Het feit dat Nederland tegen openheid over ontwikkelkosten van geneesmiddelen heeft gestemd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de tweet van Ellen t Hoen, patentrechtdeskundige, gezien over de opstelling van Nederland tijdens de 72e vergadering van de World Health Association in Genève?1
Ja.
Waarom heeft Nederland voor transparante prijzen en uitkomsten van trials gestemd, maar tegen transparantie ten aanzien van de kosten van trials, die de ontwikkelkosten van geneesmiddelen voor een groot deel bepalen?2
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de resolutie geen uitspraken gedaan die indruisen tegen transparantie van kosten van trials en ontwikkelingskosten. Bovendien is de resolutie niet in stemming gebracht. De resolutie is bij consensus aangenomen. Het tweetbericht van mevrouw ’t Hoen is onjuist.
Was u tevoren op de hoogte van deze inbreng van Nederland? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat zijn precies uw argumenten om tegen openheid ten aanzien van de kosten van trials te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit een gemiste kans is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer bent u van plan de prijzen na onderhandelingen met de farmaceutische industrie openbaar te maken? Voor welke geneesmiddelen waarover u nu prijsonderhandelingen voert geldt dat de uiteindelijke prijs openbaar gemaakt zal worden?
Zoals eerder gewisseld met uw Kamer3 is het altijd en iedere keer weer mijn inzet om te komen tot transparante prijsafspraken met geneesmiddelfabrikanten. Echter, in de praktijk zijn deze bedrijven alleen bereid tot substantiële kortingen en afspraken indien de vertrouwelijkheid van deze afspraken geborgd is. Ik heb uw Kamer eerder laten weten dat ik dan voor de keuze sta om of niet in te stemmen met deze vertrouwelijkheid of deze voorwaarde wel te aanvaarden. In het eerste geval kan ik het geneesmiddel opnemen in het basispakket voor de vraagprijs van de fabrikant of het middel niet opnemen in het basispakket omdat er geen redelijke prijs wordt gevraagd. In het tweede geval kan ik het middel beschikbaar maken voor de patiënt tegen een aanvaardbare prijs.
Ik kies voor het tweede, in het belang van alle patiënten en premiebetalers in Nederland. Maar ik zie dit niet als een duurzaam model. Op termijn zullen we naar een model moeten waar deze prijzen wel openbaar zijn. Dit is bij uitstek een gezamenlijke opgave van landen die hier samen willen optrekken en daar wil ik mij voor inzetten, mede in Beneluxa verband. En daarom sta ik ook achter de resolutie. Dit is ook een proces van lange adem. Maar deze resolutie is een bouwsteen op weg naar transparantie van prijzen, wellicht als eerste stap tussen landen onderling.
In hoeverre is de afspraak in de resolutie dat prijzen openbaar worden haalbaar? Wat kunt en gaat u doen als een fabrikant geheimhouding over de prijsonderhandelingen en uiteindelijke prijs eist?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is de paragraaf in de resolutie over de vereiste openheid van de farmaceutische industrie over de ontwikkelingskosten van geneesmiddelen afgezwakt tot een nauwelijks leesbare paragraaf die vooral de farmaceutische industrie geruststelt? Welke rol heeft Nederland precies in de onderhandelingen op dit punt gespeeld?
Resoluties bij de World Health Assembly zijn altijd een samenstel van visies, belangen en opvattingen van een groot aantal landen verspreid over de wereld. Dat leidt onvermijdelijk tot teksten die op compromissen zijn gebaseerd. Binnen haar beleid om de toegang tot geneesmiddelen en vaccins te vergroten, is Nederland actief voorstander van een zo groot mogelijke transparantie.
Door welke belangengroeperingen bent u (of de Nederlandse vertegenwoordigers) voor de WHO-vergadering benaderd en met welke boodschap?
Vooraf aan de World Health Assembly is VWS benaderd door diverse partijen die zich actief inzetten voor het verruimen van de toegang tot betaalbare geneesmiddelen, zoals Artsen zonder Grenzen, GARDP, KWF, Medicines Patent Pool en Wemos. Met een enkele partij is ook gesproken.
Wat is uw mening over de uitspraak van de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen dat openheid over nettoprijzen zal leiden tot nog hogere prijzen omdat de vertrouwelijkheid over de bedongen kortingen wegvalt en dat patiënten daar niet bij gebaat zijn?
Deze uitspraken zonder enige onderbouwing vind ik niet overtuigend en het is wat mij betreft een weinig constructieve bijdrage aan deze discussie. Een betere verantwoording van prijzen door de industrie is een gerechtvaardigde en begrijpelijke verwachting van de samenleving die verwacht ik alleen maar verder zal aanzwellen. Deze uitspraken van de VIG getuigen niet van groot besef van de internationaal groeiende onrust en zorgen over de prijsvorming van de industrie ten aanzien van innovatieve geneesmiddelen. Ik ben van mening dat zowel patiënten maar ook de industrie zelf belang hebben bij meer transparantie over prijzen als het gaat om het duurzaam toegankelijk en betaalbaar houden van nieuwe geneesmiddelen. De industrie mag haar «license to operate» niet verliezen.
Bent u het eens met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen dat patiënten niet gebaat zijn bij openheid over prijzen van geneesmiddelen of bent u met mij van mening dat patiënten niet gebaat zijn bij een dergelijke uitspraak waarmee hen angst voor het minder beschikbaar en toegankelijk worden van geneesmiddelen wordt aangepraat?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat met een dergelijke uitspraak op zijn minst de suggestie wordt gewekt dat de netto prijzen dus niet gebaseerd zijn op werkelijke (ontwikkel)kosten maar alleen zijn gebaseerd op de maximaal mogelijke winstmarge? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al vaker heb aangegeven4 vormen de daadwerkelijk R&D kosten voor de industrie mijns inziens slechts één aspect bij de prijsvorming van nieuwe geneesmiddelen. Zeker bij nieuwe unieke geneesmiddelen zijn de prijzen mijns inziens veelal met name ingegeven door aannames van bedrijven over wat landen of samenlevingen bereid zijn te betalen, waarbij vaak gezondheid economische argumenten worden ingezet («value based pricing»).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni a.s?
Dat is mij helaas niet gelukt, maar ik heb deze vragen wel zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat woningcorporaties hoge tarieven rekenen voor inschrijvingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inschrijven voor huurwoning: van gratis tot vijftig euro»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het genoemde bericht.
Wat is uw reactie op het artikel?
In de volgende antwoorden kunt u mijn reactie lezen.
Deelt u de mening dat er sprake is van woningnood? Hoeveel woningen moeten gebouwd worden om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen? In hoeverre blijft het aantal gebouwde woningen daarbij achter? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat iedereen alsnog zeker kan zijn van een fijne en betaalbare woning?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een prettige en betaalbare woning. Dit is echter geen vanzelfsprekendheid. Veel mensen die op zoek gaan naar een nieuwe woning hebben moeite om een woning te vinden die volledig aansluit bij hun woonwensen, en moeten in meer of mindere mate concessies doen in hun woonwensen. Een indicator voor de spanning op de woningmarkt is het statistische woningtekort. Dit bedraagt 3,8%, terwijl het voor de crisis rond de 2% schommelde. De toename van het woningtekort is een gevolg van het achterblijven van de bouwproductie tijdens de crisisjaren, terwijl de huishoudensgroei sindsdien groot was. In de Staat van de woningmarkt 2018 en de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zijn de achtergronden van het statistische woningtekort toegelicht.
In de Woonagenda is een nieuwbouwproductie van 75.000 woningen per jaar als doelstelling geformuleerd. Daarmee wordt voorzien in de toename van de woningbehoefte en zal het woningtekort afnemen. In 2018 werden bijna 74.000 woningen aan de voorraad toegevoegd. De opgaven van provincies in het kader van de inventarisatie van de plancapaciteit wijzen erop dat de productie de komende jaren opnieuw dichtbij de doelstelling kan komen, mits tijdig voldoende harde plancapaciteit wordt gerealiseerd. Met het sluiten van woondeals in de woningmarktregio’s met relatief de grootste uitbreidingsvraag, sla ik met betrokken gemeenten en provincies de handen ineen om de woningbouwproductie te versnellen.
Erkent u dat er een groot tekort is aan sociale huurwoningen? Hoe groot is dat tekort? Hoe lang zijn de gemiddelde en maximale wachtlijsten voor een sociale huurwoning?
De toegenomen wacht- en zoektijden voor sociale huurwoningen (onderzoek Stand van de woonruimteverdeling, Rigo 2019, bijlage bij Staat van de Volkshuisvesting 2019) geven een indicatie dat de spanning op dit deel van de markt is opgelopen. Wacht- en zoektijden zijn echter geen eenduidige indicator van de schaarste, omdat de werking van de woonruimteverdeelsystemen ertoe bijdraagt dat mensen inschrijfduur opsparen om in aanmerking te kunnen komen voor gewilde woningen. De toegenomen economische groei draagt bij een grotere verhuiswens onder de doelgroep van de sociale huisvesting. Ook dit draagt bij aan de oplopende wacht- en zoektijden.
Over de gemiddelde en maximale wachttijden kan ik het volgende opmerken. In het WoON2018 is onderzoek gedaan naar de wacht- en zoektijden. Het WoON 2018 laat zien dat een huurder die in de afgelopen 2 jaar een sociale huurwoning betrok, gemiddeld 24 maanden actief op zoek was naar een woning. Hier is een aantal factoren van invloed op. Een belangrijke factor die de zoekduur verklaart, is het soort woning waarnaar gezocht wordt. Huurders van eengezinswoningen waren gemiddeld 28 maanden op zoek, huurders van een appartement gemiddeld 22 maanden.
De oplopende wacht- en zoektijden voor een sociale huurwoning hebben mijn volle aandacht. De lange wachttijden kunnen soms een grote impact hebben en een gevoel van machteloosheid geven, bijvoorbeeld als de noodzaak om te verhuizen steeds dringender wordt maar er desalniettemin geen woning die voldoende aansluit bij de woonwensen beschikbaar komt. In de Staat van de Woningmarkt 2019 dat in het najaar van 2019 verschijnt, zal ik de resultaten presenteren van de uitsplitsing van het actuele woningtekort naar segmenten van de woningmarkt. Dit kan meer inzicht geven in de mate van een tekort aan sociale huurwoningen.
Deelt u de analyse dat het tekort aan (sociale) huurwoningen woningcorporaties in staat stelt bemiddelingskosten en inschrijfkosten in rekening te brengen? Wat vindt u ervan dat woningcorporaties deze kosten in rekening brengen bij mensen die vanwege hun inkomen zijn aangewezen op sociale huurvoorzieningen?
Ook als er geen tekort is aan sociale huurwoningen is het voorstelbaar dat inschrijfkosten in rekening gebracht worden. In het algemeen zijn de kosten van inschrijving bedoeld om de kosten te dekken voor een regionaal woonruimteverdeelsysteem en daarmee samenhangende activiteiten zoals een klantcontactcentrum en organisatie van bezichtigingen. Het in rekening brengen van inschrijfkosten en verleningskosten bij de woningzoekenden is ook gestoeld op het idee dat het aantal inschrijvingen van niet-actieve woningzoekenden zoveel mogelijk voorkomen wordt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden per woningcorporatie en de inschrijfkosten die corporaties rekenen?
Ik beschik niet over informatie van wachttijden per corporatie. De inschrijfkosten en verlengingskosten bij woonruimteverdelingssystemen vindt u in onderstaande tabel en zijn verkregen via websites van de verschillende woonruimteverdeelsystemen (zie ook Woningnet.nl).
De woningzoeker
€ 16,00
€ 10,00
Almere (WoningNet)
€ 25,50
€ 25,50
Entree
€ 0,00
€ 0,00
Woonkeus DrechtSteden
€ 30,95
€ 19,55
Friesland huurt (ElkienAccolade)
€ 0,00
€ 0,00
Eemvallei (Woningnet)
€ 25,00
€ 10,00
Gooi en Vechtstreek (WoningNet)
€ 15,00
€ 15,00
Groningen (WoningNet)
€ 20,95
€ 20,95
Haaglanden (Woonnet Haaglanden)
€ 12,50
€ 12,50
Holland-Rijnland (Woningnet)
€ 7,50
€ 7,50
Huren in Baarn
€ 18,101
Wonen in Velsen (IJmondwoning)
€ 10,00
€ 10,00
Klik voor Wonen
€ 20,00
€ 10,00
NoordVeluwe
€ 15,00
€ 15,00
Regio Amsterdam (WoningNet)
€ 50,00
€ 8,00
Regio Apeldoorn (Woonkeus-Stedendriehoek)
€ 30,00
€ 0,00
Regio Midden Holland (WoningNet)
€ 23,00
€ 0,00
Regio Utrecht (WoningNet)
€ 25,00
€ 8,00
Rivierenland, Alblasserwaard, Vijfherenland, Bommelerwaard, land van Heusden en Altena (Woongaard)
€ 25,00
€ 10,00
Rijnmond (Woonnet Rijnmond)
€ 10,00
€ 10,00
Stadsregio Arnhem-Nijmegen (Entree)
€ 0,00
€ 0,00
SVNK
€ 7,50
€ 7,50
Thuis in de Achterhoek
€ 0,00
€ 0,00
Thuis in Limburg
€ 0,00
€ 0,00
Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal (Huiswaarts)
€ 25,00
€ 10,00
WestFriesland
€ 0,00
€ 0,00
Wonen in Velsen (zie Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland)
(€ 35)2
Woning inzicht
€ 8,00
€ 8,00
Woningnet Hengelo/Borne
€ 15,00
€ 15,00
Woningbureau Maastricht (zie Thuis in Limburg)
(€ 32,00)
(€ 0,00)
Woonbureau Almelo
€ 25,00
€ 10,00
Wooniezie
€ 0,00
€ 0,00
Woonmatch Kop NH
€ 15,00
€ 0,00
WoonService Den Bosch
€ 10,00
€ 10,00
Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland
€ 10,001
€ 10,003
Zuidwestwonen.nl
€ 17,50
€ 17,50
voor 2 jaar.
voor 5 jaar.
de kosten zijn vijf jaar geldig en daarna met een verlenging van 3 jaar.
Deelt u de vrees dat de hoge inschrijfkosten mensen ervan weerhouden om in meerdere steden ingeschreven te staan bij woningcorporaties? Denkt u dat mensen hierdoor minder makkelijk naar andere steden kunnen verhuizen?
Nee, ik deel die vrees niet omdat de woonruimteverdeelsystemen meestal een regio met meerdere gemeenten beslaan, waardoor woningzoekenden met één inschrijving toegang hebben tot een groot, regionaal woningaanbod. Woningzoekenden kunnen zodoende in meerdere steden zoeken. Daarnaast blijkt uit het WoOn dat de meeste woningzoekers georiënteerd zijn op de regio waar men al woont. Omdat bij de meeste woonruimteverdeelsystemen alle corporaties in een regio zijn aangesloten, hoeven woningzoekenden slechts eenmaal kosten te maken voor inschrijving. Woningzoekenden die naar een andere regio willen verhuizen hoeven zich maar in één systeem in te schrijven. Daarom denk ik dat de inschrijfkosten geen belemmering zijn om naar een andere stad te verhuizen.
Wat vindt u ervan dat mensen de opgebouwde wachttijd niet (deels) kunnen meenemen naar corporaties op andere plekken in het land? Denkt u dat het (deels) kunnen meenamen van opgebouwde wachttijd zou kunnen bijdragen aan een goede spreiding van de vraag naar sociale woningen? Bent u bereid te onderzoeken of dit ingevoerd kan worden?
Woningzoekenden dienen zo min mogelijk belemmeringen te ondervinden wanneer zij willen verhuizen naar een andere stad of regio bijvoorbeeld vanwege een andere baan. Om dit zo goed mogelijk te faciliteren, kunnen gemeenten en corporaties verschillende instrumenten benutten, bijvoorbeeld door het opnemen van een voorrangsbepaling voor bepaalde groepen in de huisvestingsverordening. Indien er geen gemeentelijke huisvestingsverordening is, is het aan corporaties om -met inachtneming van de toewijzingsnormen van de Woningwet- een woningtoewijzingsbeleid in te richten.
Een andere optie is het aanpassen van de bestaande systematiek van woonruimteverdeling. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor corporaties en gemeenten voor het opzetten van bijvoorbeeld één landelijk systeem, of voor het mogelijk maken van het meenemen van de wachttijd. Uit het WoOn blijkt dat het overgrote deel van de woningzoekenden een woning in de regio zoekt waar men al woont. Het niet kunnen meenemen van opgebouwde wachttijd vormt zodoende voor een beperkte groep een knelpunt. Het meenemen van opgebouwde wachttijd kan echter ook een averechts effect hebben. Immers, woningzoekenden met een opgebouwde wachttijd kunnen voor een toename zorgen van de druk op de sociale huursector in steden waar de woningmarkt al gespannen is. Het gevolg is dat de inwoners van die steden langer op een woning moeten wachten.
De G4 hebben aangeven te willen nadenken over het meenemen van wachttijden indien de woningzoekende zich op een andere woningmarkt wil richten. In de Nationale woonagenda 2018–2021 (de agenda opgesteld samen met Aedes, Bouwend Nederland, IVBN, NEPROM, NVB-Bouw, NVM, Vastgoed Belang, vereniging Eigen Huis en de Woonbond) is verder afgesproken dat Aedes de mogelijkheden verkent van het stroomlijnen van woonruimteverdeelsystemen. Aedes doet hier op dit moment onderzoek naar.
Omdat een eenduidig woonruimteverdeelsysteem de kosten als gevolg van schaalvoordelen mogelijk kunnen drukken, ondersteun ik van harte de inspanningen van partijen, waaronder G4, Aedes en de Nederlandse Woonbond om te onderzoeken of het meenemen van wachttijd dan wel een gezamenlijk zoeksysteem de doorstroming kan bespoedigen. Niet alleen kunnen daardoor mogelijk de inschrijvings- en verlengingskosten worden verlaagd en voor alle huurders eenduidig worden, een dergelijk systeem draagt daarenboven bij aan de transparantie ten opzichte van de vele systemen die nu naast elkaar bestaan. Hierdoor wordt ook het zoeken voor de burger makkelijker. Het voortouw bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk systeem ligt bij corporaties en gemeenten. Dat is in lijn met de Huisvestingswet die er vanuit gaat dat woonruimteverdeling een lokale verantwoordelijkheid is. De realisatie van een eenduidig systeem vergt namelijk ook aanpassingen in de lokale huisvestingsverordeningen.
Kent u het pleidooi van de Woonbond voor één landelijke zoekmachine voor heel Nederland? Deelt u de analyse dat inschrijfkosten hiermee omlaag gebracht kunnen worden? Bent u bereid de totstandkoming van dit systeem te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «SodM legt last onder dwangsom op aan Akzo, Nedmag en Frisia»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat alle zoutwinningsbedrijven die actief zijn in Nederland geen of een onvolledig chemisch veiligheidsrapport hebben ingediend?
Ja, ik deel die mening. Alle zoutwinningen in Nederland moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. SodM heeft om die reden de zoutwinningsbedrijven een last onder dwangsom opgelegd. Hierin is een termijn gegeven om alsnog aan de Europese stoffenwetgeving «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals» (REACH) te voldoen. Onderdeel daarvan is dat de zoutwinningsbedrijven een gedegen risicoanalyse maken van de door hen gebruikte diesel in de diepe ondergrond. Ook moeten de bedrijven op basis van een chemisch veiligheidsrapport kunnen laten zien dat zij de risico’s goed in beeld hebben en adequaat beheersen.
Hoe is het mogelijk dat deze bedrijven zo laks waren op dit punt? Is er sprake van een lakse bedrijfscultuur op het gebied van milieu?
In een eerder antwoord2 op vragen van lid Beckerman heb ik aangegeven hoe het is gekomen dat het gebruik van diesel als mijnbouwhulpstof in de zoutwinning niet conform REACH is geregistreerd.
Mijn conclusie is dat alle betrokken partijen dit destijds niet hebben opgemerkt.
In de afgelopen jaren is door de toezichthouder SodM, naar aanleiding van een toename van het aantal incidenten en de zorg vanuit uw Kamer, het inspectieregime op de zoutindustrie verscherpt. Door dit vergrootglas zijn verschillende onderwerpen zoals de REACH-registratie en de achterstand met het verlaten van de zoutcavernes naar voren gekomen. Op dit moment wordt er vanuit beleid en toezicht gewerkt om dit op orde te brengen.
De typering «lakse bedrijfscultuur» als generiek beeld voor de zoutindustrie herken ik niet. Daar waar er gebreken naar voren kwamen, is er door de toezichthouder opgetreden hetgeen onder andere heeft geleid tot veranderingen waarover ik uw Kamer op 17 augustus 2018 per brief3 heb geïnformeerd.
Wat is de voortgang van het saneren van de bodemverontreinigingen veroorzaakt door de diesellekkages uit de zoutwinlocaties in Twente?
In 2018 is AkzoNobel Specialty Chemicals, inclusief de zoutactiviteiten, overgenomen door een nieuwe eigenaar en het bedrijf is nu actief onder de naam Nouryon. De vergunningen staan nog op naam van AkzoNobel. Per 1 juli 2019 zal de tenaamstelling van alle vergunningen worden gewijzigd in Nouryon. In de onderstaande beantwoording wordt nog de naam van AkzoNobel gebruikt.
AkzoNobel heeft bodemonderzoeksrapporten toegestuurd aan SodM en aan de betrokken gemeenten van alle 18 putten die in het verleden hebben gelekt. Op basis daarvan heeft AkzoNobel een plan op hoofdlijnen opgesteld en ingediend bij SodM en de betrokken gemeenten, dat voorziet in een generieke aanpak van de verontreiniging van de 18 putten. SodM en de gemeenten hebben hiermee ingestemd. Deze generieke aanpak wordt vervolgens uitgewerkt in specifieke plannen per put, die bij SodM respectievelijk de gemeenten zullen worden ingediend.
Voor de verontreiniging bij één put is een specifiek plan voor het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen bij de desbetreffende gemeente ingediend. De gemeente heeft hiermee ingestemd en binnenkort wordt met de uitvoering gestart. Het betreft hier een verontreiniging die is ontstaan vóór 1987 waardoor de gemeente bevoegd gezag is. Voor een verontreiniging die ontstaan is na 1987 nabij 2 andere putten is een specifiek plan van aanpak ingediend bij SodM. Na instemming zal de feitelijke sanering op de korte termijn starten. Het betreft een proefsanering die de basis zal vormen voor de aanpak van de verontreinigingen bij de andere putten.
Bent u bekend met het jaarverslag 2018 van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) waarin staat dat Akzo nog steeds onder verscherpt toezicht is gesteld in verband met het ontbreken van adequaat abandonneringsbeleid en de resultaten van een inspectie eind 2018?2 Welke inspectieresultaten betreft het concreet en welke mogelijke consequenties zijn er voor Nouryon (voorheen Akzo) als het geen verbetering laat zien?
Ja, ik ben daarmee bekend. Op 3 juli 2018 heb ik naar aanleiding van Kamervragen van lid Van Tongeren (GroenLinks) uw Kamer per brief5 geïnformeerd dat het verscherpte toezicht van kracht blijft. Op 21 mei 2019 heb ik het SodM jaarverslag 2018 met begeleidende brief6 aan uw Kamer toegestuurd.
Het verscherpte toezicht op AkzoNobel is in september 2016 ingesteld vanwege lekkages van putten en pijpleidingen. In april 2018 was de situatie rond de lekkages in Hengelo voor een belangrijk deel onder controle. Het pijpleidingnetwerk was voor een groot deel vervangen en er was een duidelijk beeld van putten die gelekt hadden. SodM heeft het verscherpt toezicht toen niet gestaakt, omdat het vervangen van het leidingnetwerk en het afdichten van lekke putten het probleem alleen voor de korte termijn oplost. Voor de langere termijn is het noodzakelijk dat er goede managementsystemen in werking zijn waarmee het bedrijf in staat is om lekkages preventief te voorkomen. Dergelijke systemen zoals een Pijpleiding Integriteit Management Systeem (PIMS) of een Well Integriteit Management Systeem (WIMS) waren op dat moment door AkzoNobel nog niet of onvoldoende geïmplementeerd.
Begin 2018 heeft SodM geconstateerd dat het abandoneringsbeleid voor uitgeproduceerde putten en cavernes van AkzoNobel in zowel Hengelo als Heiligerlee niet adequaat was. AkzoNobel heeft een achterstand geconstateerd in het abandoneren van cavernes in zowel Twente als bij Heiligerlee.
De inspectie van eind 2018 was er onder andere op gericht om de voortgang van de implementatie van het PIMS en het WIMS vast te stellen. Daarbij is gebleken dat beide systemen nog niet volledig geïmplementeerd zijn. Dat wil zeggen dat alle procedures actueel en adequaat zijn, alle benodigde gegevens in het systeem zijn opgenomen, de procedures in de praktijk gebruikt worden en dat de goede werking van de systemen via een interne audit is geborgd. Zowel de constatering over het abandoneringsbeleid als de conclusie dat het PIMS en WIMS niet voldoende zijn geïmplementeerd maakt de noodzaak van het voortzetten van het verscherpte toezicht duidelijk. Als de toezichthouder op enig moment constateert dat AkzoNobel niet voldoende verbetering laat zien en de gemaakte afspraken niet nakomt dan kan de toezichthouder een last onder dwangsom opleggen.
Klopt het dat COVA, een non-profitorganisatie die valt onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, ruwe olie en diesel opslaat in cavernes? Om hoeveel benzine en diesel gaat het? Kunt u uitleggen hoe deze opslag precies werkt? Waar liggen deze cavernes?
Ja, dat klopt. In opdracht van de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) wordt in twee zoutcavernes van AkzoNobel in Enschede (industrieterrein de Marssteden) diesel opgeslagen. Er wordt geen benzine of ruwe olie opgeslagen. In zoutcavernes wordt in totaal circa 250.000 m3 diesel opgeslagen. COVA is een onafhankelijke organisatie die – in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat – de strategische olievoorraden voor Nederland aanhoudt zodat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesteld door het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en de Europese Unie (EU).
De diesel is in de beide cavernes gepompt waardoor de daar aanwezige verzadigde pekel is verdrongen en via een pijpleiding naar de zoutfabriek is gepompt. Op het moment dat de diesel nodig zou zijn, kan de brandstof er uit worden gehaald door verzadigde pekel terug te pompen in de caverne. De integriteit van de putten wordt continu bewaakt door het meten van de druk. Daarnaast wordt het diesel-volume van de cavernes maandelijks gemeten en is er een olie-lekdetectie systeem geïnstalleerd op de putten. Mijn ambtsvoorgangers hebben enkele malen met uw Kamer over de ondergrondse dieselopslag gesproken. Uw Kamer heeft ook enkele keren hierover vragen gesteld7, 8, 9, 10, 11.
Wordt bij deze opslag van ruwe olie en diesel wel de bestaande milieuwetgeving nageleefd, zoals de REACH-richtlijn?3 Hoe ziet het SodM hierop toe en welke maatregelen worden getroffen wanneer de dieselopslag niet aan de vigerende wetten en verordeningen voldoet?
SodM heeft aangegeven dat zij op dit moment onderzoekt of in het REACH-dossier van de dieselopslag in de zoutcavernes, het chemisch veiligheidsrapport en de daarbij behorende blootstellingscenario’s compleet en correct zijn. SodM voert dit onderzoek uit in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De resultaten van dit onderzoek worden eind juli 2019 verwacht en worden daarna gepubliceerd.
Bent u bekend met het signaal van het SodM rondom het risicobeheersplan onder afvalopslag Twence?4 Wanneer is het risicobeheersplan compleet en waarom duurt het zo lang voordat het door Nouryon is opgeleverd? Is dit een ingrediënt voor de conclusie van het SodM dat de veiligheidscultuur «nog onvoldoende op orde» was?
Ja, ik ben hiermee bekend. SodM heeft AkzoNobel op 20 juli 2018 gevraagd14 om het risicobeheersplan uiterlijk op 15 oktober 2018 in te leveren. AkzoNobel heeft het plan tijdig ingeleverd. SodM heeft echter aanvullende vragen gesteld op het gebied van de prioritering van de te stabiliseren zoutcavernes. Het risicobeheersplan heeft tot doel dat AkzoNobel op voorhand nadenkt en vastlegt hoe men zal handelen in het geval van een incident. Aan de hand van het plan kan AkzoNobel ook inventariseren of alle benodigde regelingen en middelen daadwerkelijk ook beschikbaar zijn, zodat men tijdig en adequaat kan handelen. Het zorgvuldig valideren van risicobeheersplannen vergt enige tijd. Op dit moment beoordeelt SodM of AkzoNobel de prioritering van het vullen van de zoutcavernes onder Twence goed heeft ingeschat en zal hierover een beslissing nemen.
Ook ik constateer dat dit specifieke proces lang heeft geduurd. Het is aan SodM als toezichthouder om te toetsen in hoeverre zorgvuldigheid en complexiteit dan wel een «nog onvoldoende op orde» veiligheidscultuur hieraan debet zijn.
Waarom begint Nouryon niet uit voorzorg al met het vullen van de cavernes onder de vuilstort om instabiliteit te voorkomen?
Het stabiliseren van de potentieel instabiele zoutcavernes in Twente door deze uit voorzorg te vullen, vindt plaats volgens een prioritering op basis van het risico op instabiliteit. AkzoNobel laat de risico-inschatting door externe partijen uitvoeren. Hierbij wordt onder andere rekening gehouden met het gebruik van de bovengrond. De twee cavernes onder de afvalopslag van Twence maken – net als andere potentieel instabiele zoutcavernes – onderdeel uit van deze prioritering. SodM heeft AkzoNobel al geïnformeerd dat de cavernes onder Twence de eerstvolgende prioriteit moeten hebben. Nadat AkzoNobel klaar is met het vullen van de huidige caverne, dienen de cavernes onder Twence gevuld te worden, tenzij er volgens AkzoNobel goede redenen zijn qua veiligheid om een andere caverne een hogere prioriteit te geven. Op dit moment ligt er een voorstel van AkzoNobel ter beoordeling bij SodM. De toezichthouder zal hierop een beslissing nemen.
De berichten ‘Deurne krijgt echt twee keer glasvezel’, ‘Aanleg glasvezel vertraagd’ en ‘E-Fiber en KPN samen in één sleuf’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Deurne krijgt echt twee keer glasvezel»1, «Aanleg glasvezel vertraagd»2 en «E-Fiber en KPN samen in één sleuf»?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u het geschetste beeld dat de uitrol van glasvezel in Nederland vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik graag opmerken dat het artikel de situatie voor het buitengebied van Etten-Leur, Moerdijk, Roosendaal, Zundert en Breda schetst en niet voor de uitrol van glasvezel in de rest van Nederland. De uitrol van snel internet in buitengebieden is juist sterk toegenomen het afgelopen jaar. De toegenomen concurrentie bij de uitrol van snel internet in het buitengebied kan ervoor zorgen dat partijen hun vraagbundelingsinspanningen juist versnellen en kan ook leiden tot een lagere eigen bijdrage voor consumenten of aantrekkelijkere dienstenpakketten. Het is echter onwenselijk als de concurrentie wordt verstoord of zo hevig is dat partijen zich terugtrekken en er geen snel internet komt. Daar is in het buitengebied van Etten-Leur, Moerdijk, Roosendaal, Zundert en Breda echter nu geen sprake van.
Deelt u de mening dat Nederlanders zo snel mogelijk moeten beschikken over een zo hoog mogelijke internetsnelheid? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is dat in 2023 iedereen in Nederland kan beschikken over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps. De verwachting is dat we deze ambitie gaan halen.
Kunt u aangeven in welke delen van Nederland op dit moment nog geen glasvezel is aangelegd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven in welke delen van Nederland bewoners op dit moment nog te maken hebben met internetsnelheden die trager dan gemiddeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u nog steeds de ambitie uit het Actieplan Digitale Connectiviteit4 met betrekking tot het verder verglazen van Nederland, zodat de capaciteit van vaste netwerken kan worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf absoluut nog de ambitie van het kabinet over de beschikbaarheid van een internetsnelheid van tenminste 100 Mbps voor iedereen in Nederland in 2023. Ik merk daarbij op dat deze ambitie technologieneutraal is en het verglazen van Nederland geen doel op zich is. Het gaat er om dat alle Nederlanders kunnen beschikken over een snelle vaste internetverbinding. Dit kan gerealiseerd worden door het aanleggen van een glasvezelverbinding, maar ook door investeringen in technologische doorontwikkeling van de huidige infrastructuur of zogenoemde vast-draadloze oplossingen (een draadloze verbinding tussen twee vaste punten).
Op welke manier werkt u aan het realiseren van bovenstaande ambitie? Kunt u voorbeelden geven van uw werkzaamheden die het realiseren van de ambitie kracht moeten bijzetten? Wat kunt u nog meer doen om bovenstaande ambitie te realiseren?
De markt is als eerste aan zet om deze ambitie te realiseren. De overheid zorgt voor de juiste randvoorwaarden zodat marktpartijen investeren in een goede digitale infrastructuur, onder andere door een faciliterend lokaal beleid en door de concurrentie te waarborgen. De ACM kan bijvoorbeeld ingrijpen als er verboden anti-competitieve gedragingen worden waargenomen. Alleen waar de markt onvoldoende beweegt kunnen lokale en provinciale overheden ingrijpen met gerichte financiële steun voor de uitrol van snel internet. Ik ondersteun regionale en lokale overheden door het uitwisselen van kennis en best practices en zal hiervoor zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit een nieuwe gereedschapskist/handreiking breedband na de zomer ter beschikking stellen. Daarbij constateer ik dat de veranderde marktomstandigheden zorgen voor nieuwe vraagstukken en er nu bijvoorbeeld meer aandacht is voor de coördinerende rol van gemeenten bij graafwerkzaamheden als meerdere partijen willen uitrollen. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Op welke manier wordt de motie-Weverling c.s.5 betrokken bij het realiseren van snelle internetverbindingen in Nederland, zowel in stedelijk gebied als in het buitengebied?
Ik wil graag vooropstellen dat er doorlopend gesprekken worden gevoerd met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties en kennis en best practices worden uitgewisseld via het Kennisplatform Snel Internet en de website samensnelinternet.nl. Een goed voorbeeld van een best practice is het hanteren van passende leges per aansluiting in plaats van per strekkende meter zodat in het buitengebied met grotere afstanden een rendabele business case mogelijk is. Zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s. en de motie Moorlag/Bromet7, heeft een aantal gesprekken plaatsgevonden specifiek gericht op de aanleg van snel internet en eventuele belemmeringen die partijen daarbij ondervinden, bijvoorbeeld tijdens de vraagbundeling. Zo is er recent gesproken met de provincies Noord-Holland en Groningen, met de gemeentes Gouda, Den Haag en Rotterdam en ook met verschillende marktpartijen. Ik blijf hierover in gesprek met alle belanghebbenden en relevante signalen uit deze gesprekken deel ik met de ACM ten behoeve van hun lopende marktstudie naar de uitrol van glasvezel in Nederland.
Daarnaast heb ik de VNG een impactanalyse8 laten maken en is het handvest 5G – Samen op weg naar hoogwaardige digitale connectiviteit9 getekend. In dit handvest hebben telecombedrijven, bedrijfsleven, belangenorganisaties, kennisinstellingen en lokale en nationale overheden met elkaar afgesproken om samen te werken om de uitrol van digitale infrastructuur inclusief 5G goed te laten verlopen. Op basis van de uitkomsten van de impactanalyse organiseert mijn ministerie samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de VNG na de zomer gesprekstafels met gemeenten en provincies om in dialoog te gaan hoe gemeenten een meer faciliterend lokaal beleid kunnen voeren om snel internet (vast én mobiel) te realiseren.
Kunt u voorbeelden noemen van overleggen met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties die op basis van de motie-Weverling c.s. zijn georganiseerd?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er op basis van de motie-Weverling c.s. concrete afspraken gemaakt met provincies, gemeenten, bedrijven en andere organisaties teneinde de uitrol van snel internet te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar de glasvezelmarkt aan de Kamer te doen toekomen?
De ACM verwacht de resultaten van de marktstudie na de zomer te publiceren. Ik zal de uitkomsten dan ook aan uw Kamer doen toekomen.
Het bericht ‘RIVM en CBS: psychische gezondheid jongeren achteruit in afgelopen tien jaar’ |
|
Zihni Özdil (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onlangs verschenen rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de nieuwsberichten hierover?1
Ja. Ik ben bekend met de resultaten van het onderzoek.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de psychische gezondheid van jongeren er de afgelopen jaren op achteruit is gegaan?
Deze bevinding vind ik zorgelijk. Een bepaalde mate van stress hoort bij de verantwoordelijkheden die naar school gaan en studeren met zich meebrengen, maar het is niet de bedoeling dat die stress leidt tot psychische klachten of psychische ongezondheid.
Wat is uw reactie op de volgende passage uit de conclusie van het RIVM-rapport: «De ervaren druk (...) raakt alle levensdomeinen, variërend van beeldvorming op social media, financiële zorgen, problemen thuis tot wereldproblematiek. (...) Het is belangrijk om jongeren goed te blijven horen en te komen tot een gezamenlijke aanpak die recht doen aan hun beleving en leefwereld.» Hoe ziet u uw rol in dezen?
De laatste tijd hebben mij veel signalen bereikt over toenemende stress onder studenten. Over deze signalen maak ik mij zorgen. Om een goed, representatief beeld te krijgen van psychische problematiek onder studenten in Nederland, zal ik daarom het RIVM de opdracht geven voor een vervolgonderzoek: een grootschalige, kwantitatieve nulmeting. Zie hiervoor ook de brief die ik aan uw Kamer heb gestuurd met daarin mijn reactie op het RIVM-onderzoek naar mentale gezondheid van jongeren.2 Om recht te doen aan de beleving van studenten heb ik het RIVM gevraagd om ook studenten bij het onderzoek te betrekken.
Wat is uw reactie op de conclusie van het RIVM dat het ontbreekt aan een helder begrippenkader, terwijl dat van groot belang is om de (ontwikkeling in de) omvang van psychische problemen bij jongeren in kaart te brengen? Hoe kunt u bijdragen aan het realiseren van een dergelijk gezamenlijk begrippenkader?
Een helder begrippenkader en overeenstemming over meetinstrumenten is nodig om uitspraken te kunnen doen over de hele studentenpopulatie. Op dit moment wordt er door een aantal instellingen zelf al onderzoek gedaan naar psychische problematiek onder studenten, maar omdat er van verschillende vragenlijsten gebruik wordt gemaakt, zijn de resultaten tot op heden niet goed te vergelijken. Voor de uitvoering van de grootschalige, kwantitatieve nulmeting zal het RIVM met verschillende betrokkenen, zoals de studentenbonden, de koepels en experts op het gebied van psychische problematiek, in gesprek gaan om tot overeenstemming te komen over begrippen en instrumenten.
Herinnert u zich dat de Minister van OCW heeft aangegeven dat dit onderzoek uitspraken zou doen over de oorzaken van mentale druk onder studenten? Deelt u de mening dat dit onderzoek veeleer een verzameling is van statistieken en dat het weinig inzicht geeft in de daadwerkelijke oorzaken van psychische problematiek onder studenten en bijvoorbeeld de relatie met het leenstelsel?
Ik had gehoopt dat dit onderzoek meer inzicht zou geven in welke factoren nu precies stress veroorzaken bij studenten. Het onderzoek is conform de opdracht gebaseerd op een analyse van bestaande cijfers. Deze geven echter nog geen inzicht in de oorzaken van psychische problematiek van studenten en de invloed van culturele en maatschappelijke veranderingen hierop.
Deelt u de mening dat er nader onderzoek nodig is naar de relatie tussen het leenstelsel en de ervaren prestatiedruk en psychische klachten onder studenten, ook gezien de uitkomsten van het onderzoek dat Motivaction heeft verricht in opdracht van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)?2
Ja.
Bent u bereid nader aanvullend en verdiepend onderzoek te laten verrichten?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Özdil c.s. om een grootschalige nulmeting te verrichten om de problematiek van depressies en stress onder studenten per instelling in kaart te brengen?3
Met het vervolgonderzoek van het RIVM, waartoe ik opdracht zal geven, zal ik uitvoering geven aan deze motie. Ik moet daarbij aantekenen dat in de gewijzigde motie niet gevraagd wordt om een onderzoek «per instelling». Het RIVM zal voor dit onderzoek studenten van verschillende instellingen bevragen die samen een representatief geven van de Nederlandse studentenpopulatie.
Deelt u de opvatting dat er aanvullend onderzoek nodig is, maar dat daar niet op kan worden gewacht, nu er al veel indicaties zijn dat er bij jongeren sprake is van psychische problemen, stress en grote druk? Welke acties gaat u ondernemen om nu al de druk op jongeren te verminderen?
Er is inderdaad aanvullend onderzoek nodig om de psychische problematiek onder studenten in kaart te brengen. Om ervoor te zorgen dat het vervolgonderzoek waardevolle resultaten oplevert die door alle betrokkenen onderschreven worden, is het nodig om nu grondig en zorgvuldig onderzoek te doen. Zo zal het RIVM het najaar van 2019 gebruiken om met betrokkenen om de tafel te gaan om overeenstemming te bereiken over begrippen en methodes. Hieruit zal de opzet van het onderzoek volgen. Het onderzoek zal uitgevoerd worden in 2020 en de resultaten verwachten we eind 2020. Deze manier van onderzoeken kost tijd, maar ik ben van mening dat we die tijd met het oog op de gewenste grondigheid en zorgvuldigheid nu moeten nemen.
Daarnaast is er de werkgroep Studentenwelzijn, waar de koepels, de studentenbonden, expertisecentrum Handicap en Studie en OCW aan deelnemen. In deze werkgroep worden problemen besproken die studenten ervaren en wordt samen nagedacht over oplossingen. De leden van de werkgroep zetten vervolgens hun eigen netwerk in om deze problemen te agenderen en aan te pakken.
Ook het Ministerie van VWS zal vervolgonderzoek uitzetten. Dit zal mede gericht zijn op een handelingsperspectief voor gemeenten om te bevorderen dat kinderen en jongeren mentale gezondheidsvaardigheden ontwikkelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de Ministeries van OCW en VWS samenwerken op dit gebied? Is er afstemming vanuit het landelijk netwerk studentenwelzijn met het Ministerie van VWS en de plannen die daar worden uitgewerkt voor mentale gezondheidsvaardigheden onder jongeren?
Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat er niet exclusief één factor is aan te wijzen die zorgt voor stress en psychische klachten bij jongeren en studenten. Er is daarentegen vaak sprake van een opeenstapeling van factoren. Deze factoren liggen verspreid over de beleidsterreinen van zowel OCW als VWS en daarom ligt het voor de hand dat de twee ministeries op dit gebied met elkaar in gesprek gaan. Zo proberen we bijvoorbeeld onderzoeken op elkaar af te stemmen.
Het landelijk netwerk studentenwelzijn is een netwerk van het expertisecentrum Handicap + Studie. Er nemen vertegenwoordigers van instellingen aan deel die zich (willen gaan) richten op studentenwelzijn binnen een instelling. OCW is geen onderdeel van dit netwerk, maar blijft via Handicap + Studie en de werkgroep studentenwelzijn wel op de hoogte van de onderwerpen die hier spelen. In het landelijk netwerk en in de werkgroep studentenwelzijn komen onderwerpen aan bod die op het gebied van zowel onderwijs als zorg liggen. Waar nodig vindt daarom op die onderwerpen afstemming plaats via OCW met VWS.
Kunt u aangeven of er voldoende studentenpsychologen zijn op de instellingen voor mbo, hbo en wo? Is er daadwerkelijk sprake van een dekkend aanbod van laagdrempelige psychische hulpverlening, zoals bepleit in de motie-Bruins c.s.?4 Wat is de gemiddelde wachttijd voor een student die hulp zoekt bij een studentenpsycholoog? Wat doet u om deze wachttijd terug te brengen? Deelt u de opvatting dat bij elke instelling de wachttijd voor een studentenpsycholoog maximaal 4 weken zou moeten zijn?
Op dit moment is het expertisecentrum Handicap en Studie bezig met een inventarisatie van laagdrempelige psychische hulpverlening op instellingen in het hoger onderwijs en het mbo. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik medio augustus met uw Kamer te kunnen delen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie-Bruins.
Kunt u aangeven of er op opleidingen voldoende middelen beschikbaar zijn om goede studentenbegeleiding vorm te geven? Hoe ziet u de experimenten waarbij studenten elkaar coachen en ondersteunen?
Instellingen ontvangen via de lumpsum middelen die bedoeld zijn voor studentenbegeleiding. Instellingen bepalen zelf hoe zij deze middelen inzetten en hoe zij de begeleiding precies vormgeven. Projecten waarbij studenten elkaar coachen en ondersteunen, moedig ik van harte aan. Een voorbeeld hiervan is de campagne Students-4-Students waarbij studenten elkaar ondersteunen voor een inclusiever hoger onderwijs.
Kunt u aangeven wat er gebeurt aan preventie om te voorkomen dat jongeren problematische psychische druk ervaren?
Veel instellingen in het mbo en ho hebben op dit gebied al goede initiatieven genomen. Zo heeft de Universiteit Maastricht bijvoorbeeld de Wellbeing Movement, die informatie verstrekt over omgaan met stress en activiteiten organiseert rondom de thema’s gezondheid, studievaardigheden en ontspanning. Andere voorbeelden zijn de Universiteit Utrecht, die een «wellbeing week» organiseert en de VU die aangesloten is bij een internationaal netwerk van «caring universities». Een voorbeeld uit het mbo is het Deltion JongerenTeam (DJT). Dat is een proeftuin in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg en zorgplicht van het mbo (passend onderwijs) en fungeert als een «sociaal wijkteam» binnen de muren van de school. Door in de school aanwezig te zijn, worden signalen snel opgemerkt en worden studenten (18- en 18+)op niveau 1 (Entree) en 2 eerder en beter geholpen.
Het bericht ‘Onduidelijkheid over blokkeermoslims’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over blokkeermoslims»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht van demonstratie geldt voor iedereen en als blijkt dat dit door geweld wordt opgeschort, zowel politie als openbaar ministerie (OM) hier keihard tegen op moeten treden teneinde een duidelijk signaal af te geven dat Nederland een vrij land is waar iedereen mag demonstreren? Zo nee, waarom staat u aan de kant van de blokkeermoslims?
Het recht tot vergaderen en betogen is een erkend en belangrijk recht neergelegd in de Grondwet. Dit recht is nader uitgewerkt in de Wet openbare manifestaties. De burgemeester is belast met het handhaven van de openbare orde en de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Het belang om een demonstratie in goede orde te laten verlopen blijkt tevens uit artikel 143 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het verstoren van een demonstratie expliciet strafbaar is gesteld. Indien er sprake is van strafbare feiten dan kan het Openbaar ministerie (OM) overgaan tot vervolging van die strafbare feiten.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de voortvarendheid waarmee het OM aan het werk is gegaan teneinde de Blokkeerfriezen te vervolgen in schril contrast staat met het slappe optreden van het OM tegen dit Turkengeweld?
Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Lopende dit onderzoek kan ik geen uitlatingen doen over deze strafzaak.
Ik merk daarbij op dat de vraagstelling lijkt te veronderstellen dat het OM een onderscheid maakt tussen verschillende groepen (anti-)demonstranten. Dat is niet het geval.
Bent u bereid het OM, waar u als Minister verantwoordelijkheid voor bent, te instrueren de betreffende blokkeermoslims stuk voor stuk op te sporen, te vervolgen en keihard te straffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Afwegingen in individuele zaken omtrent opsporing, vervolging en bestraffing zijn aan het OM en de rechter.
Kunt u garanderen dat vanaf nu het Nederlandse recht op demonstratie nooit en te nimmer meer aangetast zal worden door stenengooiende islamitische hordes? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente en verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet openbare manifestaties. Daarmee heeft de burgemeester de taak om demonstraties -ongeacht de inhoud daarvan – doorgang te laten vinden en in goede banen te leiden. Burgemeesters kunnen een demonstratie verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De burgemeester beschikt – teneinde een demonstratie doorgang te laten vinden- over de onder zijn gezag staande politie. De burgemeester maakt met de politie afspraken over het borgen van een goede doorgang van demonstraties.
Het bericht ‘Extra uitstoot door afscheid kernenergie’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra uitstoot door afscheid kernenergie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat kernenergie de op een na grootste energiebron ter wereld is waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft inderdaad aan dat in 2018 kernenergie, na waterkracht, de op één na grootste energiebron ter wereld is, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen (zie onderstaande figuur).
Deelt u de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) dat het afbouwen van kernenergie in veel landen kan leiden tot miljarden tonnen extra uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer kernenergie wordt afgebouwd en het afbouwen van deze energiebron niet wordt opgevangen door andere energiebronnen die geen CO2 uitstoten, dan wel door besparingen in energiegebruik van gelijke omvang zal de uitstoot van CO2 toenemen.
Welke andere schone, kostenefficiënte en constante energiebronnen naast kernenergie kunnen zorgen voor voldoende leveringszekerheid als kerncentrales worden gesloten?
De elektriciteitsvraag kan, naast kernenergie, op een aantal andere manieren worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van biomassa of hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof. Andere schone en kostenefficiënte energiebronnen zijn windenergie, zonne-energie, geothermie met warmtewisselaars en waterkrachtcentrales. De eerste twee leveren niet constant en kunnen dus geen bijdrage leveren aan de leveringszekerheid wanneer het niet waait of de zon niet schijnt. Geothermie en waterkracht kunnen dat wel, mits bijvoorbeeld bij toepassen van waterkracht de stuwmeren voldoende op peil worden gehouden.
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales de komende jaren wereldwijd gesloten worden?
Exacte aantallen zijn moeilijk te geven maar er kan wel een beeld van de verwachte afname van de totale mondiale nucleaire capaciteit worden geschetst. Volgens het nieuwe rapport Nuclear Power in a Clean Energy System van het IEA uit 2019 zouden tegen het jaar 2025 zonder beleidswijzigingen geavanceerde economieën 25% van hun nucleaire capaciteit kunnen verliezen en liefst 2/3 van de capaciteit tegen 2040 (zie onderstaande grafiek).
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales er de komende jaren wereldwijd worden gebouwd en hoeveel kerncentrales de komende jaren in gebruik worden genomen?
Het IAEA meldt dat er nu 55 gebouwd worden en 81 gepland zijn (Nuclear Power Reactors in the World, 2019 Edition). Het IAEA beschouwt een reactor als gepland vanaf de datum waarop een bouwvergunningaanvraag bij de relevante nationale regelgevende instanties is ingediend tot de startdatum van de bouw.
Klopt de stelling dat het gemis van de te sluiten kerncentrales waarschijnlijk niet zomaar door windmolens en zonnepanelen kan worden opgevangen? Zo nee, wat betekent het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs?
Omdat energiebronnen zoals windmolens en zonnepanelen niet constant produceren, zijn opslagsystemen voor energie of is een grote overmaat aan opgesteld elektriciteitsproductievermogen nodig, of een combinatie daarvan. Bij opslagsystemen voor energie moet men denken aan waterkracht, batterijen, waterstof of synthetische brandstoffen om pieken, dag-nachtvariaties en seizoensgebonden variaties te kunnen opvangen.
Het opvangen van het sluiten van de kerncentrale in Borssele door middel van windmolens en zonnepanelen zal in Nederland echter een marginaal effect hebben op de energieprijs, omdat de kerncentrale maar voorziet in 3–4% van de totale elektriciteitsproductie in Nederland.
Internationaal ligt dat anders. Wat het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs betekent, zal afhangen van het aandeel dat kernenergie heeft. In een land als Frankrijk, waar de stroom momenteel goedkoop is door het grote aantal kerncentrales, zal de energieprijs ongetwijfeld stijgen.
Bent u het met het IEA eens dat de overgang naar duurzame energie veel makkelijker is als kernenergie voorlopig in gebruik blijft? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Als kernenergie voorlopig in gebruik blijft, kan de overgang naar een duurzame energievoorziening plaatsvinden zonder dat de CO2 uitstoot gedurende die periode nationaal toeneemt.
De overgang naar een duurzame energieproductie wordt internationaal een grote opgave, als naast het vermogen van conventionele centrales, zoals voor gas of kolen, ook het vermogen van kernreactoren moet worden vervangen door andere duurzame productiemethoden. Scenariostudies voor Europa laten zien dat zonder kernenergie het opgestelde elektriciteitsproductievermogen moet verdubbelen. Dat betekent voor Europa dat in een nog hoger tempo energiebesparing en duurzame energieproductiesystemen moeten worden geïntroduceerd dan nu is voorzien.
De productie door een kerncentrale moet wel veilig blijven. De looptijd van de vergunning en andere overwegingen, zoals eventueel benodigde investeringen om langer veilig operationeel te blijven, kan de eigenaar (of vergunningverlener) doen besluiten de kerncentrale buiten gebruik te stellen.
Deelt u de mening dat andere constante energiebronnen dan kernenergie, zoals energie opgewekt uit kolencentrales en gascentrales, zorgen voor meer CO2-uitstoot dan kernenergie?
Als CO2 uit fossiele bronnen niet wordt afgevangen, zorgen zij inderdaad voor meer CO2 uitstoot dan kernenergie.
Welke mogelijkheden bestaan er in nationaal en internationaal verband om het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales te stimuleren?
Nationaal is het aan de markt om initiatieven te nemen om nieuwe kerncentrales te bouwen. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1).
In haar Nuclear Illustrative Programme (PINC, 2016) benoemt de Europese Commissie internationale mogelijkheden als het verbeteren van de samenwerking tussen regelgevers bij het verlenen van vergunningen voor nieuwe reactoren en het bevorderen van standaardisatie van kernreactorontwerpen door de industrie. Naast kostenefficiëntie zou dit ertoe bijdragen dat nieuwe kerncentrales veiliger worden.
De kosten van een kernenergiecentrale worden vooral bepaald door de constructiekosten en kosten voor financiering. Volgens het Nuclear Illustrative Programme van de Europese Commissie uit 2016 kunnen de laatste kosten variëren tussen 8 en 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Volgens dat rapport kunnen samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en standaardisatie van kernreactoren het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales stimuleren, omdat daardoor mogelijk de tijd tussen vergunningaanvraag en exploitatie kan worden verkort en de kosten kunnen dalen.
Welke mogelijkheden ziet u voor kernenergie in Nederland in het kader van regelbaar vermogen tot zowel 2030 als daarna?
In het verleden zijn er locaties aangewezen waar mogelijk een nieuwe kerncentrale kan worden gevestigd. De markt kan daartoe initiatieven nemen.
Voor 2030 wordt er in Nederland naar verwachting geen nieuwe kerncentrale operationeel. De kerncentrale in Borssele heeft een vergunning tot 2034.
De VOG als verdienmodel |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sollicitant kan niet zelf vog aanvragen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verdienmodel van bedrijven dat het financieel dagblad beschrijft?
Een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan alleen aangevraagd worden door de sollicitant zelf. De werkgever of organisatie geeft bij Justis aan op welke gebieden de sollicitant moet worden gescreend. Er zijn bedrijven die werkgevers en organisaties behulpzaam kunnen zijn in dit proces en daarvoor een verdienmodel hanteren waarbij een hoger bedrag wordt gevraagd dan het digitale VOG-tarief van € 33,85 van Justis. Deze services kunnen de administratieve lasten voor werkgevers en organisaties verkleinen. Ik vind het niet bezwaarlijk dat deze diensten bestaan, maar wil er wel op wijzen dat het digitaal en direct aanvragen van een VOG bij Justis goedkoper is. Ik zal bekijken of de communicatie hieromtrent voldoende duidelijk is.
Waarom is het mogelijk dat bedrijven, anders dan de toekomstig werkgever van de sollicitant, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen aanvragen?
Bedrijven kunnen geen VOG Natuurlijke Personen aanvragen, alleen de sollicitant kan dit doen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Ziet u aanleiding het aanvraagproces aan te scherpen naar aanleiding van dit artikel? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om VOG-aanvragen op een zo doelmatig mogelijke wijze af te laten wikkelen. Justis heeft daarom voortdurend aandacht voor het optimaliseren van het werkproces. Zo wordt momenteel al onderzocht of de administratieve lasten voor de werkgever kunnen worden beperkt en op welke manier het invullen van VOG-aanvraagformulieren makkelijker en sneller kan. Het aanvragen van een VOG blijft desondanks altijd gepaard gaan met enige administratieve last.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van geweld tegen demonstranten in Pakistan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten over de inzet van geweld tegen activisten tijdens een demonstratie in de regio Noord-Waziristan in Pakistan?1 Kunt u bevestigen dat hierbij tenminste drie doden zijn gevallen en meer dan vijftien gewonden?
Ja. Deze cijfers zijn door het Pakistaanse leger bekend gemaakt, maar worden betwist. Volgens de Pashtun Tahaffuz Movement (PTM) zijn er 14 doden en 46 gewonden.
Klopt het dat een van de leiders van de demonstratie, de parlementariër Ali Wazir, momenteel gevangen wordt gehouden? Zo ja, waarom zit hij vast?
Het parlementslid Ali Wazir, tevens een van de leiders van de PTM, is op 26 mei na demonstraties van de PTM in Noord-Waziristan aangehouden. Hij wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de demonstraties, die tot geweld tussen politie, leger en demonstranten leidden. Op 4 juni is zijn hechtenis verlengd voor een vooralsnog onbekende tijd.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Pakistan grondig en op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar de slachtoffers en dat verantwoordelijke daders berecht dienen te worden als geweld op onwettige wijze is ingezet?
De regering is van mening dat de Pakistaanse autoriteiten de verantwoordelijkheid hebben de toedracht van het geweld te onderzoeken en indien geboden, passende maatregelen te nemen in lijn met de Pakistaanse wetgeving.
Bent u bereid uw zorgen over het gebruik van geweld tegen demonstaranten kenbaar te maken aan uw collega’s in Pakistan en aan te dringen op onafhankelijk onderzoek en berechting? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich bilateraal in de dialoog met de Pakistaanse autoriteiten in voor het belang van een zuivere rechtsgang, waarbij ook de burger- en politieke rechten van Pakistaanse inwoners dienen te worden beschermd zoals vastgelegd in de Pakistaanse Grondwet en verschillende internationale mensenrechtenverdragen die Pakistan heeft ondertekend. De EU zal in gesprek met Pakistan in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. ook de zorgen over de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement overbrengen.
Het bericht ‘Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op’. |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke specifieke gevaren de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) in Nederland veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege zijn grote formaat ziet de Aziatische hoornaar er gevaarlijk uit. Toch is deze wespensoort voor de mens nauwelijks gevaarlijk. Aziatische hoornaars zijn niet agressief en zullen alleen steken als zijzelf of hun nest bedreigd worden. De steek van deze hoornaars is pijnlijk maar niet gevaarlijk, behalve als er sprake is van een allergie voor wespengif. Wel is deze Aziatische hoornaar gevaarlijk voor inheemse soorten insecten en daarom geplaatst op de Europese Unielijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die hoort bij de Europese Verordening 1143/2014.
De Aziatische hoornaar jaagt op allerlei insecten zoals vliegen, bijen, wespen en met name kolonievormers. Populatieafname van bijen, inclusief wellicht hommels, is te verwachten. In natuur- en landbouwgebieden heeft afname van bestuivers potentieel een negatief effect op de bestuiving van (wilde) planten. Sinds zijn introductie in Zuid-Frankrijk heeft de Aziatische hoornaar zich binnen 3 jaar verspreid over 120.000 km2, wat aangeeft dat de soort grote gebieden in een korte tijd kan koloniseren wanneer het klimaat gunstig is.
Is het bekend hoeveel waarnemingen dit jaar zijn gedaan van de Aziatische hoornaar?
Dit jaar is tot nu toe één geverifieerde waarneming gedaan van een Aziatische hoornaar. Het nest is opgespoord en vernietigd. Berichtgeving hierover in de media heeft vervolgens gezorgd voor een groot aantal nieuwe meldingen. Deze nieuwe meldingen bleken echter alle, voor zover foto’s of ander bewijs was bijgevoegd, Europese hoornaars te betreffen. De Aziatische hoornaar wordt vaak verward met de Europese hoornaar die van oudsher in Nederland voorkomt en tot de natuurlijke fauna gerekend kan worden. Ook de Europese hoornaar, die nog iets groter is dan de Aziatische hoornaar, neemt in aantal toe, mogelijk als gevolg van zachtere winters en warme zomers. Deze toename en de verwarring tussen de twee soorten leidt tot veel valse meldingen.
Wie, of welke instantie, is verantwoordelijk voor de opsporing en de vernietiging van nesten van de Aziatische hoornaar?
Momenteel is het Rijk (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, NVWA) verantwoordelijk voor de opsporing van de nesten en de provincies voor de bestrijding ervan.
Wie, of welke instantie, is in den brede verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot exoten en is er een plan van aanpak hoe met deze soorten om te gaan?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het rijksbeleid rond invasieve uitheemse soorten voor zover dit op het terrein van natuur, landbouw en visserij ligt. Daar waar het de volksgezondheid aangaat, is het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en Sport eerstverantwoordelijke. Op dit moment geldt voor de Aziatische hoornaar een uitroeiingsplicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel nesten van de Aziatische hoornaar zijn er sinds de vestiging van deze invasieve exoot in Nederland vernietigd?
In 2017 is een eerste nest gevonden en vernietigd. In 2018 zijn twee nesten vernietigd en een vierde verlaten nest werd in het late najaar van 2018 ontdekt en verwijderd.
Deelt u de mening van experts dat de Aziatische hoornaar de komende jaren alleen maar meer zal voorkomen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. EIS Kenniscentrum Insecten signaleert dat de opkomst van de Aziatische hoornaar vanuit Frankrijk via België onvermijdelijk is. EIS Kenniscentrum Insecten heeft vanwege deze ontwikkeling een brochure2 uitgebracht om onder Nederlandse imkers te verspreiden. Imkers ondervinden nadelen van de Aziatische hoornaar omdat deze, anders dan de Europese hoornaar, actief op honingbijen jaagt.
Ziet u naar aanleiding van de toegenomen waarnemingen van deze soort aanleiding om extra actie tegen deze invasieve exoot te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de NVWA en provincies gevraagd deze zomer de bestrijding van de Aziatische hoornaar voort te zetten. Het is echter, naar alle waarschijnlijkheid, welhaast onvermijdelijk dat de Aziatische hoornaar zich als nieuwe soort naast de Europese hoornaar vestigt in Nederland. Er wordt een aanhoudende instroom van nieuwe exemplaren verwacht en de hoornaars gedijen hier goed. Bovendien zijn de nesten van de Aziatische hoornaar zeer moeilijk te lokaliseren en het vergt daarom de inzet van een kleine groep gespecialiseerde vakmensen. Met de huidige stand van de techniek is het daardoor waarschijnlijk niet haalbaar om deze soort in Nederland blijvend uit te roeien.
De ontwikkelingen hebben mijn aandacht en in het najaar zal ik met de provincies spreken over hun toekomstige inzet bij de bestrijding. De uitroeiingsplicht vervalt immers, indien een soort zich definitief gevestigd heeft in een lidstaat. Vanaf dat moment maken de provincies de afweging welke beheersmaatregelen zij voor deze soort gaan treffen.
Bent u bereid in nauw contact te blijven met de voor bestrijding verantwoordelijke organen om deze soort zo goed mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘WhatsApp Rushes to Fix Security Flaw Exposed in Hacking of Lawyer’s Phone’. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «WhatsApp Rushes to Fix Security Flaw Exposed in Hacking of Lawyer’s Phone?1
Ja.
Bent u bekend met de hacksoftware van NSO Group? Wat is uw mening over de wenselijkheid van het bestaan van een markt in hacktools die apparaten en software die gebruikt worden door honderden miljoenen mensen, onveilig houden door gevonden onbekende kwetsbaarheden niet te laten dichten, maar open te houden om te kunnen hacken?
Ik ben er mee bekend dat de NSO Group software produceert die kan worden gebruikt om geautomatiseerde werken binnen te dringen.
Het is onwenselijk dat apparaten of software die door miljoenen mensen worden gebruikt kwetsbaar zijn. De omvang en complexiteit van software voor maatschappelijk gebruik is fors toegenomen. Veel gebruikte applicaties hebben tegenwoordig tientallen miljoenen regels broncode. Kwetsbaarheden zijn daarom talloos en wijdverbreid.2 Het beleid van de regering is gericht op een open, vrij en veilig internet en daarmee op vermindering van het aantal onbekende kwetsbaarheden.3 Uitgangspunt is dat onbekende kwetsbaarheden aan de leverancier of fabrikant worden gemeld.4 De overheid stimuleert het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Het is aan de producent om deze kwetsbaarheid te verhelpen door herstel van zijn software aan te bieden door een patch of update en het is vervolgens aan de gebruiker om zijn software te updaten.5
De verkoop van binnendringsoftware aan bepaalde partijen, waaronder regimes die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht, is onwenselijk. De regering wil bovendien de markt voor onbekende kwetsbaarheden niet bevorderen, dat zou negatieve gevolgen voor de veiligheid van het internet kunnen hebben.6 Nederland spant zich internationaal in om cybersurveillancegoederen in relatie tot mensenrechtenschendingen onder exportcontrole te brengen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat wereldwijd hacksoftware, waaronder hacksoftware gemaakt door NSO Group, gebruikt wordt om dissidenten, journalisten en mensenrechtenactivisten af te luisteren? Wat is uw mening over deze ontwikkeling? Kunt u daarbij ook ingaan op het onderzoek van de Electronic Frontier Foundation en Citizen Lab over het gebruik van hacksoftware van NSO Group in Mexico?
Het onderzoek van de Electronic Frontier en Citizen lab schrijft over het gebruik van binnendringsoftware bij het schenden van de mensenrechten van mensenrechtenverdedigers en journalisten. Het kabinet wijst dergelijke schendingen af, ongeacht of hierbij gebruik wordt gemaakt van binnendringsoftware of niet.
Kunt u uitsluiten dat NSO Group hacksoftware verkoopt aan dubieuze regimes? Kunt u een lijst geven van landen waarvan u zeker weet dat zij hacksoftware hebben gekocht van NSO Group?
Ik heb geen inzicht in het klantenbestand van de NSO Group en kan dus geen uitspraken doen over het verkoopbeleid van de NSO Group.
Aan welke regelgeving omtrent de export van hacksoftware moeten Europese bedrijven die dergelijke software maken voldoen? Bent u van mening dat deze regelgeving voldoende is om misstanden te voorkomen, zoals het misbruik van hacksoftware om dissidenten, journalisten of mensenrechtenactivisten af te luisteren?
Bepaalde cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het potentiele gebruik in civiele of militaire toepassingen onder exportcontrole. Dit geldt ook voor goederen voor het maken en besturen van binnendringsoftware. Verder is de verkoop van technologie voor de ontwikkeling van «intrusion software», software die gebruik maakt van kwetsbaarheden, onderhevig aan exportcontrole op grond van afspraken in het Wassenaar Arrangement. Deze goederen zijn hierdoor opgenomen in de controlelijst van de Europese Dual-use verordening. Een bedrijf dat binnen de EU gevestigd is, is verplicht voor het exporteren van deze goederen en technologie buiten de EU een vergunning aan te vragen. Vergunningen kunnen worden afgewezen indien er zorgen bestaan ten aanzien van het eindgebruik in relatie tot mensenrechtenschendingen. Nederland spant zich internationaal in om aanvullend cybersurveillancegoederen in relatie tot mensenrechtenschendingen onder exportcontrole te brengen. In het Wassenaar Arrangement vergt dit consensus van alle deelnemende landen.
Bent u het ermee eens dat de Nederlandse overheid geen hacksoftware zou moeten kopen die tevens gebruikt wordt door dubieuze regimes of voor het afluisteren van journalisten, dissidenten of mensenrechtenactivisten?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik mij alleen uitlaten over de Nederlandse opsporing. Voor de opsporing van strafbare feiten zijn in het huidige Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» afspraken gemaakt voor de aanschaf van binnendringsoftware. Voor de uitvoering van de Wet Computercriminaliteit III komt 10 miljoen euro extra beschikbaar. Daarbij zal slechts in een specifieke zaak hacksoftware worden ingekocht door opsporingsdiensten. Leveranciers van dergelijke software worden gescreend door de AIVD en leveren niet aan dubieuze regimes. 7 Het gaat dan om landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.8 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf van binnendringsoftware. In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een exportvergunning.
Het bericht ‘Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenaren van zonnepanelen, in dit geval nota bene een coöperatie van omwonenden, buiten hun schuld om gedupeerd worden en dat dit de energietransitie tegenwerkt?
Het is van belang dat zonne-energie systemen voldoen aan de gestelde regelgeving en op de juiste wijze geïnstalleerd worden om storingen aan elektrische apparatuur in de omgeving te voorkomen. Het is primair een zaak van producenten en installateurs om hier zorg voor te dragen, zodat eigenaren ervan op aan kunnen dat hun systemen in orde zijn en daarmee bijdragen aan de energietransitie.
Waarom moeten de zonnepanelen drie weken uit worden geschakeld terwijl het evenement slechts drie dagen duurt?
Om in dit geval een adequaat bereik van C2000 ter plaatse te kunnen hebben, is het netwerk aangepast met een extra richtantenne. Deze antenne stond gericht op het dak van het Worldforum en daardoor ook op de zonnepaneelinstallatie. Een dergelijke lokale aanpassing van het C2000-netwerk is vrij ingrijpend, vergt technische aanpassingen in het netwerk en moet goed getest kunnen worden. Ook het afschakelen van deze aanpassing moet zorgvuldig gebeuren om verstoringen in het C2000-netwerk te voorkomen. De opbouw en de afbouw van de extra antenne vergt daarbij de nodige technische hulpmiddelen en inzet van gespecialiseerd personeel. Om geen risico’s te lopen met betrekking tot onderbrekingen in het reguliere C2000-netwerk in Den Haag is daarom een zorgvuldige planning en uitvoering met fallback-mogelijkheden gehanteerd.
Wie zal de misgelopen inkomsten betalen aan de energiecoöperatie? Kunt u er zorg voor dragen dat de eigenaren van de zonnepanelen op een nette wijze worden gecompenseerd?
In het algemeen is de vergoeding van de schade die wordt veroorzaakt door het buitenwerking stellen van een installatie die niet aan de wettelijke vereisten voldoet een zaak tussen de fabrikant, de installateur en de eigenaar. In dit specifieke geval heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de organisatie van de Global Entrepreneurship Summit, besloten de energiecoöperatie uit coulance te compenseren voor de mogelijk gederfde inkomsten. Dit omdat men de omwonenden zo min mogelijk gevolgen wilde laten ondervinden van de ondernemerstop.
Klopt het dat onvoldoende kennis van installateurs de oorzaak is van mogelijke storingen, zoals Brancheorganisatie HollandSolar aangeeft? Zo ja, kunt u er zorg voor dragen dat de juiste kennis over de installatie van zonnepanelen wordt verspreid onder installateurs? Mocht u niet met zekerheid weten wat de oorzaak van de storingen is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Agentschap Telecom is in 2019 een dialoog gestart met de zonne-energie branche met als doel het creëren van bewustzijn en het delen van kennis over de onderliggende oorzaken van deze storing. Daarnaast hebben zij tips 2 voor een storingsvrije zonne-energie-installatie breed onder de aandacht gebracht. Naast uitrusting die niet aan de gestelde eisen voldoet is onvoldoende kennis over de installatie van zonnepanelen één van de oorzaken van storingen. Certificering van apparatuur en installatie kan bijdragen aan het voorkomen van storingen. De eisen voor (vrijwillige) certificaten zoals het certificaat «Zonnekeur» vallen onder de verantwoordelijkheid van de sector. Het is daarom primair aan de sector om te bezien of deze casus aanleiding geeft om betreffende certificaten aan te scherpen. Agentschap Telecom ondersteunt dit proces daar waar mogelijk.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Geadresseerde reclamepost ongewenst, irritant en milieubelastend»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Moorlag (PvdA)2?
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel een duidelijk signaal geeft van de ervaren overlast van ongewenste post? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel laat zien dat veel ondervraagden niet positief staan tegenover ongevraagde reclamepost. Aan de andere kant heeft, afhankelijk het soort post, slechts 16% of minder van de geënquêteerden geprobeerd om zich hiervoor af te melden.
Consumenten hebben door de «Nee-Nee»-sticker of de «Nee-Ja»-sticker, door zich in te schrijven bij Postfilter.nl of door een brief te sturen aan de organisatie waarvan zij klant waren, drie eenvoudige mogelijkheden om zich te vrijwaren van ongewenst drukwerk. Als bedrijven zich niet hieraan houden, kan de consument een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie en bij Consuwijzer, het consumentenloket van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Het huidige systeem is wat mij betreft op dit moment het effectiefst in het bereiken van een evenwicht tussen (1) het belang van bedrijven, goede doelen en (maatschappelijke) organisaties om consumenten schriftelijk te kunnen benaderen, (2) eenvoudige mogelijkheden voor consumenten om zich van ongewenste post te vrijwaren en (3) efficiënt en effectief toezicht op de regels.
Waarom zouden consumenten die overlast ervaren van ongewenst drukwerk zelf de moeite moeten doen om via Postfilter.nl af te komen van die post dan wel een brief moeten sturen naar de organisatie waar zij klant van waren? Zijn er naar uw oordeel effectievere methodes om ongewenste post te weren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat naar uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien het feit een overgroot deel van de consumenten geen ongewenste post meer wil ontvangen, dat de normale gang van zaken zou moeten zijn dat zij alleen op eigen verzoek, of met verleende instemming, post van bijvoorbeeld loterijen of organisaties waar zij klant van waren mogen ontvangen en dat het afmelden daarvoor niet nodig zou moeten zijn? Zo ja, welke gevolgen gaat u hier concreet aan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat post met als adres «aan de bewoners van dit pand» of gelijkaardige bewoordingen als ongeadresseerde post zou moeten worden gezien waarbij een «nee-ja» sticker ter wering afdoende zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een aanzienlijk deel van de post geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) betreft persoonlijke aanbiedingen aan klanten, zoals een boekje met aanbiedingen van een winkel waar de consument een klantenkaart heeft, of informatie op verzoek zoals een informatiebrochure voor een keuken. Daarnaast gaat het vaak om informatieve post, zoals van kabelaars (over onderhoud in de wijk), (lokale) overheden of bijvoorbeeld een mailing van Schiphol aan alle omwonenden.
Door post die is geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) hetzelfde te behandelen als ongeadresseerde reclamepost, lopen consumenten mogelijk relevante informatie mis. Daarnaast vind ik het zowel uit oogpunt van administratieve lasten als de bescherming van persoonsgegevens niet wenselijk dat organisaties als hierboven genoemd genoodzaakt worden om voor het versturen van dergelijke, soms eenmalige mailings gegevensbestanden aan te leggen met de NAW-gegevens van alle ontvangers.
Deelt u tevens de mening dat het versturen van papieren post die mensen niet willen een aanslag op natuur en milieu oplevert en ook om die reden gestopt zou moeten worden, tenzij consumenten zelf instemming hebben verleend om post te (blijven) ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals gesteld in mijn antwoord op de vragen 2 en 3, kunnen consumenten zich eenvoudig vrijwaren van ongewenste post. Daarmee kunnen zij hun steentje bijdragen aan de bescherming van natuur en milieu. Voor bedrijven is het uit economisch oogpunt van belang dat zij geen post versturen aan consumenten die daarin niet geïnteresseerd zijn, of geen prijs stellen op reclamepost. Consumenten en bedrijven hebben daarmee de instrumenten in handen om de hoeveelheid papieren post tot een wenselijke hoeveelheid te beperken.
Ziet u naar aanleiding van dit onderzoek van de Consumentenbond aanleiding om uw eerdere standpunt ten aanzien van een opt-insysteem voor reclamepost te heroverwegen of tenminste in gesprek te gaan met de Consumentenbond, Postfilter.nl en andere belanghebbende organisaties over dit onderwerp? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor oktober van dit jaar daarover berichten? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Telemarketing is al jaren één van de grootste veroorzakers van problemen, verwarring en irritatie onder consumenten en dat is de reden om daarvoor een opt-in systeem te introduceren. Zoals ik in mijn antwoord eerdere vragen van het lid Moorlag3 heb aangegeven, heb ik geen signalen gekregen dat de omvang van de problematiek van reclamepost vergelijkbaar is met telemarketing.
De Consumentenbond roept in het artikel het bedrijfsleven op om de overlast door ongewenste reclamepost zoveel mogelijk in te dammen. Daarnaast geeft de Consumentenbond heldere tips aan consumenten om zich voor dergelijke post af te melden. Ik ondersteun die lijn.
Stichting Postfilter heeft aangegeven graag met de Consumentenbond in gesprek te willen naar aanleiding van het artikel, om te bezien op welke manieren de overlast voor consumenten verder verkleind kan worden. Ik heb er vertrouwen in dat deze gesprekken resultaat zullen opleveren en zie op dit moment dan ook geen reden om mijn standpunt te heroverwegen.
Het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat medewerkers van het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) de gemeente Utrecht voor de rechter dagen omdat de gemeente volgens hen ten onrechte aanstuurt op een faillissement van de organisatie?1
Ja het is ons, Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bekend dat het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) heeft aangekondigd dat zij en haar medewerkers voornemens zijn enkele gerechtelijke procedures tegen de gemeente te starten.
Bent u bekend met het lot van de 200 medewerkers van het UCK, waarvan 60 in vaste dienst? Hoe vindt u het dat het college de subsidie in zulk kort tijdsbestek beëindigt, dat het personeel zonder transitievergoeding op straat komt te staan?
De gemeente Utrecht heeft de bevoegdheid subsidies te beëindigen. Het is niet aan ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te oordelen over praktijksituaties als deze. Wij zijn ons er van bewust dat een reorganisatieontslag of onverhoopt een ontslag wegens faillissement zonder transitievergoeding een grote impact op de betrokken werknemers zal hebben. Wij onderschrijven dat de belangen van de werknemers in dergelijke situaties niet uit het oog verloren mogen worden. Het is echter de taak van de werkgever en in geval van faillissement van de curator om daarop toe te zien.
Hoe vindt u het dat de medewerkers van het UCK van de gemeente het perspectief krijgen om als zzp'er in een schijnzelfstandigheid door te gaan vanaf 1 september 2019? Bent u het eens dat het onwenselijk is dat gedupeerde medewerkers op deze manier in een ondernemersrol worden gedwongen met een zeer onzeker toekomstperspectief terwijl zij in een klap al hun opgebouwde rechten kwijt zijn? Hoe kwalificeert u deze zzp-constructie? Bent u bereid de Belastingdienst deze constructie te laten onderzoeken of er sprake is van «kwaadwillendheid»?
Het kabinet vindt schijnzelfstandigheid onwenselijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het aan de rechter is om zich over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie uit te laten. In algemene zin wordt in dat kader opgemerkt dat als een werknemer zijn werkzaamheden na een eventueel ontslag onveranderd voortzet als zzp’er en er ten aanzien van de uitvoering van het werk in de betreffende organisatie geen enkel verschil is tussen werknemers en zzp’ers, er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat is onwenselijk en dient te worden voorkomen en bestreden. Dat laat onverlet dat werknemers die hun baan verliezen en nadien als zelfstandige aan het werk gaan niet per definitie als schijnzelfstandige kunnen worden gekwalificeerd. Zij zijn geen werknemer meer als er bijvoorbeeld geen sprake (meer) is van een gezagsrelatie of als er geen verplichting (meer) is om het werk persoonlijk te verrichten. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de arbeidsrelatie gekwalificeerd worden. Indien er bij partijen twijfel is over deze kwalificatievraag dan kunnen zij hun zaak voorleggen aan de rechter die in de beoordeling alle feiten en omstandigheden zal meenemen. Gegeven het voorgaande is het niet opportuun de Belastingdienst in te schakelen om eventuele kwaadwillendheid te laten onderzoeken. Los daarvan geldt het volgende. De Belastingdienst bepaalt aan de hand van risicoselectie op welke bedrijven hij zijn toezicht en handhaving richt. Deze risicoselectie wordt onder meer gevoed door signalen uit de praktijk. De Belastingdienst doet over onderzoeken bij individuele belastingplichtigen geen mededelingen op grond van zijn geheimhoudingsplicht (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Hoe oordeelt u over de aanname van het UCK en haar medewerkers dat er sprake is van een «vooropgezet faillisement», waarbij de gemeente bewust aanstuurt op een faillissement van het UCK en gelijktijdig nieuw beleid heeft ontwikkeld, waarin vrijwel hetzelfde wordt gevraagd (in hetzelfde pand) als waar het UCK nu in voorziet en dus overzetting van de activiteiten in een uitgeklede vorm faciliteert te koste van medewerkers en het UWV?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft de gemeente de bevoegdheid haar beleid te wijzigen en subsidies te beëindigen. Het is het niet aan ons om te oordelen of er in deze specifieke situatie als gevolg van deze subsidie beëindiging sprake is van bewust aansturen en van een «vooropgezet faillissement». Deze taak is voorbehouden aan de curator. Indien daarom gevraagd kan de rechter daarover oordelen.
Vindt u dat u een rol heeft om de gemeente hierop aan te spreken, of is dit een zaak voor de Inspectie SZW of de Belastingdienst?
De gemeente Utrecht heeft een eigen bevoegdheid te besluiten tot financieringswijziging. Voor zover het UCK van mening is dat de gemeente jegens het UCK een constructie toepast die in strijd is met de wet, dan kan zij ervoor kiezen dat aan de rechter voor te leggen. Het is vervolgens aan de rechter daarover te oordelen.
In algemene zin merk ik op dat bij een reorganisatieontslag de werkgever, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. In dat geval heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. In geval van een onverhoopt faillissement kan de curator het dienstverband opzeggen zonder dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Als de werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding bestaat die aanspraak jegens de werkgever. Deze aanspraak heeft de werknemer niet ten opzichte van een derde bij de onderneming van de werkgever betrokken partij. In deze situatie is er geen sprake van een werkgever- werknemer relatie tussen de gemeente en betrokken werknemers van het UCK, derhalve heeft de gemeente geen wettelijke verplichting om wegens beëindiging van het dienstverband aan de betrokken werknemers een transitievergoeding te betalen. Het is niet aan ons om vast te stellen of de gemeente op andere gronden een verantwoordelijkheid heeft de betrokken werknemers te compenseren voor eventueel ontslag zonder transitievergoeding.
Het is in zijn algemeenheid niet aan de Belastingdienst om een partij aan te spreken op hetgeen u in vraag 4 stelt. De taak van de Belastingdienst is om op basis van relevante belastingwet- en regelgeving toezicht te houden. Hierbij geldt dat de Belastingdienst geen mededelingen doet over individuele belastingplichtigen op grond van zijn geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat een dergelijke constructie past bij de voorbeeldfunctie van de overheid nu de afgelopen jaren het bedrijfsleven door rechters en de overheid op de vingers wordt getikt als het dergelijke constructies toepast? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de gemeente – zeker gelet het feit dat ze aanstuurt op een grootschalige stelselwijziging binnen de gemeente waar ze haar eigen opgerichte stichting failliet laat gaan – dan ook haar verantwoordelijkheid moet nemen en medewerkers van een compensatie moet voorzien voor de wettelijke ontslagvergoeding? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het dat de gemeente Utrecht hiermee ingaat tegen de principes van de «Fair practice code»? Zo ja, bent u bereid om hierover met de gemeente Utrecht in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is voor ons niet te beoordelen in hoeverre de principes van de Fair Practice Code zijn toegepast door de gemeente Utrecht of door het UCK. De Minister van OCW zal wel afspraken maken met gemeenten en provincies over eerlijke beloning in de culturele sector, zoals aangekondigd in de uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Uitgangspuntennotitie Cultuurbeleid 2021–2024 op 27 juni 2019?
Ja.
Het artikel ‘Kan ik meer verdienen met hetzelfde werk in het PO?’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kan ik meer verdienen met hetzelfde werk in het PO»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel dat gepubliceerd is in het ledenblad van de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO).
Deelt u de mening dat leerlingen gebaat zijn bij een docententeam op school met vaste aanstellingen en zo min mogelijk wisselingen gedurende een schooljaar?
In algemene zin deel ik de mening dat leerlingen gebaat zijn bij een stabiele invulling van de lessen.
Hoeveel van het totaal aantal vakleerkrachten lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs hebben geen vaste aanstelling op de school waar ze werken, maar werken voor een organisatie zoals bijvoorbeeld de gemeente, een sportservicebureau of een uitzendbureau? Kunt u dit uitsplitsen per organisatie?
Met de informatie die mij bekend is, is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over de verdeling van de verschillende typen aanstellingen die scholen aangaan met hun leerkrachten. Ook is niet bekend hoeveel leerkrachten exact in dienst zijn bij een sportservicebureau, de gemeente of een uitzendbureau.
Wel is gebleken uit de monitor van de Brede Regeling Combinatiefunctionarissen2 (voorheen Brede Impuls Combinatiefunctionarissen) dat 29 procent van de bijna 3000 formatieplaatsen van combinatiefunctionarissen / buurtsportcoaches in 2018 (deels) werkzaam was in het primair onderwijs. Van de totale groep combinatiefunctionarissen / buurtsportcoaches is bekend bij wie het formele werkgeverschap ligt. De meest voorkomende werkgevers zijn de door de gemeente gesubsidieerde organisaties voor sport (19 procent) en de welzijnsorganisaties (16 procent), gevolgd door gemeenten (11 procent). Vier procent is in dienst bij een commerciële sportorganisatie. Om het werkgeverschap beter in beeld te brengen zal in de monitor brede impuls combinatiefuncties over 2019 ook in kaart worden gebracht onder welke cao de sportfunctionarissen werkzaam zijn.
Klopt het dat juist de aanstelling bij een sportservicebureau ervoor zorgt dat docenten lichamelijke opvoeding minder verdienen dan wanneer ze in dienst zijn bij een school[bestuur]?
In artikel 3:23 van de cao PO en in artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs is vastgelegd dat wanneer een ingehuurde werknemer hetzelfde werk doet, deze ook recht heeft op hetzelfde loon, arbeidsvoorwaarden en overige vergoedingen. Pas wanneer het takenpakket dusdanig verschilt van een vakleerkracht is een andere beloning gerechtvaardigd.
Mij zijn geen gegevens bekend op landelijk niveau over de verdiensten van vakleerkrachten die in dienst zijn bij een sportservicebureau.
Klopt het ook dat juist deze groep docenten meer dan gemiddeld gedurende het schooljaar van school verandert, waardoor leerlingen vaker een nieuw gezicht voor de klas zien?
Ik heb hier geen informatie over.
Wat is de reden dat schoolbesturen de vakleerkrachten lichamelijke opvoeding geen vaste aanstelling aanbieden en de voorkeur lijken te hebben voor inhuurconstructies?
Met de informatie die mij bekend is, is het niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over de voorkeuren van schoolbesturen. Dit zal afhangen van het beleid en de omstandigheden van de school, waaronder de lokale beschikbaarheid van (vak)leerkrachten.
Klopt het dat een school uiteindelijk duurder uit is als een vakleerkracht lichamelijke opvoeding via een inhuurconstructie ingehuurd wordt, terwijl de vakleerkracht minder verdient? Bij wie komt het verschil tussen salaris en werkelijke inhuurkosten terecht? Kunt u aangeven om welke bedragen dit gaat? Hoeveel winst maken sportservicebureaus met deze verhuurconstructie?
Over de tariefstelling bij inhuurconstructies tegenover vaste aanstellingen zijn geen algemene uitspraken te doen, dat hangt af van specifieke omstandigheden.
Het verschil tussen het uitgekeerde salaris en de inhuurkosten voor scholen zal terechtkomen bij de organisatie die de verantwoordelijkheid en het formele werkgeverschap draagt. Over de bedragen waar het hier om gaat, zijn mij evenmin gegevens bekend, en hetzelfde geldt voor de eventuele winst die sportservicebureaus zouden kunnen maken. Tegenover de mogelijke winst staan overigens financiële risico’s, bijvoorbeeld van eventuele verzuimkosten, die een formele werkgever draagt. In de regel kan gesteld worden dat dergelijke bureaus vaak organisaties zijn zonder winstoogmerk.
Kunt u in overleg treden met de PO Raad om uw bezorgdheid te uiten over het grote aantal vakleerkrachten lichamelijke opvoeding dat onnodig ingehuurd wordt in plaats van een vaste aanstelling te krijgen en daarbij aangeven dat een sterke docententeam baat heeft bij vaste aanstellingen, waardoor docenten zich ook meer verbonden aan en betrokken bij school voelen?
Ik ben in overleg met de PO-Raad en de KVLO om dit onderwerp onder de aandacht van hun leden te brengen.
Het bericht 'Stop verplichte zoekperiode voor bijstand' |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stop verplichte zoekperiode voor bijstand»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Onderschrijft u de uitkomsten van het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat de zoekperiode voor jongeren met problemen een barrière vormt in de hulpverlening?
Van groot belang is dat de meeste jongeren gelukkig zelf hun weg te vinden naar school of werk, zeker nu de arbeidsmarkt goed is. Maar we zien ook dat dit voor een deel van de jongeren helaas niet geldt. Vaak zitten deze jongeren in een kwetsbare positie en lopen ze ook vast op andere leefgebieden, zoals wonen, gezondheid en financiën. Ik vind het belangrijk dat jongeren waar nodig adequate ondersteuning kunnen krijgen en niet tussen wal en schip belanden. Ik zie veel professionaliteit bij gemeenten om deze ondersteuning te bieden, ook als die vanuit verschillende domeinen nodig is. Dit neemt niet weg dat ik het signaal herken dat de zoekperiode onbedoeld tot gevolg kan hebben dat juist kwetsbare jongeren uit beeld raken en onvoldoende geholpen worden.
Gemeenten hebben verschillende, en steeds meer, manieren om jongeren in beeld te brengen en te houden. Zo kunnen gemeenten de situatie van een jongere in beeld brengen zodra de jongere zich meldt. Gemeenten mogen – zoals al eerder is gecommuniceerd, waaronder laatstelijk in het Gemeentenieuws van SZW 2018-22 – tijdens de vier weken zoekperiode arbeidsondersteuning bieden als de omstandigheden daar aanleiding toe geven.
Om te voorkomen dat jongeren uit beeld raken, wordt door gemeenten veel geïnvesteerd in de samenwerking met scholen. De Inspectie SZW concludeert op basis van een representatief onderzoek onder gemeenten en vso- en pro-scholen dat gemeenten schoolverlaters met een arbeidsbeperking afkomstig van de vso- en pro-scholen goed in beeld hebben. Bij de meeste gemeenten is er sprake van een warme overdracht van deze schoolverlaters van school naar gemeente.
Daarnaast heeft, in opdracht van het Rijk en op verzoek van gemeenten, het Inlichtingenbureau de tool «jongeren in beeld» ontwikkeld. Hiermee kan een gemeente maandelijks een rapportage ontvangen met gegevens van jongeren van 23 tot 27 jaar, zonder startkwalificatie, zonder onderwijsinschrijving, zonder werk en zonder uitkering. Vervolgens kan de gemeente deze jongeren begeleiding aanbieden bij het vinden van een baan waarbij werken en leren wordt gecombineerd. Tevens hebben gemeenten de mogelijkheid om samen te werken met informele organisaties, jongerenwerkers en andere sleutelfiguren in de wijk. Dergelijke organisaties en personen hebben een niet-professionele en niet-formele band met de jongeren. Juist hierdoor kunnen zij jongeren bereiken – en waar nodig op weg helpen – op een manier waarop de overheid of professionele organisaties dat vaak niet kunnen. Zij kunnen jongeren helpen bij het vinden van de juiste ondersteuning en het formuleren van de hulpvraag. Dat vraagt van gemeenten dat zij samenwerken met deze partners. In opdracht van het Ministerie van SZW is hierover een handreiking ontwikkeld voor gemeenten.
We blijven bezien hoe gegevensverzameling kan bijdragen aan passende ondersteuning van jongeren. Waarbij we uiteraard de behoefte aan inzicht steeds dienen af te wegen tegen het beoogde doel, met inachtneming van de regelgeving en het belang van privacy.
Herkent u de geluiden van hulpverleners en gemeenten dat de verplichte zoekperiode belemmerend werkt en problemen van jongeren verergert?
Zie antwoord vraag 2.
Onderkent u het risico dat probleemjongeren uit beeld verdwijnen door de verplichte zoekperiode? Onderschrijft u dat het onwenselijk is dat deze jongeren uit beeld verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar mogelijkheden om jongeren met een arbeidsbeperking een uitzondering te geven op de verplichte zoekperiode?
In mijn brief van 27 december 20183 inzake het onderwerp «Simpel Switchen in de Participatieketen» heb ik aangegeven te onderzoeken of jongeren (tot 27 jaar) met een arbeidsbeperking uitgezonderd moeten worden van de vier weken zoekperiode die in de Participatiewet geldt. In mijn brief van 23 mei 20194 over de stand van zaken uitwerking «Breed Offensief» ben ik ingegaan op de mogelijkheid hiertoe. In dit kader heb ik de Kamer gemeld dat ik specifiek voor de jongeren die behoren tot de doelgroepen «loonkostensubsidie» en «medisch urenbeperkten», een uitzondering wil maken op de thans geldende vierwekenzoektermijn. Het voorstel hiervoor heb ik opgenomen in het conceptwetsvoorstel uitvoeren Breed Offensief dat ik voor uitvoeringstoets en internetconsultatie heb voorgelegd. De afbakening sluit aan bij het voorstel voor de vrijlating van arbeidsinkomen die specifiek voor deze groep in het wetsvoorstel is opgenomen. Na beoordeling van de uitgebrachte adviezen, behandeling in de MR en advisering door de Raad van State verwacht ik het wetsvoorstel uitvoeren Breed Offensief in de tweede helft van 2019 bij uw Kamer te kunnen indienen. Ik ga hierover graag met uw Kamer in debat.
Bent u bereid om ook voor andere jongeren met problemen een uitzondering of ontheffingsmogelijkheid te creëren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat bij een Duits-Nederlandse grenscontrole 27 overtredingen van de Vreemdelingenwet zijn geconstateerd |
|
Sietse Fritsma (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bij een Duits-Nederlandse grenscontrole 27 overtredingen van de Vreemdelingenwet zijn geconstateerd?1
Ja.
Kunt u aangeven welke overtredingen dit zijn? Zo nee, waarom niet?
De in het bericht genoemde 27 incidenten zijn gebaseerd op een door Duitse autoriteiten opgestelde rapportage van alle Duitse en Nederlandse overheidsinstanties (t.w. de Bundes-Polizei, Koninklijke Marechaussee (KMar) en Duitse en Nederlandse Douane en Politiekorpsen) die betrokken waren bij de op 15 mei jl. gehouden gezamenlijke controle. De 27 incidenten betreffen 17 constateringen aan Duitse zijde en 10 aan Nederlandse zijde.
De 10 incidenten aan Nederlandse zijde hebben betrekking op 10 personen zonder geldige verblijfstitel voor Nederland. Van die 10 personen zijn er 5 overgedragen aan de Duitse autoriteiten, 4 zijn onder toezicht overgedragen aan Belgische autoriteiten en 1 persoon heeft het bevel gekregen terug te keren naar de EU-lidstaat waar betrokkene wel een geldige verblijfstitel heeft. Op basis van bij de KMar beschikbare informatie en registers zijn bij de 10 genoemde personen geen criminele antecedenten gebleken.
De nationaliteiten van de 10 betrokken personen betrof 1 Albanees, 1 Hongaar, 3 Irakezen, 4 Rwandezen en 1 inwoner van Tadzjikistan. De geloofsovertuiging wordt bij een overtreding van de vreemdelingenwet niet door de Koninklijke Marechaussee geregistreerd.
Kunt u aangeven om hoeveel personen het bij deze 27 incidenten ging en daarbij aangeven wat de nationaliteiten zijn, hoeveel illegalen het betrof, hoeveel migranten met een islamitische achtergrond het betrof en of er vreemdelingen tussen zaten die bijvoorbeeld wegens criminaliteit bij de diensten bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel vreemdelingen zijn na de geconstateerde overtredingen vastgezet (in vreemdelingenbewaring of anderszins) en hoeveel zijn er uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat grenscontroles een uitstekend middel zijn om ons land veiliger te maken tegen bijvoorbeeld jihadisten, terreur, illegalen, drugscriminaliteit etc. Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse buitengrenscontroles worden door de Koninklijke Marechaussee en de politie uitgevoerd om onder andere illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit tegen te gaan. Grenscontroles aan de Schengen-binnengrenzen zijn niet toegestaan. Tijdelijke invoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen is onder specifieke omstandigheden mogelijk als er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid. Criteria hiervoor zijn vastgesteld in de Schengengrenscode. In de binnengrenszone met België en Duitsland voert de KMar in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) wel binnenlands vreemdelingentoezicht uit, dit zijn geen grenscontroles. Het MTV betreft niet-systematische controles, die als doel hebben illegaal verblijf, mensensmokkel en documentfraude in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan.
Bent u bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en alle immigranten uit islamitische landen?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor de veiligheid te bevorderen en risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Schaamt u zich niet dat duizenden gelukszoekers ons land bereiken en terroriseren omdat u blijft weigeren om de krijgsmacht actief in te zetten bij het bewaken van onze landsgrenzen? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee is, als politieorganisatie met militaire status (gendarmerie), onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht en wordt reeds ingezet ten behoeve van grenstoezicht en -bewaking.
Een gevaarlijk dieet tegen kanker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Artsen waarschuwen tegen antikankerdieet: «Levensgevaarlijk»»1
Ja.
Zijn er in Nederland artsen of andere zorgverleners die het genoemd Gerson-dieet aan patiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, hoe weet u dat dat niet het geval is?
Het «Gerson-dieet» is een van de vele diëten, voedingsregels, -adviezen, -therapieën of -filosofieën die in Nederland en andere landen worden voorgeschreven voor verschillende doeleinden. Ze richten zich onder meer op het «genezen» van ziektes, op afvallen en op het «zuiveren» van het lichaam. Al deze diëten en therapieën zijn gebaseerd op persoonlijke visies of filosofieën over ziektes en gezondheid van hun bedenkers en ontberen veelal een door artsen breed gedragen wetenschappelijke onderbouwing. Ze worden daarom beschouwd als alternatieve behandelwijzen.
Uitgangspunt bij wet- en regelgeving, beleid en toezicht ten aanzien van alternatieve behandelwijzen is dat het iedereen in Nederland vrij staat om zelf te bepalen tot wie men zich richt voor (geneeskundige) zorg- en hulpverlening en een ieder, onder bepaalde restricties (geen voorbehouden handelingen en geen gebruik van een beschermde titel), (geneeskundige) zorg en hulp mag verlenen.
In Nederland zijn circa 40.000 alternatieve behandelaars actief. Er zijn ook artsen die alternatieve behandelwijzen toepassen. Wie welke therapie voorschrijft of aanbeveelt is niet bekend.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar radiotherapie dat artsen die dit soort diëten voorschrijven aan patiënten geschrapt [moeten] worden uit het artsenregister? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik reken deze antikankerdiëten tot de alternatieve therapieën. Het is voor artsen niet verboden om alternatieve therapieën aan te bieden. Maar de ruimte van artsen om deze zorg aan te bieden is beperkt. Geleverde alternatieve zorg mag in geen geval leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Zeker indien schade optreedt, kan de arts via tucht- en strafrecht hiervoor veroordeeld worden. Er is in de loop der jaren rond dit onderwerp binnen tucht- en strafrecht de nodige jurisprudentie ontwikkeld. In sommige uitspraken heeft dat tot schrappen uit het artsenregister geleid.
Artsen dienen de patiënt voor te lichten over de bestaande reguliere en alternatieve behandelmogelijkheden en moeten daarbij steeds duidelijk onderscheid te maken tussen de diagnostische en behandelmogelijkheden voor de patiënt in de reguliere gezondheidszorg en de mogelijkheden binnen de alternatieve zorg. Als artsen welbewust afwijken van binnen hun wetenschappelijke beroepsvereniging (zoals huisartsen, geneeskundig specialisten) geldende inhoudelijke veldstandaarden, moet in de verslaglegging inzichtelijk worden welke overwegingen daartoe hebben geleid. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
Houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op zorgverleners die het genoemde dieet voorschrijven? Zo ja, waaruit bestaat dat toezicht, hoe vaak is er concreet controle uitgeoefend en met welke resultaten? Zo nee, waarom niet?
De inspectie ziet toe op de kwaliteit en de patiëntveiligheid van geleverde zorg. Dit doet zij op basis van wetgeving en op grond van algemeen aanvaarde veldstandaarden (beroepsnormen) die door wetenschappelijke beroepsorganisaties zijn opgesteld. Het kenmerk van alternatieve zorgverlening is dat de wetenschappelijke onderbouwing voor de effectiviteit van een therapie of in dit geval een dieet, ontbreekt. Voor het zeer diverse veld van de alternatieve behandelaars zijn algemeen aanvaarde inhoudelijke veldstandaarden, zoals boven beschreven, ook niet beschikbaar. De inspectie heeft daarom voor het toezicht op de alternatieve zorg als uitgangspunt de wettelijke regel uit de Wkkgz dat de geleverde alternatieve zorg niet mag leiden tot schade of aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt.
De inspectie heeft geen oordeel over de inhoud of de werkzaamheid van een alternatieve therapie en doet daar ook geen uitspraken over. Alternatieve behandelaars dienen aan te geven dat hun behandelingen alternatief zijn. Patiënten kunnen zelf kiezen of zij zich wenden tot de reguliere zorg of de alternatieve sector.
De inspectie houdt toezicht op alternatieve aanbieders via meldingen die zij ontvangt over alternatieve zorgverlening. Indien uit een melding blijkt dat er aanwijzingen zijn voor schade of kans op concrete schade veroorzaakt door een alternatieve aanbieder, wordt de casus nader onderzocht en worden indien nodig maatregelen genomen. Maatregelen lopen uiteen van een advies tot een bevel of aanwijzing op basis van de Wkkgz. Ook kan de inspectie de melding overdragen aan het OM. Het wettelijk handhavingsinstrumentarium is hiermee toereikend.
Zijn er aanbieders van zorg, niet zijnde personen die ingeschreven staan in het BIG-register, die dit dieet aan kankerpatiënten voorschrijven of aanbevelen? Zo ja, wie zijn deze personen en hoeveel zijn er naar schatting? Zo nee, hoe weet u dat die er niet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen en bevoegdheden heeft u c.q. de inspectie om behandelwijzen die gekenschetst kunnen worden als «kwakzalverij» en de beoefenaren daarvan aan te pakken? Meent u dat een uitbreiding van die middelen en bevoegdheden gewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daartoe actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
De vergelijking van rechtsstelsels en de methode van het World Justice Project |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom heeft u beiden nu 1 serie vragen over hetzelfde onderwerp beantwoord? Wie gaat hier nu over?1
De Minister voor Rechtsbescherming is verantwoordelijk voor het Nederlandse rechtsbestel en derhalve primair verantwoordelijk voor de beantwoording van deze vragen. De vragen in de eerdere series vragen zijn derhalve door, dan wel namens, de Minister voor Rechtsbescherming beantwoord.
Wat zijn uw bronnen geweest bij het beantwoorden van deze series Kamervragen? Is dat uitsluitend of vooral informatie geweest die door het World Justice Project aan u is verstrekt? Heeft u ook eigen onderzoek gedaan, of laten doen?
Zoals ook aangegeven in de eerdere beantwoording zijn uw vragen vooral beantwoord op basis van informatie verstrekt door het World Justice Project. Ik heb zelf geen onderzoek laten uitvoeren.
Waar u eerst deed voorkomen alsof de ranglijst tot stand komt door een grote enquête onder duizend respondenten per land én het bevragen van nationale experts, erkent u nu dat de antwoorden van de respondenten niet of nauwelijks betrekking hebben op de staat van de rechtspraak en het dus uitsluitend of vooral de mening van de bevraagde experts is die bepalend is voor de ranglijst, klop dit?
Nee, dit klopt niet. In mijn beantwoording op uw vragen van 28 januari jl. heb ik geschetst hoe de index wordt opgesteld. In mijn beantwoording op uw vragen van 20 mei ben ik op uw verzoek nader ingegaan op de verschillende onderzoeksmethoden.
Klopt het voorts dat ongeveer 20 nationale experts worden bevraagd en dat de meeste van die namen openbaar worden? Hoe groot is dan de kans dat er stevige kritiek wordt geuit?
Het World Justice Project heeft mij laten weten dat er 21 experts zijn bevraagd, van wie er 13 toestemming hebben gegeven om hun naam op te nemen in de Rule of Law Index.
Het is voorts niet aan mij om namens de deskundigen te spreken.
Hoe representatief is het om stellige conclusies te trekken over de rechtspraak aan de hand van de bevindingen van deze kleine groep experts? Hoe kunnen de rechtsstelsels wereldwijd dan goed vergeleken worden teneinde tot een bruikbare ranglijst te komen?
Zoals al eerder gesteld is de Rule of Law Index opgebouwd uit verschillende onderzoeksmethoden; zowel een bevolkingsonderzoek als een deskundigenonderzoek.
Verder heb ik ook in de eerdere beantwoording van uw vragen van 28 januari en 20 mei jl. aangegeven dat er meerdere indicatoren met betrekking tot de staat van de rechtstaat zijn. Ik verwijs nogmaals onder anderen naar de rapporten van de European Commission for the Efficiency of Justice van de Raad van Europa en het Europees Justitieel Scoreboard van de Europese Commissie. Ook de rapportage van het World Justice Project is een indicator. Elke van deze rapporten kennen een eigen methode van data verzameling en data verwerking. Overigens wijs ik er op dat het moeilijk is rechtsstelsels met elkaar te vergelijken. De onderlinge verschillen in opbouw en werking zijn soms aanzienlijk hetgeen een vergelijking niet altijd makkelijk maakt. Het is daarom goed te spreken van indicatoren.
Al deze indicatoren wijzen in een bepaalde richting namelijk dat het Nederlands rechtstelsel over het algemeen genomen goed functioneert.
Kunt u vraag zeven van de vorige serie vragen alsnog volledig beantwoorden? Waarom antwoordde u stellig dat het bedrijf «YouGov» het onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd, maar «YouGov» dit zelf ontkent, verwijst naar «Lightspeed», maar «Lightspeed» zelf van niks weet en «YouGov» uiteindelijk niet toestaat dat het eenvoudige antwoord op de vraag wie dit onderzoek heeft uitgevoerd gegeven mag worden? Hoe is het nu mogelijk dat er onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag wie dit onderzoek in Nederland heeft uitgevoerd? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Waarom blijft dit schimmig?
Zoals ook al eerder aangeven heeft het World Justice Project mij laten weten dat zij YouGov gecontracteerd hebben om het bevolkingsonderzoek uit te voeren, waarbij YouGov het werven van respondenten met betrekking tot het online panel heeft uitbesteed aan Lightspeed. Dit blijkt eveneens uit een schrijven van YouGov gericht aan het WJP welke WJP mij ter inzage heeft gegeven. Deze treft u aan als bijlage2.
Erkent u nu dat het eigenlijk niet verantwoord is om met deze gebruikte methode en onduidelijkheid, stellige conclusies te trekken over de staat van de rechtsstaat in vergelijking met andere landen?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de beantwoording van vraag 5.
Waarom blijft u zich in publieke uitingen steeds uitsluitend baseren op deze omstreden ranglijst van het World Justice Project als u meent dat er toch ook andere indicatoren zijn voor uw bewering dat de Nederlandse rechtspraak tot de wereldwijde top behoort?
Ik ben er me niet bewust van me in mijn publieke uitlatingen te beperken tot het World Justice Project. In de antwoorden op de twee series van uw vragen over dit onderwerp en in de brief van 16 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 470) heb ik ook andere indicatoren benoemd. Daarnaast verwijs ik nogmaals naar de beantwoording van vraag 5.
Kunt u nu erkennen dat uw eerste beantwoording van de Kamervragen, namelijk dat de ranglijst van het World Justice Project erop wijst dat de Nederlandse rechtsstaat goed scoort, dat YouGov tweejaarlijks in Nederland onderzoek uitvoert onder een representatieve groep inwoners, dat alle onderzochte landen dezelfde onderzoeksvragen krijgen, en dat u geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het onderzoek, onder de maat is geweest?
Nee.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De middelen die het notariaat ter beschikking heeft om fraude te bestrijden |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling van de voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat het notariaat niet voldoende middelen heeft teneinde fraude te bestrijden?1
Ik onderschrijf het belang van de notaris als poortwachter in het stelsel, zoals terecht door de KNB is benoemd. Ik heb begrip voor de oproep en ben met de KNB in gesprek over mogelijke verbeteringen. Ik ga daar in het antwoord op vraag 5 verder op in.
Hoe heeft het aantal gevallen van fraude met besloten vennootschappen zich ontwikkeld sinds de preventieve toets door een notaris van een bestuurder van een bv is afgeschaft? Kunt u bevestigen dat het aantal fraudegevallen met bv’s sindsdien is gestegen?
Het beeld dat die vereenvoudiging de oorzaak is van een stijging van faillissementsfraude herken ik niet. De oorzaken van faillissementsfraude zijn divers en bovendien is fraude niet voorbehouden aan één specifieke rechtsvorm. Uit onderzoek naar oorzaken en schulden van beëindigde faillissementen bleek dat het gemeten percentage strafbare en/of onrechtmatige benadeling van schuldeisers op 30,1 procent van de in 2015 beëindigde faillissementen uitkwam. Ten opzichte van het eerdere onderzoek in 2010 was het percentage strafbare en/of onrechtmatige benadelingen met 6,5 procentpunt toegenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd.2
Per 1 juli 2011 is het preventieve toezicht op rechtspersonen (door middel van een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Justitie) vervangen door doorlopend toezicht op opgerichte rechtspersonen.3 Daarmee wordt beoogd het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen te verbeteren. Vervolgens is de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht in werking getreden op 1 oktober 2012. Daarmee is de oprichting van BV’s, onder meer door afschaffing van het minimumkapitaal, eenvoudiger geworden. De notaris heeft een rol bij het oprichten van BV’s, omdat daarvoor een notariële akte nodig is. Deze betrokkenheid levert niet alleen een nuttige bijdrage aan de zorgvuldigheid in het handels- en rechtsverkeer maar ook aan het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen.
In de afgelopen periode is er door toezicht, handhaving en opsporing ingezet op de bestrijding van faillissementsfraude. Ook private partijen en beroepsorganisaties nemen initiatief om frauderisico’s te detecteren en fraude of schade zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bijdrage is zeer waardevol in de publiek-private samenwerking om fraude te bestrijden. Naar verwachting heeft de toegenomen inzet en aandacht eraan bijgedragen dat fraude beter herkend en gemeld kan worden en is daardoor ook beter zichtbaar gemaakt. Zo wordt in de Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie onder meer weergegeven hoeveel meldingen door curatoren zijn gedaan bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude4 dat is ondergebracht bij de FIOD.
Deelt u de mening van KNB-voorzitter Van Buitenen dat de dieperliggende oorzaak van het «krankzinnig grote maatschappelijke probleem van de faillissementsfraude» is dat de overheid het oprichten van kapitaalvennootschappen als bv’s «te soepel» heeft gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat het in de toekomst mogelijk wordt vanuit zowel EU-lidstaten als derde landen in Nederland een bv op te richten, zonder tussenkomst van een notaris? Zo ja, ziet u hierin een potentieel gevaar met betrekking tot fraude met bv’s?
Op grond van de richtlijn Gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (die is aangenomen door het Europees parlement en de Raad, maar nog niet is gepubliceerd) moeten lidstaten het mogelijk maken dat bepaalde kapitaalvennootschappen (in Nederland gaat het in ieder geval om BV’s) langs digitale weg kunnen worden opgericht. De richtlijn laat evenwel ruimte voor eventuele tussenkomst van de notaris bij de oprichting. Conform het geldende kabinetsbeleid zal bij de implementatie van de richtlijn zoveel mogelijk worden aangesloten bij het al bestaande systeem, dus met inbegrip van een rol van de notaris bij de oprichting van een BV. Mede in het kader van de implementatie van de richtlijn, wordt daarom de mogelijkheid om de digitale oprichting van BV’s in Nederland te laten plaatsvinden via een digitale notariële akte uitgewerkt.
Het is voor het kabinet belangrijk dat vereenvoudiging gepaard gaat met passende waarborgen tegen misbruik en fraude en dat er voldoende waarborgen zijn bij de oprichting van een BV om fraude te voorkomen. De richtlijn voorziet er daarom ook in dat lidstaten bij vermoedens van fraude of misbruik de oprichter kunnen verzoeken om fysiek te verschijnen. Digitale oprichting laat onderzoeksverplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (zoals het cliëntonderzoek en daarbij het vaststellen wie de uiteindelijk belanghebbende is) onverlet. Het blijft van groot belang dat alle meldingsplichtige instellingen blijven voldoen aan de wettelijke plicht om cliëntonderzoek uit te voeren en ongebruikelijke transacties te melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU).
Voor de volledigheid merk ik op dat in opdracht van het Ministerie van EZK wordt verkend of er de mogelijkheid is tot vereenvoudiging bij oprichting en kostenreductie van aandelenoverdracht met behoud van een betrouwbare registratie van aandelenbezit in BV’s. Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Staatssecretaris van Economische Zaken met het zogenoemde MKB-actieplan.5
Bent u bereid stappen te zetten teneinde het notariaat de middelen te geven die het nodig heeft om fraude tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de KNB over het instrumentarium dat voor het notariaat, vanwege diens poortwachtersrol, nodig en wenselijk is. De specifieke expertise van de notaris acht ik onontbeerlijk bij een goede vervulling van de poortwachtersrol. Gelet op de ontwikkeling van verschillende fraudeverschijningsvormen en de digitale en internationale mogelijkheden voor fraudeurs acht ik het van belang om het notariaat en het bedrijfsleven te betrekken als belangrijke partners voor fraudedetectie en de bestrijding van witwassen. De verwachting is dat met het implementeren van het UBO-register en een aandeelhoudersregister, zoals wordt voorgesteld met de Initiatiefwet van de leden Nijboer en Alkaya, op termijn meer actuele informatie over belanghebbenden respectievelijk aandeelhouders beschikbaar komt. Hiermee wordt de financieel-economische fraudebestrijding en de notariële taakuitoefening tegelijkertijd ondersteund.
Wat vindt u van de suggestie notarissen de mogelijkheid te geven bij de Belastingdienst vooraf te informeren of toekenning van een btw-nummer aan een onderneming op bezwaren stuit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Op basis van artikel 9 van de btw-richtlijn van de Raad van 28 november 2006, PbEU L 347, is iedere persoon die regelmatig leveringen of diensten verricht (een economische activiteit verricht) een btw-plichtige ondernemer. Op basis van artikel 214 van diezelfde richtlijn is iedere lidstaat verplicht een btw-identificatienummer te verstrekken aan deze btw-plichtige ondernemers. Op grond van Europese jurisprudentie (Hv] 14 maart 2013, nr. C 527/11) kan een btw-identificatienummer alleen worden geweigerd als aan de hand van objectieve gegevens kan worden aangetoond dat er ernstige aanwijzingen bestaan die het vermoeden doen rijzen dat het toegekende btw-identificatienummer zal worden gebruikt voor fraude. Mede in het licht van het belang van de btw-identificatienummers in het zakelijke verkeer is het beleid om btw-identificatienummers aan alle startende ondernemers binnen vijf dagen te verstrekken. Gelet hierop voert de Belastingdienst in de praktijk dan ook een beperkte toets uit bij de verstrekking van btw-identificatienummers. Ik begrijp de suggestie van de KNB-voorzitter als een wens om bij te dragen aan de bestrijding van fraude. Dat is iets dat ik vanzelfsprekend waardeer. Echter ik kan op dit moment niet onderschrijven dat een dergelijk model daadwerkelijk zal bijdragen aan het bestrijden van fraude.
Daarnaast staat thans de fiscale geheimhoudingsplicht in de weg aan de verstrekking van informatie aan notarissen. Het bieden van «de nodige duidelijkheid zonder dat er details worden verstrekt» maakt dit niet anders, omdat er dan nog steeds fiscale duiding wordt gegeven over een onderneming.
Wat is uw oordeel over het door de KNB-voorzitter geopperde stoplichtsysteem dat notarissen de nodige duidelijkheid biedt over een cliënt, zonder dat er details worden verstrekt? Staat de fiscale geheimhoudingsplicht dit volgens u in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het instellen van een kloppend en up-to-date centraal aandeelhoudersregister een effectievere bestrijding van fraude mogelijk zal maken?
Het belang van beschikbare, actuele informatie over aandeelhouders voor controle, toezicht en opsporing is door een vorig kabinet reeds onderschreven.6 De initiatiefwet centraal aandeelhoudersregister is momenteel aanhangig bij uw Kamer. Het kabinet is voornemens een standpunt voor te bereiden en zal ingaan op de toegevoegde waarde van een centraal aandeelhoudersregister in samenhang met het UBO-register voor de bestrijding van financieel-economische fraude en witwassen. De beoordeling van de initiatiefwet is aan uw Kamer.