De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Nico Drost (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
Het bericht ‘Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg»?1
Ja.
Vindt u de in het bericht genoemde voorbeelden van het wegsluizen van geld, het goochelen met constructies en het over-de-top-inkomen van de oud-directeur van Privazorg net zo schokkend als vragensteller?
Ja. Goed bestuur en intern toezicht bij een zorginstelling zijn belangrijke randvoorwaarden voor het leveren van goede zorg en de continuïteit daarvan. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat aan deze randvoorwaarden bij Privazorg niet wordt voldaan. De inspectie constateert bovendien dat de organisatie-inrichting binnen PrivaZorg niet voldoet aan de vereisten uit de Governancecode Zorg. Hiermee wordt het risico groot dat er zorggeld wordt onttrokken en de constructies in strijd zijn met de maatschappelijke doelstelling van het leveren van goede zorg. Ik vind dit zeer onwenselijk. Geld dat voor de zorg is bestemd moet ook in de zorg blijven. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u de in de sector ontwikkelde «Governancecode Zorg» een afdoende middel om ongewenst gedrag als hier aan de orde te weren? Welk percentage van in de zorg actieve organisaties voor wie de code is bedoeld heeft deze ondertekend?
De Governancecode Zorg is een nuttig instrument en wordt onder andere door de IGJ en de NZa gebruikt als breed gedragen veldnorm voor goed bestuur. De code is opgesteld op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg, waarin de brancheorganisaties Actiz, GGZ Nederland, NVZ, NFU en VGN samenwerken. Deze organisaties stellen onderschrijving en naleving van de code als voorwaarde voor het lidmaatschap. Veel zorgverzekeraars hanteren dit ook als vereiste voor contractering. Desalniettemin is de Governancecode een vorm van zelfregulering en is daarmee in zekere mate vrijblijvend. Zo kunnen de IGJ en NZa niet rechtstreeks handhaven op de code. Mede naar aanleiding van de begin maart van dit jaar door de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uitgebrachte «Signalering» bij het rapport over het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken. Daarbij onderzoek ik ook of het wettelijk verankeren van relevante onderdelen uit de Governancecode Zorg meerwaarde zou kunnen hebben. Uw Kamer wordt daar rond de zomer nader over geïnformeerd, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 5 maart jl.
Bent u ook van mening dat voor bestuurders als in het bericht genoemd geen plaats is in de zorg? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een zwarte lijst van over de schreef gegaan zijnde bestuurders in te voeren? Bent u zoals dat bijvoorbeeld in de sector woningcorporaties of in de pensioensector is gebeurd bereid (snel) verdergaande regelgeving in te voeren zodat bestuurders, maar ook toezichthouders, alvorens te kunnen worden aangesteld worden getoetst op zaken als kennis en integriteit?
Wanneer bestuurders de geldende wet- en regelgeving met voeten treden, ben ik van mening dat er voor hen inderdaad geen plaats is in de zorg. De raad van toezicht van een zorginstelling is het orgaan dat een bestuurder aanstelt. De raad van toezicht heeft op grond van de Governancecode de plicht zich van de geschiktheid van de bestuurder te vergewissen. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft de IGJ de mogelijkheid een zorginstelling een aanwijzing te geven om een bestuurder te laten vervangen. Een dergelijke interventie is te beschouwen als een «ultimum remedium».
Wat het voorstel voor een zogenaamde zwarte lijst betreft het volgende: er bestaan al bestuursverboden (civielrechtelijk bestuursverbod, stichtingbestuursverbod, strafrechtelijk beroepsverbod) die aan bestuurders in alle sectoren, ook de zorg, opgelegd kunnen worden. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel «Wijziging Handelsregisterwet 2007 en regelen van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen» op 25 juni 2019 als hamerstuk afgedaan. In dit wetsvoorstel is geregeld dat al deze bestuursverboden worden geregistreerd in de Handelsregisterwet. Wanneer dit voorstel kracht van wet heeft, zal de Kamer van Koophandel bestuurders, voor zover dit voortvloeit uit het opgelegde verbod, uitschrijven dan wel de inschrijving het Handelsregister weigeren.
De beroepsverenigingen voor bestuurders en raden van toezicht in de zorg hebben reeds speciale (accreditatie)programma’s ingericht voor hun leden. Verplichtstelling van accreditatie vanuit de overheid doet afbreuk aan de intrinsieke motivatie die bestuurders moeten hebben om aan hun deskundigheid te blijven werken. Het instrument verliest aan kracht als de bestuurder niet daadwerkelijk gemotiveerd is om met zijn vak aan de slag te gaan, maar het ziet als een extra administratieve verplichting waar hij aan moet voldoen. Wel zie ik hier een grote rol weggelegd voor raden van toezicht, de werkgevers van de bestuurders. Het is aan de interne toezichthouders om bestuurders aan te trekken die openstaan voor doorleren en het deelnemen aan accreditatietrajecten.
Bent u naar aanleiding van eerdere signalen daarover van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bereid hen meer instrumenten te geven zodat misstanden als hier effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, deelt u de mening dat dat zo snel mogelijk moet gebeuren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Vindt u ook dat er kritischer gekeken moet worden naar het door zorgaanbieders optuigen van allerlei bv’s en stichtingen waarvan de toegevoegde waarde niet altijd duidelijk is, maar die bijvoorbeeld wel het toezicht op geldstromen bemoeilijken?
Het is zeer onwenselijk wanneer constructies worden gekozen enkel met het doel het toezicht op geldstromen te bemoeilijken. Het gebruik van bepaalde constructies, zoals het scheiden van onderdelen van de zorgverlening in bv’s of stichtingen, kan echter wel toegevoegde waarde hebben voor het leveren van goede zorg. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan risicospreiding of doelmatige uitbesteding van taken. De beoordeling van de toegevoegde waarde van deze constructies is echter ingewikkeld en zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Ik zet daarom niet zozeer in op het aan banden leggen van specifieke constructies, maar op maatregelen om te zorgen dat zowel het interne als externe toezicht in een positie zijn om adequaat toezicht te houden op onder andere de verschillende geldstromen binnen de organisatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak constructies als hier aan de orde of andere waarbij groepen van zzp-ers zijn betrokken voorkomen en wat de specifieke risico’s daarbij zijn?
In deze casus zijn de problemen niet gelegen in de constructie met het gebruik van groepen zzp-ers. Ik zie dan ook geen aanleiding verder onderzoek te doen naar hoe vaak deze constructies voorkomen en wat de risico’s zijn. Gezien de verscheidenheid aan mogelijke constructies bestaat het risico dat zo’n onderzoek van weinig toegevoegde waarde zal zijn. Het is van belang dat zaken als inspraak, medezeggenschap, transparantie en intern toezicht goed geregeld zijn. Zoals in voorgaande antwoorden is toegelicht, ben ik dan ook voornemens om hier nadere regels voor te stellen in plaats van het stellen van nadere regels over specifieke constructies.
Hoe wordt, mocht Privazorg omvallen, de continuïteit van zorg gewaarborgd? Kunt u garanderen dat in dat geval geen cliënten tussen wal en schip vallen?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan.
Op dit moment staat PrivaZorg onder verscherpt toezicht van de IGJ. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
Een mogelijk op handen zijnde fusie tussen ING en Commerzbank |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat de Nederlandse en de Duitse regering in contact zijn (geweest) over de mogelijkheid van een fusie tussen Commerzbank en ING?1
Ik heb regelmatig contact met mijn Europese collega’s, zo ook met mijn collega in Duitsland. In algemene zin komen tijdens deze gesprekken vele onderwerpen aan bod, waaronder ontwikkelingen in de financiële sector en de Europese bankenunie, bijvoorbeeld op het gebied van wet- en regelgeving. Ik kan niet ingaan op de inhoud van individuele gesprekken. Het is overigens aan banken zelf om onderling gesprekken te voeren over eventuele fusies. Indien zij besluiten om over te gaan tot een fusie dan is het aan de toezichthouder, de ECB, om te toetsen of aan specifieke criteria is voldaan. Daarbij moeten toezichthouders op grond van de richtlijn kredietinstellingen (CRD) oog hebben voor onder meer: reputatie; gezonde en prudente bedrijfsvoering; de financiële soliditeit van de voorgenomen fusie of overname; of de bank zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten; of geld wordt of werd witgewassen; en of terrorisme wordt of werd gefinancierd.2
Wat is tijdens deze gesprekken besproken? Wat was de reactie van de Duitse regering?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven kan ik gezien de vertrouwelijkheid van het diplomatieke verkeer niet ingaan op de inhoud van gespreken met collega’s in andere landen.
Hoe groot zijn de balanstotalen van de Commerzbank en ING ten opzichte van het Duitse respectievelijk het Nederlandse bbp?
Op 31 december 2018 bedroeg de geconsolideerde balans van Commerzbank 462 miljard euro en die van ING 887 miljard euro.3 Het bbp van Duitsland in 2018 bedroeg 2460 miljard euro en dat van Nederland 625 miljard euro.4
Acht u het gewenst dat banken van deze grootte fuseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een dergelijke casus te beoordelen. De mogelijkheid en wenselijkheid van een fusie is in eerste instantie aan banken en hun aandeelhouders zelf. De toezichthouder dient te toetsen of aan bovengenoemde criteria wordt voldaan en kan aanvullende eisen opleggen indien deze dat nodig acht.
Bent u op de hoogte van het feit dat De Nederlandsche Bank (DNB) ervoor heeft gepleit om een maximum te stellen aan de omvang van banken, alsmede van de aangenomen motie-Merkies c.s. die de regering verzoekt te onderzoeken op welke wijze deze bovengrens kan worden vormgegeven? Hoe verhoudt een fusie van Commerzbank en ING zich tot het pleidooi van DNB en de aangenomen motie?2
In haar jaarverslag over 2014 schreef DNB dat, door fusies en overnames, de Europese bankenunie mogelijk kan leiden tot nieuwe grote en moeilijk afwikkelbare banken.6 In de motie-Merkies c.s. werd mijn ambtsvoorganger verzocht te onderzoeken hoe een bovengrens aan de omvang van banken vorm kan krijgen.7 In reactie daarop werd geoordeeld dat een hard omvangscriterium in de bankenunie onvoldoende recht doet aan de specifieke risico’s die zich bij een bank in een individuele lidstaat kunnen voordoen, ook als het gaat om een in Europees perspectief kleinere bank.8
Heeft u geprobeerd de groei van ING te remmen of te stoppen in het licht van de recent verschenen CPB Risicorapportage financiële markten waarin staat dat «een consolidatieslag in de Europese bankensector een stabiliteitsrisico vormt» en dat «nog grotere banken too-big-to-save en too-big-to-manage kunnen worden»?3
Voorafgaand aan een fusie of overname toetst de toezichthouder hoe een casus zich verhoudt tot de beoordelingsgronden uit de Europese regelgeving. Daarnaast beschikken toezichthouders en resolutie-autoriteiten in hun doorlopende taakuitoefening over instrumenten om risico’s te beperken en te controleren. Het is aan deze autoriteiten om te beoordelen hoe zij met hun instrumenten willen omgaan in een concrete casus.
Sommige Europese banken worden geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Consolidatie kan in sommige gevallen soelaas bieden, maar is geen panacee. Zo kunnen banken na een fusie efficiënter opereren. Anderzijds kunnen fusies afhankelijk van de bedrijfsmodellen ook additionele risico’s meebrengen, bijvoorbeeld in de integratie en bedrijfsvoering.
Kunt u uitsluiten dat door een fusie van Commerzbank en ING een bank ontstaat die «too-big-to-fail» of zelfs «too-big-to-save» ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ECB houdt direct toezicht op significante banken. Ook maakt de Single Resolution Board (SRB) vooraf plannen waarin staat wat zij gaat doen als zich bij een specifieke bank problemen voordoen. Essentiële nutsfuncties zullen in geval van problemen zo veel mogelijk in stand worden gehouden. Dit kan de SRB doen zonder dat de nationale overheid als redder in nood te hulp moeten schieten. Voorts kunnen door de SRB wijzigingen in structuur worden geëist, zodat banken beter afwikkelbaar zijn. De kans dat overheden moeten bijspringen zijn sinds de crisis sterk teruggedrongen. Zo is een bail-in voorafgaand aan kapitaalsteun vereist, en vullen banken zelf een resolutiefonds dat in noodgevallen kan worden aangewend.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat de combinatie weliswaar groter en risicovoller zou worden, maar opererend vanuit Duitsland toch minder bufferkapitaal zou hoeven aanhouden? Zou u dit wenselijk vinden?
In Europa zijn de kapitaaleisen in sterke mate geharmoniseerd. Alle banken dienen te allen tijde dezelfde minimale hoeveelheid kapitaal aan te houden. Daarnaast stelt de ECB per bank een individuele, zogeheten pillar 2 eis vast. Daarbovenop hebben nationale toezichthouders de bevoegdheid om de nationale systeembuffers en contracyclische buffer vast te stellen.10 Ook gelden voor ’s werelds grootste banken mondiale systeembuffers (G-SIB buffer). Voor elke bank die vanuit Nederland opereert bepaalt DNB de nationale systeembuffers en de contracyclische buffer. Het kan dat, gezien de situatie in andere landen, deze buffers door toezichthouders in andere landen (voor in hun land opererende banken) op andere hoogtes worden vastgesteld. Er zijn echter wel Europese afspraken gemaakt op basis waarvan de systeembuffers en contracyclische buffer worden bepaald.
Wat gaat u doen om de grootheidswaan en monopolyvorming van de bancaire sector te beteugelen en diversiteit in de sector te vergroten?
In mijn agenda financiële sector staan de maatregelen genoemd die ik voornemens ben te nemen in de komende jaren om te komen tot een stabiele, integere en innovatie financiële sector. 11
Zou u deze vragen stuk voor stuk en vóór het algemeen overleg over financiële markten van woensdag 12 juni 2019 kunnen beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nieuwbouw bij De Boerderij in Reek van de baan, GGZ verplaatst autismezorg naar Huize Padua 'Dit is een ramp voor de bewoners’ |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nieuwbouw bij De Boerderij in Reek van de baan, GGZ verplaatst autismezorg naar Huize Padua «Dit is een ramp voor de bewoners»»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb het bericht gelezen. Het raakt natuurlijk ook mij dat de bewoners van de boerderij moeten verhuizen, zeker als dit een groep van kwetsbare mensen betreft.
Begrijpt u dat deze plannen van GGZ Oost-Brabant voor grote ongerustheid zorgen bij de bewoners en andere betrokkenen?
Ik begrijp heel goed dat dit onrust geeft. De bewoners wonen al enige tijd in een vertrouwde omgeving en een verhuizing heeft impact op het leven van deze bewoners.
Realiseert u zich dat sommige van de bewoners van De Boerderij daar al 40 jaar wonen en dat zij daar geïntegreerd zijn? Welke gevolgen zal een dergelijke verhuizing voor hen hebben volgens u? Vindt u die gevolgen acceptabel?
Ik realiseer me dat dit grote invloed heeft op het leven van deze bewoners. Er is contact opgenomen met de zorginstelling. De zorginstelling geeft aan dat de keuze die zij maakt, een weloverwogen beslissing is, waarbij ook nagedacht is over de eventuele gevolgen voor de bewoners. De zorginstelling geeft aan dat de verhuizing niet op korte termijn plaatsvindt, maar ergens in de komende jaren. In de tussenliggende periode gaat de zorginstelling samen met bewoners en hun omgeving in gesprek over welk passend alternatief zorgaanbod wenselijk en mogelijk is.
Deelt u de mening dat De Boerderij juist een goed voorbeeld van participatie van mensen met autisme is? Zo ja, hoe wilt u deze zorg behouden? Zo nee, waarom niet?
Ik stimuleer initiatieven zoals De Boerderij en ben van mening dat iedereen recht heeft op passende zorg. Bij een besluit als dit zal de zorginstelling goed moeten afwegen of een verhuizing inderdaad noodzakelijk is. Als daartoe wordt besloten is de zorginstelling ervoor verantwoordelijk een goed alternatief te bieden, waar mensen hun leven zo goed mogelijk kunnen leiden.
Vindt u het acceptabel dat de bewoners van De Boerderij moeten verhuizen naar Huize Padua, met alle gevolgen van dien, puur en alleen vanwege vastgoedoverwegingen?
De zorginstelling is ervoor verantwoordelijk dat haar gebouwen en woningen voldoen aan de huidige eisen voor wat betreft de kwaliteit en veiligheid van zorg. Eén van de redenen op grond waarvan de zorginstelling uiteindelijk heeft besloten uit te wijken naar een andere woonomgeving is de verouderde staat van de Boerderij. De zorginstelling heeft mij gemeld dat daarbij ook de mogelijkheid van nieuwbouw bij de Boerderij is gewogen. Indien een zorginstelling besluit dat boven genoemde verantwoordelijkheid met zich meebrengt dat een andere woonomgeving gezocht moet worden, kan ik daarin niet interveniëren. Ik vind het belangrijk dat in een dergelijk geval er alles aan gedaan wordt bewoners op een zorgvuldige manier een passend alternatief te bieden. In dat kader heeft de zorginstelling gemeld dat ze samen met bewoners en hun omgeving in gesprek gaat over welk passend alternatief zorgaanbod er wenselijk en mogelijk is.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie, de medewerkers van De Boerderij in Reek en de gemeente betrokken bij het besluit van GGZ Oost-Brabant?
Ik begrijp dat de zorginstelling zich inspant om samen met cliënten, hun familie en naasten te komen tot een toekomstgericht, passend zorgaanbod. Daar waar het alternatief voor de cliënt niet passend is, wordt gekeken naar andere mogelijkheden. De zorginstelling heeft laten weten dat zij de cliënten hierin zal ondersteunen en faciliteren.
Waarom is de GGZ Oost-Brabant niet ingegaan op de door de gemeente voorgestelde alternatieve locaties?
De zorginstelling heeft gemeld dat zij alle alternatieve locaties bekeken heeft. Nieuwbouw op het terrein van de Boerderij in Reek is hierbij ook gewogen. Dit blijkt geen reëel alternatief, onder andere vanwege al ingediende bezwaarprocedures daartegen. De door de gemeente voorgestelde alternatieven zijn volgens de zorginstelling niet passend voor deze bewoners.
Is er momenteel zicht op een doorstart van De Boerderij? Zo nee, bent u bereid u in te zetten voor een doorstart van De Boerderij?
De zorginstelling meldt dat verhuizen op korte termijn nog niet aan de orde is. Uiteindelijk zal verhuizing gaan plaats vinden. Vanuit dat perspectief is er geen zicht op zoals u dat noemt «een doorstart». Tijdens de periode dat de bewoners in de Boerderij verblijven, zal de huidige zorg ongewijzigd blijven bestaan en worden voortgezet. Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5 kan ik in een dergelijk besluit niet interveniëren.
De petitie ‘De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de op 4 juni 2019 aan de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden petitie «De glucosesensor is geen gadget, maar bittere noodzaak»?1 Wat is uw reactie op de petitie?
Ja, ik heb begrip voor het initiatief.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een kostenbesparing van 30 miljoen euro dankzij een afname van 75% in de kosten van het behandelen van hypoglycemieën, wat nu op jaarbasis 40 miljoen euro kost?
Ik ben niet bekend met deze cijfers. De Freestyle Libre (FSL) glucosesensor zit sinds 2017 in het basispakket voor een specifieke groep diabetespatiënten. Geschat wordt dat er jaarlijks 30.000 tot 51.800 patiënten voldoen aan de indicaties voor welke het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de FSL effectieve zorg is. De bruto meerkosten daarvan worden door het Zorginstituut geraamd op € 48,6 miljoen tot € 83,9 miljoen per jaar. In werkelijkheid zullen de maximale bruto kosten lager zijn, omdat een deel van de patiëntenpopulatie al continue glucosemeting gebruikt.
Het Zorginstituut werkt op dit moment aan een standpunt over Flash Glucose Monitoring (zoals de FSL) en verwacht dit eind 2019 uit te kunnen brengen. Indien op basis van dit standpunt de vergoeding van FGM voor diabetes 1 patiënten met andere indicaties wordt uitgebreid, is de verwachting dat ongeveer 45.000 patiënten extra hiervoor in aanmerking komen en dat de budgettaire impact € 72,8 miljoen bedraagt. In deze raming van de budgettaire impact is geen rekening gehouden met eventuele substitutie-effecten en mogelijk besparingen omdat precieze gegevens hierover ontbreken. Ik kan uw aannames daarom niet bevestigen.
Klopt het dat gebruik van de glucosesensor leidt tot een aanvullende kostenbesparing van 34 miljoen euro per jaar dankzij de afname van 53–58% in arbeidsverzuim door diabetespatiënten, wat nu op jaarbasis 65 miljoen kost?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op onderzoek dat aantoont dat het gebruik van de glucosesensor de kwaliteit van leven bevordert, vanwege een afname van het persoonlijke leed van patiënten, arbeidsverzuim en negatieve gevolgen voor de gezondheid van patiënten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar de rapporten van het Zorginstituut, en voorheen het College voor zorgverzekeringen, met het standpunt over de Continue Glucose Monitoring en Flash Glucose Monitoring2, 3. Het Zorginstituut bepaalt de stand van de wetenschap en praktijk van glucosesensoren en neemt hierbij maatschappelijke aspecten en aspecten rondom de kwaliteit van leven, zoals in uw vraag genoemd, mee.
Naar welke factoren wordt in de interpretatie van de stand van de praktijk en de wetenschap door het Zorginstituut Nederland gekeken om de werkzaamheid van de glucosesensor te bepalen? Deelt u de mening dat de hoogte van het HbA1c-gehalte van sensorgebruikers ten opzichte van vóór het sensorgebruik slechts een beperkt inzicht in de werkzaamheid zal opleveren, aangezien de sensor nog vele andere (gezondheids)voordelen met zich meebrengt, waarvan enkele hierboven zijn genoemd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de petitieondertekenaars dat het onderscheid tussen Flash Glucose Monitoring (FGM) en Real Time Continue Glucose Monitoring (RT-CGM) door het Zorginstituut kunstmatig is, zeker aangezien datzelfde Zorginstituut heeft gesteld dat de Freestyle Libre technisch gelijk is aan een RT-CGM? Deelt u de mening dat dit betekent dat niet alleen naar de Freestyle Libre moet worden gekeken, maar naar alle glucosesensoren, omdat anders alsnog heel veel patiënten buiten de boot vallen?
Het Zorginstituut heeft de stand van de wetenschap en praktijk van de Flash Glucose Monitoring (FGM) beoordeeld als technische variant van real time Continue Glucose Monitoring (rt-CGM) en vastgesteld dat FGM effectief is voor vier van de vijf indicatiegroepen die in aanmerking kunnen komen voor rt-CGM. Volgens het Zorginstituut is de technische accuratesse van de FGM vergelijkbaar met rt-CGM en voldoet de FSL voor de vier genoemde indicaties daarom aan «de stand van de wetenschap en praktijk».
Het Zorginstituut concludeert evenwel ook dat FGM geen effectieve interventie is bij patiënten met diabetes type 1 die kampen met herhaalde ernstige hypoglykemieën en/of die ongevoelig zijn om hypoglykemie waar te nemen («hypoglycemia unawareness»). Bij deze patiënten achten zij de kans groter dat met FGM niet op tijd gehandeld wordt, omdat deze patiënten een hypoglykemie niet voelen aankomen en FGM geen alarmfunctie heeft. Voor deze patiënten is rt-CGM, met alarmfunctie en eventueel aansluiting met een insulinepomp, veiliger. FGM voldoet voor deze patiëntengroep daarom niet aan «de stand van de wetenschap en praktijk». Het gevolg is dat FGM voor deze patiëntengroep niet behoort tot de verzekerde zorg in het basispakket.
Zoals gezegd, verwacht het Zorginstituut voor eind 2019 een standpunt in te kunnen nemen over een mogelijke uitbreiding naar andere indicatiegroepen van patiënten met diabetes type 1.
Wat vindt u van het feit dat zoveel artsen en andere zorgprofessionals de oproep tot vergoeding steunen?
Zoals aangegeven heb ik begrip voor het initiatief. Ik kijk dan ook uit naar het standpunt van het Zorginstituut. Onlangs heeft de Ronde Tafel Diabeteszorg geadviseerd om op basis van de huidige informatie na te gaan of vooralsnog alle mensen met diabetes type 1 FGM vergoed kunnen krijgen. Door alle betrokken partijen van de Ronde Tafel wordt nu gewerkt aan het bij elkaar brengen en onderbouwen van de benodigde wetenschappelijke studies en overige informatie. Het Zorginstituut Nederland zal deze gebruiken bij haar beoordeling. Het is de verwachting dat Zorginstituut Nederland voor einde 2019 een uitspraak kan doen over vergoeding van FGM voor mensen met diabetes type 1.
Waarom worden hoog gemotiveerde patiënten die altijd erg hun best hebben gedaan om hun glucosewaarden onder controle te krijgen, «gestraft» met het uitblijven van vergoeding? Is dit niet de wereld op z’n kop? Deelt u de mening dat dit bovendien gevaarlijke situaties in de hand werkt, aangezien er verhalen bekend zijn van mensen die hun waarden dan maar op laten lopen om voor vergoeding in aanmerking te laten komen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van prof. dr. Henk Bilo dat moet worden gewaakt voor het «parkeren» van de glucosesensor in de Diagnose Behandel Combinatie (DBC)-vergoeding van de ziekenhuizen, omdat het vallen onder de tweedelijns-DBC kan leiden tot een financieel sturingsinstrument?
Het Zorginstituut heeft geduid dat de FGM sensor onder de aanspraak hulpmiddelenzorg valt (artikel 2.9 van het Besluit Zorgverzekering) en niet onder de geneeskundige zorg (artikel 2.4 van het Besluit Zorgverzekering), omdat de aard van het hulpmiddel geen achterwachtfunctie of (spoedeisende) zorg van een medisch specialist vereist. Met het standpunt van het Zorginstituut is binnen de aangegeven indicaties de aanspraak op en de vergoeding van de FGM sensor uit het basispakket verzekerd. Daarmee is de vergoeding voor patiënten die daarop aangewezen zijn geregeld en kan er geen sprake zijn van een financieel sturingselement.
Deelt u de mening dat de ervaring met glucosesensoren aantoont dat dit hulpmiddel ervoor zorgt dat mensen met diabetes weer de regie over hun eigen leven krijgen en dat het daarom vergoed moet worden?
Ik kan me goed voorstellen dat iedere diabetespatiënt baat heeft bij meer regie over zijn leven. De vraag die bij FGM voorligt gaat, zoals ik aangegeven heb bij de antwoorden op vraag 2 t/m 5, over de stand van de wetenschap en praktijk. Daarbij worden aspecten als kwaliteit van leven meegewogen.
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer op 26 juni 2019?
Ja.
De landelijke risico’s door gevaarlijke gasleidingen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de gasexplosie in Den Haag?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Ik dank SodM voor dit rapport en denk dat SodM hiermee een belangrijke bijdrage levert aan dit onderwerp. Het rapport stelt dat de bestaande afspraken over deze gasleidingen herzien moeten worden. Ik deel deze mening.
Waar kunnen inwoners terecht met hun zorgen wanneer ze op het kaartje hebben gezien dat ze boven een gevaarlijke leiding wonen? Wat gaat u doen om de ontstane onrust weg te nemen?
De informatie voor burgers is door de netbeheerders gezamenlijk opgezet. Alle netbeheerders bieden via hun websites toegang tot een digitale kaart zodat inwoners de stand van zaken met betrekking tot de sanering kunnen zien. Indien inwoners zorgen hebben kunnen zij contact opnemen met de desbetreffende netbeheerder. De betrokken burgers bij de gebeurtenis in Den Haag zijn in een besloten bijeenkomst geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het om slechts 2,5% van het totaal aantal kilometers gasleiding gaat, maar toch een zeer groot probleem is?
Het betreft inderdaad een klein percentage van het gehele bestand aan gasleidingen in Nederland. De risico’s van grijs gietijzeren en asbestcement leidingen zijn bekend en worden door de netbeheerders afdoende beheerst. Juist uit voorzorg en in het kader van het verhogen van de veiligheid heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen.
De aanbeveling van SodM is om de grijs gietijzeren en de asbestcement leidingen in heel Nederland zo snel mogelijk te vervangen. Ik onderschrijf het advies van SodM aan de netbeheerders en dit zal ik ook richting de netbeheerders uitdragen.
Wat gaat u doen om dit grote gevaar op korte termijn op te lossen? Gaat u snel met de netbeheerders in gesprek? Voor welke datum moeten alle leidingen vervangen zijn?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld worden vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
De doelstelling is om dit jaar helderheid op basis van het verdiepende onderzoek te krijgen en, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Dit laat onverlet dat de in 2010 afgesproken einddatum van 2040 een harde einddatum is. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s en in 2019 helderheid zal geven over de datum waarop alle grijs gietijzeren leidingen vervangen zullen zijn.
Welke knelpunten, in praktische of financiële zin, ziet u om deze problematiek sneller op te lossen? Hoe kunnen die knelpunten worden weggenomen?
Ik verwacht maximale inzet van de netbeheerders om deze leidingen zo snel mogelijk te vervangen. Mochten er knelpunten ondervonden worden door de netbeheerders en/of gesignaleerd worden door SodM, ben ik bereid deze aan te pakken.
Wie is aansprakelijk voor de explosie zoals die in februari in Den Haag plaatsvond? Wie is er aansprakelijk voor eventueel toekomstige explosies?
In Nederland zijn de netbeheerders verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransport. De netbeheerder dient een doeltreffend kwaliteitsborgingssysteem voor de uitvoering van de op grond van de gaswet aan hem toegekende taken te hanteren.
Uit het onderzoek over de gebeurtenis in de Jan van der Heijdenstraat van het Openbaar Ministerie (strafrechtelijk) en uit het onderzoek van SodM (publiekrechtelijk) blijkt dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen.
Wel kan een netbeheerder privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld worden.
Zijn er meer gasexplosies geweest die het gevolg waren van het gevaarlijke gasnetwerk?
In 2001 en 2008 hebben zich gasexplosies voorgedaan in grijs gietijzeren leidingen. In Nederland hebben we van grijs gietijzeren leidingen gesteld dat het gebruik naar de toekomst niet langer wenselijk is. SodM refereert naar deze explosies in haar onderzoek.
Hoe wordt er beoordeeld welke leidingen een lager en welke een hoger risico hebben?
Zoals in het rapport van SodM is aangegeven, zijn in 2010 afspraken met netbeheerders gemaakt om het risico op falen van hun grijs gietijzeren en asbestcement leidingen op basis van minimaal vier criteria in te schatten, namelijk dat de grijs gietijzeren en asbestcement leidingen liggen:
De netbeheerders hebben deze vier criteria gehanteerd en hebben sindsdien deze methodiek verder verrijkt met omgevingsinformatie over omstandigheden die risico verhogend zijn.
Is de prioritering van aanpak van onveilige leidingen gebaseerd op veiligheid en/of op andere aspecten?
De prioritering, zoals benoemd in het antwoord op vraag 8, is gebaseerd op veiligheid.
Wat is uw reactie op de prioriteitstelling die door Stedin is toegepast? Hoe is dit bij andere netwerkbeheerders?
SodM concludeert dat Stedin op hoofdlijnen de juiste prioriteitsstelling heeft gevolgd. Stedin heeft de prioritering sinds 2010 op eigen initiatief verder verfijnd en verbeterd. SodM maakt hierbij de kanttekening dat 4,3 km grijs gietijzer leidingen ten onrechte nog niet gesaneerd is.
Ik constateer verder dat in het rapport andere netbeheerders geen onderwerp van onderzoek zijn geweest. SodM geeft aan dat bij een inspectie in 2016 geen manco’s in prioriteitsstelling bij andere netbeheerders is geconstateerd.
Moet een andere prioritering worden gegeven? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat alle aanbevelingen van SodM worden uitgevoerd?
Afhankelijk van verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen zal SodM bezien in hoeverre een andere prioritering wenselijk is. Ik ga ervan uit dat de aanbevelingen van SodM door de netbeheerders opgevolgd worden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over alle stappen die u gaat zetten en de uitkomsten van overleg met netbeheerders en toezichthouder? Neemt u daarin de plannen voor inwoners mee?
Met de beantwoording van deze vragen heb ik de stappen geschetst die nodig zijn en gezet zullen worden. Ik zal uw Kamer informeren, als de netbeheerders en/of SodM aangeven dat aanvullende acties nodig zijn.
Het bericht ‘Twitter blokkeert Wilders’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Twitter blokkeert Wilders»?1
Ja.
Heeft u naar aanleiding van het bericht dat het twitteraccount van een Kamerlid is geblokkeerd, onderzoek gedaan of contact gehad met Twitter over de vraag waarom dit is gebeurd?
Ja, er is contact geweest met Twitter.
Is het u bekend of het Kamerlid Wilders een specifieke regel heeft overtreden waardoor zijn account is geblokkeerd? Zo ja, kent u de specifieke regel die is overtreden? Zo ja hoe beoordeelt u deze regel? Zo nee, zou u dit kunnen uitzoeken?
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zie hierna ook bij vraag 5. Om gebruik te kunnen maken van een internetplatform als Twitter dienen gebruikers de gebruiksregels van Twitter de accepteren. Zij gaan hiermee een contractuele relatie met Twitter aan waaraan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de uitingsvrijheid zijn verbonden. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op. Als Minister ga ik niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter.
Twitter heeft mijn departement desgevraagd laten weten dat de heer Wilders de gebruiksvoorwaarden van Twitter, en meer specifiek Twitters hateful conduct policy, heeft overtreden en dat hem in het kader van de handhavingsacties van Twitter2 is gevraagd een bepaalde tweet te verwijderen.
Ik heb daarnaast begrepen dat Twitter inmiddels bericht heeft dat zij tweets van politici of hooggeplaatste ambtenaren die niet aan de gebruiksvoorwaarden van Twitter voldoen, niet meer zullen verwijderen maar zullen gaan afschermen.3
Weet u of er menselijke besluitvorming, automatische besluitvorming of een combinatie van die beide, aan de beslissing, om het lid Wilders te blokkeren op twitter, ten grondslag ligt? Zo ja, welke besluitvorming is dat?
Met Twitter is op Europees niveau afgesproken dat een besluit tot het blokkeren van een account nooit louter geschiedt op basis van geautomatiseerde detectie. Wel kan het zo zijn dat automatische detectie leidt tot een alertering die wordt beschouwd als een melding, waarna de uiting aan een beoordelaar wordt voorgelegd.
Bent u van mening dat het blokkeren van dit twitteraccount, zoals benoemd in het artikel, raakt aan de vrijheid van meningsuiting? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarom niet? Kunt u bij uw beantwoording de horizontale werking van grondrechten betrekken?
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet.
Bepaalde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, spelen een steeds grotere rol in de relaties tussen burgers en bedrijven onderling. De rechter kan grondrechten horizontale werking toekennen, door bijvoorbeeld bij de uitleg van open privaatrechtelijke normen/belangen grondrechtelijke bescherming te betrekken. Die afweging wordt per geval door een rechter gemaakt.
Op Europees niveau ondersteunt het kabinet de initiatieven van de Europese Commissie om met de grote platformen tot verdere afspraken te komen om illegale content online tegen te gaan, zoals de mogelijkheid om bezwaar in te kunnen dienen tegen een besluit tot verwijdering van tweets of opschorting van een bepaald account.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruiksregels. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op. Als Minister ga ik niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Binnen de Europese Unie leeft wel de wens dat die gebruiksregels in lijn zijn met Europese wet- en regelgeving. Daarover zijn met de grote platformen op Europees niveau afspraken gemaakt via een gedragscode. Deze gedragscode is onder andere door Twitter ondertekend en bevat een inspanningsverplichting om bepaalde uitingen, na meldingen van gebruikers, binnen 24 uur af te doen en eventueel te verwijderen. Twitter heeft zelf geoordeeld dat deze tweet in ging tegen haar gebruiksvoorwaarden inzake het aanzetten tot haat.
Kent u het aantal social media accounts dat wordt geblokkeerd in Nederland? Zo ja, kunt u dit toelichten en de informatie die u hierover heeft delen per medium?
Nee, die aantallen ken ik niet. Het kabinet bepleit al langere tijd meer transparantie bij de grote platformen over de toepassing van hun gebruiksvoorwaarden. Vooralsnog is de inzet om afspraken te maken op vrijwillige basis. Mocht dat niet tot resultaat leiden, dan zal bezien moeten worden of meer transparantie dient te worden afgedwongen via (Europese) wetgeving.
Hoe verhoudt het blokkeren van het twitteraccount zich tot het Europese actieplan «Disinformation»? Zijn er afspraken in dat plan die de basis zijn voor het blokkeren van de twitter toegang van onze collega?
Twitter heeft aangegeven dat de door het platform ondernomen actie voortvloeit uit de gedragsregels van Twitter ten aanzien van het aanzetten tot haat (hateful conduct policy). De gedragscode om online hate speech tegen te gaan, is een andere gedragscode dan de gedragscode voor het tegengaan van desinformatie, welke ook op Europees niveau door Twitter ondertekend is. In de gedragscode tegen desinformatie wordt aangegeven dat de ondertekenaars het beleid zouden moeten hebben om legale content niet te verwijderen, of de toegang ertoe te ontzeggen als dit alleen op de basis is dat het bericht wordt aangemerkt als «nep».
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Desinformatie en Digitale Inmenging op 19 juni 2019?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nigerian fishers hit by criminals, imports and climate change»?1
Ja.
Heeft Nederland een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het juist dat Nederlandse vissers in de wateren van Nigeria vissen?
Nederland heeft geen akkoord met Nigeria. Het sluiten van visserijakkoorden valt over het algemeen binnen de exclusieve bevoegdheden van de Europese Unie. Er zijn geen Nederlandse visserijschepen actief in Nigeriaanse wateren.
Heeft de Europese Unie (EU) een visserijakkoord met Nigeria? Zo ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor Nigeria? Zo nee, is het waar dat Europese vissers in de wateren van Nigeria vissen?
De Europese Unie heeft geen visserijakkoord met Nigeria. In welke mate vissers van andere EU-landen actief zijn in Nigeria is mij niet bekend.
Is het u bekend of er een overeenkomst is tussen Nederland en/of de EU met São Tomé en Príncipe over de aanwezigheid? Zo ja, wat is de inhoud van die overeenkomst?
Er is een visserijpartnerschap tussen de EU en São Tomé en Príncipe sinds 2007. Onder dit partnerschap worden tijdelijke visserijprotocollen afgesloten. Het laatste protocol verliep op 22 mei 2018. Onderhandelingen over een nieuw protocol zijn gaande.
Het vorig jaar verlopen protocol betrof vangstmogelijkheden voor tonijn in ruil voor financiële contributie vanuit de EU. Een deel (ruim 40%) van deze contributie is aangemerkt als sectorale steun, gericht op verduurzaming van de visserij, visserij- en bestandbeheer en monitoring en controle. In de praktijk maakten Frankrijk, Spanje en Portugal gebruik van dit protocol.
Hoeveel vis exporteert Nederland jaarlijks naar Nigeria? Hoe past dit in de strategische meerjarige plannen voor Nigeria en wat is de bijdrage hiervan aan het ontwikkelingsbeleid voor Nigeria?
Volgens het CBS exporteerde Nederland in 2017 visproducten ter waarde van € 133 miljoen naar Nigeria. Voor de Nederlandse visserijbedrijven is de Nigeriaanse markt voor pelagische bestanden interessant, het gaat daar bij om soorten als haring, makreel, horsmakreel, sardines, sardinella en blauwe wijting. Voor deze soorten is de vraag in Nigeria groter dan het lokale aanbod en kan Nigeria er niet zelf in voorzien.
Het bevorderen van handel en investeringen tussen Nederland en Nigeria, met name in de agrarische sector, is een belangrijk thema in de Nederlandse meerjarige inzet in Nigeria. Deze inzet is gericht op export, investeringen en het versterken van lokale sectoren.
Wat zijn de gevolgen van de (mogelijk illegale) overbevissing in de wateren?
Duurzaam beheer van visbestanden kan onder druk komen te staan wanneer overbevissing plaatsvindt op bestanden, met name wanneer een bestand al kwetsbaar was. Dit heeft gevolgen voor de vangstmogelijkheden, registratie van vangsten, lokale gemeenschappen en wetenschappelijke data collectie. Het tegengaan van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij is één van de speerpunten van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nigerian Company Atlantic Shrimpers eigendom is van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk? Zo ja, bij hoeveel van dit soort constructies zijn Nederlandse bedrijven betrokken?
Het bedrijf Atlantic Shrimpers is een joint venture van het Nederlandse bedrijf Cornelis Vrolijk. Zover bij ons bekend zijn er geen andere Nederlandse joint ventures actief in de visserij in Nigeria.
Het bericht 'Politieacademie past fitheidstest aan na klachten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politieacademie past fitheidstest aan na klachten»?1
Ja.
Bent u bereid om het onderzoek van de Vrije Universiteit aan de Kamer te doen toekomen?
Ja, het volledige onderzoekrapport wordt na de zomer van 2019 verwacht en u ter beschikking gesteld zodra gereed. In 2018 heeft de Politieacademie (PA) de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam gevraagd om een breed onderzoek naar de Professioneel Fit Test uit te voeren. De VU heeft onlangs een deelrapportage aan de PA uitgebracht. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat de meeste onderdelen geschikt zijn voor het objectief meten van de diverse aspecten van fitheid. De VU-onderzoekers geven ten aanzien van de verschillende onderdelen een aantal aanbevelingen om de test gelijkwaardiger en objectiever te maken. Hierop is de Professioneel Fit test aangepast, vooruitlopend op het volledige onderzoeksrapport. Het aanpassen van de test heeft niets te maken met de grote vervangingsvraag. De aanpassingen worden niet doorgevoerd om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u een schematisch overzicht geven welke aanpassingen in de Professioneel Fit test zijn doorgevoerd?
De Professioneel Fit test wordt aangepast op de volgende drie onderdelen:
Ik hecht eraan om erop te wijzen dat de aanpassingen van de Professioneel Fit test niet zijn bedoeld om de test lichter of makkelijker te maken, maar om bij te dragen aan een zo gelijkwaardig en objectief mogelijke beoordeling.
Kunt u aangeven hoeveel aspiranten in het afgelopen jaar zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test? Hoeveel van deze aspiranten zouden bij de hernieuwde test wel zijn geslaagd voor de Professioneel Fit test? Bent u van plan deze aspiranten alsnog uit te nodigen mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit Test? Zo nee, waarom niet?
Uit een handmatige zoekslag in de dossiers blijkt dat in 2018 van negen aspiranten die een opleiding op mbo-niveau volgden en zich tot de Commissie van Beroep voor de Examens en/of een studieadviseur hadden gewend in verband met de Professioneel Fit test, de opleiding als gevolg van het niet behalen van de Pro Fit test verplicht of op verzoek van de aspirant is beëindigd. Het antwoord op de vraag hoeveel van deze aspiranten bij de hernieuwde test wel zouden slagen is moeilijk te geven. Er zijn maatregelen getroffen om de beoordeling zo gelijkwaardig en objectief mogelijk te maken.
De aspiranten die eerder zijn afgewezen op basis van de Professioneel Fit test worden niet opnieuw uitgenodigd mee te doen aan de hernieuwde Professioneel Fit test. Dit is vergelijkbaar met andere toetsen of examens tijdens de opleiding, waar studenten ook niet worden opgeroepen om de aangepaste toets of examen opnieuw af te leggen, als het onderwijs en/of een examen of toets nadien wordt bijgesteld. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de opleiding van aspiranten die de test (in eerste instantie) niet halen niet onmiddellijk wordt beëindigd. Aspiranten kunnen de Professioneel Fit test meerdere keren afleggen. De test is onderdeel van een portfolio-opdracht en moet voor tertiel 6 worden behaald. Hierbij is het mogelijk om uitstel aan te vragen van 2 tertielen, bijvoorbeeld in het geval van een blessure. Aspiranten waarvan de opleiding en het dienstverband bij de politie voortijdig is beëindigd kunnen gedurende twee jaar niet opnieuw worden ingeschreven. Na deze termijn kan een potentiële aspirant opnieuw selectie doen voor de opleiding.
Heeft het aanpassen van de Professioneel Fit test te maken met de grote vervangingsvraag waar de politie momenteel mee kampt? Is het zo dat lage(re) eisen gesteld worden aan de fitheid van nieuwe politiemedewerkers, om zo aan de vervangingsvraag te kunnen voldoen? Zo nee, waarom is de Professioneel Fit test dan aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
De verkoop van nazipropaganda via internet |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nazi-spullen zijn gewoon te koop bij webshop AliExpres»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Is de verkoop van nazipropaganda in Nederland verboden? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Zo nee, waarom niet?
In artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer en voor zover hier van belang strafbaar gesteld het anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van voorwerpen waarin een discriminerende uiting is vervat. Het verkopen van nazivoorwerpen kan onder de strafbaarheid zoals bedoeld in dit artikel vallen. Of het verkopen van de voorwerpen daadwerkelijk strafbaar is, dient van geval tot geval te worden beoordeeld, met inachtneming van de vaste jurisprudentie.
Indien uitlatingen in het openbaar gedaan worden, bijvoorbeeld door het plaatsen van afbeeldingen van de te verkopen voorwerpen op internet, kan er daarnaast sprake zijn van strafbaarheid op grond van bijvoorbeeld artikel 137c Sr (groepsbelediging), artikel 137d Sr (aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden), opruiing (artikel 131 Sr) of een ander uitingsdelict. Hierbij geldt eveneens dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden, met inachtneming van de vaste jurisprudentie, of van strafbaarheid sprake van is.
Wat is de stand van de jurisprudentie ten aanzien van het verkopen van nazipropaganda, onder andere wat betreft artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht?
De verkoop van nazipropaganda is niet per definitie verboden; veel is afhankelijk van de context waarin dit gebeurt. Dit blijkt ook uit de jurisprudentie. De voorwerpen dienen volgens de Hoge Raad niet alleen op zichzelf te worden bezien, maar ook in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties die zij wekken.2 De bijzondere omstandigheden van een concreet geval kunnen overigens ook leiden tot het oordeel dat er geen dwingende behoefte is tot veroordeling voor het in voorraad hebben van voorwerpen met (bijvoorbeeld) een antisemitisch karakter.3 Het ging in dat arrest om de verkoop van een oorspronkelijk exemplaar van «Mein Kampf» in een antiquariaat. In een arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2012 kwam de beoordeling van verschillende nazidolken aan de orde.4
Deelt u de mening dat door de verkoop van dergelijke posters antisemitisme, (groeps)belediging of haatzaaien bevorderd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de verkoop van antisemitisch getinte posters om redenen anders dan educatie of cultureel-historische motieven ongewenst en discriminatoir. Ik deel de mening dat van de verspreiding van dit soort voorwerpen voor andere doeleinden dan hiervoor genoemd een verkeerde invloed kan uitgaan. Dat geldt des te meer als zij in extreemrechtse kring circuleren, aangezien aangenomen mag worden dat zij dan bedoeld zijn om de eigen denkbeelden te bevestigen of te versterken. In voorkomende gevallen zal het Openbaar Ministerie bij de verspreiding van dergelijk materiaal conform de aanwijzing discriminatie5 optreden.
Deelt u de mening dat, gezien het bestaande antisemitisme en de opkomst van extreemrechtse bewegingen waaronder alt-right, van de verspreiding van dit soort spullen een volkomen verkeerde invloed kan uitgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
De berichten 'Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer' en 'FATF geeft Sint Maarten ervan langs' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Sint Maarten niet ver verwijderd van een blokkade internationaal betalingsverkeer» en «FATF geeft Sint Maarten ervan langs»?1
Ja.
Is het waar dat de Financial Action Task Force (FATF) de aangesloten landen zal oproepen het internationale betalingsverkeer met Sint Maarten te blokkeren als het zijn wetgeving niet op orde brengt?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2 betekent een openbare waarschuwing – mocht de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF) deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval moeten afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Voor burgers kan dit betekenen dat zij hiervan hinder ondervinden als zij internationale transacties willen doen, namelijk dat deze transacties tijdelijk moeilijk uitvoerbaar zijn. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.3
Welke consequenties kan dit hebben voor het betalingsverkeer op Bonaire, Saba en Sint Eustatius, aangezien de banken die actief zijn op de BES-eilanden vrijwel volledig bestaan uit bijkantoren van financiële ondernemingen met zetel op Curaçao of Sint Maarten? Kunt u hierbij met name ingaan op de dagelijkse consequenties voor burgers van deze eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Sint Maarten om maatregelen te voorkomen tot september nog zes wetten moet invoeren? Zo ja, is Sint Maarten in staat dit wetgevingsproces tijdig tot een goed einde te brengen?
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, de Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. De CFATF dient nog na te gaan of deze wetgeving overeenstemt met de FATF-aanbevelingen. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Welke maatregelen zijn er genomen naar aanleiding van het feit dat Sint Maarten een internationaal centrum is voor het via casino’s witwassen van uit drugs-, mensen- en wapenhandel verkregen winsten die worden doorgesluisd naar onder meer organisaties die gelinkt worden aan terrorisme (zoals sinds 2005 in achtereenvolgende officiële rapporten gesignaleerd wordt)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke resultaten heeft het Team Bestrijding Ondermijning op Sint Maarten, dat de banden tussen de onderwereld en het openbaar bestuur moet blootleggen, tot nu toe opgeleverd?
Zoals opgenomen in de beantwoording van de vragen 8 en 11 van het lid Van der Linde en Bosman4, ondernemen ik en mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Uit het jaarverslag 2018 van Hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties blijkt dat de continuering van Team Bestrijding Ondermijning effectief is gebleken.5 Zo heeft onder andere strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden in een onderzoek naar fiscale misstanden in de haven van Sint Maarten en is een Sint Maartense parlementariër aangehouden op verdenking van corruptie, omkoping en witwassen. Tevens is een onderzoek gestart naar de strafbare handelingen rondom de aanbesteding van contracten die verband houden met afvalverwerking in Sint Maarten. Daarbij is bijzondere aandacht voor ambtelijke corruptie, zoals het aannemen van steekpenningen en omkoping van ambtenaren. Verder zijn, zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over een actueel beeld van de resultaten en het effect van de aanpak van het Team Bestrijding Ondermijning.
Heeft Sint Maarten ter zake een beroep gedaan op technische of ambtelijke bijstand van Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Is er voorzien in een noodscenario mocht zich de situatie voordoen dat het daadwerkelijk tot een blokkade van internationaal betalingsverkeer komt en dat dit weerslag zal hebben op de het financiële verkeer op Saba, Sint Eustatius en Bonaire?
Zoals de Minister van Financiën in zijn brief van 3 juni jl. aangaf, heeft het functioneren van de bancaire dienstverlening en het elektronisch betalingsverkeer op de BES reeds de aandacht.7 Mijn ambtsgenoot van Financiën is hierover in gesprek met lokale partijen en autoriteiten en informeert uw Kamer eind dit jaar over de voortgang. De situatie op Sint Maarten en de mogelijke gevolgen voor het bijkantoor op Sint Eustatius zullen hierin worden meegenomen.
Onderwijs en leerlingenvervoer aan vluchtelingenkinderen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat voorschoolse educatie en onderwijs aan vluchtelingenkinderen niet alleen een recht is, maar ook essentieel voor hun ontwikkeling en bijdraagt aan integratie en participatie in de samenleving?
Ieder kind in Nederland heeft recht op onderwijs en goed onderwijs is essentieel voor de ontwikkeling van kinderen. Onderwijs is van groot belang voor de integratie van kinderen die nieuw zijn in Nederland en hun functioneren in de samenleving.
Ook de ontwikkeling in de eerste jaren van een kind is essentieel en kwalitatief goede voorschoolse educatie draagt bij aan de vroege ontwikkeling van kinderen. Zoals ik al eerder heb toegezegd in een schriftelijk overleg over onderwijs aan nieuwkomers, ga ik met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA) in gesprek over de toegang tot voorschoolse educatie van peuters in de asielopvang.1 Daarnaast zal ik een onderzoek doen naar het aanbod van voorschoolse educatie voor peuters in de asielopvang, naar aanleiding van de aangenomen motie van lid Westerveld.2
Wat is uw algemene beeld van het onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Is bekend of het reguliere onderwijs en de internationale schakelklas (isk) voldoende is toegerust om deze kinderen een passend aanbod te bieden?
Er wordt door scholen heel hard gewerkt om alle kinderen die nieuw zijn in Nederland zo goed mogelijk onderwijs te bieden. Uit de Staat van het Onderwijs blijkt dat de onderwijskwaliteit van de basisscholen die nieuwkomersonderwijs geven voldoet aan de daarvoor gestelde eisen. De kwaliteit van het nieuwkomersonderwijs is de laatste jaren stabiel voldoende.3
Het onderwijs aan nieuwkomers stelt scholen wel voor een uitdaging. Het is een vak apart om kinderen die nieuw zijn in het land Nederlands te leren. Ook vertoont de schoolloopbaan van nieuwkomers veel overgangen, vaak door verhuizingen horend bij de asielprocedure of de overstap naar een reguliere school. Daarom ondersteun ik scholen waar mogelijk bij deze uitdaging, bijvoorbeeld via de aanvullende bekostiging voor nieuwkomers en door subsidie te verlenen aan LOWAN, de organisatie die scholen ondersteunt die het onderwijs aan nieuwkomers verzorgen in het primair en het voortgezet onderwijs. Zij organiseren onder meer goed bezochte studiedagen en regionale bijeenkomsten waar informatie en expertise gedeeld wordt. Daarnaast maken zij voor het voortgezet onderwijs handreikingen gericht op bijvoorbeeld doorstroom naar vervolgonderwijs en loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Tevens ondersteun ik in het voortgezet onderwijs de ontwikkeling van leerlijnen met uitstroomprofielen om doorstroom in het reguliere onderwijs op het juiste niveau te bevorderen. Deze leerlijnen zijn ontwikkeld door LOWAN en het Kennisinstituut voor Taalontwikkeling van de Universiteit van Amsterdam.
Herkent u de signalen dat kinderen naar een lager niveau gaan dan zij qua IQ en met passende begeleiding (bijvoorbeeld extra taallessen) aan zouden kunnen? Zo ja, wat kunt u doen om dit verbeteren?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) geeft in de laatste Staat van het Onderwijs (in tabel 2.9a op pagina 76) gegevens over de schooladviezen voor nieuwkomers in vergelijking met schooladviezen voor alle leerlingen.4 Nieuwkomers stromen in vergelijking met andere leerlingen bijna drie keer zo vaak uit naar de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo en bijna acht keer vaker naar het praktijkonderwijs, en relatief minder vaak naar met name havo en vwo. Ook zien we dat nieuwkomers die 4 jaar of langer in Nederland zijn, vaker naar hogere onderwijsniveaus uitstromen dan nieuwkomers die korter in Nederland verblijven.
We zien dat kinderen met een grote taalachterstand het Nederlandse onderwijs binnenkomen. Taalverwerving kost tijd, een taalachterstand brengt het risico met zich mee dat een kind minder makkelijk zijn of haar onderwijsloopbaan doorloopt. Het is bekend dat hoe ouder een kind is wanneer hij of zij nieuw in Nederland komt, hoe lastiger het is om het Nederlandse onderwijs te volgen. Wanneer een kind maar korte tijd in Nederland het primair onderwijs volgt, dan is de overstap naar het voortgezet onderwijs logischerwijs ook lastiger. Het Centraal Planbureau heeft ook op basis van een cohortonderzoek vastgesteld dat ieder jaar dat een nieuwkomer eerder Nederland binnenkomt, de kans om een diploma in het hoger onderwijs te halen stijgt.5
Om te zorgen dat scholen optimaal onderwijs kunnen bieden aan kinderen van nieuwkomers zijn er, naast de reguliere bekostiging, verschillende regelingen waarmee aanvullende bekostiging wordt verstrekt. Mijn beleid is erop gericht dat scholen deze middelen gebruiken om gespecialiseerd en regionaal georganiseerd onderwijs voor nieuwkomers aan te bieden. Ik ben blij met de grote inzet van scholen die dit onderwijs geven. Scholen en gemeenten kunnen hun eigen afwegingen maken hoe dit precies wordt vormgegeven. Er zijn bijvoorbeeld veel basisscholen die nieuwkomerskinderen voor één tot anderhalf jaar opvangen in schakelklassen die gericht zijn op de Nederlandse taal, zodat kinderen zo goed mogelijk worden voorbereid op het reguliere onderwijs. Andere scholen maken de afweging om nieuwkomerskinderen juist in reguliere klassen op te vangen, maar hen daarbij wel extra taalonderwijs aan te bieden.
Wat zijn de laatste cijfers inzake onderadvisering van vluchtelingenkinderen? Kunt u hierbij aangeven wat de doorstroom en uitstroomniveaus van leerlingen met een vluchtachtergrond zijn ten opzichte van andere leerlingen?
Zie voor de laatste cijfers over advisering het antwoord op vraag 3. In hoeverre er sprake is van onderadvisering, is op basis van deze cijfers niet precies te zeggen.
De inspectie heeft in de Staat van het Onderwijs aangegeven dat het de vraag is of het basisonderwijs er in de beschikbare tijd in slaagt om bij nieuwkomers een voldoende basis te leggen voor een passende uitstroom naar het vo. Hierbij is het belangrijk om rekening te houden met hetgeen ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven: taalverwerving kost tijd en hoe ouder het kind is wanneer het in het Nederlandse onderwijs start, hoe groter de uitdaging voor het kind en het onderwijs.
Wordt bijgehouden hoeveel kinderen uit de brede groep nieuwkomers tijdelijk of langere tijd niet naar school gaan, inclusief de redenen voor dit verzuim? Zo ja, kunt u ons een overzicht sturen?
Nee, dit wordt niet bijgehouden. Er zijn bij Ingrado (de vereniging van leerplichtambtenaren) alleen algemene cijfers bekend over de hoeveelheid leerlingen die niet naar school gaan, maar deze cijfers zijn niet uitgesplitst naar achtergrond van de leerling en dus ook niet naar de verblijfsduur van de leerling in Nederland. Volgens Europese richtlijnen moeten kinderen na binnenkomst in Nederland ten minste binnen drie maanden naar school en dit lukt in Nederland in vrijwel alle gevallen. Uit een eerdere inventarisatie van het COA bleek dat 94% van de leerplichtige asielzoekerskinderen naar school ging6.
Herkent u signalen dat scholen soms aanmeldingen van nieuwkomers weigeren en kinderen daardoor soms niet in de eigen buurt naar school kunnen? Zo ja, mag dit volgens wet- en regelgeving? Zo nee, waar kunnen deze signalen worden gemeld en hoe wordt dit opgepakt?
De inspectie heeft bij mij aangegeven individuele signalen te kennen, maar hier geen concrete cijfers over te hebben. Voor de kinderen in de asielopvang maakt COA bestuurlijke afspraken met de gemeente over het onderwijs: gemeenten nemen hiermee de verantwoordelijkheid op zich voor het onderwijs van de kinderen in de asielopvang. In de praktijk zien we dat gemeenten in gesprek gaan met de schoolbesturen om samen te bepalen naar welke school de kinderen uit de asielopvang gaan. In het uitzonderlijke geval waarin mij een signaal bereikt dat kinderen uit de asielopvang toch niet naar school gaan, gaat het ministerie met de betrokken partijen in gesprek om te zorgen dat deze kinderen zo snel mogelijk wel naar school gaan. In het voortgezet onderwijs zien we in de praktijk dat internationale schakelklassen vaak een regionale functie hebben, zodat zij zich kunnen specialiseren in het onderwijs aan nieuwkomers. In het primair onderwijs specialiseren scholen zich ook, maar wordt de reisafstand voor de kinderen waar mogelijk kleiner gehouden in verband met hun jongere leeftijd.
De regelgeving voor toelating tot scholen maakt geen uitzonderingen voor nieuwkomers. De basisregel voor toelating in het primair en voortgezet onderwijs is te vinden in artikel 40 Wet op het primair onderwijs respectievelijk artikel 27 Wet op het voorgezet onderwijs: het uitgangspunt is dat het bevoegd gezag de voorwaarden voor toelating bepaalt. Scholen mogen toelatingsbeleid voeren op denominatieve gronden (volgt uit artikel 23 van de Grondwet), maar ook op basis van vrijheid van inrichting (pedagogische-organisatorische autonomie). Voor openbare scholen is die ruimte beperkter dan voor bijzondere scholen, omdat voor het openbaar onderwijs de garantiefunctie van algemene toegankelijkheid en algemene beschikbaarheid geldt. Scholen dienen hun toelatingsbeleid consequent toe te passen en mogen bij het voeren van dit beleid niet in strijd handelen met grondrechten, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Wie is verantwoordelijk voor hulp aan de ouders (of begeleiders of verantwoordelijke NIDOS voogden), zodat kinderen naar school kunnen? Wat houdt deze verantwoordelijkheid in?
Ouders die nieuw zijn in Nederland zijn, net als alle andere ouders, verantwoordelijk voor het onderwijs aan hun kinderen. Wanneer een alleenstaande minderjarige vreemdeling een voogd via het NIDOS heeft, dan biedt het NIDOS waar nodig ondersteuning aan de voogd zodat een kind naar school gaat. Wanneer een gezin op een COA-locatie verblijft, dan biedt het COA de ouders hulp zodat de kinderen naar school kunnen. Als een gezin niet in de opvang van COA verblijft, dan vervalt deze ondersteuning. In de praktijk biedt onder andere Vluchtelingenwerk Nederland maatschappelijke begeleiding aan vluchtelingen, wanneer zij naar een eigen woning in de gemeente verhuizen. Vluchtelingenwerk Nederland helpt met praktische zaken, onder meer met het zoeken van een school voor de kinderen. Daarnaast kunnen ouders die nieuw zijn in Nederland, net als andere ouders, met vragen over het onderwijs contact zoeken met het informatiepunt van Ouders & Onderwijs.
Wie kan erop worden aangesproken als op school geen passende plek is of leerlingenvervoer niet wordt geregeld?
Wanneer het gaat om een kind met extra ondersteuningsbehoefte, dan kan het schoolbestuur aangesproken worden wanneer er geen passende plek op een school is. Wat betreft leerlingenvervoer heeft mijn voorganger Sander Dekker gemeenten opgeroepen om coulant om te gaan met verzoeken tot leerlingenvervoer van deze doelgroep. Over de afspraken met gemeenten heeft hij uw Kamer geïnformeerd op 20 mei 2016.7
Wie kan worden aangesproken op schoolverzuim voor kinderen van wie de ouders niet in beeld zijn en wie heeft daarbij een rol om dit schoolverzuim aan te pakken?
Net als bij iedere andere leerling is hier een taak weggelegd voor de leerplichtambtenaar. Wanneer het een kind betreft van wie de ouders niet in beeld zijn, dan is de voogd of het NIDOS aanspreekpunt in het geval van schoolverzuim.
Klopt het dat het recht op leerlingenvervoer via het COA vervalt wanneer een gezin een woning krijgt toegewezen en dat de aanvraag voor leerlingenvervoer dan weer helemaal opnieuw moet worden gedaan?
Ja, dat klopt. Wanneer een gezin een woning krijgt toegewezen, dan is het COA niet langer verantwoordelijk voor de opvang en begeleiding van het gezin en derhalve ook niet voor het vervoer van het kind van en naar school. Meestal betekent de toewijzing van een woning dat een gezin verhuist naar een andere gemeente, dan moet er als het vervoer nog steeds noodzakelijk is door de ouders een nieuwe aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar het kind woont. In mijn antwoord op vraag 12 ga ik nader in op het leerlingenvervoer.
Klopt het dat door het ontbreken van leerlingenvervoer kinderen soms wekenlang niet naar school kunnen? Zo ja, wat kunt u hier aan doen?
Deze signalen zijn bij mij en bij de inspectie niet bekend.
Bent u bereid om met gemeenten afspraken te maken zodat ouders en kinderen (en waar van toepassing voogden) beter worden ondersteund in het aanvragen van leerlingenvervoer?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 8, heeft mijn voorganger Sander Dekker gemeenten opgeroepen coulant om te gaan met verzoeken tot leerlingenvervoer van deze doelgroep. Het COA maakt over iedere opvanglocatie bestuurlijke afspraken met de gemeente, waar onderwijs een onderdeel van is. Hierbij maken de gemeente en COA ook afspraken over het faciliteren van onderwijs (en daarmee ook het leerlingenvervoer), conform de Regeling verstrekkingen asielzoekers. Wanneer een kind niet langer bij COA verblijft, dan geldt dezelfde regelgeving als voor alle andere leerlingen en is de gemeente verantwoordelijk voor het eventuele leerlingenvervoer. Taalklassen, schakelklassen of Internationale Schakelklassen (ISK’s) kunnen beschouwd worden als de «dichtstbijzijnde toegankelijke school»: voor leerlingen die naar deze voorzieningen moeten voor een passend aanbod, geldt de verordening leerlingenvervoer van de gemeente waar zij verblijven. Omdat er bij mij geen signalen bekend zijn dat kinderen soms langere tijd niet naar school gaan door het ontbreken van leerlingenvervoer, zie ik geen aanleiding om hier nadere afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat fietsen naar school soms een probleem is omdat jonge kinderen die uit landen komen met een andere fietscultuur, vaak niet kunnen fietsen? Zo ja, wat kunt u doen om gemeenten te ondersteunen in het bieden van hulp aan deze ouders (en zo nodig voogden)?
Het COA biedt asielzoekers een programma over verkeersveiligheid, met de mogelijkheid tot fietslessen om hen kennis te laten maken met onze fietscultuur. In het voortgezet onderwijs biedt LOWAN ondersteuning, samen met de VO-raad.
Berichtgeving dat de Belastingtelefoon vanaf 27 mei tot sowieso 3 juni (en misschien wel langer) slecht tot niet bereikbaar was |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 14 van de Kamervragen over het bericht «Fiscus blijft falen», waarin u stelt dat u verwacht dat «[...] om ruim voor de start van de aangiftecampagne 2018 (in 2019) de bereikbaarheid weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren»?1
Ja.
Kan de tabel over de bereikbaarheid die was opgenomen in het antwoord op genoemde Kamervragen geüpdatet worden tot de meest recente informatie?2
In beantwoording van betreffende vraag is een tabel op genomen die betrekking heeft op de bereikbaarheid van de werkstroom intermediairs. Deze tabel is hieronder geüpdatet.
Klopt het dat de BelastingTelefoon enkele werkdagen slecht tot niet bereikbaar is geweest? Wat is de oorzaak van de slechte bereikbaarheid?
De dagen in de weken 20 tot en met 22 met de laagste bereikbaarheid inclusief keuzemenu waren op 20 mei met 77%, 27 mei met 73% en 3 juni met 75%. Alle drie dagen betrof het de dagen na het (lange) weekend waarop doorgaans sprake is van meer telefonie dan op andere werkdagen. Er was in deze weken dan ook geen sprake van slechte of niet bereikbaarheid. De bereikbaarheid inclusief keuzemenu is in de maanden januari, februari, maart en mei van dit jaar 6–7% hoger geweest dan dezelfde maanden van vorig jaar. In de maand april lag de bereikbaarheid 2% punten lager dan in april 2018. Zie ook de tabel hieronder.
Voor de maand mei 2019 is, zoals ook in voorgaande jaren, de bereikbaarheid wat lager dan het jaargemiddelde vanwege één of meer kortere werkweken gecombineerd met meer telefoontjes als gevolg van het versturen van miljoenen IB-aanslagen.
Klopt het dat op werkdagen de voicemail kan berichten dat de Belastingdienst gesloten is? Waarom vindt deze melding plaats? Bent u van mening dat dit de juiste melding is tijdens werkdagen?
Buiten de openingstijden van de Belastingtelefoon is de volgende meldtekst te horen:
Deze meldtekst is op werkdagen tussen 20 uur en 8 uur te horen, evenals op vrijdag na 17 uur. Vrijdag 31 mei, de dag na Hemelvaart, was geen werkdag voor nagenoeg de hele Belastingdienst en daarmee ook niet voor de Belastingtelefoon. Op deze dag is de meldtekst ook te horen geweest. Deze naar mijn mening juiste melding wordt weergegeven om bellers te informeren dat er op dat moment geen medewerkers beschikbaar zijn om hun vragen te beantwoorden.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden particulier en zakelijk (een overzicht per maand over de afgelopen twaalf maanden)? Hoeveel mensen belanden niet in de wachtrij waarna de verbinding wordt verbroken?
In onderstaande grafieken worden respectievelijk de wachttijden voor particulieren en ondernemingen en het aantal telefoontjes dat niet is toegelaten tot de wachtrij weergegeven over de afgelopen 12 maanden.
Hieronder is in tabelvorm weergegeven hoeveel telefoontjes worden aangeboden aan de wachtrij per maand, hoeveel telefoontjes niet worden toegelaten tot de wachtrij per maand en hoe het aantal telefoontjes niet toegelaten tot de wachtrij zicht verhoudt tot het totaal aantal telefoontjes aangeboden aan de wachtrij (per maand in %).
Kunt u toelichten waarom de verbinding in sommige gevallen verbroken wordt? Is dat om overbelasting van de centrale te voorkomen? Hoe vaak komt dit voor (graag een overzicht per maand over de afgelopen twaalf maanden)?
Telefoontjes worden niet toegelaten tot een wachtrij wanneer er voor het gekozen thema op dat moment onvoldoende gekwalificeerde belastingtelefoonmedewerkers beschikbaar zijn om binnen een maximale wachttijd deze telefoontjes af te handelen. Deze «maximale wachttijd» wordt ingesteld om langer(re) wachttijden te voorkomen. Gevolg daarvan is dus wel dat er telefoontjes zijn die niet tot de wachtrij kunnen worden toegelaten. Het aantal niet toegelaten telefoontjes per maand is in de tabel bij de vorige vraag opgenomen.
Kunt u de huidige resultaten delen van de monitoring van de kwaliteit van de antwoorden en de bereikbaarheid zoals beschreven in de 23e halfjaarsrapportage Belastingdienst?
De 1e meting van de kwaliteit van beantwoording van complexe en niet veel voorkomende vragen in 2019 had een 7,2 als resultaat. Deze meting is vergelijkbaar met de metingen van de Consumentenbond. De laatste meting van de Consumentenbond, uit maart 2018, had een 5,4 als resultaat.
De bereikbaarheid inclusief keuzemenu was gedurende de afgelopen aangiftecampagne 89%. In de tabel die is opgenomen bij het antwoord op vraag 3 is de bereikbaarheid inclusief keuzemenu voor de eerste vijf maanden van zowel 2018 als 2019 opgenomen.
Kunt u als vervolg op een eerder onderzoek naar de klanttevredenheid over de eerste negen maanden van 2018 dit onderzoek aanvullen tot mei 2019?
Hieronder wordt de aangevulde tabel over resultaten van onderzoek naar de klanttevredenheid weergegeven.
IK >= 3,0 (neutraal tot zeer tevreden)
IK <= 1,5
(zeer ontevreden)
2018
jan
81,4%
6,4%
feb
85,9%
4,3%
mrt
83,1%
5,4%
apr
83,9%
5,6%
mei
82,9%
5,9%
jun
76,4%
8,0%
jul
83,1%
6,1%
aug
83,7%
5,5%
sep
78,5%
6,3%
okt
89,4%
5,2%
nov
90,8%
4,5%
dec
88,0%
6,5%
2019
jan
89,4%
6,2%
feb
89,3%
5,0%
mrt
90,7%
4,7%
apr
89,4%
5,3%
mei
90,8%
4,2%
Hoe vaak heeft de Belastingdienst in 2019 (uitgesplitst per maand) proactief naar belastingplichtigen gebeld? Is dit mogelijk een van de oorzaken van de slechte bereikbaarheid van de BelastingTelefoon?
In onderstaande tabel is het aantal proactieve belpogingen door medewerkers van de Belastingtelefoon per maand weergegeven voor 2019.
januari
februari
maart
april
mei
5.782
23.432
174
543
20.955
Het aantal proactieve telefoontjes naar belastingplichtigen heeft geen invloed op de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Deze telefoontjes worden buiten de piekuren gevoerd. De aantallen fluctueren per maand vanwege variatie in belopdrachten vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en verschillen in beschikbare belcapaciteit buiten piekuren.
Waar wordt een melding gedaan als de BelastingTelefoon slecht of niet bereikbaar is? Klopt het dat deze melding niet op sociale media of de website te vinden is? Vindt u dit een juiste werkwijze?
Afhankelijk van de omvang en duur van de storing wordt een bericht geplaatst in de meldtekst van de Belastingtelefoon en/of op de website en/of op social media.
Deelt u de mening dat als er een storing, calamiteit of iets anders is, er melding gedaan zou moeten worden op de website van de Belastingdienst en de verschillende sociale media-kanalen? Zo ja, waarom wordt dit niet adequaat toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het melden van een storing zoveel mogelijk gericht moet zijn op de burgers of bedrijven die eventueel last kunnen hebben van de storing. Burgers en bedrijven die in beginsel geen last hebben van een verstoring moeten ook geen last hebben van berichtgeving die voor hen geen waarde heeft. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de afhandeling van meldingen (inclusief de duur) die via sociale media worden ontvangen (graag een overzicht per maand en gerangschikt naar de verschillende sociale media-kanalen zakelijk en particulier)?
Zie onderstaande tabel.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen twaalf maanden zijn ingediend bij de Belastingdienst en de stand van zaken van de afhandeling van deze klachten? Kunt u onderscheid maken tussen particulieren en bedrijven?
Hieronder wordt het aantal klachten over de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon over de afgelopen twaalf maanden weergegeven.
Klopt het dat de portal van de Belastingdienst is vernieuwd? Klopt het dat het wachtwoord van het oude portal niet meer werkt, een nieuw wachtwoord niet kan worden aangevraagd en er ook geen bezwaarclausule beschikbaar is?
Het is correct dat dit jaar een nieuw zakelijk portaal MijnBelastingdienst Zakelijk (MBD-Z) is geïntroduceerd wat stapsgewijs wordt uitgebreid. In de overgangsperiode dit jaar zijn zowel het nieuwe (MBD-Z)portaal als het oude (PDO)portaal toegankelijk. Het nieuwe portaal is zowel toegankelijk met DigiD voor eenmanszaken als met eHerkenning voor rechtspersonen. Digid en eHerkenning zijn voor alle overheidsorganisaties de standaard toegangsmiddelen (overheidsbrede stelselafspraken).
Het oude (PDO)portaal is, zolang deze nog beschikbaar is, toegankelijk met een wachtwoord wat alleen voor dit portal werkt. Daarvoor kan ook nu nog steeds, indien nodig, een nieuw wachtwoord worden aangevraagd. Een bezwaarclausule is hiervoor dus niet nodig.
Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg Belastingdienst op woensdag 19 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.
Het bericht dat jeugdzorg niet langer verantwoord is |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorg niet langer verantwoord»?1
Ja.
Zijn naar uw mening de personen die worden aangesteld als bestuurders bij de Jeugdbescherming capabele personen die serieus genomen moeten worden?
Iedereen moet ten principale serieus genomen worden.
Neemt u de oproep van de bestuurder van Jeugdbescherming Overijssel dat de jeugdzorg situatie in Twente uit de hand loopt en niet langer verantwoord is ter harte? Zo ja, hoe laat u dit zien?
De regio Twente heeft te maken met tekorten. Dit speelt bij meerdere gemeenten in Nederland. Daarom heb ik afgelopen najaar een onderzoek laten doen naar de signalen van gemeenten en jeugdzorgregio’s over tekorten op hun jeugdzorgbudget. Dit onderzoek had als doel om van signalen naar feiten te komen.
De uitkomsten van dit onderzoek waren onderwerp van gesprek bij de voorjaarsnotabesluitvorming. De uitkomst daarvan is dat het kabinet in totaal € 1.020 miljoen extra financiële middelen beschikbaar heeft gesteld aan gemeenten, verdeeld over de jaren 2019 tot en met 2021. Het alleen toevoegen van extra geld zal niet tot betere jeugdhulp en de oplossing van de problemen leiden. Daarom hebben het kabinet en de VNG gelijktijdig bestuurlijke afspraken gemaakt om het jeugdhulpstelsel beter, effectiever en efficiënter te laten functioneren.
Ook laten we aanvullend onderzoek doen om beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten, en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Op basis van de huidige inzichten is niet vast te stellen of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in welke mate, deze een structureel karakter heeft.
Daarnaast ondersteunt het Rijk gemeenten en aanbieders bij de inkoop in het sociale domein met een aanpak die in nauwe samenwerking met gemeenten en aanbieders tot stand is gekomen. Deze aanpak heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 24 januari 2019.2 Zo heb ik in het kader van deze aanpak onder andere onlangs de Vindplaats Inkoop Sociaal Domein gelanceerd.3 Verder pleeg ik inzet op de vermindering van de administratieve lasten en de terugdringing van vermijdbare uitgaven. Ik heb u hierover eerder geïnformeerd met mijn brief van 21 juni 2019.4
Kunt u zich voorstellen dat bij een regionaal tekort van € 45 miljoen de onderhandelingen tussen gemeenten en zorgaanbieders alleen nog over geld gaat? Ziet u in dat kwaliteit van zorg hiermee een secundair onderwerp wordt?
Waar gemeenten tekorten hebben, kan ik mij goed voorstellen dat deze veel aandacht hebben. Echter, in gesprekken en onderhandelingen tussen gemeenten en aanbieders is het van belang breder te kijken. Dit belang wordt onderstreept door de wet, die gemeenten verbiedt een opdracht tot het bieden van jeugdhulp enkel op grond van het criterium de laagste prijs te gunnen.5 Extra geld alleen zal niet leiden tot de vernieuwingen en verbeteringen die ook nodig zijn om de organisatie van de jeugdhulp dusdanig te verbeteren (effectiever en efficiënter) dat men geen tekorten meer heeft.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat geldzorgen een vele malen belangrijker thema zijn dan de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om, naast de eerder aangekondigde maatregelen, stappen te zetten om deze onhoudbare situatie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Onevenredige consequenties van het strafblad |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Pedoseksueel delict» – dat staat er op het strafblad van een arts»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Hoe kijkt u aan tegen casussen, zoals die in het artikel worden beschreven? Kunt u daarbij ingaan op gevallen waarin de consequenties die het justitieel systeem kennelijk met zich mee kan brengen, onevenredig zijn ten opzichte van het daaraan ten grondslag liggende feit?2
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor een betrokkene helder moet zijn welke procedure er bestaat om een strafblad te laten aanpassen. In onderstaande beantwoording en bij vraag 7 ga ik hierop nader in.
Vooropgesteld zij dat voor een goede strafrechtspleging het noodzakelijk is dat justitiële gegevens in iemands Justitiële Documentatie (het zogenaamde strafblad) juist en nauwkeurig verwerkt zijn.
Ingevolge artikel 26 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens kan een betrokkene tegen de verwerking van justitiële gegevens verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Indien het verzet gerechtvaardigd is, wordt de verwerking beëindigd. Dit wordt per geval bekeken waarbij de feiten en omstandigheden van het individuele geval in samenhang worden gewogen ten opzichte van het algemeen belang van het bewaren van justitiële gegevens.
Aan het belang van het verwerken van justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging komt dusdanig gewicht toe dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de verwerking van die gegevens moet worden beëindigd. De justitiële gegevens moeten immers een officier van justitie of een rechter een goed en zo compleet mogelijk beeld geven van iemands strafrechtelijk verleden. Om het verzet te kunnen honoreren moet het gaan om zeer bijzondere gevallen, waarbij de aard van de zaak zwaarder weegt dan het beginsel dat de justitiële documentatie ten behoeve van een goede strafrechtspleging een volledige registratie bevat.
Herkent u het sturend optreden tijdens verhoren van de politie, zoals in het artikel verwoord? Zo ja, hoe vaak komt het voor?
In een verhoorsituatie zal gezien de aard van de situatie een verdachte meestentijds enige druk percipiëren. De verhoormethodes mogen er echter niet toe leiden dat een verdachte anders verklaart dan de werkelijkheid en/of iets bekent wat hij niet heeft gedaan.
De politie heeft veel aandacht voor het continu verbeteren van verhoren middels nieuwe inzichten en ontwikkelingen. De politie neemt ook aanvullende maatregelen bij het verhoren van minderjarige verdachten. Sinds 2012 bestaat de opleiding «Verhoren van kwetsbare verdachten». Hier worden gespecialiseerde verhoorders opgeleid voor het verhoren van kwetsbare verdachten, hieronder vallen onder andere minderjarigen. Daarnaast hebben zich juridische veranderingen voorgedaan ter aanscherping van de rechten van minderjarige verdachten. Zo heeft een minderjarige verdachte rechtsbijstand van een advocaat voorafgaand en tijdens een verhoor. Eén van de bevoegdheden van de advocaat tijdens het verhoor is om erop te wijzen wanneer ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend. Ouders mogen (behoudens bepaalde uitzonderingen) ook aanwezig zijn bij het verhoor. Tot slot worden verhoren vaker dan voorheen auditief en/of audiovisueel geregistreerd, hetgeen de kwaliteit van het verhoor verder kan ondersteunen.
Benoemt het openbaar ministerie (OM) bij het transactievoorstel welke juridische consequenties daaraan zitten? Zo nee, bent u voornemens dat te gaan veranderen?
Met de invoering van de strafbeschikking is in een geval als het onderhavige, waarin een taakstraf van meer dan 32 uur aan een jeugdige wordt aangeboden, rechtsbijstand verplicht (zie daartoe artikel 291 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering). Deze verplichting draagt bij aan het beter inzicht hebben in de juridische consequenties van de (afdoeningen van de) strafzaak voor de jeugdige en diens ouders.
Als gevolg van de invoering van de Wet OM-afdoening en de invoering van de strafbeschikking komen transactievoorstellen slechts sporadisch voor.
Wat vindt u van de situatie, zoals in het artikel beschreven, waarin het OM op de vraag van de vader van de verdachte of dit gevolgen zou hebben voor zijn studie geneeskunde antwoordt «nee, dit heeft geen consequenties. Over een paar jaar verjaart dit en dan is het klaar»?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraak.
Klopt het dat de kennis over de gevolgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag niet aanwezig is bij officieren van justitie? Hoe is het met die kennis bij de administratief juridisch medewerkers van het OM die door de officieren van justitie zijn gemandateerd om een transactie aan te bieden?
Het is mij niet gebleken dat de kennis bij de officieren van justitie en bij andere verantwoordelijke medewerkers bij het OM in het algemeen of op dit specifieke vlak onder de maat zou zijn.
De afgelopen jaren heeft screeningsautoriteit Justis een aantal informatiebijeenkomsten over de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) georganiseerd speciaal voor officieren van justitie en andere verantwoordelijke medewerkers van het OM. Tijdens deze bijeenkomsten is onder meer uitleg gegeven over wat de VOG is, welke strafbare feiten bij de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken en op welke wijze Justis een afweging maakt.
Wat is de procedure indien achteraf blijkt dat de schuldvaststelling van een strafbaar feit, waarvoor een schikking met de verdachte is getroffen, niet deugt? Welke mogelijkheden heeft het OM een strafblad aan te passen en wanneer wordt daartoe door het OM besloten?
Het Openbaar Ministerie beschikt niet over mogelijkheden tot aanpassing van het strafblad.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 2 kan de betrokkene ingevolge artikel 26 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJsg) tegen de verwerking van justitiële gegevens verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Dit verzet dient te worden gericht aan de Minister voor Rechtsbescherming. De beoordeling vindt vervolgens plaats door Justid. Bij die beoordeling wordt ook het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. De beslissing wordt middels een beschikking aan de betrokkene kenbaar gemaakt. Tegen deze beschikking staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open (bezwaar en beroep).
Het bericht ‘Levenslang gestrafte wil vaker verlof en na 27 jaar vrijkomen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Leefbaar loon in de kledingindustrie |
|
Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u reageren op het rapport van de Schone Kleren Campagne over het feit dat grote kledingverkopers nauwelijks kunnen aantonen dat degenen die hun product maken een leefbaar loon ontvangen, terwijl zij dit wel als doel benoemen voor hun inkoopbeleid?1
Het rapport heeft het beleid van twintig modemerken onderzocht, waaronder twee Nederlandse merken, C&A en G-Star, die onder het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel (hierna: het textielconvenant) vallen. Het kabinet betreurt de situatie die het rapport beschrijft en deelt de opvatting van de Schone Kleren Campagne dat kledingmerken concrete stappen moeten zetten om de kloof tussen feitelijke lonen en leefbare lonen te dichten. Dat is ook de afspraak in het Nederlandse textielconvenant. Zie hiervoor ook de antwoorden op de Kamervragen van 23 november 2018 over het leefbaar loon beleid van H&M (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 741).
Wat onderneemt u om leefbare lonen in de productielanden op de agenda te krijgen? Welke resultaten zijn op dit vlak te benoemen? Is een eventueel gebrek hieraan aanleiding om uw beleid te wijzigen?
Leefbaar loon en leefbaar inkomen is een beleidsprioriteit binnen de BHOS-agenda. Voor de uitvoering van deze agenda wordt samengewerkt met de ILO, het partnerschap van Fair Wear Foundation, CNV Internationaal, Mondiaal FNV en de Schone Kleren Campagne. Ook binnen het IMVO-textielconvenant, gericht op de Nederlandse markt en waarbij de overheid partij is, is leefbaar loon een prioritair thema. Het Convenant zoekt internationale samenwerking en opschaling met bestaande initiatieven, waaronder ACT2.
Daarnaast agendeert het kabinet het onderwerp rechtstreeks bij overheden van productielanden. De inzet vanuit het kabinet op leefbaar loon richt zich voornamelijk op de landen Bangladesh, Cambodja, Ethiopië, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam. In Ethiopië, India, Indonesië en Vietnam werkt de ILO met steun van Nederland aan een methode voor berekening van kosten van levensonderhoud, als basis voor de bepaling van het niveau van het wettelijk minimumloon. De ILO betrekt daarbij overheden, werkgevers en vakbonden. Nederland en de ILO spannen zich in om onder andere in de textielsector inkopende merken bij dit project te betrekken, ter bevordering van afspraken over lonen die de kosten van levensonderhoud van werknemers kunnen dekken.
Hoewel de betaling van een leefbaar loon geen eenvoudige kwestie is, ziet het kabinet dat kennis over het onderwerp toeneemt en de noodzaak van leefbaar loon steeds meer wordt erkend, zowel door overheden als bedrijven. Het kabinet ziet dan ook de eerste voorzichtige positieve ontwikkelingen, met name waar het gaat om de verhoging van minimumlonen. Zo zal Ethiopië naar verwachting in 2020 voor het eerst een minimumloon invoeren. In India wordt de benchmark voor kosten van levensonderhoud besproken als basis voor verhoging van het minimumloon. En in Vietnam overweegt de overheid in de arbeidswet vast te leggen dat er bij de vaststelling van het wettelijk minimumloon rekening moet worden gehouden met de kosten van levensonderhoud.
Het kabinet ziet daarom op dit moment geen aanleiding om de koers van haar beleid te wijzigen.
In hoeverre zijn leefbare lonen onderdeel van het convenant Duurzame kleding en textiel? In hoeverre zijn de hierover in het convenant opgenomen regels afdwingbaar?
Het thema leefbaar loon is een van de negen prioritaire thema’s in het textielconvenant. De convenantspartijen hebben afgesproken ernaar te streven dat in 2020 een leefbaar loon in de productie- of toeleveringsketen wordt betaald. Deze ambitieuze doelstelling vergt van aangesloten bedrijven dat zij zich maximaal moeten inspannen voor leefbare lonen. Hieronder valt dat bedrijven het risico op het niet betalen van een leefbaar loon moeten identificeren, mitigeren en voorkomen, bijvoorbeeld aan de hand van hun inkoopprocessen. Ook worden de bedrijven geacht de kloof tussen gangbare lonen en leefbare lonen bij hun producenten in beeld te brengen en te overbruggen. Het textielconvenant heeft een klachten- en geschillenmechanisme, voor het geval dat afspraken niet worden nagekomen. Dat betreft ook de afspraken over leefbare lonen. Deze zomer moeten de bedrijven in hun actieplannen aangeven welke acties met betrekking tot leefbaar loon zij zullen ondernemen. De voortgang hiervan wordt jaarlijks gemonitord.
Daarnaast voeren convenantspartijen gezamenlijk, en in samenwerking met (internationale) steunbetuigers, een project uit gericht op leefbaar loon. Binnen dit project hebben bedrijven een training gevolgd over leefbaar loon. Deze training is verplicht voor alle bij het convenant aangesloten bedrijven. De training ondersteunt bedrijven bij het vormgeven van hun acties ten aanzien van leefbare lonen. Ook worden dit jaar trainingen gegeven aan productielocaties in de keten van Nederlandse textielmerken.
Neemt u leefbare lonen op in uw evaluatie van het convenantenbeleid en bent u bereid het bieden van een leefbaar loon op te nemen als afdwingbaar criterium in eventuele wetgeving die gaat volgen op dit beleid?
De evaluatie van het convenantenbeleid is erop gericht om inzicht te krijgen in de resultaten van de IMVO-convenanten en de mate waarin deze de implementatie van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven in hoog risicosectoren bevorderen. Resultaten op het gebied van leefbaar loon maken daar deel van uit, zeker voor de convenanten die aparte afspraken over leefbaar loon hebben gemaakt. Op basis van deze evaluatie, en andere onderzoeken, consultaties en kennissessies, wil het kabinet bezien of en zo ja, welke aanvullende maatregelen nodig zijn binnen een verbeterd IMVO-beleid.
Kunt u aangeven hoe de kostprijs van kledingstukken in productielanden zich verhouden tot de verkoopprijs in Nederlandse winkels? Zou het bieden van een leefbaar loon in een land als Bangladesh tot significante prijsverhogingen leiden? Zo ja, wie profiteert hier het meest van in de keten en ziet u mogelijkheden om verkoopprijzen gelijk te houden bij het bieden van een leefbaar loon?
Kledingmerken stellen zelf hun winkelprijzen vast. Die prijzen lopen sterk uiteen. Fair Wear Foundation geeft aan dat zij in de textielsector waarnemen dat de kostprijs per schakel percentagegewijs verder verhoogd wordt. Ze schatten hierbij in dat tussen de kostprijs van een kledingstuk in een productieland en de verkoopprijs in de Nederlandse winkels een prijsverhoging met een factor zes zit. Aangezien de looncomponent maar een deel uitmaakt van de kostprijs, hoeft een verhoging hiervan niet per definitie tot een significant hogere prijs te leiden. Naast leefbare lonen kunnen zowel andere sociaal- en milieu gerelateerde kosten als kosten in de schakels voorafgaand aan de fabriek, leiden tot een verhoging van de kostprijs.
Omdat elk kledingmerk haar keten anders heeft georganiseerd is niet te zeggen welke schakel in de keten het meest profiteert van het verhogen van de verkoopprijs in de textielfabriek. Daarbij wordt de kostprijsverhoging door de keten heen niet alleen veroorzaakt door winstopslag, maar ook door zaken als invoerheffingen en BTW.
Er zijn evenwel voorbeelden van bedrijven die zorgen voor koopkrachtverbetering van werknemers zonder dat de kosten hiervan verder in de keten tot (grote) prijsverhogingen leiden. Dit kan bijvoorbeeld door het financieren van voorzieningen als gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting of transport voor werknemers. Kledingmerken kunnen ook het aantal schakels in de keten verminderen door werkzaamheden zelf uit te voeren, of andere voorwaarden stellen aan het verdienmodel van een ketenpartij. Om de verhoging van winkelprijzen als gevolg van het betalen van leefbare lonen beperkt te houden, zouden textielbedrijven meer met genoemde alternatieven kunnen experimenteren. Merken kunnen er uiteraard ook voor kiezen de consequentie van hogere kosten voor hun rekening te nemen en deze al dan niet door te berekenen in de winkelprijs. Er zijn voorlopers die deze keuzes maken.
Het bericht dat bedrijven zelf feitenonderzoek kunnen doen naar fraude en corruptie |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad, waarin wordt geschreven over zelfonderzoek door bedrijven naar fraude en corruptie? Kunt u, aanvullend op uw antwoorden in het vragenuur, meer feitelijke informatie verstrekken over wat hier nu precies aan de hand is en waarom u deze werkwijze verdedigt?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in het geciteerde artikel een beeld gegeven van ontwikkelingen ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken naar in het bijzonder complexe fraudegevallen. Daarin wordt kort en zakelijk weergegeven dat het OM in de toekomst vaker gebruik wil maken van zelfstandige onderzoeken van advocaten die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd, waarbij bepaalde, hieronder toegelichte randvoorwaarden in acht worden genomen. Tevens wordt door het OM bevestigd dat daarover gesprekken worden gevoerd met de advocatuur.
Het OM is en blijft verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) worden de aangeleverde onderzoeksresultaten gecontroleerd op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM verifieert dat FIOD-onderzoek. De waarde van een door een bedrijf gedaan eigen feitenonderzoek hangt dus af van de diepgang, volledigheid en juistheid van het eigen feitenonderzoek. In zijn algemeenheid zal de waarde van zo’n onderzoek groter zijn, indien uit de opzet daarvan blijkt dat het onderzoek onafhankelijk heeft plaatsgevonden en niet te beperkt is geweest. Zelfmelding en medewerking aan het feitenonderzoek door bedrijven alsook door natuurlijke personen worden verder meegewogen bij de afdoening van de strafzaak door het OM. Overigens zal in de gevallen waarin in de media al melding is gemaakt van strafbaar handelen, een buitenlandse toezichthouder in actie is gekomen of in Nederland al een strafrechtelijk onderzoek is gestart, afhankelijk van de omstandigheden per geval worden beoordeeld of nog sprake kan zijn van zelfmelding.
Acht u het wenselijk dat in plaats van het openbaar ministerie (OM) advocaten feitenonderzoek doen naar fraude en corruptie bij bedrijven, terwijl zij door die bedrijven zelf worden betaald? Aan welke (tucht)rechtelijke regels moeten advocaten zich bij dergelijk onderzoek houden? Is er al ervaring met deze werkwijze in Nederland? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Ik acht het van belang dat, indien advocaten en (forensisch) accountants feitenonderzoeken verrichten, voorop staat dat het OM dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Zij dienen zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Het komt al veel langer voor dat bedrijven zelf feitenonderzoek doen en de resultaten daarvan delen met het OM, bijvoorbeeld als zij zelf aangifte doen van geconstateerde misstanden. In die zin is geen sprake van een nieuwe werkwijze, maar is het een middel om op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze een complex strafrechtelijk onderzoek aan te pakken.
Wanneer is besloten over te gaan tot deze werkwijze? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord in de laatste alinea van de vorige vraag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van antwoorden van mijn ambtsvoorgangers op eerdere, vergelijkbare vragen van uw Kamer.4
Om hoeveel zaken gaat het waarbij het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie aan bedrijven zelf is overgelaten sinds met deze werkwijze is begonnen? Waarom geeft de coördinerend officier van justitie fraudeopsporing in antwoord op vragen van het Financieel Dagblad geen cijfers over het aantal zaken waarbij feitenonderzoek aan bedrijven zelf is overgelaten? Waarom is het OM hierover niet transparant?
Het aantal zaken waarin het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie door bedrijven op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld, wordt niet als zodanig geregistreerd bij het OM. Leidend is het aantal strafrechtelijke onderzoeken, het zelfmelden door een bedrijf wordt daarin meegenomen. Over het aantal strafrechtelijke onderzoeken in fraudezaken wordt sinds 2015 gerapporteerd door het OM en deze rapportages van het OM worden aan uw Kamer aangeboden.5
Vindt u het wenselijk dat fraude onderzocht wordt door advocaten(kantoren)? Zijn zij hier net zo bekwaam in als het OM? Moeten advocaten die dit soort onderzoek uitvoeren hiervoor een speciale opleiding of cursus volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan bedrijven zelf om een al dan niet geschikte (externe) onderzoeker in te schakelen indien interne fraude wordt ontdekt. Dat kunnen zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven advocaten zijn, maar ook (forensisch) accountants. Het is aan de onderzoeker zelf om een afweging te maken of een opleiding of cursus voor het verrichten van feitenonderzoek gevolgd dient te worden. Voor het OM is zoals aangegeven op vraag 1 verder cruciaal of het feitenonderzoek waarde heeft voor het strafrechtelijk onderzoek.
Waarom worden frauduleuze en corrupte bedrijven beloond met strafvermindering als zij zelf advocaten inhuren om de frauduleuze en corrupte praktijken te constateren? Gaat hiervan het juiste signaal uit naar de samenleving volgens u? Zo ja, waarom denkt u dat?
De hoogte van de strafeis van het OM voor een verdachte is altijd afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval, Indien een verdachte meewerkt in een strafproces, bijvoorbeeld door tijdens een verhoor tekst en uitleg te geven over hetgeen hem wordt verweten, is dat een omstandigheid die door het OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Dat is niet nieuw, maar gangbare praktijk in de stafrechtspleging. Verder is de samenleving erbij gebaat dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verkregen over vermeende strafbare feiten, waartegen handhavend door het OM wordt opgetreden.
Klopt het dat er op dit moment geen enkele formele richtlijn is die voorschrijft waar een feitenonderzoek precies aan moet voldoen en welke financiële sanctie-verlichtingen er mogelijk zijn? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Voorop staat dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Of een door een bedrijf gedaan feitenonderzoek diepgaand en volledig genoeg is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Het ligt daarom niet in de rede een formele richtlijn voor te schrijven waaraan het feitenonderzoek moet voldoen. Wat betreft de straf(vermindering), daarvoor verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 8.
Hoe en door wie wordt bijvoorbeeld nu besloten aan welke eisen een onderzoek moet voldoen? Wie beslist uiteindelijk over welke vorm van straf(vermindering) er wordt toegepast?
Het OM beslist op welke wijze een strafrechtelijk onderzoek wordt ingericht. Wanneer een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd beslist de rechter over eventuele strafverminderende (of -verzwarende) omstandigheden. Indien een strafzaak tot een transactie leidt, doet het OM een transactie-aanbod waarbij dezelfde afwegingen worden gemaakt.
Het OM heeft aangegeven te onderzoeken of afwegingen met betrekking tot de hoogte van een strafeis uitgebreider dan voorheen kunnen worden opgenomen in het requisitoir. Een (hoge) transactie wordt al uitgebreid toegelicht in het persbericht en het feitenrelaas.
Hoe gaat het OM om met de noodzakelijke verificatie van de gerapporteerde feiten, als de advocaat met een beroep op verschoningsrecht geen inzage hoeft te geven in zijn reden van wetenschap? Kan het verschoningsrecht van advocaten een beperkende factor zijn bij de waarheidsvinding in dit soort onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals al eerder aangegeven staat voorop dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Indien door een beroep op het verschoningsrecht van de advocaat de feiten zoals die in het overlegde onderzoek worden gepresenteerd niet kunnen worden gecontroleerd of geverifieerd, dan zal dit worden meegewogen in de waarde van het onderzoek. Tevens heeft het voorgaande invloed op de vraag of aanvullend strafrechtelijk onderzoek nodig is.
Welke eisen worden er op dit moment gesteld aan de onafhankelijkheid van advocaten die een feitenonderzoek uitvoeren? Mogen advocaten(kantoren) die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Advocatenkantoren die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek mogen ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten zij zich daarbij houden aan de beroeps- en gedragsregels zoals onder andere neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen zij bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever.
Kunnen het OM en de Fiod altijd de juistheid en volledigheid van het aangeleverde dossier beoordelen en zelf nog aanvullend onderzoek doen? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoe uitvoerig en zorgvuldig gebeurt dit? Als dit uitvoerig en zorgvuldig gebeurt, wat is dan precies de efficiencybesparing van deze constructie?
Allereerst verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 1. De efficiëntie en tijdwinst van een zelfmelding bestaan eruit dat relevante gegevens direct voor de opsporing en dus het strafrechtelijk onderzoek beschikbaar en controleerbaar zijn.
Vindt u ook dat als het OM afspraken maakt met bedrijven voor eventuele strafverlichting als die bedrijven zelfonderzoek doen naar fraude en corruptie, die afspraken in ieder geval openbaar gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien het OM een transactie sluit met een verdacht bedrijf, dan zal het OM zo transparant mogelijk zijn over onder meer de aard en omvang van de verdenking, de omstandigheden die hebben geleid tot de keuze voor een transactie en over de inhoud van de transactie zelf. Daartoe publiceert het OM een persbericht en een uitgebreid feitenrelaas. Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven heeft het OM aangegeven te onderzoeken of het mogelijk is de afwegingen met betrekking tot de hoogte van een straf voortaan uitgebreider op te nemen in een requisitoir.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.