Nederlandse verzekeraars die meer kunnen doen om medicijnen betaalbaar te maken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Taming Big Pharma»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat toegang tot betaalbare medicijnen onderdeel uitmaken van het universele recht op gezondheid?
Ja, toegang tot medicijnen is een onderdeel van het universele recht op gezondheid volgens zowel de United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) als de World Health Organisation (WHO).
Deelt u de mening dat institutionele beleggers invloed kunnen uitoefenen op farmaceutische bedrijven en op deze manier kunnen bijdragen aan het betaalbaar maken van medicijnen en eerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Institutionele beleggers, waaronder verzekeraars, zijn verantwoordelijk voor hun eigen beleggingsbeleid en bepalen zelf in welke bedrijven belegd wordt. Het kabinet verwacht van institutionele beleggers echter wel dat zij daarbij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen). Daarnaast zijn er binnen het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant Verzekeringssector afspraken gemaakt met de overheid, de verzekeringssector (via Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland), vakbond FNV en niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s en over de gezamenlijke inzet om IMVO-risico’s aan te pakken en te voorkomen. Gezondheid (waaronder toegang tot medicijnen) is een van de thema’s waar convenantspartijen gezamenlijk zoeken naar mogelijkheden voor structurele verbeteringen.
Volgens de OESO-richtlijnen wordt van institutionele beleggers verwacht dat zij hun invloed aanwenden bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door algemene aandeelhoudersvergaderingen bij te wonen en via spreektijd en stemrecht hun opvattingen over MVO-thema’s, zoals het naleven van de belastingwetten en -regelgeving, uit te dragen. Ook kunnen zij informatie opvragen bij en contact leggen met de bedrijven waarin ze investeren om hun verwachtingen duidelijk te maken.
Dit is tevens wat de Access to Medicine Foundation, met steun vanuit de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, beoogt met zijn Investeerdersverklaring. Inmiddels hebben 90 investeerders, die gezamenlijk activa van meer dan USD 12 biljoen beheren, de Investeerdersverklaring ondertekend. Hiermee zeggen zij toe de resultaten uit de Index te gebruiken bij zowel hun investeringsbeslissingen, als in hun engagement met bedrijven (als ze eenmaal in deze bedrijven hebben belegd). Het kabinet moedigt Nederlandse verzekeraars die dit nog niet hebben gedaan, aan de Investeerdersverklaring te ondertekenen en opvolging te geven aan de daarbij behorende verplichtingen.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse verzekeraars als Aegon en Allianz in 2019 tezamen voor maar liefst 11 miljard euro hebben belegd in farmaceutische bedrijven zonder hen aan te sporen hoge medicijnprijzen terug te dringen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Dit geldt ook voor de twee Nederlandse verzekeraars Aegon en Allianz. Aegon en Allianz zijn beiden lid van het Verbond van Verzekeraars, een van de IMVO-convenantspartijen. Daarnaast heeft Aegon N.V. bij de ondertekening van het IMVO-convenant Verzekeringssector een intentieverklaring ondertekend. Hierin verklaart Aegon N.V. de geest en de doelstellingen van het IMVO-convenant te ondersteunen en te trachten daarbij zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken te handelen. De verzekeraar heeft verklaard open te staan voor inzet, samenwerking en kennisdeling bij de uitvoering van het IMVO-convenant. Binnen het IMVO-convenant wordt gekeken hoe investeerders hun invloed kunnen gebruiken.
Daarnaast moedigt het kabinet Nederlandse verzekeraars, waaronder Aegon N.V. en Allianz N.V. aan om de Investeerdersverklaring van de Access to Medicine Foundation te ondertekenen. Aegon heeft in een reactie aangegeven dat het een engagement programma voert met farmaceutische bedrijven, waarbij het de dialoog aangaat met deze bedrijven en onder andere excessieve prijsverhogingen voor medicijnen, frauduleuze accountingpraktijken en de promotie van patiëntenprogramma’s voor mensen met lage inkomens bespreekt. Ook heeft Aegon aangegeven dat de Access to Medicine Index nog niet meegenomen wordt in het screeningsproces, maar dat het dit wel aan het onderzoeken is.
Wat vindt u ervan dat vijf van de negen onderzochte verzekeraars geen concrete actie ondernemen tegen oneerlijke belastingbetaling door farmaceuten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 6 zijn verzekeraars zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Farmaceutische bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun belastingafdracht. Het kabinet moedigt verzekeraars aan om, conform de afspraken binnen het IMVO-convenant, farmaceutische bedrijven aan te spreken, wanneer uit de IMVO-risicoanalyse die deel uitmaakt van de gepaste zorgvuldigheid naar voren komt dat zij niet handelen volgens hoofdstuk XI uit de OESO-richtlijnen. Dit hoofdstuk ziet op de verantwoordelijkheid van bedrijven met betrekking tot belastingafdrachten.
Vindt u ook dat de druk van verzekeraars op farmaceuten om betaalbare medicijnen te maken en eerlijk belasting te betalen omhoog moet? Zo ja, bent u bereid om er bij Nederlandse verzekeraars op aan te dringen om de investeerdersverklaring van Access to Medicine Index te tekenen en druk uit te oefenen op de farmaceutische bedrijven waarin zij investeren? Kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen die transparantie bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het wenselijk dat Nederlandse investeerders transparant zijn over hun investeringen. De afspraken in het IMVO-convenant Verzekeringssector zien toe op de invulling van het beleggingsbeleid en het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Transparantie is een belangrijk onderdeel van het IMVO-convenant Verzekeringssector. Zo werkt de overheid, in samenwerking met NGO’s en verzekeraars, aan het opstellen van ESG-themakaders die handvatten bieden voor verzekeraars om hun due diligence uit te voeren. Transparantie is hier een onderdeel van. De hogergenoemde Access to Medicine Index is eveneens bedoeld om transparantie over de activiteiten van farmaceuten te bevorderen. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding tot het nemen van extra maatregelen.
De faciliteiten van jongerenorganisaties |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het belangrijk is om niet alleen over jongeren te spreken, maar ook met hen? Zo ja, deelt u dan de mening dat bestuurders van jongerenorganisaties redelijke faciliteiten verdienen zodat zij in staat zijn de belangen van hun achterban te vertegenwoordigen?
Ja, het is belangrijk dat jongeren gehoord worden en dat relevante jongerenorganisaties in staat worden gesteld om de belangen van hun achterban te vertegenwoordigen.
Zijn er algemene richtlijnen over het betrekken van jongeren bij beleid dat over hen gaat op de diverse ministeries? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
In de artikelen 3 en 12 van het VN-Kinderrechtenverdrag is vastgelegd dat het belang van het kind de eerste overweging dient te zijn bij beleid dat hen betreft en dat zij het recht hebben gehoord te worden. Het Kinderrechtenverdrag vormt de basis van het jeugdbeleid van het kabinet. De Minister van VWS is eerstverantwoordelijk voor het jeugdbeleid van het kabinet en heeft twee keer per jaar overleg met de Nationale Jeugdraad (NJR) om actuele zaken te bespreken.
NJR organiseert jaarlijks het Nationaal Jeugddebat in de Tweede Kamer om met bewindslieden en Kamerleden te discussiëren over zaken die jongeren aangaan.
Ieder departement is verder zelf verantwoordelijk voor het raadplegen en betrekken van jongeren en andere betrokkenen bij beleid dat hen aangaat.
VWS verstrekt een structurele subsidie aan de Nationale Jeugdraad NJR om via projecten en activiteiten vorm te geven aan de participatie van kinderen en jongeren.
BZK is, in het kader van het advies van de staatscommissie Remkes, bezig met het organiseren van een jongerenparlement waar de vraag aan de orde komt hoe de betrokkenheid van jongeren voor en bij de nationale politiek kan worden vergroot en hoe zij ervaringen op kunnen doen met een dergelijk instrument.
Via een subsidieregeling van OCW worden LAKS (voortgezet onderwijs) en JOB (MBO) structureel gesubsidieerd. Deze partijen zijn betrokken bij belangrijke beleidsbeslissingen voor hun sector. Ook voeren zij om het jaar een monitor uit over de tevredenheid van de leerlingen/studenten met hun onderwijs en organiseert LAKS jaarlijks een Examenklachtenlijn.
Is er een overzicht van jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid? Zo ja, zou u dat kunnen toesturen?
Nee, er is geen afzonderlijk overzicht van jongerenorganisaties die faciliteiten of subsidie krijgen van de landelijke overheid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 krijgt de Nationale Jeugdraad een structurele subsidie om de participatie van kinderen en jongeren te bevorderen. Voor OCW en VWS geldt dat alle subsidieregelingen die door DUS-I worden uitgevoerd op de website van DUS-I https://www.dus-i.nl/subsidies staan vermeld, inclusief informatie over de doelgroep en de wijze van aanvragen.
In de toekomst kunnen deze subsidies via het Subsidieplatform worden aangevraagd en is het ook de bedoeling om de doelgroepen te attenderen op nieuwe regelingen via het Subsidieplatform.
Bestaat er een overzicht van subsidiemogelijkheden bij het Rijk waarvan jongerenorganisaties gebruik kunnen maken? Zo ja, wat onderneemt u om dit overzicht bekendheid te geven? Zo nee, zou u bereid zijn een dergelijk overzicht te maken, bij te houden en bekend te maken, of dit te laten doen?
Via internet kunnen jongerenorganisaties inzicht krijgen in de subsidiemogelijkheden. OCW en VWS werken samen in een subsidieportaal, DUS-i. Via dit portaal kunnen aan OCW gerelateerde instellingen (niet zijnde cultuurinstellingen) en aan VWS-gerelateerde instellingen hun aanvraag voor subsidie doen. Voor de toekomst is het voornemen dat instellingen bij het inloggen op het portaal inzicht krijgen in de subsidieregelingen waarvan ze gebruik kunnen maken.
Klopt het dat vanaf 2004 het landelijk jeugdwerk door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is wegbezuinigd, met uitzondering van de Nationale Jeugdraad? Zo ja, om hoeveel geld ging dit?
Destijds zijn, in het kader van de operatie Herstructurering Landelijke Organisaties (HLO), de structurele instandhoudingssubsidies van een groot aantal identiteitsgebonden landelijke organisaties beëindigd, waaronder de subsidies aan een aantal landelijke jongerenorganisaties. Deze operatie was niet specifiek gericht op landelijk jeugdwerk en/of landelijke jongerenorganisaties.
Hoe is de verdeling van bestuursbeurzen bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), en kunt u ons een overzicht geven van de beurzen per organisatie?
De Minister van OCW kan voor een student, die bestuurslid is van een politieke jongerenorganisatie van enige omvang of van een landelijke organisatie van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit en die daartoe daadwerkelijke activiteiten ontplooit, voorzieningen voor financiële ondersteuning treffen (artikel 7.51k WHW). Voorts treft de Minister een regeling ter financiële ondersteuning van de vertegenwoordigers van belangenorganisaties zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2 WHW. Deze financiële ondersteuning wordt ingevuld door uitkering van bestuursbeurzen, de voorwaarden zijn neergelegd in de Regeling financiën hoger onderwijs (artikel 11 tot en met 13). Hieruit volgt dat er maximaal 40 politieke jongerenorganisaties of landelijke organisaties van enige omvang die voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooien aanspraak kunnen maken op een bestuursbeurs voor een vertegenwoordiger die studeert in het bekostigd hoger onderwijs. Voor vertegenwoordigers van belangenorganisaties voor studenten (ISO en LSVb) zijn elk vijf bestuursbeurzen voor vertegenwoordigers beschikbaar.
In totaal 35 organisaties maken aanspraak op financiële ondersteuning voor hun bestuursleden. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn naast de belangenorganisaties het ISO en de LSVb onder meer diverse jongerenorganisaties van politieke partijen, de Koninklijke Nederlandse Farmaceutische Studenten Vereniging en Jongeren Milieu Actief.
De complete lijst treft u hieronder:
Landelijk Studenten Vakbond
Interstedelijk Studenten Overleg
MORGEN (voorheen LHUMP)
Stichting Studenten Overleg Medezeggenschap
Integrand Nederland
Landelijke Kamer van Verenigingen
Landelijk Studenten Rechtsbureau
Stichting Landelijk Overleg Fracties
Studentensport Nederland, Sportcentrum Olympos
Koninklijke Nederlandse Pharmaceutische Studenten Vereniging
Dwars, GroenLinkse Jongerenorganisatie
Christen Democratisch Jongeren Appèl
ELSA the Netherlands
Stichting Jason
Jonge Socialisten in de PvdA
Jonge Democraten (D66)
Studentenverenigingen voor Internationale Betrekkingen
Nederlands Instituut van Psychologen SPS-NIP
IFMSA-NL (Internal Fed. of Med. Stud. Assoc. The Netherlands)
Nederlandse Jeugdbond van Natuurstudie
Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato
Pink!, politieke jongerenorganisatie Partij voor de Dieren
Ichtus Landelijk Verenigde Christenstudenten
Stichting Unipartners Nederland
Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie
PerspectieF Christenunie jongeren
ESN Nederland (Erasmus Student Network NL)
SGP-Jongeren
Stichting AIESEC Nederland
CNV Jongeren
Jongeren in de Natuur
Nederlandse Debatbond
Jongeren Milieu Actief
KIVI Engineering Society
Vereniging Chirurgie voor Medisch Studenten
Wat zijn de criteria voor de verdeling van bestuursbeurzen bij het Ministerie van OCW en BZK?
De criteria voor verdeling van bestuursbeurzen door de Minister van OCW vloeien voort uit de wet en zijn uitgewerkt in artikel 11 tot en met 13 van de regeling financiën hoger onderwijs. Aan de organisatie worden samengevat een aantal voorwaarden gesteld alvorens een vertegenwoordiger aanspraak kan maken op toekenning van een bestuursbeurs:
BZK verstrekt geen bestuursbeurzen.
Waarom zijn de bestuursbeurzen wel beschikbaar voor onderwijsgerelateerde en politieke jongerenorganisaties, maar veelal niet voor andere, algemene jongerenorganisaties?
In het verleden is in overleg met de studentenorganisaties en uw Kamer besloten om het aantal bestuursbeurzen te verdubbelen en tegelijkertijd de reikwijdte van het wetsartikel over bestuursbeurzen aan te passen door bestuursbeurzen te bestemmen voor bestuurders van voor het hoger onderwijs relevante organisaties. Zo werd een versnippering bij de uitkering tegengegaan. Ik zie geen reden om van deze lijn af te wijken en onderwijsmiddelen in te zetten voor het ondersteunen van organisaties die geen relatie hebben met het hoger onderwijs.
Bent u bereid om bij het verlenen van subsidies voor zaken die betrekking hebben op jongeren mee te laten wegen of jongeren betrokken zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Indien en voor zover relevant is dit uiteraard het overwegen waard. Een belangrijke borging dat jongeren ook daadwerkelijk worden betrokken is de wettelijke eis dat een bestuursbeurs alleen kan worden uitgekeerd aan een vertegenwoordiger van een organisatie die daadwerkelijk voor het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit.
Het bericht ‘Nederlanderschap afpakken van Syriëganger blijkt ondanks wet lastig’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
![]() |
Wat verstaat u onder «actief beleid» ten aanzien van het intrekken van de nationaliteit van Nederlandse uitreizigers?1
Artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) bepaalt dat in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevindt als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie die is genoemd in het Besluit vaststelling lijst organisaties die bedreiging vormen voor nationale veiligheid. Ten aanzien van de persoon moet de conclusie kunnen worden getrokken dat hij een gevaar voor de nationale veiligheid is. Op grond van recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak2 van de Raad van State moet blijken van aansluiting en handelingen op of na 11 maart 2017, aangezien dit de datum is van publicatie van de lijst van terroristische organisaties waarvoor geldt dat aansluiting tot intrekking Nederlanderschap kan leiden. De intrekking mag niet tot staatloosheid leiden. Bij de intrekking van het Nederlanderschap wordt onder meer rekening gehouden met het strafrechtelijke belang van opsporing, vervolging, berechting en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
Beleid is dat in alle gevallen waarin aan deze voorwaarden voor intrekking van het Nederlanderschap wordt voldaan een beoordeling plaatsvindt of het Nederlanderschap kan worden ingetrokken.
Klopt de berichtgeving dat het openbaar ministerie (OM) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) nauwelijks meewerken aan dit beleid? Zo ja, welke redeneren hebben zij daarvoor? Wat gaat u doen teneinde te zorgen dat die medewerking er wel komt?
De betrokken organisaties, waaronder het IND, OM en de AIVD, zijn binnen de voor hen geldende wettelijke kaders betrokken rond de uitvoering van artikel 14, vierde lid, RWN. Zowel het OM als de AIVD hebben ten aanzien van de RwN geen eigenstandige taak.
Op 2 april 2019 is in uw Kamer de motie van de leden Laan-Geselschap en Van Toorenburg aangenomen waarin de regering wordt verzocht om «uiterlijk voor het zomerreces 2019 actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers, man of vrouw, te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, en de Kamer hierover te informeren». Aan deze motie wordt nu in samenwerking tussen betrokken diensten uitvoering gegeven. Over de resultaten hiervan wordt uw Kamer voor het zomerreces geïnformeerd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het OM prioriteit gaat geven aan het intrekken van de nationaliteit van uitreizigers in plaats van aan strafrechtelijke vervolging?
De wettelijke taak van het Openbaar Ministerie is de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De intrekking van het Nederlanderschap is een bestuurlijke maatregel van de Minister van Justitie en Veiligheid waaraan uitvoering wordt gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Een prioriteitstelling binnen het OM gericht op intrekking van het Nederlanderschap is derhalve niet aan de orde, het OM heeft hierin immers geen taak. Onderdeel van de procedure tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN is dat het OM desgevraagd aangeeft of met de intrekking van het Nederlanderschap het belang van strafrechtelijke vervolging op onaanvaardbare wijze wordt geschaad zodat dit in de besluitvorming kan worden betrokken.
Ziet u nog andere manieren of bronnen om aan te tonen dat een Syriëganger nog actief is geweest voor een terroristische organisatie?
Een intrekking kan worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.
Klopt het dat het OM en de AIVD weinig prioriteit geven aan dit beleid? Zo ja, hoe rijmt zich dat met uw stelling dat u actief beleid voert op het intrekken van het Nederlanderschap? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel prioriteit krijgt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een Syriëganger, die nog een straf moet uitzitten, ook worden geweigerd aan de grens? Zo nee, waarom niet? Is dit dan reden om deze terroristen niet langer bij verstek te veroordelen?
Na intrekking Nederlanderschap zal de betrokken persoon eveneens ongewenst worden verklaard. Het is een ongewenst vreemdeling niet toegestaan om het Schengengebied in te reizen. Het OM heeft de plicht om een eventuele door de rechtbank opgelegde straf te executeren. Gelet op de eigen wettelijke taak zal het OM bij aantreffen van de persoon in het buitenland de IND verzoeken de ongewenst verklaring tijdelijk op te heffen. Bijvoorbeeld om een door de rechter opgelegde straf te executeren. Een verzoek om tijdelijke opheffing van de ongewenst verklaring van een persoon van wie het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid is ingetrokken, zal ter beoordeling aan de Staatssecretaris en Minister van Justitie en Veiligheid worden voorgelegd. Tijdens en na het uitzitten van een gevangenisstraf wordt ingezet op het vertrek uit Nederland zodat de betrokkene direct of zo snel mogelijk Nederland verlaat.
Als u het intrekken van de nationaliteit als een belangrijk onderdeel van de strijd tegen terrorisme ziet, hoe gaat u dan zorgen dat alles in het werk gesteld wordt dit ook daadwerkelijk te doen en meer intrekkingen voor elkaar te krijgen? Hoe gaat u zorgen dat dit topprioriteit wordt van alle betrokken partijen? Welke andere of nieuwe partijen wilt u nog gaan inzetten teneinde dit te realiseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 werken de betrokken organisaties intensief samen rond het intrekken van de nationaliteit op grond van artikel 14 vierde lid RWN. Daarnaast wordt in het kader van de motie van de leden Laan-Geselschap en Van Toorenburg op dit moment de dossiers van alle Nederlandse uitreizigers bezien op de mogelijkheid van intrekking van het Nederlanderschap. Over de voortgang van de uitvoering van deze motie is uw Kamer op schriftelijke wijze geïnformeerd.
Kunt u met concrete voorbeelden toelichten hoe u erop toeziet dat dit middel waar nodig wordt ingezet? Wat verstaat u onder «waar nodig»?
In dertien zaken is het Nederlanderschap ingetrokken op grond van artikel 14 vierde lid RWN sinds de totstandkoming van de wet. Dit is gebeurd op basis van informatie van de AIVD of een gerechtelijke veroordeling. In twee zaken is het besluit van de IND door de Raad van State vernietigd omdat niet aangetoond was dat aansluiting bij een terroristische organisatie heeft voortgeduurd tot en met tenminste 11 maart 2017, de datum waarop het besluit tot vaststelling van de lijst van terroristische organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid in werking is getreden. Deze worden opnieuw bezien op de mogelijkheid van intrekking van het Nederlanderschap. In de overige elf zaken loopt nog een beroepsprocedure.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Terrorisme op 26 juni 2019?
Ja.
Het bericht dat Mitros bouwafspraken niet nakomt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Mitros komt afspraken niet na?»1 en «Wethouder Diepenveen neemt het op voor Mitros ondanks schending bouwafspraak»?2
Ja
Wat is uw reactie op de berichten?
Huurdersorganisaties, gemeente en corporatie maken jaarlijks prestatieafspraken met elkaar over de lokale volkshuisvestelijke aangelegenheden, onder meer over nieuwbouw en verkoop van woningen. Het is een aangelegenheid van die partijen hoe zij de uitvoering van onderling gemaakte prestatieafspraken beoordelen.
Deelt u de mening dat deze woningen bij voorkeur in handen moeten blijven van een woningcorporatie en als dat niet gebeurt in eerste instantie aan bewoners aangeboden zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De afweging of een verkoop van een corporatiewoning gewenst is, wordt in eerste instantie door lokale partijen gemaakt. Hierover kunnen ook prestatieafspraken worden gemaakt. Lokale partijen kunnen hierin de balans tussen het verkopen van woningen en passende nieuwbouw betrekken.
Daarbij geldt dat de verkopen van woningen door woningcorporaties zijn gebonden aan wettelijke regels. In de situatie van verkoop van blijvend gereguleerde woningen moeten de woningen in eerste instantie aan de zittende huurders en andere toegelaten instellingen worden aangeboden. In de situatie van verkoop van te liberaliseren en geliberaliseerde woningen geldt deze aanbiedingsplicht niet.
Wat vindt u ervan dat Mitros huurwoningen pas voor bedragen ver boven de WOZ-waarde wil verkopen aan huurders, terwijl beleggers veel minder betalen?
Over zaken als verkoopvoorwaarden van woningen kunnen gemeenten en huurdersorganisaties prestatieafspraken maken met corporaties. Deze partijen moeten onderling beoordelen wat zij billijk achten. Het is niet aan mij om over de verkoopvoorwaarden oordelen te hebben.
De Autoriteit woningcorporaties toetst of de feitelijke verkopen en daarbij gestelde voorwaarden voldoen aan de wettelijke regels. In de verkoopregels is onder andere opgenomen dat een blijvend gereguleerde woning in eerste instantie aan de zittende huurders en andere toegelaten instellingen moet worden aangeboden tegen een prijs van niet meer dan de marktwaarde vrij van huur en gebruik of de WOZ-waarde. Corporaties kunnen deze woningen ook met korting verkopen aan bijvoorbeeld eigen huurders. Voor te liberaliseren en geliberaliseerde woningen geldt geen aanbiedingsplicht aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen, waardoor ook de omschreven condities niet van toepassing zijn. Voor verkopen aan beleggers geldt dat deze woningen tegen minimaal de marktwaarde moeten worden verkocht. Indien het verkopen van woningen in verhuurde staat betreft, geldt hier voor de marktwaarde in verhuurde staat, welke doorgaans lager ligt dan de marktwaarde vrij van huur en gebruik.
Vindt u dat Mitros en de gemeente Utrecht zouden moeten overgaan tot een stop op de verkoop van sociale huurwoningen, nu blijkt dat Mitros de bouwafspraken niet nakomt en het geld uit de verkoop van sociale huurwoningen niet nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om de bouw van sociale huurwoningen, in Utrecht en elders, te bevorderen nu betaalbare huisvesting in het gedrang komt?
Er is in Nederland een tekort aan woningen. Dit betreft niet alleen sociale huurwoningen, maar ook huurwoningen in het middensegment en koopwoningen. De situatie is niet overal hetzelfde maar verschilt per regio en segment. In de Staat van de Woningmarkt 2019 die in het najaar van 2019 verschijnt, zal ik de resultaten presenteren van de uitsplitsing van het actuele woningtekort naar segmenten van de woningmarkt.
Wát er gebouwd moet worden, is een vraag die lokaal moet worden beantwoord. Lokale partijen hebben het beste zicht op wat er in hun regio/gemeente gebouwd moet worden en ook of de verkoop van (sommige typen van) corporatiewoningen daarbinnen past. Ik merk hierbij op dat verkoop van sociale huurwoningen niet betekent dat deze woningen voor de volkshuisvesting verloren gaan, maar dat zij een nieuwe functie kunnen vervullen in een ander woningmarktsegment. Met de opbrengsten kunnen nieuwe passende sociale huurwoningen worden gebouwd of bestaande worden opgeknapt en verduurzaamd.
Om het woningtekort te verminderen zoek ik de samenwerking met de medeoverheden en met de landelijke vertegenwoordigers van partijen die bij de woningbouw in den brede zijn betrokken. Dit heeft geresulteerd in afspraken in het Interbestuurlijk Programma en de Nationale woonagenda. Ook sluit ik woondeals met de regio’s en gemeenten waar de vraag naar uitbreiding van het aantal woningen relatief het grootst is. Zo is op 24 juni de woondeal met de regio Utrecht (MRU) getekend, waarin afspraken zijn gemaakt om de nieuwbouw van enkele tienduizenden woningen in de regio te versnellen.
Europese dreiging van de Eternal Blue exploit |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «In Baltimore and Beyond, a Stolen N.S.A. Tool Wreaks Havoc»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de cyberaanval op Baltimore door digitale «afpersers», waarbij e-mail, vastgoedtransacties, rekeningen van waterbedrijven, medische noodoproepen en vele andere diensten zijn geraakt?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Hoe analyseert u de gevolgen voor het (openbare) leven in de stad? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de impact die het heeft gehad op de lokale overheid van Baltimore? Welke kosten heeft de lokale overheid van Baltimore hierdoor moeten maken?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Herkent u de toenemende dreiging van het misbruik van de Eternal Blue exploit voor Europa en Nederland door cybercriminelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bereidt u zich voor op dergelijke aanvallen?
Aanvallen als deze zijn zeer onwenselijk en het is uitermate vervelend dat burgers (tijdelijk) niet kunnen beschikken over overheidsdiensten waar ze normaal gesproken op moeten kunnen vertrouwen. De lokale overheid van Baltimore heeft gemeld dat alle diensten bereikbaar en leverbaar zijn, zij het soms via alternatieven als tijdelijke mailadressen. Over de kosten zijn geen mededelingen gedaan, anders dan dat de lokale overheid niet aan het verzoek tot betaling van het losgeld zal voldoen2.
Het kabinet doet er alles aan om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in Nederland zal voordoen. Mogelijke dreigingen worden zeer serieus genomen en risico’s worden, waar mogelijk, gemitigeerd. Ten aanzien van Eternal Blue kan gezegd worden dat het kabinet bekend is met deze exploit en de dreiging die daarvan uitgaat. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2018 is deze exploit al meerdere keren genoemd3. In het in 2017 gepubliceerde beveiligingsadvies (NCSC-2017–02294) van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) werd de kans op misbruik van de kwetsbaarheid, door gebruik van deze exploit, als «hoog» geclassificeerd. Deze classificatie was vanwege actief misbruik van deze kwetsbaarheid, met een hoge kans op schade wanneer een organisatie getroffen wordt. Dit beveiligingsadvies is nog steeds van kracht. Het NCSC blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen en indien er reden toe is zal het beveiligingsadvies worden aangepast. Op dit moment is daar echter geen aanleiding voor.
Ten aanzien van het voorbereiden van organisaties op digitale aanvallen is het van belang te melden dat dit kabinet via de Nederlandse Cyber Security Agenda (NCSA) investeert in het versterken van de digitale weerbaarheid. Zo wordt met de uitvoering van verschillende maatregelen onder de NCSA het Nederlandse stelsel van samenwerkingsverbanden versterkt. Door dit stelsel wordt informatie over kwetsbaarheden bij zo veel mogelijk organisaties bekend en kunnen organisaties passende maatregelen treffen. Voor het bereiken van de organisaties die buiten de vitale infrastructuur en de rijksoverheid vallen, is in 2018 het Digital Trust Center (DTC) in het leven geroepen. Het DTC en het NCSC werken samen om, ter verhoging van de cyberweerbaarheid van de onderscheidenlijke doelgroepen (niet-vitale bedrijfsleven; rijksoverheid en vitale bedrijven), zo veel als mogelijk informatie te kunnen ontsluiten. Het uitgangspunt daarbij is dat organisaties binnen genoemde doelgroepen zelf het best in staat zijn om vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en inzicht in de bedrijfsprocessen, te bepalen hoe zij patchmanagement voor hun organisatie hebben georganiseerd. Uitstel of afstel van updates en het nemen van alternatieve mitigerende maatregelen kan voor een organisatie soms een keuze zijn in verband met de continuïteit van processen. Wanneer het echter misgaat kan het wel grote gevolgen hebben. Daarom wordt bijvoorbeeld op de website van het NCSC ook informatie gedeeld over het inrichten van patchmanagement om organisaties daarbij te helpen. Daarnaast is er een actieve rol voor het DTC om het niet-vitale bedrijfsleven daarin goed te bereiken. Vanzelfsprekend wordt ook op de website van het Digital Trust Center informatie gedeeld over onder andere updates.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op de achtste plaats staat als het gaat om machines die nog steeds gebruik maken van het SMBv1-protocol waar de Eternal Blue exploit gebruik van kan maken?2
Uiteraard is het zorgelijk dat wordt gesignaleerd dat machines in Nederland mogelijk nog steeds kwetsbaar zijn voor misbruik doordat updates niet zijn gedraaid. Echter de hoge score in de lijst hangt samen met de hoge mate van digitale connectiviteit van Nederland. Nederland is immers één van de meest gedigitaliseerde landen ter wereld. Ondanks deze wetenschap is het belangrijk ervoor te zorgen dat machines in Nederland weerbaar zijn. Het NCSC adviseert met het oog hierop, net als bij alle andere bekende kwetsbaarheden, om systemen tijdig en volledig te updaten met de meest recente beveiligingsupdates of alternatieve mitigerende maatregelen te treffen. Hierover publiceert het NCSC zoals gezegd beveiligingsadviezen. Sinds de komst van het DTC is er ook een mogelijkheid om het niet-vitale bedrijfsleven actief te benaderen. Het NCSC en het DTC werken samen om beveiligingsadviezen zo breed mogelijk te delen.
Welke maatregelen neemt u om het patchbeleid bij overheden te stimuleren? Ziet u naar aanleiding van de toenemende dreiging van de Eternal Blue exploit aanleiding aanvullende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie vanwege deze ene specifieke kwetsbaarheid geen reden het overheidsbrede patchbeleid aan te passen, zoals dat is opgesteld in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid6 (BIO). De BIO bevat ten aanzien van kwetsbaarheden en patches de volgende bepalingen:
Zoals gezegd wordt de kans op misbruik van deze kwetsbaarheid sinds 2017 door het NCSC als «hoog» geclassificeerd vanwege actief misbruik dat is waargenomen. In geval van een kwetsbaarheid met een hoge kans op misbruik en hoge vervolgschade neemt het NCSC actief contact op met organisaties in haar doelgroep (rijksoverheid, vitale bedrijven), met het advies direct actie te ondernemen. Het beveiligingsadvies van het NCSC omtrent deze kwetsbaarheid en de daarmee samengaande maatregelen zijn nog steeds van kracht.
Tot slot is het goed te vermelden dat in Baltimore de gemeente werd getroffen. In Nederland is in een dergelijk geval de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) het sectorale computercrisisteam voor alle Nederlandse gemeenten. De IBD ondersteunt gemeenten op het gebied van informatiebeveiliging en werkt daartoe onder meer samen met het NCSC.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Het bericht ‘Een ongeluk waar je niets van leert’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC artikel «Een ongeval waar je niets van leert» van 15 mei 2019?1
Ja.
Bent u bekend met het ongeval dat op 27 januari 2018 heeft plaatsgevonden bij een training van de Kustwacht?
Ja. Hierbij wordt de nuance aangebracht dat het ongeval niet is gebeurd tijdens een training van, of in opdracht van, de Kustwacht. Het ongeval is gebeurd tijdens een interne bedrijfsoefening van het bedrijf TMI in samenwerking met Noordzee Helikopter Vlaanderen B.V. (NHV) ter gereedstelling voor Kustwachttaken.
Wat is uw reactie op het niet melden van het benoemde incident en de onduidelijkheid wat betreft het toezicht?
De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Op basis van deze wet moet de werkgever arbeidsongevallen die leiden tot de dood, blijvend letsel of ziekenhuisopname melden bij de toezichthouder. Het Ministerie van SZW heeft door middel van een ministeriële regeling een aantal toezichthouders aangewezen, waaronder ambtenaren van de Inspectie SZW (ISZW) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) die namens de Staatssecretaris van SZW toezicht houden op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
Het toezicht op naleving van de arbeidsomstandigheden bij de Kustwacht is geregeld in de «Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving». In deze regeling wordt ook een aantal ambtenaren van andere ministeries dan SZW aangewezen als toezichthouder, bijvoorbeeld van de politie en ILT. De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor de uitvoering van de toezichthoudende taken door deze aangewezen ambtenaren. In het hiernavolgende worden deze ambtenaren, afhankelijk van waar zij formeel tewerkgesteld zijn, aangeduid als «aangewezen ILT-toezichthouders» en «aangewezen ISZW-toezichthouders».
In dit specifieke geval heeft niet de werkgever, maar de werknemer het ongeval gemeld bij de aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders. De werkgever is verantwoordelijk voor haar werknemers en verplicht om een ongeval waarbij haar werknemers betrokken zijn te melden bij de betreffende instantie(s). Dit is ten onrechte niet gebeurd. Er wordt door ISZW een onderzoek hiernaar ingesteld.
Kunt u nader uitleg geven over wie momenteel toezicht houdt met betrekking tot arbeidsongevallen bij de Kustwacht, en wie momenteel de eindverantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van het Defensiepersoneel op zee?
Zie ook antwoord 3.
Bij de Kustwacht werkt onder andere defensiepersoneel. Voor dit defensiepersoneel berust de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de Minister van Defensie, dus ook de verantwoordelijkheid voor defensiepersoneel op zee.
Is het arbeidsongeval gemeld bij de Inspectie SZW? Zo ja, wat is er met de melding gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het ongeval is door de betreffende werknemer gemeld bij de aangewezen ILT-toezichthouders en de aangewezen ISZW-toezichthouders. Deze toezichthouders hebben hierover onderling en met de desbetreffende werknemer contact gehad. Er is, in goed overleg met de vlieg-verpleegkundige, afgezien van nader onderzoek omdat de toedracht van het ongeval voldoende bekend was. Wel zal ISZW een onderzoek starten naar het niet-melden van ongevallen door de werkgever.
De ISZW heeft in 2018 ruim 4.300 ongevalsmeldingen ontvangen (bron: Inspectie SZW jaarverslag 2018). Niet al deze meldingen leiden tot een ongevalsonderzoek. Er moeten keuzes gemaakt worden en daarbij onder andere meegewogen of er nieuwe inzichten worden verwacht (lessen), of dat er vermoedens zijn van overtredingen.
Houdt de Inspectie SZW toezicht op bedrijven uit het buitenland die binnen Nederland werkzaamheden uitvoeren?
Ja. De ISZW is toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Dit toezicht is gericht op de naleving van de wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en het sociale zekerheidstelsel in Nederland. Het maakt daarbij geen verschil of de binnen Nederland uitgevoerde werkzaamheden uitgevoerd worden door een bedrijf uit het buitenland of dat het een Nederlands bedrijf betreft.
Houdt de Inspectie SZW ook toezicht op arbeidsomstandigheden op het water of in de lucht?
De ISZW houdt in beginsel geen actief toezicht op de arbeidsomstandigheden in de luchtvaart, zeescheepvaart en binnenvaart. Wanneer een inspecteur van de ILT tijdens een inspectie aan boord gaat van een zeeschip of een vliegtuig en bijzondere arbeidsomstandigheden signaleert, wordt dit aan de ISZW gemeld.
Wat zijn de internationale afspraken op het gebied van arbeidsomstandigheden op het water of in de lucht? Wie houdt er toezicht en hoe wordt bepaald welk land toezicht houdt?
Wat betreft het toezicht op arbeidsomstandigheden zijn er, naast nationale afspraken, geen aanvullend gemaakte internationale afspraken.
Wel zijn er verschillende ILO-verdragen door de lidstaten geratificeerd waarin gezonde en veilige arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd. Zo geldt op het water onder andere het Maritiem Arbeidsverdrag, waarin het minimum niveau van arbeidsomstandigheden in de zeescheepvaart is bepaald.
Hoe wordt bepaald welke toezichthouder verantwoordelijk is voor de werkomstandigheden als het om werkzaamheden gaat die deels te land, ter zee en in de lucht plaatsvinden?
De aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders werken in het licht van de Arbeidsomstandighedenwet samen om gezond en veilig werk in Nederland te bevorderen. In de aanwijzingsregeling «toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving» is opgenomen voor welk domein de toezichthouders zijn aangewezen. In het geval dat er sprake is van toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet, worden de werkzaamheden zo nodig op elkaar afgestemd. Deze toezichthouders zijn allen jegens de staatsecretaris van SZW verantwoordelijk voor de wijze waarop zij invulling geven aan hun toezichthoudende bevoegdheden.
Kunt u garanderen dat dit ongeval wordt bestudeerd door één van de toezichthouders?
Zowel de aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders zijn in 2019 op de hoogte gesteld van het ongeval door de betreffende werknemer zelf. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de flight-nurse. In goed overleg met de vlieg-verpleegkundige is afgezien van nader onderzoek omdat de toedracht van het ongeval voldoende bekend was.
Kunt u nader uitleg geven over het verschil van mening tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de inspectie SZW over wie de eindverantwoordelijkheid draagt voor het melden van eventuele ongevallen in de Noordzee?
De werkgever is verantwoordelijk voor het melden van ongevallen. Dat kan bij zowel de aangewezen ILT-toezichthouders als bij de aangewezen ISZW-toezichthouders. Indien nodig worden meldingen in overleg met elkaar behandeld. Er is ons geen verschil van mening hierover bekend.
Op basis van welke wetgeving wordt toezicht gehouden op zogenoemde «state flights», zoals SAR taak en politievluchten? De basic regulation van de European Union Aviation Safety Agency (EASA) is immers niet van toepassing op de SAR-taak. Hoe borgt u dan de vliegveiligheid voor dergelijke «state flights»?
De luchtvaartuigen die gebruikt worden voor search and rescue (SAR)-taken en politievluchten worden inderdaad uitgezonderd van de basic regulationsvan EASA.
Indien militaire luchtvaartuigen gebruikt worden voor zogenoemde «state flights» (waaronder SAR-taken) zijn de Militaire Luchtvaart Eisen van toepassing.
Indien «state flights» worden uitgevoerd met civiel geregistreerde luchtvaartuigen, dan betekent dit dat op deze luchtvaartuigen de EASA-normen van overeenkomstige toepassing zijn (Besluit luchtvaartuigen 2008).
De SAR-vluchten worden door het Belgische bedrijf NHV uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
Om een civiel luchtvaartuig te mogen besturen heeft de piloot niet alleen een civiel brevet nodig, maar ook een type rating voor het betreffende luchtvaartuig. Om het brevet met de type rating in stand te kunnen houden moet er een jaarlijkse prof check met goed gevolg worden uitgevoerd. De in EU-regelgeving vastgelegde EASA-normen zijn hier op van toepassing en de desbetreffende luchtvaartautoriteit is daarvoor de aangewezen toezichthouder. Zodoende wordt de veiligheid geborgd.
Welke vlieg- en rusttijden zijn van toepassing op de SAR-vluchten? Klopt het dat dit niet de Europese wetgeving rondom vlieg en rusttijden (EU-FTL) is?
De EU-FTL is inderdaad niet van toepassing. De SAR-vluchten worden door het Belgische bedrijf NHV uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters. Het Belgische normenstelsel ten aanzien van werk- en rusttijden in de luchtvaart is hier van toepassing.
Kunt u nader uitleg geven wie over welk land en welke instantie momenteel de eindverantwoordelijkheid draagt met betrekking tot het toezicht op ongevallen in de luchtvaart die plaatsvinden bij NHV onder toezicht van Defensie?
Zie ook antwoord 3.
Noordzee Helikopters Nederland (NHN), de contracthouder, laat de SAR-vluchten uitvoeren door NHV. NHV is een Belgische maatschappij waar vanuit Nederland geen luchtvaarttoezicht op wordt gehouden.
Klopt het dat de Minister van Defensie, en niet Rijkswaterstaat, momenteel belast is met het aanbestedingsprocedure van de SAR-taak? Wat is daarvan de reden en wanneer loopt het huidige SAR contract af?
Ja. In de Raad voor de Kustwacht is besloten dat Defensie het volgende SAR-contract afsluit. Defensie heeft ruime ervaring en expertise met het verwerven van vliegend materieel waarbij zij zich regelmatig laat adviseren door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR). Het huidige SAR-contract loopt op 1 juli 2020 af met een optie om het contract tweemaal een jaar te verlengen. Begin mei heeft I&W besloten om aan RWS de opdracht te verstrekken het contract te verlengen tot 1 juli 2022, omdat het aanbestedingstraject inclusief levering niet binnen een jaar zal zijn afgerond.
Kunt u nader uitleg geven over hoe het mogelijk is dat Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV), het bedrijf dat verantwoordelijk is voor de veiligheid van het Nederlands kustwachtpersoneel, niet voldeed aan alle eisen die opgesteld waren door Rijkswaterstaat? Kunt u nader verklaren waarom de Minister van Infrastructuur en Milieu toentertijd verklaarde dat deze helikopters wel aan deze eisen voldeden?
In de kamerbrief «Onafhankelijk onderzoek SAR-helikopters en voortgang geschillencommissie t.b.v. conflicten op zee» (Kamerstuk 31 409 nr. 109) is aangegeven dat de reddingshelikopters met uitrusting en personeel voldoen aan het programma van eisen. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de betreffende kamerbrief.
Herinnert u zich dat uit onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) uit 2016, dat in opdracht van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat is uitgevoerd, bleek dat er minimaal vier technische tekortkomingen zijn geconstateerd, en dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid constateerde dat de SAR tekort schoot en niet op elke basis een medisch team klaar heeft staan? Zijn deze tekortkomingen aantoonbaar verholpen? Wie houdt daar onafhankelijk toezicht op?
Zoals in de kamerbrief «Onafhankelijk onderzoek SAR helikopters en voortgang geschillencommissie t.b.v. conflicten op zee» (Kamerstuk 31 409 nr. 109) en de kamerbrief «Kustwacht in Nederland» (Kamerstuk 30 940 nr. 25) is verwoord heeft het NLR geconstateerd dat over het algemeen wordt voldaan aan het programma van eisen maar dat bij drie punten gedeeltelijke tekortkomingen zijn geconstateerd: de automatische piloot, de enkele flowmeter en de brancard. Na een aanpassing aan de genoemde systemen en middelen zijn de tekortkomingen weggenomen.
Rijkswaterstaat (RWS) laat, als contracthouder voor de SAR-helikopters, jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft geconstateerd dat niet op elke basis een medisch team klaar staat. De primaire helikopter in Den Helder beschikt over een ambulanceverpleegkundige. Als inzet van een ambulanceverpleegkundige nodig is, wordt deze helikopter ingezet. De procedure hiervoor is aangescherpt.
Kunt u aangeven of er inmiddels duidelijke maatregelen zijn genomen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om te zorgen dat bedrijven zoals NHV verplicht worden alle bedrijfsongevallen te melden bij instanties zoals het SZW en de ILT? Zo ja, wat zijn deze concrete maatregelen dan geweest? Zo nee, waarom dan niet en wanneer gaat dit wel gebeuren?
De Staatssecretaris van SZW is verantwoordelijk voor het toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Op basis van deze wet is de werkgever verplicht ernstige arbeidsongevallen direct te melden aan de toezichthouder. In dit geval kon dat zowel bij aangewezen ILT-toezichthouders en aangewezen ISZW-toezichthouders. Binnen de Raad voor de Kustwacht zal extra aandacht worden gevraagd voor het tijdig en juist melden van ongevallen en het door de partijen die de Kustwacht vormen samen leren van en het voorkomen van dit soort ongevallen.
Kunt u nader verklaren wat de concrete stappen zijn die door het u zijn genomen sinds de uitkomst van het rapport door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in juli 2016 met betrekking tot de tekortkoming van de medische hulp op de Noordzee om de veiligheid van ons Kustwachtpersoneel te kunnen garanderen?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid van juli 2016 ging niet over de veiligheid van het Kustwachtpersoneel, maar over de medische hulpverlening op de Noordzee aan personen in nood. Er zijn verschillende acties ingezet in reactie op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Medische Zorg en de directeur Kustwacht. De Tweede Kamer is hierover op 15 december 2016 geïnformeerd (Kamerstuk 30 490, nr. 28). Op 13 december 2018 is uw Kamer vervolgens geïnformeerd over de laatste stand van zaken met betrekking tot de concrete stappen die door alle betrokkenen zijn gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad (Kamerstuk 29 668, nr. 50).
Kunt u, zonder dat hierbij de integriteit van NHV hierbij in twijfel wordt getrokken, bevestigen dat NHV inmiddels de veiligheid van ons Defensiepersoneel op zee kan garanderen en dat er inmiddels duidelijk bewijs is dat zij aan alle gestelde veiligheidseisen voldoen? Zo ja, kunt u dit dan nader toelichten met informatie met betrekking tot de meest recente controle van het voldoen aan deze eisen. Zo nee, kunt u dan nader verklaren waarom er niet met spoed wordt gezocht naar een nieuw bedrijf dat wel aan deze eisen kan voldoen?
Defensiepersoneel is niet betrokken bij het uitvoeren van SAR-operaties met NHV-helikopters. Defensie doet wel een beroep op de Kustwacht in het geval defensiepersoneel uit zee moet worden gered.
Zoals bij vraag 17 aangegeven voldoet de contractant aan het programma van eisen waarmee een kwalitatief goede SAR dienstverlening is gewaarborgd. Om dit gedurende de looptijd van het contract te borgen laat RWS, als contracthouder voor de SAR-helikopters, jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen.
Kunt u nader uitleg geven over de redenering achter uw besluit om de luchtvaartinspectie «vliegtechnisch» toezicht te laten houden op de SAR-activiteit en Rijkswaterstaat «operationeel» toezicht te laten houden, terwijl dit in de praktijk alleen maar voor verwarring blijkt te zorgen?
Zie het antwoord op vraag 12.
RWS laat als contracthouder voor de SAR-helikopters jaarlijks een onafhankelijke audit uitvoeren door het NLR, waarin wordt onderzocht of de contractant voldoet aan de contracteisen. In het contract zijn eisen opgenomen voor vliegtechnisch toezicht. Hierop is voor de inwerkingtreding van het contract een audit uitgevoerd door ILT.
Ons is geen verwarring bekend over de verschillende vormen van toezicht door de afzonderlijke instanties.
Kunt u bevestigen dat er tot op heden daadwerkelijk maar één ongeval heeft plaatsgevonden bij NHV onder toezicht van Defensie en dat er sinds dit ongeval geen andere ongevallen meer hebben plaatsgevonden vanwege een het niet voldoen aan de eisen zoals opgesteld door Rijkswaterstaat?
Bij Defensie, ISZW en de aangewezen ILT-toezichthouders zijn er geen andere arbeidsongevallen bij NHV gemeld of bekend.
Deelt u de mening dat de tekortkomingen door NHV, Rijkswaterstaat, het ILT en de Inspectie SWZ onacceptabel zijn en dat deze tekortkomingen de veiligheid van ons Kustwachtpersoneel momenteel niet voldoende kunnen garanderen?
Wij betreuren het onderhavige ongeval bij een SAR-training. Wij delen niet uw mening dat er (onacceptabele) tekortkomingen zijn door RWS, ILT, ISZW of NHV en dat daardoor de veiligheid van het kustwachtpersoneel onvoldoende gegarandeerd is. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor de veiligheid van zijn personeel te zorgen. De toezichthouders zien er op toe dat dit gebeurt.
Mogen wij ervanuit gaan dat de uitvoerder van de (toekomstige) SAR taak bij aanvang van het nieuwe aanbestedingscontract wel aantoonbaar en in de praktijk voldoet aan de gestelde minimale vereisten? Zo ja, hoe wordt dat geborgd?
NHV voldoet aan de gestelde vereisten. Defensie heeft ook ten aanzien van het programma van eisen voor het toekomstige contract onverminderd gesteld dat aan alle gestelde vereisten moet worden voldaan.
Net zoals nu bij de uitvoering van de SAR-taak wordt voldaan aan de gestelde vereisten zal dat ook bij nieuwe aanbestedingen worden geborgd. De aanbesteding voor de nieuwe SAR-helikopter wordt uitgevoerd door Defensie door een projectgroep waarin alle relevante kennis aanwezig is. Daarnaast is onafhankelijke deskundigheid aangetrokken door inhuur van het NLR. Bovendien worden, voor zover nodig, overige onafhankelijke deskundigen geraadpleegd (bijv. over medische zaken).
Kunt u nader toelichten onder welke voorwaarden de Kustwacht helikopterreddingen heeft uitbesteed en welke veiligheidseisen en standaarden hieraan ten grondslag lagen?
Wij verwijzen u voor het antwoord naar de Kamerbrief aanbesteding van de SAR-helikopters Kustwacht (Kamerstuk 30 490, nr. 25) onder «regelgeving en programma van eisen» en «aanbesteding».
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Onbegrip bij ouders: stelselmatig wangedrag bij topturnclub' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Prestatiecultuur mondt uit in wangedrag; bij Pax kan turntalent niet dun genoeg zijn»?1
Ja.
Klopt het beeld van enorme prestatiedruk, grensoverschrijdend gedrag en wanpraktijken dat wordt geschetst in het artikel?
Het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) heeft op verzoek van de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) de gemelde signalen over grensoverschrijdend gedrag binnen topsport turnen dames van SV Pax onderzocht. Dit onderzoek is onafhankelijk uitgevoerd met als referentiekader de tuchtreglementen, de gedragscodes en overige KNGU-reglementen die hierop van toepassing zijn. De conclusie van het ISR is dat bij SV Pax in een aantal specifieke situaties sprake is geweest van ongewenst gedrag waarbij het geen tuchtrechtelijk vervolgbare overtredingen betrof. Ook concludeert zij dat er geen sprake was van structureel ongewenst gedrag. Het ISR heeft wel geconstateerd dat het pedagogische klimaat en de onderlinge communicatie bij deze specifieke turnvereniging verbeterd kan worden.
Wat is er gebeurd om grensoverschrijdend gedrag binnen de meisjestak van de turnclub SV Pax Haarlemmermeer tegen te gaan sinds het onderzoek van het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) in maart 2019?
Op verenigingsniveau zijn concrete afspraken gemaakt op het gebied van communicatie, verantwoordelijkheden, preventie, coaching en intervisie met als doel incidenten in de toekomst te voorkomen. De KNGU ziet erop toe dat de maatregelen worden ingevoerd. Daarnaast is in het kader van nazorg contact met melders en andere betrokkenen geweest en is verwezen naar het Centrum Veilige Sport Nederland (CVS). Bovendien werkt de KNGU aan een positieve sportcultuur bij al haar verenigingen, zie ook het antwoord bij vraag 9.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of het grensoverschrijdend gedrag zoals beschreven door het ISR inderdaad structureel is en nog steeds voorkomt, zoals wordt gesteld in het artikel?
Nee, ik acht dit niet nodig aangezien het ISR dit recent heeft onderzocht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of er een vertrouwenspersoon aanwezig was bij de desbetreffende turnclub? Zo nee, ziet u ook de noodzaak voor het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon bij elke sportclub?
Er was (en is) een vertrouwenscontactpersoon aanwezig bij SV Pax. Ik ben niet voor het verplicht stellen van vertrouwenspersonen bij elke vereniging, wel ben ik voor het stimuleren hiervan. De KNGU adviseert alle verenigingen een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen als eerste aanspreekpunt voor zaken zoals pesten, conflicten, ruzie, discrimineren en seksuele intimidatie. Ook kunnen bestuurders en leden contact opnemen met de vertrouwenscontactpersoon van de KNGU. Tot slot kan iemand terecht bij het CVS.
Wat is er gebeurd om te werken aan een veilig pedagogisch klimaat binnen de turnsport te verbeteren sinds uit het rapport van de onderzoekscommissie-De Vries in 2017 bleek dat veiligheid binnen diverse sporten problematisch was?
Het onderzoek van commissie De Vries gaat over seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat was in deze casus niet aan de orde aldus het ISR. Daar waar sprake is van (zorgen over) misstanden in de sport, kunnen sporters en andere betrokkenen terecht bij verschillende meldpunten: de vertrouwenscontactpersoon van de vereniging, de sportbond, het ISR en het CVS.
NOC*NSF heeft bijna alle aanbevelingen van commissie De Vries geïmplementeerd. Zo is het Centrum Veilige Sport van start gegaan. Er is een meldplicht voor bestuurders en begeleiders ingevoerd en alle sportbonden moeten signalen van seksueel overschrijdend gedrag nu registreren in het zogeheten casemanagementsysteem van het CVS. Onlangs is voor jonge sporters de anonieme chatfunctie Fier gelanceerd (www.fier.nl). Voor verenigingen is op de website van het CVS (www.centrumveiligesport.nl) een uitleg beschikbaar hoe te handelen bij (vermoedens van) grensoverschrijdend gedrag, net als een stappenplan hoe dit te voorkomen. De KNGU is hierbij nauw betrokken voor de vertaling naar en invoering in de gymsport.
Welke acties heeft NOC*NCF daarbij ondernomen en hoe is daarover gerapporteerd aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Zie het antwoord op vraag 6.
In de voortgangsbrief sportbeleid2 heb ik u recent geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen van commissie De Vries en dit zal ik jaarlijks blijven doen. NOC*NSF publiceert haar voortgang op haar website (www.nocnsf.nl/algemenevergadering).
Welke verantwoordelijkheid heeft u om de veiligheid binnen de turnsport te garanderen?
Ik vind dat iedereen met plezier in een zorgeloze en veilige sportomgeving moet kunnen sporten. Dat geldt uiteraard ook voor turnen. Al sinds 2011 werk ik aan het tegengaan van ongewenst gedrag in sport samen met verschillende partijen, zoals: NOC*NSF, verschillende sportbonden (waaronder de KNGU), gemeenten, het ISR, de politie en het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Hierbij ondersteun
ik de sportsector om alles in het werk te stellen om ongewenst en grensoverschrijdend gedrag in de sport te voorkomen en aan te pakken, bijvoorbeeld via de opvolging van de aanbevelingen van commissie De Vries.
Ook is een positieve sportcultuur nadrukkelijk een onderdeel in het Sportakkoord.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) om de veiligheid binnen de turnsport te garanderen?
De KNGU draagt samen met bestuurs- en juryleden, medesporters, trainers/coaches en begeleiders de verantwoordelijkheid voor de veiligheid binnen de turnsport. In een reactie geeft de KNGU aan dat daarbij welzijn, plezier en veiligheid van kinderen in de sport altijd bovenaan staan.
Een positieve pedagogische visie is één van de belangrijkste speerpunten van de KNGU voor de komende jaren. In de opleidingen en bijscholingen van de KNGU wordt aandacht besteed aan de pedagogische aspecten voor trainers, coaches en assistenten. Ook tijdens regionale en landelijke bestuurderscongressen komt dit thema uitgebreid aan bod. Onlangs is de KNGU samen met de KNVB een intensief meerjarig programma «Pedagogische visie» gestart als onderdeel van het Sportakkoord. Hierin worden alle facetten van de (gym)sport tegen de lat gelegd van de ontwikkeling van het kind.
Ook in de topsport waarin al op jonge leeftijd grenzen worden opgezocht en verlegd is het creëren van een positief (top)sportklimaat van essentieel belang.
De KNGU centra voor talentontwikkeling en topsport moeten hiervoor meer aandacht hebben. Hiervoor wordt het landelijk toetsingskader aangescherpt en verduidelijkt. Dat kader geldt voor alle betrokkenen bij de topsport en gaat over zaken zoals: pedagogisch handelen, communicatie tussen ouders, coach en sporter, afstemming medisch en paramedisch, prestatiegedrag, voeding, onderwijs en mentale begeleiding.
Vindt u dat de KNGU de zorgplicht goed uitvoert? Bent u in gesprek met de KNGU over het verbeteren van de veiligheid binnen de turnsport en in het bijzonder de meisjestak?
Voor deze casus heb ik contact gehad met de KNGU, het ISR en NOC*NSF. Voor zover ik over de feiten ben geïnformeerd, heeft de KNGU de signalen serieus genomen en is zij zorgvol met de situatie omgegaan. Het is goed dat de KNGU gelijk actie heeft ondernomen en melding heeft gedaan bij het ISR om nader onderzoek te doen. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. De KNGU heeft samen met het bestuur van SV Pax afspraken gemaakt om ongewenst gedrag in de toekomst te voorkomen. Daarnaast werkt de KNGU aan de veiligheid en positieve sportcultuur binnen de turnsport. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6 en 9. Bovendien ben ik voortdurend met NOC*NSF in overleg over een positieve sportcultuur.
Welke stappen gaat u ondernemen om de veiligheid bij SV Pax te verbeteren?
Zie antwoord 8 en 10.
Welke stappen gaat u ondernemen om de veiligheid binnen de turnsport breed te verbeteren?
Zie antwoord 8 en 10.
Denkt u dat de ambitie van NOC*NSF en de sportbonden om bij de beste tien topsportlanden van de wereld te horen, zorgt voor een hoge prestatiedruk bij jonge (top)sporters en een cultuur waarin het behalen van prestaties boven het welzijn van kinderen kan worden gesteld?
Topsport is altijd gericht op presteren, het verleggen van grenzen en het stimuleren van de jonge sporter om het maximale uit zichzelf te halen. Dit mag echter nooit ten koste gaan van het welzijn van een (jonge top)sporter. Kennis van de sport is daarbij belangrijk, maar pedagogische vaardigheden zijn minstens zo belangrijk. Hier is dan ook het beleid van NOC*NSF en de sportbonden op gericht. Professionele begeleiders van alle betrokken sportorganisaties moeten daarom altijd alert zijn op het welzijn van de sporter én op hun eigen gedrag.
Ook ouders van topsporters en sportbestuurders hebben hier een verantwoordelijkheid. In het kader van het Nationaal Sportakkoord wordt ook geïnvesteerd in het verbeteren van pedagogische kennis van trainers en begeleiders van jeugdige (top)sporters. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 9.
Sportverenigingen kunnen bovendien ondersteuning krijgen voor het opzetten van integriteitbeleid. Het gaat daarbij om het voorkomen van ongewenst gedrag op en rond de club en het creëren van een goed pedagogische sportklimaat waarbij het welzijn van de sporters altijd voorop staat.
Het verlagen van drempels voor de herziening van afgesloten strafzaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat onterechte veroordelingen het vertrouwen in een goed functionerende rechtsorde kunnen aantasten, ook wanneer het niet om de zwaarste zaken gaat, mede omdat dit betekent dat de eigenlijke dader vrij rondloopt?
Ja.
Wat is uw reactie op de vraag die de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) opwerpt of niet vaker dan nu gebeurt, moet worden bekeken of sprake is van onterechte veroordelingen? Zo ja, wat gaat u daar aan doen teneinde dat te bewerkstelligen?1
De ACAS suggereert in haar jaarverslag 2018 dat het in het licht van de onder vraag 1 verwoorde gedachte, een optie kan zijn de drempel die is opgeworpen alvorens de ACAS een verzoek in behandeling kan nemen, in de toekomst enigszins te verlagen. Een veroordeelde die van mening is dat hij onterecht is veroordeeld kan altijd een verzoek indienen bij
de Hoge Raad om de veroordeling te herzien. Daarvoor geldt geen drempel. De drempel waarnaar de ACAS verwijst betreft de mogelijkheid om ter voorbereiding op een herzieningsverzoek de procureurgeneraal bij de Hoge Raad te verzoeken nader onderzoek te doen en daarover de ACAS te laten adviseren. Een dergelijk verzoek tot nader onderzoek aan de PG is alleen mogelijk als het strafbare feit waarvoor is veroordeeld een strafmaximum kent van twaalf jaar gevangenisstraf of meer. Deze eis geldt in abstracto, zodat het niet uitmaakt welke straf uiteindelijk is opgelegd aan de gewezen verdachte.
Bij minder ernstige zaken geldt, zoals gezegd, geen drempel voor de gewezen verdachte om rechtstreeks een herzieningsverzoek in te dienen. Hij kan daarbij ook een verzoek doen tot een nader onderzoek. Anders dan bij de bovengenoemde ernstige zaken is de procureur-generaal dan niet in beginsel verplicht tot een nader onderzoek, maar kan hij wel hiertoe besluiten indien hij een dergelijk onderzoek noodzakelijk acht voor een goede beoordeling van het herzieningsverzoek. De Hoge Raad is overigens ook zelf bevoegd om dat onderzoek in te stellen indien hij dat noodzakelijk acht voor een goede beoordeling van een herzieningsaanvraag.
Het is van belang dat het nader onderzoek zorgvuldig kan gebeuren en ik acht een drempel om die mogelijkheid alleen in te zetten in de ernstigere zaken, waarin sprake is van een hoog strafmaximum en dikwijls complexe bewijsvoering, alleszins te rechtvaardigen.
De mogelijkheid tot een nader onderzoek ter voorbereiding van een herzieningsverzoek en advisering door de ACAS is in 2012 ingevoerd. Uit de recente Evaluatie van de Wet hervorming herziening ten voordele komt naar voren dat over het algemeen wordt onderschreven dat deze mogelijkheid alleen moet open staan voor de ernstigere zaken en dat deze twaalfjaarsdrempel goed verdedigbaar is.2 De evaluatie noemt de wet op dit punt doeltreffend en vormt geen aanleiding de twaalfjaarsdrempel te verlagen. Ook overigens is er geen aanwijzing dat sprake is van een daadwerkelijk tekort voor wat betreft de mogelijkheid tot nader onderzoek naar een novum als grond voor herziening ter voorbereiding op een herzieningsverzoek. Gelet hierop zie ik geen aanleiding aan de door de ACAS geopperde gedachte gevolg te geven.
Wat vindt u van het voorstel de drempel te verlagen zodat ook zaken waarop minder dan twaalf jaar gevangenisstraf staat voor herziening in aanmerking komen?2
Om voor herziening in aanmerking te komen geldt niet, zoals de vraag veronderstelt, dat het moet gaan om een zaak waarin sprake is van een strafbaar feit dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van tenminste twaalf jaar. Om redenen die ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zie ik geen aanleiding de drempel voor de mogelijkheid om de procureur-generaal bij de Hoge Raad te doen verzoeken een nader onderzoek in te stellen (over de wenselijkheid en de inhoud waarvan de ACAS kan adviseren), te verlagen.
Wat vindt u van het voorstel, zoals dat geuit werd tijdens en na het rondetafelgesprek Evaluatie wet hervorming herziening ten voordele op 22 mei 2019, het novum-criterium te verruimen?3 Zou het niet beter zijn onschuldige veroordeelden een betere kans op herziening te bieden door bijvoorbeeld als criterium te hanteren dat er een reële mogelijkheid van een onterechte veroordeling is of dat er sprake moet zijn van gerede twijfel aan de juistheid van de veroordeling?
Zoals ik ook in mijn beleidsreactie op de Evaluatie hervorming herziening ten voordele uiteen heb gezet, ben ik geen voorstander van het voorstel, opnieuw geuit tijdens het Rondetafelgesprek, om het novumcriterium verder te verruimen.5 In de kern komt het neer op een zorgvuldige afweging van belangen. Het belang van rechtsbescherming vergt enerzijds dat zoveel mogelijk zekerheid wordt geboden dat recht wordt gedaan en gebleken onrecht zo nodig wordt hersteld. Het belang van de rechtszekerheid vergt anderzijds dat onherroepelijke rechterlijke uitspraken niet voortdurend in twijfel kunnen worden getrokken; op een gegeven moment moet een strafvorderlijke procedure als beëindigd worden beschouwd. Dit is een reden om de herzieningsprocedure te beperken tot uitzonderlijke gevallen en deze – door binding aan het novumcriterium – niet in te richten als een vierde instantie.
Ten opzichte van de oorspronkelijke wettelijke regeling, waarbij gold dat sprake moest zijn van een
«nieuwe feitelijke omstandigheid», is met het vereiste dat sprake moet zijn van een «nieuw gegeven», het criterium aanzienlijk verruimd. In het valuatieonderzoek naar de Wet hervorming herziening ten voordele is verder uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vraag of een reële mogelijkheid van een
onterechte veroordeling voldoende zou moeten zijn om een afgesloten strafzaak opnieuw te beoordelen. Aanleiding daarvoor was de motie, ingediend bij de behandeling van de begrotingsbehandeling 2017.6 De onderzoekers komen tot de conclusie dat er geen reden is voor een dergelijke (verdere) verruiming of verandering van het novumbegrip of de omschrijving daarvan in de wet. Ook merken de onderzoekers op dat voor het handhaven van het uitzonderlijke karakter van de herziening als buitengewoon rechtsmiddel goede, breed geaccepteerde gronden bestaan. Er zullen zich met elk criterium altijd strafzaken blijven voordoen waarover de discussie ook na jaren van onderzoek en meerdere rechterlijke oordelen niet verstomt.
Deelt u de mening dat een dergelijk verruimd novum-criterium het voordeel heeft dat niet ingeschat hoeft te worden hoe het Hof geoordeeld zou hebben en deze nieuwe formulering zich richt op de kernvraag, namelijk of de persoon onterecht veroordeeld is?
Die mening deel ik niet, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4. Er moet sprake zijn van een gegeven dat een nieuw licht op de zaak werpt. Dat wordt in de wet uitgedrukt met de formulering dat dit gegeven bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met
de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot (kort gezegd) een andere uitkomst. Als een herzieningsverzoek ook ontvankelijk zou zijn op basis van gegevens die geen nieuw licht op de zaak werpen – en die dus niet tot de conclusie kunnen leiden dat de rechter anders zou hebben geoordeeld – dan zou er een gerede kans zijn dat de veroordeling in herziening in stand blijft. Dat zou verkeerde verwachtingen wekken bij de gewezen verdachte en kunnen leiden tot onrust bij slachtoffers. Als een ruimere formulering van de grond voor herziening ertoe leidt dat een veroordeling ongedaan kan worden gemaakt louter en alleen op grond van een andere weging van het bewijsmateriaal, dan zou bovendien eigenlijk een vierde beroepsinstantie worden gecreëerd. Dit zou tot gevolg hebben dat de herziening haar karakter van buitengewoon rechtsmiddel verliest en in feite een gewoon rechtsmiddel zou worden.
Bent u bereid de voordelen van dergelijke verruimingen, te weten dat het van groot belang is justitiële dwalingen te kunnen herstellen, nogmaals af te wegen tegen uw bezwaren tegen deze voorgestelde verruimingen? Kunt u deze afweging motiveren en inzichtelijk maken?
Ik meen dat het zeer twijfelachtig is of verruimingen zoals gesuggereerd voordelen bieden. Ik zie daarentegen wel duidelijk bezwaren tegen andere formuleringen. Eén ervan heb ik benoemd in het antwoord op vraag 5. Maar er zijn er nog meer, waarop ook in het evaluatieonderzoek wordt gewezen.
Als een ruimer criterium ertoe leidt dat weliswaar meer strafzaken worden herbeoordeeld maar de kans niet groter is dat dit tot een andere uitkomst van de strafzaak leidt, rechtvaardigt dit niet zodanig aan
het onherroepelijk gewijsde te twijfelen dat nieuw onderzoek van de zaak in herziening noodzakelijk is. Ook indien voor herziening als criterium zou worden gekozen dat sprake is van «gerede twijfel aan de juistheid van een veroordeling», is nader onderzoek naar (aanwijzingen van) gerede twijfel niet gerechtvaardigd als gerede twijfel nog niet betekent dat de veroordeling in herziening sneuvelt. In die gevallen steeds nieuwe onderzoeken doen, schept onterechte verwachtingen, leidt tot onrust in de samenleving en niet in de laatste plaats bij slachtoffers en nabestaanden en vormt ook geen adequate inzet van rechterlijke en andere opsporingscapaciteit. Alles afwegende zie ik dan ook, mede op basis van
de recente evaluatie, geen reden voor een (verdere) verruiming of verandering van het novumbegrip of de omschrijving daarvan in de wet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het afbreken van het overleg over een nieuwe inburgeringswet in de week dat het aantal statushouders in bijstand onverminderd groot blijkt |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overleg nieuwe wet inburgering afgebroken»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat volgens u de aanleiding is van het afbreken van het overleg door de VNG en wat dit betekent voor de voortgang van het wetstraject van de nieuwe Wet inburgering?
Zoals ik uw Kamer tijdens het AO Veranderopgave Inburgering van 27 juni jl. al mondeling heb toegelicht (Kamerstuk 32 824, nr. 282), heeft de VNG zorgen over de financiële onderbouwing van het nieuwe inburgeringsstelsel. Zowel gemeenten als ik hechten er aan dat gemeenten in het nieuwe stelsel voldoende middelen krijgen om de nieuwe taken goed uit te kunnen voeren. Tijdens het bestuurlijk overleg op 27 juni jl. heb ik met de VNG afgesproken om samen het CPB te vragen om een onafhankelijke toets te doen, o.a. op basis van veldwerk, op de financiële gevolgen van de taken van gemeenten in het nieuwe inburgeringsstelsel en de invoering daarvan. We streven ernaar om de uitkomsten half oktober te bespreken in een nieuw bestuurlijk overleg, indien nodig gekoppeld aan een gesprek over de ambities voor het nieuwe stelsel. Intussen werk ik o.a. samen met de VNG verder aan de inhoudelijke vormgeving van het stelsel.
Bovenstaande ontwikkelingen hebben vooralsnog geen invloed op de beoogde datum van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Gezien de constructieve wijze waarop ik het afgelopen anderhalf jaar met de VNG heb samengewerkt, zie ik de verdere samenwerking met vertrouwen tegemoet.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als de beoogde inwerkingtreding van de nieuwe Wet inburgering nogmaals zou opschuiven, zeker gezien het feit dat de integratie-opgave in Nederland onverminderd groot is zoals ook het meest recente SER-rapport aangeeft?2 Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de gesprekken met de gemeenten zo snel mogelijk te hervatten en te voorkomen dat er opnieuw vertraging optreedt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de recente cijfers uit het SER-rapport over het grote aantal statushouders in de bijstand en kunt u aangeven of u bijvoorbeeld het uit het rapport gestelde feit dat gemeenten onvoldoende van elkaars ervaringen leren, meeneemt in de gesprekken met gemeenten om dit te voorkomen in het huidige- en straks in het nieuwe inburgeringsstelsel?
De Staatssecretaris en ik hebben kennisgenomen van de aanbevelingen uit het SER-rapport. Uit cijfers blijkt dat 42 maanden na verkrijging van de vergunning nog 67% van de statushouders een bijstandsuitkering heeft. Deze cijfers baren ons zorgen. Er is echter een kanttekening te maken: uit dezelfde CBS cijfers blijkt dat het aandeel dat bijstand als voornaamste inkomensbron heeft, lager ligt. Op het meest actuele moment waarover gegevens beschikbaar zijn – namelijk 36 maanden na verkrijging vergunning – gaat het om iets meer dan de helft. Het verschil heeft ermee te maken dat statushouders vaak een deeltijdbaan hebben.
Om de zorgen uit het rapport aan te pakken en de doelen van het nieuwe stelsel, een hoger taalniveau, meer en snellere (arbeids)participatie, te bereiken is het belangrijk dat de Inburgeringswet en de Participatiewet goed op elkaar afgestemd zijn en elkaar versterken. Zolang er een bijstandsrecht is, kunnen gemeenten alle instrumenten uit de participatiewet inzetten en gelden ook de verplichtingen uit de participatiewet. Wanneer gemeenten straks ook kunnen sturen op het inburgeringsaanbod kunnen inburgering en re-integratie tegelijkertijd en in samenhang plaatsvinden. Goede uitvoering van de participatiewet door gemeenten is dan ook belangrijk. Juist ook voor degenen die de inburgering zonder diploma afronden. De Staatssecretaris van SZW is met gemeenten in gesprek over de uitvoering van de taaleis en de tegenprestatie die deel uitmaken van de Participatiewet. Toegezegd is dat de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd wordt over deze gesprekken, de nu lopende evaluatie van de taaleis en de eventuele vervolgstappen die hieruit voortkomen. Gemeenten zijn erop gewezen dat het niet slagen voor het inburgeringsexamen geen standaard vrijstelling voor de verplichting van de taaleis inhoudt.
Binnen het evidence-based programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) worden een aantal aanbevelingen van het SER-rapport (ten aanzien van onder meer maatwerk door gemeenten op regionaal niveau) meegenomen in een kleinschalig opgezette aanpak van leren en werken met statushouders, zodat het in 2020 mogelijk wordt om over deze ervaringen te rapporteren.
Voor de nieuwe Wet Inburgering geldt dat vanaf de fase van gedachtevorming een zeer brede groep stakeholders en experts betrokken is geweest om van elkaars ervaringen te leren. Daarnaast werken we aan een adaptief stelsel waarin er mogelijkheden bestaan om ook na invoering van de wet aanpassingen door te voeren naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk. Het opgezette pilotprogramma is een van de manieren om ervaring op te doen met de nieuwe instrumenten en werkwijzen die het nieuwe stelsel zal gaan omvatten. In aanvulling hierop stel ik in 2019 € 4,5 mln. beschikbaar voor ondersteuning van gemeenten door regiocoördinatoren van Divosa. Zij zullen gemeenten mede door middel van kennisuitwisseling op een zo goed mogelijke manier ondersteunen en faciliteren in aanloop naar de implementatie van de nieuwe Wet inburgering.
Kunt u aangeven of er over de kaders die de Kamer aan u heeft meegegeven in de onderhandeling met gemeenten over de nieuwe Wet inburgering, bijvoorbeeld over de niet-vrijblijvende afspraken met gemeenten over de prestatiebekostiging en de mogelijke consequenties bij verwijtbaar niet inburgeren zoals besproken in de motie-Becker/Heerma3, inhoudelijk overeenstemming is bereikt met gemeenten om uiteindelijk te komen tot een concept wetstekst? Zo nee, kunt u aangeven over welke onderdelen nog discussie bestaat? Kunt u de Kamer hierover informeren voor het algemeen overleg Veranderopgave Inburgering op 27 juni 2019? Zo nee, waarom niet?
Over het uitgangspunt dat verwijtbaar niet inburgeren moet leiden tot een sanctie bestaat inhoudelijk overeenstemming met gemeenten. In de VOI-brief heb ik aangegeven dat ik momenteel nog met DUO, de VNG, DIVOSA en diverse gemeenten in gesprek ben over mijn voornemen dat DUO verantwoordelijk blijft voor het handhaven van de inburgeringsplicht. Van gemeenten, de VNG en DIVOSA heb ik begrepen dat zij vinden dat deze voorgestelde wijze van handhaving zich moeilijk verhoudt tot de regierol van gemeenten in het nieuwe stelsel. In het afgelopen AO VOI (27 juni) ben ik uitgebreid ingegaan op prestatiebekostiging. Tijdens de consultatieperiode verwacht ik hierop een inhoudelijke reactie van de VNG.
Zoals u in mijn antwoord op vraag 4 heeft kunnen lezen is de Staatssecretaris met de gemeenten in gesprek over de uitvoering van de taaleis en de tegenprestatie in de participatiewet. Uw Kamer wordt voor de begrotingsbehandeling geïnformeerd over de uitkomst van de gesprekken, de evaluatie van de taaleis en de mogelijke vervolgstappen.
Deelt de Minister de mening dat definitieve toezeggingen over financiën aan gemeenten niet gedaan kunnen worden zolang er nog geen inhoudelijke overeenstemming is over de opdrachten die vanuit de nieuwe Wet inburgering bij gemeenten worden belegd?
Zie antwoord vraag 2.
De humanitaire noodsituatie waarin vluchtelingen in Libië verkeren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «They sprayed the room with bullets»: migrants in Libyan detention centres living in fear»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 3.000 migranten verspreid over vijf detentiecentra binnen of rond Tripoli vastzitten, waar nu hevig gevochten wordt? Klopt het voorts dat meerdere detentiecentra slechts enkele kilometers van de frontlinie van het conflict in Libië gevestigd zijn?
Momenteel bevinden zich circa 3.100 migranten en vluchtelingen in detentiecentra vlakbij conflictzones.2 Het detentiecentrum in Tajoura is op 7 mei jl. gebombardeerd. In de nacht van dinsdag 2 juli jl., is het detentiecentrum in Tajoura opnieuw geraakt door een luchtaanval. Ditmaal zijn de verblijfsvertrekken van de migranten wel getroffen. Volgens berichten van UNHCR zijn hierbij 53 personen om het leven gekomen. De overige personen in het betreffende detentiecentrum zijn inmiddels ondergebracht in het Gathering and Departure Facility(GDF) in Tripoli.
Zoals is gebleken, kan de veiligheid van migranten in Libische detentiecentra niet worden gegarandeerd. In eerdere beantwoording,3 heeft het kabinet u geïnformeerd over de inzet van Nederland in internationaal en Europees verband, en heeft hierbij de noodzaak voor effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap onderstreept om deze zorgen aan de orde te blijven stellen. In dit kader heeft Nederland zich binnen een groep van verschillende landen, en samen met internationale organisaties en de Libische autoriteiten, ingezet voor de sluiting van detentiecentra en het zoeken naar alternatieve vormen van opvang. Deze inspanning heeft o.a. geleid tot het besluit van de regering van het Nationale Akkoord (GNA) – op 1 augustus jl. – om drie detentiecentra, waaronder die in Tajoura, te sluiten. Het kabinet zal de implementatie van dit besluit nauwlettend volgen.
Tevens is de Nederlandse inzet gericht op het, onder leiding van IOM en UNHCR, evacueren van vluchtelingen en migranten uit detentiecentra die in de gevechtszone liggen en het ondersteunen van vrijwillige terugkeer van migranten naar het land van herkomst. In het kader van de Nederlandse steun heeft in mei jl. een selectiemissie plaatsgevonden in Niger om een vijftigtal kandidaten te selecteren voor versnelde hervestiging vanuit het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger om zodoende ruimte te creëren voor verdere evacuaties vanuit Libië.
Kunt u het bericht bevestigen dat vastgezette vluchtelingen in het detentiecentrum in Tajoura worden gedwongen militaire voertuigen te repareren en wapens te laden c.q. schoon te maken?
Deze berichten zijn tot op heden niet bevestigd. Zoals eerder gemeld in de beantwoording op vragen van uw Kamer over het bericht «VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië», is de gedwongen inzet van burgers in gevechten te allen tijde een schending van het internationaal humanitair recht. Het kabinet vraagt samen met haar partners blijvend aandacht voor respect voor het internationaal humanitair recht en het afleggen van verantwoording, zodat dergelijke misdaden niet ongestraft blijven.
Klopt het dat op 7 mei 2019 een luchtaanval het detentiecentrum in Tajoura heeft geraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u signalen dat ook andere detentiecentra voor vluchtelingen in Libië recent zijn blootgesteld aan (extern) gevaar? Zo ja, kunt u deze omschrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in welke mate migranten die nu door de Libische kustwacht naar detentiecentra in Libië worden gebracht daar in uw ogen veilig zijn, laat staan op een menselijke wijze behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in navolging van Italië, migranten van Libië naar Nederland te evacueren en hier de mogelijkheid te bieden asiel aan te vragen, of ondersteunde terugkeer naar het land van herkomst te bieden, en andere EU-lidstaten aan te sporen hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?2
Nederland kent geen toegang op humanitaire gronden, zoals Italië. Directe evacuatie vanuit Libië naar Nederland behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Zoals uw Kamer bekend, draagt Nederland bij aan de evacuatie van vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger door middel van hervestiging en steunt Nederland IOM bij de vrijwillige terugkeer van migranten in Libië naar hun landen van herkomst. Daarnaast zal het kabinet bij belangrijke herkomstlanden blijven aandringen op de (consulaire) evacuatie van hun onderdanen vanuit Libië zoals vaak gebruikelijk is in conflictsituaties. Waar nodig zal Nederland deze landen hierbij steunen conform uitgangspunten uit de Integrale Migratie Agenda.
Ondervoeding bij thuiswonende ouderen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Thuiswonende oudere kampt met ondervoeding, screening ontbreekt»?1
Ja.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat ondervoeding bij wel dertig procent van de ouderen voorkomt? Zo ja, heeft u naar aanleiding hiervan maatregelen genomen dit tegen te gaan?
Ja. De schatting van de Stuurgroep Ondervoeding is dat 30–40% van de ouderen die thuiszorg krijgt, ondervoed is. Bij thuiswonende ouderen zonder thuiszorg ligt dit percentage lager: de prevalentie stijgt met de leeftijd. Zo is van de thuiswonende ouderen zonder thuiszorg 3% van de 65 tot 69-jarigen ondervoed. Dit loopt op tot ongeveer 20% in de oudste leeftijdsgroep (boven de 85 jaar).
De afgelopen jaren is er veel aandacht besteed aan ondervoeding. Het voorkomen van ondervoeding in de thuissituatie vraagt alertheid van de mensen zelf en van hun omgeving, zoals mantelzorgers en zorgverleners. Het is belangrijk dat er goede en begrijpelijke informatie voor hen beschikbaar is. Zo heeft de Stuurgroep Ondervoeding met financiële ondersteuning van het Ministerie van VWS de website www.goedgevoedouderworden.nl ontwikkeld. Met deze beschikbare informatie over herkenning van ondervoeding zijn ouderen zelf, hun mantelzorgers en zorgverleners beter in staat signalen tijdig te herkennen en dat ze weten wat ze hieraan kunnen doen en hiermee aan de slag gaan. Ook het Voedingscentrum heeft informatie over ondervoeding op zijn website staan.
Het beleid van het Ministerie van VWS is gericht op versterking van goede zorg en ondersteuning in de buurt. Dit komt ook terug in het programma Langer Thuis. Een goede samenwerking tussen zorg- en welzijnsprofessionals op lokaal niveau kan bijdragen aan een goede herkenning en behandeling van ondervoeding. Om dit te ondersteunen zijn de afgelopen jaren (o.a. met financiering van het Ministerie van VWS) screeningsinstrumenten, behandelprotocollen, indicatoren, opleidingsmodules en een Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Ondervoeding ontwikkeld.
Bent u van mening dat dit onderzoek de noodzaak van actief screenen op ondervoeding bij thuiswonende ouderen voldoende aantoont? Zo nee, waarom niet?
Ondervoeding is een complex probleem, er ligt geen eenduidige oorzaak aan ten grondslag. Het gaat vaak samen met ziekte of aandoening of met sociale problemen zoals eenzaamheid. Dit maakt dat één algemene aanpak niet toereikend is, maar dat verschillende aanpakken toegespitst op de specifieke situatie nodig zijn. Ik ben van mening dat ondervoeding niet als een geïsoleerd probleem gezien moet worden. Het is verstandig als zorgverleners (zoals huisartsen en wijkverpleegkundigen) maar ook het sociaal wijkteam op deze problematiek alert zijn en de ouderen waar nodig bijstaan/ondersteunen.
Ter ondersteuning hiervan zijn er de afgelopen jaren, onder andere met financiering van het Ministerie van VWS, screeningsinstrumenten, behandelprotocollen, indicatoren, opleidingsmodules en een Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Ondervoeding ontwikkeld. De zorgverleners hebben hiermee goede ondersteunende instrumenten in handen. De betrokken beroepsgroepen zouden dit kunnen opnemen in hun curricula, richtlijnen en behandelprotocollen en de beroepsbeoefenaars hierover informeren, zodat zij dit in hun dagelijkse praktijk kunnen meenemen.
Welke praktische manieren voorziet u om het percentage thuiswonende ouderen dat ondervoed is te doen dalen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat methoden om ondervoeding vast te stellen meer aandacht verdienen binnen de opleiding verpleegkunde?
Zoals in het antwoord op vraag 3 genoemd, zijn er al de nodige instrumenten voor ondervoeding ontwikkeld. Specifiek voor ondervoeding ontwikkelt de Stuurgroep Ondervoeding momenteel op verzoek van het Ministerie van VWS onderwijsmodules voor zorgprofessionals op MBO en HBO niveau. Onderwijsinstellingen kunnen deze onderwijsmodules gaan gebruiken en hiermee ondervoeding opnemen in het onderwijsprogramma van zorgprofessionals. Of dit gebeurt, is primair de verantwoordelijkheid van opleiders en beroepsgroepen. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de opleidingen. Wel zal ik in overleggen met de vertegenwoordigers van relevante opleidingen aandacht vragen voor deze onderwijsmodules.
Deelt u tevens de mening dat ook binnen de opleiding geneeskunde dit onderwerp meer aandacht verdient?
Ook voor de opleiding geneeskunde geldt dat de beroepsgroepen en opleiders primair verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de opleiding. Het is aan hen om af te wegen of het onderwerp ondervoeding meer of andere aandacht verdient in de opleiding. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid maatregelen te nemen om huisartsen beter te informeren over veelvoorkomendheid van ondervoeding en huisartsen te stimuleren structureel te controleren op ondervoeding bij oudere cliënten?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ’10 academische startups winnen deelname aan GES en een reis naar Silicon Valley’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «10 academische startups winnen deelname aan GES en een reis naar Silicon Valley» van 15 mei 2019?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de cijfers over hoeveel startups de Nederlandse universiteiten voortbrengen in vergelijking met andere universiteiten in de wereld, bijvoorbeeld in relatie tot het aantal onderzoekers, aangezien u heeft aangegeven dat Nederlandse universiteiten en instituten meespelen op het hoogste mondiale podium qua academic startups?
Volgens TechLeap.NL (voorheen StartupDelta) zijn er in Nederland meer dan 5500 startups.2 Er zijn geen eenduidige cijfers beschikbaar over het aantal van academische startups3 en spin-offs4 in Nederland. TechLeap.NL ontwikkelt – samen met kennisinstellingen – de Science Finder, waarmee dit beter in beeld kan worden gebracht.
Op basis van OECD-onderzoek5 wordt in Nederland naar schatting 4% van de startups opgericht door een onderzoeker. Vaak zijn dit spin-offs. Daarnaast wordt ongeveer 9% van de startups opgericht door een student. Op basis hiervan is naar schatting ongeveer 13% van de Nederlandse startups een academische startup.
De OECD vergelijkt in haar onderzoek 25 landen. Alleen in Zwitserland (12%), Denemarken (5%) en Ierland (5%) wordt een groter aandeel van de startups opgericht door onderzoekers. Daarnaast worden in acht landen6 – waaronder Canada (13%), Israël (12%) en Australië (12%) – een groter aandeel van de startups opgericht door studenten.
Welke specifieke, aanvullende maatregelen worden deze regeerperiode vanuit door u genomen om academische startups te stimuleren, aangezien in het regeerakkoord is aangegeven dat «startups en publiek-private samenwerkingen tussen academische instellingen en het midden- en kleinbedrijf worden gestimuleerd»?2
In de beleidsreactie op de evaluatie van het Valorisatieprogramma8, de brief «Stand van zaken startup en scale-up beleid»9 en de recent naar de Kamer gestuurde brief «Technologie en ondernemerschap: hoogste tijd voor nieuwe impuls»10 hebben wij aangegeven welke maatregelen wij nemen om academische startups te stimuleren en om valorisatie te ondersteunen.
Voorbeelden van maatregelen uit deze brieven zijn onder meer:
Daarnaast ondersteun ik diverse initiatieven vanuit het veld, zoals de Academic Startup Competition, een initiatief van VSNU, TechLeap.NL en AcTI11 naar aanleiding van ons gezamenlijke bezoek aan de VS. Ik heb aan de prijswinnaars een voucher aangeboden om deel te nemen aan een groeiprogramma in Silicon Valley. Een ander voorbeeld is de ScienceFinder, een initiatief van TechLeap.NL, de 4TU, TNO, NWO en ook de VSNU om voor bedrijven inzichtelijk te maken waar binnen de kennisinstellingen relevante kennis aanwezig is. Hiermee draagt de ScienceFinder bij aan de samenwerking en kennisoverdracht tussen kennisinstellingen en bedrijfsleven.
Aanvullend hierop zet ik in op het versterken van het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups. Dit draagt bij aan de start en de doorgroei van academische startups. Hiervoor heb € 65 miljoen aan extra middelen beschikbaar gemaakt. Hiervan is € 50 miljoen voor het vervolg op StartupDelta: TechLeap.NL. Daarvan is € 35 miljoen bestemd voor het expertisecentrum en het nationale groeiprogramma van TechLeap.NL en € 15 miljoen voor initiatieven vanuit het ecosysteem. Daarnaast is € 15 miljoen beschikbaar voor flankerend beleid vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
Hoe kijkt u aan tegen de wenselijkheid van het sluiten van een Valorisatiepact met universiteiten, dat is aanbevolen in de eindevaluatie van het valorisatieprogramma 2010–20183 en recentelijk door VNO-NCW in een brief van 2 mei 2019?4 Welke stimuleringsmaatregelen kunnen er door u hiervoor geboden worden?
In de beleidsreactie op de evaluatie van het Valorisatieprogramma hebben wij ook aangegeven dat het streven is om jaarlijks in een bijeenkomst met de kennisinstellingen, het bedrijfsleven en andere stakeholders te bespreken of de doelstellingen en ambities ten aanzien van valorisatie worden gerealiseerd.
Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap streef ik ernaar in 2020 de eerste bijeenkomst te houden. Wij willen in aanloop naar deze bijeenkomst verkennen of we daaraan ook concrete afspraken kunnen verbinden en of het sluiten van een valorisatiepact meerwaarde heeft.
Kunt u aangeven en onderbouwen welk percentage van de 400 miljoen euro die deze kabinetsperiode aan aanvullende middelen voor onderwijs en onderzoek besteed kan worden, exclusief gebruikt wordt om valorisatie en stimulering van academische startups te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Deze kabinetsperiode wordt er € 200 miljoen voor fundamenteel onderzoek en € 200 miljoen in toegepast onderzoek en innovatie geïnvesteerd. Van de aanvullende middelen voor toegepast onderzoek en innovatie loopt € 150 miljoen via de EZK-begroting. Deze middelen worden via het missiegedreven innovatiebeleid ingezet in lijn met de Kennis-en Innovatieagenda’s voor de maatschappelijke thema’s en de sleuteltechnologieën; dat geldt in elk geval voor de middelen die worden geïnvesteerd in de TO2»s en de impuls voor de PPS-toeslag (zie hierna). De topsectoren stellen deze agenda’s op. Afgesproken is dat deze agenda’s apart ingaan op valorisatie en marktcreatie.
Bovengenoemde € 150 miljoen wordt als volgt ingezet:
Bij de aanvullende middelen op de OCW-begroting wordt de focus op impact geïntegreerd in het beleidsinstrumentarium, zoals benoemd in de hierboven genoemde brieven. Belangrijke onderdelen hierin zijn de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en de sectorplannen. Zo moeten voorstellen in de NWA moeten expliciet aandacht besteden aan kennisbenutting en ondernemerschap. Aangezien impact een integraal onderdeel is van deze instrumenten, is het niet mogelijk een uitsplitsing te geven welk deel van dit bedrag wordt besteed aan impact.
Naast de extra investeringen uit het regeerakkoord heb ik samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap € 24 miljoen uit het toekomstfonds beschikbaar gesteld voor de nieuwe TTT-regeling (zie antwoord vraag 3). Verder heb ik, in aanvulling op de hierboven genoemde middelen, voor de komende vier jaar € 65 miljoen extra vrijgemaakt voor het verbeteren van het ondernemersklimaat voor startups en scale-ups (zie antwoord vraag 3).15
Komt er een jaarlijkse Academic Startup Competition naar aanleiding van de uitspraak door Prins Constantijn van Oranje tijdens de «Academic Startup Competition» dat het een kunst zal zijn volgend jaar een nieuwe lijst van academische startups op te stellen, wijzende op het feit dat de pijplijn continu gevuld moet worden met nieuwe vindingen van bedrijven? Zo ja, hoe kan er gezorgd worden voor voldoende nieuwe aanwas?
De Academic Startup Competition is georganiseerd door de VSNU, TechLeap.NL en door AcTI. Deze competitie was een groot succes. Ik ben erg enthousiast over dit initiatief, omdat het bijdraagt aan de groei van deze academische startups. Tevens draagt het bij aan de aandacht voor valorisatie binnen de kennisinstellingen en de professionalisering van KTO’s (Knowledge Transfer Offices) binnen de kennisinstellingen. Ik zou het toejuichen als Academic Startup Competition een terugkerende evenement wordt. Het voortouw hiervoor ligt bij VSNU, TechLeap.NL en AcTI. Positief is dat zij hebben aangegeven dat ze volgend jaar opnieuw een Academic Startup Competition willen organiseren.
Met de maatregelen uit mijn eerder genoemde brief «Technologie en ondernemerschap: hoogste tijd voor nieuwe impuls», beoog ik het startup en scale-up klimaat te verbeteren en daarmee aan de aanwas en doorgroei van (academische) startups te bevorderen.
Ziet u kans om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Innovatie van 11 juni 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat er nieuw bewijs is van China's missie om de moskeeën in Xinjiang te verwoesten |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Revealed: new evidence of China's mission to raze the mosques of Xinjiang»?1
Ja.
Bent u het eens dat het hierbij gaat om schendingen van universele mensenrechten?
Het afbreken van moskeeën en heiligdommen (al dan niet onder het mom van veiligheidsvoorschriften) past in een breder beeld van beperkingen op fundamentele vrijheden in Xinjiang – de vrijheid van religie en levensovertuiging in het bijzonder. De Chinese autoriteiten dragen de strijd tegen het terrorisme aan als rechtvaardiging voor het repressieve beleid in Xinjiang. Het gaat hierbij niet alleen om het assimileren van Oeigoeren, maar ook om andere minderheden zoals etnische Kazakken, Kirgiezen en andere moslimminderheden, en de «sinificatie» van de islam in China in zijn algemeenheid.
Op basis van beschikbare informatie en analyses, alsook de observaties van diplomaten die de regio hebben bezocht, acht dit kabinet het zeer waarschijnlijk dat de manier waarop de Chinese autoriteiten deze doelen in Xinjiang verwezenlijken (o.a. door middel van politieke heropvoedingskampen, etnisch profileren door de politie, hoogtechnologische surveillance en het afbreken van moskeeën en heiligdommen) in strijd is met internationale mensenrechtennormen, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (door China getekend, maar nog niet geratificeerd), het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing.
Het kabinet vindt de ontwikkelingen in Xinjiang zeer zorgelijk en blijft zich inspannen om de mensenrechtensituatie in die regio te verbeteren.
Baart de berichtgeving u zorgen? Zo ja, bent u voornemens om naar aanleiding van van deze zorgwekkende berichten actie te ondernemen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u redenen om te twijfelen aan de echtheid van de in het artikel aangehaalde satellietbeelden?
Nee.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de vernietiging van Oeigoerse heiligdommen een nieuwe aanval is op de cultuur van de Oeigoeren? Zo ja, bent u het eens dat het gaat om schending van universele mensenrechten? Zo ja, bent u bereid om de Verenigde Naties ertoe te bewegen meer druk uit te oefenen op de Chinese autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om zich in te zetten voor de totstandkoming van een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de Chinese schending van mensenrechten van Oeigoerse moslims? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft pleiten voor betekenisvolle toegang tot Xinjiang voor (mensenrechten)experts van de VN, waaronder de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Onder betekenisvolle toegang verstaat dit kabinet vrije toegang tot verschillende regio’s, locaties en personen, zonder toezicht of interventie van de Chinese autoriteiten, conform de standaard VN-procedures.
Deelt u de in het artikel genoemde theorie dat door het vernietigen van Oeigoerse heiligdommen de Chinese autoriteiten pogen de volgende generatie Oeigoeren te assimileren? Wat vindt u van deze theorie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe leest u de reactie van een woordvoerder van het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken dat hij niet bekend is met de situatie en dat China vrijheid van godsdienst betracht? Hoe vindt u het dat een woordvoerder van het Chinese ministerie de situatie bagatelliseert? Wat zegt dit volgens u over de intenties van de Chinese autoriteiten ten aanzien van de Oeigoeren? Baart u dit zorgen?
Het officiële Chinese standpunt luidt dat er in Xinjiang sprake is van noodzakelijke en succesvolle de-radicaliseringsmaatregelen. Dit standpunt is niet verenigbaar met de afwijzende houding van de Chinese autoriteiten ten aanzien van toegang tot Xinjiang voor VN-mensenrechtenexperts. Dit kabinet vindt deze opstelling zorgelijk en blijft dit zowel bilateraal als in EU- en VN-verband aan de orde stellen.
Zijn Nederlandse diplomaten reeds geïnstrueerd hoe zij met de schendingen van de mensenrechten van de Oeigoerse minderheid dienen om te gaan? Zo ja, wanneer zijn zij hierover geinstrueerd? En kunt u deze instructie delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen in Xinjiang nauwgezet. Het postennetwerk en de relevante beleidsdirecties zijn aangesloten op de berichtgeving uit Peking. Van een algemene instructie over de mensenrechtensituatie in Xinjiang is geen sprake. Posten worden in specifieke gevallen geïnstrueerd om bepaalde acties te ondernemen. Een overzicht van die acties vindt u in het antwoord op vraag 13.
Doen de Chinese autoriteiten naar uw mening genoeg om de positie van de Oeigoeren te verbeteren? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de Chinese regering?
Het kabinet besteedt zowel bilateraal als in EU- en VN-verband aandacht aan de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Het onderhouden van een bilaterale dialoog met China is erop gericht om de Chinese autoriteiten ertoe te bewegen de mensenrechtensituatie in Xinjiang te verbeteren. De motie Kuzu (35 000 V, nr. 42) roept het kabinet op om in VN-verband draagvlak te vinden voor het per direct sluiten van de Chinese heropvoedingskampen in Xinjiang. Dit kabinet geeft uitvoering aan die motie door consistent te blijven pleiten voor toegang voor VN-mensenrechtenexperts tot Xinjiang.
Een overzicht van recente acties en inspanningen:
Wat heeft de Nederlandse regering sinds haar beantwoording van mijn eerdere vragen over de situatie van de Oeigoeren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren te verbeteren? Kunt u hier een gespecificeerd overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe effectief is de Nederlandse druk in EU-verband op de Chinese autoriteiten gebleken met betrekking tot van de onderdrukking van de Oeigoeren?
Tot een jaar geleden werd het bestaan van politieke heropvoedingskampen door de Chinese autoriteiten ontkend. Als gevolg van aanhoudende druk van de EU en andere landen veranderde de Chinese opstelling en werd er door de autoriteiten gesproken van vrijwillige beroepsopleidingen («vocational education and training»). Sinds begin dit jaar communiceren de Chinese autoriteiten proactief over Xinjiang met als hoofdboodschap dat er sprake is van een succesvol de-radicaliseringsbeleid. Deze boodschap vindt zijn weg naar buiten onder andere door middel van officiële mediaberichtgeving, het organiseren van reizen naar Xinjiang voor het corps diplomatique en de organisatie van een informatiebijeenkomst en tentoonstelling en marge van de 40e VN-Mensenrechtenraad.
Deze veranderende opstelling toont aan dat de druk van Nederland, de EU en andere gelijkgezinde landen effect sorteert. In ieder geval voelt China zich aangesproken om zich te verantwoorden. Het beoogde resultaat (het sluiten van de heropvoedingskampen en een einde aan de mensenrechtenschendingen in Xinjiang) is echter nog niet bereikt. Om die reden zet dit kabinet in op zowel voortzetting van de bilaterale dialoog met China als het verhogen van de internationale druk op China om VN-mensenrechtenexperts toe te laten tot Xinjiang.
Hebt u er bij uw EU-collega’s op aangedrongen om gezamenlijk bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op een verbetering van de omstandigheden van Oeigoeren? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de keren dat u in EU-verband aandacht hebt gevraagd voor de situatie van de Oeigoerse minderheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De Rapportage vreemdelingenketen 2018 |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een feitenrelaas aan de Kamer toesturen over de totstandkoming van de Rapportage vreemdelingenketen 2018? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten waarom, nadat bleek dat ernstige misdrijven onder het kopje «overig» waren gezet, het Ministerie van Justitie en Veiligheid in eerste instantie aangaf dat de politie de incidentencijfers had samengesteld? Hoe reflecteert u achteraf op deze communicatie?1
Waarom werd besloten de politie en het openbaar ministerie (OM) een spreekverbod op te leggen? In samenspraak met wie werd dit besproken en besloten? Vindt u dit achteraf een verstandige beslissing geweest?2
Welke afwegingen zijn er gemaakt bij de totstandkoming van de gekozen wijze van rapporteren? Kunt u elke afweging afzonderlijk benoemen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre was er ruimte voor een tegengeluid in de discussie over de wijze van rapporteren en hoe werd hiermee omgegaan? Op basis van welke argumenten is uiteindelijk besloten, ondanks de gemaakte bezwaren, toch de rapportage in haar huidige vorm naar de Kamer te sturen?
Wat is er tijdens het besluit over de wijze van rapporteren verstaan onder «volledige openheid»?3
Hoe verhoudt uw definitie van «volledige openheid» zich tot de verhouding tussen een duizendtal geregistreerde incidenten onder het kopje «overig» en het gemiddelde van 418 geregistreerde incidenten per andere categorie?
Hoe en op basis waarvan is de beslissing tot stand gekomen om categorieën als moord, doodslag, aanranding en verkrachting onder «overig» te plaatsen? Hoe verhoudt uw antwoord zich tot uw definitie van «volledige openheid» en ook de verhouding zoals in de vorige vraag omschreven?
Hoe verklaart u dat er ondanks dat er geconstateerd werd dat de manier van rapporteren vragen en opmerkingen zou opleveren, toch niet besloten de wijze van rapporteren te wijzigen?
Hoe verhouden de uitspraken van de Minister-President en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat «er geen aanwijzing is dat het bewust is gebeurd» zich tot het doel «volledige openheid en transparantie»? Hoe verhouden deze uitspraken zich tot de signalering van de tekortkomingen? Hoe verhouden die uitspraken zich tot het uiteindelijke resultaat?
Deelt u de mening dat als vanaf begin af aan duidelijk was gemaakt wat er achter de politieregistraties schuil gaat, het beeld over de cijfers van criminele asielzoekers een stuk genuanceerder zou zijn geweest?4
Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat registraties van gebeurtenissen met betrekking tot asielzoekers die als mogelijke verdachte van een strafbaar feit worden beschouwd, worden voorzien van een goede toelichting om eventuele onduidelijkheden over de interpretatie ervan te voorkómen. Voor een uitvoeriger uiteenzetting hierover verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 1 juli 2019.
Deelt u voorts de mening dat de nuances achter politieregistraties op het Ministerie van Justitie en Veiligheid bekend mogen worden verondersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is er dan niet voor gekozen de cijfers en de toelichting transparant op te nemen in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018?
Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat registraties van gebeurtenissen met betrekking tot asielzoekers die als mogelijke verdachte van een strafbaar feit worden beschouwd, worden voorzien van een goede toelichting om eventuele onduidelijkheden over de interpretatie ervan te voorkómen. Ik wijs er hierbij op dat de interpretatie van registraties complexer wordt indien gegevens over meerdere ketens heen (in dit geval de migratieketen en de strafrechtsketen) worden gecombineerd in één samengestelde analyse. Voor een uitvoeriger uiteenzetting hierover verwijs ik naar mijn brief van 1 juli 2019.
Hoe beoordeelt u de waarde van politieregistraties, zonder nadere toelichting, voor het geven van een accuraat beeld van strafbare feiten waarbij asielzoekers betrokken zijn geweest? Deelt u de mening dat het beter is bij deze cijfers ook te betrekken hoe registraties strafrechtelijk zijn afgedaan en welke ruis erin kan zitten?
Bij brief van 1 juli 2019 heb ik de Kamer geïnformeerd over de nadere duiding die politie en OM hebben verricht op de registraties van gebeurtenissen van asielzoekers die als mogelijke verdachte van een misdrijf worden beschouwd. Ik ben daarbij ook ingegaan op de totstandkoming van dit soort registraties en de kanttekeningen die geplaatst kunnen worden bij de interpretatie ervan. Ik benadruk daarbij dat het uitvoeren van een dergelijke nadere analyse slechts mogelijk is via een zeer arbeidsintensieve handmatige zoekslag die ten koste gaat van de reguliere operationele taken van de analisten van politie en OM.
Deelt u de mening dat de wijze waarop nu is omgegaan met de registraties niet bijdraagt aan het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen? Wat gaat u doen teneinde dit in de toekomst te verbeteren?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 1 juli 2019 vind ik openheid en transparantie essentieel voor het maatschappelijk draagvlak voor het asielbeleid. Mede daarom vind ik het van groot belang dat incidenten rond asielzoekers zo duidelijk mogelijk in beeld worden gebracht en dat uw Kamer daarover adequaat wordt geïnformeerd. Dit is voor mijn ambtsvoorganger juist ook de reden geweest voor een verbreding van het incidentenoverzicht. Het incidentenoverzicht zoals opgenomen in de RVK 2018 geeft voor het eerst – naast de registraties op en rond COA-locaties – een landelijk beeld van de geregistreerde incidenten, waarbij asielzoekers als verdachte bij de politie in de systemen voorkomen of als verdachte bij het OM instromen. De ontstane onduidelijkheid rondom deze nieuwe opzet van het incidentenoverzicht is voor mij wel aanleiding geweest opdracht te geven te bezien hoe de gewenste verbetering van de informatievoorziening aan uw Kamer kan worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat de nuance tussen een registratie als verdachte en een strafrechtelijke veroordeling essentieel is binnen onze rechtsstaat? Bent u bereid in de toekomst te waken dat deze nuance wel duidelijk wordt gemaakt?
Ik onderschrijf dat er een essentieel verschil is tussen een registratie als verdachte en een strafrechtelijke veroordeling. Zonder vooruit te lopen op hoe de informatievoorziening aan uw Kamer op dit punt vorm gegeven zal worden, zeg ik in algemene zin toe dat bij de presentatie van cijfers deze nuance zal worden benoemd.
Wordt deze casus geëvalueerd op het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en door wie?
In combinatie met antwoorden op vragen 1 t/m 10.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 1 juli 2019 vindt op dit moment een evaluatie plaats van het proces van voorbereiding en besluitvorming dat heeft geleid tot incidentenoverzicht in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018. Nadat deze evaluatie is afgerond zal ik uw Kamer informeren.
Welke lering trekt u uit deze kwestie?
Zie antwoord vraag 16.
In hoeverre heeft u het idee dat het programma JenV Verandert daadwerkelijk een succesvolle verandering in uw ministerie teweeg brengt en waaruit blijkt dat? Welke verbeterpunten ziet u? Hoe verhoudt uw antwoord zich tot deze kwestie?
In 2016 startte het ministerie met een ambitieus veranderprogramma dat ertoe moet leiden dat JenV een betrouwbare partner is en blijft in een veranderende samenleving. De afgelopen jaren is hier duidelijk voortgang mee geboekt. Voor een uitvoerige beschrijving daarvan verwijs ik naar de voortgangsrapportage over de verandering die als bijlage is gevoegd bij het jaarverslag van het Ministerie van JenV over 20185. Dat betekent niet dat we er al zijn, het blijft noodzakelijk om vol te blijven inzetten op openheid, transparantie en betrouwbaarheid van JenV en op de zes hoofddoelstellingen die daaruit voortvloeien:
Het ministerie informeert en communiceert meer, proactief en transparant, zodat politiek en samenleving vroegtijdig weten wat er speelt op het terrein van justitie en veiligheid;
Het ministerie is een continue lerende organisatie, zodat waar mogelijk verbeteringen in het werk worden aangebracht;
Het ministerie investeert in mensen en gedrag, zodat professionals ruimte kunnen nemen en aangesproken worden op resultaat;
Het ministerie heeft een lange termijn visie en strategie, zodat er een leidraad is op basis waarvan keuzes worden gemaakt;
Het ministerie zorgt voor regie en een sterk intern netwerk, zodat complexe maatschappelijke vraagstukken worden aangepakt over bestaande organisatieonderdelen en structuren heen;
Het ministerie werkt in nauwe verbinding met «buiten», zodat maatschappelijk resultaat wordt vergroot en snel kan worden ingespeeld op nieuwe maatschappelijke vragen
Ik heb er vertrouwen in dat dit continue verbeterproces zijn vruchten zal afwerpen.
Wat doet u teneinde ervoor te zorgen dat het programma JenV Verandert succesvol wordt uitgevoerd en de cultuur van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt verbeterd?
Zie antwoord vraag 18.
De dood van een Nederlands echtpaar in de Caribische zee |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Werden Nederlandse zeezeilers door de Colombiaanse kustwacht geramd?» en «Dood zeezeilers in de doofpot»?1 2
Ja, ik ken de berichten.
Op welke wijze en hoe frequent worden de nabestaanden van de omgekomen Nederlandse slachtoffers op de hoogte gehouden van de stand van het strafrechtelijk onderzoek?
Het onderzoeksteam houdt de nabestaanden regelmatig en doorlopend op de hoogte van de stand van zaken van het strafrechtelijke onderzoek.
Wat doen de Nederlandse justitiële autoriteiten en mogelijk diplomatieke vertegenwoordigers om het onderzoek in deze zaak te bevorderen?
Het onderzoeksteam heeft regelmatig overleg met de liaison officier van de Nederlandse politie in Bogota over de voortgang van de rechtshulpverzoeken.
De Nederlandse liaison heeft vooraf, tijdens en na het indienen van de rechtshulpverzoeken, regelmatig en doorlopend contact onderhouden met de centrale justitiële autoriteit en de behandelende Colombiaanse officieren van justitie ten behoeve van het opstellen en de uitvoering van het rechtshulpverzoek. Dit contact bestond uit toezien op de voortgang van de uitvoering, planning van de uitvoering en hulp bij het zoeken naar de op te roepen getuigen ten behoeve van het verhoor.
Is er afdoende capaciteit in Nederland beschikbaar ten behoeve van het onderzoek in deze zaak? Zo ja, waar bestaat die capaciteit uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Ja, de omvang van het onderzoeksteam is voldoende en in overeenstemming met de vraag naar en de behoefte aan capaciteit. Mocht in de verdere loop van het onderzoek blijken dat uitbreiding noodzakelijk is, dan is de daartoe benodigde capaciteit voorhanden.
Klopt het dat de medewerking door de Colombiaanse autoriteiten ten aanzien van het reageren op rechtshulpverzoeken vanuit Nederland traag verloopt, zoals in de berichten wordt gesteld? Zo ja, wat kunt u doen om dit proces daar waar mogelijk te versnellen? Zo nee, waarom niet?
De uitvoeringstermijnen in deze zaak zijn niet uitzonderlijk lang. De uitvoeringstermijn van rechtshulpverzoeken verschilt per zaak. In deze zaak zijn tot nu toe twee rechtshulpverzoeken naar de Colombiaanse autoriteiten verzonden. Op het eerste rechtshulpverzoek van 4 november 2016 hebben we op 27 februari 2017 de uitvoeringsstukken uit Colombia ontvangen. Het tweede verzoek is op 23 mei 2018 naar Colombia verzonden en begin april 2019 uitgevoerd.
Welke rol kan de liaison officer van de Nederlandse politie in Colombia spelen om de samenwerking met de Colombiaanse autoriteiten in deze zaak daar waar nodig te verbeteren?
De samenwerking tussen de Nederlandse en Colombiaanse justitiële autoriteiten is van goed niveau en kenmerkt zich door de wederzijde wil en bereidheid tot medewerking aan- en uitvoering van rechtshulpverzoeken. De uitvoering is van goed niveau. Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Huurders betalen hoge prijs in overspannen vrije sector’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Huurders betalen hoge prijs in overspannen vrije sector»?1
Ja.
Erkent u dat verhuurders misbruik maken van hun machtspositie gezien de woningnood en te weinig onderhoud plegen, te hoge huurprijzen vragen en te hoge servicekosten in rekening brengen? Zo ja, wanneer gaat u daar eindelijk wat aan doen? Zo nee, hoe is dat mogelijk?
Ik begrijp heel goed wat de negatieve gevolgen kunnen zijn van de schaarste op de woningmarkt. Sommige kwaadwillenden zullen misbruik willen maken van die schaarste. Dat neem ik zeer serieus. De afgelopen periode heb ik met verschillende partijen op de woningmarkt en met de medeoverheden veel acties in gang gezet tegen het woningtekort en de excessen op de woningmarkt. Ik zal twee voorbeelden noemen.
In de woondeals die ik sluit met de regio’s waar het woningtekort en de gevolgen daarvan het meest urgent zijn, maak ik ten eerste afspraken om samen te werken aan de bouwproductie. Doel is om juist in deze regio’s zo snel mogelijk de woningtekorten terug te dringen. Omdat meer bouwen altijd tijd kost maak ik in de woondeals aanvullend ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de tekorten waar we meteen mee aan de slag kunnen. Ik heb u inmiddels geïnformeerd over de woondeals die ik heb gesloten met de stad Groningen, het Stedelijk Gebied Eindhoven, de zuidelijke Randstad en de regio Utrecht.
In de brief aan uw Kamer van 9 november 2018 leest u hoe ik samen met de betrokken partijen de aanpak Goed Verhuurderschap ben gestart om de misstanden in de huursector tegen te gaan, zoals huisjesmelkerij, discriminatie en het rekenen van onterechte bemiddelingskosten. De partijen en ik zijn nu gezamenlijk bezig met het uitvoeren van de afgesproken actiepunten, die ik in voornoemde brief heb vermeld.
Ik informeer u halfjaarlijks via de voortgangsrapportage Nationale Woonagenda.
Onderschrijft u de uitspraak dat «huurders in de vrije sector volledig vogelvrij» zijn door het tekort aan woningen?
De huurders in Nederland zijn beschermd door de wet. De verhuurder is verantwoordelijk voor het onderhoud van de woning en de verhuurder kan de huur niet zomaar beëindigen. Verder is in de wet duidelijk vastgelegd welke kosten voor rekening van de huurder en welke kosten voor rekening van de verhuurder zijn. Zoals ook blijkt uit het genoemde krantenartikel kunnen huurders zich tot de rechter wenden.
Wat vindt u ervan dat grote verhuurders onterecht kosten in rekening brengen bij huurders voor onderhoud, terwijl de gebreken blijven bestaan? Deelt u de analyse dat deze praktijken kunnen voortbestaan door het gebrek aan regulering en de woningnood? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Vesteda bevestigt dat zij geen onderhoudskosten in rekening brengt bij huurders. Wettelijk gezien mag dat ook niet. Ten aanzien van bijkomende diensten geldt dat de verhuurder verplicht is zijn contractuele verplichtingen na te komen. Voor de daarvoor in rekening te brengen servicekosten, geldt dat de verhuurder alleen de werkelijk gemaakte servicekosten mag doorbelasten aan de huurder.
Deelt u de mening dat de grote misstanden in het artikel illustreren dat ook huurders in de vrije sector meer bescherming verdienen? Wanneer is voor u het moment aangebroken dat u niet langer vertrouwt op zelfregulering, nu steeds blijkt dat verhuurders zich almachtig wanen door het grote tekort aan woningen?
Naar aanleiding van dit artikel is ambtelijk contact geweest tussen het Ministerie van BZK en Vesteda. Zij vermeldt dat er geen sprake is van gevaren voor de gezondheid en veiligheid in het complex Detroit. Vesteda hecht waarde aan betaalbare, kwalitatief hoogwaardige woningen in stedelijke gebieden. Onderstaande tabel geeft een overzicht van o.a. de gemiddelde huurverhoging voor de huurwoningen van Vesteda in Nederland.
* Noot: Onderhoudskosten zijn geen servicekosten, deze kosten worden niet doorbelast aan de huurder.
Vesteda erkent dat er sprake is van achterstallig onderhoud. Mede naar aanleiding van dit artikel is Vesteda direct gestart met het uitvoeren van achterstallige werkzaamheden. Het geschil tussen Vesteda en de huurdersbelangenvereniging (HBV) van het betreffende pand (in het genoemde artikel) over de servicekostenafrekening over 2016 betreft hier één geschil met één van de 85 HBV’s.
Ten aanzien van de huurprijsbescherming voor geliberaliseerde huurovereenkomsten in het algemeen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Bent u bereid huurders in de vrije sector alsnog toegang te geven tot de Huurcommissie?
Er wordt ten aanzien van de huurbescherming geen onderscheid gemaakt tussen geliberaliseerde – en gereguleerde huurovereenkomsten.
Ten aanzien van de huurprijsbescherming is er wel een onderscheid. Daar waar bij de gereguleerde huurovereenkomsten alle procedures op basis van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bij de Huurcommissie mogelijk zijn, is dit bij de geliberaliseerde huurovereenkomsten niet het geval. Met procedures over de aanvangshuurprijs (binnen zes maanden na aanvang van de huurovereenkomst) is het mogelijk dat de Huurcommissie oordeelt dat de huurprijs alsnog in het gereguleerde segment valt. Ten aanzien van alle overige procedures bij de Huurcommissie geldt dat indien beide partijen hiermee instemmen, een geschil aan de Huurcommissie kan worden voorgelegd. De Huurcommissie brengt alsdan een advies uit. Ik heb mij aangesloten bij de aanbevelingen van de voorzitter van de samenwerkingstafel middenhuur en moedig verhuurders aan om in de huurcontracten op te nemen dat de Huurcommissie advies kan geven bij huurprijs- en servicekostengeschillen. Hierdoor hoeven huurders niet langer toestemming te vragen aan de verhuurder als zij naar de Huurcommissie willen stappen met een geschil. Mede in het kader van Goed Verhuurderschap wordt met betrokken partijen gesproken hoe de toegang van de geliberaliseerde huurovereenkomsten tot de Huurcommissie kan worden bevorderd. Verhuurders in het geliberaliseerde segment, klein en groot, hebben hiermee de mogelijkheid om zich, in de zin van goed verhuurderschap, positief te onderscheiden. Uiteraard blijft het van belang om als huurder en verhuurder bij een geschil eerst samen tot een oplossing te komen. De Huurcommissie heeft de kennis in huis om, mocht men er onderling niet uitkomen, een advies te geven. Afgaande op de laatste signalen ben ik optimistisch over de resultaten van dit overleg.
Daarnaast is de rechtsgang in het huurrecht neergelegd bij de kantonrechter vanwege de laagdrempeligheid. Daarmee is de stap naar de rechter bij huurprijsgeschillen niet zo groot.
Bent u het eens met het uitgangspunt dat een gang naar de rechter slechts een laatste redmiddel is waar bovendien heel veel mensen -zeker huurders die in een afhankelijke situatie verkeren- niet snel naar zullen grijpen? Moeten er niet veel toegankelijker methoden zijn voor huurders om hun recht te halen?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er gevaren voor de volksgezondheid of onveiligheid door bijvoorbeeld gladde vloeren, liften die ineens naar beneden vallen of abominabele schoonmaak? Wat doet u eraan om te voorkomen dat er ernstige ongelukken gebeuren vanwege slecht onderhoud en/of nalatige hygiëne?
Zoals u weet kan ik individuele zaken niet beoordelen. Een verhuurder is verplicht een verhuurde woning in goede staat te houden. In alle gevallen ligt dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid bij de verhuurder om regelmatig onderhoud te verrichten. Ook dient de verhuurder door de huurder gemelde onderhoudsgebreken binnen redelijke tijd te verhelpen. Indien de verhuurder deze verplichting niet nakomt dan:
De motie Belhaj c.s. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aangenomen motie-Belhaj c.s. inhoudende dat niet actief dienende veteranen, die korter dan 15 jaar in dienst zijn geweest, tijdens veteranenevenementen ook hun militiar unform mogen dragen?1
Hoever bent u met de uitvoering van deze motie? Op welke wijze heeft u de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie?
Bent u bereid veteranen, die korter dan 15 jaar in dienst zijn geweest, op de hoogte te stellen van deze motie en de gevolgen daarvan voor hen?
Deelt u de mening dat veteranen een belangrijke taak hebben vervuld voor Nederland, soms met gevaar voor eigen leven en zij mede hierdoor erkenning en waardering van de Nederlandse samenleving verdienen?
Deelt u de mening dat de overheid in het algemeen en Defensie in het bijzonder beleid moet voeren, gericht op het actief bevorderen van de erkenning en waardering voor veteranen?
Bent u bekend met de diepe wens van veel veteranen om hun uniform aan te mogen trekken op speciale gelegenheden, zoals op de veteranendag?
Kunt u bovenstaande vragen voor veteranendag beantwoorden?
Het artikel ‘Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat het laden van een elektrische auto duurder is dan tanken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet de (eind)conclusie van de onderzoeker. In het artikel wordt in stappen uiteengezet dat de prijs per kWh voor elektriciteit weliswaar hoger is dan voor bijvoorbeeld benzine of diesel, maar dat een elektrische auto circa drie keer efficiënter omgaat met die energie. Dit principe is eerder door mijn ambtsvoorganger bij het wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2016 uitgelegd2.
Door deze twee zaken – de prijs per kWh en de efficiëntie van een elektrische auto, oftewel het aantal kilometers per kWh – te combineren komt de onderzoeker tot de volgende conclusie: «Zelfs de decadentste elektromobilist, die consequent te veel betaalt bij een snellader langs de snelweg, is per kilometer minder kwijt dan de gemiddelde benzinerijder. Wie op eigen oprit kan laden, verslaat ook aardgasrijder met gemak.»
Deelt u de mening dat het een ongewenste prikkel is dat de elektrische rijder meer betaalt voor energie dan bijvoorbeeld de dieselrijder? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet.
Deelt u de conclusie dat de zakelijke dieselrijder in de meeste gevallen het goedkoopst uit is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die conclusie niet. In vergelijking met een elektrische automobilist die enkel en alleen aan een snellader – dit komt in de praktijk niet tot nauwelijks voor – oplaadt komt een dieselrijder wel wat kilometers verder per euro, maar als geladen wordt bij publieke laadpalen of thuis dan komt de elektrische automobilist verder. In vergelijking met een elektrische automobilist is de zakelijke dieselrijder dus eigenlijk niet goedkoper uit.
Wat onderneemt u om de financiële prikkel te verplaatsen van diesel naar zero-emissie rijden voor de zakelijke rijder?
In het kader van het klimaatakkoord zijn keuzes gemaakt over de versnelling van de ingroei van het elektrisch rijden, inclusief fiscale en financiële prijsprikkels voor zowel de consumenten als de zakelijke rijder.
Welke mogelijkheden ziet u om de prijs van elektrisch laden (prijs per kWh) te verlagen, zodat deze qua prijs per kWh vergelijkbaar wordt met die voor fossiele brandstoffen?
Bij de vormgeving van stimulering van elektrisch rijden dient niet alleen te worden gekeken naar afzonderlijke kostencomponenten, zoals de prijs van de energie.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het tarief van de eerste schijf van de Energiebelasting op elektriciteit per 2021 wordt verlaagd, waardoor ook laden van elektrische auto’s goedkoper wordt. Voorts is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de accijns op diesel wordt verhoogd met op termijn 2 cent per liter, hetgeen elektrisch rijden ten opzichte van vandaag naar verhouding goedkoper maakt ten opzichte van rijden op diesel.
Teveel betaalde belasting en Zvw-premie door oud-gevangenispersoneel, dat met SBF-verlof gegaan is |
|
Michiel van Nispen (SP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de teveel betaalde belasting over de Substantieel Bezwarende Functie (SBF)-verlofuitkering door oud-gevangenispersoneel?1
Ja.
Is het u bekend, dat sinds 1 januari 2013 de Wet op de loonbelasting 1964 artikel 22a, lid 3, sub a als volgt luidt:«Met loon uit tegenwoordige arbeid wordt gelijkgesteld: loon genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van maximaal 104 weken»?
Ja.
Kunt u aangeven of deze maximaal 104 weken gaan over de eerste 104 weken na de ingangsdatum van het SBF-verlof of de eerste 104 weken na ingang van deze wetswijziging? Kunt u aangeven waar dat staat of hoe dat uit de wetgevingsgeschiedenis volgt?
Het tijdvak van maximaal 104 weken vangt aan bij de ingangsdatum van het SBF-verlof. Dit volgt uit de wet in combinatie met de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2010/11, 32 131, nr. 3, p. 34–35) staat:
«Hiermee komt een einde aan een vorm van discoördinatie in het loonbegrip die ontstaat bij langdurige loondoorbetaling tijdens non actiefstelling, meestal vanwege een arbeidsconflict. Doordat de loondoorbetaling niet meer staat tegenover de verplichting tot het verrichten van arbeid is sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking. Daardoor zou de werknemer geen recht hebben op arbeidsgerelateerde heffingskortingen, hetgeen met deze wijziging wordt voorkomen.
Door de periode af te bakenen tot ten hoogste 104 weken wordt een duidelijke begrenzing gegeven voor de uitvoering. Voor het maximum van twee jaar is aansluiting gezocht bij andere vormen van loondoorbetaling tijdens perioden waarin niet wordt gewerkt, zoals uitkeringen wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid (ziekte). Verwacht mag worden dat de aanleiding voor de non actiefstelling binnen een dergelijke termijn weggenomen is, of het dienstverband definitief is verbroken.
De verplichte loondoorbetaling blijft in de periode van twee jaar aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Gedurende maximaal twee jaar, of zoveel eerder als de dienstbetrekking wordt verbroken, behoudt de werknemer zijn arbeidsgerelateerde heffingskortingen en rechten op grond van de werknemersverzekeringen. Na de periode van twee jaar hoeven geen premies werknemersverzekeringen meer te worden betaald. Met deze, meer technisch gerichte, aanpassing verdwijnt een vorm van discoördinatie in het loonbegrip.»
Tot aan de wetswijziging met ingang van 1 januari 2013 heeft de werkgever op de SBF-verlofuitkeringen terecht de groene loonheffingstabel toegepast omdat de uitkering kwalificeert als een langdurige doorbetaling van loon zonder de verplichting tot het verrichten van arbeid. Belanghebbenden die in de loop van 2011 of 2012 met SBF-verlof zijn gegaan profiteren van de wettelijke uniformering op dit punt indien zij na 2012 nog loon ontvingen over SBF-verlof tijdens de eerdergenoemde termijn van 104 weken.
Deelt u de mening dat in dit wetsartikel nergens staat dat het om de eerste 104 weken dient te gaan en dat dus de ruimere toepassing de juiste is? Zo nee, waar staat dit dan wel volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar mijn hiervoor bij vraag 3 gegeven antwoord.
Kunt u aangeven welke overleggen er tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Justitie en Veiligheid en de Belastingdienst allemaal zijn geweest over de toepassing van dit artikel voor mensen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) die al met SBF-verlof waren?
Eerst na diverse vragen en opmerkingen van medewerkers in overheidsdienst met SBF/FLO-functies in 2016 is het overleg met de Belastingdienst opgestart. In de periode eind 2016 tot eind 2018 heeft DJI aan een viertal overleggen met de inspecteur van de Belastingdienst deelgenomen over de uitleg van het desbetreffende wetsartikel en de tabeltoepassing voor de loonheffing met ingang van 1 januari 2013. DJI en andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies en de Belastingdienst hebben, ondanks intensief overleg, geen overeenstemming bereikt over de juridische duiding van de kwestie. Om echter langdurige juridische procedures, en hierdoor blijvende onzekerheid voor medewerkers, te voorkomen is gekozen voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. Deze is uiteindelijk eind 2018 met spoed tot stand gekomen omdat het fiscale jaar 2013 eind 2018 wordt afgesloten. In de vaststellingsovereenkomst is geregeld hoe, ondanks het slepende verschil van mening, invulling gegeven wordt aan de uitwerking van de wetswijziging voor de mensen die op de datum van 1 januari 2013 reeds een SBF-verlofuitkering genoten. Dienaangaande is in onderdeel 3.5 van de vaststellingsovereenkomst het volgende opgenomen:
«3.5 Voor op 1 januari 2013 reeds lopende SBF-/FLO-uitkeringen is op die datum inmiddels een deel van het tijdvak van 104 weken verstreken (onder toepassing van de groene tabel conform de voorheen geldende regelgeving).
De correctie genoemd onder onderdeel 3.4 beperkt zich tot het per 1 januari 2013 resterende deel van het tijdvak van 104 weken.».
Daarmee is vastgelegd dat op het per 1 januari 2013 resterende deel van het tijdvak van 104 weken de witte tabel wordt toegepast.
Als de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 met zich meebrengt dat (vanaf 1 januari 2013) voor een periode van maximaal 104 weken loon dat wordt genoten wegens inactiviteit als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt aangemerkt, waarom wordt er dan in de uitwerking voor gekozen om slechts de eerste 104 weken te compenseren waardoor mensen die bijvoorbeeld in 2010 met SBF-verlof zijn gegaan in het geheel niet gecompenseerd worden voor de teveel betaalde belasting en premie?
Allereerst verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor tijdvakken vanaf 1 januari 2013 hebben betrokkenen recht op de arbeidskorting tot maximaal 104 weken na aanvang van de tijdelijke inactiviteit. Voor de SBF-uitkeringen waarbij de werkgever toch ook na 1 januari 2013 de groene tabel heeft toegepast terwijl volgens de Belastingdienst wel recht bestond op de arbeidskorting heeft de inspecteur de werkgever erop gewezen dat dit niet juist is geweest. In zoverre hebben de betrokkenen eind 2018 alsnog de van hen teveel ingehouden bedragen aan loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdragen Zvw via hun werkgever terugbetaald gekregen. Van een compensatie vanaf 1 januari 2013 is geen sprake. Voor die datum was geen sprake van teveel betaalde belasting en premie.
Verzet de wetstekst (artikel 22a lid 3 sub a. van de Wet op de loonbelasting 1964), waarin expliciet wordt gesproken over «een tijdvak van maximaal 104 weken», zich tegen de interpretatie dat ook compensatie moet worden geboden voor teveel betaalde belasting en premie ingeval van SBF-verlof vanaf 1 januari 2013, ook als dat niet de eerste 104 weken zijn? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welk gevolg verbindt u hieraan?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6 hiervoor.
Deelt u de mening dat, rekening houdend met de inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging en de daaruit voortvloeiende terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013, ongerechtvaardigd onderscheid moet worden voorkomen tussen de mensen die op verschillende data met SBF-verlof zijn gegaan en dat het gevolg hiervan zou moeten zijn, dat de teveel betaalde belasting en premie vanaf 1 januari 2013 gecompenseerd zouden moeten worden (met het maximum van 104 weken)?
De wetswijziging per 1 januari 2013 heeft geen terugwerkende kracht. Het doel van deze wijziging is om vanaf de inwerkingstredingsdatum een einde te maken een vorm van discoördinatie in het loonbegrip die ontstond bij langdurige loondoorbetalingen tijdens non-actiefstelling. De wetswijziging heeft niet alleen betrekking op mensen die met SBF-verlof zijn gegaan.
Er is geen ongerechtvaardigd onderscheid tussen mensen bij wie het loon wegens tijdelijke inactiviteit voor het eerst wordt genoten voor of vanaf 1 januari 2013.
Wel is in dit dossier komen vast te staan dat de werkgever vanaf 1 januari 2013 de groene tabel is blijven toepassen in gevallen waarin volgens de Belastingdienst wel recht bestond op de arbeidskorting. De daaruit voortvloeiende te hoge inhoudingsbedragen aan loonheffing en bijdragen Zvw zijn door de werkgever aan betrokkenen in december 2018 terugbetaald.
Welke nadelen zijn ontstaan voor de betrokkenen vanwege het feit dat de werkgever (DJI) niet vanaf het moment dat het moest (de wetswijziging) de witte tabel heeft toegepast? Zijn deze nadelen nadien volledig en zorgvuldig gecompenseerd?
De inspecteur heeft de te hoge inhoudingen aan de werkgever terugbetaald, de werkgever heeft de betrokken personen over de periode 2013–2017 in december 2018 de teveel ingehouden heffingen terugbetaald en daarover de wettelijke rente uitbetaald. De betrokkenen hebben daarmee gekregen waar zij recht op hebben.
Bent u bekend met het feit dat de directeur-generaal van de Belastingdienst schrijft: «de werkgever is ondanks de wetswijziging inzake de toepassing van de arbeidskorting, eigener beweging de groene loonheffingstabel blijven toepassen. Daar heeft de belastingdienst bij eerste gelegenheid op gewezen» (brief JHV/GJG/18122018/01)? Wanneer en hoe heeft de Belastingdienst de DJI hierop gewezen en wat heeft de DJI met dat signaal gedaan?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 5
De DJI en de andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies hebben vanaf enig moment deelgenomen aan het overleg met de Belastingdienst over de tabeltoepassing en hebben in december 2018 allen de vaststellingsovereenkomst getekend waarna zij zijn overgegaan tot het uitbetalen aan de SBF-verlofgangers van de te hoog ingehouden heffingsbedragen in december 2018.
Aangezien in dezelfde brief staat dat herstel niet voor iedereen heeft kunnen plaatsvinden, unt u precies aangeven voor welke groep herstel niet heeft kunnen plaatsvinden, hoeveel mensen het betreft en hoe groot hun financieel nadeel is?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 6.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij geïnformeerd dat het 151 mensen betreft. Terugbetaling van belasting en premie is niet aan de orde omdat er bij hen geen sprake is van teveel betaalde belasting en premie.
Ziet u reden om de mensen, voor wie herstel niet heeft kunnen plaatsvinden, alsnog te compenseren, aangezien de DJI toch op de hoogte had moeten zijn van de wetten en zelfs door de Belastingdienst gewaarschuwd was?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 5. Het gaat hierbij niet om compensatie maar om de correcte uitvoering van de wet. DJI en de andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies hebben van de Belastingdienst de opdracht gekregen de heffing van de te veel ingehouden loonbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet te corrigeren. Hieraan is in december 2018 uitvoering gegeven.
Klopt het dat er mensen zijn geweest die compensatie voor teveel betaalde belasting en premie hebben ontvangen, maar dit later weer gedeeltelijk of geheel terug hebben moeten betalen omdat er fouten zijn gemaakt? Zo ja, hoe komt dat? Om hoeveel gevallen gaat dit? Waarom is niet bij iedereen de compensatie meteen gespecificeerd?
Ja, dat klopt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij geïnformeerd dat het 19 personen betreft die een bedrag moeten terugbetalen.
Bij de correctie mutaties in de maand december 2018 zijn er helaas onjuiste tijdvakken gemuteerd.
Het ontvangen netto bedrag is gespecificeerd op de salarisstrook. Hetgeen ontbreekt zijn de bedragen per maand. Echter, dit is gelijk de specificaties bij alle ambtenaren en overige medewerkers bij nabetalingen van salaris en/of toelagen. Indien behoefte bestaat aan een verdere specificatie per maand dan kan de (ex) uitkeringsgerechtigde deze opvragen bij P-Direkt.
Klopt het, dat het de werkgever (DJI) vrij staat om compensatie te bieden vanwege deze samenloop van omstandigheden (zoals de wijziging in de belastingregels) en de gevolgen die dit heeft voor de betrokken SBF'ers?
De formele ingangsdatum van de wetswijziging, 1 januari 2013, is geen reden deze medewerkers alsnog in aanmerking te laten komen voor een correctie over de maanden SBF-verlofuitkering gelegen voor 1 januari 2013.
De wetswijziging is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden en aan deze wetswijziging is geen terugwerkende kracht toegekend. Het gevolg voor de medewerkers met de toenmalige SBF-verlofregeling is dat sommige medewerkers niet en sommige medewerkers gedeeltelijk in aanmerking komen voor een correctie op de ingehouden heffingsbedragen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
Het bericht ‘Huawei kan bij vertrouwelijke klantdata KPN’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huawei kan bij vertrouwelijke klantdata KPN»?1
Ja.
Wordt het leveren en onderhouden van cruciale software van telecombedrijven door technologiebedrijven meegenomen in de risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd door de interdepartementale Taskforce onder leiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel zou moeten worden meegenomen in de risicoanalyse?
Ja.
Wordt het ontwikkelen van IT-systemen van telecombedrijven door technologiebedrijven meegenomen in de risicoanalyse die op dit moment wordt uitgevoerd door de interdepartementale Taskforce? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel zou moeten worden meegenomen in de risicoanalyse?
Ja.
Worden de toegangsafspraken die telecombedrijven, zoals KPN, met leveranciers van interne softwaresystemen maken getoetst door de overheid?
Artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet bepaalt dat aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten de verplichting hebben passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten te beheersen. Agentschap Telecom houdt toezicht op deze zorgplicht. Onderdeel van passende maatregelen is de wijze waarop afspraken zijn gemaakt door telecombedrijven met leveranciers over toegang tot systemen.
Meer specifiek ten aanzien van risico’s ten gevolge van mogelijk misbruik van leveranciers van technologie voor telecomnetwerken,2 heeft de interdepartementale Taskforce met medewerking van de drie grote telecomaanbieders (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) bekeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om deze risico’s te beheersen. Dit kan ook gevolgen voor het toezicht hebben.
Wordt het veiligheidsbeleid van telecombedrijven getoetst door de overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer conform de motie-Weverling c.s. zal worden geïnformeerd over de uitkomsten van de Taskforce?2
De Taskforce heeft inmiddels haar uitkomsten opgeleverd. Op dit moment beraadt het kabinet zich op deze uitkomsten. De Kamer wordt hierover geïnformeerd.