Het advies van de commissie-Remkes over de stikstofkwestie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Stikstofmethode in Duitsland en België soepeler»?1
Ja.
Erkent u dat de Duitse aanpak vanuit juridisch perspectief geheel voldoet aan de vigerende EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn schrijven geen stikstofnormen voor. Bij toestemmingverlening moet getoetst worden of uitgesloten kan worden dat significante effecten door stikstofdepositie optreden op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Zo’n significant effect is bijvoorbeeld wat op de heide gebeurt: vergrassing en het verdwijnen van bloemen en insecten. De norm die daarvoor in eerste instantie geldt, is de kritische depositiewaarde (KDW): onder de KDW zijn significante effecten uitgesloten. Die KDW verschilt per type natuur. In 118 gebieden komen typen natuur voor waarvan de KDW wordt overschreden, in de meeste gevallen in ruime mate. Die overschrijding moet zoveel mogelijk worden verminderd en bij toestemmingverlening moet erop worden gelet dat er geen stijging plaatsvindt.
Onderdeel van de Europese regels is dat het effect van een project of plan niet geïsoleerd moet worden bekeken, maar in combinatie met andere plannen en projecten. Dat heet cumulatie. De natuur kan immers last krijgen van de stikstofdepositie van heel veel projecten tegelijk. En al die kleine beetjes zorgen voor een groot effect. De vraag waar het hier om draait, is of je een deel van de opgetelde depositie, die op een bepaalde locatie neerkomt, buiten beschouwing kunt laten door een drempel- of grenswaarde in te stellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de grenswaarde zoals Nederland die hanteerde onvoldoende onderbouwd werd met de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en daarom in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn niet houdbaar is. Het gaat om een uitspraak van onze hoogste bestuursrechter, die voor ons een gegeven is. Een belangrijk onderdeel van deze uitspraak (en van meerdere uitspraken uit het verleden) was de cumulatie van afzonderlijke effecten, die meestal op zichzelf staand niet significant zijn.
De benadering in andere landen focust sterk op meetbare effecten op de natuur. Op dat punt is er niet zoveel verschil van inzicht. In Duitsland wordt daarvoor veiligheidshalve een grens van 7 mol gehanteerd, in België 5% van de KDW (wat overeenkomt met 25 mol voor de laagste KDW). Uit het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een dergelijke drempelwaarde in Nederland niet zonder meer mogelijk is. Er moet worden aangetoond dat uitgesloten kan worden dat de cumulatie van activiteiten onder een drempelwaarde geen significant effect heeft op de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Door een drempelwaarde in te voeren die de cumulatieve effecten daarvan negeert, wordt niet voldaan aan wat de Habitatrichtlijn vereist.
Een andere reden waarom vergunningverlening in andere landen soepeler verloopt, is dat in deze landen de KDW minder vaak wordt overschreden. Nederland is een klein, intensief gebruikt land waar verschillende functies dicht bij elkaar liggen. Stikstofdepositie-veroorzakende activiteiten liggen gemiddeld veel dichter bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan in Duitsland. En omdat stikstof in belangrijke mate dichtbij de bron neerslaat, is dit een relevante factor. De staat van instandhouding van de Nederlandse habitats is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers bungelt Nederland vrijwel onderaan de Europese lijst van de staat van instandhouding, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State worden de normen in Nederland voor het stikstofbeleid niet aangepast aan het Duitse voorbeeld. Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat de reeds bestaande regelgeving juist strikter moet worden toegepast.
Kunt u aangeven hoeveel het niet wijzigen van de huidige stikstofnorm Nederland per jaar kost vergeleken met de situatie waarin het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog van kracht was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de stikstofnorm naar Duits voorbeeld te moderniseren, zodat tal van stilgelegde projecten weer door kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Hoeveel geld zou toepassing van de Duitse methode in Nederland ons opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel soorten flora en fauna worden gered dankzij de Nederlandse methode, vergeleken met wanneer we de Duitse methode zouden toepassen? Welke soorten zijn dit? Hoeveel geld geven we per soort uit? En hoe verhoudt dit bedrag zich tot de prijs die de overheid hanteert om een mensenleven te redden bij een overstroming, zoals beprijsd bij de bouw van de Deltawerken? Vindt u dit te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Te veel stikstof zorgt voor verschraling van de natuur en aantasting van de biodiversiteit. Dat veroorzaakt een kettingreactie, waarvan de gevolgen meer en meer zichtbaar worden. Na de planten verdwijnen de dieren, zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer nodig zijn voor bestuiving van onze gewassen en voedselproductie. Planten, dieren en mensen zijn onderdeel van één ecosysteem.
Het redden van soorten is het doel van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Deze richtlijnen beogen de biodiversiteit duurzaam te behouden. Een aanzienlijk deel van de verschillende typen ecosystemen in ons land valt onder de Habitatrichtlijn en daarmee ook de soorten die daarvan afhankelijk zijn. Het totaal aantal soorten dat van nature in Nederland voorkomt, is bijna 50.000. Het is niet precies bekend welk deel daarvan profiteert van beschermingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden, maar dat zijn er op zijn minst tienduizenden. Een groot deel daarvan is afhankelijk van stikstofgevoelige habitats en dus gebaat bij maatregelen om de depositie te verminderen.
Als met de «Nederlandse methode» wordt bedoeld het in beginsel niet toestaan van een toename van depositie op overbelaste locaties, dan kan daarmee geen directe relatie worden gelegd met het aantal soorten dat gered wordt. Het in beginsel niet toestaan van een toename van het stikstofprobleem is namelijk slechts één van de noodzakelijke voorwaarden om een zeer groot aantal soorten (in hun beschermde habitats) te beschermen, met name in 118 overbelaste Natura 2000-gebieden. Maar daarvoor zijn ook een vermindering van de overbelasting nodig én natuurherstelmaatregelen.
Zoals in de beantwoording van vragen 2, 3 en 4 reeds is aangegeven, is het in Nederland juridisch niet mogelijk de Duitse methode toe te passen. Een ruimer toetsingskader zoals in Duitsland geldt, heeft in Nederland in het verleden geen stand gehouden. Dus hoe de genoemde prijsverhouding ook uit zou vallen, de Duitse methode is niet toegestaan in Nederland.
Bent u van mening dat de veestapel gehalveerd moet worden? Hoeveel boeren zouden hun baan dan verliezen? Hoeveel geld zou dit Nederland jaarlijks kosten? Deelt u de mening dat deze consequenties onacceptabel zouden zijn?
Nee, het kabinet heeft als doel om met een gebiedsgerichte aanpak een daling van stikstofdepositie te realiseren. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. Alle sectoren zullen een bijdrage moeten leveren in het nemen van (bron)maatregelen, ook de landbouw. In de landbouw is het mijn uitgangspunt dat boeren die vrijwillig willen stoppen, en zo een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van stikstofdepositie, gebiedsgericht worden geholpen. Naast vrijwillige sanering kan ook innovatie, bijvoorbeeld in nieuwe stalsystemen, daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Deelt de u de opvatting dat de betrouwbaarheidsintervallen in het AERIUS-model dermate groot zijn dat men op basis van dat model over de hoeveelheid stikstof in natuurgebieden geen precieze uitspraak kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het AERIUS-model is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke kennis en is internationaal wetenschappelijk gereviewed.
Depositie in natuurgebieden wordt daadwerkelijk gemeten. Natte depositie wordt op de grond gemeten in de vorm van neerslag. Droge depositie wordt op enkele locaties gemeten als een flux op verschillende hoogten. Het is niet nodig om op elke locatie waarvoor informatie nodig is over stikstofdepositie ook meetapparatuur te installeren. Er worden rekenmodellen gebruikt om informatie te verkrijgen voor heel Nederland over de luchtkwaliteit en de depositie. Deze rekenmodellen zijn gebaseerd op, en worden gevalideerd aan de metingen. De bepaling van de stikstofdepositie is altijd gebaseerd op een combinatie van metingen en modelberekeningen. Dit gebeurt volgens de best beschikbare technieken. De huidige meetpunten en modelberekeningen zijn meermaals wetenschappelijk internationaal gereviewed en goed bevonden. Het is hier mee goed mogelijk om voldoende betrouwbare uitspraken te doen over beleid om de stikstofdepositie in natuurgebieden te verlagen.
Het AERIUS-model geeft voldoende betrouwbare uitkomsten. Er is op dit moment ook geen vergelijkbaar model beschikbaar waarvan uitkomsten betrouwbaarder zijn. Ik hecht waarde aan de transparantie hiervan en ben voornemens om de metingen en berekeningen van stikstofdepositie waar mogelijk samen met externe partijen blijvend te verbeteren en transparanter te maken. Daartoe zal onder andere het meetnet worden uitgebreid, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Daarbij zal ook worden gekeken naar nieuwe technieken.
Bent u bereid echte metingen te laten uitvoeren in alle Natura-2000 gebieden om de daadwerkelijke hoeveelheid stikstof in en op de grond vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u de consequenties van de PAS-uitspraken van de Raad van State voor de transportsector?
De uitspraak van de Raad van State over het PAS heeft geen directe gevolgen voor de transportsector voor wat betreft het gebruik van de weg. Wel kan de transportsector gevolgen ondervinden van de uitspraak in het kader van de toestemmingsverlening voor nieuwe projecten, zoals bij de uitbreiding van een transportbedrijf of door de vertraging van wegprojecten.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) komt het kabinet eind dit jaar met een pakket aan bronmaatregelen op basis waarvan begin volgend jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Hierbij wordt ook gekeken naar bronmaatregelen in het goederenvervoer.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Minder hard is nauwelijks meer schoon»?2
Ja.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van het wegverkeer slechts 6% van het totaal bedraagt? En klopt het dat het stikstofverlies nog geen half procent zou zijn als het verkeer overal 100 km/u in plaats van 130 km/u zou rijden en dat de verlaging van de stikstofdepositie in de praktijk nog lager zal uitvallen, omdat de maximumsnelheid nu niet overal 130 km/u is? Bent u bereid deze effecten voor de stikstofdepositie te berekenen voordat u de maximumsnelheid verlaagt?
Er is een verschil tussen stikstofuitstoot en stikstofdepositie. De huidige stikstofproblematiek vindt de basis in de stikstofdepositie. De bijdrage van wegverkeer aan de totale depositie van stikstof is 6,1%. Hiervan is 3,1% afkomstig van wegverkeer op snelwegen.
De komende maanden zal per Natura 2000-gebied in beeld worden gebracht welke bronmaatregelen het meest (kosten)effectief zijn. Hierbij wordt ook berekend welke bijdrage de maatregel levert aan het verlagen van de totale stikstofdepositie. Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de kamerbrief is daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Erkent u dat een verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen potentieel risicovol is, omdat de meeste Nederlandse snelwegen zijn ingericht op een maximumsnelheid van 130 km/u en automobilisten op wegen met een dergelijk wegbeeld bij 100 km/u hun aandacht eerder verliezen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen voordat u deze maatregel doorvoert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het beeld dat dit potentieel risicovol is. Gelet op de informatie die reeds bekend is over de effecten van verlaging van de maximum snelheid op de verkeersveiligheid acht ik verder separaat onderzoek niet noodzakelijk. De besluitvorming rondom gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid zal zorgvuldig worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat het verlagen van de maximumsnelheid volkomen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
In het regeerakkoord is aangegeven: «De bestaande maximumsnelheden blijven in stand, waarbij de geldende veiligheids- en milieunormen steeds leidend zijn.» Derhalve is in de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek dan ook aangegeven dat wordt gekeken naar gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het uitblijven van een akkoord met de Franse Staat over het waarborgen van de Nederlandse publieke belangen na de aandelenaankoop van Air France-KLM |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Vraagtekens rond Air France-KLM»1 en «Koers Air France-KLM keldert na speculatie over Franse overname»?2
Ja.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?3
Op 1 maart heb ik samen met de Franse Minister Le Maire besloten een werkgroep te starten om over belangrijke onderwerpen omtrent Air France – KLM van standpunt te wisselen. Ook is de Nederlandse staat met de onderneming in gesprek over de precieze invulling van haar rol als aandeelhouder.
Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Het zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Naast het feit dat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Ongeduld is een slechte raadgever in dit proces. We gaan zo snel als mogelijk en zo langzaam als onvermijdelijk.
Kunt u nader toelichten wat er de afgelopen maanden wel is gebeurd en wat dat heeft opgebracht? En waar deze onderhandelingen staan als het gaat om het versterken van de staatsgaranties en het beter waarborgen van de Nederlandse publieke belangen?
Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. KLM is essentieel voor het in stand houden van dit netwerk op Schiphol. De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om dit Nederlandse publieke belang beter te borgen.
Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Door deze rechten heeft de Nederlandse staat, onder andere, invloed in de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Vanuit de positie als aandeelhouder heeft de Nederlandse staat daarnaast de afgelopen maanden met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat, andere grote aandeelhouders en de onderneming zelf, uitvoerig contact gehad.
Kunt u toelichten waarom dit streven niet is gehaald? En wanneer verwacht u dat de afspraken die u beoogde met de aankoop van de aandelen Air France-KLM wel klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het uitblijven van duurzame afspraken over de staatsgaranties tussen de Nederlandse en Franse Staat voor de positie van KLM? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. De verschillende gesprekken die momenteel gevoerd worden dragen daar aan bij. Er is geen noodzaak om deze gesprekken te overhaasten en dit zou ook niet bijdragen aan het bereiken van het best haalbare resultaat.
Kunt u ons informeren wat er sinds de aankoop in februari dit jaar feitelijk veranderd is in de zeggenschap en benoemingen in de raden van commissarissen (c.q. board of directors) van respectievelijk Air France-KLM, Air France en KLM?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Staat verder zijn aandeelhouderschap ingevuld sinds de aankoop van de Air France-KLM-aandelen? Welke acties zijn ondernomen, bijvoorbeeld op gebied van verduurzaming?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Air France een overnamebod heeft gedaan op de failliete vliegmaatschappij Aigle Azur?
Dit betreft mogelijk koersgevoelige informatie, dus op de inhoud van deze casus kan niet worden ingegaan. Het bestuur van Air France – KLM is verantwoordelijk voor dit soort beslissingen. De Nederlandse staat heeft er het vertrouwen in dat het bestuur een juiste afweging maakt. Het bestuur heeft immers evenals de Nederlandse staat het streven om van Air France – KLM de nummer één airline van Europa te maken.
Op welke wijze is de Nederlandse Staat betrokken geweest bij de beslissing van Air France om een bod te doen op Aigle Azur? Wat was uw gewenste uitkomst hierbij, op welke wijze heeft u gepoogd dit te bereiken, en wat is het resultaat hiervan geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de analyses dat dit bod voornamelijk gedaan is om de Franse publieke belangen veilig te stellen, zoals de werkgelegenheid die hiermee gemoeid is in Frankrijk en de verbindingen op vliegveld Paris Orly? Wat betekent dit voor uw streven om bij Air France-KLM juist de winstgevendheid te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe duidt u de koersdaling als gevolg van de bewegingen van Air France rondom de overname van de failliete vliegtuigmaatschappij Aigle Azur? En klopt het dat deze koersdaling de reden is geweest voor het beëindigen van deze overnamepoging?4
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitgave van de converteerbare obligatie door Air France-KLM, zoals aangekondigd 20 maart jl., ertoe geleid dat het aandelenpakket van de Franse Staat is toegenomen? Zo ja, wat zijn de gevolgen geweest voor het Nederlands aandelenpakket? Zo nee, welke consequenties heeft deze uitgave gehad voor de aandelen van de Nederlandse Staat?
De converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal, net als de onderneming zelf als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Gebruik maken van deze mogelijkheid voor aandeelhouders is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt het aandelenbelang van de Franse staat toe met ongeveer 1%. De Nederlandse staat heeft besloten niet in te tekenen op de obligatie, omdat eventuele verwatering van het belang momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich wel voordoen, dan bekijkt de Nederlandse staat op dat moment of het nodig is de verwatering tegen te gaan.
Het bericht dat er een klokkenluider bij de politie naar huis is gestuurd |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat een teamchef van de Leidse politie op non-actief is gesteld omdat haar kritische houding teveel spanning bij collega’s zou oproepen?1
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.2 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot de uitspraak van de korpschef die naar aanleiding van de signalen van de agente benadrukte dat de leiding soms wegkeek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot het benadelingsverbod dat geldt voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze klokkenluider in ere hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u zich in het beeld dat agenten die zich misdragen niet worden aangepakt omdat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie?
Nee.
Welke maatregelen zijn genomen bij het Haagse politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn de medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en reeds genomen stappen.
Waarom is het zo arbeidsintensief om het aantal geregistreerde eerdere klachten boven tafel te krijgen? Werden deze eerder niet goed bijgehouden?2
Het klopt dat de bestaande registraties ontoereikend waren om zonder arbeidsintensief, individueel dossieronderzoek de gevraagd informatie op te leveren. Daarom is op verzoek van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Een overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 bovendien in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Bent u nu wel bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar veiligheid op de werkvloer bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Voor de korpschef en voor mij is het onderwerp veiligheid op de werkvloer van eminent belang. Ik steun de korpschef in zijn beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Evident is dat sommige maatregelen daarvan meer tijd kosten dan anderen om volle effectiviteit te bereiken. De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek.
Het bericht dat een medewerker bij de IND door zijn leidinggevende onder druk werd gezet om zijn eigen dossiers te herbeoordelen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Klokkenluider geschorst ondanks mails die hem vrijpleiten»?1
Ja.
Klopt het dat uit interne mails van de IND blijkt dat de betrokken medewerker met diens chef regelmatig heeft overlegd over «constructies» rond de beoordeling en ondertekening van IND-beslissingen?
De interne mails zijn door de commissie meegenomen in het onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft de commissie geconcludeerd dat niet gebleken is van weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.
Hoe verhoudt de inhoud van deze interne mails zich tot de conclusie van de Commissie De Leeuw, die stelt: «Weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden, zijn de Commissie niet gebleken»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gelet op de strijdigheid tussen de interne mails en de conclusies van de Commissie De Leeuw, bereid aanvullend onderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe betrouwbaar beoordeelt u het rapport van de Commissie De Leeuw, gelet op de eerder gepubliceerde gespreksverslagen en deze nieuwe berichtgeving?
Omdat er geen discrepantie bestaat tussen het rapport en de interne verslagen noch tussen het rapport en de interne mails, zie ik geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen.
In hoeverre is er contact geweest tussen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Commissie De Leeuw over de inhoud van het rapport? Indien er contact is geweest, hoe vaak heeft dit contact plaats gevonden en wat was de inhoud van dit contact?
De onafhankelijke totstandkoming van het rapport is als volgt geborgd. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waaronder medewerkers van de IND, hebben geen invloed gehad op de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De commissie heeft voor het onderzoek in twee rondes 45 interviews gehouden en een uitvoerig data-onderzoek in het ICT-systeem van de IND verricht. De commissie heeft – conform het onderzoeksprotocol voor de werkzaamheden van de commissie – voorafgaand aan de vaststelling van het eindrapport haar bevindingen voor een feitencheck voorgelegd aan de J en V-integriteitsfunctionaris en aan de Hoofddirecteur IND. Tevens is op verzoek van de commissie door een forensisch onderzoeksbureau een onafhankelijke toets uitgevoerd op de bevragingen in het ICT-systeem van de IND en op de aselecte steekproeven met dossiers. Het rapport over deze onafhankelijke toets is als bijlage opgenomen in de commissierapportage.
Kunt u garanderen dat het rapport van de Commissie De Leeuw volledig onafhankelijk tot stand is gekomen en de Commissie volledig onafhankelijk haar werk heeft kunnen doen, en dat er geen enkel moment sprake is geweest van een bepaalde vorm van invloed van ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dan wel van medewerkers van de IND?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de IND de betrokken medewerker pas na lang aandringen de desbetreffende mails in handen gesteld?
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren doe ik geen uitspraken over individuele zaken en kan het deel van de vragen dat betrekking heeft op de contacten tussen de IND en de betrokken medewerker, niet worden beantwoord. Zoals geantwoord op de vragen 2, 3, 4 en 11 heeft de commissie de desbetreffende interne mails meegenomen in het onderzoek.
Waarom heeft de IND niet eerder op basis van genoemde mails zelf het besluit genomen de schorsing van de betreffende medewerker op te heffen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat de IND stelt dat het disciplinair onderzoek, ondanks de bekendheid van voornoemde mails, niet eerder is afgerond vanwege de door de medewerker gedane klokkenluidersmelding?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de genoemde interne mails door de IND ter beschikking gesteld aan de commissie De Leeuw, die het onderzoek deed naar de klokkenluidersmelding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels persoonlijk gesproken met de betrokken klokkenluider, conform uw toezegging in het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 4 juli 2019? Zo ja, wat heeft u geconcludeerd op basis van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorafgaande vragen zie ik geen reden voor dit gesprek. De melder is gehoord door de commissie en de informatie die hij heeft verstrekt is door de commissie meegenomen en meegewogen. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over de toezegging inzake de commissie de Leeuw die ik u vandaag heb gestuurd.
De politieke situatie op Sint Maarten |
|
Chris van Dam (CDA), André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de persconferentie van de premier van Sint Maarten, Leona Marlin, op 23 september jl.?1
Ja.
Onderschrijft u de schets van de politieke situatie op Sint Maarten die zij daarin heeft gegeven, met name haar uitspraken over onbestuurbaarheid, buitenparlementair optreden, gebrek aan integriteit en verachting van Grondwet en Trias Politica?
Ik kan de zorgen van Minister-President Romeo-Marlin over de politiek-bestuurlijke situatie op Sint Maarten goed plaatsen. Zoals ik zelf op 25 september jl. in een toespraak voor de Staten van Sint Maarten had willen overbrengen, staat het land voor een aantal enorme uitdagingen. Om deze uitdagingen te kunnen aangaan, is politieke stabiliteit een onmisbare voorwaarde. De regering van Romeo-Marlin heeft zich de afgelopen twee jaren, in soms uiterst moeilijke omstandigheden, ingezet om deze stabiliteit te bieden. Dat is door de Nederlandse regering steeds bijzonder gewaardeerd. Ik betreur het dan ook dat het kabinet van Romeo-Marlin twee weken geleden in een sfeer van politieke crisis ten val is gekomen. Of die politieke situatie een gevolg is of blijk geeft van gebrek aan integriteit en verachting van Grondwet en Trias Politica, zal moeten blijken. Sint Maarten is een autonoom land binnen het Koninkrijk. Mij past daarom terughoudendheid bij het geven van een inhoudelijk oordeel over de oorzaken van de ontstane situatie, maar er is reden voor zorg en waakzaamheid. Daarom houdt de Nederlandse regering deze situatie wel nauwlettend in de gaten, temeer gelet op onze betrokkenheid bij wederopbouw en het versterken van de rechtsstaat in Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat de toespraak van de premier onderstreept dat de democratische rechtsstaat inclusief de integriteit van het openbaar bestuur en het functioneren van de rechtshandhaving op Sint Maarten zich in een diepe crisis bevindt? Wilt u het antwoord op deze vraag beantwoorden in het licht van artikel 43, lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vloeit uit de staatkundige inrichting van het Koninkrijk voort dat ik voorzichtig moet zijn bij het geven van een inhoudelijk oordeel over het functioneren van de politieke instellingen van de Caribische landen. Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten behartigen zelfstandig hun eigen aangelegenheden (artikel 41 Statuut). Onder deze eigen aangelegenheden vallen ook de staatsinrichting, het openbaar bestuur en de rechtshandhaving. Het klopt dat deze autonomie niet grenzeloos is. Op grond van artikel 43, tweede lid, Statuut is het Koninkrijk verantwoordelijk voor het waarborgen van de waarden van fundamentele rechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur in elk van de landen. In het licht van de autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk – en, daaraan voorafgaand, hun recht op zelfbeschikking – moet echter behoedzaam worden omgesprongen met deze waarborgfunctie. Van bestuurlijk ingrijpen door het Koninkrijk kan bijvoorbeeld alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Deze staatsrechtelijke verhoudingen betekenen niet dat het Koninkrijk – en daarbinnen Nederland, als grootste partner – niet alert moeten blijven. Waar er – zoals momenteel helaas in Sint Maarten – aanleiding is om aan te nemen dat de democratische rechtsstaat in zwaar weer verkeert, is de regering van het Koninkrijk c.q. Nederland gehouden om alles wat redelijkerwijs en juridisch mogelijk is te doen om de situatie te (helpen) verbeteren. Aldus werkt Nederland al jaren intensief met de autoriteiten van Sint Maarten samen door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat. Op grond van diverse samenwerkingsregelingen en justitiële Rijkswetten krijgt samenwerking vorm op het gebied van veiligheid en rechtshandhaving, maar bijvoorbeeld ook via de onderlinge regeling versterking grenstoezicht en de oprichting van een Integriteitskamer, die als voorwaarden golden voor het beschikbaar stellen van wederopbouwmiddelen.
Welke mogelijkheden heeft de regering van het Koninkrijk om stabiliteit en integriteit op Sint Maarten te bevorderen in de huidige politieke situatie? Welke mogelijkheden bestaan er op het vlak van geschreven en ongeschreven statutair staatsrecht om – ten behoeve van het welzijn van de inwoners van Sint Maarten – terug te keren naar een fatsoenlijk functionerende democratische rechtsstaat?
Zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven, zijn er verschillende mogelijkheden om stabiliteit en integriteit op Sint Maarten te bevorderen. Veel van deze mogelijkheden komen overigens niet toe aan de regering van het Koninkrijk maar aan de regering van Nederland, omdat zij gebaseerd zijn op samenwerking tussen Sint Maarten en Nederland (artikel 36–38 Statuut). Waar het staatsrechtelijke mogelijkheden voor de regering van het Koninkrijk betreft om de democratische rechtsstaat te bevorderen, zijn de instrumenten beperkter. Klassieke bestuurlijke toezichtsarrangementen in het Statuut treft men aan in artikel 50 (een vernietigingsrecht) en artikel 51 (een taakverwaarlozingsregime). Beide procedures zouden toepassing kunnen vinden, indien de democratische rechtsstaat ernstig en acuut gevaar loopt en – in het geval van artikel 51 – de constitutionele instellingen van Sint Maarten zelf niet bij machte blijken daaraan het hoofd te bieden. Voorts valt nog te wijzen op de bevoegdheid van de regering van het Koninkrijk om een aanwijzing te geven aan de Gouverneur van Sint Maarten, op grond van artikel 15 Reglement voor de Gouverneur van Sint Maarten. Deze bevoegdheid, waarvan in het verleden enkele malen gebruik werd gemaakt, is minder verstrekkend dan de bevoegdheden neergelegd in artikel 50 en 51 Statuut en daardoor ook aan minder stringente voorwaarden gebonden dan deze laatste twee bepalingen. Niettemin dient ook hiermee met grote terughoudendheid te worden omgegaan. Uitgangspunt blijft de autonome status van Sint Maarten binnen het Koninkrijk.
Bent u bereid desnoods onorthodoxe maatregelen te overwegen met het oog op de bevolking van Sint Maarten?
Vanzelfsprekend bereidt de regering zich voor op allerlei situaties. Ik kan niet vooruitlopen op de vraag wat we dan precies zullen doen. Eventuele besluitvorming zal hoe dan ook altijd moeten geschieden met inachtneming van de daarvoor geldende constitutionele kaders. Voor ingrijpen van Koninkrijkswege betekent dit, zoals hierboven uiteengezet, dat dit zeer zorgvuldig zou moeten geschieden. Daar komt bij dat ik meer geloof in samenwerking tussen de landen binnen het Koninkrijk dan in een dwingend ingrijpen door het Koninkrijk. Uiteraard moeten de omstandigheden dat wel toelaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties voor 2020?
Ja.
Het betalen door de regering voor het werk van koningin Máxima als speciaal pleitbezorger namens de Verenigde Naties |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «regering betaalt jaarlijks 150.000 euro voor VN-werk Máxima»?1
Ja.
Is het waar dat Koningin Máxima jaarlijks € 150.000 besteedt uit de post «speciale multilaterale activiteiten» op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor haar VN-activiteiten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het over de afgelopen 10 jaar?
Koningin Máxima zet zich als speciale pleitbezorger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (UNSGSA) actief in voor inclusieve financiering, in het bijzonder in ontwikkelingslanden. Dit doet ze door dit onderwerp onder de aandacht te brengen op multilaterale fora, bij gesprekken met regeringsleiders, maar ook door werkbezoeken te brengen aan (ontwikkelings)landen waar projecten op het gebied van inclusieve financiering en ontwikkeling lopen. Het werk van de Koningin als UNSGSA sluit aan bij het beleid van de Nederlandse regering op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en de verwezenlijking van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in het bijzonder.
De inhoudelijke ondersteuning van de VN-werkzaamheden van de UNSGSA wordt hoofdzakelijk gedaan door het UNSGSA-kantoor, dat is gehuisvest binnen UNDP (United Nations Development Programme) bij de VN in New York. Deze ondersteuning bestaat onder meer uit de inhoudelijke voorbereiding, organisatie en opvolging van de werkzaamheden van UNSGSA, activiteiten en reizen, het schrijven van toespraken, het jaarverslag en andere teksten, communicatie en het onderhouden van contacten en de uitvoering van activiteiten met de samenwerkingspartners van UNSGSA.
De werkzaamheden van het UNSGSA-kantoor worden gefinancierd door de VN, die hiervoor een bijdrage ontvangt van de Bill en Melinda Gates Foundation. De financiering van het UNSGSA-kantoor (op jaarbasis gemiddeld 1,5 miljoen dollar) heeft betrekking op uitgaven voor salarissen, reis- en verblijfkosten van zeven medewerkers, huur kantoorruimte, administratie, drukkosten, evenementen en communicatie. De UNSGSA zelf ontvangt een symbolisch jaarsalaris (USD 1). Het contact van UNSGSA met het UNSGSA-kantoor en de partners van UNSGSA verloopt in belangrijke mate via telefonische gesprekken en videoconferenties.
Bij de ondersteuning van werkzaamheden van UNSGSA vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) gaat het voor een belangrijk deel om de kosten ten behoeve van reis en verblijf, met inbegrip van transportkosten ter plaatse, voor UNSGSA en een medewerker van de Dienst Koninklijk Huis (DKH). Deze uitgaven vallen binnen de begroting van BHOS onder het budget voor «speciale multilaterale activiteiten».
Omdat de uitgaven door de jaren heen variëren, is desgevraagd naar de media een bedrag van gemiddeld 150.000 euro per jaar aangehouden. Uit de administratie van BHOS blijkt dat het totaal van deze uitgaven onder het budget voor speciale multilaterale uitgaven voor de negen boekjaren 2010–2018 bijna 1,2 miljoen euro bedraagt. De uitgaven voor het lopende boekjaar 2019 bedragen tot op heden ongeveer 100.000 euro. Zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat er nog meer kosten zijn die buiten de begroting van de Koning vallen, zoals beveiligingskosten of het werk voor Koningin Máxima in haar hoedanigheid als speciaal pleitbezorger, voor medewerkers van de Rijksvoorlichtingsdienst of de Dienst Koninklijk Huis, die op de begrotingen van Algemene Zaken en Justitie & Veiligheid staan? Als dit waar is, om hoeveel geld gaat dit (sinds haar aantreden als speciaal pleitbezorger)?
Tijdens de bezoeken van Koningin Máxima als UNSGSA wordt ondersteuning verleend vanuit lokale kantoren van de VN en (logistieke) ondersteuning door medewerkers van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen. Verder wordt zij bij deze bezoeken, zoals ook bij haar andere activiteiten gebruikelijk, begeleid door medewerkers, zoals van de Dienst Koninklijk Huis (DKH), de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). In lijn met de algemene opzet van de rijksbegroting worden de uitgaven geraamd op basis van algemene beleidsdoelstellingen waarbij specifieke kosten voor onderdelen hiervan niet als zodanig in de departementale begrotingen zijn vermeld. De raming van hun personeelslasten en/of reis- en verblijfskosten, evenals incidenteel gebruik door UNSGSA van het regeringsvliegtuig, vormt een onderdeel van de begrotingen van de respectieve ministeries. Medewerkers maken géén uitsplitsing van hun uren naar werk ten behoeve van de Koningin en ten behoeve van de Koningin in haar hoedanigheid als speciale pleitbezorger.
In 2009 heeft de Commissie Zalm (Kamerstuk 31 700 I, nr. 5) aanbevelingen gedaan om te komen tot een transparant stelsel van te ramen en te verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap. Dit heeft, vanaf 2010, geleid tot een nieuwe opzet van de begroting van de Koning. Na vijf jaar is er een externe evaluatie geweest en dit heeft geleid tot een aanvulling van de begroting van de Koning met een extracomptabele bijlage bij de begroting. Hierin worden de uitgaven gepresenteerd die binnen de rijksbegroting op begrotingen van andere ministeries worden geraamd en die in verband kunnen worden gebracht met het koningschap. Dit vormt het geheel van de uitgaven die direct te relateren zijn aan het koningschap.
Daarnaast zijn er uitgaven die geen relatie hebben met het functioneren van het koningschap en derhalve niet worden opgenomen op de begroting van de Koning. Dit is ook in 2009 beschreven. Het kan daarbij gaan om een subsidie waar men als persoon aanspraak op kan maken. Een voorbeeld hiervan is de subsidie voor het Kroondomein die via de begroting van LNV loopt en die de Koning ontvangt als vruchtgebruiker van het landgoed. Het kan ook gaan om een doeluitgave van een ministerie voor een bepaalde activiteit. Dat is aan de orde bij de VN-activiteiten van Koningin Maxima. Binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden haar werkzaamheden als speciale pleitbezorger ondersteund door het vergoeden van hiervoor genoemde kosten, omdat deze werkzaamheden aansluiten bij Nederlandse beleidsdoelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (zie ook het antwoord op vraag 2). Voor dergelijke uitgaven dragen de ministers van de onderscheiden beleidsterreinen ministeriële verantwoordelijkheid. In het aangehaalde citaat uit 2014 heb ik ten onrechte de indruk gewekt dat onder de hiervoor beschreven doeluitgaven alleen de subsidie voor het Kroondomein viel.
Hoe verhoudt het bedrag dat de Nederlandse regering jaarlijks betaalt voor het VN-werk van Koningin Maxima via de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zich tot hetgeen u tijdens de begroting Algemene Zaken en begroting van de Koning op 7 oktober 2014 hebt gezegd?2 Klopt deze bewering nu nog? Zo nee, kunt u aangeven op welke posten, van welke begroting, er nog meer kosten van het Koninklijk huis opgenomen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, hoe verhouden deze kosten, die gemaakt worden voor een lid van het Koninklijk Huis via een andere begroting dan de eerder door u genoemde begrotingen, zich tot de regels die opgesteld zijn door de commissie-Zalm?
Zie antwoord vraag 3.
Besteedt de Nederlandse Staat geld aan het kantoor en personeel van Koningin Máxima bij de Verenigde Naties? Zo ja, hoeveel geeft de Nederlandse Staat hier aan uit en uit welke begrotingen komt dit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de begroting van de Koning te beantwoorden?
Ja.
De verkoop van paspoorten op Malta en de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov hierin?
Ja.
Hoe beoordeelt u de risico’s van het Maltese paspoortprogramma voor Nederland? Heeft dit gevolgen voor de bijvoorbeeld de nationale veiligheid?
Het is zorgelijk wanneer het Maltese programma de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur. Met een dergelijk programma zouden personen met kwade bedoelingen (waaronder criminelen, maar ook inlichtingenofficieren) vrij kunnen reizen binnen de EU. Dit kan gevolgen hebben voor de nationale veiligheid, zeker omdat Nederland een interessant doelwit is voor spionage en ongewenste inmenging vanuit andere landen. De Maltese overheid geeft overigens wel aan dat de buitenlandse investeerders uitgebreid worden getoetst op nationale veiligheid en openbare orde voordat zij een Maltees paspoort ontvangen.
Hoe beoordeelt u het feit dat (voltijds) hoogleraar Kochenov, die veel academische artikelen gepubliceerd heeft over «Investment Migration» (verkoop van paspoorten) zeker drie nevenfuncties heeft (gehad) die liggen in het verlengde van de belangen van de bedrijfstak die geld verdient aan paspoorthandel en dat hij deze functies niet conform de regeling van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) op de website van de Rijksuniversiteit heeft gepubliceerd en niet vermeld heeft in al zijn relevante academische publicaties?
Het is niet ongebruikelijk dat wetenschappers nevenwerkzaamheden verrichten. Deze kunnen een belangrijke schakel met de samenleving vormen. Van belang is wel dat over nevenwerkzaamheden openheid bestaat. Hierin voorziet hetgeen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit 2018 en in de sectorale regeling voor nevenwerkzaamheden hierover is bepaald. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dient helderheid te verschaffen of aan de daarin gestelde vereisten van transparantie is voldaan. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen van deze situatie deels op de hoogte was, zoals Nieuwsuur meldt, en niet corrigerend heeft opgetreden en zelf de nevenfuncties die haar wel bekend waren, niet heeft gepubliceerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Op deze vragen zal het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten richten. Ik merk hierbij op dat de instelling zelf geen verplichting heeft tot het publiceren van nevenfuncties.
Deelt u de mening dat de hoogleraar en de universiteit zich niet gehouden hebben aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU en dan in ieder geval artikel 4.7 en 4.8?
De artikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen komen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014). Inmiddels is er een nieuwe gedragscode, de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Deze is in werking getreden op 1 oktober 2018. De gedragscode schrijft voor dat instellingen op hun website bekend maken welk beleid zij voeren op het terrein van vastlegging en openbaarmaking van nevenwerkzaamheden. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of aan deze beide gedragscodes is voldaan. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.1 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Wat is de standaard gang van zaken indien een ambtenaar of een medewerkers van een universiteit in de Panamapapers voorkomt?
Binnen het integriteitsbeleid van het Rijk en de universiteit is er in relatie tot de Panamapapers geen standaardprocedure. Indien een ambtenaar of een medewerker van de universiteit in de Panamapapers mocht voorkomen kan dat een signaal zijn om eventueel nader onderzoek te doen. De naam van de betrokken hoogleraar komt niet voor in de Panama Papers, maar wel in de Paradise Papers. De RUG neemt dit mee in haar onderzoek.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, zie boven.
Het IPCC ‘Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) «Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate»?1
Ja.
Kent u de berichten «De oceanen zijn geen bodemloze put, ze zitten aan hun taks» en «The world has a third pole – and it's melting quickly»?2 3 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Deze berichten vragen aandacht voor de conclusies van het SROCC. Het kabinet heeft inmiddels een uitgebreide appreciatie van dit rapport aan de Kamer gezonden.
Kent u de berichten «VN-rapport benadrukt noodzaak voor meer beschermde gebieden in de oceanen» en «One billion people threatened by climate change risks to oceans, polar and mountain regions, UN report warns»?4 5 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken de berichten. Een intergouvernementele conferentie (IGC) bijeengeroepen onder auspiciën van de Verenigde Naties onderhandelt sinds 2018 over de totstandkoming van een Uitvoerende Overeenkomst (juridisch bindend instrument) onder het VN Zeerechtverdrag, over het behoud en duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit in gebieden buiten nationale rechtsmacht in de oceanen (BBNJ-proces). Een van de onderwerpen van deze onderhandelingen betreft gebiedsgerichte beheerinstrumenten, met inbegrip van beschermde gebieden op volle zee. Nederland coördineert zijn positie met betrekking tot de onderhandelingen over de Uitvoerende Overeenkomst met de andere lidstaten van de EU.
Erkent u dat, in het huidige tempo, aan het eind van deze eeuw mogelijk twee derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft in haar rapport aan dat voor een hoog emissiescenario (RCP8.5) het massaverlies van gletsjerijs in de hooggebergten van Azië, waaronder de Himalaya, aan het eind van deze eeuw ca. 2/3 kan bedragen.
Erkent u dat, zelfs als het 1,5°C-doel behaald zou worden, naar verwachting een derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport geeft geen specifieke cijfers voor het verwachte massaverlies bij 1,5 graden opwarming. Voor een laag emissiescenario (RCP2.6), dat overeenkomt met ca. 2 graden opwarming, verwacht het een massaverlies van ca. 44%. In het IPCC-rapport wordt gerefereerd aan een studie van Kraaijenbrink et al. (2017)6 naar massaverlies in de Himalaya, die de bevindingen van de mondiale modellen bevestigt. Die studie verwacht inderdaad een massaverlies voor de gletsjers in de Himalaya van ca. 1/3 bij een mondiaal gemiddelde opwarming van 1.5 graden.
Erkent u dat een dergelijk smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk snel smelttempo zal volgens IPCC inderdaad grote gevolgen hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier.
Voorziet u ook directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa, gegeven de erkenning dat het smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
De directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa zijn niet eenvoudig te voorspellen.
Onderschrijft u de boodschap dat de klimaatcrisis ook een crisis in de oceanen is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport laat inderdaad zien dat klimaatverandering ook ernstige consequenties met zich meebrengt voor de oceanen.
Erkent u dat we mogelijk nog in deze eeuw een nieuw oceaanklimaat zullen meemaken dat ongekend is ten opzichte van het pre-industriële tijdperk? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft aan dat de oceaan in de 21e eeuw naar verwachting een overgang zal maken naar ongekende omstandigheden met verhoogde temperaturen (vrijwel zeker), grotere stratificatie van de bovenste oceaanlagen (zeer waarschijnlijk), verdere verzuring (vrijwel zeker), zuurstofafname (gemiddeld vertrouwen) en veranderde netto primaire productie (laag vertrouwen). Hittegolven op zee (zeer hoog vertrouwen) en extreme El Niño/La Niña-gebeurtenissen (gemiddeld vertrouwen) zullen naar verwachting steeds frequenter worden. De Atlantische golfstroom (AMOC) zal naar verwachting verzwakken (zeer waarschijnlijk). De snelheid en de omvang van deze veranderingen zullen kleiner zijn in scenario's met lage broeikasgasemissies (zeer waarschijnlijk).
Erkent u dat de effecten van klimaatverandering en menselijke uitbuiting op onze oceanen langdurig en in bepaalde gevallen onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De effecten van klimaatverandering op de oceanen is inderdaad langdurig, omdat de oceanen veruit het grootste deel van de extra ingevangen energie als gevolg van de toenemende concentraties broeikasgassen in de atmosfeer hebben opgenomen en ook een groot deel van de uitgestoten CO2. Dit vertaalt zich onder meer een zeespiegelstijging die eeuwen tot millennia doorgaat. Op menselijke schaal zijn veel effecten – zoals verandering van oceaanstromingen en zeespiegelstijging – ook onomkeerbaar.
Kunt u een uitputtend overzicht verschaffen waaruit blijkt op welke wijze u in het Nederlandse beleid rekenschap geeft van deze kennis over decennialange, onomkeerbare en onherstelbare menselijke uitbuiting en de gevolgen daarvan op onze oceanen?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Erkent u dat het aannemelijk is dat het aantal mariene hittegolven verdubbeld is tussen 1982 en 2016? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft inderdaad aan dat wereldwijd het aantal mariene hittegolven tussen 1982 en 2016 is verdubbeld en zeer waarschijnlijk ook langduriger, intenser en uitgebreider zijn geworden. Het is zeer waarschijnlijk dat tussen 84 – 90% van de mariene hittegolven die zich tussen 2006 en 2015 hebben voorgedaan, te wijten zijn aan de antropogene temperatuurstijging. Verwacht wordt dat de frequentie, duur, ruimtelijke omvang en intensiteit (maximale temperatuur) van mariene hittegolven verder zal toenemen (zeer hoog vertrouwen).
Erkent u dat het aannemelijk is dat de wereldwijde frequentie van hittegolven op zee met ongeveer een factor 50 zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatprojecties laten volgens IPCC een toename van de frequentie van mariene hittegolven rond 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 zien met ongeveer 50 keer onder een hoog emissiescenario (RCP8.5) en 20 keer onder een laag emissiescenario (RCP2.6) (gemiddeld vertrouwen). De grootste frequentieverhogingen worden verwacht voor de Noordpool en de tropische oceanen (gemiddeld vertrouwen). De intensiteit van mariene hittegolven zal naar verwachting ongeveer 10-voudig toenemen onder RCP8.5 tegen 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 (gemiddeld vertrouwen).
Erkent u dat de voortdurende opname van koolstof door de oceaan tot 2100 de verzuring van de oceanen zal verergeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Overigens betreft het niet opname van koolstof maar van CO2, dat in het water koolzuur vormt.
Welke gevolgen voorziet u voor de zuurstof afgevende capaciteit van zeeën en oceanen door het steeds zuurder worden van het water in zeeën en oceanen?
Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag. Verzuring van de oceanen heeft gevolgen voor de soortensamenstelling en de ecosystemen in de oceanen, maar de precieze gevolgen zijn nog niet goed te voorspellen. Daarmee is ook het effect op de zuurstofproductie door deze ecosystemen nog onvoldoende bekend. Nederland zoekt hier nadrukkelijk de internationale samenwerking. Zo draagt Nederland in OSPAR-verband bij aan een beter begrip van de effecten van oceaanverzuring (onder andere op ecosystemen) en een beoordeling van de huidige situatie met betrekking tot verzuring van de OSPAR-gebieden, en trad Nederland in september 2018 toe tot de Alliance Against Ocean Acidification.
Erkent u dat gezonde oceanen een cruciale rol spelen bij het verminderen van de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC rapport maakt, net als eerder de GEO67 en IPBES8 rapporten, duidelijk dat gezonde oceanen weerbaarder zijn voor de effecten van klimaatverandering.
Erkent u dat gebieden waar «blauwe koolstof» in grote hoeveelheden wordt opgeslagen, zoals in de bodem van een mangrovebos of de diepe zeebodem, betere bescherming nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het verlies van grote hoeveelheden opgeslagen «blauwe koolstof» aan de atmosfeer draagt bij aan klimaatverandering en dient derhalve te worden voorkomen.
Erkent u het belang van het aanwijzen van natuurnetwerken in zee om zo de weerbaarheid van zeeën en oceanen te vergroten ten opzichte van het veranderende klimaat?
Ja.
Wat is uw inzet om, zowel nationaal als internationaal, bij te dragen aan het creëren van reservaten in zeeën en oceanen?
Op de Noordzee zet het kabinet zich in voor het beschermen en verbeteren van het mariene ecosysteem in op basis van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit heeft onder andere geresulteerd in de aanwijzing van de Doggersbank, Klaverbank, Friese Front, Noordzeekustzone, Voordelta en de Vlakte van de Raan. Deze natuurgebieden zijn opgenomen in het Europese Natura 2000-netwerk. Voor de natuurgebieden zijn specifieke doelstellingen vastgelegd voor verbetering van het marine habitat (zeebodem) en specifieke doelsoorten (o.a. vogels, zeezoogdieren en vissen). Ook in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zijn specifieke bodembeschermings-gebieden ingesteld (Friese Front en Centrale Oestergronden). Dit om invulling te geven aan de doelstelling uit de Mariene strategie deel I om 10 tot 15% van de Nederlandse Noordzeebodem te vrijwaren van noemenswaardige bodemberoering9.
In Caribisch Nederland is een reservaat ingesteld ter bescherming van zeezoogdieren en haaien (Yarari). Binnen Yarari is de Sababank aangewezen als nationaal park ter bescherming van het koraal. In de regio wordt samengewerkt met Frankrijk, de Verenigde Staten en de Dominicaanse republiek, die vergelijkbare reservaten hebben ingesteld. Ook wordt in het Caribisch gebied internationaal samengewerkt in het kader van de Cartagena Conventie en het Protocol for Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW-protocol) in het bijzonder.
Nederland zoekt internationale samenwerking om op basis van diverse internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-verdrag) en Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR), ook buiten de nationale rechtsmacht beschermde gebieden te realiseren. Het beheer van deze gebieden buiten nationale rechtsmacht is momenteel gefragmenteerd geregeld. Een groot aantal internationale organisaties en arrangementen heeft een mandaat t.a.v. een bepaald gebied, een bepaalde component van biologische diversiteit, een bepaalde activiteit of combinaties van het voorgaande. Om verbetering aan te brengen in de geschetste situatie is de Nederlandse inzet internationaal om in een juridisch verbindend instrument onder het VN Zeerechtverdrag een systeem voor effectieve samenwerking t.a.v. gebiedsgerichte beheerinstrumenten tot stand te brengen. Nederland coördineert zijn positie in dit verband met de EU en haar lidstaten.
Wat zijn de implicaties van het IPCC-rapport op het Noordzeebeleid?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Is het IPCC-rapport aanleiding om haast te maken met het aanwijzen van het onderwater natuurnetwerk in de Noordzee? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u deels naar het antwoord op vraag 19 en voorts naar de uitgebreide appreciatie van het rapport die aan de kamer is toegezonden.
Welk percentage van de Noordzee is daadwerkelijk beschermd voor alle soorten visserij?
Op dit moment zijn de zone I gebieden in het Natura2000-gebied Noordzeekustzone beschermd tegen alle soorten van visserij, ook recreatieve visserij. Dit betreft 140 km2 oftewel 0,2% van de NL Noordzee.
Erkent u dat de wereldwijde visbestanden zijn gedaald, in de Noordzee zelfs met 35%, door het warmere zeewater?6 Zo ja, kunt u toelichten hoe u hiermee rekening houdt in uw visserijbeleid?
Erkent u dat visbestanden in warm zeewater dubbel worden geraakt door overbevissing, doordat het ze kwetsbaarder maakt voor de hogere temperatuur van het water en het bovendien het herstel van de bestanden hindert? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u in uw visserijbeleid rekening houdt met deze dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater?
Bent u bereid dit gegeven over de dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater onder de aandacht te brengen bij de Europese onderhandelingen over de vangstquota dit najaar? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat door het warmere zeewater de maximaal duurzame vangst naar beneden bijgesteld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een goed beheer van mariene gebieden niet gezien moet worden als vervanging van de immer noodzakelijke snelle vermindering van de broeikasgasemissies? Zo nee, waarom niet?
Ja, beide zijn nodig.
Erkent u dat diepgaande economische en institutionele transformaties nodig zijn om de klimaatcrisis het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet?
Op de implicaties van de IPCC-rapporten voor het nationale en internationale beleid is ingegaan in de kabinetsappreciatie die aan de kamer is toegezonden.
Erkent u dat het missen van de Nederlandse klimaatdoelen, te beginnen met het klimaatdoel van 2020, volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft zijn klimaatdoelen, zoals afgesproken in mondiaal (Kyoto Protocol) en EU kader (voor de niet ETS sectoren) niet gemist. Voor 2020 heeft Nederland geen nationaal doel geformuleerd, maar tracht het Kabinet om de uitspraak in de Urgenda zaak na te leven. Met de klimaatdoelstelling van 49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 ligt Nederland op schema voor een reductie van 95% in 2050, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Deze nationale doelstellingen zijn volgens het PBL in lijn met de afspraken onder de Overeenkomst in Parijs om de mondiaal gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim beneden 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad en derhalve is het kabinet van mening een verantwoord klimaatbeleid te voeren.
De vele klachten van een buurt na de komst van een forensisch centrum |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buurt slaat alarm om forensisch centrum na vele incidenten»?1 Wat vindt u van de lange lijst van de in het bericht genoemde incidenten in deze buurt sinds het Forensisch Centrum voor Adolescenten, een overgangshuis voor probleemjongeren die in aanraking zijn geweest met de politie of justitie, zich een jaar geleden in deze buurt heeft gevestigd?
Het Forensisch Centrum (FC) is een zorgaanbieder die zich specialiseert in zorg aan jongeren binnen het jeugdstrafrecht. Het FC is een private instelling en niet in beheer van de Dienst Justitiële Inrichtingen van mijn ministerie. Het betreft geen justitiële jeugdinrichting waar de PIJ-maatregel of jeugddetentie ten uitvoering wordt gelegd. Een behandeling in het FC kan wel onderdeel uitmaken van een voorwaardelijke straf of van het re-integratieplan van een jeugdige na jeugddetentie of na een PIJ-maatregel.
Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing. De gemeente bekostigt de zorg die in de kliniek wordt geleverd als dit in een strafrechtelijke beslissing is opgenomen. Het FC is in de zomer van 2018 op eigen initiatief en zonder afstemming met de gemeente overgegaan tot ontwikkeling van een verblijfslocatie met behandeling voor 4 (eventueel uit te breiden tot 6 of 8) jeugdigen in stadsdeel Noord. Zij huren de locatie van een particuliere verhuurder.
Uw specifieke vragen over de incidenten en contact met de buurt kan ik daarom niet beantwoorden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente Amsterdam.
Hoe kan het dat het stadsdeel en de gemeente destijds niet goed op de hoogte waren van de vestiging van dit centrum met deze doelgroep? Hoe is het contact met de buurt verlopen? Klopt het dat de bewoners niet vooraf zijn geïnformeerd en betrokken? Wat vindt u daarvan? Klopt het dat het centrum voor bewoners nog steeds niet of nauwelijks bereikbaar is en er geen noodnummer beschikbaar is voor de buurt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een particuliere instelling die met deze doelgroep werkt ook verantwoordelijkheid moet nemen voor de buurt? Zo ja, hoe wordt daar in deze kwestie invulling aan gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid de plaatsen bekostigt in deze particuliere instelling die forensisch specialistische zorg biedt aan jongeren? Zo ja, om hoeveel plaatsen en om welke bedragen gaat het? Op welke – strafrechtelijke – titel verblijven de adolescenten aldaar?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat bewoners zich hebben gewend tot de gemeente, uw ministerie, jeugdhulpverlening en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd maar dat niemand lijkt te weten wat ze met de situatie aan moeten en dat iedereen naar elkaar wijst? Hoe liggen nu precies de verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Wie kan ingrijpen als het niet goed gaat of de overlast de spuigaten uitloopt?
Ik heb van twee bezorgde bewoners in oktober 2018 een brief ontvangen. Deze brief heb ik beantwoord. Daarbij heb ik de bewoners uitgelegd dat het FC niet in beheer is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ze voor vragen verwezen naar de gemeente. Verder heb ik de bewoners verwezen naar een buurtbijeenkomst georganiseerd door het stadsdeel Noord. Ik heb geen zicht op uitingen van bewoners richting andere partijen zoals de gemeente.
Uw vragen inzake verantwoordelijkheden, bevoegdheden en wie mogelijk kan ingrijpen licht ik graag toe. Jeugdhulpaanbieders dienen te voldoen aan de algemene eisen in de Jeugdwet. Er zijn geen aanvullende eisen voor jeugdhulp in een strafrechtelijk kader, zoals het FC. In het jeugdstrafrecht geven gecertificeerde instellingen (GI’s), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclasseringsorganisaties en/of het Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) advies over passende zorg aan de zorgaanbieder. Jeugdigen die in een zorginstelling geplaatst worden zoals het FC, worden daar op strafrechtelijke titel geplaatst. De Jeugdwet bepaalt dat de zorg die als bijzondere voorwaarde is opgenomen in een vonnis van een kinderrechter of in een «Scholings en Trainingsplan» (STP) van een JJI, gefinancierd moet worden door de gemeente, ook wanneer de gemeente geen inkoopafspraken met die zorgaanbieder heeft. De zorgaanbieder moet zich, naast algemeen geldende kwaliteitseisen in de jeugdzorg, net als alle ondernemers houden aan lokale regels, zoals vergunningvereisten. Bij signalen dat de zorg niet in orde is, kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdzorg een onderzoek starten en in het uiterste geval een locatie sluiten.
Klopt het dat het stadsdeel en de gemeente nauwelijks middelen hebben om af te dwingen dat de situatie verbetert? Zo ja, wie dan wel?
Deze vragen kan ik helaas niet beantwoorden, ook hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente.
Wat is uw reactie op de kritiek van de bewoners dat het er niet op lijkt dat het forensisch centrum voldoende controle heeft over de bewoners van het pand en dat dit tot gevaarlijke situaties leidt en kan leiden in de nabije toekomst?
Zie antwoord vraag 6.
Welke eisen zijn er door het ministerie, in het kader van de overeenkomst en de inkooprelatie, gesteld aan de veiligheid van de directe woonomgeving, het toezicht op en de behandeling en beveiliging van deze jongeren?
Zoals eerder vermeld koopt het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen plekken in bij het FC.
Welke rol hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid bij particuliere instellingen zoals deze?
De Inspectie Gezondheid en Jeugd heeft diverse toezichtskaders voor het toezicht op jeugdhulpaanbieders. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in deze geen wettelijke toezichttaak.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat kwetsbare jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie de behandeling en begeleiding krijgen die zij nodig hebben, maar dit niet leidt tot onevenredig veel overlast in een woonbuurt zoals nu het geval in Amsterdam-Noord?
Deze vraag ziet op een verantwoordelijkheid van de gemeente. Ook al betreft het jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie, zijn ze als zodanig niet meer in beeld bij justitie en valt de benodigde behandeling en begeleiding onder de jeugdwet.
De onhoudbare situatie in Woltersum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel over de situatie van inwoners in Woltersum van wie huizen hersteld en versterkt moeten worden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Mijn reactie is in onderstaande antwoorden uiteengezet.
Zijn de huizen die in aanmerking komen voor zowel schadeherstel als versterking in beeld? Zo nee, wanneer is dit duidelijk? Zo ja, om hoeveel huizen gaat het en wanneer worden deze hersteld en versterkt?
In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Bij een AOS-melding maakt een bewoner met acute zorgen over hun veiligheid melding bij de TCMG. Een dergelijke melding wordt binnen 48 uur opgepakt waarbij op locatie de actuele situatie wordt beoordeeld. Zo nodig worden er tijdelijke maatregelen genomen. Het is geen beoordeling van de oorzaak van de schade, de omvang van de schade of exacte toetsing aan de normering.
Binnen welke termijn is de samenwerking tussen de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangekondigd in de onlangs aan uw Kamer gestuurde brief over «Diverse onderwerpen Groningen» (Kamerstuk 33 529, nr. 680), hebben NCG en TCMG een convenant gesloten dat mogelijk maakt om zogenoemde «combinatiedossiers» (samenloop versterken en schade) met elkaar af te stemmen.2 In het op 11 september 2019 gesloten convenant is afgesproken dat de NCG en de TCMG gegevens uitwisselen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, overeenkomstig de AVG.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt om stapsgewijs tot een «één-loket-gedachte» te komen, waarbij de bewoner ervaart dat er één organisatie belast is met de versterking en schadeafhandeling van het gebouw. Dit gebeurt onder meer door te streven de opname voor schade en de opname voor de versterking gelijktijdig uit te voeren, zodat de bewoner een keer te maken krijgt met een instantie. Tevens door te werken met een begeleider die zowel de procedure voor schadeafhandeling als de versterking kan begeleiden. Er wordt gestart met een selectie van dossiers en gebouwen. Hiermee kan worden ervaren tegen welke knelpunten aangelopen wordt en hoe die kunnen worden opgelost.
Wanneer wordt de convenant in praktijk gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze woningen niet met een hoog risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komen, maar wel als acuut onveilig zijn verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend wanneer het gesprek tussen TCMG en NCG plaats vindt? Zo ja, wanneer is dat? Kunt u de uitkomst met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen zijn er om schadeherstel en versterking niet gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen voor de mensen die zowel op schadeherstel als versterking wachten?
Zie antwoord vraag 3.
De mobiele slachthuizen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Medewerkers NVWA: mobiel slachthuis werkt dierenleed in de hand»?1
Ja.
Kennen u of de leiding van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook de signalen van medewerkers van de NVWA dat door de mobiele slachthuizen dieren onnodig lijden en dat er risico's voor de volksgezondheid zijn? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aard van deze signalen wordt in uw vraag omschreven. Bij de nog lopende evaluatie van de resultaten van de pilot worden deze signalen meegenomen. Ik heb geen informatie over hoeveel NVWA-medewerkers de zorgen delen.
Is het waar dat door het bestaan van mobiele slachthuizen het voorkomt dat veehouders hun vee niet meer de medische zorg die nodig is geven of pijnbestrijding onthouden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit volstrekt ongewenst is en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
In de evaluatie wordt bezien of er grond is voor deze veronderstelling. Ik vind het niet acceptabel dat dieren de nodige zorg wordt onthouden.
Deelt u de mening dat als blijkt dat de mobiele slachthuizen vooral zorgen voor meer inkomsten van veehouders ten koste van het dierenwelzijn, dat de mobiele slachthuizen dan dienen te verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De pilot met de mobiele dodingsunit (MDU) is gestart om te onderzoeken of niet-transportwaardige, maar wel slachtwaardige dieren in het slachtproces zouden kunnen worden gebracht door bedwelming en doding op het primaire bedrijf. Het spreekt voor zich dat er geen aantasting van dierenwelzijn mag plaatsvinden ten gevolge van de inzet van de mobiele dodingsunit. Een en ander is nu onderwerp van de nog lopende evaluatie.
In hoeverre kan er gevaar voor de volksgezondheid ontstaan als er ziek en onbehandeld vee voor de consumptie wordt geslacht?
In Nederland is het keuringsregime erop gericht om te voorkomen dat zieke dieren in het humane consumptiecircuit terecht komen, om risico’s voor de voedselveiligheid en volksgezondheid te voorkomen. De hiertoe noodzakelijke keuringen (ante mortem en post mortem) vinden ook bij de inzet van de mobiele dodingsunit plaats.
Hoe komt er duidelijkheid over het functioneren van de mobiele slachthuizen? Is er sprake van een deskundige en een onafhankelijke evaluatie? Door wie wordt die uitgevoerd?
Ik streef ernaar om de evaluatie van de inzet van de mobiele dodingsunit op korte termijn af te ronden. Het betreft een evaluatie van NVWA en beleidsministerie gezamenlijk.
Kunt u de resultaten van de genoemde evaluatie en de antwoorden op bovenstaande vragen vóór uw overleg met de Tweede Kamer over de NVWA op 15 oktober 2019 naar de Kamer sturen?
Ik heb uw Kamer de antwoorden zo spoedig mogelijk te antwoorden gestuurd. De uitkomsten van de evaluatie van de MDU zal ik na afronding daarvan met uw Kamer delen.
De zelfmoordpreventielijn |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn, die breed bekend staat als 113, niet onder dat telefoonnummer te bereiken is?1
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid. In 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Is het algemeen bekend dat – anders dan het noodnummer 112 – voor de zelfmoordpreventielijn 0900–0113 gebeld moet worden?
In alle uitingen die verwijzen naar 113 Zelfmoordpreventie, wordt uitdrukkelijk het nummer 0900–0113 vermeld. Veel mensen kunnen de hulplijn vinden: in 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen onlinehulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie.
Wat is de reden dat het breed gecommuniceerde nummer voor hulp 113 niet onder dat nummer bereikbaar is?
Het nummer 1-1-3 is nooit breed gecommuniceerd; de naam 113Online is sinds 2017 aangepast in 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Klopt het dat het nummer 0900–0113 niet gratis is? Zo ja, waarom is dat?
Vanaf de start van 113Zelfmoordpreventie, is de dienstverlening die geboden wordt gratis beschikbaar voor iedereen die belt, mailt of chat. De kosten die verbonden zijn aan de telefoon zijn – tot op heden – voor rekening van de beller. Ik heb dit voorjaar aan 113Zelfmoordpreventie gevraagd een indicatie te geven van de omvang van de kosten die gemoeid zijn met het vergoeden van de telefoonkosten. Ik heb begrepen dat de kosten opgevangen kunnen worden in de huidige instellingssubsidie van 113Zelfmoordpreventie (€ 5,4 miljoen) waarmee toekenning van het nummer 0800–0113 in elk geval de voorkeur verdient boven het op dit moment gehanteerde 0900-nummer. Het nummer 0800–0113 is reeds toegekend.
Klopt het dat er al langer gesprekken met het Ministerie VWS lopen om het telefoonnummer 113 te verkrijgen? Deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk helderheid over gegeven moet worden?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over suïcidepreventie van ‪17 oktober a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao' |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de lijst met diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvangsector is samengesteld? Klopt het dat deze lijst een resultaat is van overleg aan de cao-tafel?
In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) dat is afgesloten met de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK), BOinK, FNV, CNV en Sociaal Werk Nederland (SWN) zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van kinderopvang te verhogen. Later hebben Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK) en Voor Werkende ouders zich achter dit akkoord geschaard.
De afspraken betreffen onder andere afspraken over: coaching door pedagogisch beleidsmedewerkers, taalniveau 3F voor pedagogisch medewerkers (inwerkingtreding 2023), het niet meer formatief inzetten van vrijwilligers, het maken van een opleidingsplan door organisaties, het beperken van de inzet op stagiaires en de inzet op permanente scholing.
In het akkoord zijn geen afspraken gemaakt over opleidingen. De totstandkoming en de inhoud van afspraken omtrent opleidingseisen is in beginsel de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers en hun organisaties. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Ik ben dan ook niet betrokken geweest bij de inhoud en vormgeving van de lijst.
Is er voor het opstellen van de lijst met opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang overleg geweest tussen de cao-partijen en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de vastgestelde lijst in overeenstemming is met de eisen die gesteld zijn in de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen in relatie tot het erkennen van diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvang contraproductief kan uitwerken, aangezien er sprake is van een groot personeelstekort in de kinderopvang? Welke rol ziet u voor uzelf om een te strenge uitleg te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van vraag 2 en 3 duidelijk wordt, zijn in het IKK-akkoord geen afspraken gemaakt over opleidingen, dat is aan cao-partijen. Een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen is dan ook niet aan de orde. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Daarin zijn sommige verouderde opleidingen niet meer opgenomen. Willen herintreders na een tussenstap toch weer werken in de kinderopvang, dan dient voor sommige opleidingen een gelijkstellingsverzoek te worden aangevraagd. Tot zover is 70% van deze verzoeken gehonoreerd. Het is aan cao-partijen, indien zij dit nodig achten, met elkaar in overleg te treden over de diplomalijst. Ik zie voor mezelf hier geen rol. De cao Kinderopvang heeft een looptijd van 1 januari 2018 t/m 31 december 2019 en inmiddels lopen de cao-onderhandelingen voor een nieuwe cao.
Herinnert u zich eerdere oproepen over de personeelskrapte in de kinderopvang in reactie waarop u heeft aangegeven met de sector in gesprek te gaan over de personeelstekorten?2 3
Ja.
Bent u bereid om in dit gesprek ook de vastgestelde lijst van opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang te agenderen?
Arbeidsmarktkrapte speelt op dit moment bij meerdere sectoren. Het is een van de gevolgen van de groeiende economie. Dat is goed nieuws, maar het betekent ook dat de arbeidsmarkt tot een nieuw evenwicht moet komen. Voor kinderopvangondernemers is het daarom op dit moment moeilijker om gekwalificeerd personeel te vinden. Om deze reden ben ik met de kinderopvangsector in gesprek over de arbeidsmarktkrapte. Zoals aangegeven in reactie op de motie Van Meenen (D66)/De Pater-Postma (CDA)4 trachten we aan de hand van die gesprekken een soort spoorboekje te formuleren waarin naar oplossingen wordt gezocht. Opleidingen, in zijn algemeenheid, zijn ook een onderwerp van dit gesprek. Hierbij wordt gekeken naar de knelpunten, ieder vanuit zijn eigen rol. Het oppakken van knelpunten rondom de vastgestelde lijst van opleidingen is daarbij aan de sociale partners zelf en past niet bij de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De Nieuwsuur-uitzending 'Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen' |
|
Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending «Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen»?1 En bent u ook bekend met het bericht «Zeker twintig doden bij rellen Indonesische provincie Papoea»?2
Ja.
Wat is uw laatste informatie over het recente optreden van de Indonesische veiligheidsdiensten in de provincie West-Papoea? Welke informatie heeft u over het aantal doden en gewonden dat is gevallen als gevolg van het optreden van militairen en politieagenten in deze provincie de afgelopen weken?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De Nederlandse ambassade in Jakarta volgt de situatie nauwlettend en bespreekt deze regelmatig met NGO’s, kennisinstituten, journalisten en overheidsfunctionarissen. Deze gesprekken bevestigen de complexiteit van de situatie waarin meerdere conflicten samen lijken te komen.
De Indonesische autoriteiten benadrukken dat de verhoogde aanwezigheid van veiligheidspersoneel in Papua tijdelijk is, en dat het veiligheidspersoneel nadrukkelijk instructies heeft gekregen om zich terughoudend op te stellen door alleen defensief te handelen.
Hoe beoordeelt u dit optreden van de Indonesische politie en militairen?
Het handhaven van de orde en veiligheid is de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten. Daarbinnen hebben zij de bevoegdheid om veiligheidstroepen te sturen wanneer zij oordelen dat een situatie hierom vraagt. Proportionaliteit en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf zijn hierbij cruciaal en dit benadrukken wij ook in onze contacten met Indonesische autoriteiten.
Heeft u sinds het uitbreken van deze nieuwe protesten contact opgenomen met de Indonesische autoriteiten over deze situatie? Welke rol speelt uw ambassade in Jakarta hierin?
De situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Meteen na het uitbreken van de recente onlusten, heeft Nederland op hoogambtelijk niveau zorg overgebracht over de ontwikkelingen in Papua. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd. Meest recent heeft Minister-President Rutte de situatie in Papua tijdens zijn bezoek aan Indonesië op 7 oktober jl. met Indonesische president Widodo besproken.
De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de Indonesische autoriteiten, en er bij hen op aan te dringen dat zij de mensenrechten en de rechten van de Papoea’s respecteren?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het onafhankelijkheidsreferendum en het Drooglever-rapport3, waarin u aangeeft dat het rapport een academisch werk is, maar u geen eigen oordeel vormt over deze gebeurtenissen? Bent u bereid alsnog uw analyse hierover te delen, gezien de Nederlandse rol in deze gebeurtenissen?
Ik zie geen aanleiding om de lijn in de Kamerbrieven van 22 november 2005, stuk 30 300V, en van 29 april 2016, stuk 2420, te herzien. Het academische onderzoek van professor Drooglever vormt een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papua en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice».
Papua is onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. De verplichting om de rechten van de Indonesische inwoners, waaronder Papua’s, te beschermen ligt in dat kader bij de Indonesische autoriteiten. Niettemin gaat het lot van de Papua's het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papua is dan ook vast onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Indonesië. Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Ook dit benadrukt het kabinet in contacten met de Indonesische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in deze uitzending dat «De Nederlandse regering [...] een morele verplichting [heeft] om ons [de Papoea’s] te helpen en serieus naar de zaak te kijken»? Hoe beoordeelt u de opvatting dat Nederland vanwege het verleden in de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-Nieuw-Guinea een bijzondere verplichting heeft om op te komen voor de rechten van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een meisje zelfmoord pleegde na het niet-bestaande telefoonnummer ‘113’ te bellen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Leeft u ook mee met de familie van de jonge vrouw haar die leven beëindigde nadat zij tevergeefs hulp zocht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook begrijpelijk dat men verondersteld dat «113» het correcte nummer van de zelfmoordpreventielijn is aangezien dit zowel de slogan als het adres van de website is, en niet «0900–0113»?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 1-1-3 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 1-1-3 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Acht u het van groot belang dat personen die denken aan zelfmoord zo snel en gemakkelijk mogelijk met iemand in contact moeten kunnen komen voor een anoniem en vertrouwelijk gesprek?
Ja, daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018.
Deelt u de mening van de geïnterviewde dat de insinuatie dat 113 een telefoonnummer is misleidend is?
Ik vind het verschrikkelijk wat er gebeurd is. Ik begrijp goed dat het voor de naasten een hard gelag is en dat de wetenschap dat contact is gezocht en niet is gevonden, niet te bevatten is.
Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat en dat ze niet het juiste nummer te horen krijgen. Voor de acties die ik onderneem verwijs ik u naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wanneer zijn de gesprekken tussen de zelfmoordpreventielijn en uw ministerie hierover begonnen? Kunt u een overzicht geven van dit proces en de redenen dat de zelfmoordpreventielijn niet het gevraagde nummer 113 toegewezen heeft gekregen?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet te verkroppen is dat de slogan «144, red een dier» wel slaat op een werkend telefoonnummer voor dieren in nood, maar 113 niet het nummer is voor mensen met suïcidale gedachten?
Het nummer «1-4-4» betreft een nummer in de zogenaamde «1–4» – reeks. Deze reeks maakt geen onderdeel uit van de reeks «1–1» die is aangewezen voor harmonisatie van korte nummers voor informatie en hulpdiensten en hier speelt niet het risico op mogelijke «misdialing» met het nummer 1-1-2.
Vindt u ook dat 113 zo snel mogelijk moet worden toegewezen aan de zelfmoordpreventielijn, dan wel moet worden doorgeschakeld naar 0900–0113 als tijdelijke oplossing?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat mensen in nood zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn niet kunnen bellen omdat dit nummer niet gratis is? Zo ja, kunt u dit zo spoedig mogelijk rechtzetten opdat beltegoed niet langer een voorwaarde is om hulp te krijgen voor iemand met suïcidale neigingen?
Ik verwijs u voor mijn reactie naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u aangeven binnen welk tijdsbestek u bovenstaande veranderingen gaat doorvoeren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Deelt u de mening dat de zelfmoordpreventielijn ook bereikbaar moet zijn via het nummer 113? Zo ja, kunt u per direct het nummer 113 toegankelijk maken voor en koppelen aan de Zelfmoordpreventielijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen dit nummer (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden2. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat is volgens u de reden dat mensen nu een langer nummer, te weten, 0900–0113, moeten bellen?
Ik begrijp dat destijds aan 113 Online een 020-nummer was toegekend. Ongeveer zes jaar geleden is dit omgezet naar een landelijk 0900-nummer.
Waarom worden bellers die bellen naar 113 niet doorverbonden met 0900–0113?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u het bellen van de zelfmoordpreventielijn gratis toegankelijk maken zodat ook kinderen en jongeren zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat de zelfmoordpreventielijn niet bereikt wordt door verwarring over het te bellen telefoonnummer?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. Jaarlijks bellen 22.000 mensen 113Zelfmoordpreventie voor steun en hulp in verband met hun suïcidaliteit, ruim 48.000 mensen weten 113zelfmoorpdreventie online te vinden (2018).
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg suïcidepreventie van 17 oktober 2019?
Ja.
De wachtlijsten bij het speciaal onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scholen voor speciaal onderwijs bezwijken onder wachtlijsten»?1
Ja.
Heeft u zicht op de hoogte van de huidige wachtlijsten in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs? Zo ja, kunt u de cijfers per ommegaande met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is een dergelijk inzicht te hebben en bent u bereid de wachtlijsten inzichtelijk te maken?
Er is geen informatie beschikbaar van het aantal leerlingen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Ik deel uw mening dat het goed zou zijn om hier meer inzicht in te krijgen. Ik ben bereid te verkennen of en zo ja hoe we deze informatie inzichtelijk kunnen krijgen.
Deelt u de stelling van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs dat zich «dramatische situaties» voordoen in het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kan er landelijk gezien nog geen uitspraak worden gedaan over de situatie in het (v)so. De definitieve cijfers over de instroom dit schooljaar in het sbo en (v)so zijn op dit moment nog niet bekend. De gegevens van afgelopen schooljaren laten een lichte toename van de instroom in het sbo en so en een daling in het vso zien.
Ziet u een verband tussen enerzijds het lerarentekort en de daarmee te hoge werkdruk in het reguliere onderwijs, en anderzijds de toename van het aantal leerlingen dat wordt doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen schooljaar was er sprake van een lichte toename van de instroom in het sbo en so. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so wordt vooral veroorzaakt door deze laatste groep.
In het vso is er sprake van een afname van de instroom.
Het kabinet heeft via de werkdrukmiddelen in 2019 € 333 miljoen beschikbaar gesteld om de werkdruk in het basisonderwijs te verminderen. De komende jaren loopt dit bedrag op tot € 430 miljoen. Scholen besteden deze middelen over het algemeen aan extra handen in de klas. Of dit al dan niet lijdt tot een daling van de instroom van het sbo is niet te zeggen.
Wat doet u om de lerarentekorten specifiek in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs aan te pakken?
De aanpak van de tekorten in het (v)so loopt mee in de brede aanpak langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd.
Ziet u een verband tussen het tekort aan leraren in het voortgezet speciaal onderwijs en het gegeven dat de leraren in die onderwijssector onder de cao van het primair onderwijs vallen? Zo ja, deelt u de mening dat zij idealiter volgens de cao van het voortgezet onderwijs zouden moeten worden betaald? Zo nee, hoe verklaart u de relatief hoge tekorten in deze onderwijssector?
Het is niet aan het Rijk, maar aan de sociale partners om te bepalen wie onder welke cao valt. Overigens biedt de huidige cao in het po wel ruimte om leraren die in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs (bijvoorbeeld havo/vwo) lesgeven een hoger salaris te bieden. Over het algemeen zitten leraren in het vso ook in een hogere salarisschaal dan in het reguliere basisonderwijs. Scholen gaan zelf over hun personeelsbeleid. De sociale partners kunnen hierover ook aanvullende afspraken maken.
Kunt u inzichtelijk maken wat het kost om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao van het voortgezet onderwijs te laten vallen? Kunt u daarbij ingaan op uw berekening?
Optie
Bedrag
(V)so vervolgonderwijs cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 35 mln.
(V)so alle leraren cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 120 mln.
Om alle leraren in het (v)so met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs onder de cao vo te laten vallen is structureel circa € 35 miljoen nodig. Om alle leraren in het (v)so onder de beloning van de cao vo te laten vallen is structureel circa € 120 miljoen benodigd. Idee hierbij is dat (v)so-leraren op basis van de huidige schaal en trede in de cao po worden ingepast in de cao vo2.
Verder moet bij het onderbrengen onder de cao vo rekening gehouden worden met het feit dat naast de beloningskosten ook kosten ontstaan doordat ook andere arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor (v)so-leraren zoals een ander aantal lesgevende uren.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: ‘Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»? Vindt u ook dat een dergelijke situatie totaal ongewenst is en dat iemand die hulp nodig heeft in een dergelijke situatie deze hulp altijd zo eenvoudig en snel mogelijk moet kunnen bereiken?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies. Ik ben het met de vragensteller eens dat een dergelijke situatie ongewenst is. Hulp en steun voor iemand die suïcidale gedachten heeft, moet zo snel en zo eenvoudig mogelijk ter beschikking staan, dat staat voor mij voorop. Dit kabinet heeft niet voor niets substantieel extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan suïcidepreventie ter hoogte van € 15 miljoen voor deze kabinetsperiode.
Begrijpt u dat het zeer verwarrend is dat 113 niet het daadwerkelijke nummer van de Zelfmoordpreventielijn is? Begrijpt u tevens dat het zeer verwarrend is dat iemand die 113 belt te horen krijgt dat het nummer momenteel niet bereikbaar is en dat hij of zij het later nogmaals moet proberen?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid. In 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen (afhankelijk van de provider) de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Is het waar dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de Telecommunicatiewet momenteel niet toestaat dat het nummer 113 gebruikt wordt omdat dit nummer gereserveerd is voor een eventueel Europees Noodnummer? Is er in het geval van zelfmoordgevoelens geen sprake van een noodsituatie? Per wanneer wordt 113 als Europees noodnummer in gebruik genomen? Klopt het dat dit nog heel lang kan duren, terwijl ondertussen levens gered kunnen worden door het gebruik van dit nummer? Graag uw reactie.2
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De huidige bestemming van het nummer 1-1-3 is gebaseerd op een rapport van de Europese Commissie inzake nummerreeksen voor toekomstige Europese harmonisatie van korte nummers voor informatie- en hulpdiensten en de aanbeveling om de reeks 1–1 daarvoor te gebruiken. De harmonisatie heeft betekenis in een breed Europees verband. Tot dusverre is in dit kader op basis van de regelgeving van de EU en (aanvullend) beleid van de Conférence Européenne des administrations des Postes et Télécommunications (CEPT), het alarmnummer 1-1-2 in gebruik genomen en is de reeks 1-1-6 XYZ (zescijferig) bestemd als nummer voor Europees geharmoniseerde diensten met een maatschappelijk belang. In de 116-reeks zijn inmiddels een aantal diensten gehuisvest die noodsituaties kunnen betreffen, zoals het telefonisch meldpunt voor vermiste kinderen (116000), kinderhulplijnen (116111) en hulplijnen voor emotionele steun (116123). Hierbij zij opgemerkt dat hulp bij suïcidale gedachten ook onderdeel is van de bestemming van 116123. Verdere harmonisatie is tot dusverre uitgebleven. Enkele landen hebben het nummer 1-1-3 in gebruik genomen, hoofdzakelijk als (niet urgent) politienummer. Gezien deze ontwikkeling wordt niet voorzien dat op korte termijn het nummer 1-1-3 op Europees niveau zal worden geharmoniseerd.
Klopt het dat er al langer gesprekken lopen tussen het Ministerie van VWS en 113 over het telefoonnummer 113? Kunt u aangeven waarom dit zo lang moet duren? Bent u niet van mening dat dit zo spoedig mogelijk opgelost moet worden? Per wanneer gaat u regelen dat 113 het daadwerkelijke nummer wordt of dat iemand die 113 belt direct wordt doorgeschakeld naar de Zelfmoordpreventielijn?
Ik heb eind 2018 van 113 Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in het nummer 1-1-3 aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De belangrijkste afweging bij een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hiermee tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) dit nummer (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden3. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Gaat u op korte termijn regelen dat 113 een gratis toegankelijk nummer wordt zodat dit nummer ook te bereiken is door jongeren zonder beltegoed?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse jeugdzorgaanbieders naar rechter om tariefverlagingen: «Onder deze voorwaarden gaan we failliet»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de tariefverlagingen die de tien samenwerkende gemeenten in de Haagse regio hanteren? Bedragen deze werkelijk ongeveer 40%?
Navraag bij de regio Haaglanden leert dat de tarieven in algemene zin niet met 40% dalen. De meeste tarieven stijgen.
De inkoopronde betreft 85 producten waarvan het merendeel (53 producten) geïndexeerd is. Voor 8 producten zijn de tarieven met meer dan de indexatie naar boven bijgesteld. Voor 23 producten zijn de tarieven om verschillende redenen naar beneden bijgesteld. Hiervan kenden er 6 een daling van circa 40%. Daarnaast was er 1 nieuw product.
Gemeenten dienen bij hun inkoop (ongeacht de wijze van bekostiging) rekening te houden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bepaalt dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Op 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in de rechtszaak. De Jeugdhulpaanbieders zijn voor wat betreft de tariefsdiscussie in het gelijk gesteld. De regio Haaglanden heeft onvoldoende aangetoond dat de door hen vastgestelde tarieven voldoende recht doen aan de kosten die aanbieders maken. De rechter verwijst hierbij meermaals naar artikel 2.12 uit de Jeugdwet.
In de praktijk is er vaker discussie over tarieven en zijn er met enige regelmaat signalen van aanbieders dat sommige gemeenten niet of onvoldoende indexatie bieden en geven sommige aanbieders aan dat afgesproken tarieven niet kostendekkend zijn.
Dit is de reden dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de Tweede Kamerbrief «over het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen» van 7 november 2019 een AMvB reële prijs voor de Jeugdwet hebben aangekondigd. Dit in navolging van de AmvB reële prijs, zoals deze eerder in de Wmo 2015 is opgenomen.
Lijkt het u aannemelijk dat jeugdzorginstellingen (blijvend) kwalitatief hoge zorg kunnen verlenen voor ongeveer de helft van het geld? Zo nee, draagt u deze boodschap ook uit richting gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk verband ziet u tussen de enorm grote tekorten op de sociaal domein begrotingen van gemeenten en deze drastische prijsverlagingen?
Het signaal dat veel gemeenten te maken hebben met tekorten op hun budget voor jeugdhulp is niet nieuw. Dit is ook de reden geweest dat het kabinet bij voorjaarsnota € 1.020 miljoen extra financiële middelen voor de jeugdhulp beschikbaar heeft gesteld.
Tegelijkertijd ontslaan financiële tekorten gemeenten niet van hun verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien, zoals de jeugdhulpplicht en de plicht om reële tarieven te hanteren.
Deelt u de mening dat de zorg voor onze jeugd hiermee in de uitverkoop wordt gegooid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te verzekeren dat niet nog meer jeugdzorginstellingen failliet gaan waardoor kinderen zonder hulp komen te zitten en wachtlijsten nog verder oplopen?
Het is de eerste verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders zelf (goede bedrijfsvoering) en gemeenten (goed opdrachtgeverschap) om te zorgen dat aanbieders niet failliet gaan.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en de Jeugdautoriteit kunnen hierin een bemiddelende rol spelen wanneer gemeenten en aanbieders er in gezamenlijk onvoldoende uit komen.
Voor situaties waar continuïteit van cruciale jeugdhulp in acuut gevaar komt door liquiditeitsproblemen bij een jeugdhulpaanbieder is een subsidieregeling in de maak. Voor deze regeling is gelijktijdig met de extra financiële middelen voor jeugdhulp, € 20 miljoen vanuit het gemeentefonds gereserveerd.
Kunt u verzekeren dat deze tariefverlagingen niet zullen worden doorgevoerd terwijl de rechtszaken lopen, aangezien een gewonnen zaak geen nut meer heeft wanneer kwetsbare kinderen al zonder hulp in de kou staan?
In reactie op de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben de gemeenten in de regio Haaglanden op 7 november 2019 een brief verstuurd aan hun gemeenteraden. De gemeenten geven aan als eerste prioriteit, samen met de jeugdhulpaanbieders, te zullen zorgen dat de zorgcontinuïteit voor jeugdigen en gezinnen per 1 januari a.s. is gewaarborgd. Het doel is dat lopende jeugdhulptrajecten en nieuwe aanvragen kunnen worden uitgevoerd en ingediend.
Vervolgens zullen gemeenten zich, zoals door de rechter gevraagd, proactief en constructief opstellen met de nadrukkelijke bedoeling tot overeenstemming te komen.
De verplichte Marokkaanse nationaliteit |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Marokkanen willen af van verplichte nationaliteit»?1 wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van een groep Marokkaanse Nederlanders om hen te steunen in hun strijd tegen de verplichte Marokkaanse nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het manifest «Keuzevrijheid in Nationaliteit» is geschreven door 12 Nederlanders die zich verbonden voelen met Nederland en zelf een keuze willen kunnen maken om afstand te doen van de Marokkaanse nationaliteit. Het Kabinet heeft begrip voor deze wens tot keuzevrijheid.
Bent u het met de opstellers van het Manifest eens dat de Marokkaanse nationaliteit aan deze Nederlanders wordt opgedrongen en daarnaast onlosmakelijk is verbonden met angst en onvrijheid? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het kabinet is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens.
Ook onder de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt de Nederlandse nationaliteit voor kinderen geboren uit Nederlandse ouders van rechtswege verkregen. Of dit als dwingend wordt ervaren of anderszins is een individuele aangelegenheid.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Marokkaanse Nederlanders hun dubbele nationaliteit niet langer opgedrongen krijgen? Wanneer kan de Kamer daarvan de eerste resultaten verwachten?
Het thema is recent na het verschijnen van het manifest besproken met de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken, waarbij door hem is verwezen naar de bestaande Marokkaanse wet – en regelgeving.
Wat vindt u ervan dat andere Marokkaanse Nederlanders het Manifest wel steunen, maar niet ondertekenen uit angst voor repercussies vanuit Rabat?
Indien dit het geval is, dan vind ik dit onwenselijk. Nederland is een democratische rechtsstaat en de vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen binnen de grenzen van de wet.
Erkent u dat Nederlanders met een Marokkaanse nationaliteit in de problemen kunnen komen in Marokko omdat zij rekening moeten houden met Marokkaanse wetten en daarbij in tegenstelling tot andere Nederlanders niet dezelfde ondersteuning van de Nederlandse overheid krijgen, juist vanwege het opgedrongen bezit van de Marokkaanse nationaliteit?
Ja, het kabinet erkent dat Nederlanders met een Marokkaanse nationaliteit in Marokko zich aan de Marokkaanse wet – en regelgeving moeten houden. In beginsel dient namelijk een ieder zich te houden aan wet- en regelgeving.
Nederland zet zich ervoor in om waar mogelijk en gewenst consulaire bijstand te verlenen in Marokko. Er bestaat echter op grond van internationaal recht geen onverkort recht op consulaire bijstand. In beginsel verleent Nederland consulaire bijstand aan alle Nederlanders, ongeacht hun eventuele andere nationaliteit(en). Bij personen met een meervoudige nationaliteit kan het echter voorkomen dat het land van de andere nationaliteit de verlening van consulaire bijstand van Nederland niet toestaat. Dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. In dergelijke gevallen zal Nederland altijd in overleg treden om te bezien of alsnog bijstand verleend kan worden.
Bent u bereid om, zolang Marokkaanse Nederlanders geen afstand kunnen doen van hun Marokkaanse nationaliteit, deze mensen eenzelfde mate van ondersteuning te bieden als andere Nederlanders? Kunt u dit toelichten?
Ja, binnen de mogelijkheden van het internationaal recht.
Is het juist dat via moskeeën en verenigingen in Nederland de Marokkaanse lange arm nog steeds zichtbaar is binnen de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap, getuige bijvoorbeeld de aanwezigheid van de Marokkaanse consul bij de opening van een nieuwe moskee in Bergen op Zoom en niet te vergeten de talloze ambassadefeestjes, gesponsorde evenementen, prijsuitreikingen, iftars, betaalde snoepreisjes naar Marokko of het alles uit de kast trekken om jonge voetbaltalenten over te halen om niet voor Oranje te kiezen? Wat onderneemt u tegen dit soort bemoeienis?2
Het uitgangspunt is dat het hier gaat om Nederlandse organisaties die actief zijn in de Nederlandse samenleving. Contacten vanuit de Marokkaanse overheid met Nederlanders die ook over een Marokkaanse nationaliteit beschikken dienen dan ook gebaseerd te zijn op vrijwilligheid en plaats te vinden binnen de grenzen van de wet.
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging 2. Hierin wordt een landenneutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg te gaan met de Marokkaanse autoriteiten over het loslaten van de verplichte Marokkaanse nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp is door de Minister van Buitenlandse Zaken na het verschijnen van het manifest besproken met de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken. In dit gesprek is door Minister Blok aandacht gevraagd voor deze kwestie. In reactie heeft de Marokkaanse Minister verwezen naar bestaande Marokkaanse wet- en regelgeving.
Bent u bereid om de samenwerking met andere Europese landen te zoeken wiens inwoners tegen dezelfde problemen aanlopen ten einde een doorbraak in deze kwestie te forceren? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij een aantal Europese landen blijkt dat de discussie over het opgeven van de Marokkaanse nationaliteit niet in dezelfde mate tot maatschappelijke discussie leidt als in Nederland. Wel is er in meer Europese landen maatschappelijke discussie over de (on)mogelijkheid van het hebben van dubbele nationaliteit. Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding.
Daar is in dit geval geen sprake van.