Het bericht ‘Medewerkers NVWA: mobiel slachthuis werkt dierenleed in de hand’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), dierenartsen en de De Koninklijk Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) omtrent de mobiele slachthuizen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze zorgen?
Ja, en ik neem de geuite zorgen serieus.
Bent u bekend met het bericht «Slachthuis doet aangifte tegen vier NVWA’ers»2?
Ja.
Klopt het dat de voedselveiligheid in het geding komt aangezien «risicodieren» in de voedselketen terecht komen? Zo nee, op welke manier wordt gezorgd dat deze risicodieren niet in de voedselketen terecht komen?
Alle dieren die voor slacht aangeboden worden bij het slachthuis, óók die op het bedrijf door middel van de mobiele dodingsunit (MDU) worden bedwelmd, worden voorafgaand aan de doding levend gekeurd (ante-mortem keuring/AM-keuring) door een NVWA-dierenarts. Na de dood van het dier vindt nog de post-mortem (PM-)keuring plaats onder verantwoordelijkheid van de NVWA. Hierbij wordt onder meer gekeken naar verschijnselen die het vlees ongeschikt maken voor menselijke consumptie. Dieren waarvan het vlees niet in de voedselketen terecht hoort te komen, worden bij deze keuringen afgekeurd.
Deelt u de mening dat risicodieren geen plek hebben in de voedselketen en dat de situatie zoals omschreven in het artikel onacceptabel is?
Bij de hierboven genoemde AM-keuring beoordeelt een NVWA-dierenarts of het dier geschikt is om geslacht te worden. Omdat het bij de MDU slechts één enkel dier betreft, kan nauwkeurig beoordeeld worden wat er met het dier aan de hand is. Dieren die ziek zijn worden niet geslacht, maar een verder gezond dier met bijvoorbeeld een klauwontsteking of een bekkenbeschadiging door een bevalling, wel.
Op welke manier wordt gezorgd dat risicodieren niet in de voedselketen terecht komen?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om landelijk onderzoek in te stellen naar het gedrag van slachthuizen tegenover handhavers, dierenartsen en controleurs?
Er is op grond van de pilot met de MDU geen aanleiding om een landelijk onderzoek in te stellen.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat de NVWA haar eigen autoriteit ondermijnt doordat de proef de huidige regelgeving zou omzeilen?
De opzet van de huidige pilot is niet strijdig met de vigerende wetgeving. Een pilot is er juist voor bedoeld om nieuwe ontwikkelingen te onderzoeken op toepasbaarheid in de praktijk.
Deelt u de mening dat er een onderzoek moet komen naar Slachthuis Dokkum, haar wijze van opereren en haar gedrag naar handhavers, dierenartsen en controleurs? Zo nee, waarom niet?
De huidige pilot geeft geen aanleiding tot een onderzoek naar dit slachthuis of haar werkwijze of haar gedrag ten aanzien van handhavers, dierenartsen en controleurs. In het recente onderzoek van 2Solve is juist de situatie op de kleine en middelgrote slachthuizen in Noord-Nederland, waaronder Dokkum, bezien.
Klopt het dat er meer dan 1.200 dieren zijn geslacht met het mobiele slachthuis sinds de start van de pilot? Kunt u deze getallen uitsplitsen naar de reden van slacht?
Er zijn inderdaad ruim 1.200 dieren aangeboden voor de slacht met voorafgaande doding via de MDU. Deze dieren zijn aangeboden voor doding in de MDU omdat deze naar inschatting van de houder niet transportwaardig waren. Vaak betreft dit een verder gezond dier met bijvoorbeeld een klauwontsteking of een bekkenbeschadiging door een bevalling.
Bent u het eens met de stelling dat er onmogelijk sprake kan zijn van 1.200 noodslachtingen en dat er naar alle waarschijnlijkheid zieke dieren zijn geslacht waarbij geen sprake kan zijn van een noodslachting?
Bij de aan de MDU aangeboden dieren was er -op een enkel geval na- geen sprake van noodslacht. De dieren worden aangeboden omdat ze niet-transportwaardig, maar wel slachtwaardig zijn. Niet-transportwaardige dieren zijn dieren die, vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, niet op transport mogen naar het slachthuis. Denk hierbij aan klauwproblemen, wat het transport voor deze dieren pijnlijk maakt.
Heeft u inzicht in de rapporten van dierenartsen die stellen dat boeren zorg voor hun dier onthouden zodat het dier alsnog geschikt is voor de voedselconsumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat er daadwerkelijk dieren soms geen medische behandeling hebben gekregen terwijl dit zeer welkom voor het dier was? Zo nee, waarom niet en wat is nodig om hier inzicht in te krijgen?
Het onthouden van de nodige zorg aan dieren is -in welke omstandigheden dan ook- onacceptabel. In de evaluatie van de MDU wordt bezien of dergelijke gevallen ook in de pilotperiode zijn voorgekomen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de interne verslagen, die gemaakt zijn tijdens deze pilot door de betrokken dierenartsen.
Hoe beoordeelt het mobiele slachthuis of het dier onnodig geleden heeft alvorens het te slachten?
Hierover kan de NVWA-toezichthouder zich een oordeel vormen op basis van zijn professionele kennis en ervaring.
Door wie en hoe wordt bepaald dat een noodslachting noodzakelijk is?
Een dierenarts-practicus kan beoordelen of een noodslachting noodzakelijk is. Er is alleen sprake van een noodslachting als er een ongeluk is geweest waarbij het dier letsel heeft opgelopen.
Wat is het vervolgtraject als de dierenarts stelt dat het dier de nodige pijnbestrijding en andere zorg is onthouden?
In een dergelijk geval kan de NVWA nader onderzoek instellen en maatregelen nemen op basis van het interventiebeleid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat eventuele nodige zorg aan dieren wordt onthouden, zodat ze alsnog geslacht kunnen worden met behulp van een mobiel slachthuis?
Ja, dat is niet acceptabel.
Hoe vaak is er Geen Toegang tot Slacht (GTS) door een handhavend dierenarts van de NVWA opgelegd voor een koe die werd aangeboden?
Ten aanzien van ongeveer 10% van het aantal aangeboden dieren is dit de beslissing van de NVWA-dierenarts geweest.
Hoe vaak is er op last van de handhavend dierenarts van de NVWA een koe direct geëuthanaseerd?
Als de NVWA bij de AM-keuring een dier als ziek beoordeelt, wordt geen toestemming tot slacht gegeven. Aan de veehouder wordt aangegeven dat het dier nadere zorg nodig heeft. Dit kan bestaan uit zelf behandelen, behandelen door de dierenarts of euthanaseren (door de eigen dierenarts of door exploitant MDU). Die keuze ligt bij de veehouder.
Hoe vaak heeft de toezichthoudend dierenarts van de NVWA een rapport van bevindingen opgemaakt?
Er zijn geen rapporten van bevindingen opgemaakt ten tijde van de pilot met de MDU.
Welke stappen gaat u zetten om de volksgezondheid en het dierenwelzijn veilig te stellen als het gaat om de proef met het mobiele slachthuis?
Op dit moment loopt de evaluatie van de pilot nog. Op basis van de bevindingen hieruit kan ik beoordelen of sprake is van extra risico’s ten aanzien van dierenwelzijn of voedselveiligheid.
Deelt u de mening dat de proef met het mobiele slachthuis per direct stilgelegd dient te worden?
Nee, ik wacht daartoe de uitkomst van de evaluatie af.
De administratieve lasten in de zorg die blijven stijgen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de toenemende administratieve lasten in de zorg, die maar liefst 10% zijn gestegen sinds 2017?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waar deze stijging vandaan komt, die ertoe leidt dat 30% van het jeugdzorgbudget en 25% in de Wmo wordt besteed aan het doen van administratie, ondanks de inspanningen die worden geleverd binnen het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg»?
Er worden hier twee verschillende onderzoeken met elkaar verbonden.
In vraag 1 wordt verwezen naar een onderzoek van Berenschot naar de administratieve belasting in de langdurige zorg. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zorgverleners in de langdurige zorg aangeven 35% van hun tijd aan administratieve taken te besteden. Dat percentage is de afgelopen jaren gestegen. Zorgmedewerkers geven zelf aan dat deze stijging o.a. veroorzaakt wordt door nieuwe en/of niet gebruiksvriendelijke ICT-systemen, urenregistratie en evaluaties. Maar ook ontwikkelingen als de toename in het aantal zelfsturende teams hangen hiermee samen. Dat leidt er immers toe dat administratieve taken door zorgverleners zelf worden uitgevoerd.
Daarnaast heeft Berenschot een benchmarkanalyse gedaan bij gemeenten die daarom hebben gevraagd. Uit deze analyse kwam naar voren dat de coördinatiekosten (= overhead) in het jeugddomein 29 procent zijn en in het Wmo-domein 25 procent. Administratieve lasten zijn een onderdeel van de overhead. Anderzijds zitten in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten.
Het beeld van de hoogte van de coördinatiekosten, geïnterpreteerd als administratieve lasten, is herkenbaar en komt overeen met de uitkomsten van eerdere onderzoeken zoals die van GGZ Nederland3. GGZ Nederland schat 15% van deze lasten in als vermijdbaar. Tegelijkertijd biedt deze analyse van Berenschot nog onvoldoende inzicht in waar het budget voor jeugdhulp precies aan uitgegeven wordt. Daarom voeren we op dit moment een diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uit.
Kunt u aangeven wat er additioneel nodig is om het actieprogramma een succes te maken zodat zorgmedewerkers daadwerkelijk een daling in de administratieve lasten zullen ervaren?
In de afgelopen periode zijn veel van de maatregelen uit het programma [Ont]Regel de Zorg uitgevoerd. Toch laat de merkbaarheid hiervan op de werkvloer nog te wensen over. Tegelijkertijd zien we aan de diverse goede voorbeelden (zorginstellingen die flink hebben gesnoeid in de eigen regels, zorgverleners die meer ruimte ervaren om het gesprek aan te gaan over waar zij dagelijks aan tegenaan lopen, regels die zijn afgeschaft met een substantieel effect op de tijd die zorgverleners aan administratieve handelingen besteden) dat het wél kan. Om de komende periode verdere voortgang te boeken blijven we vol doorgaan met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar zetten we daarnaast extra in op de lokale dimensie van regeldruk, intensiveren we de communicatie en verbreden we het programma naar sectoren die eerder nog niet in beeld waren. In de voortgangsrapportage bij het programma, die wij u 4 oktober jl. hebben doen toekomen, gaan wij hier uitgebreider op in.
Kunt u toelichten waarom taken gerelateerd aan automatisering juist als meest tijdrovend worden ervaren, in plaats tijd reducerend zoals zij waren bedoeld? Kunt u een indicatie geven van wanneer automatisering haar vruchten gaat afwerpen?
De afgelopen jaren zijn zorginstellingen in hoge mate ieder voor zich bezig geweest met automatisering. Het standaardiseren van de registratie van medische gegevens, zowel qua taal als qua techniek, draagt bij aan het meervoudige gebruik van deze gegevens. Hierdoor kunnen op termijn de administratieve lasten dalen. Eenmalig geregistreerde medische gegevens kunnen dan hergebruikt worden door andere zorgverleners in de zorgketen ten behoeve van de patiënt, voor het rapporteren over kwaliteit van zorg of ten behoeve van administratieve doeleinden. Nu vraagt dit vaak nog meervoudige registratie door zorgverleners en dwingt het patiënten om steeds opnieuw dezelfde informatie door te geven.
Bent u van mening dat het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg» effectief is, nu u leest dat zorgmedewerkers juist een toename van regels en regeltjes ervaren? Kunt u schetsen hoe dit programma bijdraagt aan het verlagen van de werkdruk?
Ja, maar het zal nog effectiever moeten worden om daadwerkelijk verschil te maken voor de regeldruk en werkdruk die zorgverleners ervaren. Die is nog steeds te hoog. Uit onderzoeken die de afgelopen periode zijn gedaan blijkt dat in sommige sectoren zelfs een lichte toename van de tijd die aan administratieve handelingen wordt besteed, zichtbaar is. Tegelijkertijd zijn er ook sectoren waar dat afneemt, en op instellingsniveau zien we een grote spreiding. De op dit gebied best presterende instellingen laten juist een forse daling zien. Een van de uitdagingen voor de komende periode is om steeds meer instellingen naar dat niveau van de best presterende instellingen te brengen.
Werkdruk kent meer aspecten dan tijdsbesteding aan administratieve taken. Tegelijkertijd zien we dat die tijdsbesteding nu nog te hoog is en daarmee ten koste gaat van de tijd die daadwerkelijk aan zorg besteed kan worden. Bovendien is dit slecht voor het werkplezier. Met het substantieel terugdringen van de ervaren regeldruk lost de hoge werkdruk niet ineens op, maar kan wel een belangrijke stap in die richting gezet worden.
Deelt u de mening dat een deel van coördinatiekosten waar de jeugdzorg mee te maken heeft vermijdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hieraan wordt in het kader van het programma [ont]regel de zorg gewerkt. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur voor het ontregelen in het sociaal domein. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten en/of regio’s voorafgaand aan de inkoop, goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om de complexe systemen van onderlinge coördinatieprocessen, waarbij allerhande overwegingen op elkaar inspelen, in kaart te laten brengen door middel van modellen gebaseerd op bijvoorbeeld data-analyse om dit «web» te versimpelen ter verbetering van de (jeugd)zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een eerdere motie van mevrouw Kuiken over dit onderwerp heb ik ontraden. De reden is dat er al onderzoek wordt gedaan om meer inzicht te krijgen in de besteding van jeugdhulpmiddelen. We moeten preciezer inzicht krijgen om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Omdat dit onderzoek een vergelijkbaar doel heeft en we daarnaast ook nog de beleidsinformatie willen verbeteren vind ik dat er op dit terrein nu voldoende activiteiten lopen.
Bent u van mening dat schrapdagen voldoende verandering voortbrengen, die naar eigen zeggen van de professionals «heel erg langzaam» gaan? Vindt u het niet hoogtijd dat er ingrijpendere actie ondernomen wordt wanneer sommige branches wel 40% van hun tijd besteden aan administratie?
Ja. De afgelopen periode is een flink aantal van de maatregelen in het programma [Ont]Regel de Zorg, die voortkomen uit schrapsessies met zorgverleners, uitgevoerd. De merkbaarheid daarvan op de werkvloer laat echter nog te wensen over. Daarom gaan wij niet alleen volop door met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar intensiveren wij dat nog verder, onder andere door steviger in te zetten op een lokale aanpak van regeldruk. Veel van de regeldruk die zorgverleners ervaren is immers niet het gevolg van landelijke regels, maar speelt op het lokale niveau, in de zorginstelling waar iemand werkt of in relatie tot de gemeente die zorg inkoopt. De landelijke schrapdagen in de jeugdzorg zijn een element van deze aanpak.
De Nieuwsuur-uitzending 'Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending «Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen»?1 En bent u ook bekend met het bericht «Zeker twintig doden bij rellen Indonesische provincie Papoea»?2
Ja.
Wat is uw laatste informatie over het recente optreden van de Indonesische veiligheidsdiensten in de provincie West-Papoea? Welke informatie heeft u over het aantal doden en gewonden dat is gevallen als gevolg van het optreden van militairen en politieagenten in deze provincie de afgelopen weken?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De Nederlandse ambassade in Jakarta volgt de situatie nauwlettend en bespreekt deze regelmatig met NGO’s, kennisinstituten, journalisten en overheidsfunctionarissen. Deze gesprekken bevestigen de complexiteit van de situatie waarin meerdere conflicten samen lijken te komen.
De Indonesische autoriteiten benadrukken dat de verhoogde aanwezigheid van veiligheidspersoneel in Papua tijdelijk is, en dat het veiligheidspersoneel nadrukkelijk instructies heeft gekregen om zich terughoudend op te stellen door alleen defensief te handelen.
Hoe beoordeelt u dit optreden van de Indonesische politie en militairen?
Het handhaven van de orde en veiligheid is de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten. Daarbinnen hebben zij de bevoegdheid om veiligheidstroepen te sturen wanneer zij oordelen dat een situatie hierom vraagt. Proportionaliteit en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf zijn hierbij cruciaal en dit benadrukken wij ook in onze contacten met Indonesische autoriteiten.
Heeft u sinds het uitbreken van deze nieuwe protesten contact opgenomen met de Indonesische autoriteiten over deze situatie? Welke rol speelt uw ambassade in Jakarta hierin?
De situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Meteen na het uitbreken van de recente onlusten, heeft Nederland op hoogambtelijk niveau zorg overgebracht over de ontwikkelingen in Papua. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd. Meest recent heeft Minister-President Rutte de situatie in Papua tijdens zijn bezoek aan Indonesië op 7 oktober jl. met Indonesische president Widodo besproken.
De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de Indonesische autoriteiten, en er bij hen op aan te dringen dat zij de mensenrechten en de rechten van de Papoea’s respecteren?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het onafhankelijkheidsreferendum en het Drooglever-rapport3, waarin u aangeeft dat het rapport een academisch werk is, maar u geen eigen oordeel vormt over deze gebeurtenissen? Bent u bereid alsnog uw analyse hierover te delen, gezien de Nederlandse rol in deze gebeurtenissen?
Ik zie geen aanleiding om de lijn in de Kamerbrieven van 22 november 2005, stuk 30 300V, en van 29 april 2016, stuk 2420, te herzien. Het academische onderzoek van professor Drooglever vormt een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papua en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice».
Papua is onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. De verplichting om de rechten van de Indonesische inwoners, waaronder Papua’s, te beschermen ligt in dat kader bij de Indonesische autoriteiten. Niettemin gaat het lot van de Papua's het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papua is dan ook vast onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Indonesië. Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Ook dit benadrukt het kabinet in contacten met de Indonesische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in deze uitzending dat «De Nederlandse regering [...] een morele verplichting [heeft] om ons [de Papoea’s] te helpen en serieus naar de zaak te kijken»? Hoe beoordeelt u de opvatting dat Nederland vanwege het verleden in de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-Nieuw-Guinea een bijzondere verplichting heeft om op te komen voor de rechten van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Provinciale Staten van Overijssel zich niet serieus genomen voelen door de minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Politieke partijen Overijssel over besluit Lelystad Airport: «Neemt de Minister ons wel serieus?»»1
Ja.
Is het waar dat het luchtverkeer vanaf 7 november 2019 gebruik moet maken van de routevariant B+ van en naar Lelystad Airport?
Op 7 november aanstaande start de zogenoemde inregelperiode. Vanaf dat moment starten luchtverkeersleiders met het begeleiden van het bestaande kleine vliegverkeer op Lelystad Airport. Huidige gebruikers en verkeersleiding doen zo ervaring op met de vliegprocedures. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
De inzet van luchtverkeersleiding is alleen voor het bestaande kleine verkeer (recreatief vliegverkeer, lesverkeer, zakenvluchten) dat reeds gebruik maakt van Lelystad Airport. Dit is voornamelijk verkeer dat op zicht vliegt. Zij gaan gebruik maken van de routes voor verkeer dat op zicht vliegt (VFR-routes). Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dat nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes (IFR-routes).
Waarom kiest u voor de openstelling van deze vliegroutes nu nog steeds onbekend is of en wanneer Lelystad Airport zal uitbreiden en er dus geen concrete aanleiding is om deze vliegroutes open te stellen?
De routes zijn niet open voor handelsverkeer want de politieke besluitvorming daarover is nog niet afgerond. Het gebruik van de routes is bedoeld om met bestaand klein verkeer in te regelen.
Op 2 juli 2019 heb ik aangegeven dat opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer niet haalbaar is in april 2020, maar dat er voortvarend wordt doorgewerkt aan de voorbereidingen.
Dat betekent onder meer dat de luchtverkeersleiders en assistenten hun opleiding afmaken en dat LVNL en CLSK vanaf 7 november, wat een in ICAO verband vastgestelde datum is voor luchtruimwijzigingen, luchtverkeersleiding gaan geven aan het bestaande kleine verkeer op Lelystad Airport. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als de huidige gebruikers van de luchthaven ervaringen opdoen met de wijzigingen in procedures en systemen, zonder dat er handelsverkeer is. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan na de benodigde stappen, waaronder de afronding van de voorhangprocedure in uw Kamer en de Eerste Kamer, vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
Waarom moet het huidige luchtverkeer van en naar Lelystad Airport gebruik gaan maken van de nieuwe vliegroutes?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom houdt u vast aan de routevariant B+, terwijl de herindeling van het luchtruim ervoor kan zorgen dat andere routes voor minder overlast zullen zorgen? Erkent u deze mogelijkheid?
Routeset B+ is tot stand gekomen op basis van een unaniem advies van de Alderstafel Lelystad uit 2014 en leidt tot het minste aantal geluidgehinderden. Dit advies is tot stand gekomen op basis van uitgebreide onderzoeken en consultaties, en is door het kabinet overgenomen als basis voor het MER en het Luchthavenbesluit. Ook uit het geactualiseerde MER blijkt dat B+ de routeset is die veilig en efficiënt is en veruit het beste scoort op geluidsbelasting en andere milieuaspecten. In het traject van de luchtruimherziening zijn bestaande routes geen uitgangspunt; dat geldt derhalve ook voor de routes van en naar Lelystad Airport. Er zal dan opnieuw gekeken worden naar de mogelijkheden en effecten van routes, welke integrale keuzes daarin te maken zijn en of dat leidt tot aanpassing van B+ en de aansluitroutes.
Erkent u dat met de openstelling van deze vliegroutes de laagvliegroutes realiteit worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen welke gevolgen de openstelling van de vliegroutes heeft voor het luchtverkeer?
Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dan nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes. Dat verkeer vliegt momenteel ook van en naar Lelystad Airport op hoogtes die over het algemeen lager liggen dan de minimum ontwerphoogtes op de aansluitroutes. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u zich voorstellen dat verschillende politieke partijen zich niet serieus genomen voelen, omdat u de oproep van de provincie om laagvliegroutes te schrappen met de openstelling van deze vliegroutes negeert?
Gaat u luisteren naar de bezwaren van de gedeputeerde staten en de provinciale staten van Overijssel? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de openstelling van de vliegroutes uit te stellen, totdat er meer duidelijkheid is over de toekomst van Lelystad Airport, de herindeling van het luchtruim en eventueel andere vliegroutes die straks tot de mogelijkheden behoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een hele grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Het starten van de inregelperiode in november 2019 geeft de mogelijkheid om op elk politiek gewenst moment ná april 2020 open te gaan voor handelsverkeer. Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Welke besluit ligt ten grondslag aan de openstelling van de vliegroutes? Dient de Kamer hierover niet tijdig geïnformeerd te worden? Kan de Kamer zich hierover uitspreken voordat de openstelling plaatsvindt?
Op grond van de Wet luchtvaart en het Besluit luchtverkeer 2014 worden luchtverkeersroutes, -procedures en luchtruimstructuur vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bevoegdheid komt dus mij en de Staatssecretaris van Defensie toe. Over het ontwerp van en de verbeteringen aan de routes naar aanleiding van consultaties heb ik uw Kamer steeds geïnformeerd. Ik heb uw Kamer op 2 juli 2019 en 5 september 2019 geïnformeerd over het starten van de inregelperiode.
Het verdwijnen van XS4all |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Brandbrief aan KPN»?1 en «Open brief aan aanstaand KPN CEO Dominique Leroy»?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat klanten van XS4ALL die het bedrijf roemen vanwege de «hoge technische kwaliteit die zij levert, de passie en expertise van de helpdesk en om haar rol in het maatschappelijk debat als verdediger van de digitale rechten en vrijheden van haar klanten» zich zorgen maken dat dit soort dienstverlening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me in het algemeen voorstellen dat klanten die zich geplaatst zien voor een wijziging van een dienstenleverancier of zelfs het compleet verdwijnen daarvan, zich daarover zorgen maken. Ik heb er tegelijkertijd vertrouwen in dat marktkrachten, dus ook van vragers, druk uitoefenen op dienstenleveranciers om specifieke dienstverlening te borgen. Zo ook de klanten van XS4all.
Wat kunnen klanten van XS4ALL doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Mij ontbreekt het wettelijk instrumentarium om telecompartijen te dwingen specifieke dienstverlening te continueren. Ik kan marktpartijen niet dwingen om hun (differentiatie in) dienstenpakketten specifiek in te richten. Het wettelijk kader van de Telecommunicatiewet is gericht op het waarborgen van concurrentie en keuzevrijheid. Binnen deze wettelijke kaders legt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) regulering op als dit nodig is om de concurrentie en keuzevrijheid te waarborgen. De ACM heeft eind vorig jaar toegangsverplichtingen opgelegd aan zowel KPN als VodafoneZiggo.3 Ik juich dit besluit van de ACM toe.
Deelt u de mening dat als klanten van internetaanbieder willen wisselen hun internetaanbieder, naar analogie van het wisselen van een bankrekening en incasso’s, voor tenminste een half jaar de e-mails naar een nieuw e-mailadres doorgestuurd moeten krijgen? Zo, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor veel consumenten vormt het e-mailadres van de internetprovider dat zij gebruiken een overstapdrempel.4 Ik heb de telecomaanbieders daarom verzocht om zelfreguleringsafspraken te maken over een langere periode voor toegang tot de mailbox of het doorsturen van e-mails. De sector heeft dit verzoek opgepakt en ik verwacht dat de telecomaanbieders hierover op korte termijn afspraken maken. Verder is er reeds een zogenoemde overstapservice om het overstappen te vergemakkelijken. Dit houdt in dat de nieuwe aanbieder de overstap voor de consument regelt met de oude aanbieder. Met het wetsvoorstel overstappen dat ik in voorbereiding heb zet ik mij in voor het verder verlagen van overstapdrempels in de telecommarkt.5
Wat kunt u doen om er voor te zorgen dat klanten gemakkelijker naar een andere internetaanbieder kunnen overstappen, bijvoorbeeld dat zijn hun e-mailadres naar een andere provider kunnen meenemen of gedurende langere tijd hun e-mail doorgestuurd krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Alleen lef kan drama voor huizenkopers in Brielse Van Sleenstraat voorkomen»?1
Ja.
Heeft u contact gezocht met het gemeentebestuur over deze casus? Zo ja, welke maatregelen heeft de gemeente genomen om de gedupeerde huizenkopers te helpen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met de gemeente Brielle. De gemeente heeft aan mij gemeld dat zij de volgende maatregelen heeft genomen. Zij heeft de kopers (onverplicht) ondersteund door hen een renteloze lening van € 20.000,- aan te bieden om de eerste kosten op te vangen, waaronder kosten van huisvesting. De gemeente heeft tevens aangegeven samen met de gedupeerden naar een oplossing te willen zoeken. Hiertoe vindt regelmatig overleg met hen plaats. Bij het zoeken naar een oplossing heeft de gemeente benadrukt dat de kopers zich zouden moeten verenigen opdat zij dan als collectief kunnen optreden. De huizen van de gedupeerden zitten namelijk aan elkaar vast, het is één samenhangend bouwblok en er zijn gezamenlijke constructieve gebreken aan de woningen geconstateerd, hetgeen een gezamenlijke oplossing/ aanpak vergt. Ook om een mogelijke oplossing financieel rond te krijgen kan collectief optreden wenselijk zijn, aldus de gemeente. Zoals het college ook in de raadsinformatiebrief van 2 oktober jl. schrijft, is de gemeente bereid waar mogelijk de bewoners te steunen, maar dit laat de eigen verantwoordelijk van kopers voor de oplossing van dit nijpende probleem onverlet.2 De gemeente Brielle heeft aangegeven mij over de ontwikkelingen in deze kwestie op de hoogte te houden.
Wat vindt u ervan dat huizenkopers worden opgezadeld met de kosten en gevolgen van grove bouwtechnische fouten als de bouwer failliet gaat?
Ik vind dit zeer droevig. Normaal gesproken draaien huizenkopers hier niet voorop omdat hiervoor afbouwgaranties (garantie- waarborgregelingen) bestaan. Van de gemeente heb ik begrepen dat de aannemer failliet is gegaan en dat hij in zee is gegaan met een onbetrouwbare waarborginstelling, Betaal Garant Nederland, die niet gebruikelijke voorwaarden hanteert en waarvan de directeur in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Welke rechten en plichten hebben huizenkopers in dergelijke gevallen volgens de wet? Welke rechten en plichten heeft een gemeente? Welke voorzorgsmaatregelen kan een huizenkoper treffen om deze situatie te voorkomen?
Bij het afsluiten van de koop- aanneemovereenkomst, zoals hier het geval was (koop van de grond en aanneming van het bouwen van de woning), kan de koper die tevens opdrachtgever is, gebruik maken van een bijzonder opschortingsrecht: de zogenoemde 5% regeling zoals die in artikel 7:768 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd. De opdrachtgever van het bouwwerk kan op voorhand aangeven, zonder dat hij hoeft aan te tonen dat de aannemer zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en met behoud van zijn recht op oplevering, dat maximaal 5 procent van de aanneemsom wordt ingehouden op de laatste termijn of laatste termijnen en dat dit bedrag in depot bij een notaris wordt gestort, in plaats van dit aan de aannemer te betalen. De 5% regeling geldt voor alle gebreken die zich voordoen binnen die drie maanden na de oplevering. De notaris betaalt dit bedrag drie maanden na oplevering aan de aannemer tenzij de opdrachtgever heeft aangegeven dat hij van zijn opschortingsrecht gebruik wenst te maken omdat er gebreken zijn.
Bij consumentennieuwbouw wordt in overgrote meerderheid gebruik gemaakt van een standaardmodel koop- aannemingsovereenkomst van Bouwend Nederland, NEPROM (Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen) en NVB (Nederlandse Vereniging van Banken) die blijkens hun algemene voorwaarden een garantie- waarborgregeling hanteren, die kan worden afgesloten bij meerdere organisaties. Op de website van de Vereniging Eigen Huis (VEH) worden Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en BouwGarant genoemd als goede voorbeelden waar een garantie- waarborgregeling kan worden afgesloten. Deze garantie- waarborgregeling biedt een kwaliteitsgarantie van de aannemer aan de opdrachtgever dat de woning en de toegepaste constructie en materialen voldoen aan de gestelde eisen en dat de woning de afgesproken indeling heeft. Deze zes maanden durende garantie na de datum van oplevering is extra bovenop de verplichtingen die de aannemer sowieso heeft op grond van de wet en de aanneemovereenkomst. Daarnaast heeft de opdrachtgever op grond van deze regeling de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en gebreken worden hersteld als de aannemer failliet is of niet wil herstellen.
Als de woning gereed is dient de aannemer aan te geven dat de woning kan worden opgeleverd. De opdrachtgever/koper dient de woning vervolgens binnen een redelijke termijn te keuren, hiervoor kan hij zich laten bijstaan door een bouwkundig adviseur. Als er gebreken zijn kan de opdrachtgever de aannemer op grond van de aanneemovereenkomst aanspreken. Als de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd en is de woning voor risico van de opdrachtgever (artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek). De opdrachtgever kan de aannemer dan alleen nog aansprakelijk stellen voor verborgen gebreken (gebreken die niet zichtbaar zijn op het moment van de oplevering).
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, is de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt en is hij na de oplevering aansprakelijk voor alle gebreken in het bouwwerk (dus niet alleen de verborgen gebreken), die door hem veroorzaakt zijn, tenzij deze gebreken niet aan hem zijn toe te rekenen. Ook wordt de rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen verbeterd. Het opschortingsrecht wordt aangescherpt, doordat de aannemer de consument schriftelijk de gelegenheid dient te geven, om aan te geven of hij van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik wenst te maken. De aannemer dient hiervan een afschrift aan de notaris te sturen. Hiermee wordt de consument geattendeerd op het aflopen van de opschortingstermijn en betaalt de notaris dit bedrag drie maanden na oplevering niet automatisch aan de aannemer als de consument niet heeft gereageerd. Daarnaast krijgt de aannemer een informatieplicht, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 7.
Bij nieuwbouw is een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. De gemeente heeft de taak de vergunningaanvraag te beoordelen en de vergunning te verlenen als naar haar oordeel uit de aanvraag aannemelijk wordt dat is voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Tijdens de bouw houdt zij toezicht op de naleving van het Bouwbesluit 2012 en maakt zij hierbij zo nodig gebruik van haar handhavende bevoegdheden als hieraan niet voldaan wordt: stilleggen van de bouw, het opleggen van een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, zelf tot herstel overgaan indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, waarbij de kosten daarvan in rekening worden gebracht bij de overtreder, of een dwangsom opleggen. In ernstige gevallen kan de gemeente gelasten dat het bouwwerk wordt gesloopt. Als de woning is opgeleverd mag deze pas in gebruik worden genomen nadat deze gereed is gemeld bij de gemeente. Met de hiervoor al genoemde Wet kwaliteitsborging voor het bouwen wordt nog een extra bescherming ingebouwd. Tijdens het bouwen en bij het gereedkomen van het bouwwerk zal een onafhankelijke kwaliteitsborger controles uitvoeren. Het gebouw mag niet in gebruik worden genomen als er geen verklaring ligt van de kwaliteitsborger dat het gebouw naar zijn oordeel voldoet aan de bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012. Ook zal de kwaliteitsborger tijdens de bouw, wanneer hij constateert dat niet conform het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd, dit melden bij de gemeente. Zo nodig kan de gemeente handhavend optreden.
Ten slotte kan een potentiële huizenkoper zich voor het kopen van een woning laten adviseren door organisaties zoals de VEH, waar informatie te vinden is over het kopen van een woning, koop- aannemingsovereenkomsten, waarborginstellingen en de voorwaarden waaraan deze instellingen moeten voldoen.
Hoe vaak komt het voor dat huizenkopers worden opgezadeld met dergelijke kosten?
Precieze aantallen zijn mij niet bekend omdat ik hierbij geen betrokken partij ben.
Hoe kan het dat de huizenkopers geen beroep kunnen doen op een garantiefonds? Is een garantiefonds niet juist bedoeld voor dergelijke situaties?
Een garantie- waarborgregeling is zeker bedoeld voor dergelijke situaties. Zie ook mijn antwoord op vragen 4 en 7.
Nu blijkt dat mensen geen beroep kunnen doen op het garantiefonds, ziet u redenen om te komen met een landelijk keurmerk of zelf een garantiefonds op te zetten?
Over het algemeen werken de garantie- en waarborgregelingen naar behoren en komen gevallen zoals deze weinig voor. Om die reden is er geen aanleiding voor mij om zelf een garantiesysteem op te zetten. Wel zijn in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen maatregelen genomen om rechtspositie van alle consumenten van nieuwbouwwoningen te verbeteren door de aannemer een informatieplicht op te leggen.3 Daarin is geregeld dat de aannemer de opdrachtgever (dit is b.v. de consument met een koop- aannemingsovereenkomst) dient te informeren of en zo ja, op welk wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van het bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. Deze regeling geeft duidelijkheid aan alle opdrachtgevers, die met en zonder waarborggarantie4 een woning kopen. De opdrachtgever kan zich zo beter een oordeel vormen over de wijze waarop hij wordt beschermd tegen risico’s dat het bouwwerk niet wordt afgebouwd of met gebreken wordt opgeleverd.
Het bericht dat een meisje zelfmoord pleegde na het niet-bestaande telefoonnummer ‘113’ te bellen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Leeft u ook mee met de familie van de jonge vrouw haar die leven beëindigde nadat zij tevergeefs hulp zocht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook begrijpelijk dat men verondersteld dat «113» het correcte nummer van de zelfmoordpreventielijn is aangezien dit zowel de slogan als het adres van de website is, en niet «0900–0113»?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 1-1-3 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 1-1-3 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Acht u het van groot belang dat personen die denken aan zelfmoord zo snel en gemakkelijk mogelijk met iemand in contact moeten kunnen komen voor een anoniem en vertrouwelijk gesprek?
Ja, daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018.
Deelt u de mening van de geïnterviewde dat de insinuatie dat 113 een telefoonnummer is misleidend is?
Ik vind het verschrikkelijk wat er gebeurd is. Ik begrijp goed dat het voor de naasten een hard gelag is en dat de wetenschap dat contact is gezocht en niet is gevonden, niet te bevatten is.
Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat en dat ze niet het juiste nummer te horen krijgen. Voor de acties die ik onderneem verwijs ik u naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wanneer zijn de gesprekken tussen de zelfmoordpreventielijn en uw ministerie hierover begonnen? Kunt u een overzicht geven van dit proces en de redenen dat de zelfmoordpreventielijn niet het gevraagde nummer 113 toegewezen heeft gekregen?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet te verkroppen is dat de slogan «144, red een dier» wel slaat op een werkend telefoonnummer voor dieren in nood, maar 113 niet het nummer is voor mensen met suïcidale gedachten?
Het nummer «1-4-4» betreft een nummer in de zogenaamde «1–4» – reeks. Deze reeks maakt geen onderdeel uit van de reeks «1–1» die is aangewezen voor harmonisatie van korte nummers voor informatie en hulpdiensten en hier speelt niet het risico op mogelijke «misdialing» met het nummer 1-1-2.
Vindt u ook dat 113 zo snel mogelijk moet worden toegewezen aan de zelfmoordpreventielijn, dan wel moet worden doorgeschakeld naar 0900–0113 als tijdelijke oplossing?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat mensen in nood zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn niet kunnen bellen omdat dit nummer niet gratis is? Zo ja, kunt u dit zo spoedig mogelijk rechtzetten opdat beltegoed niet langer een voorwaarde is om hulp te krijgen voor iemand met suïcidale neigingen?
Ik verwijs u voor mijn reactie naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u aangeven binnen welk tijdsbestek u bovenstaande veranderingen gaat doorvoeren?
Zie antwoord vraag 9.
Het percentage coördinatiekosten van totaal jeugdzorgbudget |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «30% van jeugdzorgbudget gaat op aan «coördinatiekosten»1
Ja
Was u op de hoogte van de analyse waar Berenschot mee bezig was naar de bestedingen van de totale zorgkosten binnen het sociaal domein? Zo ja, sinds wanneer?2
Nee. Berenschot biedt zelf aan gemeenten een benchmarkproduct aan. De analyse die ze nu hebben afgerond is een product, waar de gemeenten die hieraan meedoen zelf voor hebben betaald omdat ze daar behoefte aan hebben.
Een onderdeel van deze benchmarkanalyse zijn de coördinatiekosten. De definitie die Berenschot hiervoor gebruikt zijn eigenlijk alle kosten die geen cliëntgebonden kosten zijn bij zorgaanbieders of jeugdzorgaccommodaties. De kosten van toegang bij gemeenten, de kosten van kantoorruimten en ICT zijn bijvoorbeeld ook coördinatiekosten. De coördinatiekosten zijn dus eigenlijk overhead.
Klopt het dat er nu pas voor het eerst de totale kosten voor het coördineren van de jeugdzorg berekend zijn? Zo ja, waarom heeft u er niet voor gekozen eerder zicht te krijgen op de verdeling van de middelen jeugdhulp? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland3. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities. Nu zijn het coördinatiekosten, dan weer overhead of administratieve lasten. Ook ontbreekt het vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In de benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Heeft u inmiddels al een update over het onderzoek dat u voornemens was te doen naar de besteding van de middelen jeugdhulp, waarin ook inzichtelijk gemaakt zou worden welke bedragen naar ambtelijke ondersteuning en extern advies gaan? Zo ja, wat is de stand van zaken betreft uw onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz4 heb ik u laten weten dat ik onderzoek zal laten doen om een antwoord te krijgen op de vraag «waar worden de jeugdhulpmiddelen zorginhoudelijk aan uitgegeven?». In juni jl. heb ik met uw Kamer nog van gedachten gewisseld over de opzet van dit onderzoek obv de eerste gedachten over dit onderzoek die ik met uw Kamer heb gedeeld5. Deze zomer heeft het offertetraject plaatsgevonden en begin september is het onderzoeksbureau KPMG met het onderzoek gestart. KPMG heeft de afgelopen periode gemeenten benaderd voor deelname en is inmiddels bezig met de dataverzameling. Eind dit jaar moet het onderzoek zijn afgerond. Na afronding zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening van onderzoeker Wouter Poels (Berenschot) en Eva de Vroome (Jeugdzorg Nederland) dat het percentage van zo’n 30% van het budget van jeugdhulp niet naar zorg gaat maar naar coördinatiekosten, veel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dan ook dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd.
Bent u het eens met de onderzoeker dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is en veroorzaakt wordt door de vele beleidsplannen die het Rijk en gemeenten over de sector uitstorten? Zo ja, wat kunt u doen om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten of regio’s vooraf goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Heeft u het beeld dat de uitkomsten van de schrapsessies, die mede door uw ministerie worden georganiseerd, ook gaan bijdragen aan het verminderen van de administratie- en coördinatiekosten zoals beschreven in dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De speciaal adviseur administratieve lasten Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met de bonden, beroepsverenigingen, aanbieders en VNG landelijke schrapdagen georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Zijn er nog andere concrete voornemens om ervoor te zorgen dat budget dat is bedoeld voor jeugdzorg, ook daar terecht komt en dus wordt besteed aan de jeugdzorgmedewerkers en de jongeren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het bekend wat de situatie was voor de decentralisatie in 2015 betreft de verdeling coördinatiekosten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom is dat niet bekend?
Nee. De ervaren vermijdbare administratieve lasten/coördinatiekosten van voor en na de decentralisatie laten zich lastig vatten in een vergelijkbaar getal en percentage.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Deelt u de mening dat de zelfmoordpreventielijn ook bereikbaar moet zijn via het nummer 113? Zo ja, kunt u per direct het nummer 113 toegankelijk maken voor en koppelen aan de Zelfmoordpreventielijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen dit nummer (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden2. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat is volgens u de reden dat mensen nu een langer nummer, te weten, 0900–0113, moeten bellen?
Ik begrijp dat destijds aan 113 Online een 020-nummer was toegekend. Ongeveer zes jaar geleden is dit omgezet naar een landelijk 0900-nummer.
Waarom worden bellers die bellen naar 113 niet doorverbonden met 0900–0113?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u het bellen van de zelfmoordpreventielijn gratis toegankelijk maken zodat ook kinderen en jongeren zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat de zelfmoordpreventielijn niet bereikt wordt door verwarring over het te bellen telefoonnummer?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. Jaarlijks bellen 22.000 mensen 113Zelfmoordpreventie voor steun en hulp in verband met hun suïcidaliteit, ruim 48.000 mensen weten 113zelfmoorpdreventie online te vinden (2018).
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg suïcidepreventie van 17 oktober 2019?
Ja.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Kunt u zich voorstellen dat het telefoonnummer van de zelfmoordpreventie hulplijn 113 verwarring kan veroorzaken bij hulpbehoevenden in een crisissituatie?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid; in 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding vooralsnog aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat waren destijds de beweegredenen waarom voor het telefoonnummer 0900 – 0113 is gekozen in plaats van het meer voor de hand liggende telefoonnummer 113?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. In aanvulling daarop speelden destijds beweegredenen mee dat het nummer 1-1-3 complicaties geeft vanwege de (mogelijk) Europese harmonisatie van de 1–1 reeks, in het bijzonder in relatie met de 1-1-2 noodhulpverlening.
Heeft u kennisgenomen van de volgende reactie van de woordvoerder van Stichting 113 Zelfmoordpreventie: «Er lopen al langer gesprekken met het Ministerie van Volksgezondheid, maar het ligt op dit moment bij de politiek. Wij hopen voor het einde van dit jaar meer te weten»? Bent u van plan zo snel mogelijk gehoor te geven aan deze oproep van Stichting 113 Zelfmoordpreventie?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wanneer ontving het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de eerste signalen van Stichting 113 Zelfmoordpreventie over de verwarring dat het telefoonnummer veroorzaakt? Hebben financiële afweging eerder een rol gespeeld om tot actie over te gaan?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. 113 Zelfmoordpreventie communiceert in alle uitingen uitdrukkelijk 0900–0113.
De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de ACM. Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113 Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113 Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één ruimschoots voor het algemeen overleg over suïcidepreventie op 17 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: ‘Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»? Vindt u ook dat een dergelijke situatie totaal ongewenst is en dat iemand die hulp nodig heeft in een dergelijke situatie deze hulp altijd zo eenvoudig en snel mogelijk moet kunnen bereiken?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies. Ik ben het met de vragensteller eens dat een dergelijke situatie ongewenst is. Hulp en steun voor iemand die suïcidale gedachten heeft, moet zo snel en zo eenvoudig mogelijk ter beschikking staan, dat staat voor mij voorop. Dit kabinet heeft niet voor niets substantieel extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan suïcidepreventie ter hoogte van € 15 miljoen voor deze kabinetsperiode.
Begrijpt u dat het zeer verwarrend is dat 113 niet het daadwerkelijke nummer van de Zelfmoordpreventielijn is? Begrijpt u tevens dat het zeer verwarrend is dat iemand die 113 belt te horen krijgt dat het nummer momenteel niet bereikbaar is en dat hij of zij het later nogmaals moet proberen?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid. In 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen (afhankelijk van de provider) de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Is het waar dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van de Telecommunicatiewet momenteel niet toestaat dat het nummer 113 gebruikt wordt omdat dit nummer gereserveerd is voor een eventueel Europees Noodnummer? Is er in het geval van zelfmoordgevoelens geen sprake van een noodsituatie? Per wanneer wordt 113 als Europees noodnummer in gebruik genomen? Klopt het dat dit nog heel lang kan duren, terwijl ondertussen levens gered kunnen worden door het gebruik van dit nummer? Graag uw reactie.2
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De huidige bestemming van het nummer 1-1-3 is gebaseerd op een rapport van de Europese Commissie inzake nummerreeksen voor toekomstige Europese harmonisatie van korte nummers voor informatie- en hulpdiensten en de aanbeveling om de reeks 1–1 daarvoor te gebruiken. De harmonisatie heeft betekenis in een breed Europees verband. Tot dusverre is in dit kader op basis van de regelgeving van de EU en (aanvullend) beleid van de Conférence Européenne des administrations des Postes et Télécommunications (CEPT), het alarmnummer 1-1-2 in gebruik genomen en is de reeks 1-1-6 XYZ (zescijferig) bestemd als nummer voor Europees geharmoniseerde diensten met een maatschappelijk belang. In de 116-reeks zijn inmiddels een aantal diensten gehuisvest die noodsituaties kunnen betreffen, zoals het telefonisch meldpunt voor vermiste kinderen (116000), kinderhulplijnen (116111) en hulplijnen voor emotionele steun (116123). Hierbij zij opgemerkt dat hulp bij suïcidale gedachten ook onderdeel is van de bestemming van 116123. Verdere harmonisatie is tot dusverre uitgebleven. Enkele landen hebben het nummer 1-1-3 in gebruik genomen, hoofdzakelijk als (niet urgent) politienummer. Gezien deze ontwikkeling wordt niet voorzien dat op korte termijn het nummer 1-1-3 op Europees niveau zal worden geharmoniseerd.
Klopt het dat er al langer gesprekken lopen tussen het Ministerie van VWS en 113 over het telefoonnummer 113? Kunt u aangeven waarom dit zo lang moet duren? Bent u niet van mening dat dit zo spoedig mogelijk opgelost moet worden? Per wanneer gaat u regelen dat 113 het daadwerkelijke nummer wordt of dat iemand die 113 belt direct wordt doorgeschakeld naar de Zelfmoordpreventielijn?
Ik heb eind 2018 van 113 Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in het nummer 1-1-3 aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De belangrijkste afweging bij een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hiermee tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) dit nummer (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden3. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Gaat u op korte termijn regelen dat 113 een gratis toegankelijk nummer wordt zodat dit nummer ook te bereiken is door jongeren zonder beltegoed?
Zie antwoord vraag 4.
Incasso-Cowboys die geld verdienen aan de handel in schulden |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de persoon in het artikel 430 euro dient te betalen voor een te laat ingeleverde dvd, terwijl de videotheek al failliet is? Vindt u dat een normaal bedrag, ook in het licht van de grote persoonlijke consequenties voor deze persoon?
Het past niet om een oordeel te geven over een individuele zaak. In algemene zin kan ik zeggen dat er voor het innen van schulden kosten in rekening gebracht kunnen worden in zowel het minnelijke als het gerechtelijke traject. Dit is aan wettelijke normen gebonden. Ook in het geval van een faillissement moeten schulden aan een failliete onderneming nog worden voldaan. Hiermee zal de curator zoveel mogelijk weer diens schuldeisers betalen.
Dat schulden een impact kunnen hebben op een persoonlijk leven, realiseert het kabinet zich. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 27 mei 20192 over de voortgang van de Brede Schuldenaanpak heb aangegeven staat het oplossen van de schuldenproblematiek bij partijen overal in het land hoog op de agenda.
Welke rechten en plichten hebben incassocowboys bij het incasseren van schulden? Hoe kan het dat zij de rente ongehinderd kunnen laten oplopen? Klopt het dat zij op dit moment nagenoeg ongereguleerd kosten in rekening kunnen brengen als mensen niet op tijd betalen?
Incassobureaus kunnen niet ongereguleerd kosten in rekening brengen. De Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK) geeft regels voor de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten en de wijze waarop deze in rekening kunnen worden gebracht. Deze regels gelden voor de incasso van een vordering, ongeacht of de schuldeiser deze zelf incasseert of daarvoor een incassobureau inschakelt.
Incassowerkzaamheden of incassobureaus zijn niet gedefinieerd in wetgeving. Naast de bestaande wettelijke kaders zijn aan het uitvoeren van incassowerkzaamheden geen regels, en daarmee dus ook geen wettelijke kwaliteitseisen, verbonden die uitsluitend op de incassomarkt van toepassing zijn. Ook aan het incassobureau zelf worden geen eisen gesteld. In de brief aan uw Kamer van 8 februari 20193 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de maatregelen uiteengezet die het kabinet treft om misstanden in de private buitengerechtelijke incassomarkt aan te pakken en de kwaliteit van incassodienstverlening te verhogen. Het gaat daarbij onder meer om het oprichten van een incassoregister. Het wetsvoorstel tot onder meer het instellen van dit incassoregister is in voorbereiding.
Wat vindt u ervan dat schulden onbeperkt doorverkocht kunnen worden, ook als dat ertoe leidt dat mensen met schulden slechter worden behandeld? Zou het niet verstandig zijn regels op te stellen voor de handel in schulden, nu blijkt dat incassocowboys zich stelselmatig en op grote schaal misdragen?
Het kabinet heeft conform toezegging in de brief van 8 februari 2019 nader onderzoek gedaan naar het fenomeen verkoop van vordering en in het bijzonder naar de problemen die schuldenaren ervaren bij inning van opgekochte vorderingen. Bij brief van 27 juni 20194 bent u over het onderzoek geïnformeerd. Het kabinet stuurt binnenkort een brief met het eindrapport en een beleidsreactie naar uw Kamer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft daarnaast het in antwoord op vraag 3 genoemde wetsvoorstel in voorbereiding om de kwaliteit van de incassodienstverlening te verhogen en excessen bij de incasso actief tegen te gaan. Het beoogt daarmee ook de negatieve aspecten bij de incassodiensten bij opgekochte vorderingen aan te pakken.
Deelt u de mening dat de handel in schulden aan banden gelegd moet worden, bijvoorbeeld door slechts toe te staan dat schulden aan een gekwalificeerd en geregistreerd incassobureau worden overgedragen en verder niet kunnen worden doorverkocht?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemiddelde persoon met schulden 40.000 euro aan schuld heeft bij vijftien verschillende schuldeisers?
De meest recente cijfers van de NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren)5 laten zien dat de mensen die voor hulp aankloppen voor het oplossen van hun schuld een gemiddelde schuld hebben van € 43.300 bij gemiddeld 14 schuldeisers.
Deelt u de analyse dat de overheid problemen van mensen met schulden vaak erger maakt door een complex toeslagenstelsel en door hardvochtig op te treden als schuldeiser?
Mensen die een te hoog bedrag aan toeslagen of andere uitkeringen hebben ontvangen, dienen dit terug te betalen. Overheidsorganisaties zijn bij het innen van schulden gebonden aan wet- en regelgeving en aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het kader van de Brede schuldenaanpak en op basis van de Rijksincassovisie werken overheidsorganisaties aan de wijze waarop zij te werk gaan bij het innen van schulden. Zo bieden overheidsorganisaties steeds vaker betalingsregelingen aan en zien in sommige gevallen af van de inning. Ook kunnen sommige overheidsorganisaties onder voorwaarden schulden geheel kwijtschelden.
Wat vindt u ervan dat mensen afzien van de toeslagen waar zij recht op hebben uit angst in de schulden te geraken door de complexiteit van het toeslagenstelsel? Acht u het denkbaar dat het inkomen van mensen dan daalt tot beneden de armoedegrens?
Toeslagen zijn bedoeld als inkomensondersteuning. Het huidige inkomen bepaalt de hoogte van de toeslag. Het is uiteraard onwenselijk dat mensen omwille van vrees voor de complexiteit van het systeem afzien van inkomensondersteuning waar zij recht op hebben, en die zij in veel gevallen ook nodig hebben. Om dit risico te verkleinen zijn binnen Belastingdienst/Toeslagen instrumenten ontwikkeld om de toeslagen nog beter aan te laten sluiten op de actualiteit van het huidige inkomen. Dit betreft het massaal automatisch continueren van de toeslagen en het aanpassen van toeslagen bij tussentijds sterk gestegen inkomens. Op deze wijze wordt het risico op terugvorderingen verkleind, wat de drempel voor het aanvragen van toeslagen verlaagt.
Wanneer gaat u over tot het maken van een onderscheid tussen mensen die niet kunnen betalen en niet willen betalen? Bent u van mening dat het onzinnig is om boetes op te leggen aan mensen die hun schulden toch al niet kunnen betalen en dat het veel beter zou zijn als de overheid maatwerk zou leveren in haar rol als schuldeiser?
Het kabinet zet zich ten volle in om de burger meer centraal te stellen bij het invorderen van schulden. Als het gaat om boetes, is het in algemene zin niet onzinnig om boetes op te leggen, omdat het overtreden van de wet voor iedereen consequenties moet hebben. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso moet voorkomen dat mensen met (problematische) schulden verder in de problemen raken als zij te maken krijgen met invordering van schulden. De Manifestpartijen werken aan een meer persoonsgerichte dienstverlening aan burgers.6 Ze onderzoeken individueel en gezamenlijk hoe persoonlijk contact gemaakt kan worden met burgers die te maken hebben met (dreigende) schuldenproblematiek.
Een voorbeeld hiervan is het CJIB. Krijgt iemand met schulden een boete opgelegd dan moet maatwerk mogelijk zijn. Zo kan iemand een boete toch voldoen door maandelijks een bedrag te betalen dat kan worden gemist. Het CJIB maakt onderscheid tussen mensen die niet kunnen en niet willen betalen. Zo kan ook worden voorkomen dat verhogingen worden opgelegd. Daarnaast ontwikkelt de Minister voor Rechtsbescherming momenteel een noodstopprocedure voor mensen die hun boetes niet kunnen betalen in verband met schulden. Zij krijgen dan tijdelijk uitstel van betaling. Daarvoor moeten zij dan hulp zoeken om hun schulden op orde te brengen, waarna zij hun boete (in termijnen) kunnen voldoen.
Trouw, 25 september 2019, Van twee tientjes boete naar een schuldprobleem door werkwijze incassobureaus.
Meer vaart maken met veiligheid Chemelot |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksraad: Meer vaart maken met veiligheid Chemelot»?1
Ja.
Deelt u de mening dat omwonenden van Chemelot zeker moeten kunnen zijn dat zij veilig kunnen wonen?
Ja. Ik zet mij in voor een gezonde en veilige leefomgeving, die ook als zodanig wordt ervaren. Hierbij geldt ook dat omwonenden van de zes chemieclusters in Nederland, waar Chemelot er een van is, veilig moeten kunnen wonen. Landelijk geldt het basisbeschermingsniveau voor iedere omwonende, dus ook voor omwonenden van Chemelot. Over de beleidsaanpak van milieurisico’s (voorkomen, beheersen en betrekken) heb ik uw Kamer geïnformeerd met mijn brief van 5 juni 2018.2
Hoe komt het dat de aanbeveling, uit 2018, van de Onderzoeksraad voor Veiligheid door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de provincie nog niet zijn overgenomen? Neemt u deze aanbevelingen wel serieus?
De aanbevelingen van de Onderzoeksraad zijn voor mij zeer belangrijk en neem ik zeker serieus. Dit moge blijken uit mijn reactie aan de Onderzoeksraad van 19 december 2018, waarover ik de Kamer met mijn brief van 21 januari 20193 heb geïnformeerd. Mijn reactie aan de Onderzoeksraad heeft geleid tot gesprekken tussen het ministerie en de Onderzoeksraad over de acties die genomen worden en nog kunnen genomen worden om de veiligheid binnen en rond chemieclusters te versterken.
Deze acties heb ik samengevat in een tweede brief aan de Onderzoeksraad van 9 juli 2019 (zie bijlage). Daarbij gaat het onder meer om de inventarisatie van collectieve maatregelen die al door chemieclusters worden genomen om de veiligheid te versterken en het delen van de kennis daarover. Dit heeft plaatsgevonden binnen het programma Duurzame Veiligheid 2030. Daarnaast verandert het instrumentarium voor het omgaan met de veiligheid rond bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken met de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Zo schrijft de Omgevingswet overheden voor om omgevingsvisies op te stellen. In omgevingsvisies wordt aangegeven hoe met de beperkte beschikbare ruimte wordt omgegaan en potentieel conflicterende activiteiten, zoals industriële activiteit en wonen, ruimte houden. Ook biedt het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) straks de bevoegdheid aan het bevoegd gezag om een chemiecluster als een risicogebied aan te wijzen in het omgevingsplan. Hierbinnen zijn kwetsbare en zeer kwetsbare objecten niet toegestaan maar kunnen risicovolle bedrijven zich wel ontplooien, zolang zij binnen de risicocontour van het gebied blijven. Daarmee kan voor de lange termijn enerzijds ruimte gereserveerd worden voor economisch belangrijke risicovolle activiteiten en anderzijds ruimte gereserveerd worden voor de veilige ontwikkeling van niet-risicovolle functies, in het bijzonder wonen.
Gaat u nu echt aan de slag om deze aanbevelingen over te nemen? Kunt u een termijn geven wanneer de aanbevelingen zijn overgenomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik ook naar het antwoord op de vorige vraag en de brieven die ik naar de Onderzoeksraad heb gestuurd. In samenspraak met de Onderzoeksraad wil ik vaststellen wat concreet nodig is in de aanpassing van het wettelijk instrumentarium om de veiligheid in en rond chemieclusters te borgen.
De regeling Pelsdierhouderij slopen en ombouwen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de subsidieregeling Pelsdierhouderij slopen en ombouwen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken van deze regeling? Hoeveel aanvragen zijn er gedaan om het bedrijf te slopen en hoeveel aanvragen zijn er gedaan om het bedrijf om te bouwen? Hoeveel subsidieverzoeken zijn in beide categorieën toegezegd? Hoeveel subsidieverzoeken zijn in beide categorieën inmiddels afgerond?
Sinds de openstelling zijn er in totaal tien aanvragen ingediend, waarvan één aanvraag door de aanvrager is ingetrokken. Van de negen aanvragen gaat het om vier sloopaanvragen, vier sloop- en ombouwaanvragen en één ombouwaanvraag. Hiervan is één aanvraag nog in behandeling, zijn zes aanvragen verleend en is er één sloopaanvraag en één sloop- en ombouwaanvraag vastgesteld.
Binnen welke termijn dient een toegekende subsidie uitgevoerd te zijn? Is er een mogelijkheid om hier, uiteraard met legitieme redenen, uitstel voor te vragen? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, wat zijn de consequenties als de termijn overschreden wordt?
In het huidige Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (hierna: Besluit) is bepaald dat uiterlijk een jaar na de verleningsbeschikking de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, moeten zijn afgerond. Er is geen mogelijkheid om hiervoor uitstel aan te vragen, omdat de termijn van een jaar deel uitmaakt van de staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie. Overschrijding van de termijn betekent dat een subsidieverplichting niet wordt nagekomen. In dat geval zal de subsidie worden ingetrokken of op nihil worden vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij aanvraag van de subsidie, buiten de toekenning van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de toestemming van gemeente en provincie er andere procedures kunnen zijn die er voor kunnen zorgen dat de gestelde termijnen niet gehaald worden zoals bijvoorbeeld een ecologisch onderzoek? Wat vindt u ervan dat de procedure onvoldoende rekening houdt met overige procedures die de overheid vraagt?
Op grond van het huidige Besluit en de huidige Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij is een pelsdierhouder verplicht om al bij de aanvraag een verklaring te verstrekken dat hij of zij beschikt over de juiste vergunningen voor de sloop of ombouw. De huidige termijn van één jaar is derhalve niet bestemd voor het afronden van, bijvoorbeeld, gemeentelijke en provinciale procedures, maar voor de daadwerkelijke uitvoering van de sloop of ombouw.
De in het Besluit bepaalde termijn van een jaar was één van de door de sector gesignaleerde knelpunten waarover ik op 25 april jl. overleg met de sector heb gevoerd. Ik heb besloten om voor dit punt, tezamen met een aantal andere in het overleg besproken knelpunten, waaronder de verplichting om al bij de aanvraag te beschikken over de voor sloop en ombouw benodigde vergunningen, het Besluit alsook de daarop gebaseerde Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij te wijzigen. Over deze wijzigingen vindt overleg plaats met de pelsdiersector. Daarbij streef ik ook naar een voldoende lange uitvoeringstermijn in verband met te doorlopen procedures. Het punt van een voldoende lange uitvoeringstermijn speelt vooral bij de ombouw van een pelsdierlocatie en minder bij de sloop. Overigens ligt het dan nog steeds voor de hand dat pelsdierhouders zelf blijven anticiperen op langere proceduretermijnen door deze te starten ruim voor het indienen van een subsidieaanvraag.
Begin 2020 zal ik conform het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij de wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij voorhangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Omdat het een staatssteunmaatregel betreft, vergen de wijzigingen tevens goedkeuring van de Europese Commissie. Uitgaande van een voorspoedig verloop van deze procedure streef ik er naar het gewijzigde besluit in de loop van 2020 te publiceren.
Deelt u de mening dat de termijn van overige onderzoeken die door de (mede)overheid worden gevraagd buiten de termijn van de regeling zou moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de uitvoeringstermijn aanzienlijk te verruimen, en ervoor te zorgen dat pelsdierhouders niet reeds bij de aanvraag hoeven te beschikken over alle benodigde vergunningen. Dit geeft pelsdierhouders aanzienlijk meer tijd om onderzoeken die door de (mede)overheid worden gevraagd te doorlopen.
Ik ben echter niet voornemens om deze onderzoeken in hun geheel buiten de uitvoeringstermijn te laten vallen. De uitvoeringstermijn beoogt te zorgen dat een pelsdierhouder, na het verlenen van een subsidie, binnen een redelijke periode daadwerkelijk stopt met het houden van pelsdieren op de betreffende locatie, en daar daadwerkelijk sloopt of ombouwt. Een in beginsel onbeperkte uitvoeringstermijn zou de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtszekerheid in het kader van de subsidiëring van sloop- en ombouw naar mijn mening te veel in de weg staan, en het behalen van één van de doelen van de subsidiëring van sloop en ombouw (het uit het landschap doen verwijderen van ongebruikte stallen en andere opstallen) kunnen schaden. Bij het verlengen van de termijn zal ik derhalve rekening houden met de belangen van de pelsdierhouders en met het algemeen belang van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtszekerheid.
Zoals ik in het vorige antwoord heb gesteld, ligt het voor de hand dat pelsdierhouders zelf ook blijven anticiperen op lange(re) proceduretermijnen door deze ruim voor de subsidieaanvraag te starten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een man na een arrestatie overleden is in het ziekenhuis |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man na arrestatie overleden in het ziekenhuis»?1
Ja.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hebben de politieagenten buitenproportioneel gehandeld?
De toedracht van dit tragische incident wordt, zoals dat altijd gebeurt wanneer mogelijk sprake is van gewonden of doden door toedoen van de politie, momenteel onderzocht door de rijksrecherche, onder het gezag van de officier van justitie. Gedurende het onderzoek kan niet worden ingegaan op de feiten en omstandigheden. Het is in eerste instantie aan de officier van justitie om te beoordelen of de betrokken politieambtenaren volgens de regels hebben gehandeld. Mij past daarom terughoudendheid. Het is niet aan mij om te beoordelen of rechtmatig is gehandeld.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen met de precieze gebeurtenissen en de omstandigheden? Kunt u tevens met de Kamer delen welke geweldsmiddelen bij deze aanhouding door de politie zijn gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche naar de gebeurtenissen bekend en op welke wijze worden deze bekend gemaakt?
Het onderzoek is nog in uitvoering en er is nog geen afrondingsdatum bekend. Communicatie over onderzoeken van de Rijksrecherche loopt via woordvoering van het Openbaar Ministerie (OM).
Worden de video- en fotobeelden die genomen zijn door de familieleden en getuigen betrokken bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de agenten die afkwamen op de hulpvraag van de familie met bodycams uitgerust waren en of deze beelden meegenomen zullen worden in het onderzoek van de Rijksrecherche? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieagenten hedendaags actief werkzaam? Zo ja, waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld?
In onderhavige casus zijn de betrokken politiemedewerkers in afwachting van het onderzoek door de Rijksrecherche niet buiten functie gesteld, omdat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn dat er een causaal verband zou zijn tussen het optreden van de politiemedewerkers en het overlijden van betrokkene.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM), al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, bekend gemaakt dat de patholoog in haar voorlopige bevindingen heeft gemeld dat «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren», terwijl de patholoog nog geen doodsoorzaak heeft vastgesteld? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?2
In het kader van het onderzoek naar de doodsoorzaak van de 22-jarige man, heeft het OM de voorlopige bevindingen van de patholoog ontvangen. Hieruit werd duidelijk dat, ondanks het feit dat de doodsoorzaak nog niet is vastgesteld, «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren». Deze voorlopige bevindingen zijn zeer relevant voor het onderzoek dat onder leiding van de officier van justitie door de Rijksrecherche gedaan wordt.
Gelet op de relevantie van de voorlopige bevindingen en de mogelijke maatschappelijke onrust die zou kunnen ontstaan als hierover onduidelijkheid bleef bestaan, heeft het OM ervoor gekozen om de conclusie van de voorlopige bevindingen van de patholoog naar buiten te brengen.
Deelt u de mening dat mede gelet op het feit dat de Rijksrecherche nog bezig is met het onderzoek en nog een toxicologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden het uiterst vreemd is dat het OM het volgende naar buiten heeft gebracht: «Over de doodsoorzaak van de man is nog niets bekend. Ook daar doet de Rijksrecherche onderzoek naar. «Wel stelt de patholoog dat de man niet door uitwendig geweld om het leven is gekomen», zegt het OM dinsdag. Er moet nog een toxicologisch onderzoek worden gedaan»? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft het OM, al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, aan Omroep West meegedeeld dat de patholoog stelt dat de man niet door het handelen van de politie om het leven is gekomen? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de politie in de betreffende nacht van zondag 1 september op maandag 2 september juist werd gebeld met een vraag om hulp en dat hij nergens van werd verdacht? Kunt u aangeven waarom op 10 september het OM desgevraagd aan Omroep West heeft laten weten dat de overleden persoon een verdachte was en waarom het OM niet kwijt wil wat de verdenking tegen de 22-jarige Leidschendammer was?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie is gebeld om hulp in verband met een verwarde man en heeft de politie overwogen om geestelijk hulpverleners te sturen in plaats van, of in samenwerking met, de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overleden arrestant rond 01.30 uur is meegenomen door de politie en rond 04.00 uur zonder kleren is afgeleverd bij een Haags ziekenhuis? Kunt u een feitenrelaas en toelichting geven over wat er in die tijdspanne van tweeënhalf uur is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze verwarde persoon zonder kleren is afgeleverd bij het ziekenhuis en kunt u aangeven waar zijn kleren zijn gebleven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie is deze verwarde persoon vervoerd naar het ziekenhuis? Is dit door de politie gebeurd of door een ambulance?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de politie instructies gegeven aan medewerkers van het ziekenhuis over wat wel en niet extern gecommuniceerd mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aanleiding geweest voor de snelle reactie van de Rijksrecherche en het besluit om de aanhouding te onderzoeken? Kunt u aangeven waarom het OM op woensdag 4 september al bekend maakte dat zij de Rijksrecherche op dinsdag 3 september hebben gevraagd om onderzoek te doen of de aanhouding volgens de regels was verlopen?4
De Rijksrecherche doet altijd onderzoek wanneer zwaar lichamelijk letsel of overlijden mogelijkerwijs het gevolg kan zijn van geweldstoepassing door de politie.
Kunt u aangeven waarom er op maandag 9 september rondom de Haagse moskee waar het overlijdensgebed van de 22-jarige Leidschendammer plaatsvond veel politie op de been was? Kunt u aangeven waarom en door wie hiertoe besloten is? Zo nee, waarom niet?
De politie-inzet had vooral te maken met verkeersbegeleiding en bestond deels uit verkeersregelaars. Deze was er vooral op gericht om de grote toestroom van voertuigen in goede banen te leiden. Uiteindelijk kwamen er ongeveer 1.500 belangstellenden.
Kunt u aangeven waarom besloten is om de verwarde persoon die in kritieke toestand in het MCH Westeinde ziekenhuis lag te vervoeren naar het LUMC waar hij uiteindelijk in de nacht van vrijdag 6 september op zaterdag 7 september overleed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de grote discrepantie tussen de lezing van de familie en die van de politie en het OM over de aanhouding, en omdat uit beelden die in het bezit zijn van de familie (en die ook bekeken zijn door Omroep West) namelijk blijkt dat de verwarde man meewerkte en dat dus geen sprake was van wederspannigheid en op die beelden geen fysiek letsel zichtbaar zou zijn, als deze verwarde man niet aangehouden zou zijn door de politie hij mogelijk op dit moment nog zou leven?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de politie voorafgaand aan de aanhouding al een voorgeschiedenis bekend met betrekking tot verwardheid van deze 22-jarige?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een verklaring geven voor het zichtbare fysieke letsel, zoals een enorme bult onder zijn oog en een grote bloeduitstorting op zijn buik, zoals blijkt uit het beeldmateriaal van de familie? Is er volgens u een correlatie tussen (mogelijk) drugsgebruik en het fysieke letsel zoals hierboven omschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe laat de constatering blijkens de uiting van het OM «Niet veel later werd geconstateerd dat de verdachte in een zorgelijke toestand verkeerde en is een ambulance gewaarschuwd» is gedaan, en wat het OM bedoelde met «in zorgelijke toestand verkeerde»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het beoogde doel was van de aanhouding van deze verwarde persoon en welke inschatting de politie heeft gemaakt over de mogelijke verbonden risico’s en gevaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal aangiften dat burgers de afgelopen tien jaar hebben gedaan tegen politieagenten vanwege geweldsincidenten, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening (hoeveel aangiften zijn geseponeerd, hoeveel aangiften hebben geleid tot een vervolging?
De politie kan niet aangeven hoeveel aangiftes er zijn gedaan tegen politieambtenaren specifiek vanwege geweldsgebruik. In de daarvoor in gebruik zijnde bedrijfsprocessystemen wordt geen onderscheid gemaakt tussen meldingen en aangiftes of tussen geweldgebruik en andere vergrijpen. Ook is uit die systemen niet op te maken of en zo ja, welk vervolg aan een (strafrechtelijke) aangifte is gegeven.
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft de politie in 2016 cijfers gepubliceerd met betrekking tot geweldsaanwending door politie in de jaren 2014 en 20155. In 2019 heeft de politie vergelijkbare cijfers gepubliceerd met betrekking tot de jaren 2016, 2017 en 20186. Deze overzichten zijn manueel tot stand gekomen en het vervaardigen van deze cijfers over de afgelopen tien jaar, in plaats van de reeds beschikbare vijf jaar, zou buitenproportioneel veel werk vereisen.
Aantal registraties van geweldsaanwending:
2014: 10.745
2015: 10.233
2016: 12.856
2017: 12.550
2018: 12.080
Het OM kan geen overzicht verstrekken over het aantal strafzaken dat de afgelopen 10 jaar tegen agenten is gestart naar aanleiding van geweldsaanwending, omdat het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na een arrestatie door de politie, alsmede een korte beschrijving van iedere casus waarin wordt ingegan op de oorzaak van het overlijden, de toedracht volgens het OM, en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten (zijn zij als verdachte aangemerkt dan wel vervolgd)?
Een dergelijk overzicht kan niet worden verstrekt nu de Rijksrecherche niet registreert op specifieke context zoals «tijdens of na een arrestatie» of «oorzaak van het overlijden». Sinds 2014 registreert de Rijksrecherche wél het aantal schietincidenten met daaraan gekoppeld het aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Dit overzicht wordt jaarlijks op de website van het Openbaar Ministerie geplaatst (www.om.nl/actueel/nieuwsberichten). Het aantal gewonden en dodelijke slachtoffers door andersoortige confrontaties met de politie, zoals een aanrijding door een politievoertuig, wordt niet specifiek geregistreerd op de variabelen van dodelijke en gewonde slachtoffers. Voor het raadplegen van deze informatie dienen de dossiers van de afgelopen 10 jaar handmatig te worden doorgenomen. Het college van procureurs-generaal heeft aangegeven dat het voor de Rijksrecherche onevenredig belastend is om deze gegevens te verzamelen. Ik kan mij met dit standpunt verenigen.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal onderzoeken dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) de afgelopen tien jaar is gestart naar aanleiding van geweldsincidenten door politiemedewerkers waarbij burgers slachtoffer waren, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening van deze onderzoeken door het VIK?
In 2017 is het registratiesysteem van de afdeling VIK voor het eerst door alle politie-eenheden het gehele jaar gebruikt. Daardoor is het pas vanaf dat jaar mogelijk om betrouwbare aantallen te genereren.
Gestarte onderzoeken met betrekking tot geweld:
2017:
2018:
2019 t/m 4 oktober:
Mishandeling (artt. 300–306 WvSr)
305
255
109
Persoonlijk vrijheid (artt. 273–286 WvSr)
26
19
10
Levensdelicten (artt. 287–295 WvSr)
18
13
3
Dood en letsel door schuld (artt. 307–309 WvSr)
10
8
2
Bovenstaande tabel geeft weer hoeveel onderzoeken de afdeling VIK heeft uitgevoerd naar aanleiding van geweldsaanwending door politiemedewerkers (bron cijfers: politie). Dit betreffen zowel geweldsdelicten tijdens diensttijd als in privétijd waarbij een medewerker van de politie verdachte is. Deze aantallen kunnen hierin niet worden onderscheiden. Uit eerdere analyses is gebleken dat ongeveer een kwart van de gestarte strafrechtonderzoeken privégerelateerd zijn.
De afdeling VIK doet geen onderzoeken af. De afdeling VIK voert slechts onderzoeken uit, waarna het resultaat daarvan voor het nemen van een beslissing daarover wordt overgedragen een het (politie-interne) bevoegde gezag (korpschef, sectorhoofd, etc.) of aan het Openbaar Ministerie.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal strafzaken dat het OM de afgelopen tien jaar gestart is naar aanleiding van geweldsincidenten van politiemensen richting burgers, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden, en de sancties die deze personen kregen?
Het OM kan geen overzicht verstrekken over de oorzaken van het overlijden, de toedracht en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten alsmede het aantal strafzaken die de afgelopen 10 jaar zijn gestart naar politiemensen, nu het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Erkent u dat er een patroon bestaat van buitenproportioneel politiegeweld gezien de tragische gebeurtenissen inzake de zaken Mitch Henriquez, Rishi Chandrikasing, Ihsan Gurz, Bertus de Man en andere slachtoffers die door politiegeweld overleden zijn?
Nee. De politie heeft op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart (zie ook het antwoord op vraag31).
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Ik verwacht van de politieorganisatie en van politieambtenaren dat continu aandacht is voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Eenduidige registratie van aangewend geweld vormt hierbij één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Afhankelijk van de beoordeling van de geweldsaanwending worden maatregelen getroffen met als doel hiervan te leren. Hierbij zijn de politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken, en in sommige gevallen het team en de teamchef.
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding tot politieambtenaar uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Executieve politieambtenaren worden jaarlijks getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien, zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
Welke disciplinaire maatregelen kunnen genomen worden als er blijk is van buitenproportioneel geweld bij een aanhouding? Kunnen de maatregelen verzwaard worden als de aangehoudene sterft als gevolg van het geweld?
Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart. Met dit disciplinaire onderzoek worden alle gegevens verzameld die moeten uitwijzen of plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en of dit de betrokken ambtenaar kan worden verweten. Indien uit het disciplinaire onderzoek volgt dat er plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, kan het bevoegd gezag een disciplinaire straf opleggen. Disciplinaire maatregelen zijn afhankelijk van de ernst van het plichtsverzuim en van de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag. Om uniformiteit over de op te leggen straf binnen de politie te waarborgen is door de korpschef een landelijk strafmaatoverleg (SMO) ingesteld. Het SMO adviseert over de passendheid van de voorgestelde disciplinaire straf op basis van onder meer interne jurisprudentie.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Burgers die van mening zijn dat buitenproportioneel geweld is gebruikt door politieambtenaren kunnen aangifte doen of een klacht indienen (mondeling, schriftelijk of digitaal) bij de politie. Hierna kunnen zij zich ook wenden tot de Nationale ombudsman. Daarnaast is een extra onafhankelijke instantie mogelijk niet bevorderlijk voor de eenduidigheid in het stelsel van al bestaande mogelijkheden. Ik ben daarom van mening dat er voldoende mechanismen zijn en dat er geen nieuw meldpunt nodig is.
Wat is het handelingskader van de politie bij meldingen van verwarde personen? Klopt het dat er een protocol bestaat?
Er is geen gestandaardiseerd handelingskader bij meldingen rond personen met verward gedrag. Op basis van politieprofessionaliteit wordt de juiste aanpak voor het specifieke incident gekozen. Lokaal zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt (of nog in ontwikkeling) in het kader van de sluitende aanpak rond personen met verward gedrag. De diversiteit van incidenten is dermate groot, dat een standaard handelingskader niet voldoet.
Met betrekking tot het optreden bij geweld in de GGZ wordt momenteel een nieuw handelingskader ontwikkeld.
Wat heeft het in 2012 door de politie en de GGZ ondertekende convenant over omgang met verwarde personen concreet opgeleverd?
Het convenant heeft de samenwerking tussen politie en GGZ met betrekking tot personen met verward gedrag versterkt. Het heeft onder andere de beweging in gang gezet dat acuut verwarde personen die geen strafbaar feit hebben gepleegd niet meer in de politiecel terecht komen, maar direct naar een beoordelingslocatie van de GGZ kunnen. Dat is nu in een groot deel van het land het geval. Het is nodig gebleken om in breder verband de aanpak rond mensen met verward gedrag te versterken. Het Aanjaagteam en het Schakelteam hebben daartoe aanzetten gegeven.
Deelt u de mening dat een cel per definitie geen geschikte plek is voor een verward persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit een politiecel geen geschikte plek is voor de opvang van een persoon met verward gedrag. Zoals u weet zijn onder andere de zorgen over de niet adequate opvang en het niet beschikbare passend vervoer van personen met verward gedrag de aanleiding geweest voor de werkzaamheden van het Aanjaagteam, het Schakelteam en nu van het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT). In het land wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan de opvang van mensen met verward gedrag. De opvang kan worden verzorgd door de GGZ zelf, of in samenwerking met verslavingszorg of instellingen voor licht verstandelijk beperkten. Er worden op dit moment overal in het land stappen voorwaarts gezet om ervoor te zorgen dat de mensen die politie nu nog opvangt en die niet gevaarlijk zijn of een strafbaar feit hebben gepleegd, straks elders ondergebracht kunnen worden.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk heb ik om herhalingen te voorkomen vragen gezamenlijk beantwoord. Ik heb daarbij wel steeds aangegeven op welke vragen de gezamenlijke beantwoording betrekking heeft.
Het bericht ‘Het kamp op Lesbos was nooit zó vol’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Het kamp op Lesbos was nooit zó vol»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het contract van de directeur van het vluchtelingenkamp Kara Tepe, Stavros Myrogiannis, niet verlengd wordt? Wat is volgens u hier de reden voor en wat vindt u daarvan? Kunt u bevestigen dat de directeur van het vluchtelingenkamp Moria is opgestapt?2 Zo ja, wat is volgens u hier de reden voor en wat vindt u daarvan? In hoeverre ziet u een verband met het aantreden van de nieuwe Griekse regering?
Het klopt dat het contract van Stavros Myrogiannis niet is verlengd. Hij was benoemd onder de vorige burgemeester, met het aantreden van de nieuwe burgemeester op 1 september jl. liep zijn contract af. UNHCR financiert de positie van directeur Kara Tepe en is een sollicitatieprocedure gestart. Deze is nog niet afgerond. De directeur van hotspot Moria is zelf opgestapt, vanwege gezondheidsredenen. Het kabinet ziet geen direct verband met het aantreden van de nieuwe regering.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in de Griekse vluchtelingenkampen, zowel op de Griekse eilanden als op het vaste land? Kunt u specifiek ingaan op de verslechteringen en/of verbeteringen die u de afgelopen maanden heeft waargenomen?
Het kabinet deelt uw zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze zijn de afgelopen maanden verder verslechterd. Vanwege de toename in de instroom en het gebrek aan terugkeer zijn de hotspots voller dan ooit. Dat zorgt voor schrijnende situaties, spanningen tussen asielzoekers en slechte hygiëne. Om de eilanden te ontlasten plaatst de Griekse regering kwetsbare asielzoekers over naar het vasteland. Hierdoor raken ook daar de opvangfaciliteiten steeds voller. De verslechterende situatie heb ik tijdens mijn uitgaande werkbezoek aan Griekenland, waaronder Lesbos, op 30-31 oktober aanschouwd. De zorgen hieromtrent en de noodzaak voor duurzame verbeteringen, heb ik dan ook meermaals aangekaart bij de Griekse autoriteiten.
Naar aanleiding van de brand in Moria heeft de Griekse regering een set maatregelen aangekondigd. In navolging van deze maatregelen is op 1 november jl. een nieuwe asielwet aangenomen om de asielprocedure te versnellen en grootschalige terugkeer mogelijk te maken.
Sinds 2015 is in totaal 2,22 miljard euro beschikbaar gesteld door de Europese Commissie voor Griekenland. Hiervan is vanuit het Nationale Programma circa 613,5 miljoen toegekend. Aanvullend is via het Emergency Assistance budget 277,8 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de Griekse overheid en ruim 1,335 miljard euro aan niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, zoals IOM en UNHCR. De voortgang wat betreft de EU financiële steun van de afgelopen jaren is terug te vinden op de website van de Europese Commissie.3 Naast het feit dat voldoende middelen beschikbaar moeten zijn om de benodigde verbeteringen door te voeren, geldt ook dat de middelen die reeds beschikbaar zijn gesteld in Griekenland, daadwerkelijk en efficiënt moeten worden besteed.
In hoeverre heeft u contact gehad over de verslechterde situatie op de Griekse eilanden met de nieuwe Griekse regering en in het bijzonder uw Griekse collega? Zo ja, wat is er besproken en hoe staat het met de eerder gemaakte afspraken over steun vanuit Nederland, verschillende andere EU-lidstaten en de Europese Commissie?
Het kabinet dringt voortdurend aan op de noodzaak voor betere opvang en efficiëntere procedures, in lijn met de aangenomen motie-Voordewind c.s. van 4 juli.5 Dat heb ik en marge van de JBZ Raad op 8 oktober jl. en tijdens mijn uitgaande werkbezoek aan Griekenland op 30–31 oktober jl. nogmaals gedaan. Over de Nederlandse inzet in Griekenland is uw Kamer op 14 november reeds per brief geïnformeerd.6
Welke concrete stappen zijn er de afgelopen maanden gezet om de situatie te verbeteren? Waar zijn de financiële middelen, die beschikbaar zijn gesteld door de Europese Commissie, voor ingezet en welke verbeteringen heeft dit opgeleverd? In hoeverre is er nog geld over van dit budget, en zo ja, wat is de bestemming van dit budget? In hoeverre beoordeelt u dit budget nog steeds als voldoende?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Voordewind van 20 februari 2019?3
Ja.
Wat heeft Nederland specifiek gedaan sinds uw antwoorden van februari j.l. om de situatie in de Griekse vluchtelingenkampen te verbeteren? In hoeverre ontvangt u steun van andere EU-lidstaten en de Europese Commissie bij het aankaarten van de verslechterde situatie en het aanpakken van de problematiek?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre bent u van plan de verslechterde situatie in de Griekse vluchtelingenkampen aan te kaarten op de eerst volgende JBZ-raad begin oktober? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over het Griekse voorstel Turkije aan te merken als veilig land, met als doel de beoordeling van asielzoekers te versnellen? Welke gevolgen zou deze keuze hebben, in het bijzonder voor de veiligheid van kwetsbare vluchtelingen? Welke alternatieven ziet u teneinde de asielprocedure in Griekenland te versnellen op een zorgvuldige manier? Op welke wijze kunnen zowel Nederland als andere EU-lidstaten en de Europese Commissie hierbij ondersteunen?
Het is aan de Griekse regering om de nationale asielprocedures te verbeteren, waarbij de internationale en Europese wetgeving wordt gewaarborgd, zoals het principe van non-refoulement. De Griekse regering heeft op 1 november jl. de nieuwe asielwet aangenomen. De Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, heeft als taak om ervoor te zorgen dat het EU acquis wordt nageleefd.
Op welke wijze heeft u opvolging gegeven aan de aangenomen motie-Voordewind c.s. van 4 juli4, over het aandringen op verbeteringen van humanitaire opvang en versnelling van beoordeling van migranten op de Griekse eilanden? Deelt u de mening dat gelet op de verhoogde instroom op de Griekse eilanden een snelle en zorgvuldige uitvoering van deze motie extra belangrijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving over het wangedrag van de Griekse kustwacht jegens geredde drenkelingen? In hoeverre kunt u deze berichtgeving bevestigen? Indien deze berichtgeving klopt, deelt u dan de mening dat dit gedrag jegens migranten en vluchtelingen volstrekt onacceptabel is en dat de Griekse regering hierop moet worden aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Berichten dat de Griekse kustwacht wangedrag vertoont jegens geredde drenkelingen kunnen dezerzijds niet worden bevestigd. Griekenland is op grond van internationale en nationale wetgeving verplicht om de rechten van de drenkelingen te waarborgen.
Bent u bereid de Kamer proactief te informeren indien er significante veranderingen met betrekking tot de situatie op de Griekse eilanden plaats vinden, dan wel nieuwe afspraken worden gemaakt in Europees verband over de inzet omtrent de situatie in de Griekse vluchtelingenkampen?
De situatie op de Griekse eilanden is voor het kabinet – net als voor uw Kamer – een voortdurend punt van zorg. Mochten er nieuwe afspraken worden gemaakt in Europees verband over de inzet omtrent de situatie in de Griekse vluchtelingenkampen, dan zal uw Kamer uiteraard geïnformeerd worden.
Bent u bereid de onbeantwoorde schriftelijke vragen over het bericht «Opvangkampen op Samos een hel: dit niet eerder gezien», ingezonden op 2 augustus 2019, zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Korten kan niet wachten' |
|
Teun van Dijck (PVV), Léon de Jong (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Korten kan niet wachten»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat het niet valt uit te leggen dat, terwijl pensioenfondsen te maken hebben met een buffer van 1.500 miljard euro, De Nederlandsche Bank (DNB) oproept om pensioenen voor miljoenen Nederlanders te korten?
Nee deze mening deel ik niet. Tegenover het vermogen van de pensioenfondsen staan ook verplichtingen en voor een aantal pensioenfondsen is dat vermogen niet toereikend om de verplichtingen te dekken.
Deelt u de mening dat de toezichthouder moet stoppen met het zaaien van pensioenpaniek, tevens moet stoppen met het doen van uitspraken waaruit de voorkeur voor het korten van pensioenen klinkt en stoppen zich neer te leggen bij het gevoerde beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) waar miljoenen Nederlandse pensioendeelnemers de dupe van zijn?
Deze meningen deel ik niet. Van De Nederlandse Bank mag worden verwacht dat zij gevraagd en ongevraagd advies geeft over het economisch beleid, zowel op nationaal als internationaal niveau. Onafhankelijkheid van De Nederlandse Bank is daarbij essentieel.
Bent u met ons van mening dat Klaas Knot met zijn wens om pensioenkortingen voor miljoenen Nederlanders door te voeren en zijn slaafse houding ten opzichte van de ECB duidelijk maakt dat hij niet geschikt is als president van DNB waar hij de belangen van Nederlanders zou moeten behartigen in plaats van zijn Europese vriendjes zoals hij nu doet? Wat gaat u eraan doen om deze meneer uit functie te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het korten op pensioenen absoluut niet aan de orde zou moeten zijn? Zo ja, wanneer zorgt u er dan eindelijk eens voor dat de dreigende kortingen per direct van tafel gaan?
Deze mening deel ik niet. Ik begrijp heel goed dat de verlaging van pensioen een ontzettend nare boodschap is. Toch is het in bepaalde gevallen onvermijdelijk om de huidige pensioenaanspraken en -rechten te verlagen om te zorgen dat ook toekomstige pensioenen betaald zullen worden. Voortvloeiend uit het pensioenakkoord van 5 juni 2019 ben ik wel voornemens om een ministeriële regeling uit te werken die de zogenoemde MVEV-korting kan verzachten door pensioenfondsen langer te tijd te geven om aan het MVEV-vereiste te voldoen. Tevens ben ik in overleg met de sector over de actuele financiële situatie van de fondsen.
Het bericht dat de politie niet op tijd is bij spoedmeldingen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat de aanrijtijden van de politie niet verbeterd zijn in het eerste half jaar van 2019? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor? Zo nee, waarom niet?1
De politie gaat in haar maandelijks publicatie op www.data.politie.nl uit van reactietijden. Dit is vanaf het eerste contact met de politie tot aan het ter plaatse zijn bij een melding. In de meeste stedelijke gebieden haalt de politie de streefwaarde van de reactietijd. De reactietijden liggen vooral lager in de landelijke en uitgestrekte gebieden met een relatief lage bevolkingsdichtheid en een lager aantal spoedmeldingen.
Onderschrijft u de verklaring van de politie dat de aanrijtijden negatiever zijn dan in werkelijkheid vanwege «systeemtechnische» redenen? Wanneer is het systeem volgens u veranderd?
Bekend is dat door systeemtechnische factoren er niet altijd een juiste registratie plaatsvindt. In de praktijk kan het bijvoorbeeld voorkomen dat de politie een spoedmelding krijgt, maar dat later blijkt dat het niet om een spoedmelding gaat waardoor er pas later wordt afgemeld. Ook kan het zijn dat door politie eerst eerste hulp is verleend of dat zij verdachten heeft opgespoord en dat de melding pas daarna is afgemeld. Afmelden van een dergelijke melding heeft hierin vanzelfsprekend geen prioriteit boven hulpverlenen.
Het systeem zelf is, anders dan u in uw vraag stelt, niet veranderd. De reactietijden die de politie op haar website publiceert zijn streefcijfers en geen wettelijke voorgeschreven reactie- of aanrijtijden. De politie hanteert zelf het streven om in 90 procent van de spoedmeldingen binnen 15 minuten aanwezig te zijn. Waar aan de orde maakt de politie afspraken met lokaal gezag over (verbeteringen) in de aanrijtijden. Het is dan ook vooral een gesprek tussen politie en lokaal gezag.
Deelt u de mening dat deze systeemtechnische redenen niet verklaren waarom in landelijke gebieden de aanrijtijden vaker worden overschreden dan in stedelijke gebieden? Zo nee, waarom niet?2
Het vertrekpunt van de dienstverlening door de politie is dat ernaar wordt gestreefd aan alle inwoners dezelfde mate van politiezorg te bieden. Dat er ondanks dit vertrekpunt in de praktijk verschillen optreden is onvermijdelijk. Er zijn gebieden waarin de streefwaarde van de reactietijden van de politie lastiger te halen blijkt. Dit kan het geval zijn voor landelijke en uitgestrekte gebieden, maar ook geografische en infrastructurele kenmerken (rivieren, bruggen en spoorlijn), grote werkzaamheden of evenementen kunnen invloed hebben op de reactietijden van de politie. De inzet van de politie en het al dan niet voldoen aan de streefcijfers voor reactietijden wordt overal in de lokale driehoek afgezet tegen veiligheidsproblemen die in dat specifieke gebied spelen.
Vindt u het, nu er een fors begrotingsoverschot is, nog steeds geoorloofd om de politie te laat te laten komen bij spoedmeldingen omdat het anders teveel zou kosten?
De politie zet zich in om aan alle inwoners van Nederland adequate politiezorg te bieden. Bij iedere melding waarbij de streefwaarde niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat hierin beter had gekund. Samen met het lokaal bestuur en andere hulpdiensten zet de politie continu in op verbetering en het halen van de streefwaarde. Zoals hiervoor aangegeven wordt uiteindelijk op lokaal niveau bepaald hoe de inzet plaatsvindt en hoe geprioriteerd wordt.
Waarom gaat de aanrijtijd niet lopen vanaf het moment dat een melding binnenkomt bij de meldkamer?
De cijfers die worden gepubliceerd op www.data.politie.nl gaan uit van reactietijden. Dit is vanaf het eerste contact met de meldkamer tot aan het ter plaatse zijn. De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. In het oude bestel hanteerde de politie een norm voor de «aanrijdtijden». «Reactietijden» sluiten beter aan bij de beleving van de melder.
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een melding vanuit de meldkamer bij een team wordt uitgezet?
Van 1 januari 2019 tot heden (oktober 2019) lag het gemiddelde op 3 minuten en 43 seconden. Dat is inclusief het contact met de melder.
Hoe vaak worden beperkingen opgelegd om met zwaailicht en sirene te rijden bij een spoedmelding (prio3? Kunt u aangeven waarom die beperkingen worden opgelegd?
Het gebruik van optische- en geluidsignalen is uitsluitend toegestaan als hier aanleiding toe is en na toestemming van de meldkamercentralist. Het verlenen van toestemming tot het voeren van de optische- en geluidssignalen gebeurt afzonderlijk van de prioritering van de melding. Dat kan in de praktijk betekenen dat, ondanks dat er sprake is van een «prioriteit 1 melding», de meldkamer toch besluit om geen toestemming te verlenen.
Van het opleggen van beperkingen tot het voeren van optische- en geluidssignalen wordt geen actieve registratie gedaan door de politie. De toestemming tot het voeren van optische- en geluidsmeldingen wordt wel vastgelegd. Meer informatie hierover is te vinden in de Branche richtlijn Politie van 20-02-2019 (versie 06 hoofdstuk 5).
Gaat de gemiddelde aanrijtijd omhoog of omlaag na het sluiten van politiebureaus?
De reactietijden worden vaak in verband gebracht met het sluiten van politiebureaus. Dit verband is echter niet juist. De meldkamer heeft tot taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (noodhulp) binnen een bepaald werkgebied. De meldkamer kan dit ongeacht de aan- of afwezigheid van een politiebureau in de onmiddellijke nabijheid van de melder.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de politie wél op tijd komt bij spoedmeldingen?
Het onderwerp reactietijden is zoals eerder aangegeven vooral voorwerp van gesprek tussen het lokale gezag en de politie. Waar aan de orde, mogelijk en gewenst wordt op lokaal niveau gewerkt aan de verdere verbetering.
Kunt u garanderen dat er niet bij agenten op aan wordt gedrongen te hard te rijden om de aanrijtijden alsnog te halen?
De noodhulpvoertuigen worden aangestuurd door de centralisten vanuit de meldkamer. De centralist heeft de bevoegdheid om te bepalen of er met optische- en geluidssignalen gereden dient te worden. In noodsituaties doet de politie er, samen met andere hulpverleners, alles aan er zo snel mogelijk te zijn en hulp te bieden zonder zichzelf in gevaar te brengen.
Het actief tegenwerken van Zorginstituut Nederland, de NVvP en zorgverzekeraars van vergoedingen van taperingstrips |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de informatie die openbaar gemaakt is door verschillende Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)-verzoeken waarover de Regenboog Apotheek bericht in haar presentatie?1
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) regelt het recht op informatie van de overheid. De diverse verzoeken van Regenboog Apotheek zijn conform de Wob uitgevoerd. Voor mijn reactie op specifieke onderdelen van de Wob-stukken verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 13.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) in mailwisselingen én reeds in 2016 stelde dat taperingstrips waarschijnlijk rationele farmacotherapie zijn, als in richtlijnen afbouwen wordt aanbevolen?
Dit is een uitspraak van een medewerker van het Zorginstituut in een interne e-mail. Het betreft hier geen officiële uitspraak van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut aanraadt om het over de boeg van doelmatigheid en afleveringsvorm te gooien, om zo de vraag van werkzaamheid/effectiviteit (en dus vergoedingen) te ontlopen?
Dit is wederom geen officiële uitspraak van het Zorginstituut. Daarnaast is doelmatigheid (meest economisch voor de zorgverzekering en de patiënt) een belangrijk element in de beoordeling van het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut zich bewust afzijdig heeft gehouden en heeft gesteld dat ze niet aan zet is, om niet te hoeven bevestigen dat de taperingstrips rationele farmacotherapie betreffen?
Dat is conform de normale werkwijze. In de eerste plaats is het aan zorgverzekeraars om het pakket te duiden. In het geval van op recept bereide geneesmiddelen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling is aan te merken als «rationele farmacotherapie».
De zorgverzekeraars zijn als eerste aan zet om uitspraken te doen over de vraag of bepaalde zorg voldoet aan «de stand van de wetenschap en praktijk» of – in het geval van taperingstrips – aan «rationele farmacotherapie».
De criteria hiervoor zijn:
In het geval van taperingstrips waren de betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens over de vergoeding van afbouwstrategieën. Het Zorginstituut heeft daarom het initiatief genomen om de afbouw van (specifieke) antidepressiva met behulp van taperingstrips inhoudelijk te beoordelen om vast te stellen of deze voor vergoeding in aanmerking kan komen. Inmiddels hebben de beroepsgroepen en patiëntenorganisatie een multidisciplinair document ontwikkeld over de afbouw van antidepressiva.
Zorgverzekeraars ondersteunen de voorgestelde aanpak. Omdat partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie is er voor het Zorginstituut geen reden meer om een standpunt in te nemen over de vergoeding van de afbouw van antidepressiva.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut haar boekje te buiten is gegaan door te suggereren dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich tegen de taperingstrips moet verweren?
U verwijst hierbij waarschijnlijk naar een interne e-mailwisseling tussen een aantal medewerkers van het Zorginstituut. Over de handelwijze van het Zorginstituut verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk is dat zorgverzekeraars stelden dat patiënten behandeld moesten worden met vloeibare suspensies, omdat het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» stelt dat, op basis van een document van de European Medicines Agency, het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm en dat bijgeleverde spuiten veelal niet geschikt zijn om dergelijke kleine volumes nauwkeurig genoeg af te meten?2 &3
Mij is niet bekend waar zorgverzekeraars dit stelden. Van Zorgverzekeraars Nederland begrijp ik dat bestaande vloeibare vormen een optie kunnen zijn als patiënten met de bestaande doseringen in tabletvorm niet uitkomen. Ook in de praktische toelichting van de KNMP bij het multidisciplinair document staat dat er voor het afbouwen van SSRI’s verschillende toedieningsvormen beschikbaar zijn (bijv. drank, druppels).4 Als bestaande vormen niet aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden van de patiënt, kan worden uitgeweken naar apotheekbereidingen. Het klopt dat het multidisciplinair document stelt dat het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm.
Deelt u de mening dat de restrictieve opvatting van tabel drie als «vaststaand schema» in plaats van als «voorbeeldschema» door de zorgverzekeraars in strijd is met het doel en de teneur van het Multidisciplinair document, dat het voorschrijven van afbouwmedicatie «maatwerk» dient te zijn en vatbaar moet zijn voor tussentijdse aanpassing?
Zorgverzekeraars vergoeden magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen en alleen als het rationele farmacotherapie betreft. Zij nemen hierbij het multidisciplinaire document in acht. Tabel 3 wordt daarbij gezien als een door experts beredeneerd afbouwschema dat in voorkomende gevallen kan worden gebruikt5. In tabel 3 is, gegeven het gebrek aan onderzoek, door de opstellers van het document zo goed als mogelijk weergegeven wat een logische afbouw zou zijn. Ik begrijp van zorgverzekeraars dat zij de stappen die daarin worden genoemd, waar mogelijk via geregistreerde handelspreparaten, vergoeden. Tabel 3 vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u van het feit dat veel psychiaters die zijn aangesloten bij de NVvP – behalve de directie – juist pleiten voor vergoeding van de taperingstrips?4 . Kunt u bevestigen dat er vanuit zorgverzekeraars geen onderzoeken met uw ministerie zijn gedeeld waaruit blijkt dat taperingstrips geen rationele farmacotherapie zijn?
Ik ga niet over opvattingen van individuele psychiaters. Bij het opstellen van het multidisciplinair document is de NVvP betrokken geweest. Ik ga ervan uit dat de input van de NVvP intern is afgestemd.
Erkent u dat het advies om taperingstrips niet te vergoeden op iets anders gestoeld is dan gezondheidsbelangen van patiënten of medische kennis van experts?
Het gaat erom dat werkzaamheid en effectiviteit van een middel (rationele farmacotherapie) moet blijken uit wetenschappelijke literatuur. Zilveren Kruis heeft destijds de aan haar aangeleverde literatuur bestudeerd en geconcludeerd dat uit de literatuur geen rationele farmacotherapie is gebleken. Zoals gemeld in mijn brief van 21 juni 2019 bestaat er verder geen rapport van het «onderzoek» van Zilveren Kruis.7 Ook heb ik geen andere onderzoeken van zorgverzekeraars ontvangen. Overigens, al zouden er onderzoeken met mij gedeeld zijn, positief of negatief, het is niet aan mij om deze te beoordelen. Ik heb geen rol in dit proces.
Deelt u de mening dat de symbiotische relatie tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut in deze casus de onafhankelijkheid van het Zorginstituut in gevaar brengt?
Ik heb geen reden aan te nemen dat opstellers van het multidisciplinair document niet handelen vanuit patiëntbelang. Het document, opgesteld door de beroepsgroep en patiënten, stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Het is aan verzekeraars of zij magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen vergoeden. Het veld is nu aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier van afbouwen op gang komt, organiseert het Instituut Verantwoord Medicijngebruik op mijn initiatief op 21 november 2019 een brede expertbijeenkomst rond dit thema.
Wat vindt u ervan dat dr. G. en prof. van O., die in maart 2017 op verzoek van het Zorginstituut de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie hadden georganiseerd, door het Zorginstituut werden uitgesloten van deelname aan de tweede bijeenkomst (scoping) in augustus, waardoor tegen de regels van het Zorginstituut zelf in, niet alle relevante vragen konden worden gesteld en beantwoord?5
Nee, ik heb geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het Zorginstituut in dit dossier zich als niet onafhankelijke partij heeft opgesteld voor het beoordelen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van vergoedingen? Zo nee, wat is dan uw oordeel?
Na de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie die werd georganiseerd door dr. G. en prof. van O., besloot het Zorginstituut een duiding te gaan doen, omdat betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Soms organiseert het Zorginstituut voorafgaand aan een duiding een scopingsbijeenkomst om van partijen te horen wat belangrijke overwegingen zijn in het traject.
In het geval van afbouwstrategieën bij antidepressiva heeft het Zorginstituut de beroepsgroepen (huisartsen, apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door NHG, KNMP en NVvP), de patiëntenorganisatie (MIND) en zorgverzekeraars uitgenodigd. Zij hebben hun afvaardiging aangewezen. Het is gebruikelijk dat de geneesmiddelenfabrikant/ontwikkelaar niet aanwezig is bij een dergelijke bijeenkomst. Wel heeft het Zorginstituut de ontwikkelaars van de taperingstrips, zoals dr. G. en prof. Van O., op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom de scopingsbijeenkomst en vervolgbijeenkomst, en de ontwikkelaars van de taperingstrip de gelegenheid gegeven om een onderzoeksvoorstel in te dienen dat kon worden besproken met de stakeholders tijdens de scopingsbijeenkomst.