De toenemende armoede onder mensen met schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewindvoerders: mensen met schulden worden steeds armer»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fatsoenlijk bestaan? Wat vindt u ervan dat de meest kwetsbare mensen in de samenleving steeds minder geld overhouden voor boodschappen, een nieuwe jas of een schoolreisje voor hun kinderen, terwijl de economie groeit?
Ik realiseer me dat het voor veel mensen een uitdaging is om de eindjes aan elkaar te knopen. Wanneer mensen kampen met problematische schulden heeft dit grote impact op iemands leven en welzijn. Het is mijn prioriteit om alles op alles te zetten om schuldenproblematiek zoveel mogelijk te voorkomen, om mensen met financiële problemen te ontzorgen en in te zetten op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het kabinet heeft zich hieraan verbonden in de Brede schuldenaanpak.
Er is de afgelopen jaren veel gedaan om de koopkracht van kwetsbare groepen te ondersteunen. Zo is er extra geld gegaan naar de toeslagen voor huur- en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen bovendien mee op het moment dat de prijzen stijgen, juist om de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten. Daarnaast is er een aantal andere maatregelen getroffen, bijvoorbeeld de verlaging van de inkomstenbelasting door middel van de verhoging van de heffingskortingen. Hier profiteren lage en middeninkomens van en bovendien zorgt dit voor een netto hogere AOW- en bijstandsuitkering. Dat is ook terug te zien in de berekeningen van het netwerk van maatschappelijke bewindvoerders «Zelf». Zo is het budget na de vaste lasten gestegen met 14,15%.
Is het waar dat voor mensen met problematische schulden de kosten van noodzakelijke uitgaven, waaronder boodschappen, de kapper en treinkaartjes, harder zijn gestegen dan het netto inkomen? Zo nee, op welke informatie baseert u uw conclusie?
Het voorkomen en tegengaan van schulden heeft prioriteit voor dit kabinet. We werken hierin samen met een brede vertegenwoordiging van organisaties binnen en buiten het Rijk die betrokken zijn bij schuldenproblematiek. Ook de bewindvoerders zijn hierbij aangesloten als belangrijke ketenpartner in het voorkomen en tegengaan van financiële problematiek.
De conclusie die in het krantenbericht wordt getrokken over de stijging van noodzakelijke uitgaven ten opzichte van het netto-inkomen volgt mijns inziens niet uit het onderzoek dat is uitgevoerd door netwerkorganisatie «Zelf». Over de steekproef geeft «Zelf» aan dat het mensen betreft die voornamelijk op grond van een chronische fysieke of mentale beperking onder bewind staan, niet vanwege problematische schulden.
Dit neemt niet weg dat deze mensen financieel kwetsbaar zijn en risico lopen op het ontstaan van financiële problemen. Wanneer sprake is van problematische schuldsituaties is het de vraag wat gezien kan worden als het netto-inkomen. Zo kan een hoger netto-inkomen (bijvoorbeeld door een verlaging van de inkomstenbelasting of dankzij een hoger salaris) direct naar de schuldeisers terugvloeien. De bestedingsruimte van iemand neemt dan niet toe, maar zijn schuldenlast neemt hierdoor wel sneller af.
Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering door publieke en private schuldeisers.
Het kabinet bevordert conform de Rijksincassovisie van 20162 dat overheidsinstanties met elkaar samenwerken. Zo kan beter rekening worden gehouden met de situatie van mensen met schulden, onnodige ophoging van schulden worden voorkomen en het bestaansminimum beter worden beschermd.
Bij het innen van schulden spelen ook incassobureaus een belangrijke rol. Misstanden binnen deze sector kunnen tot onnodige verscherping van de bestaande schuldenproblematiek leiden. Het kabinet pakt daarom misstanden in de incassomarkt aan3.
Wat vindt u ervan dat gezinnen nooit met hun kinderen op vakantie kunnen? Hoe staat het met uw toezegging om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa in gesprek te treden om gemeenten te helpen met het maken van beleid zodat alle kinderen kunnen meedoen?2
Ik vind dat elk kind zich optimaal moet kunnen ontwikkelen, ongeacht de financiële thuissituatie. Sinds 2017 ontvangen gemeenten dan ook elk jaar € 85 miljoen extra voor de participatie van kinderen in armoede.
De VNG en Divosa werken voortvarend aan een ondersteuningstraject gericht op het (kinder)armoedebeleid binnen gemeenten. Hierover zal ik u in de brief «Stand van zaken uitwerking ambities kinderarmoede» nader informeren. Ik zal deze brief voor het AO armoede en schulden van 10 oktober aanstaande aan u verzenden.
Is het waar dat voor mensen onder beschermingsbewind het percentage van het inkomen dat wordt uitgegeven aan vaste lasten sinds 2009 is gestegen van 72 procent naar 74 procent?
Op basis van het onderzoek dat «Zelf» heeft uitgevoerd onder de onderbewindgestelden kan een dergelijke algemene uitspraak niet gedaan worden. Bij deze groep speelt namelijk de persoonlijke situatie een grote rol en het gebruik van gemeentelijke regelingen als de bijzondere bijstand of de kwijtschelding van gemeentelijke lasten.
Om juist de laagste inkomens te ondersteunen in de vaste lasten zijn er toeslagen voor huur en zorgkosten. Deze toeslagen stijgen mee op het moment dat de prijzen stijgen. Een hogere zorgpremie vertaalt zich dus direct door in een hogere zorgtoeslag. Bovenop deze reguliere indexatie is er de afgelopen jaren ook extra geld gegaan naar de toeslagen.
Maakt u zich ook zorgen over de financieel kwetsbare positie van deze mensen, zeker in het licht van de waarschuwing van het Nibud dat huishoudens die meer dan 60 procent van hun inkomen aan vaste lasten besteden een verhoogd risico op financiële problemen lopen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan dat we mensen in een financieel kwetsbare positie zo goed en tijdig mogelijk ondersteunen om te voorkomen dat zij in de financiële problemen raken. Een belangrijke maatregel die ik in het kader van de Brede schuldenaanpak neem, is dan ook om de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening aan te passen zodat gegevensuitwisseling ten behoeve van vroegsignalering wettelijk wordt mogelijk gemaakt. Gemeenten worden hiermee in staat gesteld om signalen van betalingsachterstanden van huur, zorgverzekering, energie en drinkwater te gebruiken om vroegtijdig mensen te bereiken en een ondersteuningsaanbod te doen.
Ik ben het eens met het Nibud dat voor alle huishoudens geldt dat zij goed moeten letten op de inkomsten en uitgaven. Zeker als een huishouden veel geld kwijt is aan de vaste lasten, is het goed om de uitgaven kritisch te bezien.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de invloed van problematische schulden op de koopkracht van mensen? Zo nee, waarom acht u inzicht hierin niet nodig?
Op dit moment voert het CBS in opdracht van het Ministerie van SZW een onderzoek uit naar de landelijke omvang en de achtergronden van de schuldenproblematiek in Nederland. Verwachting is dat dit onderzoek wordt afgerond in het voorjaar van 2020.
Acht u een bedrag van 386,50 euro per maand voldoende voor de kosten van levensonderhoud? Zo nee, hoe verklaart u dat sommige mensen zo weinig geld overhouden in een welvarend land als Nederland?
Op basis van het onderzoek dat «Zelf» heeft uitgevoerd kan naar mijn mening een dergelijke algemene uitspraak over de inkomenspositie van betrokken cliënten niet gedaan worden. Mensen met een inkomen op bijstandsniveau hebben het niet breed, maar moeten met dit inkomen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het kan zo zijn dat dit in individuele gevallen niet zo is, bijvoorbeeld als er sprake is van extra en bijzondere kosten. De gemeente kan op basis van individuele omstandigheden en iemands financiële situatie beslissen om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Daarnaast hebben gemeenten verschillende andere mogelijkheden om mensen met een laag inkomen te helpen, bijvoorbeeld door kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en collectieve ziektekostenverzekeringen.
Wat vindt u ervan dat niet iedereen die dat nodig heeft aanspraak kan maken op de bijzondere bijstand? Brengt u in kaart hoe groot de verschillen in toegankelijkheid zijn tussen gemeenten? Vindt u dat de overheid een taak heeft om een bepaalde minimale toegankelijkheid te waarborgen?
De bijzondere bijstand en de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen zijn onderdeel van de Participatiewet. Gemeenten bepalen of iemand hier recht op heeft en kijken hierbij naar individuele omstandigheden en iemands financiële situatie.
Bent u bereid maatregelen te treffen zodat iedereen er zeker van kan zijn dat ze de boodschappen, nieuwe kleding, of de kapper kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Armoede- en schuldenbeleid van 10 oktober 2019?
Ja.
De noodsituatie in de psychiatrische zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hoe oordeelt u over de berichten van medewerkers van zorginstelling GGNet die de noodklok luiden over onvoldoende opvang voor mensen in acute psychische nood?1
Naar aanleiding van het bericht in de Gelderlander waarin medewerkers van GGNet hun zorgen uiten over het gebrek aan bedden in crisissituaties bij hun werkgever, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) contact gezocht met GGNet. De instelling bevestigt richting de NZa de boodschap die zij ook al in de Gelderlander heeft laten optekenen. Er is bij GGNet geen sprake van een tekort aan acute «behandelbedden».
Vanzelfsprekend vind ik het van groot belang dat mensen, die in acute psychische nood verkeren, snel beoordeeld kunnen worden om te bezien wat zij nodig hebben. Indien noodzakelijk kan de crisisdienst zelf veelal ook kortdurend opnemen. Na beoordeling kan het nodig zijn dat opname en behandeling plaatsvindt in de specialistische ggz. Voor acute situaties moeten ggz-instellingen «behandelbedden» beschikbaar hebben.
De bekostiging van de acute psychiatrie wordt met ingang van 1 januari 2020 gewijzigd. Op dat moment wordt de «generieke module acute psychiatrie» geïmplementeerd. De budgethouders (veelal de crisisdiensten) moeten dan afspraken in de regio maken met alle betrokken ketenpartners (zoals psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, verslavingszorgklinieken en gemeenten) over onder andere het aantal beschikbare bedden.
Er is mij op dit moment niet bekend dat het aantal «behandelbedden» voor acute situaties onvoldoende zou zijn. In december 2019 verwacht ik de Landelijke Monitor Ambulantisering van het Trimbos te ontvangen die onder meer inzicht verschaft in het aantal bedden in de klinische ggz en dus ook in de acute «behandelbedden». Ik zal uw Kamer deze monitor te zijner tijd doen toekomen.
In hoeverre is er sprake van een gebrek aan opvangbedden bij GGNet en in de overige geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Kunt u dit laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat het vaak maanden duurt voordat mensen een intake krijgen voor behandeling van hun psychiatrische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik hiervoor ook al heb benadrukt is het van groot belang dat mensen in acute psychische nood snel worden geholpen. In het licht daarvan hecht ik eraan, aan te geven dat er voor de acute psychiatrie geen wachttijd is.
Voor andere zorgvormen binnen de geestelijke gezondheidszorg hebben de veldpartijen met elkaar een norm (Treeknorm) afgesproken voor de maximale aanmeldwachttijd, de wachttijd tot de intake. Deze norm ligt op vier weken. Bij de laatste meting in mei 2019 overschreed de landelijke gemiddelde aanmeldwachttijd bij alle hoofddiagnosegroepen de norm, behalve bij de Delirium, dementie en overige cognitieve stoornissen. Dit wordt ook gemeld in de informatiekaart van de NZa die ik u op 10 juli jongstleden heb gestuurd. Dit is een situatie, die alle partijen die bij de ggz betrokken zijn, zeer onwenselijk vinden. Het zorgt voor extra onduidelijkheid en onzekerheid bij patiënten en als een patiënt te lang op behandeling moet wachten, kan daardoor de situatie verergeren. In het hoofdlijnenakkoord ggz is daarom afgesproken dat partijen zich tot het uiterste inspannen om de (aanmeld)wachttijden te verkorten. Hiervoor lopen momenteel verschillende acties.
Overigens geldt voor de meeste hoofddiagnosegroepen dat de totale gemiddelde wachttijd (aanmeldwachttijd en behandelwachttijd) wel binnen de Treeknorm valt.
Hoe staat het met de zorgplicht van zorgverzekeraars? Hebben zij voldoende bedden ingekocht om mensen op te kunnen laten nemen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Het aantal acute behandelbedden, waar in het bericht in de Gelderlander over gesproken wordt, is daar onderdeel van. De NZa ziet toe op het naleven van de zorgplicht. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wat gaat u doen om de noodsituatie binnen GGNet en andere instellingen aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt, is er geen sprake van een noodsituatie. Wel deel ik zorgen over de wachttijden en is er sprake van verschillende belangrijke uitdagingen op het gebied van de ggz. Deze uitdagingen pakken we met elkaar aan binnen het verband van het hoofdlijnenakkoord ggz.
Verder houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op zorgaanbieders in de ggz, waar het gaat om geboden kwaliteit en veiligheid. Wachttijden en samenwerking binnen de ambulante ggz zijn daarbij thema’s die frequent de aandacht krijgen.
Bent u het eens met zorgprofessionals die aangeven dat het zorgstelsel de oorzaak van het probleem is en dat de politiek met oplossingen moet gaan komen? Zo nee, waarom niet?
In het bericht over GGNet, waar in vraag 1 naar wordt verwezen, lees ik niet dat het stelsel als de oorzaak van problemen wordt gezien. Ik ben het met een dergelijke stelling ook oneens. Uitdagingen, zoals de organisatie van de acute psychiatrie zullen in ieder zorgstelsel bestaan. De inrichting van het stelsel bepaalt de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van deze uitdagingen.
Binnen het Nederlandse zorgstelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Zorgaanbieders moeten kwalitatief goede zorg leveren. De NZa en de IGJ zien erop toe dat de partijen zich aan hun taak houden. Het is natuurlijk wel van belang dat alle partijen binnen de ggz hun taak kunnen uitvoeren, elkaar kunnen vinden, en gezamenlijk staan voor de uitdagingen die er liggen. Daarover zijn afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord ggz en over de uitvoering vindt regelmatig overleg plaats.
De sterke groei aan dwangsommen voor de Nationale Politie |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom gaat de politie zo slecht om met haar eigen medewerkers, dat ze vorig jaar ruim 500 agenten een dwangsom moest betalen?1
De politie vindt het van groot belang dat de collega’s de zorg en ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor is een deugdelijke en tijdige juridische afhandeling noodzakelijk. De politie doet er alles aan om het besluit tijdig in behandeling te nemen en te zorgen voor deugdelijke afhandeling. Het is voor de politieorganisatie niet altijd mogelijk geweest om binnen de gestelde termijn te reageren. De juridische afdeling heeft een beperkte opschaalbare capaciteit. Bij een piek in het werkaanbod is juridische expertise niet altijd- direct- in te huren. Desalniettemin wordt er door de politie met de beschikbare capaciteit hard gewerkt om binnen de gestelde termijnen te acteren.
Deelt u de mening dat het desastreus is voor het vertrouwen in de organisatie als politiemensen langer dan een jaar op betaling moeten wachten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de ruim 770.000 euro aan dwangsommen die nu bekend is ook echt alles? Hoeveel heeft de politie in 2018 in totaal aan dwangsommen of andere vergoedingen aan medewerkers moeten betalen? Wat zijn de te betalen bedragen voor de eerste helft van 2019?
bedrag betreft eerste helft 2019.
Hoe verklaart u de snelle toename van het aantal dwangsommen in de afgelopen jaren? Kunt u uitsluiten dat dit te maken heeft met de groeiende tekorten aan mensen bij de politie? Welke andere oorzaken ziet u voor deze snel verslechterende omgang met de eigen mensen?
De jaren 2017 en 2018 laten een piek zien in aantallen procedures en daarmee ook het uitgekeerde bedrag aan dwangsommen. De implementatie van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie, de fase na de vorming van de Nationale politie en de invoering van de Regeling aanvraag andere functie (RAAF) hebben geleid tot veel beroeps- en bezwaarprocedures, die de pieken in 2017 en 2018 grotendeels verklaart. Deze zaken zijn inmiddels afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen om de snelle groei aan dwangsommen te stoppen, de opgelegde dwangsommen alsnog direct aan medewerkers te betalen en zo snel mogelijk hervormingen door te voeren bij de politie zodat dwangsommen niet meer nodig zijn?
De politieorganisatie is er veel aan gelegen om als goed werkgever de bezwaren binnen de gestelde termijn te voldoen. Het proces van behandeling is de afgelopen periode sterk verbeterd en dat is vooralsnog terug te zien in de halfjaarscijfers van 2019: een aanzienlijk minder aantal dwangsommen dan voorgaande jaren. De komende jaren zal een verdere optimalisering van de processen plaatsvinden wat bijdraagt aan het beter op kunnen vangen van eventuele pieken van aanvragen in de toekomst.
Een aanval op de democratie in Turkije |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Sadet Karabulut (SP), Lammert van Raan (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Is het u bekend dat Turkije opnieuw democratisch gekozen burgemeesters in het zuidoosten van Turkije heeft opgepakt en loyale bestuurders heeft aangesteld?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de arrestatie van drie gekozen burgermeesters in het zuidoosten van Turkije en het aanstellen van toezichthouders in hun plaats.
Kunt u bevestigen dat Turkije sinds 2016 zo’n honderd burgemeesters van de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) uit hun functie heeft gezet en vervangen door zogenaamde toezichthouders? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet beschikt niet over precieze aantallen. Uit publieke berichtgeving blijkt dat tussen begin 2017 en september 2018 94 HDP-burgemeesters in zuidoost Turkije uit hun functie zijn ontheven. Ook zijn een aantal CHP-burgemeesters uit hun functie ontheven.
Deelt u het oordeel van Human Rights Watch hierover, namelijk dat het oppakken van volksvertegenwoordigers een keiharde aanval op de democratie is en hiermee allerlei (politieke) rechten worden geschonden? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet is met onder andere de Europese Commissie en de Venetië Commissie van de Raad van Europa van mening dat het vervangen van gekozen burgemeesters een serieus punt van zorg is omdat het de uitkomst van democratische processen ondermijnt.
Bent u bereid de arrestatie van de gekozen volksvertegenwoordigers in heldere woorden te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Bent u daarnaast bereid in EU-verband aan te dringen op een stevige veroordeling?
Mede dankzij Nederlands inzet heeft de Europese Unie op 19 augustus grote zorgen uitgesproken over de recente arrestatie van drie gekozen burgemeesters in Turkije. Ook de President van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten van de Raad van Europa deelde op 20 augustus jl. zijn zorgen over deze arrestaties. Nederland sluit zich volledig aan bij deze verklaringen. In de VN Mensenrechtenraad roept de EU Turkije bovendien consequent op de rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen.
Hoe spannen Nederland en de EU zich in om het respect voor democratische beginselen in Turkije te herstellen?
Zowel Nederland als de EU stellen de zorgen over de democratie en rechtstaat in Turkije regelmatig aan de orde. Nederland deelt deze zorgen voortdurend en op alle niveaus in bilaterale contacten met Turkije, meest recent tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Turkije op 11 september jl. Daarnaast monitort Nederland samen met andere EU-lidstaten rechtszaken tegen politici in Turkije om op deze manier te laten zien dat Nederland verwacht dat Turkije de standaarden van een functionerende rechtsstaat accepteert. Bovendien ondersteunt Nederland via projecten en op andere manieren non-gouvernementele organisaties in Turkije die zich bezighouden met versterking van de democratie.
Welke gevolgen moet dit antidemocratische Turkse optreden hebben voor de relatie tussen Nederland/de EU en Turkije?
Zoals eerder gemeld, deelt het kabinet de zorgen van de Europese Commissie over de achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. heeft Nederland daarom en in lijn met de motie-Omtzigt/Koopmans (Kamerstuk 32 623 nr. 265) en de motie-Karabulut (Kamerstuk 32 623 nr. 261) bepleit om de toetredingsonderhandelingen formeel stop te zetten en de Commissie verzocht om alternatieve vormen van samenwerking uit te werken. Zoals bekend kreeg het Nederlandse pleidooi voor stopzetten van de onderhandelingen geen bijval. De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn echter wel tot stilstand gekomen en er kunnen geen hoofdstukken worden geopend of gesloten, zoals herbevestigd door de genoemde Raad op 18 juni 2019.
Het bericht 'Risico voor NS met grote bestelling van treinmaterieel HSL' |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Risico voor Nederlandse Spoorwegen (NS) met grote bestelling van treinmaterieel Hogesnelheidslijn (HSL)»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke investeringsrisico’s normaliter pas genomen zouden worden nadat er zekerheid is over het al dan niet verwerven van de concessie en dat publiek geld nu mogelijk prematuur ingezet wordt?
NS is op grond van de vervoersconcessie verantwoordelijk voor de continuïteit van vervoer voor deze concessie, ook bij het verstrijken van de concessieperiode. Dit betekent dat NS moet zorgdragen voor voldoende materieel bij een concessieovergang. Met de bestelling van ICNG-treinen voor de lijn Amsterdam-Brussel (ICNG-B) voldoet NS aan deze verplichting. De ICNG-B-treinen zijn in de Redelijke Regeling opgenomen2, op grond waarvan NS de garantie heeft gekregen dat deze treinen bij een eventuele aanbesteding overgaan naar de nieuwe vervoerder indien NS de nieuwe concessie niet gaat rijden. Daarmee is in een dergelijke situatie geen sprake van een investeringsrisico voor NS.
Overigens is niet het Ministerie van IenW maar NS primair verantwoordelijk voor de aanschaf van nieuw materieel. Er is geen sprake van inzet publiek geld. NS doorloopt bij de aanschaf een uitgebreid en zorgvuldig proces waarbij zij rekening houdt met onder andere wettelijke eisen, concessieverplichtingen, de preferenties van de reiziger en de financiële gevolgen.
Ook de aanschaf van ICNG-treinen op de lijn Amsterdam-Brussel (IC Brussel) heeft NS zorgvuldig afgewogen en uitvoerig onderbouwd. De Minister van Financiën heeft als aandeelhouder de investering goedgekeurd, rekening houdend met de mijn beslissing om deze treinen onder de Redelijke Regeling te laten vallen.
Deelt u daarnaast de mening dat de aankoop van dit materieel de indruk wekt dat er door de NS vooruitgelopen wordt op de besluitvorming over het al dan niet openbaar aanbesteden van de HSL-lijn?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld3loopt NS met de bestelling van ICNG-B-treinen voor de IC Brussel niet vooruit op het ordeningsbesluit dat ik volgend voorjaar neem. Dit omdat de nieuwe treinen bij eventuele aanbesteding van de HSL-Zuid zijn opgenomen in de Redelijke Regeling, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2. Daarmee gaan deze treinen bij een eventuele aanbesteding van de HSL-Zuid als separate concessie in principe over naar de volgende vervoerder. IenW heeft daarnaast ook de bevoegdheid deze nieuwe treinen toe te wijzen aan het HRN. Dit geldt overigens ongeacht welke partij de nieuwe HRN-concessie na 2024 rijdt. Deze keuzemogelijkheid is in de Redelijke Regeling vastgelegd. Gebruik hiervan biedt aan nieuwe vervoerders de mogelijkheid om bij eventuele aanbesteding eigen materieel mee te nemen.
Is er bij dit besluit voldoende rekening gehouden met het feit dat het mogelijk is dat een andere vervoerder de concessie binnenhaalt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Is bij de besluitvorming voldoende rekening gehouden met de hoge en mogelijk onnodige kosten van deze aankoop indien een andere vervoerder inderdaad over zou gaan op het gebruik van ander materieel?
NS heeft bij haar besluitvorming meegewogen dat de concessieverlener bij een eventuele aanbesteding aan de nieuwe vervoerder kan vragen ander (eigen) materieel mee te nemen. IenW zal in dat geval de nu aangeschafte ICNG-B-treinen aan het HRN toewijzen. Uiteraard vraagt een dergelijk besluit een zorgvuldige afweging. ICNG-B treinen zijn namelijk geschikt om over het HRN, HSL en in België (voor de IC Brussel) te rijden. Deze treinen zijn iets duurder dan «binnenlandse» ICNG’s die al eerder zijn besteld, maar de meerkosten bedragen slechts een fractie van de totale investeringen van NS in de lopende concessieperiode.
Wat zijn de plannen voor de ingekochte treinstellen indien een mogelijke andere vervoerder over gaat op het gebruik van ander materieel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waar doelt u op met de door u genoemde mogelijke «alternatieve bestemming» van de aangekochte treinstellen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er een degelijk plan klaarligt voor het gebruik van dit aangekochte materieel voor het geval dat een andere vervoerder inderdaad besluit over te gaan op het gebruik van ander materieel?
Zoals aangegeven is NS primair verantwoordelijk voor voldoende materieel tijdens en bij het verstrijken van de concessieperiode. NS heeft weloverwogen de keuze gemaakt voor de ICNG-B treinen die zowel op de HSL, het conventionele deel van het HRN als ook naar Brussel kunnen rijden. Ik verwacht dat NS zich voorbereidt op een efficiënte infasering van ICNG-B treinen op het (resterende) deel van het HRN, mocht volgend jaar bij het ordeningsbesluit worden besloten dat de HSL-Zuid wordt aanbesteed en de nieuwe vervoerder eigen materieel mag meenemen. Ik zal hierover indien nodig te zijner tijd in overleg treden met NS.
Kunt u toelichten waarom NS treinstellen met een snelheid van 200 km/u bestelt terwijl oorspronkelijk een hogere snelheid beoogd werd?
Al bij de bestelling van binnenlandse ICNG’s is de conclusie getrokken dat 200 km/h voor vervoer over de HSL gegeven de huidige dienstregeling en de daarin opgenomen haltering, de juist keuze is. Dit is naar aanleiding van vragen van uw Kamer hierover met een externe audit bevestigd4. In de brief over internationaal reizigersvervoer uit 2018 is aangegeven dat met de aanschaf van ICNG-treinen (200 km/h) de kwaliteit van de IC Brussel voor de reiziger op verschillende onderdelen wordt verhoogd: naar verwachting een betere score op de prestatie-indicatoren betrouwbaarheid, klantoordeel en zitplaatskans. Daarnaast is de reistijdwinst van hogesnelheidsmaterieel (300 km/h) ten opzichte van ICNG (200m km/h) bij een identiek bedieningspatroon beperkt.
Deelt u de mening dat openbare aanbesteding zorgdraagt voor een gevarieerd aanbod van vervoerders en dat daarmee het best mogelijke aanbod voor de reiziger wordt gerealiseerd? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In het voorjaar van 2020 neem ik een integraal besluit over de marktordening en sturing op het spoor na 2024. De positie van de HSL is daar onderdeel van. Daarvoor laat ik scenario’s voor binnenlands en internationaal vervoer over de HSL-Zuid in kaart brengen. Hierbij kijk ik naar mogelijkheden voor open toegang voor het internationale vervoer, voor het combineren dan wel splitsen van binnenlands en internationaal vervoer en de mogelijkheden om voor het internationale vervoer voldoende capaciteit op de HSL-Zuid te bieden. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor van 25 september 2019?
Ja.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft het kabinet een plan voor Prinsjesdag vooraf gelekt naar de krant? 1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Herinnert u zich nog uw uitspraak dat de voorstellen tot Prinsjesdag geheim moeten blijven uit respect voor de Koning?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wél informeren van de krant, maar níet informeren van de Kamer getuigt van gebrek aan respect voor de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom toont u zo weinig respect voor de Koning en voor de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit plan voor Prinsjesdag, dat blijkbaar naar de krant kan worden gestuurd, ook naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
De stijgende lasten voor woningcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verhuurderheffing stijgt komend jaar weer 170 miljoen euro»1 en het bericht «De verhuurdersheffing is de roze olifant in de kamer»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de investeringsmogelijkheden van woningcorporaties zijn gedaald door de verhuurderheffing en daardoor de jaarlijkse nieuwbouw van betaalbare woningen is teruggevallen van 40.000 woningen naar slechts 15.000 woningen?
In het artikel «De verhuurderheffing is de roze olifant in de kamer» wordt gesproken over een vermindering van de nieuwbouwinvesteringen door corporaties. Uit de verantwoordingsgegevens van corporaties blijkt dat in 2013 29.900 woongelegenheden werden gerealiseerd, terwijl het in 2018 om 14.400 ging. Onzekerheid bij corporaties vanwege de verhuurderheffing en de aangekondigde herziening van de Woningwet kunnen een matigend effect op hun investeringsbereidheid van de laatste jaren hebben gehad. Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de Staat van de Volkshuisvesting 2019 spelen gebrek aan locaties, stijgende bouwkosten en matiging van aanvangshuren vanwege passend toewijzen hierin ook een rol. Er is geen reden om aan te nemen dat de lagere nieuwbouwcijfers zijn ingegeven door een tekort aan investeringskracht op de korte en middellange termijn als gevolg van de verhuurderheffing. De financiële positie van de corporatiesector is in de afgelopen jaren robuust genoeg geweest om meer sociale huurwoningen te bouwen, mede doordat de financieringsrente op dit moment zeer laag is. Inmiddels blijkt uit de meerjarenplannen van corporaties (dPi) dat de nieuwbouwvoornemens van woningcorporaties zijn toegenomen van 96.500 sociale huurwoningen voor de periode 2016–2020 naar 130.000 voor de periode 2019–2023.3
Is het waar dat de verhuurderheffing komend jaar met 170 miljoen euro stijgt? Welk deel van de stijging wordt veroorzaakt door nieuwe sociale woningen, en welk deel door de stijging van de WOZ-waarde van woningen?
In de Miljoenennota 2019 werd voor het jaar 2019 een totale opbrengst van de verhuurderheffing van 1.720 mln euro geraamd. Deze raming is met 39 mln bijgesteld naar 1.759 mln euro in de Miljoenennota 2020 en de Voorjaarsnota 2019. Voor het jaar 2020 is een totale opbrengst van 1.791 miljoen euro door het Rijk geraamd. De verhuurderheffing stijgt dus met 32 miljoen euro in 2020 ten opzichte van de bijgestelde raming voor 2019. De opwaartse bijstelling voor de raming voor 2019 hangt mede samen met de gerealiseerde opbrengst over 2018, zoals deze verantwoord is in het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR) 2018. De hoger dan in de Miljoenennota 2019 geraamde opbrengst voor 2018 vertaalt zich in een opwaartse bijstelling van de geraamde opbrengst voor de verhuurderheffing in 2019. Dit betreft de afdrachten van zowel corporaties als andere heffingsplichtige verhuurders.
Onderliggend is sprake van een voorgenomen beleidsmatige vermindering van de verhuurderheffing voor investeringen in betaalbare huurwoningen (100 mln euro structureel vanaf 2020) en een endogene toename van de verhuurderheffing, hoofdzakelijk vanwege de stijging van de WOZ-waarde van woningen, welke de grondslag vormt voor de heffing. De raming van de verhuurderheffing komt tot stand door de raming van de WOZ-waarde van woningen, zoals geraamd door het CPB.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van de totale lastendruk van woningcorporaties sinds de invoering van de verhuurderheffing en de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)? Welke impact heeft dit op de investeringsmogelijkheden van woningcorporaties?
De Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking4 (ATAD1) is met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden. Op basis van de reeds bekende aangiftecijfers is het niet mogelijk om de feitelijke effecten van ATAD1 voor woningcorporaties vast te stellen. Bij de tegelijk met deze antwoorden verzonden brief over de nieuwe indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW), ben ik ingaan op ontwikkelingen in de belastingafdrachten van corporaties aan de hand van de op dat moment beschikbare informatie.
Blijkt uit de praktijk dat woningcorporaties de financiële gevolgen van de invoering van de ATAD kunnen beperken door middel van verrekenbare verliezen? Hoe kijkt u aan tegen de toezegging van het kabinet dat woningcorporaties nog tijdens deze kabinetsperiode gecompenseerd zullen worden voor de financiële gevolgen van de ATAD? Hoe gaat u deze belofte nakomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de korting van 100 miljoen euro voldoende geweest om de nieuwbouw een impuls te geven? Zo ja, kunt u een cijfermatige onderbouwing geven? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen zodat woningcorporaties meer betaalbare woningen kunnen bouwen?
Het kabinet heeft vorig jaar besloten om met de structurele verlaging van het tarief van de verhuurderheffing compensatie te bieden gedurende deze kabinetsperiode voor de geraamde stijging van de fiscale lasten. De tariefsverlaging heeft een positief effect op de investeringsruimte die, zoals ik in mijn brief van 9 november 20185 schreef, groter is dan de negatieve effecten van de op dat moment door het Rijk geraamde oploop in belastingafdrachten door corporaties. Uit de meest recente meerjarenplannen (dPi) van corporaties blijkt bovendien dat de voorgenomen investeringen zijn gestegen van € 39,7 miljard in de periode 2018–2022 naar € 43,6 miljard in de periode 2019–2023.6
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties door de stijgende lasten worden belemmerd in taak om betaalbare woningen te bouwen, zeker nu er al een groot tekort aan betaalbare woningen is?
Zoals in mijn brief van 9 november 20187 beschreven, heeft de corporatiesector op dit moment financieel voldoende mogelijkheden om bovenop de reeds voorgenomen meerjareninvesteringen, additioneel meer betaalbare woningen te bouwen, te investeren in verduurzaming en woningen betaalbaar te houden. Hoewel de totale afdrachten van corporaties aan het Rijk de afgelopen jaren zijn gestegen, leidt dit er niet toe dat de sector niet meer kan investeren. Voor de langere termijn is minder duidelijk hoe de gewenste volkshuisvestelijke opgaven en de financiële positie van corporaties zich tot elkaar verhouden, sectoraal danwel regionaal. Hier wordt samen met het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Aedes onderzoek naar gedaan naar aanleiding van de motie Ronnes c.s. (Kamerstukken 2018/2019, 35 000 VII, nr.52).
Bent u bereid de stijgende lastendruk voor woningcorporaties en de ingestorte nieuwbouw te betrekken bij de Augustusbesluitvorming en te zorgen dat corporaties juist meer in plaats van minder financiële armslag krijgen om voor betaalbare woningen te zorgen?
Op Prinsjesdag heeft het kabinet een heffingsvermindering van structureel jaarlijks € 100 miljoen aangekondigd voor het versnellen van investeringen in nieuwbouw in de schaarstegebieden en woondealregio’s. Om hier voor in aanmerking te komen, dient de woning een huurprijs te hebben onder de laagste aftoppingsgrens in de huurtoeslag. Deze heffingsvermindering levert daarmee bijvoorbeeld binnen een periode van tien jaar een financiële impuls voor corporaties om de bouw te versnellen van 40.000 betaalbare nieuwbouwwoningen in schaarstegebieden en woondealregio’s.
Het bericht dat mariniers te maken hebben met slechte maaltijden en een ziekmakende kazernekeuken |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Keuken marinierskazerne Doorn dicht vanwege achterstallig onderhoud»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
De slechte staat van onderhoud van de Van Braam Houckgeestkazerne, inclusief de keuken, is de laatste jaren herhaaldelijk aan de orde geweest in brieven aan en debatten met de Kamer over de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne, o.a. in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Diks inzake de opties rond de verhuizing (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2420), verzonden op 21 juni 2018.
Kunt u aangeven hoeveel kazernekeukens kampen met (dreigende) hygiëneproblemen? Kunt u ook aangeven waaruit deze problemen bestaan en/of militairen (mogelijk) ziek zijn geworden door deze problemen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 16 mei 2018 over het Jaarverslag Inspectie Militaire Gezondheidszorg over 2017 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 108) heb ik de door het Rijksvastgoedbedrijf opgestelde top tien van locaties met de grootste knelpunten op het gebied van voedsel bekend gemaakt. Kleine tekortkomingen op diverse locaties zijn inmiddels verholpen. In de brief over de Stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 35) heb ik een overzicht gegeven van de maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de voedselveiligheid.
Er zijn defensiebreed verschillende kanalen voor meldingen van hygiëneproblemen, (mogelijke) voedselvergiftigingen en vermoedens van allergie: melding bij de commandant, meldingen voorvalsysteem, de Defensie Zelfservice App, de NVWA en cateringmedewerkers. Als defensiemedewerkers de indruk hebben dat gemelde tekortkomingen niet worden verholpen, kunnen zij de hulp inroepen van het Interventieteam Defensie. Het aantal meldingen dat betrekking heeft op de bedrijfsveiligheid, waaronder de categorie «voedsel/waterkwaliteit», staat in het jaarverslag van het Ministerie van Defensie (Kamerstuk 35 200 X, nr. 1, bijlage 7).
Bij ziekmeldingen in het registratiesysteem van de Defensie Gezondheidszorg Organisatie behoort de diagnose tot het medisch geheim. Daarover kunnen dus geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven waarom Defensie mariniers opzadelt met slechte maaltijden en een onhygiënische kazernekeuke, terwijl Defensie wel in staat is om geld uit te geven aan diversiteitsgedram, klimaatgezever, vliegende Titanic’s en de dure etentjes van topambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de puinhopen binnen Defensie? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde AD-artikel wordt melding gemaakt van achterstallig onderhoud, niet van slechte maaltijden. Het achterstallig onderhoud aan de Van Braam Houckgeestkazerne is het gevolg van keuzes uit het verleden om minder geld aan onderhoud van vastgoed te besteden, in combinatie met het eerdere besluit de mariniers te verhuizen. Daardoor staat het onderhoud aan deze kazerne al jaren op een laag pitje. Inmiddels is besloten de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne te vernieuwen.
Bent u bereid om onmiddellijk de situatie van mariniers te verbeteren door de salarissen te verhogen, de krankzinnige verhuisplannen af te blazen en te zorgen voor een goede kazernekeuken met smakelijke maaltijden (eventueel door de catering bij het Ministerie van Defensie te verplaatsen naar de marinierskazerne in Doorn)? Zo nee, waarom niet?
Het CAO-akkoord waarover in juli jl. overeenstemming is bereikt, voorziet in een salarisverhoging voor burgers en militairen, dus ook voor de mariniers. Terwijl de keuken op de Van Braam Houckgeestkazerne wordt vernieuwd, zijn er maatregelen getroffen om in de tussentijd een goede voedselverstrekking te waarborgen.
Schaamt u zich niet dat Nederland binnenkort geen mariniers meer heeft zolang u doorgaat met het schenden van uw zorgplicht en het ruïneren van de werkbeleving en het privéleven van mariniers? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in de genoemde beweringen.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het niet handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie niet in alle gevallen handhavend optreedt wanneer iemand in een boerka met het openbaar vervoer wil reizen?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in alle gevallen een boete uitschrijft voor het reizen met het openbaar vervoer in een boerka? Zo ja, waarom gebeurt dat niet? Wordt per persoon bijgehouden of er al eerder sprake was van een waarschuwing?
Het gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding maakt geen onderscheid naar soort kleding. Alle kleding die het gezicht onherkenbaar maakt valt hieronder.
Het verbod wordt strafrechtelijk gesanctioneerd. De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen.2 Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet. De politie zal in de regel eerst aan de overtreder vragen om de overtreding te beëindigen. Als een betrokkene weigert de gezichtsbedekking te verwijderen of de ruimte te verlaten, kan de politie een proces-verbaal opmaken. Het OM bepaalt vervolgens op welke wijze het proces-verbaal wordt afgedaan. Het uitgangspunt is dat zowel de betrokken instelling als de politie de-escalerend optreedt.
In het algemeen registreert de politie geen waarschuwingen. De politie geeft bij de uitvoering van haar taak frequent waarschuwingen af en het registeren daarvan zou tot een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring leiden. Daarbij komt dat registratie van waarschuwingen in de praktijk niet noodzakelijk blijkt te zijn voor adequate handhaving. Indien blijkens meldingen van het OV sprake is van een patroon van overtredingen, kan worden besloten tot een gerichte handhavingsactie in samenwerking met het OV.
Welke concrete afspraken zijn er tussen politie en Openbaar Ministerie over het handhaven van het boerkaverbod in het openbaar vervoer?
Er is landelijk beleid om eenduidigheid in het politieoptreden en de afdoening door het OM te bevorderen. Op basis daarvan heeft de politie een (intern) handelingskader opgesteld. Daarbij is uitgegaan van de parlementaire behandeling van deze wet.
Welke andere middelen zijn er om het verbod in het openbaar vervoer effectief te handhaven?
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is, dat er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Welke concrete taak ligt er voor respectievelijk vervoersbedrijven, chauffeurs en/of controleurs bij de handhaving van het boerkaverbod? Wat zijn de precieze mogelijkheden voor boa’s in het openbaar vervoer om op te treden op grond van deze wet?
In antwoord op vraag 4 is vermeld op welke wijze de handhaving in het openbaar vervoer plaatsvindt. Deze werkwijze geldt eveneens voor bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) in het openbaar vervoer. Deze wet bevat geen basis om nieuwe bevoegdheden toe te kennen aan boa’s. Zoals gebruikelijk bij strafrechtelijke verboden is de politie bevoegd om zo nodig een proces-verbaal op te maken en neemt het OM de vervolgingsbeslissing.
Wat is uw oordeel over de richtlijn van vervoerders die nog steeds stelt dat het boerkaverbod niet zou kunnen worden afgedwongen vanwege de vervoerplicht? Welke inspanningen verricht u om ervoor te zorgen dat vervoerders zich conformeren aan de door het kabinet toegelichte lijn dat de wet wel degelijk grond biedt om reizigers toegang te weigeren? (overleg IenW-vervoerders, 12 maart 2019)
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2 en 4 heeft het OV-personeel bij de naleving van de wet de rol van het aanspreken van de persoon die in overtreding is en het bieden van een keuze om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Het OV-personeel heeft ook de mogelijkheid een melding te doen waarbij de overtreding wordt geregistreerd in het eigen registratie systeem. Het OV-personeel heeft daarnaast een vervoersplicht en kan reizigers met een geldig vervoerbewijs niet weigeren. Wanneer in het geval van een overtreding van het verbod escalatie optreedt, kan er echter sprake zijn van hinder. In het geval van hinder is het personeel bevoegd in afwijking van de vervoersplicht de toegang te weigeren op basis van de Wet personenvervoer 2000 en het Besluit personenvervoer 2000. Deze regelgeving bevat onder andere de mogelijkheid om iemand de toegang te weigeren als er sprake is van hinderlijk gedrag of misbruik van de noodrem.
Deelt u de mening dat personeel niet in de knel mag komen door instructies van werkgevers die ertoe leiden dat wettelijke (verbods)bepalingen niet worden uitgevoerd? Wat doet u eraan om onduidelijkheid over deze situatie te voorkomen?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Zoals aangegeven bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 20193 is er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om OV-bedrijven, het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten, provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Op basis daarvan is gekeken naar het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden over de uitvoering van de wet.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de politie en openbaarvervoerbedrijven over het al dan niet uitschrijven van een boete bij reizigers die met een boerka willen reizen met het openbaar vervoer? Zo ja, welke?
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt het strafvorderingsbeleid bij overtreding van de wet.
Deelt u de opvatting dat wetgeving gehandhaafd dient te worden, mede in het licht van de geloofwaardigheid van handhavend optreden op grond van andere wetgeving (bijvoorbeeld appen op de fiets)? Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook in het openbaar vervoer gehandhaafd wordt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 8. Ja, die opvatting deel ik. Met de beleidsbrief van het OM, het handelingskader van de politie en de gedragslijn voor het OV personeel is hier invulling aan gegeven.
De tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kritiek van LTO Nederland, Glastuinbouw Nederland, de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB) en de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO), en de kritiek van de stichting Agrifacts op de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)1 2
Ja. Het PBL heeft inmiddels twee reacties op de kritiek van stichting Agrifacts gepubliceerd op zijn website.3 4
Kunt u reageren op de kritiek dat bij het aantal normoverschrijdingen in het oppervlaktewater gekeken is naar de jaren 2015 tot en met 2017 (in welk jaar er volgens het meetnet al bijna een halvering was bereikt) en dus niet de informatie geeft om de conclusie te trekken dat een halvering in 2018 niet gerealiseerd is?
Voor de tussenevaluatie waren de meetgegevens tot en met 2017 beschikbaar. Het PBL en het Centrum voor Leefomgeving Leiden (CML) hebben gekeken naar het driejaarlijks voortschrijdend gemiddelde van het aantal overschrijdingen van de normen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hiermee wordt een trend bepaald over de jaren heen en wordt het effect van afwijkende jaren door bijvoorbeeld droge of natte jaren beperkt. Het gebruik van deze methode is toegepast op verzoek van stakeholders, waaronder sectororganisaties. Door het gebruik van dit driejaarlijks voortschrijdend gemiddelde kan PBL de conclusie trekken dat de uitkomsten van de periode 2016–2018 niet substantieel anders zullen zijn dan die over de periode 2015–2017 en dat het tussendoel van een 50% afname in 2018 niet is gehaald.
Kunt u reageren op de kritiek dat het begrip biodiversiteit te eenzijdig gehanteerd wordt?
Enkele sectororganisaties vinden dat in de tussenevaluatie het begrip biodiversiteit werd versimpeld tot het aantal akkerranden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met het aantal akkerranden evalueerde het PBL echter de actie in de nota Groene Groei, Duurzame Oogst om tot meer akkerranden te komen ten behoeve van de functionele agrobiodiversiteit (voor de landbouw nuttige insecten zoals bestuivers). In het rapport benoemt het PBL diverse malen dat de achteruitgang van biodiversiteit een gevolg is van een complex aan factoren, waarbij de rol van gewasbeschermingsmiddelen niet altijd evident is. Aan de hand van modelberekeningen en wetenschappelijke literatuur laat het PBL vervolgens zien dat het van belang is om naast het creëren van leefgebieden voor bijvoorbeeld insecten, de toxiciteit van toegepaste gewasbeschermingsmiddelen omlaag te brengen.
Kunt u reageren op de kritiek dat deze tussenrapportage geen representatief beeld geeft van de trend in normoverschrijdingen in de Nederlandse land- en tuinbouw omdat de gehanteerde steekproef niet representatief is voor de Nederlandse land- en tuinbouw, omdat de meetpunten met de hoogste normoverschrijdingen zijn uitgekozen?
Het PBL heeft in de tussenevaluatie gebruikgemaakt van het landelijke meetnet gewasbeschermingsmiddelen dat in 2013 door Deltares in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is opgezet, waarbij in samenspraak met de waterschappen 96 meetpunten zijn geselecteerd. Deze meetpunten liggen in kleinere wateren, waar meer normoverschrijdingen worden gevonden dan in grotere wateren. Voor de evaluatie is dit geen probleem omdat het meetnet wordt gebruikt om een uitspraak over de trend te doen. Ook een nadere analyse van het Centrum voor Milieukunde Leiden (CML) waarin dezelfde beoordelingssystematiek wordt toegepast op alle (596) meetpunten (in een breed scala aan typen wateren) laat een vrijwel gelijke trend zien.
Kunt u reageren op de kritiek dat deze tussenrapportage gebaseerd is op een beoordelingssystematiek die verder gaat en ongunstigere uitkomsten geeft dan de beoordelingssystematiek van de Kaderrichtlijn Water (KRW)?
In de tussenevaluatie is bij de beoordeling van waterkwaliteit gebruikgemaakt van de toetsingsmethodiek zoals afgesproken in de KRW. De stelling dat het PBL gebruik zou maken van een strengere beoordelingssystematiek is dus gebaseerd op onjuiste aannames (zie de tweede brief van het PBL aan stichting Agrifacts).
Kunt u reageren op de kritiek dat bij gebruik van de volledige dataset (alle metingen op alle bijna 600 meetpunten) en gebruik van de KRW-beoordelingssystematiek, de doelstelling van 50% minder normoverschrijdingen ten opzichte van 2013 wel is gehaald?
Het PBL stelt dat deze kritiek is gebaseerd op een onjuiste rekenmethode. Binnen de tussenevaluatie is gebruikgemaakt van het driejaarlijks voortschrijdend gemiddelde voor het bepalen van de trend van het percentage overschrijdingen van de KRW-norm. De nadere analyse van CLM toont aan dat ook wanneer de KRW-beoordelingssystematiek wordt toegepast op alle (596) meetpunten de doelstelling van 50% minder normoverschrijdingen ten opzichte van 2013 niet gehaald.
Kunt u reageren op de kritiek dat niet duidelijk naar voren is gebracht door het PBL dat het in het persbericht en de samenvatting ging om de halvering van de vijftien meest vervuilde meetpunten in plaats van het landelijke beeld?
De suggestie dat in de tussenevaluatie is gekeken naar de vijftien meest vervuilende meetpunten is onjuist. De meetpunten zijn aangewezen door de waterschappen om een verband met landbouwkundig gebruik aan te kunnen tonen. In mijn antwoord op vraag 2 en 4 is deze methodiek nader beschreven. Het PBL is volledig transparant in zijn rapportage en de gebruikte wetenschappelijke data zijn toegankelijk voor eenieder die de berekeningen wil herhalen.
Kunt u deze vragen ten laatste woensdag 25 september 2019 beantwoorden ten behoeve van de technische briefing over deze tussenevaluatie van het PBL?
Ja.
Het bericht ‘Israël oogst kritiek met bliksemsloopactie op Palestijns grondgebied’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israël oogst kritiek met bliksemsloopactie op Palestijns grondgebied»?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Duitsland, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk de Israëlische sloopwerkzaamheden van Palestijnse gebouwen in Wadi al Hummus sterk veroordeeld hebben?2
Ja.
Waarom heeft u zich niet achter de veroordelende verklaring van deze groep landen geschaard?
Nederland heeft zich meermaals actief uitgesproken tegen de sloop. Zo hebben de vertegenwoordigers van Nederland, de overige EU lidstaten en de EU in Jeruzalem en Ramallah voorafgaand aan de sloop de wijk bezocht en op 16 juli jl. in een verklaring Israël opgeroepen om af te zien van de voorgenomen sloop. Op de dag van de sloop heeft de EU, mede namens Nederland, zich uitgesproken tegen de sloop. Nederland heeft samen met 26 andere EU lidstaten in de VN Veiligheidsraad op 23 juli jl. opnieuw de ernstige zorgen over deze gang van zaken uitgesproken.
Bent u bekend met het bericht «UN Slams Israel's «Effective Annexation» of West Bank After 2,000 Settlement Units Approved»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de Israëlische plannen om de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever uit te breiden?
Uit cijfers van de Israëlische NGO Peace Now4 blijkt een sterke toename van aankondigingen van nieuwe plannen en aanbestedingen voor huizen in nederzettingen in 2017 en 2018, in vergelijking met de jaren ervoor. Het kabinet is bezorgd over deze toename, ook omdat een groot deel van de nieuwe aankondigingen nederzettingen betreft die diep in de Westelijke Jordaanoever liggen.5 In het artikel wordt ook verwezen naar de recente goedkeuring van bouwvergunningen voor ruim 700 Palestijnse huizen in area C, voor het eerst sinds 2016. Hoewel deze welkome beslissing, afhankelijk van verdere opvolging, een positieve Israëlische stap zou kunnen betekenen, rechtvaardigt het de verdere uitbreidingen van nederzettingen door Israël niet.
Bent u het ermee eens dat het uitbreiden van deze nederzettingen in strijd is met het internationaal recht en de totstandkoming van de tweestatenoplossing in de weg staat? Zo ja, bent u van plan zich persoonlijk uit te spreken tegen deze uitbreiding, iets wat uw Britse ambtsgenoot al heeft gedaan? Zo nee, waarom niet?4
Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en de nederzettingen vormen een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Dit standpunt is ook vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016). Nederland spreekt zich hiertegen met regelmaat uit, in multilateraal verband en bilateraal. Dat gebeurt in gesprekken met Israëlische vertegenwoordigers en publiekelijk. In dit geval is ervoor gekozen deze uitbreiding te veroordelen in een gesprek met de Israëlische ambassadeur (zie tevens antwoord op vraag 7). De EU heeft de plannen ook veroordeeld, mede namens Nederland in een verklaring. Daarbij wordt Israël consequent en nadrukkelijk gewezen op strijdigheid van nederzettingen met het internationaal recht en dat het nederzettingenbeleid het perspectief op een twee-statenoplossing ondermijnt.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u heeft genomen om uw zorgen over dit beleid over te brengen aan Israël?
Israël is bekend met het standpunt van het kabinet over nederzettingen, dankzij de verklaringen en gesprekken waaraan gerefereerd wordt in de bovenstaande antwoorden. In reguliere gesprekken met de Israëlische ambassadeur in Nederland worden de Nederlandse zorgen over het nederzettingenbeleid opgebracht, alsook in dit geval. Daarnaast veroordeelt Nederland aankondigingen regelmatig via een publieke nationale reactie of via een gezamenlijke reactie van de EU.
Op welke wijze hebt u uitvoering gegeven aan de motie van het lid Servaes c.s. over constructieve deelname aan vredesbesprekingen, waarin de Kamer de regering oproept om, wanneer partijen afzien van constructieve deelname aan vredesbesprekingen en ondermijnend beleid blijven voeren, concrete maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door opschorting van bilaterale of Europese samenwerkingsovereenkomsten? Welke additionele maatregelen gaat u nemen?5
De positie van Nederland en de EU is dat ontwikkeling van toekomstige relaties met beide partijen mede afhankelijk is van hun inzet voor een vredesakkoord, gebaseerd op de twee-statenoplossing. Op dit moment zijn er geen onderhandelingen tussen de partijen over een vredesakkoord. Het Kwartet heeft in diens rapport van juli 2016 duidelijke aanbevelingen gedaan aan beide partijen over welke stappen zij zelf kunnen nemen, ook bij afwezigheid van onderhandelingen, om de grootste bedreigingen van de twee-statenoplossing tegen te gaan. Voor Israël is dat het nederzettingenbeleid en alles wat ermee samenhangt, zoals sloop van Palestijnse bezittingen. De Palestijnen werden gewezen op de noodzaak om de interne verdeeldheid en gebruik van geweld tegen te gaan en beide partijen werden opgeroepen af te zien van opruiende uitspraken en provocerende acties. Nederland spreekt beide partijen hierop aan, en probeert partijen ondanks het slechte klimaat bij elkaar te brengen. Dat gebeurt onder meer door de trilaterale expertbijeenkomsten die Nederland faciliteert en door vrede van onderop te bevorderen door ontmoetingen en samenwerking tussen Israëliërs en Palestijnen. Zoals bekend wil Nederland de relaties met Israël binnen de grenzen van 1967 versterken, maar tegelijkertijd maakt Nederland hierbij nadrukkelijk onderscheid tussen Israël en de bezette gebieden. Nederland gaat door met het ondersteunen van de opbouw van Palestijnse instituties die de toekomstige Palestijnse staat moeten kunnen besturen, alsook de ontwikkeling van een levensvatbare Palestijnse economie.
Bent u bekend met het VN-rapport «Children and Armed Conflict» waarin wordt vermeld dat in het jaar 2018 vanwege het Israëlisch-Palestijns conflict 59 Palestijnse kinderen zijn vermoord, en dat er 2756 Palestijnse en 6 Israëlische kinderen gewond zijn geraakt?6
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke ernstige mensenrechtenschendingen, gepleegd door wie dan ook, tegen wie dan ook, ten sterkste veroordeeld moeten worden en dat onafhankelijk onderzoek naar de oorzaak en verantwoordelijken van deze en andere mensenrechtenschendingen niet langer op zich kan laten wachten?
Het grote aantal kinderslachtoffers vermeld in het VN-rapport «Children and Armed Conflict» is zeer tragisch. Het kabinet is van mening dat in alle gevallen van vermeende mensenrechtenschendingen, gedegen, onafhankelijk en transparant onderzoek verricht dient te worden, waarbij indien nodig strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld. (zie ook kamerbrief d.d. 13 maart 2019, Kamerstuk 23 432, nr. 473).
De VN maakt in zijn rapport ook melding van rekrutering en inzet van minderjarigen door terroristische Palestijnse groepen. Nederland veroordeelt elke vorm van terrorisme; het is onacceptabel dat er zelfs minderjarigen worden ingezet door terroristische organisaties.
Ook vermeldt het rapport de zorgwekkende pogingen van Israël om minderjarigen te werven als informant. De VN vermeldt in diens rapport tevens informatie te hebben ontvangen van 127 Palestijnse minderjarigen over mogelijke misstanden bij hun arrestatie en detentie. Nederland blijft bij Israël aandringen op de behandeling van minderjarigen in detentie conform diens verplichtingen onder internationaal recht.
Wat is de laatst beschikbare informatie die u heeft over de status van het onderzoek naar het optreden van het Israëlische leger in Gaza in mei 2018 waarbij vele Palestijnse betogers en ook veel kinderen omkwamen?
De Nederlandse ambassade in Tel Aviv is periodiek in gesprek met de Israëlische Military Advocate General (MAG) over de voortgang van de lopende onderzoeken naar het optreden van het Israëlische leger bij de demonstraties in Gaza. Er lopen volgens de laatst beschikbare publieke informatie strafrechtelijke onderzoeken naar het handelen van Israëlische militairen bij vijf dodelijke incidenten. Tevens onderzoekt het Israëlische leger incidenten door de inzet van het «Fact Finding Mechanism». Dit soort interne onderzoeken kunnen eventueel aanleiding zijn voor verder strafrechtelijk onderzoek en mogelijk vervolging. Het MAG heeft niet openbaar gemaakt hoe vaak dit mechanisme is ingezet.
Het staande beleid van de MAG is dat deze gedurende lopende onderzoeken geen berichtgeving naar buiten brengt over specifieke zaken. Het is dus ook mogelijk dat er meer strafrechtelijke onderzoeken lopen, maar daar doet het MAG geen uitspraken over. Er zijn voor zover bekend geen militairen veroordeeld. Wanneer de onderzoeken zijn afgerond wordt hierover publiekelijk gerapporteerd en op dat moment kan het kabinet de Kamer informeren over de bevindingen. Hiermee is tevens voldaan aan het verzoek van de leden Karabulut (SP) en Sjoerdsma (D66) tijdens het Algemeen Overleg AVVN van 10 september jl.
Herinnert u zich uw uitspraak in het algemeen overleg Raad van Buitenlandse Zaken op 22 mei 2018 dat u het redelijk zou vinden als de resultaten van dit onderzoek al in de zomer van 2018 zouden verschijnen?
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraken die u bijna een jaar later heeft gedaan in het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 14 maart 2019 over de loop van dit onderzoek, namelijk dat u het «van groot belang vind[t] dat Israël zelf onderzoek doet, zoals past bij een democratische rechtstaat» en dat uw beeld is «dat dit vlotter en uitgebreider kan» en «verbreed en versneld moeten worden»? Hoe beoordeelt u het feit dat dit onderzoek nog steeds niet gepresenteerd is?
Ja. Zie tevens antwoord op vraag 14.
Bent u ruim een jaar na deze gebeurtenissen, en een jaar na de volgens u redelijke termijn waarbinnen het onderzoek gereed moest zijn, bereid om persoonlijk uw ernstige zorgen te uiten over de voortgang van dit onderzoek en de breedte van dit onderzoek? Bent u bereid persoonlijk de Israëlische autoriteiten op te roepen spoedig hun bevindingen te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt sinds het begin van de protesten aan de grens met Gaza bij Israël aan op onafhankelijk, gedegen en transparant onderzoek naar de gebeurtenissen. Dat is allereerst van belang voor de slachtoffers en hun familie, die recht hebben om te weten wat er gebeurd is en om effectieve rechtsbescherming te bieden bij eventuele misstanden. Naast de strafrechtelijke onderzoeken van de Israëlische Military Advocate General (MAG) lopen er diverse fact-findingonderzoeken naar het optreden van het Israëlische leger tegen de demonstraties langs de grens tussen Gaza en Israël. Nederland blijft in contacten met Israël aandringen op de voortvarende afhandeling van deze eigen onderzoeken en presentatie van de resultaten. Bovendien is een tijdige afronding ook in het Israëlisch belang, gezien de kritiek van de VN onderzoekscommissie en waarschuwingen van de Aanklager van het Internationaal Strafhof, dat dit optreden binnen de reikwijdte van haar vooronderzoek zou kunnen vallen en dat ze de situatie nauw in de gaten houdt.
Kunt u al deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Roep om afschaffing CBR-keuring voor autisten: ‘Het is gewoon een verdienmodel’’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roep om afschaffing CBR-keuring voor autisten: «Het is gewoon een verdienmodel»»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom op dit moment autisme in verband wordt gebracht met een minder geschikte rijvaardigheid en daarmee een medische keuring gevraagd wordt?
Het gaat bij het beoordelen van de geschiktheid niet over de vaardigheid maar over de medisch rijgeschiktheid en de invloed op het handelen. In de huidige Regeling eisen geschiktheid 2000 staat over ASS in hoofdstuk 8 paragraaf 11 dat bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met ASS een rijtest moet plaatsvinden evenals een onderzoek door een onafhankelijk specialist. De regeling schrijft voor dat mensen met autismespectrumstoornissen (ASS) onbeperkt geschikt zijn indien zowel gelijktijdig aanwezige psychiatrische als somatische stoornissen voldoende onder controle zijn, en zij geen rijgevaarlijke geneesmiddelen gebruiken. Het CBR is de bevoegde instantie die de REG2000 uitvoert. De regeling is een uitwerking van de geschiktheidseisen die zijn opgenomen in de Europese regelgeving en de adviezen van de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad baseert zich op wetenschappelijk onderzoek en expert opinions.
Welk percentage van mensen met een autismediagnose behaalt daadwerkelijk een rijbewijs?
Het is onbekend hoeveel mensen met ASS een rijbewijs hebben. Het CBR hanteert vanaf 2019 een aparte diagnose-code voor autisme. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe hoog het percentage mensen met een autisme-diagnose is dat daadwerkelijk een rijbewijs haalt.
Kunt u bevestigen dat inderdaad jaarlijks duizenden mensen met autisme tegen dit probleem bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aanlopen?
Gelet op het advies van de Gezondheidsraad is deze medische keuring een belangrijk onderdeel bij de beoordeling of een bestuurder veilig aan het verkeer kan deelnemen. Het CBR heeft vanaf januari 2019 tot en met augustus 2019 in totaal 4.661 gezondheidsverklaringen ontvangen waarbij de vraag over autisme met «ja» is beantwoord. Het gaat hierbij om zowel aanvragen voor vernieuwing van het rijbewijs als aanvragen voor examens. Voor heel 2019 zullen dit er waarschijnlijk 7.000 zijn.
Hoe staat het met de door u toegezegde stelselwijziging aangaande de medische keuringen door het CBR en kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
In mijn brief aan uw Kamer van 3 juli jl.3 heb ik aangeven dit najaar de onderzoeksopzet naar het systeem van de medische keuringen klaar te hebben. Onderzocht wordt of het mogelijk is over te gaan op een meer risicogeoriënteerde aanpak. Bekeken zal worden hoe de rijgeschiktheid zowel bij eerste aanvraag, als bij herkeuring het beste kan worden beoordeeld. In dit proces zal de huidige lijst van aandoeningen tegen het licht gehouden worden. Dit alles uiteraard binnen de kaders van de Europese regelgeving en op basis van advies van de Gezondheidsraad. Daarnaast zal een internationale vergelijking gedaan worden. Op basis van dit onderzoek zal er medio 2020 bekend zijn of er een aanpassing van de regelgeving nodig is en mogelijk is.
Heeft u de huidige lijst van medische aandoeningen uit de Regeling eisen geschiktheid 2000 reeds tegen het licht gehouden, zoals is gevraagd in de unaniem door de Tweede Kamer aangenomen motie-Schonis/Von Martels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u van plan te nemen om deze motie op korte termijn uit te voeren?2
Dit is onderdeel van het onderzoek naar het huidige stelsel van de medische keuringen. Ik zal uw Kamer over de voortgang van het onderzoek informeren.
Begrijpt u dat mensen met een autismediagnose het gevoel hebben als «een verdienmodel» te worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Het is absoluut niet de bedoeling dat mensen met een autisme-diagnose dat zo ervaren. Ik vind het belangrijk dat mensen met een aandoening veilig kunnen deelnemen aan het verkeer en wil derhalve niet meer eisen stellen dan nodig om de verkeersveiligheid te borgen.
Samen met het CBR en de Gezondheidsraad kijk ik hoe we de eisen rondom rijgeschiktheid en de uitvoering daarvan kunnen versoepelen waar mogelijk. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid zet ik samen met het CBR daarnaast in op het verbeteren van de huidige keuringsprocedure voor mensen met een aandoening en het leveren van meer maatwerk waar mogelijk. Uiteraard gebeurt dit binnen het kader van de Europese regelgeving en na advies van de Gezondheidsraad.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De mogelijkheden tot verruiming van de inkomensgrens voor sociale huur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
In de beschikking van de Europese Commissie van 2009 over de steunmaatregelen aan woningcorporaties, schrijft de Commissie dat eerdere kritiek van de Commissie, zoals verwoord in haar artikel 17-brief, gericht was op het ontbreken van een specifieke afbakening en dat de Nederlandse regering vervolgens per brief een inkomensgrens van 33.000 euro heeft voorgesteld; klopt het derhalve dat de Nederlandse regering zelf deze inkomensgrens heeft voorgesteld? Zo nee, welke elementen uit de beschikking zijn onjuist?
Zoals in mijn eerdere beantwoording op vragen van lid Beckerman1, lid Smeulders2 en lid Nijboer3 is aangegeven kon Nederland zelf voorstellen doen, maar moest de Europese Commissie (hierna: EC) deze beoordelen. Zoals indertijd met uw Kamer gedeeld, heeft Nederland geprobeerd om de doelgroep te definiëren op objectkenmerken van woningen. Dat voorstel is niet geaccepteerd door de EC. In uw Kamer is de mogelijkheid aan de orde geweest om de doelgroep af te bakenen op de huurtoeslagdoelgroep. Er is toen een motie ingediend, met de stelling dat dit tot een te lage grens zou leiden. Op die basis is er vervolgens opnieuw onderhandeld in Brussel over een andere, hogere inkomensgrens. In dat kader heeft toenmalig Minister van Wonen, Wijken en Integratie op 3 december 2009 een brief aan de EC aangeboden waarin de doelgroep is gedefinieerd als woningzoekenden met een inkomen van maximaal € 33.000 met een jaarlijkse indexering. Deze maatregel is met de EC besproken en in overleg met uw Kamer overeengekomen. De Commissie heeft toen geaccepteerd dat er een inkomensgrens van € 33.000 zou worden gehanteerd, gelijktijdig met het verhogen van het criterium voor de omvang van de toewijzingen aan de desbetreffende groep van 80% naar 90%.
In antwoord op eerdere vragen schrijft u dat de Europese Commissie de Nederlandse regering heeft gewezen op het besluit HFA Ierland, waarin een inkomensgrens wordt gehanteerd1; hoe verklaart u dan dat het Europees Hof in haar arrest van 15 november 2018 concludeert dat de Commissie niet van mening was dat de Nederlandse autoriteiten de DAEB slechts konden definiëren met verwijzing naar een inkomensgrens?2
In de sinds 2005 geldende algemene EC-regels over DAEB wordt gesteld dat sociale huisvesting in ieder geval moet worden geboden aan een bepaalde doelgroep.6 Voor de afbakening van deze doelgroep wordt niet expliciet een inkomensgrens geëist. Wel hanteren bijna alle lidstaten die een DAEB voor sociale huisvesting hebben, een of meerdere inkomensgrenzen. Bovendien is Nederland door de EC nadrukkelijk gewezen op haar besluit van 3 juli 2001 betreffende staatssteun N209/01 inzake garanties op leningen van HFA Ierland (PB 2002, C 67, blz. 33), dat onder andere een inkomenseis stelt. Zoals ook blijkt uit de informatie die destijds met uw Kamer is gedeeld en die is opgenomen in het antwoord op vraag 1, kon Nederland zelf voorstellen doen, maar moest de EC deze beoordelen.
Is het denkbaar dat de Europese Commissie een andere afbakening had geaccepteerd dan een inkomensgrens? Zo nee, op basis van welke gesprekken of correspondentie met de Europese Commissie is die conclusie getrokken en hoe verhoudt die conclusie zich tot de onder 2 genoemde uitspraak van het Hof?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Heeft de Nederlandse regering op enig moment gepoogd een hogere inkomensgrens vast te stellen of daarover gesprekken gevoerd met de Commissie? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd door de Commissie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Indien de Nederlandse regering ervoor wil zorgen dat ook mensen met hogere inkomens toegang krijgen tot sociale huurwoningen, welke Nederlandse en Europese regelgeving dient daarvoor gewijzigd te worden? Wat is daarvoor de gebruikelijke procedure?
De inkomensgrens voor de toegang tot sociale huurwoningen van corporaties wordt geregeld in de Woningwet. Indien de inkomensgrens gewijzigd wordt, voorziet het Unierecht in twee juridische instrumenten om de voorgestelde wijzigingen in overeenstemming te brengen met de staatssteunregels. Het eerste instrument is een melding voor rechtszekerheid op grond van artikel 108, lid 3, VWEU, en artikel 106, lid 2, VWEU ter aanpassing van de voorwaarden van het DAEB-besluit van 2009. Een nieuwe melding voorziet in een wijziging van het EC besluit van 2009 (Zie artikel 2 Procedureverordening). Het tweede instrument is de toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 als een aanvullende DAEB. Toepassing van het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist geen melding, maar verplicht de Nederlandse autoriteiten wel om de EC te informeren over de implementatie door middel van een rapportageverplichting. Bij dit tweede instrument bestaat een risico dat de EC achteraf een onderzoek start (op grond van een klacht of op eigen initiatief) en oordeelt dat de maatregelen niet voldoen aan het DAEB-vrijstellingsbesluit. Dit is een risico voor de corporatiesector, omdat in dat geval de Nederlandse staat kan worden gedwongen om de verleende staatssteun terug te vorderen bij corporaties.
Wat is de relatie tussen de strikte interpretatie die u geeft aan de Europese wetgeving en uw voorstel om de inkomensgrenzen voor eenpersoonshuishoudens te verlagen? Erkent u dat juist veel eenpersoonshuishoudens met grote problemen kampen om een betaalbaar huis te vinden? Bent u bereid op uw voorstel om de inkomensgrenzen te verlagen terug te komen?
In de brief aan uw Kamer over mensen met een middeninkomen op de woningmarkt7 en in de brief over Prinsjesdag maatregelen woningmarkt8 heb ik aangekondigd dat ik de DAEB-inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens wil verhogen naar € 42.000 en die voor eenpersoonshuishoudens daartegenover iets wil verlagen naar € 35.000, ten opzichte van de huidige inkomensgrens van € 38.035. Hiermee wil ik de inkomensgrenzen beter laten aansluiten bij de betaalbaarheid en keuzemogelijkheden voor deze verschillende typen huishoudens, gezien het verschil in hun overige kosten voor levensonderhoud. Dit doe ik om ervoor te zorgen dat de huishoudens die nu moeilijk een betaalbare huurwoning kunnen vinden – meerpersoonshuishoudens met een laag middeninkomen – in aanmerking komen voor een sociale huurwoning van een corporatie, zonder dat de slaagkans voor mensen met een lager inkomen onder druk komt te staan. Corporaties krijgen daarnaast meer mogelijkheden om flexibeler te reageren op de specifieke behoeften en wensen die lokaal spelen. Daarvoor wil ik maatregelen nemen om meer lokaal maatwerk in de vrije toewijzingsruimte mogelijk te maken. Zo kan de maximale vrije ruimte worden verhoogd tot 15 procent als corporaties, gemeenten en huurders gezamenlijk beleid hiervoor vaststellen. Indien de lokale situatie of wensen geen aanleiding geven tot het maken van beleid, hebben corporaties 7,5 procent vrije toewijzingsruimte. Bovenstaande voornemens werk ik momenteel uit in een wetsvoorstel dat ik verwacht aan het eind van het jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Deelt u de conclusie dat indien het aanbod aan sociale huurwoningen wordt vergroot, de slagingskans niet hoeft af te nemen wanneer de inkomensgrenzen worden verhoogd? Zo nee, waarom niet?
Nieuwbouw is belangrijk om de toegang tot de woningmarkt te verbeteren. Ik zet daar volop op in, bijvoorbeeld met de op Prinsjesdag aangekondigde bouwimpuls van € 1 mld. Daarnaast heb ik in de woondeals afspraken gemaakt met de regio’s met de grootste krapte op woningmarkt om het aanbod van betaalbare woningen te versnellen. Ook de stimuleringsaanpak flexwonen zal zorgen voor een versnelde ontwikkeling van flexibele huisvesting. De vereenvoudiging van de markttoets in de Wet maatregelen middenhuur draagt bij aan meer middenhuur, doordat onnodige stappen uit het proces worden gehaald voor corporaties om niet-DAEB woningen te realiseren.9 Nieuwbouw kost echter tijd, daarom vind ik het van belang om rekening te houden met mogelijke veranderingen in de slaagkansen binnen de bestaande voorraad.
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en betaalbare woning? Nu betaalbaar wonen een luxe dreigt te worden, bent u bereid de verhuurdersheffing te verlagen zodat de bouw van sociale huurwoningen kan worden versneld, en tegelijkertijd de inkomensgrens te verhogen?
Ik vind het belangrijk dat de woningmarkt toegankelijk is voor alle inkomensgroepen. Zoals hierboven aangegeven, heb ik in mijn brief over middeninkomens aangegeven voornemens te zijn om de inkomensgrens voor meerpersoonshuishoudens te verhogen, omdat zij nu moeilijk zelfstandig op de markt een betaalbare woning kunnen vinden.
Het kabinet maakt vanaf 2020 structureel € 100 miljoen per jaar vrij voor een heffingsvermindering in de verhuurderheffing voor betaalbare nieuwbouw in de schaarstegebieden en woondealregio’s. Daarnaast heeft het kabinet de verhuurderheffing begin 2019 structureel verlaagd met € 100 miljoen door middel van een verlaging van het tarief. Ook is begin 2019 de heffingsvermindering voor verduurzaming binnen de verhuurderheffing geïntroduceerd. Hier voor is in de periode van 2019 tot 2021 € 156 miljoen beschikbaar en vanaf 2022 € 104 miljoen per jaar.
Het bericht dat Arriva haar personeel afvalt als zij het boerkaverbod in de bus handhaven |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de buschauffeur die het boerkaverbod in zijn bus handhaafde door Arriva publiekelijk is afgevallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze buschauffeur geen terechtwijzing verdient, maar juist een dik compliment?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben. De specifieke afspraken in het openbaar vervoer staan beschreven in antwoord 3.
Deelt u de mening dat het boerkaverbod ook gewoon in het openbaar vervoer moet worden gehandhaafd?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzonder positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Bent u bereid op te treden tegen vervoersbedrijven die weigeren het boerkaverbod te handhaven en desnoods hun concessies in te trekken?
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten met de openbaar vervoer bedrijven blijkt op dit moment niet dat zij de wet weigeren na te leven. Ook uit andere contacten en de ervaringen van instellingen en de politie van de afgelopen weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en er op basis van de wet werkwijzen zijn aangepast en er gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven, maar ik hou de vinger aan de pols.
Het bericht 'Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak' |
|
Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Bouwsector loopt miljarden mis door inperking stikstofuitstoot»1 en «Mogelijk 14 miljard minder aan woningbouw en wegen door stikstofuitspraak» met betrekking tot de ABN-AMRO publicatie «Stikstof-uitspraak kost bouwsector komende vijf jaar 14 miljard omzet»?2 3
Ja.
Is het waar dat de provincies naar aanleiding van de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in IPO-verband hebben afgesproken voorlopig geen nieuwe natuurvergunningen te verlenen? Zo ja, wie draait dan op voor de vertragingsschade? Zo nee, hoe wordt de juridische houdbaarheid van de verleende vergunningen dan gewaarborgd?
De vergunningverlening heeft even stilgelegen maar in de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet aangekondigd dat stapsgewijs de vergunningverlening weer op gang kan komen. Per 11 oktober is het loket bij de (meeste) provincies voor de aanvraag van vergunningen in kader van de natuurbeschermingswet weer open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de toestemming worden verleend. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen. Voor 2020 wordt er een drempelwaarde verkend voor stikstofdepositie, zodat het vergunningsproces voor veel (kleine) activiteiten weer in gang kan worden gezet. Daarnaast is het belangrijk dat er bronmaatregelen worden genomen waar deze effect hebben, onder meer door vrijwillige en warme sanering van boerenbedrijven in de buurt van natuurgebieden, investeringen in innovaties en gerichte snelheidsverlagingen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
In hoeverre mitigeert de ambitie van het kabinet om energieneutrale woningen te bouwen de beperkingen die de stikstofuitspraak opwerpt?
De afspraken over het terugdringen van de uitstoot van CO2 hebben ook effect op het terugdringen van de uitstoot van stikstof. Hierdoor bevorderen deze afspraken ook het terugdringen van de stikstofdepositie. Alle nieuwbouwwoningen zijn bijna energieneutraal en uitstootvrij (BENG-eisen). Dat betekent dat deze in de gebruiksfase geen of nauwelijks stikstofemissie kennen. De verduurzaming van de gebouwde omgeving verloopt stapsgewijs en gebiedsgericht. Door deze bronaanpak vermindert de stikstofuitstoot waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het natuurherstel en het mogelijk maken van nieuwe bouwprojecten.
Bronmaatregelen zijn in belangrijke mate al onderdeel van het Klimaatakkkoord. Dit akkoord gaat niet alleen over CO2, maar stuurt ook op stikstof. In 2050 is de volledige gebouwde omgeving CO2-arm en aardgasvrij en bovendien 100% circulair. In dat kader worden al stappen gezet. Zo worden bijvoorbeeld komend jaar de milieuprestatienormen zodanig aangescherpt dat dit circulaire bouw bevordert. Daarnaast is er een subsidieregeling voor huiseigenaren om hun woning te isoleren (een eerste noodzakelijke stap naar alternatieve warmtebronnen).
Voor hoeveel woningen geldt dat de bouw inmiddels als gevolg van de uitspraak is stopgezet?
De Raad van State heeft aangegeven dat de PAS-uitspraak geen gevolgen heeft voor onherroepelijke vergunningen. Bouwprojecten in uitvoering zijn als gevolg van de uitspraak niet stopgezet. Wel leidt de uitspraak voor een groot aantal woningbouwplannen tot vertraging en/of aanpassing. In het overzicht dat de Minister van LNV op 13 september jl. aan uw Kamer heeft doen toekomen is te zien dat provincies en gemeenten inschatten dat de uitspraak van de Raad van State potentieel meer dan 300.000 woningen raakt. Uit een inventarisatie van de leden van Bouwend Nederland blijkt dat er op dit moment bijna 25.000 woningen zijn getroffen door de uitspraak. Dat betekent niet dat al deze projecten uiteindelijk geen doorgang kunnen vinden, maar wel dat deze projecten moeten kijken of er een depositie in Natura 2000 plaatsvindt.
Veel initiatieven zijn stilgevallen waardoor direct uitstel van woningbouw is ontstaan en de continuïteit in de bouwsector in gevaar komt. Voor de vergunningverlening is ook ecologische en juridische expertise bij gemeenten en provincies nodig maar (nog) niet altijd voorhanden. Dat laat onverlet dat de mogelijkheden die thans beschikbaar zijn in veel gevallen perspectief kunnen bieden.
Wat betekent de stikstofuitspraak voor de afgifte van bouwvergunningen en wat kunt u doen om het aantal afgegeven bouwvergunningen op peil te houden, gegeven de ontwikkelingen in verstrekte vergunningen en de ambities van 75.000 woningen die in de Nationale Woonagenda zijn opgesteld4?
De afgifte van bouwvergunningen heeft de afgelopen maanden enige vertraging opgelopen. Inmiddels is het loket voor de aanvragen weer beperkt open. Als er geen sprake is van stikstofdepositie, heeft een initiatiefnemer geen vergunning nodig in het kader van de Wet Natuurbescherming. De AERIUS-calculator maakt dit inzichtelijk. Is er wel sprake van depositie, dan is een ecologische onderbouwing de eerste stap. Als hieruit blijkt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het Natura 2000-gebieden, kan de overheid toestemming verlenen. Dit geldt ook voor nieuwe projecten die slechts een tijdelijke stikstofdepositie hebben. Daarnaast zijn ook (intern en extern) salderen en de ADC-toets weer mogelijk om een vergunningaanvraag te onderbouwen.8
Wat kan de bouwsector volgens u doen om emissieloos bouwen te stimuleren?
Met het verplichten van aardgasvrije bouw is een belangrijke emissiebron bij nieuwbouw weggenomen. Toch zijn er aanvullende technische innovaties mogelijk die het terugdringen van de stikstofdepositie in de bouwfase bevorderen. Op korte termijn zou het een oplossing kunnen zijn om door middel van installaties de negatieve effecten te mitigeren. Bijvoorbeeld het installeren van luchtwassers of innovaties als het elektrificeren van vrachtvervoer en werktuigen zouden daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Dit soort innovaties vragen een nadere uitwerking. Ik ga daarover graag met de sector in gesprek. Op de langere termijn is het noodzakelijk de uitstoot van stikstof bij de bron aan te pakken.
Welke inspanningen doet u om de sector te stimuleren om emissieloos te bouwen?
Een belangrijke stap om emissies terug te dringen is al gezet door over te stappen op aardgasvrije nieuwbouw. Daardoor is – naast stikstofemissies als gevolg van de zgn. verkeer aantrekkende werking van woningen in de gebruiksfase – met name het bouwproces nog een tijdelijke bron van uitstoot. Ik ondersteun de sector door het faciliteren van onderzoek en kennisuitwisseling.
Hoe ondersteunt het kabinet de ontwikkeling en inzet van elektrische werkbouwtuigen?
Er zijn innovaties gaande in de markt, bijvoorbeeld de inzet van elektrische hijskranen. Ik ben met partijen in de sector in gesprek om gezamenlijk in kaart te brengen wat nodig is om deze ontwikkeling te versnellen.
Welke acties onderneemt het kabinet om de bouwsector te stimuleren om de stikstof-emissie terug te dringen of grondig te compenseren en zo woningbouwprojecten door te laten gaan?
De bouwsector is verantwoordelijk voor minder dan 0,6% van de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland (RIVM, 2019). Dat neemt niet weg dat zij kan bijdragen aan minder stikstofuitstoot. Zo onderzoekt de sector momenteel of het mogelijk is hubs te maken vanaf waar bouwmaterialen met elektrisch vervoer naar de eindbestemming kunnen worden gebracht. Ook zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld elektrische hijskranen in te zetten.
Onderkent u dat de ADC-toets lastiger uitvoerbaar is voor de woningbouw dan voor grote infrastructurele projecten, zoals in het artikel wordt gesteld?
De ADC-toets is naar verwachting lastiger uitvoerbaar voor een individueel woningbouwproject dan voor grote infrastructurele projecten van nationaal belang. Onderdeel van de toets is immers dat er geen alternatieven beschikbaar zijn met minder schadelijke effecten voor N2000-gebieden. Wanneer op een hoger schaalniveau gekeken wordt, bijvoorbeeld op het niveau van de regio, liggen die alternatieven minder voor de hand. Wanneer er in een regio een grote vraag naar woningen is, waar niet aan kan worden voldaan met de huidige voorraad, kan er mogelijk een potentieel (groot) maatschappelijk belang naar voren komen. Er is juridisch en praktisch nog geen ervaring opgedaan met de uitvoering van een (regionale) ADC-toets voor woningbouw.
Kunt u uiteenzetten wanneer een woningbouwproject onder een «dwingende reden van algemeen belang» valt?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden bestaan er om eventuele drempels voor woningbouw, die de ADC-toets opwerpt, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre is het uw verwachting dat naast woningbouwprojecten die op plaatsen met een woningoverschot ook op plaatsen zonder een woningoverschot tegen restricties aanlopen, en wat kunt u in dit geval doen om de woningbouw op peil te houden?
De gevolgen van de uitspraak van de Raad van State strekken zich uit over heel Nederland en dit staat los van het feit of er een woningtekort dan wel -overschot is. De Natura-2000 gebieden liggen verspreid over Nederland en veel gebieden zijn overbelast met stikstof. Zie verder antwoord vraag 5.
In hoeverre deelt u de stelling dat binnenstedelijk bouwen door de uitspraak van nog groter belang wordt, en wat doet u om dit te stimuleren?5
Binnenstedelijke projecten liggen over het algemeen verder van N2000-gebieden en zullen daarmee tot minder stikstofdepositie kunnen leiden in deze gebieden. Bovendien kan de uitstoot van de nieuwe woningen en het bijbehorende verkeer mogelijk worden gesaldeerd met de uitstoot die eerder op die locatie plaatsvond. Dat kan de haalbaarheid van het realiseren van binnenstedelijk bouwen, voor wat betreft het aspect stikstofdepositie, over het algemeen iets vergroten.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met uw aankondiging om uiterlijk dit najaar met een overzicht te komen van alle infraprojecten die door de PAS-uitspraak worden getroffen?
Een overzicht van de nationale infrastructuur projecten die mogelijk gevolgen ondervinden van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is opgenomen bij de brief die de Minister van LNV u 13 september heeft doen toekomen (Kenmerk DGNVLG-NP/19219179). De gevolgen van de PAS uitspraak worden momenteel geïnventariseerd. Duidelijk is dat de uitspraak gevolgen kan hebben voor zowel planning als uitgaven. Voor grote MIRT-projecten in de buurt van Natura 2000-gebieden zal een passende beoordeling opgesteld moeten worden en dient mogelijk een ADC-toets te worden doorlopen. Dit kan veel tijd kosten, zeker als er prioritaire habitats betrokken zijn en advies van de Europese Commissie noodzakelijk is. De Minister van IenW zal de Kamer voorafgaand aan het Nota-overleg MIRT informeren over de gevolgen van de PAS-uitspraak voor de nationale infrastructuur projecten.
Het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing op de N36 heeft plaatsgevonden |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er vandaag weer een frontale botsing heeft plaatsgevonden op de N36?1
Ja.
Deelt u de mening dat de genomen maatregelen tekortschieten?
In de afgelopen jaren zijn door Rijkswaterstaat binnen het programma «Meer Veilig»2 meerdere infrastructurele maatregelen getroffen op deeltrajecten van de N36. Het laatste, en grootste, deel van de maatregelen is vorige zomer uitgevoerd en in september 2018 opgeleverd. Voor een representatief beeld of voor een onderbouwde evaluatie van de verkeersveiligheid op een traject bekijkt Rijkswaterstaat het ongevallenbeeld over een periode van 3 jaar. We zijn nu pas een jaar verder na de genomen maatregelen. De periode van een jaar vind ik daarom te kort om op dit moment gefundeerde uitspraken te doen over het effect van de genomen maatregelen voor de weginrichting.
Los van de weginrichting, speelt weggedrag een belangrijke rol bij ongevallen. Om de verkeersveiligheid te verbeteren werkt Rijkswaterstaat daarom aan de ontwikkeling van een gedragsbeïnvloedingscampagne op de N36. Rijkswaterstaat werkt hierbij samen met het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Oost. Dit orgaan is onderdeel van de provincies Overijssel en Gelderland.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met nieuwe maatregelen te komen die wel effect hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de provincie Overijssel te vragen bij te dragen aan de totstandkoming van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Fraudehelpdesk in Apeldoorn moet miljoenen gegevens van fraudeurs vernietigen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fraudehelpdesk in Apeldoorn moet miljoenen gegevens van fraudeurs vernietigen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de Autoriteit Persoonsgegevens de Fraudehelpdesk plaatst door geen vergunning te verlenen aan de Fraudehelpdesk, waardoor de Fraudehelpdesk genoodzaakt is de verzamelde gegevens te vernietigen?
Ik heb vernomen dat de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) de door de stichting Safecin ten behoeve van de Fraudehelpdesk aangevraagde vergunning niet heeft verleend omdat die aanvraag nog niet voldeed en op onderdelen nader ingevuld en onderbouwd moet worden. Dit betekent dat de Fraudehelpdesk voor nu haar werkzaamheden heeft moeten aanpassen en de verwerking van persoonsgegevens, waarvoor een vergunning van de AP vereist is, heeft moeten beëindigen.
Voorts heeft de Fraudehelpdesk aangegeven met de AP in gesprek te zullen gaan en een nieuwe aanvraag voor een vergunning te zullen indienen. Als deze aanvraag goed is en goed is onderbouwd heb ik er vertrouwen in dat deze aanvraag tot een vergunning kan leiden. Daarbij merk ik wel op dat deze beoordeling uiteindelijk in handen ligt van de AP als onafhankelijk toezichthouder.
In hoeverre krijgt de aanvrager terugkoppeling van de Autoriteit Persoonsgegevens indien een vergunningsverzoek wordt afgewezen? Is sprake van een dialoog tussen de aanvrager van een vergunning en de Autoriteit Persoonsgegevens in het traject rondom de vergunningverlening?
Indien de aanvrager van een vergunning dat wenst, geeft de AP een toelichting op de zaken waarop de aanvrager in het bijzonder moet letten. Overigens geeft de AP op haar website een uitgebreide uitleg over het aanvragen van een vergunning.2
De AP heeft in de casus van de Fraudehelpdesk overleg gevoerd met de Fraudehelpdesk over de voorwaarden waaronder de Fraudehelpdesk haar werk zou kunnen doen binnen de kaders van de wetgeving.
Zoals hiervoor aangegeven was de aanvraag van de Fraudehelpdesk om strafrechtelijke gegevens te verwerken onvoldoende onderbouwd en daarom zag de AP zich genoodzaakt deze af te wijzen.
Deelt u de analyse dat in het actieplan Veilig Ondernemen onder meer het belang van goede gegevensuitwisseling (nogmaals) wordt benadrukt? In hoeverre worden particuliere organisaties zoals de Fraudehelpdesk bijgestaan in hun inspanningen om tot betrouwbare en efficiënte gegevensdeling te komen?
Ja, die analyse deel ik. In dit actieplan staat voorts dat de gegevensuitwisseling binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) en de Uitvoeringswet AVG (hierna: UAVG) dient plaats te vinden, en met vergunning van de AP indien dat noodzakelijk is.
Er heeft overleg tussen de AP en Safecin plaatsgevonden. Ook in andere gevallen is de AP desgewenst bereid om in een gesprek de mogelijkheid van het indienen van een vergunningaanvraag toe te lichten.
Is uw standpunt, zoals geformuleerd in uw beleidsreactie van 11 juni jl. op het rapport over de mogelijkheden van cross-sectorale gegevensdeling, dat de ervaringen van private organisaties ten aanzien van het verkrijgen van vergunningen voor cross-sectorale gegevensdeling moeten worden afgewacht voordat bekeken kan worden of nieuwe wetgeving nodig zal zijn veranderd door het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens?2 Zo nee, waarom niet?
Mijn standpunt is niet veranderd. Nieuwe wetgeving is pas aan de orde, als de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond. Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2 meen ik dat die noodzaak nog onvoldoende is aangetoond.
Deelt u de opvatting dat een wettelijke basis voor cross-sectorale gegevensdeling ter bestrijding van fraude meer rechtszekerheid en duidelijkheid voor de betrokken partijen kan geven?
Op basis van de UAVG is cross-sectorale gegevensdeling nu al mogelijk, als daartoe een vergunning wordt verleend. De beoordeling van een vergunningaanvraag geschiedt aan de hand van het bestaande wettelijke kader, zoals neergelegd in de AVG en de UAVG. Dat kader biedt voldoende rechtszekerheid en duidelijkheid.
Bent u van mening dat de Autoriteit Persoonsgegevens sneller een vergunning kan verlenen indien in de wet is vastgelegd dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude is toegestaan onder bepaalde voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op vraag 6 blijkt, zijn de voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend, nu al ontleend aan de AVG en UAVG. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat, indien in de wet is vastgelegd dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude onder bepaalde voorwaarden is toegestaan, dit tot een snellere verlening van een vergunning zou leiden. De snelheid waarmee een vergunning kan worden verleend, hangt vooral af van de snelheid waarmee de aanvrager van de vergunning aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Bent u anders gaan denken over het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens vergunning uitgeeft? Zou het niet geschikt zijn om deze taak bij de het ministerie te beleggen en de Autoriteit Persoonsgegevens hierop vervolgens toe te laten zien?
Daar ben ik niet anders over gaan denken. Het past goed in het takenpakket van de AP om de hier bedoelde vergunning af te geven, aangezien zij vergelijkbare taken heeft, zoals het goedkeuren van een gedragscode als bedoeld in artikel 40, vijfde lid van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Acht u het nog steeds realistisch dat in de toekomst wel vergunningen verleend zullen worden aan particuliere instanties? Zo ja, waarom?
Ja, ik acht dat realistisch. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 aangeef meen ik dat als een organisatie een vergunningaanvraag indient die goed is ingevuld en onderbouwd, en aan de voorwaarden voldoet die de AP stelt, is verlening van een vergunning wel degelijk mogelijk.
Het niet handhaven van het verbod op gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer |
|
Harry van der Molen (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nikabdraagster uit de bus gezet»?1
Ja.
Bent u bekend met de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding van 27 juni 2018, waarvan artikel 1, eerste lid luidt: 'Het is verboden om in het openbaar vervoer en in gebouwen en bijbehorende erven van onderwijsinstellingen, overheidsinstellingen en zorginstellingen kleding te dragen die het gezicht geheel bedekt of zodanig bedekt dat alleen de ogen onbedekt zijn, dan wel onherkenbaar maakt». (Staatsblad 2018, 222)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding op 1 augustus 2019 in werking getreden is in Nederland (Staatsblad 2019, 165)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom een chauffeur in Limburg, die deze wet netjes handhaaft, op de vingers getikt wordt en waarom de politie en de werkgever deze man niet ondersteunen?
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie. Achtergrond hiervoor is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende» locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt. De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve) handhavingsacties van OV personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn, de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf betrokken bij dit voorval heeft binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt nageleefd.
Ten aanzien van de politie merk ik op dat op de eerste dag de politiemedewerker overeenkomstig de interne politie instructie heeft gehandeld. Ten overvloede merk ik op dat de tweede dag de verkeersleiding zelf de beslissing heeft genomen om de politie niet in te schakelen.
Wilt u ervoor zorgen dat deze man en andere mensen die gewoon netjes de wet uitvoeren beschermd worden en wilt u de chauffeur persoonlijk bedanken?
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking tot de naleving hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze wet effectief gehandhaafd gaat worden in het openbaar vervoer? En wat vindt u ervan dat de politie de tweede keer helemaal niet komt?
Bij de door u genoemde «tweede keer» heeft het openbaar vervoer bedrijf in kwestie aangegeven dat de persoon met gezichtsbedekkende kleding door de chauffeur aangesproken, de keuze is voorgelegd om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding ingeschakeld. De verkeersleiding maakt de inschatting of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft de verkeersleiding op basis van de concrete situatie de inschatting gemaakt de politie niet in te zetten.
Op basis van de wet en de wetsbehandeling die vertaald is in de gedragslijn voor het openbaar vervoer is de inschatting of de politie wordt gebeld aan de medewerkers. Dit is ook zo opgenomen in de gedragslijn voor het openbaar vervoer.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk. Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse is.
De wijze van naleving en handhaving in het openbaar vervoer is opgenomen in mijn antwoord op vraag 4.
Het niet bijhouden van documentatie met lobbygesprekken door voormalig secretaris-generaal van de Europese Commissie Martin Selmayr |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de voormalig secretaris-generaal van de Europese Commissie – de heer Martin Selmayr – geen formele documentatie bijhield van lobbygesprekken? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is aan de instellingen om interne afspraken vast te stellen, en toe te zien op de naleving ervan, ten aanzien van verslaglegging van interacties met belangenvertegenwoordigers. De Europese Commissie heeft interne regels vastgesteld inzake het openbaar maken van informatie over bijeenkomsten van leden van de Commissie en leden van hun kabinetten met organisaties of als zelfstandige werkzame personen.2 De openbaar te maken informatie bestaat uit de datum en de plaats van de bijeenkomst, de naam van het lid van de Europese Commissie en/of van het lid van zijn of haar kabinet, de naam van de organisatie of als zelfstandige werkzame persoon en het onderwerp van de bijeenkomst. De secretaris-generaal is geen lid van een kabinet en valt derhalve niet onder dit besluit. Voor zover het kabinet is geïnformeerd zijn er geen regels die voorschrijven dat er formele documentatie wordt bijgehouden van gesprekken tussen de secretaris-generaal van de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers.
Vindt u het ook pijnlijk dat juist Selmayr niet transparant was over zijn gesprekken met lobbyisten, aangezien zijn aanstelling tot secretaris-generaal van de Europese Commissie in strijd was met de regels?2 3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat het kabinet betreft zijn de benoeming van de heer Selmayr en de mate van transparantie die de heer Selmayr betracht in zijn gesprekken met lobbyisten, twee afzonderlijke zaken.
Erkent u dat het achterhouden van informatie over lobbygesprekken niet bijdraagt aan het vertrouwen in de Europese Commissie en andere instituties van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de instellingen om interne afspraken en procedures over verslaglegging van interacties met belangenvertegenwoordigers vast te stellen. Ter waarborging en verbetering van het vertrouwen in de EU-instellingen, beschouwt het kabinet de voortzetting van de triloogonderhandelingen en spoedige implementatie van een interinstitutioneel verplicht lobbyregister als prioriteit en een eerste belangrijke stap.
Was het bij de Eurocommissarissen bij de benoeming van de secretaris-generaal duidelijk dat de heer Martin Selmayr transparantie laag op zijn prioriteitenlijst had staan? Bent u bereid dit na te vragen?
De heer Selmayr is voorgedragen door de voorzitter van de Europese Commissie, in overeenstemming met de EU-commissaris voor Begroting en Personeelszaken. Het college van commissarissen heeft vervolgens ingestemd met de benoeming. Het Europees parlement heeft de verdragsrechtelijke controlerende taak bij de benoeming van de secretaris-generaal van de Europese Commissie. Het kabinet is niet betrokken bij de benoeming van de secretaris-generaal en kan ook niet in de controlerende rol van het Europees parlement treden.
Ziet u een relatie tussen het gebrek aan transparantie van de secretaris-generaal en het stopzetten van de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en het Europees parlement over het opzetten van een lobbyregister?4 Zo nee, wat is er volgens u gebeurd met de onderhandelingen over het lobbyregister?
Nee. De onderhandelingen over een interinstitutioneel verplicht lobbyregister zijn gestaakt mede omdat de Europese Commissie een andere richting voorzag dan de Raad en het Europees parlement. De Europese Commissie heeft aangegeven teleurgesteld te zijn in het ambitieniveau van zowel Raad als het Europees parlement. Het kabinet heeft vanaf het begin van de raadsonderhandelingen een hoog ambitieniveau voor ogen gehad. Waar de Raad lange tijd terughoudend was is het toch gelukt om veel lidstaten bereid te krijgen het register te gebruiken in aanloop en tijdens hun voorzitterschappen.6 Voor Nederland heeft het prioriteit dat het interinstitutioneel verplicht lobbyregister zo snel mogelijk van toepassing is op de Raad. Het kabinet vindt dat toetreding van de Raad tot het register een eerste, belangrijke en noodzakelijke stap vooruit is om de EU transparanter te laten functioneren, en zal zich hier ook in de komende legislatuur hard voor maken.
Bent u bereid om meer aan te dringen op een transparantere Europese Commissie middels een uitgebreid transparantieregister waarin documentatie van gesprekken ook verplicht is, zoals dit ook een uitgesproken wens is van het Europees parlement?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat het kabinet betreft dienen de onderhandelingen over een interinstitutioneel verplicht lobbyregister zo snel mogelijk te worden hervat na de installatie van het nieuwe college van commissarissen. Documentatie van gesprekken valt niet onder de reikwijdte van het huidige commissievoorstel aangezien dit een interne aangelegenheid is van de instellingen. Daarnaast is er voor aanvang van de triloogonderhandelingen een raadsbesluit vastgesteld en is er overeenstemming bereikt over de raadspositie ten aanzien van het voorstel van de Commissie. Het kabinet acht het niet opportuun om op dit moment wijzigingen voor te stellen, aangezien dit enkel tot verdere vertraging zou kunnen leiden. Wat het kabinet betreft is het al een grote stap in de goede richting dat er binnen de Raad overeenstemming is bereikt. Het heeft wat Nederland betreft nu de prioriteit om de gestaakte triloogonderhandelingen binnen de vastgestelde kaders zo snel mogelijk weer te starten en met goed gevolg af te ronden.
Bent u bereid om de Europese Commissie aan te spreken op het feit dat de heer Martin Selmayr en wellicht ook leden van de Europese Commissie rijkelijk tekortschieten op het gebied van transparantie door nergens gesprekken te documenteren?
Het is aan de Europese Commissie om interne procedureregels op te stellen als het gaat om verslaglegging van gesprekken van medewerkers met belangenvertegenwoordigers. Het is niet aan het kabinet om de Commissie aan te spreken op de inhoud en/of naleving van deze interne procedures en regels.
De Commissie heeft zich in ieder geval gecommitteerd aan het bestaande lobbyregister. Daarnaast heeft de Europese Commissie beloofd om, behoudens uitzonderingen, informatie openbaar te maken over bijeenkomsten die zij en leden van hun kabinet met belangenorganisaties hebben gehouden.8 Dit geldt tevens voor gesprekken van directeuren-generaal van de Commissie met belangenorganisaties.9 Hierbij geldt dat het aan de Commissie is om zorg te dragen voor de correcte uitvoering hiervan. De Commissie heeft zich ervoor ingezet om een interinstitutioneel verplicht lobbyregister tot stand te brengen. Het kabinet beschouwt dit als een eerste stap in de goede richting ter verbetering van de algehele transparantie bij de instellingen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de discussie over transparantie in de Europese Raad?
Ten aanzien van het voorstel van het raadssecretariaat over wetgevende transparantie in de Raad is uit de laatste besprekingen voor het zomerreces gebleken dat veel lidstaten zeer kritisch zijn over de voorgestelde maatregelen en niet hetzelfde ambitieniveau hebben als Nederland. Het kabinet zet zich, in overleg met gelijkgezinde lidstaten, in om toch verdere invulling te geven aan het voorstel. Daarnaast werken we samen met gelijkgezinde lidstaten en het Finse Voorzitterschap aan de follow-up van het non-paper van afgelopen juni. Verder ben ik zeer verheugd dat België en Luxemburg recentelijk het transparantie non-paper hebben ondertekend. Mijn hoop is dat we de groep van gelijkgezinde lidstaten de komende maanden verder kunnen uitbreiden. Tevens verwijs ik naar de technische briefing die 3 juni jl. heeft plaatsgevonden op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Brussel.
Het bericht ‘NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NXP verkoopt zijn audiodivisie aan het Chinese Goodix»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Een onderneming is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en belangrijke beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel. Slechts in bijzondere gevallen zal de rijksoverheid binnen de vigerende kaders interventies willen overwegen. Er moet in dat geval sprake zijn van een direct publiek belang zoals risico voor de nationale veiligheid. NXP geeft aan dat zijn audioactiviteiten voor mobiele telefoons, met minder dan 2% van NXP’s werknemers een relatief klein onderdeel van het bedrijf, buiten de strategische focus van het bedrijf valt. Het onderdeel past wel goed bij de productportefeuille van Goodix. Met de overname door Goodix blijft de werkgelegenheid, waarvan zo’n 40 personen in Nederland, behouden.
Wat vindt u ervan dat NXP zijn audiodivisie verkoopt met als argument dat het er in de auto-industrie, NXP’s belangrijkste markt, weinig meerwaarde van verwacht, terwijl ontwikkelingen als verplicht handsfree bellen en zelfrijdende voertuigen op basis van stemcommando’s logischerwijs juist tot meer spraak- en audioactiviteiten zouden moeten leiden?
Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor de strategische keuzes die het maakt. De producten die het betreffende NXP-onderdeel maakt worden met name gebruikt in mobiele telefoons en koptelefoons. Van NXP begrijpen wij dat het zijn audioactiviteiten voor toepassing in de auto behoudt.
Deelt u de mening dat NXP een bedrijf is dat niet alleen actief is in een vitale sector, namelijk de telecomsector, maar zelf ook vitale diensten en processen levert, zoals het maken van speciale halfgeleiders, waarvan het onwenselijk is dat deze, uit veiligheidsoogpunt, onder zeggenschap van een buitenlandse partij komen?
In de Nationale Veiligheidsstrategie (NVS 2019) heeft het kabinet de ontwikkeling van de versterkte aanpak beschermen vitale infrastructuur aangekondigd. De toepassing van de beschermende maatregelen op niet alleen vitale aanbieders en processen, maar ook hun ketenafhankelijke factoren, bedrijven, organisaties of netwerken worden meegenomen.
Dit is in lijn met de motie Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten. Hierbij wordt door het kabinet bekeken welke processen en diensten buiten hetgeen tot nu toe als vitale infrastructuur is aangemerkt, nog aanvullende bescherming behoeven.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat een dienst of proces naar de aard niet vitaal hoeft te zijn, maar dat verkeerd gebruik die dienst of dat proces alsnog vitaal, en daarmee een land dus kwetsbaar kan maken? Vindt u dat daar in het geval van NXP sprake van is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u melden over de reputatie van Goodix, het Chinese bedrijf dat NXP wil overnemen, in het bijzonder over eventuele banden van dit bedrijf en diens medewerkers met de Chinese overheid? Vindt u het bedrijf in dat opzicht een goede overnamepartner?
In afwezigheid van een direct publiek belang is de beoordeling of Goodix een goede overnamepartner is, bij uitstek een vraag voor de markt. Wij hebben op dit moment geen reden om aan te nemen dat de overname door Goodix van het onderdeel van NXP is ingegeven door andere dan zakelijke, marktgedreven overwegingen.
Welke criteria hanteert de toezichthouder op dit moment bij het goed- dan wel afkeuren van een bedrijfsovername als deze?
De enige toezichthouder die mogelijk toestemming moet geven bij deze overname is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Europese Commissie. Er gelden thans geen sectorspecifieke regels die toezien op overnames van Nederlandse technologiebedrijven, met uitzondering van bedrijven die thans leverancier zijn van het Ministerie van Defensie en waarvoor de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO) van toepassing zijn. De ACM en de Europese Commissie hebben als generieke taak het toezicht houden op naleving van de mededingingsregels. De mededingingsautoriteiten beoordelen als gevolg van deze wet alle meldingsplichtige concentraties, ongeacht de sector. Of een voorgenomen concentratie moet worden gemeld, en of dat bij de ACM of de Europese Commissie is, is afhankelijk van de omzet van de betrokken bedrijven. Bij de beoordeling onderzoekt de ACM de mogelijke effecten van de concentratie op de mededinging. De ACM kijkt daarbij, conform haar wettelijke taak, niet naar andere belangen.
In hoeverre betrekt de toezichthouder daarbij de kabinetsbrief over maatregelen bescherming telecomnetwerken en 5G van 1 juli 2019 en de beide moties-Van den Berg c.s., over een versterkte aanpak van de bescherming van de vitale processen en diensten en over eisen aan bij 5G betrokken bedrijven (Kamerstukken 24 095, nrs. 487 en 488), die de Kamer recent heeft aangenomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 toetst de toezichthouder op basis van haar wettelijke taak, in het geval van de ACM op basis van de Mededingingswet. Daarbij wordt niet naar andere belangen dan de wet voorschrijft gekeken.
Hoe groot acht u de kans dat de overname van NXP door het Chinese Goodix daadwerkelijk doorgaat?
Het is niet aan mij om over deze kans te speculeren. NXP geeft aan dat het bedrijfsonderdeel alleen technologie uit Nederland en China bevat, waardoor instemming van de Amerikaanse toezichthouder niet nodig is. Als de overname op basis van het mededingingsrecht gemeld moet worden is de overname daarvan afhankelijk, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Zou de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie, die overnames in de telecomsector kan verbieden of terugdraaien als de nationale veiligheid of openbare orde in gevaar kunnen komen, indien deze wet al in werking zou zijn getreden, tot een andere afweging en/of een ander overnamebesluit kunnen leiden?
Het wetsvoorstel voor de Wet ongewenste zeggenschap telecommunicatie heeft betrekking op de verkrijging van overwegende zeggenschap in telecommunicatiepartijen. De audioactiviteiten voor mobiele telefoons van NXP valt niet onder de definitie van een telecommunicatiepartij. Deze overname zou daarom niet binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen.
Ziet u in het voornemen van Goodix om NXP over te nemen, en in de (veiligheids)risico’s die dit voor Nederland met zich kan meebrengen, aanleiding om zo spoedig mogelijk met aanvullende maatregelen te komen die naast de telecomsector ook andere vitale sectoren, bedrijven en regio’s met vitale diensten en processen beschermen?
Wij zien op dit moment geen aanleiding om met maatregelen te komen op het voornemen van NXP om de audioactiviteiten voor mobiele telefoons te verkopen aan Goodix.
In de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen (Kamerstuk 30 821, nr. 72) worden verschillende maatregelen aangekondigd. Een van de maatregelen is de uitwerking van een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s bij overnames en investeringen als laatste redmiddel. Uw Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de Wet Ongewenste Zeggenschap Telecom en de implementatie van de EU-verordening tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (2017/0224 (COD)).
Wat kan de Kamer op dat vlak nog van u verwachten en wanneer?
Zie antwoord vraag 11.