Het archiveren van zakelijke appjes |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC), Schoof |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministeries komen belofte niet na: zakelijke appjes niet op juiste manier bewaard» van nu.nl?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Op welke termijn komt u met een reactie op het onderzoeksrapport van de Auditdienst Rijk over de naleving van de richtlijnen met betrekking tot het bewaren van berichtenverkeer?2
Gestreefd wordt om de reactie op het ADR-onderzoeksrapport voor de behandeling van de begroting van Algemene Zaken te geven.
Waarom worden de nieuwe richtlijnen voor het bewaren van berichtenverkeer door Ministers en Staatssecretarissen nog steeds niet altijd goed nageleefd?
Werkprocessen en de daarbij gebruikte instrumenten om chatgesprekken op een goede manier duurzaam veilig te stellen waren ten tijde van de ADR audit in het eerste kwartaal van 2024 nog volop in ontwikkeling. Een aantal departementen heeft inmiddels diverse aanvullende, structurele verbeteringen in het werkproces doorgevoerd. Op basis van een nieuwe uitvraag van BZK gedurende de maand augustus 2024, vastgelegd in een aanvullende rapportage van CIO Rijk, blijkt dat de naleving van de instructie voor bewindspersonen duidelijk is verbeterd. Bij één bewindspersoon bleek het technisch niet mogelijk om de Whatsapp berichten uit te lezen. Bij een tweede bewindspersoon bleek dat nog niet alle whatsappberichten van de gehele kabinetsperiode waren veiliggesteld en is nog verdere actie noodzakelijk.
Kunt u toelichten waarom de naleving van deze richtlijnen – die sinds 21 juni 2023 gelden – niet consistent is op alle ministeries, ondanks de expliciete oproep om het gebruik van sms- en berichtenapplicaties te beperken en om het automatisch verwijderen van berichten uit te zetten?
De meest impactvolle afwijking van de naleving, die de uitvoerbaarheid van het informatiebeheer beperkt, zat primair in de opvolging van twee maatregelen. Dit betreft het scheiden van zakelijke, partijpolitieke en privé chatgesprekken door gebruik van twee telefoons en onduidelijkheid over het al dan niet mogen verwijderen van privé en partijpolitieke chatberichten en persoonsgegevens die onderdeel uitmaken van een gearchiveerd zakelijk chatgesprek.
Aan de hand van de aanvullende rapportage van CIO Rijk kan worden geconcludeerd dat er op elk departement nu middelenscheiding is toegepast.
Daarnaast heeft de Landsadvocaat een analyse gemaakt over de noodzaak tot verwijdering van persoonsgegevens die onderdeel uitmaken van een gearchiveerd zakelijk chatgesprek. De Landsadvocaat concludeert dat verwijdering daarvan niet verplicht is3.
Wel moet er een procedure zijn ingericht om (achteraf) privé of partijpolitieke chatgesprekken of -berichten op verzoek te kunnen uitzonderen c.q. markeren in de veiliggestelde set4. Door te sturen op het -bij gebruik- bewust scheiden van zakelijke contacten en privé en partijpolitieke contacten in combinatie met het geautomatiseerd laten uitzonderen van puur privé en partijpolitieke chatgesprekken, zou deze procedure in de praktijk maar beperkt ingezet moeten worden.
Hoe wordt momenteel toezicht gehouden op de naleving van deze richtlijnen bij de verschillende ministeries? Hoe wordt er toegezien op de meer subjectieve suggesties, zoals «beperk het gebruik van sms en berichtenapplicaties»?
Toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid is belegd bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Daarnaast intensiveert CIO Rijk de frequentie van de monitoring op de veiligstelling en archivering van zakelijke chatgesprekken. Ook kan de Auditdienst Rijk, op verzoek van de politieke en ambtelijke leiding van ministeries, de beleids- en de bedrijfsvoering, waaronder het veiligstellen van zakelijke chatgesprekken, onderzoeken.
Het toezicht op de meer subjectieve suggesties uit de richtlijnen is lastig meetbaar te maken. De hoofdmaatregel ter bevordering van de naleving van meer subjectieve suggesties uit de richtlijnen bestaat uit herhaaldelijke voorlichting voor ambtenaren en bewindspersonen over hoe zij chat zakelijk kunnen en mogen gebruiken. Er wordt niet gemonitord op de mate van gebruik.
Hoe wordt formeel het onderscheid gemaakt tussen bestuurlijke, partijpolitieke en privécommunicatie? Wie hakt de knoop door als er onduidelijkheid bestaat over de aard van een appje?
Partij-politieke -en privéinformatie is niet bestuurlijk van aard en valt daarmee niet onder het regime van de Archiefwet en de Wet open overheid. Partij-politieke communicatie betreft berichten van bewindslieden met partijgenoten over onderwerpen die hun partij aangaan. Dit kan betrekking hebben op zowel interne partijaangelegenheden als inhoudelijke partijpolitieke standpunten.
De definitie van privéinformatie is tweeledig: Allereerst uit het zich in met wie er wordt gecommuniceerd. Gaat het om een privépersoon, niet zijnde een werk -of bestuurlijk contact, dan betreft het bij uitstek privéinformatie. Daarnaast uit het zich in de inhoud van de communicatie. Is die niet bestuurlijk maar puur privé van aard, dan betreft het eveneens privéinformatie. Ongeacht of het een werk of bestuurlijk contact betreft5.
Alle overige communicatie wordt bestuurlijk van aard geacht. Het is aan de berichteneigenaar zelf om dit onderscheid te maken, bij voorkeur aan «de voorkant» door het gebruik van twee telefoons: een zakelijke en privételefoon. Van belang hierbij is wel om te benadrukken dat niet het gebruikte medium – de zakelijke dan wel privételefoon – maar de inhoud van bericht bepalend is voor de vraag of het onder beheer van de organisatie moet worden gebracht. Bij twijfel hierover kan de berichteneigenaar desgewenst hierover in overleg treden met de binnen de organisatie aangewezen verantwoordelijke personen voor de borging van de juiste berichten.
Is het in alle gevallen terug te zien óf berichten verwijderd zijn? Heeft het (meermaals) verwijderen van chatberichten gevolgen? Hoe voorkomt u dat berichten verwijderd worden, zoals destijds gebeurde met de sms’jes van voormalig Minister-President Rutte?
Nee, met de huidige technische voorzieningen is dit niet na te gaan. De werkprocessen zijn nu echter zodanig ingericht dat informatieverlies van zakelijke chatgesprekken wordt voorkomen.
Kunt u aangeven welke maatregelen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt om strenger toezicht te houden op de naleving van deze richtlijnen? Zijn er sancties voor het niet naleven van deze richtlijnen en zo ja, welke?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties scherpt de frequentie van de monitoring op de naleving van de richtlijnen aan en deelt de opgehaalde gegevens met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Het ministerie heeft daarbij niet het mandaat om eventuele sancties op te leggen.
De Archiefwet bepaalt welke ambtenaren toezichthouden op de naleving van de wet. Toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid is belegd bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Inspectie heeft wel de mogelijkheid om bestuursorganen onder verscherpt toezicht6 te plaatsen en in het uiterste geval zelfs sancties op te leggen.
CIO Rijk heeft maandelijks afstemmingsoverleg met de Inspectie rondom coördinatie en monitoring, audits en toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid.
Wie is er binnen een departement verantwoordelijk voor het goed archiveren van zakelijke appjes? Is het nodig om een bepaalde functionaris in een departement hier een mandaat voor te geven?
In de Archiefwet 1995 staat wie op welk moment de zorgdrager is. Voor departementen zijn dit de Ministers.
De uitvoering van deze archivering is via ondermandatering vastgelegd in afzonderlijke organisatie- en mandaatbesluiten. Op de website van de inspectie staan een aantal voorbeelden van archiefbeheersregels7
Waarom verschilt de manier waarop het bewaren van berichtenverkeer wordt aangepakt per departement? Leidt dit volgens u tot uiteenlopende naleving van de richtlijnen?
Hier geeft het rapport van de ADR een uitgebreide verklaring voor. De werkprocessen waren bij een aantal organisaties nog in ontwikkeling waarbij verschillende operationele keuzes zijn gemaakt. Ook worden er verschillende technische oplossingen voor de veiligstelling van chatgesprekken toegepast.
De vereiste spoed in het daadwerkelijk realiseren van veiligstelling van zakelijke chatgesprekken had niet kunnen worden betracht als de organisaties hadden moeten wachten op een uniforme Rijksbrede invoering van een voorziening voor chatgesprekkenarchivering. Om uiteenlopende naleving te verminderen zijn dus nog nadere harmonisatieslagen nodig in de uitvoering van beleid. Ook zal de inzet van een Rijksbrede voorziening inclusief dienstverlening hierbij gaan helpen.
Waarom wordt het proces van veiligstellen van berichtenverkeer als omslachtig en arbeidsintensief beschouwd? Hoe wilt u dit proces automatiseren en makkelijker maken, zodat er een geoliede routine ontstaat voor het bewaren van berichtenverkeer?
Het handmatig selecteren van privé en partijpolitieke chatberichten in veiliggestelde zakelijke chatconversaties is een arbeidsintensief proces. Het bij gebruik aan de voorkant scheiden van privé, partijpolitieke en zakelijke chatgesprekken (door privé en partijpolitieke gesprekken via een privé telefoon te laten verlopen en zakelijke chatgesprekken via de zakelijke telefoon) in combinatie met een voorziening voor het geautomatiseerd veiligstellen van zakelijke chatgesprekken, maakt het informatiebeheer minder arbeidsintensief en voorkomt willekeur in selectie.
Betrekt u de verkenning van een in eigen beheer zijnde chatapplicatie (conform de motie-Palmen) bij het verbeteren van de digitale archivering? Is het technisch mogelijk om een dergelijke applicatie interoperabel te maken met de meest populaire chatdiensten en deze ook te voorzien van een functie om gesprekken in uitleesbaar format te exporteren?3
Na een eerste verkenning en afstemming van de Open Source Software Tchap met de eigenaar DINUM9, is in augustus 2024 besloten tot het uitvoeren van een Proof of Concept. Dit initiatief maakt onderdeel uit van het ontwerp van een nieuwe werkplek voor de Rijksdienst en interoperabiliteit met populaire chatdiensten is ook een onderwerp wat daarin wordt meegenomen.
Eventuele inzet van de Franse voorziening bij de Nederlandse (Rijks)overheid is een complexer en langduriger traject dan het inzetten van nu al beschikbare technische oplossingen. Gedurende 2024 is er een technische pilot uitgevoerd met software die zakelijke chatgesprekken veiligstelt.
Op basis van deze succesvolle pilot heeft de Rijksorganisatie voor Informatiehuishouding de opdracht gekregen om tussentijds een Rijksbrede voorziening te realiseren op basis van interoperabele technieken uit de markt die het zakelijke chatverkeer van bewindspersonen en geselecteerde Rijksambtenaren kunnen afvangen en archiveren.
Wat wordt er gedaan om de cultuur van informatiebeheer binnen de Rijksoverheid te verbeteren? Hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokkenen zich bewust zijn van het belang van zorgvuldig informatiebeheer en bekend zijn met de beste maatregelen die zij zelf kunnen nemen?
Naast aanpassing van de gedragsregeling voor de digitale werkomgeving voor rijksambtenaren en het handboek voor bewindspersonen gedurende 2024, wordt ook de ambtseed voor rijksambtenaren vernieuwd. Voor de invoering van de vernieuwde ambtseed per 1 januari 2025 wordt ook een informatiecampagne voorbereid voor het vergroten van het bewustzijn van het belang van zorgvuldig informatiebeheer en het daarbij behorende gedrag.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'AOb waarschuwt voor 'onopgemerkte bezuiniging': in Randstad vanaf 2026 minder geld voor leraren' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AOb waarschuwt voor «onopgemerkte bezuiniging»: in Randstad vanaf 2026 minder geld voor leraren»?1
Ja.
Hoeveel scholen in randstadregio’s krijgen in totaal meer geld om leraren beter te belonen?
In 2024 krijgen schoolbesturen voor 291 (vo-)scholen bekostiging vanuit de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s, verdeeld over 129 besturen. Het budget voor de functiemix wordt over alle scholen in de Randstad verdeeld. De functiemix gaat niet alleen naar scholen in de grote steden in de Randstad, maar ook naar scholen in kleinere gemeenten in het stedelijke- en landelijke gebied binnen de Randstad. In totaal gaat de functiemix naar ca. 45% van alle scholen in Nederland.
Om welk bedrag per school gaat dit?
In 2024 gaat dit om gemiddeld € 265.000 per school.
Hoeveel krijgen deze leraren gemiddeld bovenop hun reguliere salaris?
Deze leraren krijgen geen bedrag bovenop hun reguliere salaris, maar zij zijn (structureel) in een hogere salarisschaal ingedeeld. De beloning van leraren in het maximum van schaal LC is per maand ongeveer € 1.000 (16%) hoger dan in het maximum van LB. Door de structurele aanvullende bekostiging uit de «Regeling Versterking Functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s» kunnen de desbetreffende scholen meer leraren in een hogere schaal belonen. De beloning is het salaris plus vakantiegeld, eindejaarsuitkering en toelagen die iedere leraar krijgt.
Wat zijn scholen gemiddeld kwijt per leraar, inclusief personeelskosten?
Een leraar in het voortgezet onderwijs (vo) «kost» een schoolbestuur gemiddeld ongeveer € 8.700 per maand in 2024. Het schoolbestuur draagt daarvan gemiddeld ongeveer € 2.500 per maand af aan werkgeverslasten, zoals de pensioenpremie. De beloning die de leraar krijgt is (bruto) dus gemiddeld ongeveer € 6.200 euro per maand. Deze cijfers zijn gebaseerd op de cao vo 2023–2024.
Hoe rijmt u deze bezuiniging met het toenemende lerarentekort in met name de Randstad en uw ambitie om de onderwijskwaliteit te verbeteren?
Bij de aanpak van het lerarentekort spelen de onderwijsregio’s een belangrijke rol en daar blijf ik vol op inzetten. De onderwijsregio’s richten zich op het werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel. Daarnaast zetten we verschillende andere stappen om het lerarentekort aan te pakken, waaronder het inzetten op zij-instroom. Ook werken we hard aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit met het Masterplan Basisvaardigheden en de curriculum-herziening. Deze ambities komen samen in het Herstelplan, waar we samen met het veld stappen zetten. Met de beschikbare middelen voor het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het terugdringen van het lerarentekort moeten scherpe keuzes gemaakt worden. Daarbij is de effectiviteit van de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s als het gaat om het behoud van leraren niet eenduidig aangetoond.2
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de Algemene Onderwijsbond (AOb)dat dit kan leiden tot financiële problemen bij scholen?
In zijn algemeenheid geldt dat de uitgaven van besturen die staan tegenover de daling in de bekostiging als gevolg van het afschaffen van de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s niet meteen verdwijnen, aangezien leraren hun rechten op grond van hun arbeidsovereenkomst behouden als zij in een hogere salarisschaal werken. Dit betekent dat schoolbesturen de daling in hun bekostiging op de korte termijn moeten opvangen binnen hun begroting. Doordat de afschaffing vanaf 1 januari 2026 geldt, kunnen schoolbesturen er in hun begroting alvast rekening mee houden dat zij vanaf 2026 deze middelen niet meer ontvangen.
Sommige schoolbesturen zullen deze daling in de bekostiging makkelijker kunnen opvangen dan andere schoolbesturen. Indien schoolbesturen de investering in hogere beloning van onderwijsgevend personeel ook op langere termijn willen handhaven, hebben zij uiteraard de mogelijkheid om andere keuzes te maken bij de inzet van de middelen die zij in totaal ontvangen.
Hoe beoordeelt u de analyse van uw ambtenaren, waarin staat dat deze bezuiniging kan leiden tot een plotseling gat in de begrotingen van scholen ter grootte van twee procent van de totale begroting?2
Onderstaande tabel geeft weer hoeveel besturen de bekostiging vanuit de Functiemix Randstad (FMR) ontvangen. Van de 273 bekostigde vo-schoolbesturen, ontvangen er 129 middelen voor de Functiemix Randstad (circa 47%).
Het wegvallen van de middelen voor de Functiemix leidt tot minder inkomsten. Dit kan oplopen tot 2,1% ten opzichte van de basisbekostiging indien alle vestigingen van een schoolbestuur in de Randstad gelegen zijn.
Gemiddeld gezien leidt het wegvallen van de middelen van de Functiemix tot 1,8% minder bekostiging ten opzichte van de basisbekostiging (voor de schoolbesturen die middelen ontvangen vanuit de Functiemix). Afhankelijk van de overige ontvangsten van schoolbesturen (zoals aanvullende bekostiging of subsidies), bedraagt dit een kleiner percentage van de totale ontvangsten.
Hoe beoordeelt u de conclusie van uw ambtenaren dat er mogelijkerwijs een ingroeipad en alternatieve ombuigingen nodig zijn, in plaats van de plotselinge afschaffing van deze middelen?
Ik acht een ingroeipad bij deze maatregel niet noodzakelijk. De afschaffing van de regeling functiemix treedt in werking per 1 januari 2026. Schoolbesturen kunnen in aanloop daar naartoe het wegvallen van de bekostiging inpassen binnen hun begroting.
Bent u in gesprek met de VO-raad en lerarenbonden om de impact van deze bezuiniging te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
We zijn voortdurend in gesprek met de sociale partners, waaronder de VO-raad, AOb, FvOv en CNV, waaronder ook over de afschaffing van de Regeling Functiemix Randstad en de potentiële effecten daarvan. De sociale partners hebben bij mij hun zorgen geuit. Zij benoemen dat niet alleen de financiële situatie van schoolbesturen op de korte termijn relevant is, zij maken zich ook zorgen over de (langdurige) effecten op de arbeidsmarkt en daarmee ook op de klas. Signalen en voorbeelden die de partners hebben ontvangen uit het veld zijn onder andere dat schoolbesturen hun promotiebeleid stopzetten om de verwachte daling in inkomsten te compenseren, of dat het carrièreperspectief voor leraren op sommige scholen op slot gaat. Zij geven aan dat deze bezuiniging vooral voor eenpitters en kleinere besturen grote gevolgen heeft. Zij hebben ook aangegeven dat zij reorganisaties niet uitsluiten. Ik blijf de komende periode met de partners in gesprek over de effecten die zij zien.
Gaat u voor het doorvoeren van deze onnodige bezuiniging een analyse met de Kamer delen over de financiële gevolgen voor scholen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het antwoord op vraag 7 en 8 kunt u de financiële analyse terugvinden.
Bent u bereid te kijken naar een ingroeipad? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, acht ik een ingroeipad bij deze maatregel niet noodzakelijk. De afschaffing van de regeling functiemix treedt in werking per 1 januari 2026. Schoolbesturen kunnen in aanloop daar naartoe het wegvallen van de bekostiging inpassen binnen hun begroting.
Bent u bereid deze bezuiniging te schrappen, vanwege de lerarentekorten in de Randstad en de financiële klap voor scholen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Met de beschikbare middelen moeten er scherpe keuzes gemaakt worden bij het terugdringen van het lerarentekort en het verbeteren van de onderwijskwaliteit en ik blijft me daarvoor inzetten, zoals aangegeven in mijn reactie bij vraag 6. De effectiviteit van de functiemix is daarbij echter niet eenduidig aangetoond.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor de behandeling van de OCW-begroting beantwoorden?
Ja.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Mpanzu Bamenga (D66), Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoekers waarschuwen: staalslak als bouwstof voldoet niet aan Nederlandse en Europese milieuregelgeving, milieuramp in de maak» en het onderliggende onderzoeksrapport over de juridische status van LD-staalslakken, afkomstig van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?3
In dit rapport met de titel «LD-staalslakken zijn onder Europese richtlijn en Nederlandse wet een afvalstof gebleven en nimmer een bijproduct of bouwstof geworden» wordt geconcludeerd dat het rechtsoordeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat staalslakken een bijproduct zijn, onjuist is. Met dit rechtsoordeel zou een afvalstof ten onrechte als bouwstof zijn gekwalificeerd.
De conclusies die worden getrokken over de status en betekenis van het rechtsoordeel en het doel waarmee dit rechtsoordeel is opgesteld zijn onjuist. De kaders voor bouwstoffen gelden zowel voor materialen met als zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht of het afvalstatus heeft) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen. Of aan de wettelijke toepassingskaders en zorgplicht wordt voldaan, moet altijd per geval worden bepaald. In de praktijk zijn er situaties geweest waarin de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan. Hiertegen kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden. Overigens bevat het rechtsoordeel uit 2017 over staalslakken geen generieke uitspraak in de zin dat op grond van dit rechtsoordeel staalslakken altijd de status van bijproduct zouden hebben. Het is aan het lokale bevoegd gezag om dit per specifiek geval te beoordelen.
Dit komt in het onderzoeksrapport niet naar voren. Dit leidt er toe dat er onjuiste conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven welke informatie uit dit rapport bij uw ministerie al bekend was en welke informatie nieuw is?
Er ontbreekt ook informatie in het rapport die betrokken had moeten worden om de juiste conclusies te kunnen trekken:
Deelt u de constatering dat staalslakken een productieresidu zijn? Zo nee, waarom niet?
Een productieresidu is een stof of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Van dit materiaal kan vervolgens bepaald worden of het een bijproduct is, in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen artikel 5. Deze beoordeling vindt per geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Om te bepalen of staalslakken een productieresidu zijn, moet dus gekeken worden of ze het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Aangezien staalslakken ontstaan bij een productieproces dat in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van staal, zouden staalslakken gezien kunnen worden als productieresidu. Dit zegt niets over de eventuele bijproductstatus van staalslakken. Die dient apart en per geval beoordeeld te worden.
Deelt u de constatering dat om een productieresidu te mogen gebruiken er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege het schadelijke karakter voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw constatering niet dat bij gebruik van een productieresidu er altijd sprake zal zijn van een schadelijk karakter voor het milieu en er daardoor speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Om een productieresidu als bijproduct te kunnen gebruiken moet aan de gestelde voorwaarden voor een bijproduct worden voldaan. Een van de voorwaarden die voor het bereiken van de bijproductstatus vervuld moet zijn, luidt nu juist dat «verder gebruik rechtmatig is, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid» (art. 1.1 lid 4 onder d van de Wet milieubeheer). Is deze voorwaarde niet vervuld, dan is een productresidu geen bijproduct maar een afvalstof en moet op basis van het afvalstoffenrecht worden beoordeeld of nuttige toepassing van die afvalstof mogelijk is of dat deze afvalstof moet worden verwijderd (bijvoorbeeld stort of verbranding).
Erkent u, naar aanleiding van onder andere verschillende reacties uit het land, dat veel mensen zich zorgen maken over staalslakken en het liever niet als bouwstof zien?
Ik weet dat er zorgen zijn over de toepassing van staalslakken als bouwstof. Het is belangrijk om op te merken dat deze zorgen vooral voortkomen uit incidenten met het verkeerd toepassen van staalslakken als bouwstof. De toepassing moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Dit moet per geval worden beoordeeld en als niet wordt gehandeld in overeenstemming met de wettelijke eisen dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
Deelt u de constatering van het Europese Hof van Justitie dat staalslakken een afvalstof zijn, omdat ze niet gebruikt kunnen worden zonder verdere behandeling, anders dan bij normale productie gangbaar is?
Het Hof heeft hier geen uitspraak over gedaan. Als een dergelijke zaak aan het Europese Hof zal worden voorgelegd, dan zal het Hof de vraag of staalslakken een afvalstof of niet-afvalstof zijn, beoordelen aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de bijproductstatus.
Wat is uw reactie op de conclusie dat staalslakken een afvalstof zijn en geen bijproduct/bouwstof in de zin van de Wet milieubeheer?
Deze conclusie is niet juist, omdat een generieke uitspraak over de afvalstatus van materialen niet mogelijk is. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Concludeert u op basis van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek dat staalslakken juridisch niet ingezet kunnen worden als bouwstof? Zo nee, welke wetenschappelijke en juridische onderbouwing heeft u daarvoor?
Die conclusie kan niet worden getrokken. De kaders voor bouwstoffen gelden, zoals aangegeven, voor materialen met en zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht de afvalstatus) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders uit het Besluit activiteiten leefomgeving plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen.
Klopt het dat de beoordeling of iets een afvalstof of bijproduct is vanuit Europa wordt bepaald en het niet aan de lokale overheid is om elk individueel geval apart te oordelen? Zo nee, hoe zit dat dan precies?
De kaders voor de beoordeling of een materiaal een afvalstof of bijproduct is, zijn Europees vastgesteld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze richtlijn bevat voorwaarden om vast te stellen of er sprake is van een bijproduct en deze beoordeling dient per geval plaats te vinden. De Kaderrichtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat, en aan het bevoegd gezag om te toetsen of, aan de bijproductvoorwaarden is voldaan en geen sprake is van een afvalstof. In de Wet milieubeheer (art. 18.2a t/m d) en de Omgevingswet (art. 18.2) is geregeld welke bevoegd gezagen de verantwoordelijkheid hebben om hierop toe te zien, gekoppeld aan de diverse wettelijke voorschriften en regels die op afvalstoffen van toepassing zijn. Waar het gaat om export van afvalstoffen (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) is de ILT het bevoegd gezag (art. 18.2b Wm), in andere gevallen is dat de gemeente, provincie en/of het waterschap.
Zijn er voorschriften voor de gebruiker hoe staalslak veilig toegepast kan worden en, zo ja, hoe zien die er precies uit en hoe worden die in praktijk overgebracht naar gebruikers?
Een bouwstof moet altijd voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Verder gelden inhoudelijke voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat hierbij om functionele toepassing en hoeveelheid, terugneembaarheid en verwijderplicht. Bovendien geldt er nog een zorgplicht die de toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal zodat schade aan het milieu wordt voorkomen.
De Rbk 2022 schrijft voor dat de producent of leverancier van bouwstoffen in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen moet vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. Deze toepassingsvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het beperken van intredend regenwater en het voorkomen van het afstromen van water dat in contact is geweest met staalslakken naar klein oppervlaktewater. Op deze manier is gewaarborgd dat de toepasser, die over de milieuverklaring moet beschikken, bekend is met deze informatie en dat hiermee rekening wordt gehouden. In de toelichting bij de Rbk 2022 wordt in dit verband expliciet gewezen op de incidenten die zich hebben voorgedaan met staalslakken10.
Ook kunnen er sinds de invoering van de Omgevingswet aanvullende regels worden gesteld vanuit lokale regelgeving.
Hoe kunnen staalslakken op de juiste manier afgedekt worden waarbij wetenschappelijk gegarandeerd kan worden dat ze niet in contact komen met water, regenwater en grondwater?
Staalslakken worden op verschillende locaties, in verschillende toepassingen gebruikt en hiervoor zijn verschillende producten waarin staalslakken zijn verwerkt op de markt. Problemen ontstaan vooral bij grootschalige toepassingen in combinatie met afspoeling naar kleine volumes water.
De producent en/of leverancier kent de eigenschappen van deze producten, de toepassingen waarvoor ze geschikt zijn en of er bepaalde voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 11 ook is aangegeven is de producent of leverancier verplicht om informatie te verstrekken over de voorwaarden en beperkingen zodat de toepasser hier in het kader van het voldoen aan de zorgplicht kennis van kan en zal moeten nemen.
Bovendien is er een circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk»11 waarin aandacht gevraagd wordt voor de specifieke eigenschappen van staalslakken en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Deze circulaire is in 2005 opgesteld en heeft op 8 mei 2024 een update gekregen.
Zijn er wettelijke regels voor het afdekken van staalslak? Zo ja, is die manier toegepast bij alle gevallen waar tot nu toe verontreiniging is geweest? En wilt u per geval aangeven in hoeverre dat is gelukt, zoals bijvoorbeeld in Beverwijk (Aagtenbelt), Spijk en Eerbeek?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels voor het afdekken van staalslakken. Wel is er een zorgplicht die de toepasser verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om te voorkomen dat er schade ontstaat aan het milieu of de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het afdekken van staalslakken kan deel uitmaken van deze maatregelen.
Klopt het dat afdekking met fijn gemalen staalslak die een harde koek zou vormen in de praktijk niet werkt en ook een leeflaag onvoldoende is, omdat het water doorlaat?
Door carbonatatie van fijnkorrelige staalslak (een reactie onder invloed van water en lucht) kan bovenop een partij staalslakken een harde laag ontstaan. Die laag vermindert de hoeveelheid regenwater die de onderliggende staalslak kan bereiken. Een leeflaag kan daar ook aan bijdragen.
Als de staalslak niet van homogene kwaliteit is en geen of weinig fijne fractie bevat, kan dat effect minder zijn.
Wat zijn de concrete risico's van zware metalen in staalslak voor het milieu en de volksgezondheid, en hoe worden deze risico’s gemonitord?
Bij de toepassing van staalslak kan als gevolg van de uitspoeling van vrije kalk de zuurgraad van grondwater of van bijvoorbeeld een nabij gelegen sloot afnemen (verhoging van de pH-waarde). Grond of water met hoge pH-waarden kan in directe zin schadelijk zijn voor organismen die hiermee in aanraking komen. In extreme situaties kan deze uitspoeling o.a. leiden tot vissterfte en risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren die met dit water in aanraking komen.
Hoge pH-waarden kunnen ook leiden tot indirecte effecten door mobilisatie van stoffen die van nature, of als gevolg van bodemverontreiniging, reeds in de bodem aanwezig zijn. Ook kunnen uit staalslak door uitloging metalen vrijkomen. Deze stoffen kunnen nadelige effecten hebben op het bodem- en grondwaterecosysteem en, indirect, via drainage op waterlopen op het oppervlaktewaterecosysteem. Bovendien kunnen metalen die in het grondwater terecht komen op termijn private en publieke drinkwaterbronnen bereiken.
Opwaaiend stof, wat vooral optreedt tijdens de realisatiefase van een toepassing, kan leiden tot bloedneuzen, irritatie van de huid, ogen en de luchtwegen12.
Wanneer staalslakken niet op de juiste manier worden toegepast, kunnen bovengenoemde effecten optreden. De mate waarin deze dan optreden, is afhankelijk van diverse factoren, zoals de omvang van het werk, het ontwerp van het werk, de omvang en de mate van doorstroming van het aanwezige (oppervlakte)water.
Als er in een specifiek geval het vermoeden bestaat dat er risico’s optreden, kan het bevoegd gezag bepalen dat er moet worden gemonitord.
Hoe verhouden de huidige normen voor de samenstelling en uitloging van staalslak zich tot de normen die zijn vastgesteld onder de Kaderrichtlijn Water?
De normen voor staalslakken zijn gebaseerd op risico’s voor het bodemecosysteem. In de Kaderrichtlijn Water zijn geen normen voor de samenstelling en uitloging van staalslakken vastgesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft opgemerkt dat staalslakken in toenemende mate in grootschalige toepassingen worden verwerkt en dat risico's voor milieu en gezondheid het grootst zijn bij zulke grootschalige toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de literatuurstudie naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken brengt het RIVM de risico’s van het gebruik van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen (aanvullingen en ophogingen) in kaart. Het RIVM concludeert dat er meerdere risico’s zijn bij het toepassen van staalslakken in grote hoeveelheden en in dikkere lagen dan bij het opstellen van de wetgeving het uitgangspunt was.
De resultaten van deze studie waren reden voor ILT om een Signaalrapportage staalslakken uit te brengen. In deze Signaalrapportage van april 2023 gaf de ILT aan dat staalslakken de afgelopen jaren grootschalig toegepast zijn op verschillende locaties en dat de verwachting is dat dit ook de komende jaren zal gebeuren.
Bent u het er dan mee eens dat het niet wenselijk is, als er prikkels zijn die grootschalige toepassingen van staalslakken steeds verder aanjagen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk dat er prikkels zijn waardoor toepassers gestimuleerd worden grootschaliger toe te passen dan nodig is.
Deelt u de constatering dat de realiteit waarin afnemers zelfs geld toe krijgen om staalslakken grootschalig af te nemen en toe te passen niet in het voordeel werkt van zorgvuldig beleid dat de gezondheid en het milieu zou moeten beschermen?
De wettelijke kaders zijn leidend en gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu. Grootschaliger toepassen dan nodig past niet binnen de wettelijke kaders. Prikkels die hiertoe leiden, zijn niet wenselijk.
Bent u bereid om uw «rechtsoordeel» van 22 september 2017 te heroverwegen en een nieuw beleidsstandpunt over LD-staalslakken in te nemen, dit mede gezien in het licht van de veranderde maatschappelijke opvattingen over het gebruik van staalslakken? Zo nee, waarom niet?
Rechtsoordelen waren opinies van IenW die tot 2019 konden worden aangevraagd. Het zijn casus-en tijdspecifieke, niet-juridisch bindende adviezen. Er is gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval zoals die op dat moment golden. In een rechtsoordeel is nadrukkelijk een disclaimer opgenomen dat het rechtsoordeel is gebaseerd op de door de aanvrager aangeleverde feiten en omstandigheden en dat bij gewijzigde feiten en omstandigheden het rechtsoordeel achterhaald kan zijn en daardoor niet meer geldt. Dat is ook het geval bij bijvoorbeeld gewijzigde wet- en regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Vermeld is dat het de verantwoordelijkheid is van de verzoeker om zich van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. Het rechtsoordeel is dus nadrukkelijk geen generieke uitspraak van het ministerie dat staalslakken altijd de bijproductstatus hebben. Zoals al eerder aangegeven, zijn generieke uitspraken niet mogelijk omdat er per geval (door de houder) aangetoond en (door het bevoegd gezag) beoordeeld moet worden of aan de voorwaarden is voldaan. Het rechtsoordeel is daarvoor bedoeld als hulpmiddel.
Bent u bereid het gebruik en de toepassing van staalslakken op te schorten, totdat Tata Steel/Pelt & Hooykaas onomstotelijk hebben aangetoond dat ze de staalslakken van hun giftige kenmerken hebben ontdaan op een wijze die zich verdraagt met de daarvoor toepasselijke wet- en regelgeving?
Nee. Alle bouwstoffen, dus ook die waarin staalslakken verwerkt zijn, moeten aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Bij de toepassing van staalslakken moeten ook de wettelijke eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en de zorgplicht in acht worden genomen. Als daaraan niet voldaan wordt, dan kan daartegen worden opgetreden. Dat gebeurt ook, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024 over de golfbaan in Spijk. Voorkomen is echter beter dan genezen. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt waar het gaat om de informatie die in de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden opgenomen en is de invoering van een landelijke informatieplicht aangekondigd. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Klopt het dat een toepassingsvoorwaarde bij staalslakken is dat de staalslakken absoluut niet in aanraking mogen komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater?
Of een dergelijke voorwaarde nodig is, hangt af van verschillende factoren zoals de toepassing, de eigenschappen van het product dat als bouwstof wordt gebruikt, omstandigheden ter plekke zoals de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater en de laagdikte van de toepassing.
Wat is uw reactie op de constatering dat sommige overheden weigeren te controleren en te handhaven op deze voorwaarde en zich bijvoorbeeld beroepen op het «rechtsoordeel» van het Rijk van 22 september 2017?
Het is mij niet bekend dat overheden weigeren te controleren en te handhaven.
Wat vindt u ervan dat gemeenten als Beverwijk ervoor kiezen om hun chemisch vervuilde voormalige vuilnisbelten goedkoop af te dekken met staalslakken en licht vervuilde grond, waardoor de vervuiling blijft doorwerken, in plaats van de grond te saneren?4 5
Het is aan het bevoegd gezag ter plaatse om een specifieke situatie te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat afnemers, waaronder aannemers en gemeenten, financieel de verkeerde prikkel krijgen op dit moment, door geld toe te krijgen bij het afnemen en toepassen van staalslakken, terwijl een andere oplossing gezonder zou zijn voor mens en milieu?
Meer toepassen dan nodig past niet binnen de kaders van de regelgeving. Wanneer er prikkels zijn die ertoe leiden dat er meer staalslakken dan nodig worden toegepast, is dat onwenselijk.
Wat kunnen het Rijk en/of de provincie juridisch gezien doen (bijvoorbeeld in het kader van interbestuurlijk toezicht) als een gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen?
Het is belangrijk dat de bevoegd gezagen de juiste instrumenten in de gereedschapskist hebben om adequaat in te kunnen grijpen als dat vanuit de bescherming van gezondheid en milieu noodzakelijk is. Ik zet hier extra op in. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt (milieuverklaring bodemkwaliteit) en is aangekondigd een landelijke informatieplicht in te voeren voor de toepassing van staalslakken, zodat bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld vooraf te toetsen en gericht te controleren of er voldoende rekening gehouden wordt met de specifieke eigenschappen van het materiaal.
Onder de Omgevingswet kunnen bevoegde gezagen aanvullende regels stellen. Met de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Ook is interbestuurlijk toezicht een beschikbaar instrument. Het Rijk is verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincie, de provincie is verantwoordelijk voor het IBT op de gemeente. In uitzonderlijke gevallen kan het Rijk ook IBT inzetten richting de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van een primaire grondstof onwenselijk is als de te gebruiken secundaire stof al veelvuldig nadelige gevolgen heeft gehad op gezondheid, natuur en het milieu?
Dit kan niet in het algemeen als onwenselijk worden geduid. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dit mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, voor de toepassing van alle bouwstoffen worden voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke kaders. Om te voorkomen dat er opnieuw toepassingen buiten de kaders plaatsvinden, zijn er al stappen gezet (zie het antwoord op vraag15 en bekijk ik wat ik nog meer kan doen.
Overweegt u de uitkomst van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek te betrekken bij de eventueel te maken maatwerkafspraken met Tata Steel over de toekomstige staalslakken (restafval) die bij de productie van groen staal vrijkomen, ter voorkoming van verdere milieuverontreiniging en gezondheidsschade?
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen Tata Steel en de Staat.
In het algemeen kan ik zeggen dat Tata Steel niet de enige bron van staalslakken is. De kaders voor de toepassing van staalslakken gelden voor álle staalslakken, en daarmee ook de aanpassingen zoals de aanscherping van de eisen voor de milieuverklaring bodemkwaliteit.
Kunt u precies uitleggen hoe u verwacht dat er geen schade aan het milieu en de gezondheid van mensen en dieren plaatsvindt door staalslakken in de toekomst, als nu al blijkt dat het moeilijk te controleren is, dat het vaak misgaat en dat de gemeenten en omgevingsdiensten een tekort aan capaciteit hebben om goed te kunnen controleren en te handhaven?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dat binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de toepasser. Zoals in het antwoord op vraag 26 is aangegeven, zijn er stappen gezet om adequate toepassingen beter te kunnen waarborgen en ben ik momenteel in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bezig om te kijken wat ik nog meer kan doen.
Bent u het ermee eens dat bij het huidige gebruik van staalslakken over het geheel genomen niet kan worden uitgesloten dat er ongunstige effecten optreden voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Risico’s zijn nooit uit te sluiten, maar deze moeten zo klein mogelijk zijn. Staalslakken kunnen veilig worden gebruikt wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodem wet- en regelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen.
Is er recentelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de langetermijneffecten van staalslak op het milieu en de gezondheid? Zo ja, kunt u de bevindingen toelichten?
De literatuurstudie16 naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken van het RIVM uit 2023 is een overzichtsstudie waarin relevante onderzoeken naar de eigenschappen en de effecten van staalslakken worden samengevat.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de effecten die kunnen optreden wanneer staalslakken buiten de kaders van de regelgeving worden toegepast, zijn samengevat in het antwoord op vraag 15. De termijn waarover deze effecten plaatsvinden verschilt. Het risico op gezondheidseffecten is bijvoorbeeld aan de orde voor werknemers tijdens de realisatiefase van de toepassing. Met adequate maatregelen kunnen deze gezondheidseffecten worden voorkomen. Effecten van uitloging op het bodemecosysteem kunnen over langere periodes (tientallen jaren) aan de orde zijn. Hoewel water over het algemeen weer neutraliseert in de ondergrond en metalen dan weer neerslaan kan beïnvloeding van drinkwaterbronnen plaatsvinden door transport van metalen in het bovenste grondwater naar het diepe grondwater of het oppervlaktewater. Dit kan eveneens jaren of decennia duren.
Gezien de vele problemen die optreden met staalslak op verschillende locaties, hoe ziet u de toekomst van de toepassing van staalslak als we kijken naar de toekomstige hoeveelheden staalslak die geproduceerd gaan worden?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 30 wordt aangegeven, ben ik van mening dat de staalslakken in beginsel veilig kunnen worden toegepast, wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de specifieke eigenschappen van het materiaal. Dit is de verantwoordelijkheid van de toepasser en het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren. Om problemen in de toekomst te voorkomen, heb ik stappen gezet om de toepassers en de toezichthouders hier meer handvatten bij te bieden (zie het antwoord op vraag17 en bekijk ik in het kader van de herkijking van de bodemregelgeving wat daarvoor nog meer moet gebeuren.
Welke maatregelen worden er momenteel getroffen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen die werkzaam zijn met staalslak, gezien de potentiële risico's van blootstelling aan deze stof, en welke stappen worden er ondernomen om de langetermijngevolgen voor deze werknemers te monitoren en te voorkomen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Mogelijke maatregelen zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Gezien de samenstelling van staalslakken en de toepassingen erg kunnen verschillen, zullen de gezondheidsrisico’s voor werknemers variëren en daarmee ook de maatregelen die werkgevers moeten nemen om werknemers te beschermen.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, tenzij daar waar toegepast onomstotelijk is aangetoond dat er geen sprake is van achteruitgang van de waterkwaliteit en er geen milieu- of gezondheidsrisico’s zijn?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast. Daarbij moeten toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen, in aanvulling op de maatregelen die er met de Omgevingswet al zijn (milieuverklaring bodemkwaliteit en lokaal maatwerk) en al aangekondigd (landelijke informatieplicht). Het verbieden van het toepassen van staalslakken als bouwstof acht ik daarom niet nodig.
Als u geen algehele stop op het gebruik van staalslakken wilt, bent u dan ten minste bereid om grootschalig gebruik van staalslakken te stoppen, omdat ook volgens de ILT en het RIVM daar de grootste risico's mee gepaard gaan voor het milieu en de gezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, zoals eerder verzocht door provincie Zeeland, in ieder geval totdat het lopende onderzoek naar de impact op schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde is afgerond en verzekerd is dat staalslakken geen negatief effect hebben op deze dieren?
Er is geen aanleiding om toepassing met staalslakken in de Deltawateren op te schorten of te stoppen. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van staalslakken en daaruit blijken geen onaanvaardbare effecten op de waterkwaliteit of ecologie. Ik ken de signalen dat het slecht gaat met verschillende schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde en dat er onderzoek gedaan wordt naar de oorzaak. Ik begrijp de zorgen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit veroorzaakt zou zijn door staalslakken. Natuurlijk houd ik de resultaten van dit onderzoek in de gaten.
Als het antwoord op de drie laatste vragen hierboven nee is, kunt u dan beschrijven hoe u precies in de praktijk gaat garanderen dat er door het gebruik van staalslakken geen schade ontstaat aan de gezondheid van mensen en dieren en de waterkwaliteit en dat de waterkwaliteit niet verslechtert?
Ten eerste geeft de regelgeving kaders zodat toepassingen veilig kunnen plaatsvinden en dat bevoegd gezag hierop kan toezien en handhavend optreden indien nodig. Sinds 1 januari 2024 is het met de invoering van de Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht voor de producent of leverancier van bouwstoffen om in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen te vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. In het kader van de zorgplicht moet de toepasser daar dan naar handelen. Verder heb ik een informatieplicht aangekondigd voor staalslakken. Deze gaat naar verwachting in per 1 januari 2026. Tot die tijd heb ik opdrachtgevers en toepassers opgeroepen om voorafgaand aan de toepassing op vrijwillige basis in contact te treden met bevoegd gezag.
Bovendien bekijk ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving hoe ik beter kan borgen dat toepassers voldoende rekening houden met de bijzondere eigenschappen van bouwstoffen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Al 18 jaar gaat UWV de fout in: massale controle van zeker 53.000 dossiers wacht op groen licht' |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van het AD waarin bekend wordt dat er al 18 jaar fouten worden gemaakt met betrekking tot de dagloonindexering?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Herkent u deze problematiek die speelt bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Kunt u aangeven wanneer deze problematiek bekend was bij het UWV? Kunt u daarnaast aangeven welke functionaris, inclusief de Minister, waarvan en wanneer op de hoogte is gesteld? En welke activiteiten er ondernomen zijn om de problematiek op te lossen?
De problematiek van onjuiste WIA-dagloonvaststelling als gevolg van het niet toepassen van de indexering bij toekenning van de WIA-uitkering was bij mijn medewerkers bekend sinds augustus 2023. UWV heeft in die periode aan mij laten weten dat er onjuistheden waren geconstateerd bij de WIA-dagloonvaststelling van uitkeringsgerechtigden waarbij het indexcijfer van 1 januari 2023 en 1 juli 2023 niet waren toegepast. Hierop heeft UWV aangegeven dat deze situatie zich ook in voorgaande jaren heeft voorgedaan en dat een impactanalyse en plan van aanpak voor oplossingsrichtingen zou worden opgesteld. In de Stand van Uitvoering van december 2023 is vervolgens aan uw Kamer medegedeeld dat deze problematiek zich in de 2023 had voorgedaan en dat nader onderzoek naar voorgaande jaren was ingesteld door UWV.
Eind 2023 heeft UWV aan SZW laten weten dat geconstateerd is dat de beschreven problematiek rondom de indexmomenten van 2023 zich óók teruggaand tot aan de invoering van de Wet WIA in 2006 had voorgedaan. In de hierop volgende maanden zijn gesprekken gevoerd tussen medewerkers van SZW en UWV om een nader beeld te krijgen van de omvang van de problematiek, mogelijke oplossingsrichtingen en wat de gevolgen daarvan zijn voor zowel de uitkeringsgerechtigde, eventueel betrokken ex-werkgevers en de uitvoering. Hierover is uw Kamer in de Stand van de Uitvoering van juli 2024 nader geïnformeerd. Mijn ambtsvoorganger is over deze situatie begin mei 2024 door diens ambtenaren geïnformeerd en vervolgens ben ik begin september 2024 middels een nota geïnformeerd hierover. Daarin staat welke oplossingsrichting UWV voornemens is uit te voeren en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de diverse partijen.
Ten aanzien van de bekendheid van deze situatie binnen UWV kan ik u het volgende meedelen. UWV heeft sinds de invoering van de WIA op een aantal momenten signalen ontvangen over onjuistheden van de WIA-dagloonvaststelling rondom een vijftal indexatiemomenten. Deze indexatiemomenten zijn naar aanleiding daarvan altijd binnen datzelfde boekjaar gecorrigeerd. Deze signalen hebben eerder geen aanleiding gegeven om nader onderzoek in te stellen.
In 2022 zijn binnen UWV wederom signalen ontvangen rondom de toepassing van het indexatiecijfer bij de WIA-toekenning. In de zomer van 2023 is geconstateerd dat er rond de indexatiemomenten van januari 2023 en juli 2023 foutieve WIA-dagloonvaststelling hebben plaatsgevonden vanwege het niet toepassen van de indexcijfers.
In de hierop volgende maanden heeft UWV nader onderzoek ingesteld naar de voorliggende jaren. Dit heeft geleid tot de constatering dat de problematiek zich vanaf 2006, zijnde invoering van de WIA, heeft voorgedaan.
Voor de WIA-toekenningen in 2023 is direct een extra controle uitgevoerd en een herstelactie gestart. Deze is binnen het boekjaar afgerond, waardoor eventuele gevolgen voor betrokkenen zo klein mogelijk zijn gehouden.
Kunt u aangeven wat de oorzaak, de aard en de omvang is van deze problematiek?
In januari en juli van elk jaar worden de daglonen van alle werknemersverzekeringen (zoals WIA, ZW, WAZO en WW) geïndexeerd. Een WIA-uitkering wordt aangevraagd ongeveer vijftien weken vóór het eindigen van de wachttijd van 104 weken. Het kan zijn dat tussen het aanvraagmoment en de eerste uitkeringsdag het indexatiecijfer en de daarop gebaseerde rekenregels voor de UWV-uitkeringen nog niet bekend zijn. In die situatie moet de indexatie handmatig uitgevoerd worden door de beoordelend medewerker van UWV.
Bij andere werknemersregelingen (zoals WW en ZW) is de situatie niet vergelijkbaar met de WIA-aanvraagprocedure, omdat het tijdsverloop tussen aanvraag en beoordeling veel korter is. Hierdoor is de kans dat het indexcijfer niet bekend is in die periode zeer klein.
Gebleken is dat in januari 2023 de indexering van het WIA-dagloon van 10,15% en in juli 2023 van 3,13% bij een gedeelte van de betrokken WIA-gerechtigden niet of niet correct was toegepast. Voor de WIA-toekenningen in deze periode is direct een extra controle uitgevoerd en een herstelactie uitgevoerd en afgerond binnen hetzelfde boekjaar.
UWV heeft inmiddels maatregelen genomen om het «missen» van de indexatie in de toekomst te voorkomen. Er is een extra signalering in de systemen ingebouwd, waardoor medewerkers erop gewezen worden dat zij de indexering handmatig moeten doorvoeren. Aan een geautomatiseerde doorvoering van de indexatie en aanpassing van de systemen wordt momenteel door UWV gewerkt. Naar verwachting kan deze in 2026 of 2027 worden ingevoerd.
Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen heeft UWV onderzocht of het handmatig doorvoeren van de indexatie vanaf de invoering van de Wet WIA in 2006 vaker niet (goed) is toegepast bij de vaststelling van nieuwe WIA-uitkeringen. Het «missen» van de eerste indexering werkt door in de hoogte van de uitkering in daaropvolgende jaren. Hoe langer geleden dit is gebeurd, hoe groter dus het potentiële financiële effect en gemiste bedrag aan WIA-uitkering.
Vastgesteld is dat er over de periode 2006 tot en met 2022 52.821 dossiers gecontroleerd moeten worden op de juiste toepassing van het indexcijfer bij de WIA-toekenning.
Niet alle indexatiemomenten in deze periode hoeven gecontroleerd te worden. In de afgelopen jaren heeft de afdeling Rechtmatigheid van UWV vijf keer eerder een foutieve verwerking van het indexcijfer vastgesteld. Deze indexatiemomenten zijn naar aanleiding daarvan al binnen datzelfde boekjaar gecorrigeerd. Naar verwachting (en op basis van de ervaring over 2023) zal zo’n 5% van deze ruim 52 duizend dossiers daadwerkelijk gecorrigeerd moeten worden, te weten tussen de 2.500 en 3.000 dossiers.
De daglonen van de lopende WIA-uitkeringen waarin de indexatie op de toekenningsdatum onjuist is toegepast, zullen vanaf de toekenningsdatum van hun WIA-uitkering worden herzien en het verschuldigde bedrag en wettelijke rente wordt alsnog uitgekeerd aan de uitkeringsgerechtigden. Hierdoor krijgen uitkeringsgerechtigden waar zij recht op hebben.
UWV is voornemens om uiterlijk in oktober 2024 te starten met een pilot van de herstelactie voor het indexatiemoment 1 januari 2020 en 1 januari 2014 om de beoogde werkwijze te testen. Na evaluatie en eventuele bijstelling van de aanpak wordt ernaar gestreefd in de eerste helft van 2025 de andere indexmomenten op te pakken en zo spoedig mogelijk te corrigeren.
Naar de gevolgen voor WIA-uitkeringen die al zijn voordat de herstelactie wordt uitgevoerd beëindigd (bijvoorbeeld door herstel, bereiken AOW-leeftijd of overlijden), wordt nog onderzocht of er mogelijkheden er zijn om hun uitkeringshoogte te controleren en corrigeren.
Zijn er bij u andere problemen bekend, dan de problemen die de afgelopen tijd aan het licht zijn gekomen, namelijk de problemen rondom de dagloonberekeningen en de schattingsfouten in de bepalingen en de indexatie van de WIA? Zo ja, kunt u deze toelichten en een tijdspad schetsen wanneer de signalen u bereikten en wat u ermee heeft gedaan?
In de verschillende Kamerbrieven die door mij en mijn ambtsvoorganger(s) aan uw Kamer zijn verstuurd zijn de verschillende kwesties die spelen bij het UWV met uw Kamer gedeeld. Het gaat daarbij om kwesties over de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen, de dagloonvaststelling, en recentelijk de kwaliteit van de WIA-beoordelingen. Ook middels de jaarlijkse knelpuntenbrieven van UWV is uw Kamer geïnformeerd over de kwesties die bij UWV spelen of waar UWV haar zorgen over uitspreekt. In de tweejaarlijkse Stand van de Uitvoering wordt uw Kamer ook meegenomen in diverse zaken die bij UWV spelen, zowel qua uitvoering als dienstverlening. Ik streef ernaar om uw Kamer zo spoedig mogelijk over dergelijke zaken te informeren, nadat deze bij mij bekend zijn geworden. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze brieven die het afgelopen jaren zijn verstuurd.
Reclame voor en samenwerking met extern aanvullend onderwijs |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van de Minister mag het niet, maar kwart van ouders zegt dat middelbare school commercieel bijlesbureau aanraadt»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe reflecteert u op de uitkomst van EenVandaag dat ruim een kwart van de scholen nog reclame maakt voor aanvullend onderwijs, ook na de verzonden richtlijnen en wat kunnen oorzaken zijn van het niet volgen van deze richtlijnen?
Er moet goed en voldoende onderwijs worden gegeven op scholen. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou daarom in principe niet nodig moeten zijn.
Samen met de PO-Raad en VO-raad heb ik vorig jaar de oproep gedaan om niet samen te werken met commerciële bijlesbureaus en tevens geen reclame te maken voor commerciële aanbieders. De Monitor Aanvullend Onderwijs 2025 zal het effect van de richtlijnen voor het eerst meten. Met deze monitor onderzoeken we ook oorzaken van het mogelijk niet volgen van de richtlijnen. Indien blijkt dat de richtlijnen niet afdoende effectief zijn, zal ik mij beraden op eventuele vervolgmaatregelen.
Hoe reflecteert u op de uitkomst van de Monitor aanvullend onderwijs 2023 dat meer dan twintig procent van de voortgezet onderwijs (vo)-scholen die samenwerkt met een externe aanvullend onderwijsaanbieder hiervoor reclame maakt in oudergesprekken en dat op een kwart van de vo-scholen reclamefolders wordt verspreid?2
Voor mij staat voorop dat alle leerlingen steengoed onderwijs moeten krijgen op school. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou in principe niet nodig moeten zijn. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat voor scholen samenwerking met externe partijen soms noodzakelijk is. Er komt immers veel op scholen af. In zulke gevallen raad ik, samen met de PO-Raad en VO-raad, aan om zoveel mogelijk samen te werken met partijen zonder winstoogmerk. Bovendien dient dit aanvullende aanbod dan kosteloos toegankelijk te zijn voor iedere leerling.
Hoe zijn deze vormen van reclame nog mogelijk na de wens van de Kamer om met scholen afspraken te maken met het doel dat er geen reclame wordt gemaakt voor private aanbieders van schaduwonderwijs?3
Samen met de PO-Raad en VO-raad heb ik vorig jaar een oproep gedaan aan schoolbesturen en de OCW-richtlijnen voor aanvullend onderwijs onder de aandacht gebracht, waarvan uw Kamer op 6 juli jl. een afschrift heeft ontvangen.4
Het stemt mij positief dat vorig schooljaar de meeste leerlingen gebruik maakten van kosteloos aanbod van aanvullend onderwijs, terwijl zij in het schooljaar 2018–2019 nog vaker betaald aanvullend onderwijs volgden. Dit bleek uit de Monitor Aanvullend Onderwijs 2023. De Monitor Aanvullend Onderwijs 2025 zal het effect van de richtlijnen voor het eerst in beeld brengen.
Wat vindt u ervan dat scholen ouders soms doorverwijzen naar commerciële bureaus voor kinderen met een leerachterstand of extra ondersteuning en bent u het ermee eens dat de doelen van passend onderwijs waren dat de school dit zelf zou bieden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat het onderwijs aan deze verwachting kan voldoen?
Om elk kind een passende onderwijsplek te bieden hebben scholen een zorgplicht en zijn samenwerkingsverbanden verantwoordelijk voor een dekkend netwerk van voorzieningen in de regio. Dit betekent dat scholen en samenwerkingsverbanden verantwoordelijk zijn voor het bieden van de juiste ondersteuning aan kinderen. Dit kan ook (deels) georganiseerd worden door bijvoorbeeld het inhuren van specifieke expertise bij externe bureaus. Deze expertise moet dan echter via de school en zonder extra kosten voor ouders of verzorgers worden aangeboden aan leerlingen. Het mag niet zo zijn dat scholen de verantwoordelijkheid die zij hebben voor het bieden van extra ondersteuning ontlopen door kinderen door te verwijzen naar commerciële bureaus.
Is het volgens u wenselijk dat gezinnen zich nu gedwongen voelen voor grote bedragen aanvulling te zoeken op het publieke onderwijsaanbod?
Op scholen moet goed en voldoende onderwijs worden gegeven. Als een leerling extra hulp nodig heeft, dan zou de school bijvoorbeeld kosteloos extra bijles of huiswerkbegeleiding kunnen bieden. Vanzelfsprekend staat het ouders vrij om bijles te regelen voor hun kinderen.
Hoe kijkt u naar gezinnen die zich mogelijk ook gedwongen voelen aanvulling te zoeken op het publieke onderwijs voor hun kinderen, maar dit simpel weg niet kunnen betalen?
Indien een leerling extra hulp nodig heeft, dan zou de school zelf extra bijles of huiswerkbegeleiding kunnen bieden. Die extra begeleiding dient op school én van de school te zijn.
Wat zijn de effecten van reclame op scholen voor dit externe aanvullend onderwijs op de kansenongelijkheid?
Zoals ik in de brief aan schoolbesturen heb aangegeven, wekt reclame voor betaald aanvullend onderwijs de indruk dat het noodzakelijk en vanzelfsprekend is voor onderwijssucces. Dat is niet zo. Scholen horen alleen aanvullend onderwijs aan te bieden dat op én van school is. Iedere leerling moet daar kosteloos aan kunnen meedoen.
Bent u het ermee eens dat er naast het stellen van richtlijnen over reclame voor aanvullend onderwijs op scholen, aanvullend beleid nodig is om dit volledig tegen te gaan?
Zoals eerder aangegeven, zal de Monitor Aanvullend Onderwijs 2025 de effecten van de richtlijnen voor het eerst in beeld brengen. Ik verwacht dit onderzoeksrapport in het najaar van 2025 met de Kamer te kunnen delen.
Bent u van plan om zoals geadviseerd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een wettelijk verbod op reclame voor private aanbieders van aanvullend onderwijs toe te zeggen? Zo ja, wanneer bent u van plan met een voorstel te komen waarin dit verbod geregeld wordt? Zo nee, waarom niet?4
Met de PO-Raad en VO-raad heb ik vorig jaar een oproep gedaan aan schoolbesturen om geen reclame te maken voor commerciële bijlesbureaus. Ik vind het belangrijk om de effecten van deze oproep en de OCW-richtlijnen voor aanvullend onderwijs eerst duidelijk in kaart te brengen. Een eerste gelegenheid daarvoor biedt de Monitor Aanvullend Onderwijs 2025.
In het rapport «Publiek karakter voorop» waarschuwde de Onderwijsraad al voor de verstrengeling tussen privaat en publiek bekostigd onderwijs, in hoeverre is er iets gedaan met deze waarschuwing?5
De Onderwijsraad waarschuwde met haar rapport inderdaad dat privaat aanbod en private middelen steeds meer verweven raken met de publiek bekostigde scholen. De beleidsreactie op dit rapport onderstreepte dat in eerste instantie investeringen in de kwaliteit van het publieke onderwijs noodzakelijk zijn om deze ontwikkeling tegen te gaan.7 Daarnaast zijn duidelijke kaders voor de omgang met privaat aanbod nodig om de verstrengeling tussen privaat en publiek bekostigd onderwijs te verminderen. Ik heb hier als eerste stap invulling aan gegeven met de oproep aan schoolbesturen, de OCW-richtlijnen voor aanvullend onderwijs en de handreiking «inhuur externe partijen».
Hoe reflecteert u op de uitkomst van de Monitor aanvullend onderwijs 2023 dat van de gemeenten met beleid op aanvullend onderwijs vijf procent samenwerkt met for-profit aanbieders en tien procent middelen verstrekt aan deze aanbieders?
Uit de monitor blijkt dat een kwart van de gemeenten actief beleid voert ten aanzien van aanvullend onderwijs. Van de gemeenten die zich actief bezighouden met aanvullend onderwijs zet slechts 10% van de gemeenten financiële middelen inzet ten behoeve van commerciële aanbieders.8 Ik zie dat het merendeel van de gemeenten middelen verstrekken aan niet-commerciële organisaties en rondom aanvullend onderwijs juist beleid voeren ter bevordering van kansengelijkheid. Daarom zie ik geen aanleiding om hier verder afspraken over te maken met gemeenten.
In hoeverre worden er gesprekken gevoerd met gemeenten over de verstrekking van middelen aan commerciële bijlesbureaus?
Zie antwoord 12.
Gaat u tegemoetkomen aan de wens volgend uit de motie Kwint/Westerveld om afspraken te maken met gemeenten om te voorkomen dat zij financieel of in natura commerciële bijlesbureaus faciliteren?6
Zie antwoord 12.
Het niet kunnen innen van de eigen bijdrage van werkende Oekraïense ontheemden die worden opgevangen door gemeenten |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Klopt het dat gemeenten om de verplichting tot het betalen van een eigen bijdrage te kunnen controleren toegang moeten krijgen tot de gegevens als bedoeld in artikel 33, 2e lid, onderdeel d, maar dat de gewijzigde Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) alleen toegang geeft tot 2e lid, a tot en met c?
Gemeenten kunnen de eigen bijdrage reeds uitvoeren op basis van de verplichting in de RooO voor de ontheemden om informatie over inkomen en gezinssamenstelling aan de gemeente te melden. In artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne is daarnaast een grondslag opgenomen voor gegevensdeling tussen het UWV en gemeenten zodat gemeenten verder worden ondersteund bij de uitvoering van de RooO. Die grondslag maakt het mogelijk om de gegevens bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder a tot en met c, van de wet SUWI te delen. Inmiddels is gebleken dat deze grondslag zou moeten worden uitgebreid met de gegevens onder artikel 33, tweede lid, onder d, van de wet SUWI. Gelet op het belang dat ik hecht aan de eigen bijdrage van ontheemden, zal ik die wijziging ook doorvoeren. Dat zal gebeuren middels de verzamelwet die reeds bij uw Kamer is ingediend.2
Hoe is het te verklaren dat niet het juiste onderdeel is opgenomen in de wet? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt, zoals gesteld in de beantwoording op de schriftelijke vragen van de leden Boomsma en Omtzigt over het innen van een eigen bijdragevan werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeenten, bekeken welke wijze gegevens onder artikel 33, onderdeel d van de wet Suwi ook met gemeenten kunnen worden gedeeld?1
Zie antwoord vraag 1.
Vereist dit een wijziging van artikel 7 van de Wet Tijdelijke opvang ontheemden Oekraïne?
Ja, zoals hierboven is toegelicht zal via de reeds lopende verzamelwet artikel 7 van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne worden aangevuld. De verzamelwet is reeds bij uw Kamer ingediend.3
Bent u bereid om de benodigde wijziging met een zo groot mogelijke spoed voor te leggen aan de Kamer zodat dit zo spoedig mogelijk kan worden rechtgezet en gemeenten eindelijk alle gegevens hebben om die eigen bijdrage effectief te innen?
Zie antwoord vraag 4.
Vanaf welk moment kunnen gemeenten toegang krijgen tot de gegevens die ze nodig hebben?
De juridische grondslag voor het delen gegevens onder artikel 33, tweede lid, onderdeel d van de wet Suwi bestaat zodra de verzamelwet, na afronding van het reguliere wetgevingsproces inwerking treedt. Het UWV en Stichting Inlichtingenbureau bereiden zich voor zodat gemeenten vanaf dat moment inzicht krijgen in de volledige gegevens.
Zijn gemeenten verplicht om zes maanden na de inwerkingtreding van de gewijzigde RooO de regeling volledig uit te voeren en kunnen ze daar dan ook per 1 januari 2025 mee beginnen?
Ja, eerder is aangegeven dat een implementatieperiode van 6 maanden wordt geboden zodat gemeenten voorbereidingen kunnen treffen voor de uitvoering van de eigen bijdrage. Dat betekent dat gemeenten per 1 januari 2025 de regeling volledig dienen uit te voeren.
Kunt u aangeven welke gemeentes per 15 september nog leefgeld betalen aan ontheemden die voltijds werken?
Nee, gezien het decentrale karakter van de opvang van ontheemden uit Oekraïne is het geschetste overzicht niet beschikbaar.
Als Oekraïners met minimumloon een netto-inkomen van € 2.069,40 ontvangen, zoals de beantwoording van de schriftelijke vragen van 27 augustus stelt, bent u het dan met de indiener eens dat een eigen bijdrage van € 105 zeer laag is en dat het zaak is om te komen tot een verhoging? Graag een toelichting
Het is van belang dat ontheemden een eigen bijdrage leveren wanneer een ontheemde voldoende inkomsten heeft. Het kabinet streeft naar een hogere bijdrage, waarbij ik rekening wil houden met de uitvoerbaarheid door gemeenten.
Het bericht ‘West funding Putin’s soldiers with growing Russian fuel purchases’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de toenemende Europese import van in Turkije verwerkte Russische olie, en de analyse dat de daaruit verkregen inkomsten Rusland in staat stellen om maandelijks zo’n 6.200 soldaten te rekruteren voor haar vernietigingsoorlog in Oekraïne?1, 2
Ja. De data van het «Centre for Research on Energy and Clean Air» (CREA) zijn modelmatig tot stand gekomen door publiekelijk bekende scheepsbewegingen te monitoren en deze te vermenigvuldigen met een aangenomen waarde voor lading en prijs. Deze getallen kunnen pas geverifieerd worden als de officiële statistiek o.b.v. douanedata beschikbaar is.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Europese afnemers bij deze handel de effectiviteit van Europese Unie (EU)-sancties ondermijnt en daarmee in strijd is met het Europese en Nederlandse beleid om Oekraïne te steunen in haar verzet tegen de Russische agressie?
De EU-lidstaten en G7-leden hebben de rechtstreekse import van Russische ruwe aardolie en aardolieproducten naar de EU- en G7- lidstaten middels sancties verboden.
Daarnaast hebben zij een prijsplafond-mechanisme vastgesteld. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten kunnen niet meer naar de EU en G7-leden, maar nog naar de wereldoliemarkt worden geëxporteerd tegen een gereduceerde prijs (max $ 60/vat ruwe aardolie) met dienstverlening van bedrijven uit EU- en G7-lidstaten. Doel is om de Russische inkomsten te raken, terwijl tekorten op de internationale oliemarkt worden voorkomen en een opwaartse druk op de olieprijs gereduceerd. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten verhandeld boven het prijsplafond zijn uitgesloten van Westerse dienstverlening. Dit is van invloed op de Russische inkomsten uit olie-export en daarmee de beschikbaarheid van middelen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zonder de wereldoliemarkt te verstoren.
Rusland is de tweede olieproducent ter wereld na de VS en net iets groter dan Saoedi-Arabië. Rusland produceerde in augustus 10,6 miljoen vaten per dag en exporteerde hiervan 7,02 miljoen vaten per dag naar de wereldoliemarkt in de vorm van ruwe aardolie en olieproducten.3 Het eventueel wegvallen van Russische olietoevoer (op een wereldtotaal van 103,5 miljoen vaten per dag in augustus is dat bijna 7%) zou niet alleen de EU-lidstaten en G7-leden, maar ook minder kapitaalkrachtige olie-importerende derde landen treffen. Verstoringen op de wereldoliemarkt van die grootte hebben zich in het verleden nog niet voorgedaan en zouden alle historische disrupties overtreffen. Het aldus inrichten van de EU- en G7-oliesancties tegen Rusland betreft derhalve een bewuste keuze in EU- en G7-verband.
Hoe beoordeelt u de rol van Turkije in het faciliteren van de doorvoer en verwerking van Russische olie, en bent u bereid diplomatieke gesprekken aan te gaan met dit land om de omzeiling van sancties tegen te gaan?
Turkse bedrijven en betrokken raffinaderijen die van oorsprong ruwe aardolieproducten inkopen, deze raffineren tot aardolieproducten en vervolgens verkopen, overtreden daarmee geen EU-sancties.
Nederlandse bedrijven importeerden voorafgaand aan de sancties al aardolieproducten vanuit Turkije.4 Volgens het zesde EU sanctiepakket valt bijvoorbeeld dieselimport met Turkse oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties. In de productie van deze diesel kan voor een deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe aardolie.
Invoer van aardolieproducten van Turkse oorsprong is op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland dus niet verboden, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardaardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. Hierbij dient te worden vermeld dat een belangrijk deel van de import van aardolieproducten niet (alleen) voor Nederland bestemd is, maar ook voor het achterland. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het aardolieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe aardolie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe aardolie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Op basis van de sanctiemaatregelen is het niet toegestaan om ruwe aardolie of aardolieproducten zoals diesel te betrekken van Russische partijen die gesanctioneerd zijn, ook niet als deze partijen vanuit andere landen actief zijn.
Economische activiteit vanuit Turkije met Rusland is reeds thema van gesprek tussen de Turkse regering en de EU c.q. EU-Lidstaten. Eenzijdig actie is niet raadzaam gezien de regels van de Europese interne markt. Indien buurlanden wel blijven importeren uit de betreffende raffinaderijen en Nederland niet, zou de onwenselijke situatie ontstaan dat dit Nederland zou verhinderen om zaken te doen met buurlanden, omdat de stromen niet te traceren zijn. Aangezien de betrokken Turkse bedrijven geen sancties schenden, acht ik een onderzoek naar Nederlandse afnemers en eventuele actie richting deze bedrijven derhalve ook niet opportuun.
Het kabinet pleit ervoor om de economische druk op Rusland verder op te blijven voeren. Voor het kabinet liggen daarbij alle opties op tafel binnen de randvoorwaarden van uitvoerbaarheid, effectiviteit en leveringszekerheid. Daarbij kan het kabinet niet ingaan op de exacte onderhandelingspositie, maar de inzet zal onder andere gericht zijn op het raken van het Russische verdienvermogen op mondiale energie- en grondstoffenmarkten, de aanpak van de schaduwvloot en het tegengaan van omzeiling.
Bent u bereid om er tijdens de volgende Raad Buitenlandse Zaken voor te pleiten dat deze lacune in het volgende sanctiepakket weg wordt genomen door Turkse raffinaderijen die meewerken aan deze manier van sanctieomzeiling op te nemen op de sanctielijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken welke Nederlandse bedrijven afnemer zijn van de in het rapport genoemde Turkse raffinaderijen (te weten: Tupras Izmit Refinery, STAR Refinery, en Tupras Aliaga Refinery) en actie te ondernemen richting deze bedrijven? Zo ja, wilt u uw bevindingen met deze Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de minister alle basisscholen in Nederland het boek “Wat zeg ik? Hondentaal voor kids” toestuurt |
|
Thom van Campen (VVD), Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU) |
|
Wiersma |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja. Inmiddels is in overleg met de Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) besloten de boeken niet meer te versturen aan basisscholen.
Wat is de aanleiding geweest voor dit ontegenzeggelijk sympathieke, maar vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) kwestieuze initiatief?
Dit initiatief is verbonden aan het maatregelenpakket tegen bijtincidenten dat op 18 december 2023 aan uw Kamer is gestuurd. Deze maatregelen richten zich met name op volwassenen. Veel bijtincidenten vinden echter plaats met kinderen. Zij zijn een kwetsbare groep die bovendien moeilijker te bereiken is met de aangekondigde maatregelen.
Dit is de reden dat mijn ambtsvoorganger, door middel van een speciale editie van dit boek, kinderen van 6–10 jaar op een luchtige manier wil laten lezen over hoe zij veilig met honden kunnen omgaan. De inhoud van het boek is gebaseerd op de informatie van het door LVVN gesubsidieerde Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), zoals op de website www.minderhondenbeten.nl te vinden is.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van uw ministerie om kinderboeken te verspreiden over basisscholen in Nederland, terwijl het waarschijnlijk geen hond interesseert? Zo ja, hoe voorkomt u dat u uiteindelijk voor boer en natuur de gebeten hond wordt? Zo nee, waarom heeft u dan toch dit initiatief genomen?
Mijn beleidsterrein beperkt zich niet tot boer en natuur. Ook onderwerpen als dierenwelzijn en hondenbeleid behoren daartoe. Het verstrekken van informatie over veilige omgang met honden, met als doel om bijtincidenten te voorkomen zie ik dan ook als mijn verantwoordelijkheid.
Hoeveel geld kost dit initiatief het Ministerie van LVVN en vreest u niet dat hiermee geld voor boer en natuur aan verkeerde doelen wordt besteed, waardoor zij de hond in de pot dreigen te vinden?
De totale geraamde kosten voor dit initiatief bedragen € 45.000 exclusief btw.
Is dit een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van LVVN en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of dreigen onze fracties hiermee slapende honden wakker te maken?
Dit is een initiatief van het Ministerie van LVVN in het kader van de aanpak tegen bijtincidenten door honden.
In het nieuwe regeerprogramma dat op 13 september jl. is gepresenteerd staan ambities genoemd op het gebied van onderwijs. Zo staat er dat scholen zich in de eerste plaats moeten kunnen richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Ook is het een ambitie van het kabinet om overladenheid van het curriculum bij basisscholen tegen te gaan.
In verband met deze ambities is in overleg met de Staatssecretaris van OCW besloten de boeken niet meer vanuit LVVN te versturen aan basisscholen. Dat besluit heeft niets te maken met de inhoud van de boeken. Er wordt op dit moment gekeken naar een alternatieve bestemming.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden in samenhang met de gestelde vragen van het lid Kisteman (2024Z12563), teneinde te voorkomen dat blaffende honden zullen bijten?
Beide sets vragen zijn in samenhang beantwoord. De antwoorden op de vragen van lid Kisteman zullen door mijn collega, de Staatssecretaris van OCW worden verstuurd.
De belofte van goed bestuur de gebrekkige naleving van afspraken over de openbare agenda van bewindspersonen |
|
Glimina Chakor (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de Uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda bewindslieden waarin staat dat de openbare agenda van een bewindspersoon «wekelijks wordt geactualiseerd»?1
Ja.
Welke afspraken heeft het kabinet tijdens het constituerend beraad gemaakt over het publiceren van externe afspraken?
Het belang van het goed bijhouden van de openbare agenda is tijdens het startberaad (1 juli 2024) van het nieuwe kabinet onder de aandacht van alle bewindslieden gebracht. In de ministerraad van 27 september jl. is het belang van het ordentelijk bijhouden van de agenda’s wederom aangestipt.
Deelt u de mening dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voorbeeldrol heeft bij de naleving van de Uitvoeringsrichtlijn, gezien de speciale beleidsverantwoordelijkheid voor een open overheid en lobbybeleid?
Ja. Wel is het zo dat elke bewindspersoon afzonderlijk zelf verantwoordelijk is voor het goed bijhouden van diens eigen openbare agenda.
Wat is uw reactie op het in het Volkskrant-artikel genoemde onderzoek van Open State Foundation en welke concrete acties bent u voornemens naar aanleiding hiervan te ondernemen?2
Zorgvuldige en transparante besluitvorming is van belang voor goed bestuur en het vertrouwen dat mensen kunnen stellen in de politiek. Daarom is het van belang dat Ministers hun openbare agenda’s goed bijhouden. Het onderzoek van OSF laat zien dat dit nog niet adequaat genoeg gebeurt. Ik vind het belangrijk dat mijn openbare agenda wekelijks goed wordt bijgewerkt. De Minister-President en ik zullen bij de collega-bewindspersonen de Uitvoeringsrichtlijn nogmaals onder de aandacht brengen en het belang van het goed bijhouden van hun agenda’s, zodat zichtbaar is met wie bewindspersonen spreken en hoe besluitvorming tot stand komt. Ik wacht de academische evaluatie van prof. Braun af. Bij haar heb ik het signaal van de OSF onder de aandacht gebracht. Prof. Braun evalueert sinds de zomer van 2023 in welke mate de openbaarmaking van agenda’s en de lobbyparagrafen in memories van toelichting inzicht geven in de rol van externen bij besluitvorming. Als daaruit blijkt dat deze instrumenten onvoldoende effect hebben, dan zal een traject om te komen tot een lobbyregister worden overwogen.
Deelt u de mening dat juist de periode waarin het regeerprogramma geschreven wordt een uiterst relevante fase is om mogelijke beïnvloeding(spogingen) transparant te maken, omdat dan extra intensief met externen wordt gesproken, zoals ook blijkt uit de lijst van gesprekspartners die in bijlage 1 bij het regeerprogramma (Kamerstuk 36 471, nr. 96) is opgenomen?
Het is van belang voor de transparantie van het openbaar bestuur dat bewindspersonen hun openbare agenda’s bijhouden volgens de Uitvoeringsrichtlijn die daarvoor is opgesteld, ongeacht de fase of periode in het parlementaire jaar. Ook tijdens de zomerperiode waarin het regeerprogramma is geschreven, hadden de agenda’s dus beter moeten worden bijgehouden.
Wat is uw reactie op de bevinding van de Open State Foundation dat slechts 13% van de gepubliceerde externe afspraken compleet is?
Op enkele punten hanteert OSF een strengere meetlat dan de criteria in de Uitvoeringsrichtlijn, maar dat laat onverlet dat het onderzoek van OSF laat zien dat het bijhouden van de agenda’s nog niet goed gaat. Dat moet dus beter.
Hoe verklaart u de grote verschillen in het bijhouden van externe afspraken in de openbare agenda tussen bewindspersonen?
Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het publiceren van hun afspraken in de openbare agenda’s. Ik heb geen zicht op de redenen waarom mijn collega’s hun agenda’s niet hebben bijgehouden. Voor mijn eigen agenda geldt dat die door minder capaciteit in de recesperiode nog niet volledig was ingevuld. Deze is inmiddels met terugwerkende kracht bijgewerkt.
Deelt u de mening van een van uw ambtsvoorgangers, Minister Bruins Slot, over het belang van naleving van deze richtlijn toen zij zei: «Ik moet ook naar 100% en anders werkt het niet.»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten wat u tot nu toe gedaan heeft om dit te realiseren en op welke wijze u ervoor gaat zorgen dat u op een zo kort mogelijke termijn naar de genoemde 100% toe gaat?
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger dat we naar 100% moeten. Als mijn collega-bewindspersonen en ikzelf onze agenda’s niet goed bijhouden conform de Uitvoeringsrichtlijn, dan kunnen deze niet voldoende weergeven met welke externen wij spreken bij de totstandkoming van beleid. Ik zal er daarom op aandringen dat mijn openbare agenda wekelijks wordt bijgewerkt. Bovendien zullen de Minister-President en ik bij de collega-bewindspersonen de Uitvoeringsrichtlijn onder de aandacht brengen en het belang van het goed bijhouden van hun agenda’s, zodat zichtbaar is met wie bewindspersonen spreken en hoe besluitvorming tot stand komt. Mijn ambtsvoorgangers hebben dat destijds ook gedaan. Voorts is voor het goed bijhouden van de agenda’s herhaaldelijk interdepartementaal aandacht gevraagd vanuit BZK en AZ in de Voorlichtingsraad, het SG-overleg en het hoofden bureau SG-overleg.
Deelt u ook de uitspraak van een van uw ambtsvoorgangers, Minister Bruins Slot: «Wat is het terrein waar we terecht moeten komen met de resultaten? Dat moet tegen de 100% aan zitten.»? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Wat zou uw reactie zijn op de vraag: «Met andere woorden, in het huidige agendasysteem blijft een vrijwilligheid zitten. Een Minister wordt niet gestraft als iets er niet in staat. Als zelfs 80% erin staat maar de 20% meest gevoelige contacten erbuiten blijven, zijn we er nog steeds niet. Mijn vraag is dus: komen er in het voorstel sancties op het moment dat een Minister iets niet registreert in zijn agenda?»3
Elke bewindspersoon is verantwoordelijk voor het goed bijhouden van zijn openbare agenda. Er zijn geen sancties verbonden aan het niet goed opnemen van een afspraak in de agenda. We moeten daar zelf scherp op zijn. Het is goed dat OSF het kabinet bij de les houdt. Verder wacht het kabinet met belangstelling de evaluatie van prof. Braun en haar aanbevelingen af.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: «De Kamer ontvangt voor de zomer van 2023 de opzet van de evaluatie inzake de transparantie van openbare agenda's van bewindspersonen en de vermelding van inbreng van externen in de toelichting bij wet- en regelgeving, inclusief de Uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden. Het kabinet is voornemens deze evaluatie begin 2024 uit te voeren»? Kunt u aangeven wanneer de Tweede Kamer deze evaluatie, inclusief uw appreciatie en vervolgstappen, kan verwachten?
De evaluatie van prof. Braun naar de openbaarmaking van agenda’s van bewindspersonen en lobbyparagrafen in memories van toelichting zal medio oktober 2024 gereed zijn. Vervolgens zal ik deze met uw Kamer delen, inclusief de appreciatie van het kabinet.
Hebben de bewindspersonen van dit kabinet in navolging van het vorige kabinet met elkaar afgesproken de regels van het nog te behandelen wetsvoorstel regels vervolg loopbaan (oud-)bewindspersonen alvast na te leven?
Hierover zijn geen specifieke afspraken gemaakt binnen het kabinet. Wel bevat het Handboek Bewindspersonen en de Gedragscode Integriteit Bewindspersonen een verwijzing naar dit wetsvoorstel, dat aanhangig is bij de Tweede Kamer.
Zo ja, bent u van mening dat publicatie van externe afspraken cruciaal is om publieke controle op die afspraken mogelijk te maken, zoals de afspraak van de Minister van Defensie met de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dhr. Knops, waar het onderzoek van de Open State Foundation melding van maakt?4
Ik deel de mening dat het van belang is om afspraken met externen op te nemen in de openbare agenda’s van bewindspersonen, omdat dit bijdraagt aan transparante beleids- en besluitvorming. Hiervoor gelden op basis van de Uitvoeringsrichtlijn wel enkele uitzonderingsgronden conform de Wet open overheid (Woo). Ook privéafspraken van bewindspersonen blijven onvermeld.
Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Hoe verhoudt de teleurstellende prestatie van dit kabinet zich tot de in het hoofdlijnenakkoord geformuleerde ambitie dat aanbevelingen uit de rapporten van GRECO, die onder andere zien op transparantie rondom externe afspraken, aan de agenda voor goed bestuur en een sterke rechtsstaat worden toegevoegd?
In het regeerprogramma geeft het kabinet aan dat de GRECO-aanbevelingen die zien op het integriteitsbeleid van bewindspersonen worden uitgevoerd. Het kabinet zet in op spoedige behandeling van het wetsvoorstel regels vervolgfuncties bewindspersonen, met daarin een draaideurverbod, afkoelperiode en lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen. In het tweede nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van GRECO schreef mijn voorganger bovendien aan uw Kamer dat «zal worden geëvalueerd of de verbeteringen van de openbare agenda’s en lobbyparagrafen voldoende effect sorteren. Wanneer dat niet het geval blijkt, dan zal het kabinet alsnog een ontwikkeltraject overwegen om te komen tot een lobbyregister» (Kamerstuk 36 410 VII, nr. 16). Oftewel, wanneer uit het academische onderzoek van prof. Braun blijkt dat de openbaarmaking van agenda’s en de lobbyparagrafen in memories van toelichting niet voldoende inzicht bieden in de rol van externen bij besluitvorming, dan zal er worden overwogen om een lobbyregister in te stellen.
Gaat u de volledige agenda’s sinds week 27 met terugwerkende kracht alsnog publiceren, zoals u lijkt te suggereren in uw reactie aan de Volkskrant? Kunt u specifiek toelichten hoe u, in het licht van alle recente berichtgeving, omgaat met de regel uit de Uitvoeringsrichtlijn dat «afspraken met Kamerleden [worden geregistreerd] als de afspraak te maken heeft met een bestuurlijke aangelegenheid en/of een door een Kamerlid opgebracht onderwerp betreft»?
Inmiddels heb ik mijn openbare agenda met terugwerkende kracht bijgewerkt.
Afspraken met Kamerleden moeten onder bepaalde, in de Uitvoeringsrichtlijn gestelde voorwaarden ook worden opgenomen in de openbare agenda’s.
Per wanneer gaan alle bewindspersonen aan de richtlijn voor transparantie rondom openbare agenda's voldoen?
Die verplichting geldt al; de Minister-President en ik hebben die opnieuw onder de aandacht van de collega-bewindspersonen gebracht. Zoals eerder vermeld, is elke bewindspersoon zelf verantwoordelijk voor naleving van de Uitvoeringsrichtlijn.
Hoe kan de regering het vertrouwen van de burger in goed bestuur herstellen als zelfs basale transparantieafspraken, zoals het bijhouden van een openbare agenda, niet worden nageleefd?
Zorgvuldige en transparante besluitvorming is van belang voor goed bestuur en het vertrouwen dat mensen kunnen stellen in de politiek. Daarom is het goed dat OSF het kabinet erop gewezen heeft dat we hier stappen moeten zetten.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drugscriminelen in het hele land actief met hypotheekfraude» in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt het dat er door criminele netwerken grootschalige hypotheekfraude wordt gepleegd? Zo ja, komt het beeld dat u heeft overeen met dat van de politie Amsterdam?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich door de politie nader laten informeren over hun signalen in de media. Het OM herkent het beeld zoals geschetst door de politie. Deze signalen passen bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons financieel systeem misbruiken.
Daarnaast hebben de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Hieruit kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. Vanuit hun positie kunnen zij niet beoordelen of daar criminele netwerken achter zitten.
Hoe is de schatting van landelijk ruim achtduizend woningen tot stand gekomen?
Die schatting van de politie is gebaseerd op aangiftes, meldingen en bevindingen in strafrechtelijke onderzoeken in de regionale eenheden van politie.
Hoe dekkend is het zicht dat de politie hierop heeft en welke factoren van onzekerheden spelen mee?
Daders van criminaliteit, welke delicten dan ook, willen buiten het zicht van politie en OM blijven. Daarom is het zicht op criminaliteit, voor welke delicten dan ook, per definitie nooit dekkend. Daarbij is strafrecht een ultimum remedium en is de capaciteit in de (financiële) opsporing schaars en noopt deze tot keuzes. Tot slot wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit de delicten valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. Buiten de genoemde inschatting van de wijdverspreidheid kunnen er daarom per definitie geen gedetailleerdere uitspraken worden gedaan over de exacte omvang van de hypotheekfraude.
Wat is de invloed van hypotheekfraude door criminele netwerken op de woningmarkt?
Via hypotheekfraude worden in kwetsbare wijken huizen opgekocht om arbeidsmigranten onder slechte leefomstandigheden te huisvesten. Dit is zichtbaar in gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), zoals Zaanstad, waar de woningmarkt sterk wordt aangetast. Woningen aangekocht met behulp van fraude komen immers niet beschikbaar voor mensen met een modaal inkomen, zoals leraren en zorgmedewerkers. Dit is een probleem gezien de huidige krapte op de woningmarkt. Hierdoor komt op locaties waar mensen al moeite hebben om een betaalbare woning te vinden, deze nog verder buiten bereik.
Wat is uw reactie op de het onderzoek van de Amsterdamse financiële recherche naar fraude met hypotheken?
Het signaal vanuit de politie is zorgelijk, vanwege het financieel gewin dat dit oplevert voor georganiseerde criminaliteit, de hiervoor geschetste impact op de woningmarkt en de dreiging die het vormt voor de integriteit van het financiële stelsel. Financieel gewin is het centrale motief van georganiseerde criminaliteit. Het kabinet zet al langer in op de aanpak van criminele geldstromen om zo bij te dragen aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en aan de bescherming van de integriteit van ons financiële stelsel, de democratische rechtsorde en de openbare ruimte. In het antwoord op vraag 12 wordt ingegaan op de stappen die nu worden gezet.
Welke middelen heeft de politie om criminele netwerken die hypotheekfraude plegen op te sporen en aan te pakken?
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige financieel-economische criminaliteit, waaronder hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. Zij leggen criminele geldstromen bloot en verstoren criminele verdienmodellen. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen, en personen en/of criminele netwerken die hierin spilfuncties vervullen. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen.
In welke mate slagen politie en het Openbaar Ministerie erin deze criminele netwerken op te sporen en te veroordelen?
Dat is niet bekend. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en georganiseerde ondermijnende criminaliteit richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit verschillende strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. In de fraudemonitor 2021 en 2022 is een onderverdeling gemaakt naar de categorie krediet-, hypotheek- en depotfraude waarin in 2021 sprake was van 179 zaken en in 2022 100 zaken die voor de rechter zijn gebracht.4 Het Openbaar Ministerie rapporteert tweejaarlijks over de strafrechtelijke prestaties op het terrein van fraudebestrijding. De fraudemonitor over 2023 en 2024 verschijnt eind 2025.
Het adresseren van dit vraagstuk kan echter niet alleen vanuit de opsporing komen, er is bredere inzet nodig, ook ter voorkoming. Bij het antwoord op vraag 12 wordt hier nader op ingegaan.
Wat is er bekend over de aflossnelheid van «fraudehypotheken»?
Het is niet bekend hoeveel hypothecaire leningen door consumenten zijn afgesloten op basis van het aanleveren van frauduleuze gegevens. Het is dus ook niet bekend hoe dergelijke hypothecaire leningen contractueel zijn vormgegeven voor wat betreft de looptijd en aflossnelheid van de lening, en of consumenten extra aflossen op de lening. In het algemeen geldt op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars dat consumenten de aankoop van een eigen woning kunnen financieren met een aflossingsvrije lening van maximaal 50 procent van de woningwaarde. Op het overige leenbedrag moet de consument minimaal aflossen volgens een annuïtair aflosschema. Consumenten die een hypothecaire lening afsluiten voor de financiering van een eigen woning moeten deze minimaal annuïtair in ten hoogste dertig jaar aflossen om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek. Consumenten kunnen naast reguliere aflossingen op basis van een annuïtair of lineair aflossingsschema ook eenmalig of periodiek extra aflossen op de hypothecaire lening.
Klopt het dat criminelen de mogelijkheid hebben vanuit de gevangenis een bedrijf op te richten en een half uur later een hypotheekaanvraag kunnen doen?
Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. In algemene zin is het een gedetineerde dan ook toegestaan om een organisatie op te richten en een hypotheekaanvraag te doen, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Dit kan alleen via de middelen en contacten die voor gedetineerden beschikbaar zijn. Uiteraard is het niet toegestaan dat een opgerichte organisatie strafbare feiten pleegt of dat hiermee een verboden organisatie wordt voortgezet. Of een bank een hypotheek verstrekt of de Kamer van Koophandel een bedrijf inschrijft, is aan die partijen.
Wat is de reden dat er geen geautomatiseerde controle op de deponeringsplicht is?
De KVK heeft op haar website staan welke rechtsvormen verplicht zijn hun jaarrekening te deponeren. Het niet voldoen aan de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken, is een economisch delict. De controle of een organisatie heeft voldaan aan deze deponeringsplicht ligt bij KvK. Bureau Economische Handhaving (BEH) is aangewezen als bevoegde opsporingsinstantie voor onder andere overtredingen van de deponeringsplicht. De KvK verstrekt daartoe aan BEH uit haar systemen een query/bestand van rechtspersonen die wel zijn ingeschreven in het handelsregister, maar niet de verplichte jaarrekening hebben gedeponeerd (voor zover zij daartoe verplicht zijn en ook niet zijn uitgezonderd van die verplichting omdat hun cijfers zijn meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt. De capaciteit in de strafrechtketen is schaars en er moeten keuzes worden gemaakt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de constateringen in het FD-artikel?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.5 Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij eventuele gegevensdeling.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om hypotheekfraude tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Bent u bereid voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor wettelijke grondslagen over hoe banken en de Belastingdienst op proportionele en gerichte wijze dit soort fraude effectief kunnen detecteren?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst uitvoering aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra om een verkenning te doen naar het idee om banken inkomsten te kunnen laten controleren bij de Belastingdienst.6 Hierbij zal onder meer gekeken worden naar doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze verkenning en de eventuele opvolging daarvan worden geïnformeerd.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij de gegevensdeling.
Kunt u deze vragen één voor één, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Vanwege de gevoerde gesprekken en afstemming met alle betrokkenen heeft de beantwoording langer geduurd dan de gevraagde drie weken. Dat was nodig om de beantwoording te kunnen onderbouwen.
De nieuwsberichten dat gemeenten vanwege een te laag ingeschatte inflatie door het Centraal Planbureau (CPB) mogelijk een half miljard euro mislopen |
|
Michiel van Nispen |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat gemeenten vanwege een te laag ingeschatte inflatie eigenlijk veel te weinig geld krijgen?1, 2
Het gemeente- en provinciefonds volgen vanaf 2024 de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Het kabinet Rutte IV heeft in constructief overleg met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 te schrappen in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek in 2024. Deze systematiek – de normeringsystematiek – is stabiel, transparant en biedt gemeenten en provincies vroeg in het jaar duidelijkheid over de middelen waar zij dat jaar over kunnen beschikken.
De berichten geven aan dat gemeenten en provincies aparte inflatiecompensatie ontvangen. De normeringssystematiek kent echter geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). Het zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Hierdoor houden de inkomsten van gemeenten en provincies op de lange termijn gelijke tred met de economie, waaronder prijsstijgingen en bijvoorbeeld het stijgend aantal inwoners. Het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) is bestedingsvrij. Dit betekent dat het aan individuele gemeenten en provincies is hoe het accres wordt ingezet.
Verder wordt in de berichten gesteld dat het moment waarop het Rijk de CPB-cijfers vaststelt nadelig is. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies).
Klopt de berekening dat gemeenten – door een te laag ingeschatte inflatie – onterecht arm worden gerekend en mogelijk een half miljard euro uit het Gemeentefonds mislopen?
Het klopt dat de afgelopen zeven jaar de voorjaarsramingen met betrekking tot de prijs-bbp over het lopende jaar lager waren dan de daadwerkelijke prijs-bbp over het desbetreffende jaar. Dit betekent niet per definitie dat dit in 2024 en latere jaren ook het geval zal zijn.
Deelt u de mening dat gemeenten niet de dupe mogen worden van een te lage raming van de inflatie van het CPB?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kent de normeringssystematiek geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). Het zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het kabinet ziet gezien bovenstaande geen reden om de systematiek te wijzigen.
Hoe kan het dat het CPB de inflatie consequent onderschat?
Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies).
Vindt u het ontbreken van volledige inflatiecompensatie acceptabel gezien de huidige financiële problemen – het ravijnjaar en de bezuiniging op het Gemeentefonds – waarmee gemeenten te maken hebben?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ziet het kabinet geen reden om de systematiek te wijzigen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten volledig gecompenseerd worden voor de gehele inflatie, ook als deze vooraf niet goed is ingeschat?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ziet het kabinet geen reden om de systematiek te wijzigen.
Kunt u deze vragen uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat Financiën decentrale overheden beantwoorden?
Ja.
De subsidieverstrekking aan het Internationaal Theater Amsterdam |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat in de Culturele basisinfrastructuur (BIS) een bijdrage voor internationale excellentie is opgenomen van € 337.520,– per jaar voor een instelling die zich internationaal kwalitatief onderscheidt?
In de culturele basisinfrastructuur is een extra bedrag beschikbaar voor ten hoogste één theaterinstelling die zich internationaal onderscheidt door een excellent uitvoeringsniveau. Voorwaarde in de regeling is dat deze instelling aangemerkt wordt als grote instelling.
Het extra budget voor de internationale onderscheiding bedraagt ten hoogste 10 procent van het hoogst aan te vragen budget voor grote theaterinstellingen, zijnde € 3.375.200.
Klopt het dat het Internationaal Theater Amsterdam (ITA) de afgelopen jaren ontvanger van die extra bijdrage is geweest vanwege het unieke internationale karakter hiervan?
ITA heeft sinds 2013 de internationale toeslag ontvangen.
Klopt het dat de Raad voor Cultuur graag had gezien dat het extra budget voor internationale excellentie op basis van haar uitstekende internationale reputatie en de kwaliteit van haar aanvraag op dit specifieke onderwerp werd toegekend aan ITA?
Ja, dat klopt. Echter, omdat de Raad voor Cultuur adviseerde deze instelling te subsidiëren als middelgrote theaterinstelling, staat de Regeling op het specifiek cultuurbeleid dit niet toe.
Klopt het dat in het advies van de Raad voor Cultuur deze keer gekozen is om die bijdrage niet aan ITA toe te kennen, maar dat het ook niet aan een andere instelling is toegekend? Zo ja, waarom niet?
De Raad voor Cultuur heeft hier in zijn advies inderdaad niet voor gekozen. Naast ITA heeft een andere aanvrager een aanvraag ingediend voor de bijdrage voor de internationale excellentie. De Raad voor Cultuur heeft echter niet positief geoordeeld over deze aanvraag.
Klopt het dat ITA deze extra subsidie misloopt omdat ze als middelgrote theaterinstelling aangemerkt is in het advies van de Raad voor Cultuur? Zo ja, waarom kan een middelgrote instelling geen aanspraak maken op die bijdrage voor internationale excellentie?
Het klopt dat middelgrote theaterinstellingen conform de Regeling op het specifiek cultuurbeleid niet in aanmerking komen voor de extra subsidiebijdrage voor internationale excellentie. De regeling gaat ervan uit dat uitsluitend grote theaterinstellingen in aanmerking kunnen komen voor de bijdrage voor internationale excellentie. De grote theaterinstellingen beschikken over meer budget dan de middelgrote instellingen, waardoor zij meer ruimte hebben om zich zowel nationaal als internationaal te profileren.
Klopt het dat u de mogelijkheid heeft om van deze regeling af te wijken en dat het geld op dit moment ongebruikt op de plank ligt?
De mogelijkheid om binnen de regeling tot een besluit te komen dat niet aansluit op het bepaalde in de regeling is heel beperkt. De regeling bevat wel een zogenaamde hardheidsclausule, maar de drempel voor de toepassing daarvan ligt heel hoog.
De middelen zijn op dit moment niet toegekend aan een andere instelling of voor een ander doel.
Bent u bereid om het bedrag voor internationale excellentie alsnog aan ITA toe te kennen? Zo niet, bent u bereid om toe te lichten op welke inhoudelijke gronden u daarvan afziet?
Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen bij ITA zal ik een besluit nemen over of, en zo ja, hoe de middelen alsnog rechtmatig zouden kunnen worden toegekend. Ik blijf in gesprek met ITA over hoe de komende periode verder ingevuld gaat worden.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het Wetgevingsoverleg Cultuur op 11 november 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Palestine to seek end to ‘unlawful’ Israeli occupation within 12 months at UN’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Palestijnse Autoriteit om tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) een resolutie in te dienen, waarin aan Israël wordt opgedragen dat het zijn «onwettige aanwezigheid» in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever binnen twaalf maanden beëindigt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze ontwerpresolutie in relatie tot het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, waarin wordt gesteld dat de voortdurende aanwezigheid van Israël op het gehele Palestijnse grondgebied onwettig is en dat daar zo snel mogelijk een einde aan moet komen?2
Het Internationaal Gerechtshof (IGH) concludeert in het advies dat de voortdurende aanwezigheid van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Op grond van het internationaal recht is het directe rechtsgevolg daarvan dat deze internationaal onrechtmatige daad zo snel mogelijk moet worden beëindigd. Deze verplichting rust op Israël, en schept geen verplichtingen voor andere staten. Desalniettemin roept Nederland Israël in bilateraal en EU-verband op gehoor te geven aan de uitspraak van het IGH.
Op 18 september jl. is de resolutie over de opvolging van het IGH advies waaraan u in deze vraag refereert, in stemming gebracht bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland heeft om verschillende redenen onthouden. Ik verwijs u verder naar de stemverklaring die bij de stemming is uitgesproken.3
Deelt u de mening dat een stem tegen deze resolutie het beeld creëert dat Nederland het advies van het Internationaal Gerechtshof in twijfel trekt en daarmee indruist tegen de verplichting om de internationale rechtsorde te bevorderen? En deelt u de zorg dat dit de geloofwaardigheid van Nederland als gastland van internationale hoven ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht sterk aan het gezaghebbende advies van het Internationaal Gerechtshof. Dit is ook meegewogen in de besluitvorming over de stempositie ten aanzien van deze resolutie (zie de stemverklaring in vraag 2).
Kunt u de vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voorafgaand aan de stemmingen tijdens de AVVN, beantwoorden?
Het is niet mogelijk gebleken om de vragen binnen een verkorte termijn te beantwoorden.
De boodschappenproblematiek die niet wordt opgelost met de Participatiewet in balans |
|
Bart van Kent |
|
Nobel |
|
Klopt het dat er in het wetsvoorstel Participatiewet in balans (Kamerstuk 36 582) in artikel 31 op het onderdeel giften in natura, een wijziging is aangebracht in de memorie van toelichting ten opzichte van de versie die ter consultatie was voorgelegd? Bent u in gesprek geweest met de gemeenten die u geconsulteerd heeft over deze wijziging?
Dit klopt. In het ter consultatie gegeven wetsvoorstel was voorzien in een wijziging van artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet. De intentie was om giften in natura op eenzelfde wijze te behandelen als giften in geld en daarmee ook onder de giftenvrijlating te laten vallen. In het wetsvoorstel dat bij uw Kamer is ingediend, is deze wijziging niet langer opgenomen. Uit de consultatie bleek er draagvlak te zijn voor een vrijlating voor giften in natura. Het leverde echter ook veel onduidelijkheid op met de reeds bestaande bepaling over inkomen in natura: wat is precies de verhouding tussen deze twee grondslagen, hoe moet de waardebepaling plaatsvinden, welke maatstaf moet hierbij gehanteerd worden? Op deze vragen kon onvoldoende duidelijk geantwoord worden, waardoor geconcludeerd is dat dat het oorspronkelijke voorstel in artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet niet bijdraagt aan de oplossing. De regering heeft gepoogd dit vraagstuk op een andere wijze te regelen. Daarbij loopt zij echter aan tegen het middelenbegrip uit de Participatiewet. Middelen kunnen worden vrijgelaten. Een kenmerk van een middel is dat men er vrijelijk over kan beschikken. Uit de jurisprudentie volgt dat een kenmerk van giften in natura juist is dat men er niet vrijelijk over kan beschikken. Het past binnen het wetsvoorstel Participatiewet in balans niet om het middelenbegrip aan te passen. Dit is een kernbegrip in de Participatiewet. Binnen het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen en de fundamentele herziening wordt bezien hoe dit begrip kan worden aangepast en geharmoniseerd kan worden met de andere middelenbegrippen die de sociale wetgeving kent.
Uit de verkenning om het vraagstuk op een andere wijze te regelen, kwam daardoor tot op heden geen voor alle partijen uitvoerbare maatregel, die past binnen het wettelijk kader zoals we die nu kennen. Dat bleek ook uit de internetconsultatie. Daarom is er voor gekozen om dit onderdeel uit het wetsvoorstel te halen en hier geen alternatief voorstel over op te nemen.
Het wetsvoorstel is op vele momenten besproken met gemeenten en zowel de VNG als vele gemeenten individueel hebben een reactie uitgebracht op het voorstel. De aanpassing van wetsvoorstel op het punt van giften in natura is niet nader met gemeenten besproken. Zie ook het antwoord op vragen 3 tot en met 5 hieronder.
Waarom is deze wijziging bij het aanbieden van de stukken niet expliciet genoemd?
Alle aanpassingen die zijn gedaan, zijn vermeld in hoofdstuk 10. Per abuis is de wijziging niet opgenomen in het lijstje met de hoofdlijnen van de wijziging mede na internetconsultatie op pagina 132. Het niet opnemen van deze wijziging in het voorstel dat bij uw Kamer is ingediend, is wel nader toegelicht op pagina 142 van de memorie van toelichting. De passage is hier opgenomen naar aanleiding van vragen van de SVB om, met het oog op handhaafbaarheid en rechtsgelijkheid, tot een heroverweging te komen van het voorstel om wijziging aan te brengen in artikel 33 van de Participatiewet.
Waarom is deze wijziging aangebracht en hoe draagt deze wijziging bij aan het vergroten van bestaanszekerheid?
In het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de overwegingen om de wijzigingen rondom giften in natura niet langer mee te nemen in dit wetsvoorstel. Het klopt dat op het moment dat een bijstandsgerechtigde straks 100 euro ontvangt om dit vrijelijk uit te geven aan een door hem of haar te bepalen doel, dit bedrag valt onder de giftenvrijlating voor zo ver de grens van 1.200 euro dat jaar nog niet is bereikt. Dat is het voorstel dat nu in de wijziging van de Participatiewet is opgenomen. Dit betekent, in het kader van bestaanszekerheid, dat een bijstandsgerechtigde tot 1.200 euro per jaar mag ontvangen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Met deze generieke vrijlating wordt zowel aan gemeenten, als aan de burger duidelijkheid geboden, wat, naar de mening van de regering, bijdraagt aan het vergroten van bestaanszekerheid.
Deelt u de conclusie dat er met het voorliggende wetsartikel niets verandert aan de wijze waarop giften in natura (waaronder boodschappen) gekort moeten worden op de bijstandsuitkering? Waarom heeft u deze keuze gemaakt?
De regering is het met de leden van de SP-fractie eens dat het wetsvoorstel Participatiewet in Balans geen veranderingen voorstelt over de omgang met giften in natura, maar deelt niet dat dit direct leidt tot een korting op de uitkering. Gemeenten hebben ruimte om geen gevolgen te verbinden aan de ontvangst van giften in natura.
Op het moment dat een bijstandsgerechtigde boodschappen ontvangt ter waarde van 100 euro, is het aan het college van B&W om te bepalen of deze boodschappen gevolgen hebben voor de bijstandsuitkering. Giften in natura vallen dus niet onder een generieke vrijlating, maar vragen altijd om een individuele beoordeling. Dit betekent overigens níet dat het ontvangen van giften in natura, waaronder boodschappen, altijd leidt tot een korting op de uitkering. De gemeente is gehouden om op grond van artikel 18, eerste lid, Participatiewet de bijstand af te stemmen op het individuele geval.
Hierbij moet de gemeente beoordelen of er sprake is van een zodanige besparing, dat het gerechtvaardigd is de bijstand lager vast te stellen. Aan giften in natura kunnen enkel bijstandsrechtelijke gevolgen worden verbonden als het gaat om een substantiële besparingsbijdrage. In het antwoord op vraag 1 ben ik ingegaan op de overwegingen van de regering om geen wijziging op dit punt voor te stellen.
Hoe reflecteert u erop dat met het voorliggende artikel een inwoner wel structureel tot € 1.200 contant geld mag ontvangen om er vervolgens boodschappen van te kopen, terwijl er een korting op de uitkering moet plaatsvinden als iemand gedurende het jaar € 1.200 in natura aan boodschappen ontvangt? Vindt u dit rechtvaardig?
In het antwoord op vraag 4 is uiteengezet dat het ontvangen van boodschappen niet per definitie leidt tot een korting op de uitkering. Voor wat betreft de inlichtingenplicht geldt het volgende. Bijstandsgerechtigden hoeven giften in geld pas aan de gemeenten te melden wanneer zij meer dan 1.200 euro in één jaar ontvangen. Voor giften in natura geldt dat deze gemeld moeten worden en dat het vervolgens aan het college van B&W is om de hier bovenbeschreven afweging te maken. Voor giften in natura blijft de situatie dus zoals deze is.
De roep om ruimte te geven, ook aan giften in natura, en voor een vereenvoudiging op dit punt wordt door de regering gevoeld. Ik wil graag een laatste poging ondernemen om te zoeken naar een oplossing die nog kan worden meegenomen in het wetsvoorstel Participatiewet in balans. Daarbij zal ik mij richten op boodschappen van levensmiddelen en ga ik er op zeer korte termijn met gemeenten over in gesprek.
Mijn streven is om uw Kamer later dit jaar te informeren over de uitkomsten van dit gesprek. Ik hoop uiteraard dat we alsnog een oplossing vinden die met dit wetsvoorstel meekan.
Bent u van mening dat het voor inwoners in de bijstand nog steeds heel moeilijk blijft om te begrijpen wat de regels zijn, dat deze willekeur aan inwoners niet is uit te leggen en dat daardoor het risico op het maken van onbedoelde fouten heel groot blijft, waardoor inwoners onnodig in de problemen komen door boetes en terugvorderingen?
Op het onderdeel van giften in geld vindt er een verbetering plaats voor bijstandsgerechtigden. Bijstandsgerechtigden hoeven niet meer elke ontvangen euro bij de gemeenten te melden (zie ook pagina 184 van de memorie van toelichting). Dit draagt bij aan de uitlegbaarheid en beperkt de kans op onbedoelde fouten. Voor giften in natura blijft de situatie zoals deze is, een bijstandsgerechtigde dient alle ontvangen giften in natura te melden bij de gemeente. Hierbij is geen sprake van willekeur: met dit wetsvoorstel wordt voor een ieder vastgelegd hoe moet worden omgegaan met giften in geld tot 1.200 euro en met giften in natura. Daarbij zijn gemeenten altijd al gehouden om de hoogte van de bijstand af te stemmen op het individuele geval. Daar verandert dit wetsvoorstel niets in.
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om bijstandsgerechtigden goed te informeren over de rechten en plichten in het kader van de Participatiewet. Dit geldt ook voor de regels rondom giften tot 1.200 euro en giften in natura. Dat is staande praktijk. Op het onderdeel giften tot 1.200 euro wordt het eenvoudiger voor de bijstandsgerechtigde: zij hoeven niet langer iedere ontvangen gift in geld bij de gemeente te melden. Voor giften in natura blijft de huidige praktijk het uitgangspunt.
In het antwoord op vraag 7 wordt nader ingegaan op de gevolgen van het (onbedoeld) niet-melden van giften in natura.
Deelt u de conclusie dat de inlichtingenplicht van artikel 17 Participatiewet blijft gelden indien een inwoner gedurende het jaar boodschappen in natura ontvangt, ook als deze boodschappen een waarde van minder dan € 1.200,– vertegenwoordigen? Zo ja, wanneer dient iemand bij het college te melden dat er boodschappen ontvangen worden en wanneer kan een inwoner dit nalaten? Wat gebeurt er als iemand dit niet meldt?
Het niet doorgeven van giften in natura of giften in geld meer dan € 1.200 betekent dat iemand de inlichtingenplicht overtreedt. Het is de bedoeling dat alle informatie die relevant is of kan zijn voor de hoogte van uitkering doorgegeven wordt. Er wordt gewerkt aan een nieuw stelsel van handhaving in de sociale zekerheid.1 Voor wat betreft de inlichtingenplicht geldt het volgende. Bijstandsgerechtigden hoeven giften in geld pas aan de gemeenten te melden wanneer zij meer dan 1.200 euro in één jaar ontvangen. Voor giften in natura geldt dat deze gemeld moeten worden en dat het vervolgens aan het college van B&W is om de hier bovenbeschreven afweging te maken. Voor giften in natura blijft de situatie dus zoals deze is.
Indien giften niet worden gemeld, komt meer ruimte voor gemeenten om te kijken naar de aard en ernst van de overtreding. Als er bijvoorbeeld sprake is van een vergissing kan worden afgezien van een sanctie. Het voornemen is het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid in 2025 aan uw Kamer aan te bieden en voor zover mogelijk en noodzakelijk op gelijktijdig met onderdelen van wetsvoorstel Participatiewet in balans in werking te laten treden.
Als het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid inwerking is getreden, gelden de volgende uitgangspunten bij het overtreden van de inlichtingenplicht:
Bent u ervan overtuigd dat de tekst in de memorie van toelichting voldoende duidelijkheid biedt voor de gemeenten als uitvoerende partij? Heeft u dit bij gemeenten en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) getoetst?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het wetsvoorstel voorgelegd voor internetconsultatie en uitvoeringstoetsen. De passage over giften is daarmee getoetst. De passage over giften in natura, zoals deze is openomen in het wetsvoorstel dat aan uw Kamer is gezonden, is naar aanleiding van reacties uit de internetconsultatie aangepast en niet nader getoetst. Zoals aangegeven wordt op zeer korte termijn met gemeenten om tafel om te bezien of er in dít spoor nog oplossingen voor dit vraagstuk denkbaar zijn. Het streven is om de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek later dit jaar te informeren.
Herkent u zich in de maatschappelijke en politieke ophef die zich de afgelopen jaren voordeed bij de zogenoemde boodschappenaffaire bij de casus van de gemeente Wijdemeren? Hoe ziet u de voorliggende wettekst als een antwoord op deze maatschappelijke en politieke ophef?
Ik ben mij terdege bewust van de maatschappelijke en politieke ophef die zich in de afgelopen jaren voordeed bij de zogenoemde boodschappenaffaire. Dit is een van de redenen geweest om te starten met de herziening van de Participatiewet. Dit wetsvoorstel is een eerste stap om de hardheden uit de Participatiewet te halen. De aanpassing van het regime met betrekking tot giften is onderdeel van een veel breder pakket. In het wetsvoorstel zitten meer dan 20 wetswijzigingen, die mensen meer rechtszekerheid en inkomenszekerheid geven, de wet beter laten aansluiten bij de soms beperkte arbeidsmarkt mogelijkheden van een deel van de doelgroep en de uitvoering meer handelingsruimte biedt, om mensen beter te kunnen ondersteunen.
Genderzorg voor jeugd |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Genderzorg voor jeugd dreigt te verdwijnen in het zuiden van Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en problematisch is als bureauJIJ, de enige aanbieder van genderzorg aan jongeren onder de 18 in Noord-Brabant, verdwijnt?
Kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp. In de praktijk zijn sommige specialistische jeugdhulpvormen onvoldoende beschikbaar. Dat vind ik onwenselijk. Betere organisatie en inkoop van specialistische jeugdhulp is daarom nodig. Het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg, dat op 25 april jl. bij uw Kamer is ingediend, is een belangrijke stap ter invulling hiervan. Het wetsvoorstel regelt onder meer dat gemeenten verplicht regionaal moeten samenwerken bij de inkoop van specialistische jeugdzorg, om zo te zorgen voor een dekkend jeugdzorglandschap.2 Een onderdeel hiervan is een algemene maatregel van bestuur (amvb) waarin ik jeugdhulpvormen wil opnemen die de Jeugdregio verplicht op regionaal niveau moet inkopen.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om bureauJIJ te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo nee, wat zijn hiervoor de redenen? Zo, ja, welke maatregelen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het contracteren van een toereikend aanbod van vormen van jeugdzorg die deze aanbieder levert. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met de jeugdhulpregio Hart van Brabant. In dat contact is ons gemeld dat de gemeenten in de jeugdhulpregio waar BuroJIJ actief is, in gesprek zijn met BuroJIJ om binnen de bestaande contractafspraken de samenwerking voort te zetten. Vanuit het Rijk werken we aan wet- en regelgeving om de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg te verbeteren en zo de beschikbaar hiervan te vergroten.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren in Nederland op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg vanuit de jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Voor (specialistische) genderzorg voor jeugdigen onder 18 jaar zijn geen actuele cijfers bekend van aantallen wachtenden en gemiddelde wachttijden. Dat wordt landelijk ook niet bijgehouden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Bij hulpvragen die vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elk kind passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. Daarnaast ondersteunt de Aanpak Wachttijden in opdracht van het Ministerie van VWS en de VNG jeugdzorgregio’s bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden. Deze aanpak is gericht op structurele verbeteringen in de hele keten van instroom, doorstroom en uitstroom van de jeugdzorg om wachttijden duurzaam terug te dringen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde wachttijd is voor specialistische genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg)? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen u zult nemen om aan de slag te gaan met de wachtlijst voor genderzorg voor jongeren (vanuit de jeugdzorg), zeker gezien de schadelijkheid van lange wachtlijsten voor hen?2
Ik zet in op de verbetering van het jeugdhulpstelsel door onder andere de wet «verbetering beschikbaarheid jeugdzorg» en de Aanpak Wachttijden, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5.
Omdat er op dit moment landelijk gezien weinig zorgaanbieders zijn waar jongeren terecht kunnen in geval van hulp bij gendervraagstukken, wordt door het Landelijk Platform Transgenderzorg4, dat op dit moment in oprichting is, een gesprek georganiseerd met onder andere de Nederlandse GGZ, de VNG en het Ministerie van VWS. Doel van dit gesprek is te verkennen welke gerichte acties ondernomen kunnen worden om de transgenderzorg voor jeugd te verbeteren.
Om transgender jongeren te ondersteunen tijdens de periode van wachten en ze een plek te bieden waar ze terecht kunnen met vragen, is de chatservice Genderpraatjes beschikbaar. Deze chatservice biedt de mogelijkheid om vragen te beantwoorden rondom gender en genderidentiteit. De subsidie van Genderpraatjes loopt af in 2025. Momenteel vinden er gesprekken plaats over eventuele voortgang daarvan.
Tot slot is het van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt. Het is van belang dat kinderen met gendervragen goed terecht kunnen bij een huisarts, een lokaal team en/of de reguliere GGZ. Dat vraagt om meer expertise in reguliere GGZ en bij huisartsen (en/of POH GGZ) om eerste vragen goed te kunnen screenen; gelijk inzetten van juiste passende hulp helpt de druk op de specialistische genderhulp te verminderen. Om dat laatste mogelijk te maken zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd.
Voor alle inzet van het Ministerie van VWS op het gebied van transgenderzorg verwijs ik u naar de reactie die mijn collega, de Minister van VWS, geeft op de vragen en opmerkingen uit het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor VWS inzake de kabinetsreactie op het Final Report van de Cass Independent Review, de betekenis hiervan voor genderzorg voor minderjarigen in Nederland en de uitvoering van aangenomen moties. Deze is 8 november 2024 aan uw Kamer verzonden.
Kunt u concreet toelichten wat de huidige stand van zaken is omtrent de motie-Tielen?3
De motie Tielen (VVD) vraagt de regering in overleg met wetenschappelijke verenigingen en eerstelijnszorg te komen tot bredere zorgprotocollen. Zoals in de brief van 5 april 20246 aan uw Kamer is meegedeeld is de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard transgenderzorg afgerond. Op dit moment vindt de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch plaats. Deze is gericht op de medisch specialistische transgenderzorg in de tweede lijn. De huisarts verleent deze specialistische zorg niet. Gezien de relevantie van transgenderzorg voor huisartsen, neemt het Nederlands Huisartsen Genootschap deel aan de besprekingen over de herziening voor de onderwerpen waar zij in de transgenderzorg mee te maken hebben, onder andere voor het onderdeel organisatie van zorg. Met de eerder genoemde webinars voor o.a. huisartsen en POH GGZ wordt ingezet op het vergroten van kennis over transgenderzorg in de huisartsenpraktijk.
Daarnaast heeft de Minister van VWS de Gezondheidsraad onder andere gevraagd in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (langetermijn)gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ook vraagt de Minister de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen en met zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad zal hierover eind 2025/begin 2026 advies uitbrengen.
Welke concrete maatregelen gaat u ondernemen om erop toe te zien dat er voldoende aanbod van specialistische genderzorg voor jongeren blijft bestaan in Nederland?
Op dit moment wordt gewerkt aan de oprichting van een Landelijk Platform Transgenderzorg. Het Landelijk Platform Transgenderzorg zal een signalerende functie richting betrokken partijen gaan vervullen. In de door hen te ontwikkelen werkagenda zal ook de zorg voor minderjarigen een plek krijgen. Hierover hebben ook oriënterende gesprekken plaatsgevonden met o.a. de VNG. Voor overige maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
De “buitengewone omstandigheden” die de minister-president zouden nopen het parlement buitenspel te zetten |
|
Kati Piri (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van het kabinet om een asielcrisis uit te roepen en als zodanig hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten werking te stellen, zoals de Minister van Asiel en Migratie op 12 september in de Kamer aankondigde?
Het kabinet heeft in het regeerprogramma aangekondigd dat op basis van artikel 110 van de Vreemdelingwet 2000 zo spoedig mogelijk een koninklijk besluit zal worden genomen om artikel 111 van diezelfde wet in werking te laten treden. Artikel 110 en artikel 111 maken het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur, indien buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, regels te stellen die afwijken van hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingwet. Zie verder het antwoord op de vragen 10, 11, 13 en 14.
Bent u zich bewust van zowel de inhoud van de brief van de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 4 november 20221 als van de antwoorden van de op schriftelijke vragen van het lid Piri, d.d. 6 mei 20242, waarin de Staatssecretaris schreef dat «blijkens de wetsgeschiedenis (...) voor de toepassing van dit artikel gedacht moet worden aan situaties van oorlog of andere buitengewone omstandigheden en niet aan vraagstukken met een structureler karakter, zoals een verhoogde asielinstroom»?
Ja.
Bent u het oneens met de juridische beoordeling van de artikelen 110 en 111 Vw 2000 door de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uit de voornoemde brief, waarin hij aangaf dat «(...) voor wat betreft de reguliere asielinstromen geen sprake is van een buitengewone omstandigheid die de toepassing van het staatsnoodrecht rechtvaardigt. Omdat dit immers gaat om problemen van structurele aard, zoals de knelpunten in de reguliere opvang van vreemdelingen»? Zo ja, waarom? Kunt u uw antwoord juridisch onderbouwen?
De Vreemdelingenwet en de toepassing van de bevoegdheden die daarin zijn vastgelegd vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Asiel en Migratie. Op voordracht van de Minister-President wordt, op basis van artikel 110 van de Vreemdelingenwet 2000, zo spoedig mogelijk een koninklijk besluit vastgesteld, waarmee artikel 111 van diezelfde wet in werking wordt gesteld. Hierbij is van belang dat een nog vast te stellen dragende motivering zal worden geleverd voor de inzet van de bevoegdheden in de artikelen 110 en 111 Vreemdelingenwet. Alle maatregelen die het kabinet neemt om de asielinstroom te beperken moeten in overeenstemming blijven met Europese regelgeving en internationale verdragen. Binnen het kabinet is aandacht voor het belang hiervan en het belang van de Grondwet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, waaronder die in verband met de positie van de volksvertegenwoordiging en de grondrechten.
Is Nederland naar uw mening in staat van oorlog?
Nee.
Zijn er naar uw mening andere buitengewone omstandigheden, niet vraagstukken van meer structureler karakter, die het kabinet het recht geven om (voor een periode van drie maanden) per koninklijk besluit te handelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u als eerst verantwoordelijk Minister voor de Grondwet nauwkeurig aangeven aan de hand van welk toetsingskader beoordeeld dient te worden wanneer gebruik mag worden gemaakt van staatsnoodrecht?
Mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid is eerstverantwoordelijke Minister voor het staatsnoodrecht. De inzet van de artikelen 110 en 111 Vreemdelingenwet betreft een separate inzet van het staatsnoodrecht. Deze is mogelijk als er sprake is van buitengewone omstandigheden die niet dermate ernstig zijn dat er een noodtoestand in de zin van artikel 103 van de Grondwet moet worden uitgeroepen, maar die wel dermate ernstig zijn dat het noodzakelijk is om van de Vreemdelingenwet te kunnen afwijken.
Is de verhoogde asielinstroom een plotselinge, onvoorziene, zeer uitzonderlijke, buitengewone omstandigheid met grote maatschappij-ontwrichtende consequenties zoals de uitbraak van corona in 2020, waarbij volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de eerste drie maanden van de uitbraak (maart, april, mei) 9.915 Nederlanders aan overleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen zou het kabinet naar uw mening kunnen nemen bij inwerkingtreding van artikel 111 Vw 2000 zonder schending van het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), de Kwalificatierichtlijn, de Asielprocedurerichtlijn en de Opvangrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland zich dient te houden aan de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU en derhalve ook aan de uitspraak van dit Hof van 30 juni 20223? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat op grond van deze uitspraak ook Nederland niet is toegestaan om aanvragers te beletten om effectief toegang te krijgen tot de procedure voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van mening dat het buitenspel zetten van de volksvertegenwoordiging zal bijdragen aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de politiek? Zo ja, waarom?
Zoals in het regeerprogramma van dit kabinet is opgenomen, zal op voordracht van de Minister-President op basis van artikel 110 van de Vreemdelingenwet zo spoedig mogelijk een koninklijk besluit worden vastgesteld, waarmee artikel 111 van diezelfde wet in werking wordt gesteld. Artikel 111 biedt de regering de mogelijkheid om in buitengewone omstandigheden regels te stellen die afwijken van bepalingen uit de hoofdstukken 1 tot en met 7 van de Vreemdelingenwet. Deze afwijkende regels moeten worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur. Van belang hierbij is dat, na de inwerkingstelling van artikel 111, onverwijld een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet worden ingediend over het voortduren van de werking van artikel 111. Het koninklijk besluit, het bijbehorende voortduringswetsvoorstel en de eerste algemene maatregel van bestuur worden dragend gemotiveerd in één pakket voorgelegd aan de ministerraad. Het wetsvoorstel en de algemene maatregelen van bestuur zullen voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het derde lid van artikel 110 bepaalt dat, indien het voorstel voor de voortduringswet door de Staten-Generaal wordt verworpen, artikel 111 onverwijld weer buiten werking wordt gesteld.
Hoe verhoudt het buitenspel zetten van de volksvertegenwoordiging zich tot de voornemens uit het regeerprogramma om de positie van de Kamer te versterken?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat gebruikmaking van artikelen 110 en 111 Vw 2000 niet proportioneel is wanneer het ook mogelijk is om via het reguliere wetgevingsproces een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen? Zo nee, kunt u onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis toelichten waarom er naar uw oordeel wel degelijk sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie waardoor het reguliere wetgevingsproces waarbij de Kamer haar grondwettelijke taak als medewetgever op normale wijze kan uitoefenen geen doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het buitenspel zetten van de volksvertegenwoordiging zich tot de aanbevelingen van de Venetiëcommissie – die naar aanleiding van de motie Omtzigt c.s.4 zijn uitgebracht – over het versterken van de wetgevende macht?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van mening dat het buitenspel zetten van de volksvertegenwoordiging een voorbeeld is van goed bestuur en een sterke rechtsstaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u van mening dat de inwerkingtreding van artikel 111 Vw 2000 niet alleen toelaatbaar is volgens de letter, maar ook volgens de geest van de wet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar en vóór het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen beantwoorden?
Ik heb deze vragen binnen de door u gevraagde termijn beantwoord. Gezien de samenhang tussen verschillende vragen heb ik ervoor gekozen deze vragen gezamenlijk te beantwoorden.
Nieuwe problemen bij het UWV |
|
Saris |
|
Eddy van Hijum (CDA), Schoof |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) al 18 jaar de fout in gaat en dat er een hersteloperatie wordt voorbereid van 53.000 dossiers?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Wilt u een volledig overzicht geven van alle bekende problemen bij het UWV en mogelijke hersteloperaties?
In de verschillende Kamerbrieven die door mij en mijn ambtsvoorganger(s) aan u zijn verstuurd, zijn de verschillende kwesties die spelen in en rondom het UWV met uw Kamer gedeeld. Het gaat daarbij om kwesties rondom de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen, de dagloonvaststelling en recentelijk de kwaliteit van de WIA-beoordelingen. Ook middels de jaarlijkse knelpuntenbrieven van UWV is uw Kamer geïnformeerd over de kwesties die bij UWV spelen of waar zij hun zorgen over uitspreken.
Zo kunnen er situaties ontstaan waarin grotere groepen mensen onbedoeld worden benadeeld en waardoor herstelacties nodig zijn. Herstelacties kennen verschillende oorzaken. Enkele zijn veroorzaakt door foutief handelen door UWV, zoals onjuiste registraties of verwerking van informatie in systemen. Andere zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld gerechtelijke uitspraken. Bij grote publieke dienstverleners zijn herstelacties onvermijdelijk. Via de Stand van de Uitvoering informeren we uw Kamer periodiek over de herstelacties met een grote (maatschappelijke) impact. Volledigheidshalve verwijs ik naar deze brieven die de afgelopen jaren zijn verstuurd.
Op dit moment wordt er in ieder geval door UWV gewerkt aan de volgende substantiële herstelacties:
Herinnert u zich dat in het regeerprogramma in de inleiding staat: «Door mensen te zien, hun problemen te zien en deze te benoemen. En door, wanneer de overheid hierin een rol heeft, te handelen.»?
Ja, deze frase is mij bekend.
Hoe wordt dat laatste in de praktijk gebracht bij het UWV?
UWV werkt de afgelopen jaren op verschillende manieren aan dienstverlening met de menselijke maat, onder meer op basis van de strategie «ruimte voor menselijke maat in de dienstverlening». UWV wil zo veel mogelijk aansluiten bij de persoonlijke situatie en wensen van cliënten en van werkgevers, zodat zij zich gezien, gehoord en geholpen voelen. Dat houdt in dat UWV oog heeft voor de menselijke maat en waar nodig maatwerk biedt. Hier is de afgelopen jaren op verschillende manieren aan gewerkt, bijvoorbeeld via de maatwerkplaatsen, het ontwikkelen van integrale klantreizen en het inzetten van cliëntondersteuners om mensen met complexe problemen beter te kunnen helpen. Daarbij worden de ervaringen van cliënten gemonitord met behulp van de Menselijke Maat Monitor. Ook werkt UVW samen met SZW actief aan het signaleren en oplossen van knelpunten bij cliënten. Uw Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd via de zogenaamde knelpuntenbrief.
Had in het hoofdlijnenakkoord dan niet hierover iets kunnen en moeten melden?
Het hoofdlijnenakkoord is opgesteld door de vier politieke partijen PVV, VVD, NSC en BBB. In het regeerprogramma, dat door het kabinet Schoof is opgesteld, is een nadere uitwerking beschreven van hetgeen door de vier politieke partijen als hoofdlijnen voor het te vormen kabinetsbeleid is gegeven. In de ambities die in het hoofdlijnenakkoord zijn opgenomen, wordt aangesloten bij het uitgangspunt dat we mensen willen zien, problemen willen benoemen en – als de overheid daarin een rol heeft – daarnaar te handelen. Over de hersteloperatie in relatie tot de WIA-indexeringen geldt dat we de Kamer in de Stand van de uitvoering van juli 2024 hebben geïnformeerd. Samen met UWV werken we eraan om dit, met oog voor de mensen die het betreft, te herstellen.
Kunt u een lijst maken van jaarverslagen, knelpuntenbrieven, periodieke rapportages van de afgelopen 20 jaar die ingetrokken moeten worden omdat zij gewoon onvolledig en/of onjuist zijn?
In de afgelopen jaren heeft UWV in zijn jaarverslagen en knelpuntenbrieven het risico gesignaleerd voor fouten in de uitvoering als gevolg van onder andere het niet beschikbaar hebben van voldoende, opgeleide medewerkers en door de complexiteit van wet- en regelgeving, zoals de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Daarnaast is in de zesmaandelijkse Stand van de Uitvoering-brieven gerapporteerd over zaken die niet lopen zoals gewild, zoals bijvoorbeeld bij fouten bij de indexering van WIA-daglonen (december 2023, juni 2024) of bij het onvoldoende rekening houden met zelfstandig inkomen naast een WIA-uitkering (december 2022, juni 2023). UWV heeft tot dusverre niet gerapporteerd over onjuistheden bij het berekenen en vaststellen van de WIA-uitkeringen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 september jl. zijn de signalen hierover niet op waarde geschat. Zoals eveneens aangegeven in de Kamerbrief van september betreuren UWV en ik dat ten zeerste.
Ik zie geen aanleiding om brieven en rapportages in te trekken. Dat zou als zodanig ook geen betekenis hebben. Het is voor mensen die benadeeld zijn vooral van belang dat de fouten zelf hersteld worden.
Bent u – de Minister-President – van meer massale fouten, foute algoritmes of vergelijkbare problemen op de hoogte, die waarschijnlijk hersteld moeten worden? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 ook aangegeven, zijn in de verschillende Kamerbrieven die door mij en mijn ambtsvoorganger(s) aan u zijn verstuurd zijn de verschillende kwesties die spelen in en rondom het UWV met uw Kamer gedeeld. Voor zo ver er dus problemen bekend zijn, zoals bedoeld in deze vraag, dan is die informatie ook met de Kamer gedeeld.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De antwoorden zijn zo snel mogelijk verzonden.
Het artikel 'Coalitie vreest dat de staat zelf moet opdraaien voor bouw nieuwe kerncentrales' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Coalitie vreest dat de staat zelf moet opdraaien voor bouw nieuwe kerncentrales»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse kernenergiemarkt op dit moment op slot zit vanwege financieringsproblemen door marktpartijen?
Er is geen sprake van een afzonderlijke Nederlandse kernenergiemarkt, er is een internationale markt, waar Nederland serieus wordt genomen in onze plannen en ambities voor kernenergie vanwege de aanzienlijke publieke reserveringen en het zorgvuldige proces dat we hebben opgestart.
Het financieringsvraagstuk kent verschillende dimensies: private investeerders kijken o.a. naar de financierings- en eigendomsstructuur, de rol van de overheid, de keuze van de vendor en het locatiebesluit. De besluitvorming over de financiering, inclusief de rol van private partijen daarbij, is voorzien in 2025.
Waarom lukt het niet volgens u niet om private investeerders, zoals pensioenfondsen en energiemaatschappijen, voldoende te betrekken bij de bouw van kerncentrales?
Uit verschillende studies, waaronder die van KPMG2, Baringa en Witteveen+Bos3, blijkt dat een vorm van overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales noodzakelijk is, omdat private investeerders niet in staat zijn om alle kosten en risico's volledig op zich te nemen. Dit wordt veroorzaakt door de omvangrijke investeringen en de lange doorlooptijd van dergelijke projecten, waardoor er o.a. bij de eerste stappen in voorbereiding op de bouw van de kerncentrales onzekerheid is die private partners niet op zich willen nemen. De KPMG-marktconsultatie van 2021 benadrukt dat zonder betrokkenheid van de Nederlandse overheid, de interesse van private investeerders, zoals pensioenfondsen en energiemaatschappijen, hierdoor beperkt blijft.
Naast financieringskwesties spelen overigens ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement afweging is.
Er is nog geen definitieve keuze over de rol van de overheid in de financieringsstructuur. De marktconsultatie is recent afgerond en behelst twee verschillende trajecten – een consultatie met de markt van drie technologieleveranciers en een studie naar de mogelijkheden van, en voorwaarden voor private financiering. Momenteel bestudeer ik de resultaten hiervan en binnen een aantal weken zal ik de Tweede Kamer nader informeren over deze resultaten vergezeld van een kabinetsappreciatie. Daarbij zal het kabinet tevens in gaan op het vervolgproces. In 2025 is besluitvorming over de financiering voorzien.
In hoeverre bent u het eens dat Nederland reputatieschade heeft opgelopen vanwege het jarenlange Nederlandse zwabberbeleid op het gebied van klimaat en energie, zoals het structurele draaien op thema’s als kolencentrales, biomassacentrales, kernenergie, salderen en het al dan niet verhogen van de CO2-heffing?
Het is van belang dat de overheid zoveel mogelijk lange termijn duidelijkheid biedt aan investeerders. Dit geldt inderdaad niet alleen voor kernenergie, maar ook voor alle andere energie- en klimaat gerelateerde thema's. Dit neemt niet weg dat bij het maken van beleid voortdurend rekening gehouden moet worden met nieuwe inzichten, technologische ontwikkelingen en maatschappelijke vraagstukken. Het kabinet blijft zich inzetten om de energietransitie zo goed mogelijk en met zoveel mogelijk lange termijn zekerheid te ondersteunen. Om die reden heeft het kabinet o.a. een Nationaal Plan Energiesysteem opgesteld dat een doorkijk biedt op het beoogde energiesysteem in 2050.
Deelt u de mening dat een langdurig commitment aangaande kernenergie nodig is om het vertrouwen van de markt te herstellen en omdat hier 60 tot 80 jaar energiezekerheid op het spel staat?
Kerncentrales worden voor de lange termijn gebouwd en kunnen 60 tot 80 jaar operationeel zijn. Op de lange termijn doorlopen ze verschillende fasen, zoals voorbereiding, bouw, exploitatie en uiteindelijk ontmanteling. Het is lastig te voorspellen wat er tijdens deze lange levenscyclus kan veranderen, bijvoorbeeld op het gebied van technologie, regelgeving of marktomstandigheden. Hierdoor kan de rolverdeling tussen overheid en markt, met name in de financiering, verschuiven tussen de verschillende fases. Een overheidsrol kan daarbij belangrijk zijn om langdurige commitment te tonen. Op diverse momenten kan een andere rol van de overheid vereist zijn. Zoals ik ook in antwoord 4 aangaf, is het cruciaal dat de overheid de markt lange termijn duidelijkheid biedt.
Hoe bent u voornemens het imago van Nederland als zwabberland weer op te poetsen? In hoeverre bent u bereid een langdurig commitment af te geven voor kernenergie, waardoor de markt weer vertrouwen krijgt om te investeren in Nederlandse kernenergie?
Zoals aangegeven in antwoord 4 spant Nederland zich richting de markt en investeerders in zo goed mogelijk lange termijn beleid te voeren om de energietransitie te ondersteunen. Een belangrijk signaal dat het kabinet bijvoorbeeld aan de markt afgeeft over langdurig commitment zijn de substantiële additionele middelen die zijn vrijgemaakt voor kernenergie in het Klimaatfonds en het voornemen om niet 2, maar 4 kerncentrales te bouwen.
Bent u bereid om naar onorthodoxe maatregelen te kijken om het vertrouwen in de Nederlandse energiemarkt weer te vergroten en private investeringen aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld bij wet regelen dat Nederland een bepaalde minimale hoeveelheid kernenergie opwekt of specifieke garanties te bieden, zonder dat de overheid het grootste deel van de kosten draagt?
In verschillende Europese landen, zoals Frankrijk, Finland, Engeland en meer recentelijk Tsjechië en Polen, zijn voorbeelden te vinden waarbij overheden financiële instrumenten hebben ingesteld om kernenergieprojecten mogelijk te maken en investeerders zekerheid te bieden. In al deze landen is te zien dat, voor zover er privaat kapitaal wordt aangetrokken, dit vergezeld gaat van het overnemen van risico’s van de private partijen naar de overheid. Het kabinet kijkt naar de verschillende wijzen waarop deze landen de kapitaalmarkt betrekken voor de financiering van kerncentrales, om mede op basis daarvan de beste aanpak voor Nederland te kiezen.
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, zal het kabinet binnenkort de resultaten van de marktconsultatie naar de Kamer verzenden. Dit zal meer inzicht geven in de manieren waarop private investeringen betrokken kunnen worden bij de bouw van kerncentrales.
Hoe gaat u waarborgen dat investeerders vertrouwen hebben dat een toekomstig kabinet de plannen voor kerncentrales niet terugdraait, gezien de politieke verdeeldheid over kernenergie en de lange doorlooptijd van deze projecten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 en 5 heb aangegeven, herken ik dat de lange doorlooptijd van kernenergieprojecten om consistentie en stabiliteit van beleid vraagt. Ik ben met u van mening dat dit ook consistentie van politieke besluitvormers vraagt, om langdurige projecten mogelijk te maken. Ik ben positief over de politieke situatie, er is volgens mij in de samenleving en het parlement solide steun voor langjarige investeringen in kernenergie als onderdeel van het energiesysteem.
Welke impact verwacht u dat de toevoeging van kerncentrales zal hebben op de prijs en productie van elektriciteit in vergelijking met andere energiebronnen, zoals wind- en zonne-energie?
Kerncentrales kunnen een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren, wat essentieel is voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet, met name in aanvulling op variabele bronnen zoals wind- en zonne-energie. Deze stabiliteit helpt om de energiemix te diversifiëren en zorgt voor een betrouwbaarder aanbod, vooral tijdens periodes van lage productie uit hernieuwbare bronnen. In een toekomstig energiesysteem zonder fossiele regelbare centrales, kunnen piekprijzen aanzienlijk stijgen tijdens perioden van schaarste. De toevoeging van kernenergie kan deze prijspieken temperen.
Bent u bereid een methodiek te ontwikkelen die stabiele energieproducenten, zoals kerncentrales, beloont voor hun bijdrage aan de stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk, ten opzichte van instabiele energiebronnen zoals wind- en zonne-energie?
Dergelijke mechanismen zijn al onderdeel van de elektriciteitsmarkt. Kerncentrales kunnen ook elektriciteit leveren als er schaarste is en de elektriciteitsprijzen dus hoog zijn. Gemiddeld verdienen kerncentrales dus meer euro per MWh elektriciteit op de markt dan wind- en zonne-energie. In vergelijking met kerncentrales produceren wind- en zonne-energie immers een groter deel van hun elektriciteit op momenten dat er veel aanbod is en dus lagere elektriciteitsprijzen gelden. Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie4 zal het kabinet de Kamer eind 2024 nader informeren over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis.5
Met welke bouwtijd houdt u rekening voor nieuw geplande kerncentrales? Wat kan de overheid doen, op zowel landelijk, provinciaal als lokaal niveau, om deze bouwtijd te verkorten en procedures te versnellen?
De resultaten van de onafhankelijke evaluatie van de resultaten van de technische haalbaarheidsstudies, de third-party review, zal nader inzicht bieden ten aanzien van de verdere planning van het nieuwbouwtraject. Deze resultaten wil het kabinet in het eerste kwartaal van 2025 met de Kamer delen.
Mede op verzoek van de Kamer6 is er overigens eerder reeds versneld in het traject richting de nieuwbouw van kerncentrales, onder meer door verschillende trajecten parallel aan elkaar uit te voeren mede op basis van een planningsanalyse van adviesbureau BCG.
Welke maatregelen neemt u om de rentelast bij de financiering van kerncentrales te minimaliseren, gezien de cumulatieve impact van rente op rente en de daarmee gepaard gaande stijgende kosten bij eventuele vertragingen?
Rentelasten zijn een cruciale factor in de totale kosten van kernenergieprojecten, vooral gezien de lange doorlooptijden. De impact van verschillende financieringsstructuren, evenals de betrokkenheid van private partijen, op de rentelasten en daarmee totale kosten, neemt het kabinet mee in de besluitvorming over de financiering van de nieuwe kerncentrales. Het kabinet verwacht, zoals aangegeven, in 2025 een besluit te nemen over de rol van de overheid in de financieringsstructuur.
Bent u voornemens om de mogelijkheden te onderzoeken om met een overheidsaandeel van minstens 51% de financieringskosten van kerncentrales te drukken door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid van de Nederlandse staat?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12 onderzoekt het kabinet verschillende financieringsstructuren voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Een mogelijke optie die hierbij wordt overwogen, is een meerderheidsbelang van de overheid. Zoals eerder aangegeven in mijn brief aan de Kamer7, blijkt uit gesprekken met diverse private partijen, waaronder potentiële technologieleveranciers, energiebedrijven en financiële instellingen, dat zij een deelneming van de overheid in de projectorganisatie (zowel in het vergunningstraject als in de bouwfase) verwachten. Een stevig overheidsaandeel zou een belangrijk signaal zijn dat de overheid het project van groot belang acht en bereid is om mede risico te dragen, wat kan bijdragen aan het drukken van de financieringskosten door gebruik te maken van de sterke kredietwaardigheid van de Nederlandse staat. Naast financieringskwesties spelen overigens, zoals eerder aangegeven, ook publieke belangen een belangrijke rol in de keuze voor overheidsdeelname bij de bouw van kerncentrales; de overheid moet immers zorgen voor de borging van duurzaamheid en leveringszekerheid, wat niet alleen een financiële risico-rendement afweging is.
Bent u bereid om een constructie te overwegen waarbij pensioenfondsen en andere private investeerders, zoals energieproducenten, een belang van bijvoorbeeld 5 tot 10% kunnen nemen in de kerncentrales, met behoud van het meerderheidsbelang van de staat?
Zoals in antwoord op vraag 12 is aangegeven, zal ik verschillende financieringsstructuren overwegen. Onderdeel hiervan zal de mogelijke rol van pensioenfondsen en/of andere private investeerders zijn bij het eigenaarschap van de kerncentrale. De aanbevelingen uit de rapporten van de marktconsultatie die ik binnenkort naar de Kamer zal toezenden, evenals andere relevante studies, neem ik hierbij in overweging.
Hoeveel procent kernenergie moet deel uitmaken van de Nederlandse energiemix in 2040 en ligt u op koers voor deze ambitie?
Voor de beantwoording van deze vraag richt ik mij op de elektriciteitsmix. Door de groeiende elektrificatie van verschillende sectoren neemt de rol van elektriciteit in de totale energiemix toe, en daarmee ook het belang van kernenergie.
Op basis van het Nationaal Plan Energiesysteem wordt verwacht dat kernenergie in 2040 ongeveer 101 PJ zal opwekken. Dit is inclusief de bouw van twee nieuwe kerncentrales, die kort na 2035 operationeel moeten zijn, en de bedrijfsduurverlenging van de bestaande kerncentrale in Borssele. Deze 101 PJ komt overeen met een aandeel van ongeveer 7% van de totale primaire elektriciteitsproductie in 2040, met kernenergie voornamelijk gericht op de levering van basislastcapaciteit.
Voor 2050 is het doel om de nucleaire capaciteit uit te breiden tot circa 7 GW. Dit omvat de bouw van vier nieuwe kerncentrales, aangevuld met mogelijk Small Modular Reactors (SMR's). In totaal zou dit kunnen leiden tot een opwekking van circa 202 PJ aan kernenergie, wat gelijk staat aan ongeveer 10% van de primaire elektriciteitsproductie.
Ik heb vertrouwen dat we op koers liggen om deze ambities te realiseren en zal de Kamer binnen enkele weken nader informeren over de stand van zaken van het nieuwbouwtraject.
Het bericht 'Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Gesloten jeugdhulp in Fryslân komt terug: vijf opvangplekken in Drachten»?1
Ja.
Waarom wordt er gekozen voor het heropenen van gesloten jeugdhulp in Fryslân?
Na de sluiting van de locatie Woodbrookers zijn Friese kinderen met een gesloten machtiging bij collega-instelling Elker in Groningen geplaatst. Dat laat zien dat er nu nog behoefte is aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden. Daarom zijn Jeugdhulp Friesland en de Friese gemeenten, verenigd in Sociaal Domein Fryslân (SDF) een contract overeengekomen voor tien plaatsen gesloten jeugdhulp. Dat contract loopt tot en met 31 december 2025.
Hoe waarborgt u dat de misstanden, zoals het gebruik van pijnprikkels en het plaatsen van jongeren in isoleercellen, die eerder bij Woodbrookers voorkwamen, niet zullen terugkeren bij de nieuwe locatie in Drachten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ volgt de ontwikkelingen bij de nieuwe locatie in Drachten. Vanwege het geïntensiveerde toezicht afgelopen jaren bij Jeugdhulp Friesland (locatie Woodbrookers) heeft de IGJ besloten na zes maanden een entreetoets uit te voeren. Dat is het toezicht op een aantal basiseisen voor een veilig en verantwoord behandelklimaat dat de IGJ uitvoert bij instellingen die starten met gesloten jeugdhulp.
Hoe past het openen van nieuwe gesloten jeugdhulp in Fryslân in de visie om in 2030 geen kinderen meer in gesloten inrichtingen te hebben?
De afbouw van de «oude» gesloten jeugdhulp ging afgelopen twee jaar in Friesland, noodgedwongen en onvoldoende beheerst, te snel naar nul. Daardoor ontstond er een lacune in het zorglandschap. In Friesland is nu nog behoefte aan jeugdhulpplaatsen waar vrijheidsbeperkende maatregelen – indien nodig – ingezet kunnen worden.Een tussenstap is dus noodzakelijk zodat er een voorziening in Friesland aanwezig is waar jeugdigen met een machtiging in de gesloten jeugdhulp terecht kunnen. Anders zou er structureel uitgeweken moeten worden naar locaties in overige delen van het land. Daarom is deze nieuwe locatie geopend. Dat is geen grootschalige voorziening, maar juist een kleinschalige woonvoorziening in een zo thuis mogelijke omgeving voor maximaal vijf jeugdigen met als uitgangspunt dat vrijheidsbeperkende maatregelen zo min mogelijk toegepast worden en enkel ter bescherming van de jeugdige zelf of de directe omgeving.
De vrijheidsbeperkende maatregelen worden zo licht als mogelijk ingezet. Denk daarbij aan het tijdelijk beperken van het gebruik van bijvoorbeeld sociale media op de telefoon, of het afzonderen van de jeugdige voor een zo kort mogelijke tijdsduur in een veilige, maar huiselijke kamer. Het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen gaat altijd in overleg met ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige.
Het doel is en blijft om in 2030, of indien mogelijk eerder, bij nul gesloten plaatsingen te komen.
Bent u voornemens om ervoor zorgen dat de nieuwe locatie in Drachten voldoende toezicht krijgt, om te voorkomen dat dezelfde fouten worden gemaakt als bij eerdere gesloten jeugdzorglocaties? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit. De IGJ voert na zes maanden een entreetoets uit op de nieuwe locatie in Drachten.
Het bericht in Leids Universitair Weekblad Mare “Fors bezuinigen? Dan moeten we terug naar de kern (en al het andere zonder morren opofferen)” |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Fors bezuinigen? Dan moeten we terug naar de kern (en al het andere zonder morren opofferen)»?1
Ja
Heeft u cijfers over de verhouding van het aantal communicatiemedewerkers aan de universiteit ten opzichte van staf die aan de kerntaak (onderwijs en onderzoek) werkt?
Het percentage ondersteunend en beheer personeel (OBP) bij universiteiten in relatie tot het totaal personeel is volgens opgave van UNL in 2023 circa 41%2. UNL heeft een uitsplitsing hiervan naar verschillende onderdelen zoals onderwijs en onderzoekondersteuning, facilitaire zaken, management en bestuursondersteuning etc. (zie cijfermatige bijlage). Het aantal communicatiemedewerkers wordt door UNL niet apart zichtbaar gemaakt.
Heeft u inzicht in hoe de overhead op universiteiten zich heeft ontwikkeld, om wat voor overhead dit gaat en waar dit door wordt veroorzaakt?
Het OBP exclusief onderwijs en onderzoekondersteuning is circa 32% van het totale personeel van de universiteiten (zie cijfermatige bijlage). Dit kan als proxy voor overhead worden gezien. Opgemerkt zij, dat het hier gaat om aantal fte en niet het beslag op de loonsom. Het percentage van 32% is stabiel sinds 2010.
Klopt volgens u de inschatting van de auteur van het artikel dat minder dan de helft van de centrale geldstroom richting universiteit aan het primaire proces wordt uitgegeven?
Universiteiten ontvangen de rijksbijdrage van OCW als lumpsum en hebben bestedingsvrijheid. Universiteiten verantwoorden zich over de besteding van de rijksbijdrage via de jaarrekening en het jaarverslag. Er bestaat geen definitie van wat kan worden verstaan onder het «primaire proces». Zo kunnen kosten van gebouwen gezien worden als zijnde niet onderdeel van het primaire proces, maar ze zijn wel essentieel voor het primaire proces. Universiteiten hoeven in de verantwoording dan ook niet te specificeren wat is uitgegeven aan het «primaire proces». Ik kan de uitgaven aan het «primaire proces» daarom niet in één percentage uitdrukken.
Wat is een wenselijk en redelijk aandeel van de financiering in onderwijs en onderzoek om aan het primaire proces uit te geven?
Aangezien er geen definitie van het «primaire proces» bestaat kan ik dat niet in één percentage uitdrukken. Wel hecht ik eraan te benadrukken dat ik het van groot belang vind dat universiteiten, juist in tijden van schaarse overheidsmiddelen en krapte op de arbeidsmarkt, publieke middelen op een doelmatige manier besteden. Ik vind het belangrijk dat instellingen hun administratieve processen en overhead kritisch tegen het licht houden.
Instellingen hebben bestedingsvrijheid en zijn zodoende ook zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken ten aanzien van de bestedingen van de rijksbijdrage. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat instellingen de rijksbijdrage op zorgvuldige en doelmatige wijze besteden.
Hoe kunnen we zicht houden op de ontwikkeling van besteding aan het primaire proces in het hoger onderwijs?
Universiteiten verantwoorden zich over de besteding van de rijksbijdrage via de jaarrekening en het jaarverslag.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat de besteding van de financiering vanuit de lumpsum aan het primaire proces in tijden van bezuinigingen op niveau blijft of groeit zonder daarbij de administratieve last aan rapportageverplichtingen te verhogen?
Ik vertrouw erop dat universiteiten verstandige keuzes maken ten aanzien van de besteding van schaarse publieke middelen. Hierover verantwoorden zij zich richting de medezeggenschap en het intern toezicht. Als Minister wil ik bijdragen aan het beperken van administratieve lasten door in mijn ambtstermijn terughoudend te zijn in het vragen van extra verantwoording en waar mogelijk bestaande verantwoordingslast te verminderen of te schrappen. Goede voorbeelden hiervan zijn het toevoegen van de middelen voor kwaliteitsbekostiging aan de lumpsum van de universiteiten en hogescholen vanaf 20253 en de wijze waarop ik de besteding van de resterende € 78 miljoen van de stimuleringsbeurzen aan de hand van bestaande monitoring- en effectmetingsafspraken zal volgen4. Deze maatregelen zorgen voor een daling van de administratieve lasten voor instellingen.
Cijfermatige bijlage