Het bericht dat de Minister de fabrikant Leadiant ter verantwoording heeft geroepen vanwege het 500 maal zo duur maken van het geneesmiddel CDCA |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht waar dat uw brief waarin u de farmaceutische industrie oproept hun prijsstelling van medicijnen transparant en openbaar te maken in concreto gericht was op de fabrikant Leadiant?1
In mijn open brief die is geplaatst in de Volkskrant dd. 27 augustus jl. roep ik alle farmabedrijven op om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te pakken en transparant te zijn over de prijsstelling van (dure) geneesmiddelen waar patiënten van afhankelijk zijn. Om aan te geven op welke manier ik deze oproep zelf ook actief uitdraag noemde ik als voorbeeld geplande gesprekken met een farmaceutisch bedrijf over dit onderwerp. In eerste instantie heb ik er ervoor gekozen hun naam niet bekend te maken. Inmiddels is via een artikel in het Financieel Dagblad duidelijk geworden dat het hier om het bedrijf Leadiant gaat.
Gaat u nu «naming and shaming» toepassen?
De gesprekken met dit bedrijf zijn gaande. In deze gesprekken vraag ik het bedrijf om een transparante uitleg over de prijsstelling van een specifiek geneesmiddel. Mocht het bedrijf hier niet toe bereid zijn dan zal ik mij beraden op vervolgstappen van diverse aard.
Welke vervolgstappen gaat u nu concreet zetten om aan deze onmaatschappelijke prijsstelling een einde te maken?
Ik zal het gesprek met farmaceutische bedrijven – afzonderlijk en via hun belangenbehartigingsorganisatie – blijven voeren. Daarnaast zal ik internationaal (EU, WHO) actief vragen dit onderwerp met andere landen te (blijven) agenderen.
Het toenemende aantal signalen dat werkgevers in de zorg vooruitlopen op het (nog niet ingediende en mogelijk nooit ingediend wordende) wetsvoorstel BIG-II |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de signalen dat blijkbaar steeds meer werkgevers in de zorg handelen alsof het concept-wetsvoorstel BIG-II al wet is en onder verwijzing daarnaar bijvoorbeeld verpleegkundigen taken en/of verantwoordelijkheden worden afgenomen dan wel aangepaste vacatures worden opengesteld (beide gepaard gaand met arbeidsvoorwaardelijke consequenties, bijvoorbeeld een lagere inschaling)? Bent u bekend met de signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», omdat ze niet aan de criteria voldoen in de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel?1
Het actiecomité BIG II in overgang heeft mij een document toegestuurd waarin zij voorbeelden aandraagt van ontwikkelingen die zij signaleren op de werkvloer. Ik heb daarvan kennisgenomen. Hoewel de voorbeelden helder zijn, zijn deze voorbeelden niet altijd direct het gevolg van het concept wetsvoorstel BIG II. We zien namelijk in de voorbeelden terug dat bepaalde ontwikkelingen ook het gevolg zijn van gewijzigd beleid van zorgverzekeraars, gewijzigd beleid van zorginstellingen intern dan wel gebaseerd zijn op afspraken die veldpartijen onderling met elkaar maken. Die beleidswijzigingen of veldafspraken zijn niet altijd terug te voeren op het concept wetsvoorstel BIG II.
Ten aanzien van uw vraag of ik bekend ben met signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», merk ik op dat dit in beginsel een aangelegenheid is tussen kandidaat en de potentiele werkgever. Het is aan werkgevers functie-eisen op te stellen en te beoordelen of kandidaten daaraan voldoen. Echter, los daarvan, ben ik dankbaar voor iedereen die in de zorg wil werken en zoek dan ook wegen om dat enthousiasme voor werken in de zorg te bevorderen.
Indien dergelijke signalen u niet bekend zijn, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten en/of in overleg te gaan met het Actiecomité «BIG II in de overgang», dat dergelijke voorbeelden heeft verzameld?2
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 1. De signalen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat betreffende de (overigens terechte) commotie, die over de overgangsregeling bij uw concept-wetsvoorstel is ontstaan, het terugbrengen van de rust niet gebaat is met acties van werkgevers als hierboven bedoeld en bent u dan ook bereid in de beantwoording van deze vragen het heldere signaal af te geven dat aanpassing van functies, herplaatsing van verpleegkundigen, het lager inschalen van functies, het afwijzen van mensen omdat ze niet aan de criteria van de overgangsregeling voldoen en meer van zulke zaken met een (direct dan wel indirect) beroep op de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II allemaal niet aan de orde kunnen zijn?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 is het maar de vraag of alle aangehaalde voorbeelden een directe link hebben met het concept wetsvoorstel BIG II. Het wetsvoorstel is gebaseerd op een uitdrukkelijke, langgekoesterde wens van veldpartijen. Om die reden voert het te ver om van veldpartijen te vragen in het geheel geen wijzigingen door te voeren betreffende het functiehuis in zorginstellingen. Aanpassingen van het functiehuis binnen zorginstellingen is een continu aandachtspunt en is belangrijk, omdat de te leveren zorg aansluiting dient te vinden bij de zorgvraag van nu en in de toekomst.
Wat vindt u van het bericht dat werkgevers in meerdere gevallen hun medewerkers zouden hebben verboden zich bijvoorbeeld op sociale media over de overgangsregeling uit te laten? Vindt u dat een dergelijke handelwijze past bij de Nederlandse arbeidsverhoudingen in de 21e eeuw? Bent u bereid als Minister afstand te nemen van dergelijk gedrag en daarover een duidelijke uitspraak te doen?3
Het staat iedereen vrij zijn of haar mening over voorgenomen beleid te uiten. In dat kader acht ik het niet passend om mensen te verbieden zich uit te laten over de overgangsregeling.
Wilt u, gelet op bedoelde commotie en het belang van snelle helderheid in dezen, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid het (aangekondigde) wetsvoorstel BIG-II per direct van tafel te halen en (nu van overeenstemming tussen bijvoorbeeld beroepsorganisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties geen sprake meer is) de pogingen om te komen tot wettelijke verankering van beroeps- en of functiedifferentiatie te staken?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.
De uitspraken van vicepremier Hugo de Jonge tijdens de jaaropening van Hogeschool Rotterdam |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Deelt u de mening van de vicepremier dat studenten met een meer dwingende hand verleid moeten worden tot een andere studiekeuze?1 Kunt u dit toelichten?
De vicepremier sprak tijdens de jaaropening van Hogeschool Rotterdam over de grote tekorten op de arbeidsmarkt in de sectoren techniek, onderwijs en zorg en vindt dat het onderwijs hier met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners beter op dient in te spelen.
Dat sluit aan op het uitgangspunt van dit kabinet dat de aansluiting van het onderwijs op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap van groot belang is. Het is daarbij belangrijk dat leerlingen en studenten de vrijheid hebben zelf een bewuste studiekeuze te maken. Het onderwijs dient hen daarbij te ondersteunen en te stimuleren zich breed te oriënteren. Eigen interesses en capaciteiten zijn in je studiekeuze een belangrijke overweging, net als hoe je na je studie terecht komt op de arbeidsmarkt. Het kabinet zet daarom in op goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding in het vo en mbo en een ruim aanbod van objectieve en betrouwbare studiekeuze-informatie, met aandacht voor arbeidsmarktperspectieven.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het advies van de commissie Van Rijn is het voor een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt belangrijk dat sectoren zelf reflecteren op hun eigen opleidingsaanbod, en de aansluiting op de arbeidsmarkt op opleidingsniveau.
Voor het mbo geldt dat instellingen zich dienen te houden aan de zorgplicht arbeidsmarktperspectief en een opleiding alleen aanbieden als er voldoende arbeidsmarktperspectief voor is. De Commissie Macrodoelmatigheid MBO (CMMBO) toetst dit naar aanleiding van signalen en adviseert mij over eventueel ingrijpen. Daarnaast hebben het onderwijs en het bedrijfsleven binnen de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
een werkwijze ontwikkeld waarbij wordt gesignaleerd bij welke opleidingen er eventueel problemen zijn met de aansluiting op de arbeidsmarkt en welke stappen er gezet moeten worden om dit te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld een inhoudelijke aanpassing zijn van een opleiding of een reductie in studentenaantallen.
Voor het hoger onderwijs heb ik de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) gevraagd om analyses te maken van de macrodoelmatigheid van het bestaande opleidingsaanbod.2 Als de CDHO knelpunten vindt in de macrodoelmatigheid van het huidige opleidingsaanbod, zal ik de sector vragen om daarmee aan de slag te gaan. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek zal ik verder ingaan op de aansluiting van het onderwijs op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Sprak de vicepremier tijdens de jaaropening namens het kabinet? Zo niet, namens wie dan wel?
Ja.
Hoe vallen de uitspraken van de vicepremier te rijmen met de uitspraken van de Minister-President, die op Lowlands zei dat je een studie moet kiezen die je interessant vindt?2
Zoals bij vraag 1 aangegeven, zijn zowel de intrinsieke motivatie als arbeidsmarktperspectieven belangrijk voor leerlingen en studenten om te laten meewegen in hun studiekeuze. Het één sluit het ander niet uit. Tenslotte zijn er vaak meerdere studies die kunnen aansluiten bij de interesse van de student, waarvan de arbeidsmarktperspectieven kunnen verschillen. Goede studiekeuze-informatie daarover is essentieel.
Sprak de Minister-President op Lowlands namens het kabinet? Zo niet, namens wie dan wel?
Ja.
Op welke wijze zouden studenten «met meer dwingende hand» verleid moeten worden een andere studie te kiezen?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van plan de keuzevrijheid van studenten te gaan beperken door bijvoorbeeld numerus fixi of andere maatregelen in te voeren om studenten met meer dwingende hand te gaan verleiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Het brandveiligheidsrisico van elektrische auto’s |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische auto's zijn moeilijk te blussen»?1
Ja.
Erkent u dat de toename van het aantal elektrische auto's een extra brandveiligheidsrisico met zich meebrengt, omdat het blussen van een brand in een elektrische auto gecompliceerder is dan het blussen van een brand in een niet-elektrische auto? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico?
Er zijn vooralsnog geen extra brandveiligheidsrisico’s bekend. Elektrische auto’s moeten voldoen aan de toelatingseisen en veiligheidseisen vanuit de VN en de EU. Fabrikanten van elektrische en hybride elektrische voertuigen besteden juist extra veel aandacht aan de brandveiligheid van hun voertuigen en ze testen deze daar vóór productie uitvoerig op. Ook na de productie bewaken ze dat zorgvuldig. Met betrekking tot de brandveiligheid hebben uitgevoerde brandtesten daarbij uitgewezen dat elektrische en hybride elektrische voertuigen met een lithium-ion accu bij brand minstens zo veilig zijn als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. De vlammen en rookontwikkeling bij brandende accu’s bleken zelfs significant minder te zijn dan bij diesel en benzine. De rook van zo’n accubrand kan wel giftig zijn, waardoor het gevaar daarvan vergelijkbaar is met die van een brand met een conventioneel voertuig concludeert TNO. Het onderzoek van TNO wordt in de komende tijd geactualiseerd met alle partijen, waaronder de veiligheidsregio’s, om ook de recente praktijkervaringen van o.a. blussen van voertuigen mee te nemen.
Heeft u onderzoek gedaan naar de brandveiligheid van elektrische auto’s voordat werd besloten de verkoop en het gebruik van zulke auto’s van overheidswege te stimuleren? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dat onderzoek en wat is daarmee gebeurd?
Elke elektrische auto die in Nederland wordt toegelaten voldoet aan de internationale en Europese toelatings- en veiligheidseisen van voertuigen en inmiddels stimuleert elk land de aanschaf en het gebruik van deze voertuigen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat extra aan TNO gevraagd de veiligheid van deze auto’s in kaart te brengen (zie TNO factsheet feitenmateriaal Elektrische voertuigen en veiligheid, oktober 2014). De uitkomsten daarvan waren positief (zie ook vraag 2). Op het ogenblik wordt het onderzoek geactualiseerd en de resultaten komen in 2020 gereed.
Heeft u gegevens over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s?
Deskundigen van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) melden ons namens de veiligheidsregio’s dat er geen algemene gegevens bekend zijn over de extra hoeveelheid tijd en middelen die branden in elektrische auto’s hebben gekost, vergeleken met branden in niet-elektrische auto’s. Zij geven wel aan dat het over het algemeen langer duurt voordat een elektrische auto is geblust (van enkele uren tot dagen) en dat de hoeveelheid bluswater en eventuele opvang van verontreinigd bluswater groter is.
Treft u speciale maatregelen teneinde de brandweer in staat te stellen branden in elektrische auto's adequaat te blussen? Zo ja, hoeveel geld heeft dit tot nu toe gekost? Zo nee, op basis waarvan veronderstelt u dat de huidige bluscapaciteit toereikend is?
Het Instituut Fysieke Veiligheid is ingesteld voor onder meer het ontwikkelen en in stand houden van kennis op het gebied van de brandweerzorg. Het IFV ontvangt hiervoor jaarlijks een bijdrage van het Rijk. Het IFV voert sinds enkele jaren onderzoek uit naar de risico’s van moderne voertuigen, zoals elektrische auto’s. De onderzoeken van het IFV bieden praktische handvatten voor brandweermensen voor het blussen van moderne voertuigen.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft aanvullend de risico’s van de energietransitie en de effecten daarvan op de voorbereiding van de hulpdiensten aangedragen als nieuw onderwerp voor de internationale onderzoeksagenda van de Europese Commissie: HorizonEurope.
In relatie tot de beschikbare capaciteit kunnen wij u melden dat het bestuur van een veiligheidsregio de afweging maakt over nieuwe risico’s en de te nemen maatregelen. Een veiligheidsregio is een vorm van verlengd lokaal bestuur. Het bestuur wordt gevormd door de burgemeesters van de inliggende gemeenten. De keuzes van het bestuur worden onder meer vastgelegd in het risicoprofiel en het beleidsplan. Het bestuur legt verantwoording af aan de gemeenteraden van gemeenten die samen een veiligheidsregio vormen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Brandweer waarschuwt: Brandveiligheid bij hoogbouw in het gedrang»?2
Ja.
Bent u bereid, gezien het hogere brandveiligheidsrisico, richtlijnen op te stellen waaraan parkeervoorzieningen voor elektrische auto's moeten voldoen, analoog aan de richtlijnen voor lpg-auto's?
Namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties melden wij dat het Bouwbesluit 2012 voorschriften geeft voor de brandveiligheid van parkeergarages. Voor de verdere invulling van deze voorschriften wordt door het Nederlandse Normalisatie Instituut op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan een nieuwe NEN-norm voor de integrale brandveiligheid van parkeergarages. In het kader hiervan onderzoekt TNO hoe in de bouwregelgeving van andere landen (wereldwijd) rekening wordt gehouden met elektrische voertuigen in parkeergarages. De nieuwe NEN-norm zal onderdeel worden van de landelijke bouwregelgeving.
Over de lessen die Nederland kan trekken uit de brand in de Londense Grenfell Tower heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder aan uw Kamer gemeld dat zij advies zal vragen aan de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften (ATGB)3. Bij deze brand was overigens geen sprake van een parkeergarage.
Bent u bereid hierbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de bouwvoorschriften voor parkeergarages in hoogbouwwoningen, teneinde een rampzalige brand als die in de Grenfelltoren in Londen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het «Factsheet Feitenmateriaal Elektrische Voertuigen en Veiligheid» van de rijksoverheid en TNO uit 2014?3
Ja.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de ernst en gevolgen van installatie- c.q. accubeschadigingen of autobranden bij elektrische auto’s? Zo ja, is er op basis hiervan aanleiding om het beleid op het gebied van de stalling van elektrische auto’s te wijzigen?
Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen voor structurele problemen (zie antwoorden 2, 3). Wel zal het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de factsheet actualiseren met betrokken partijen. De actualisatie zal in de loop van 2020 beschikbaar komen.
Hebt u gevolg gegeven aan de aanbeveling meer onderzoek te doen en duidelijke protocollen, richtlijnen en trainingen over calamiteiten met betrekking tot elektrische auto’s voor hulpdiensten op te stellen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat in het factsheet uit 2014 wordt gesteld dat «brandweerkorpsen niet meer terughoudend [hoeven] te zijn met het verlenen van vergunningen voor laadpalen in parkeergarages», maar dat de landelijk portefeuillehouder incidentenbestrijding van de brandweer in het hiervoor aangehaalde AD-artikel nu in 2019 stelt dat er in parkeergarages meer brandveiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege de toename van het aantal elektrische auto’s? Is dit voor u aanleiding het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven zijn elektrische auto’s minstens zo veilig als voertuigen met verbrandingsmotoren en conventionele accu’s. Het is wel zo dat aan het blussen van brandende elektrische voertuigen andere eisen gesteld worden dan bij conventionele auto’s. In de actualisatie van de factsheet van TNO wordt dat meegenomen.
De Amazonebranden en de westerse verantwoordelijkheid bij de branden |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Amazonebranden bestaan uit een groot aantal relatief kleine brandhaarden en dat veel branden ontstaan zijn langs of in de nabijheid van wegen, wat volgens experts van onder andere NASA1 en de Wageningen Universiteit erop wijst dat veel branden door mensen zijn aangestoken? Laat u zich informeren over het onderzoek naar de veroorzakers van de branden en zo ja, door wie?
Het Kabinet heeft geen zelfstandige informatie over de oorzaken van de branden in de Amazone en baseert zijn oordeel over die branden dan ook op de uiteenlopende berichten daarover en gesprekken met verschillende instanties, waaronder de NASA en het World Resources Institute. Natuurlijke branden zijn zeldzaam in een regenwoud als de Amazone, dus het is aannemelijk dat de meeste bosbranden zijn aangestoken.
Erkent u dat het het handelsverdrag tussen de EU en Mercosur de perverse prikkel in zich draagt voor Braziliaanse veevoer- en veeteeltbedrijven om versneld uit te breiden en daarmee debet is aan de Amazonebranden?
In het EU-Mercosur-Associatieverdrag zijn zowel handelsliberaliserende maatregelen als maatregelen ter bevordering van duurzaamheid en duurzame handel opgenomen. Lidstaten van de EU en Mercosur moeten zich aan hun verplichtingen ingevolge het Klimaatakkoord van Parijs en andere klimaatdoelstellingen houden. Dit wordt in het Associatieverdrag nogmaals bevestigd. Voorts bevat het verdrag bepalingen over het bevorderen van duurzaam bosbeheer, het nemen van maatregelen tegen illegale houtkap en het bevorderen van handel in producten die op duurzame wijze zijn verkregen.
Naar verwachting wordt het EU-Mercosur-Associatieverdrag op zijn vroegst eind volgend jaar aan de Raad voor besluitvorming voorgelegd, als de teksten juridisch zijn opgeschoond en zijn vertaald in alle EU-talen. Momenteel wordt namens de Europese Commissie ook een Sustainability Impact Assessment (SIA) uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zullen naar verwachting eind dit jaar worden gepubliceerd. Op basis van de SIA en alle daarvoor noodzakelijke, juridische opgeschoonde teksten zal het Kabinet zijn standpunt bepalen over het EU-Mercosur-Associatieverdrag.
Heeft u gelezen dat veevoer- en veeteeltbedrijven alvast anticiperen op deze nieuwe investeringsmogelijkheden door grond «gereed te maken» voor landbouw, onder meer door het organiseren van een «Day of Fire»?2 3 Wat vindt u van deze ontwikkelingen?
In zoverre als de bosbranden in de Amazone bewust en illegaal zijn aangestoken, roept het kabinet de betrokken Braziliaanse overheidsinstanties op actiever op te treden. De Braziliaanse overheid is immers primair verantwoordelijk voor (wetgeving t.a.v.) het landgebruik in Brazilië, en voor de voorzorgsmaatregelen tegen en bestrijding van bosbranden in Brazilië.
Waar ligt voor u de grens als het gaat om (beoogde) handelspartners die zich schuldig maken aan het ruim baan geven aan veevoer- en veeteeltbedrijven die de Amazone afbranden?
Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband hard maken om Brazilië te wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, en op het belang van handhaving van eigen regelgeving om het Amazonewoud te beschermen en van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt een extra platform om druk uit te oefenen op Brazilië om zijn internationale verplichtingen na te komen. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Bent u, zoals verwoord in uw brief van mei 20184, nog steeds van mening dat het acceptabel is dat Nederlandse bedrijven meehelpen aan het aanleggen van de infrastructuur voor de zogenaamde «sojaroute» dwars door de Amazone?5
De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, indien daarmee de zogenaamde «sojaroute» wordt bedoeld, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Kamervragen-Bouali nr. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 165 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij bovendien niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Nederlandse kennisbedrijven hebben in 2013 via een «Partners for International Business»-programma een verkennende voorstudie uitgevoerd, waarbij met name ook is gekeken naar het duurzamer gebruik van bestaande infrastructuur. Kennisuitwisseling stond daarbij centraal. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 26 485, nr. 290), organiseerde de ambassade in Brasilia medio 2016 een bijeenkomst, specifiek over de duurzaamheidsaspecten van de «Corredor», met vertegenwoordigers van de Wereldbank en de Braziliaanse federale agentschappen voor respectievelijk water- en wegvervoer.
Bent u bereid om bedrijven, zoals Boskalis, Arcadis, Damen Shipyards, Alewijnse en Van Oord, die de ontbossing in landen elders en specifiek de Amazone faciliteren, ook door het aanleggen van infrastructuur zoals wegen, spoorwegen en havens, uit te sluiten van aanbestedingen van de Nederlandse overheid? Zo ja, wanneer kunt u een plan van aanpak naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u wel bereid om deze bedrijven op deze activiteiten aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek aangaan met bedrijven past in het IMVO-beleid, waarbij de overheid op diverse manieren werkt aan bewustwording op het gebied van IMVO en de mogelijke risico’s op negatieve gevolgen voor mens en milieu die ondernemen met zich mee kan brengen en bedrijven aanspoort tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze aansporing heb ik ook afgelopen juli gezamenlijk met drie andere kabinetsleden gedaan door het uitsturen van een brief aan alle grote bedrijven in Nederland met de aankondiging van de monitoring op de 90%-doelstelling. Met deze doelstelling is de verwachting uitgesproken dat in 2023 90% van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijven. De brief en bijgevoegd informatiepakket lichtten toe wat we van bedrijven verwachten in het kader van gepaste zorgvuldigheid. In najaar 2019 zal een eerste volledige tussenmeting uitgevoerd worden. Op basis van de resultaten wordt besloten hoe bedrijven en/of sectoren die nog niet aan de verwachtingen voldoen/achterblijven, gestimuleerd kunnen worden.
Het uitsluiten van partijen van overheidsaanbestedingen is niet zonder meer juridisch mogelijk. Het inkoopbeleid van de overheid is volop in ontwikkeling, ook hier kijken we hoe we door middel van inkoop bedrijven kunnen stimuleren de OESO-richtlijnen na te leven. Op dit gebied zijn al concrete stappen gezet voor bepaalde risicovolle productcategorieën, zie hiervoor de Kamerbrief over de voortgang maatschappelijk verantwoord inkopen die op 4 juli 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Wij zullen verkennen hoe we het naleven van de OESO-richtlijnen verder kunnen meenemen bij aanbestedingen die relevant zijn voor dergelijke bedrijven.
Bent u bereid om harde maatregelen te treffen zoals een boycot op producten uit Brazilië, zoals veevoer, vlees en suiker? Zo ja, per wanneer zullen deze maatregelen ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook bereid in de EU voor dergelijke maatregelen te pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stok u in gedachten had toen u het in de talkshow Jinek over de wortel en de stok had die het Mercosur-verdrag zou moeten zijn? Betekenen deze ferme woorden dat u uw steun voor het Mercosur-handelsverdrag kunt intrekken, zoals Frankrijk inmiddels ook gedaan heeft?6
De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt de mogelijkheid voor Nederland om, samen met EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere handhaving van milieuwetgeving. Daarnaast kunnen wij Brazilië wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, waaronder die in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD). Dit associatieverdrag biedt een extra platform dat er anders niet zou zijn om druk op Brazilië uit te oefenen.
Het bericht dat Iran nieuwe centrifuges gaat ontwikkelen om uranium te verrijken |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran gaat nieuwe centrifuges ontwikkelen om uranium te verrijken»?1
Ja.
Heeft het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) inmiddels gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja; welke conclusies trekken zij uit de berichtgeving en kunt u zich vinden in de conclusies van het IAEA?
Het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft op 8 september een rapport uitgebracht waarin het meldt dat Iran verschillende soorten centrifuges heeft geïnstalleerd en klaar staat om deze binnenkort te gaan testen. Het IAEA is niet gemandateerd om daar politieke conclusies aan te verbinden. Het is aan de commissie2 die toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action(JCPOA) om vervolgstappen te bepalen.
Uiteraard is Nederland zeer bezorgd over de stappen die Iran neemt; deze hollen het nucleaire akkoord verder uit. Nederland kaart dit met regelmaat aan, bilateraal en multilateraal, meest recent op 10 september in de Bestuursraad van het IAEA en op 16 september tijdens de General Conferencevan het IAEA. Nederland roept Iran met klem op om onmiddellijk terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord.
Bent u ook bekend met het bericht «France Dangles $ 15 Billion Bailout for Iran in Effort to Save Nuclear Deal»?2
Ja.
Hoe apprecieert u deze stap van president Macron om Iran te compenseren teneinde de nucleaire deal te redden? Hoe kan Nederland helpen te voorkomen dat de EU door Iran tegen de Verenigde Staten wordt uitgespeeld, gezien het belang van de nucleaire deal voor onze veiligheid en in het licht van toenemende Amerikaanse sancties?
Nederland is niet direct betrokken geweest bij de ontwikkeling van Franse plannen om Iran mogelijk direct te compenseren, maar Nederland is voorstander van Europese diplomatieke inspanningen om de impasse rond het JCPOA te doorbreken. Nederland en de EU zetten zich in voor het behoud van het nucleaire akkoord met Iran. Nederland doet dit o.a. met steun voor INSTEX.
Tegelijkertijd maakt Nederland zich zoals gezegd ernstige zorgen over de stappen door Iran. Nederland en de EU blijven Iran dan ook oproepen terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord. Tevens maakt Nederland zich zorgen over de rol die Iran speelt in de conflicten in Syrië en Jemen, steun aan terroristische organisaties als Hezbollah, het ballistische raketprogramma van het land en de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran. Deze zorgen tracht Nederland samen met EU-partners te adresseren door middel van een combinatie van druk en kritische dialoog.
Hoe wordt voorkomen dat compensatie en de Europese inzet omtrent het Joint Comprehensive Plan of Action bijdraagt aan het financieren van terreur door Iran?
Via de EU en VN is er nog een significant pakket aan sancties van kracht, te weten een wapenembargo en sancties met betrekking tot het ballistische raketprogramma en het verkrijgen van massavernietigingswapens (m.n. gericht tegen de Islamitische Revolutionaire Garde Corps). Daarnaast zijn er tegen bepaalde personen terrorismesancties van kracht en is er een apart regime voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Tevens spant Nederland zich binnen de Financial Action Task Force (FATF) in om te zorgen dat Iran wetgeving aanneemt om o.a. witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. In dit proces heeft Iran belangrijke stappen gezet, maar het ratificeren van de Palermoconventie en de antiterrorismefinancieringsconventie (CFT) dient Iran nog te doen. Nederland roept Iran geregeld op deze laatste belangrijke stap te zetten.
Bent u van mening dat bepaalde door de Verenigde Staten opgevoerde acties wel degelijk zijn te rechtvaardigen, bijvoorbeeld de acties tegen entiteiten onder aanvoering van de revolutionaire garde?3 Zo ja, bent u van mening dat de EU de VS zou moeten steunen in deze acties? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland een aanzienlijk aantal van de zorgen die de Verenigde Staten hebben over Iran, deelt (zie ook het antwoord op vraag 4) en zich dan ook inspant om deze zorgen te adresseren. Reeds vóór de totstandkoming van het JCPOA waren EU-sancties van kracht tegen de Revolutionaire Garde – IRGC – en personen en entiteiten die daaronder vallen. De Nederlandse aanpak van de zorgen ten aanzien van Iran is gebaseerd op een combinatie van druk en kritische dialoog. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Het artikel 'Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude' |
|
Maurits von Martels (CDA), Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Geurts en Von Martels over het handelen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) met ondeugdelijk pootgoed en opvolging van meldingen door keuringsdiensten?2
Ja.
Kunt u toelichten of u in de beantwoording van vraag 13 van de eerder gestelde schriftelijke vragen onjuiste informatie heeft gegeven aan de Kamer, aangezien u schrijft dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) tuchtrechtmaatregelen kan nemen op basis van de Landbouwkwaliteitswet maar de directeur van de NAK aangeeft dat zij enkel op basis van de Zaaizaad- en Plantgoedwet keuring opschorten en hooguit last- of dwangsommen kunnen opleggen maar geen geldboetes?3 4
Het antwoord 13 waar u op doelt5, ging over de mogelijkheden van de vier plantaardige keuringsdiensten in algemene zin, niet specifiek over de NAK. De NAK is op grond van de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (ZPW) inderdaad niet bevoegd tot het opleggen van een geldboete. In de beantwoording van vraag 13 is ingegaan op een eventuele uitbreiding van de bevoegdheden van de vier plantaardige keuringsdiensten in Landbouwkwaliteitswet of Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005.
Welke handhavingsmaatregel kan de NAK allemaal nemen tegen fraude van een niet-gecertificeerd bedrijf?
Op grond van de ZPW heeft de NAK meerdere bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. Dit betreft:
De bevoegdheid tot het schorsen, intrekken dan wel doorhalen van een erkenning of registratie van leveranciers;
De bevoegdheid om ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te nemen, op te slaan of te vernietigen of op kosten van de overtreder dergelijke maatregelen te treffen;
De (gemandateerde) bevoegdheid tot het toepassen van de herstelsancties last onder bestuursdwang en last onder dwangsom.
Naast de genoemde bestuursrechtelijke handhaving kan sprake zijn van strafrechtelijke handhaving. Hierin is de rol van de NAK beperkt tot het aan de NVWA melden van de geconstateerde overtreding. Het betreft dan vooral situaties waarbij achteraf wordt vastgesteld dat er in strijd met de wettelijke regels teeltmateriaal in de handel is gebracht, terwijl het niet meer mogelijk is de overtreding ongedaan te maken (herstelsancties) of de schade als gevolg hiervan te beperken.
Kunt u aangeven welke signalen de NVWA het afgelopen jaar heeft ontvangen die gerelateerd zijn aan de pootgoedfraude en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Op 10 april jl. heeft de NAK aan de NVWA gemeld dat in België valse NAK-labels zijn aangetroffen op pootaardappelen uit Nederland. Op 27 mei jl. is dit gemeld door Breeders Trust aan de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (NVWA-IOD).
Een NVWA inspecteur (bijzonder opsporingsambtenaar – BOA) en een NAK keurmeester (toezichthouder) hebben op 12 april de handelaar bezocht die de aardappelen aan Belgische afnemers had geleverd. Op 16 april maakt de NAK een persbericht publiek met daarbij een afbeelding van een vals certificaat. De NVWA-IOD (Inlichtingen- en Opsporingsdienst) pakte het dossier daarna op. Dit onderzoek loopt nog en vanwege het strafrechtelijke aspect hiervan, kan ik hierover geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven welke acties de NVWA zelf ondernomen heeft na de eerste berichtgeving in de media over mogelijke fraude met aardappelen?
De berichtgeving in de media was het gevolg van een persbericht van de NAK van 16 april. De activiteiten van de NVWA waren reeds op 10 april gestart naar aanleiding van de melding van de NAK. Zie verder mijn antwoorden op vraag 5.
Deelt u de mening dat de «slappe» aanpak van de NVWA (zoals het niet handelend optreden bij fraude en het gewas gecontroleerd laten uitgroeien) het gezag ondermijnt en imagoschade op de loer ligt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft binnen haar mogelijkheden en bevoegdheden volgens de regels opgetreden. Er loopt een strafrechtelijk (voor)onderzoek door de NVWA-IOD. De (vermeende) fraude wordt serieus genomen. Daarnaast zijn maatregelen genomen om de fytosanitaire risico’s af te dekken (op kosten van de telers), namelijk gecontroleerde uitgroei van het gewas, met inspecties, monstername en toetsing van monsters. Het onderzoek in het veld en in het laboratorium heeft ondertussen plaatsgevonden en heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. De gevolgde werkwijze is in lijn met de historie, waarbij in vergelijkbare situaties (pootgoed zonder bewijs van goedkeuring) vernietiging van het gewas als disproportioneel werd gezien.
Na het in werking treden van de nieuwe Plantgezondheidswet ontstaat de mogelijkheid om bij telers die illegaal pootgoed uitplanten, naast fytosanitaire maatregelen (die bedoeld zijn om een fytosanitaire risico te voorkomen, te beperken of te elimineren) ook een bestuurlijke boete op te leggen.
Bij gezamenlijk onderzoek bij dergelijk dossiers moet onderscheid gemaakt worden tussen de taken en verantwoordelijkheden van de NAK respectievelijk de NVWA, tussen gedrag dat al of niet frauduleus lijkt, en tussen fraude- en fytosanitaire risico’s. Daar is door de NVWA juist naar gehandeld.
Is de veronderstelling juist dat, als de NVWA eerder had ingegrepen, een deel van het «foute» pootgoed niet gepoot was geweest? Zo ja, vanwaar deze vertraging?5
Tot 3 mei was alleen bekend dat het om Belgische telers ging en niet bekend dat twee daarvan ook op Nederlands grondgebied hadden uitgepoot. Dit werd pas duidelijk na een melding van het FAVV (Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen) op 3 mei. De aardappelen zaten op die datum al 2–3 weken in de grond.
Kunt u toelichten waarom in deze fraudezaak een verschillende aanpak door de Nederlandse en Belgische autoriteiten gerechtvaardigd is als er Nederlandse en Belgische bedrijven bij betrokken zijn?
De NVWA heeft maatregelen opgelegd voor de uitplant van het illegale pootgoed die naar Nederlands recht en gezien eerdere besluiten het meest passend zijn, waarbij alle betrokken belangen zijn afgewogen. Het FAVV heeft andere maatregelen opgelegd met toepassing van het Belgisch recht. De nationale autoriteiten hebben vrijwel tegelijk de maatregelen opgelegd (NVWA: 10 mei, FAVV: 10 en 13 mei).
Kunt u een overzicht geven van de handhavingsmogelijkheden van alle plantaardige keuringsdiensten voor fraude en in welke omstandigheden de betreffende plantaardige keuringsdienst een bepaalde handhavingsmaatregel kan nemen?
De in mijn antwoord op vraag 4 genoemde mogelijkheden tot bestuursrechtelijke handhaving gelden ook voor Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (Naktuinbouw). Het Kwaliteits-Controle-Bureau (KCB) en Bloembollenkeuringsdienst (BKD) hebben eveneens een (gemandateerde) bevoegdheid tot het toepassen van de herstelsancties last onder bestuursdwang en last onder dwangsom maar dan op basis van de Landbouwkwaliteitswet. In deze wet kan sprake zijn van bestuursrechtelijke, tuchtrechtelijke of strafrechtelijke handhaving van de bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde verplichtingen. De mogelijke maatregelen die het tuchtgerecht van de betreffende keuringsdienst kan opleggen zijn berisping, een geldboete per overtreding tot maximaal € 20.750 (vierde categorie als bedoeld in het Wetboek van strafrecht), verscherpte controle op kosten van het bedrijf voor ten hoogste twee jaren en openbaarmaking van de uitspraak van het tuchtgerecht. Het OM kan in overleg met de keuringsdienst besluiten tot strafrechtelijke in plaats van tuchtrechtelijke vervolging.
Bent u bereid om te bekijken of de handhavingsmogelijkheden van de plantaardige keuringsdiensten kunnen worden uitgebreid met de bestuurlijke boetes, zoals voorgesteld door de directeur van de NAK?6
In de Zaaizaad-en Plantgoedwet 2005 en Landbouwkwaliteitswet is nu geen mogelijkheid opgenomen om overtredingen met een bestuurlijke boete af te doen. Ik zal de inzet van de nu in deze regelgeving opgenomen handhavingsinstrumenten evalueren en daarbij ook de plantaardige keuringsdiensten en de sector betrekken. Ik streef ernaar deze evaluatie uiterlijk in 2021 af te ronden. De resultaten van deze evaluatie kunnen aanleiding geven om de introductie van het systeem van bestuurlijke boetes te overwegen.
Ik zie nu geen aanleiding om het wetsvoorstel Plantgezondheidswet, waarin enkel de mogelijkheid voor de Minister is opgenomen om een bestuurlijke boete op te leggen, te wijzigen. Deze verantwoordelijkheidsverdeling sluit aan bij de andere publieke domeinen voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak «De bijdrage van de NVWA aan het opsporen en aanpakken van de potgoedfraude is letterlijk nul» van de directeur van de NAK?7
De NVWA-IOD is naar aanleiding van de informatie over vermoedelijke fraude bezig met een strafrechtelijk (voor)onderzoek.
Kunt u in een tijdlijn aangeven hoe de samenwerking tussen de NVWA en de NAK eruit heeft gezien in deze casus?
De melding van de NAK over valse labels, de gezamenlijke start van het onderzoek tot het besluit van beide organisaties om zelfstandig het onderzoek te vervolgen, bestrijkt een periode van 5 werkdagen:
Woensdag 10 april: melding NAK inzake pootgoed met valse labels. NVWA wijst BOA (bijzondere opsporingsambtenaar) aan die het onderzoek gaat doen.
Donderdag 11 april: interne voorbereiding van de BOA op het onderzoek.
Vrijdag 12 april: NVWA BOA en NAK Keurmeester starten gezamenlijk het onderzoek bij de handelaar.
Maandag 15 april: Veelvuldig afstemming tussen NVWA en de NAK, o.a. over de wisselwerking tussen opsporing en toezicht en omgang met bewijsstukken zoals het vervalste certificaat.
Dinsdag 16 april: NAK stuurt een persbericht uit met een afbeelding van een vals certificaat waarna de NVWA-IOD geïnformeerd wordt. De NAK gaat ook zelfstandig verder.
Daarvoor, op 5 april, heeft nog een overleg plaatsgevonden tussen NAK, NVWA en Breeders Trust inzake pootgoedfraude. Dit overleg had tot doel elkaar te informeren wat er speelt en hoe fraudegevallen effectief en samen kunnen worden opgepakt.
Bent u bereid deze samenwerking te verbeteren ten behoeve van het internationale imago van onze pootgoedsector?
Doordat NVWA en NAK beide vanuit hun eigen expertise en mandaat aan deze zaak werken, ontstond er een spanningsveld op het scheidsvlak handhaven en het onderzoek ter voorbereiding op een eventuele strafzaak. Dit is verklaarbaar door het unieke karakter van deze zaak: de omvang ervan, de leveringen over de landsgrens heen, het gebruik van valse NAK-labels en de signalering midden in het pootseizoen. De NVWA is van plan om met de keuringsdiensten te komen tot een heldere instructie bij de samenwerking op het grensvlak van toezicht en opsporing.
De NVWA en de NAK kennen een lange historie van goede, intensieve samenwerking. Daar waar het niet goed gaat moet het verbeterd worden. Er is initiatief genomen om met elkaar hierover het gesprek aan te gaan.
Kunt u per plantaardige keuringsdienst per jaar vanaf 2010 aangeven hoeveel meldingen van vermoedelijke fraude er zijn gedaan aan de NVWA?
Onder fraude verstaat de NVWA: doelbewust bedrog met winstoogmerk. Vermoedelijke fraude wordt niet als aparte categorie geregistreerd. In onderstaande tabel is de gevraagde informatie weergegeven vanaf 2017 tot nu. In 2017 zijn geen meldingen van vermoedelijke fraude geweest. In de jaren daarvoor waren de registraties en rapportages binnen het fytosanitaire domein vooral gericht op vondsten van schadelijke (quarantaine)organismen.
Kwaliteits Controle Bureau (KCB)
2018 (1), 2019 (3)
3x strafrecht (Proces Verbaal + overdracht aan OM);
1x bestuursrecht (intrekken exporterkenning + verbeterplan)
Naktuinbouw
2019 (2)
1x bestuursrecht (verscherpt toezicht op kosten van bedrijf + verbeterplan administratie);
1x bestuursrecht (corrigerende maatregel)
NAK
2019 (1)
Zie antwoord bij vraag 13
Bloembollenkeuringsdienst (BKD)
2018 (1)
1x bestuursrecht (verscherpt toezicht op kosten bedrijf)
Naast deze vermoedelijke fraudemeldingen ontvangt de NVWA jaarlijks tientallen meldingen van de keuringsdiensten, vooral over lichte overtredingen van fytosanitaire regels.
Hoeveel meldingen over vermoedelijke fraude van de keuringsdiensten aan de NVWA hebben per jaar en per plantaardige keuringsdienst geleid tot handhaving door de NVWA vanaf 2010 en wat voor handhavingsmaatregelen waren dit?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel meldingen van plantaardige keuringsdiensten over vermoedelijke fraude hebben sinds 2010 uiteindelijk geleid tot strafrechtelijke vervolging?
Zie mijn antwoord op vraag 15. Het is aan het OM om te besluiten of en, zo ja wanneer dossiers tot een rechtszaak leiden.
Een leerling-zweminstructeur die wordt verdacht van ontucht met minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een leerling-zweminstructeur ontucht zou hebben gepleegd met zes jonge kinderen en dat de zwemclub waar hij voor werkte het heeft nagelaten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te vragen van de bewuste instructeur; wat is daarop uw reactie?1 2
Ja.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik zoals ontucht zijn onacceptabel. Ik ondersteun de sportsector om alles in het werk te stellen om een veilige sportomgeving te creëren en om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. Zo ondersteunt het Centrum Veilige Sport verenigingen bij het opzetten van een effectief preventiebeleid, maar ook bij het praktisch reageren op grensoverschrijdend gedrag.
In de zwemsector zijn veel vrijwilligers actief. Voor hen bestaat de regeling gratis Verklaring Omtrent Gedrag. Via deze regeling kunnen vrijwilligers, die werken met kwetsbare mensen, gratis een VOG aanvragen. Sportclubs kunnen op deze wijze nagaan of iemand een justitieel verleden heeft. De sportsector wordt gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze regeling.
Klopt het dat verdachte in het verleden een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) opgelegd heeft gekregen?
Dit betreft een maatregel in het Nederlandse jeugdstrafrecht. Het past mij niet om op deze individuele casus in te gaan.
Op grond waarvan woonde de verdachte in een begeleidwonenproject? Waaruit bestond deze begeleiding precies? Hield deze begeleiding bijvoorbeeld ook in dat er toezicht was?
Deze vragen gaan over de zorgvraag van de betrokkene en de wijze waarop hier vanuit de instelling voor begeleid wonen invulling aan is gegeven. In verband met de privacy van de betrokkene kan ik deze vragen niet beantwoorden. Bovendien loopt het strafrechtelijk onderzoek nog.
In algemene zin kan ik u melden dat begeleid wonen op verschillende gronden mogelijk is, bijvoorbeeld op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De gemeente kan een maatwerkvoorziening voor begeleiding verstrekken en de burger kan zelf het wonen regelen. Maar het kan ook een vorm van beschermd wonen zijn, waarbij de gemeente een maatwerkvoorziening bestaande uit wonen en ondersteuning verstrekt. Hierbij zorgt de aanbieder voor toezicht en begeleiding.
Was de achtergrond van verdachte bekend bij de instelling van het begeleidwonenproject? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen gaan over het handelen door de instelling voor begeleid wonen in deze individuele situatie. Ik kan hier niet op ingaan gedurende een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het, dat de begeleidwoneninstelling en de zwemclub geen contact met elkaar hebben gehad over verdachte? Hoe kan dat en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
De Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB) adviseert zwemclubs een VOG te vragen, maar vindt u ook dat een VOG verplicht zou moeten zijn voor (leerling)zweminstructeurs? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Een sector dient in gezamenlijkheid met de betreffende vakminister te besluiten om over te gaan tot invoering van een wettelijke VOG-verplichting. Dit wordt niet wenselijk geacht in de sportsector vanwege de vele soorten van (vrijwilligers)werk en de hoeveelheid vrijwilligers in de sport (circa 10% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder is maandelijks of vaker actief als vrijwilliger in de sport). Een wettelijke verplichting vergroot de regeldruk voor de sector aanzienlijk. Daarnaast is het belangrijk dat iedere sportvereniging zelf over een veilige omgeving nadenkt en daarbij de afweging maakt of en voor welke vrijwilligers een VOG nodig is. In dit maatwerk zal daarom niet worden getreden.
Momenteel adviseert de KNZB verenigingen al nadrukkelijk om personen die met kwetsbare groepen werken een VOG aan te laten vragen. Daarnaast stelt de KNZB zelf het hebben van een VOG in de opleiding voor zwemtrainers en -instructeurs reeds verplicht. Doordat een VOG vereist is voor het succesvol afronden van de opleiding, vindt hierop vanzelf controle plaats.
Dit kabinet zet in op het ondersteunen van sportverenigingen bij het maken van integriteitsbeleid. Het aanvragen van een VOG voor vrijwilligers kan hier onderdeel van uitmaken. Uit onderzoek is gebleken dat een VOG voor vrijwilligers vooral effectief is als deze wordt ingezet als sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van gedragsregels, een vertrouwenspersoon, een zorgvuldig aannamebeleid en een open cultuur op de sportclub is evenzeer van belang.3 Sportbonden en -verenigingen kunnen bij vragen over integriteitsbeleid gebruik maken van de kennis die het Centrum Veilige Sport beschikbaar stelt.
Worden zwemclubs op dit moment steekproefsgewijs gecontroleerd op het gegeven of zij wel of niet een VOG vragen van hun medewerkers c.q. leerling-medewerkers? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze controles alsnog in het leven te roepen?
Nee, dit gebeurt niet aangezien medewerkers en leerling-medewerkers niet onder een wettelijke VOG-plicht vallen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Vindt u dat zwemclubs ouders actief zouden moeten informeren als zij inderdaad VOG’s vragen voor hun medewerkers, maar zeker ook wanneer zij dit niet doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat verenigingen duidelijk kenbaar maken hoe hun brede integriteitsbeleid eruit ziet, waarin VOG’s een plek kunnen hebben. De KNZB adviseert dat ook aan hun verenigingen, om maatregelen te nemen die bijdragen aan een veilige sportomgeving en deze actief onder de aandacht te brengen bij de leden. Het al dan niet communiceren van maatregelen aan ouders is iets wat bij de betreffende sportverenigingen zelf ligt.
De voortgang van het behoud van het dossier ‘Sanders’ |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is inmiddels voldaan aan de toezegging van 16 augustus 2017 dat het dossier «Sanders», dat op 4 oktober 2001 is overgebracht naar het Nationaal Archief, zo snel mogelijk zal worden gedigitaliseerd?1
Ja, de betreffende filmrollen zijn in de periode van april tot en met juli 2018 gedigitaliseerd.
Als dit dossier nog altijd niet is gedigitaliseerd, hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit zo snel mogelijk wel gebeurt? Als dit dossier ondertussen wél is gedigitaliseerd, welke delen zijn dan nu toegankelijk?
Nu de filmrollen zijn gedigitaliseerd, zijn ze toegankelijk. Voor het BNV-archief, waarvan het dossier «Sanders» onderdeel is, geldt een beperking op de openbaarheid vanwege de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen. Deze beperking vervalt op 1 januari 2025. Zolang de beperking van kracht is, kunnen verzoeken tot inzage worden gericht aan de algemene rijksarchivaris, die hierover beslist.
Het bericht ‘Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: ‘Dit is een stille coup’’ |
|
Monica den Boer (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het raadsel rond de val van burgemeester Peter de Koning: «Dit is een stille coup»»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht. Het vertrek van burgemeester De Koning valt te betreuren. In algemene zin is een kwestie als deze schadelijk voor het openbaar bestuur in het algemeen en voor het aanzien van het burgemeestersambt in het bijzonder.
Ik heb dan ook aanleiding gezien de commissaris van de Koning om ambtsbericht te verzoeken. De commissaris heeft mij geïnformeerd over de aanleiding en achtergronden van het vertrek van de burgemeester.
Inmiddels heeft op 16 september 2019 ook een besloten raadsvergadering plaatsgevonden waarin de gemeenteraad van Gennep is bijgepraat over de situatie.
Wat vindt u van de geschetste gang van zaken in Gennep waarbij het onduidelijk blijkt te zijn voor de burgemeester zelf, voor een deel van de gemeenteraad en voor burgers van Gennep, waarom de burgemeester is «gedwongen» om op te stappen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van emeritus hoogleraar bestuurskunde Arno Korsten «Wat er in Gennep gebeurt, is hoogst ongebruikelijk én schadelijk voor het aanzien van het lokaal bestuur»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de procedure, inclusief de rol van het College en de vertrouwenscommissie, die in Gennep gevolgd is, in de geest van en conform de Gemeentewet is?
De bestuurlijke verhoudingen binnen het college van burgemeester en wethouders zijn verstoord, zoveel is duidelijk. De burgemeester heeft uiteindelijk ook zelf hierin aanleiding gezien om ontslag te verzoeken.
Van ontslag in de zin van artikel 61b van de Gemeentewet (verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de raad, gevolgd door een aanbeveling tot ontslag van de burgemeester) is geen sprake. Noch is er enige formele rol of bevoegdheid van de vertrouwenscommissie in deze aangelegenheid. Die is er immers slechts bij benoeming en herbenoeming van een burgemeester.
In de praktijk is in veel gemeenten, zo ook in Gennep, een semi-permanente vertrouwenscommissie, belast met het voeren van periodieke klankbordgesprekken met de burgemeester. De wet biedt die ruimte.
Kent u andere gevallen waarbij het voor inwoners en de gemeenteraad onduidelijk is waarom de burgemeester aftreedt? Vindt u dit onwenselijk? Kunt u dit toelichten?
De burgemeester opereert in een lokaal-politieke context; hoewel hij een onafhankelijke en onpartijdige positie inneemt, is hij voor zijn functioneren feitelijk afhankelijk van de raad, en afgeleid het college. Uiteindelijk moet een burgemeester ook zelf het gevoel hebben dat hij zijn functie met gezag kan vervullen. Dat was hier niet langer het geval, er was naar het oordeel van alle betrokkenen sprake van een onwerkbare situatie.
Met het oog op het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur moet waar mogelijk maximale duidelijkheid worden gegeven over het ontslag van een burgemeester, maar wel met inachtneming van die zaken waarbij op grond van artikel 61b van de Gemeentewet – de gangbare procedure – geheimhouding rust; dat de gemeenteraad in die gevallen over meer informatie beschikt dan het publiek, vloeit logischerwijze voort uit het stelsel.
Wat vindt u ervan dat vertrouwenscommissies en een deel van het college, naar het schijnt, burgemeesters kunnen dwingen af te treden, zonder daarvoor een concrete reden te noemen? Bent u het eens dat er bij het aftreden van een burgermeester meer transparantie gewenst is?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u de conclusie van het artikel dat er bij het (gedwongen) aftreden van een burgemeester tekst en uitleg moet zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de rol van de commissaris van de Koning in situaties als deze, als hoeder van de gemeentelijke integriteit?
De commissaris van de Koning ziet op grond van de Gemeentewet en de Ambtsinstructie commissaris van de Koning toe op een ordelijk verloop van de procedure met betrekking tot het ontslag van een burgemeester. Daarnaast kan de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) adviseren en bemiddelen in geval van bestuurlijke problemen en indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
Een en ander laat echter onverlet dat een burgemeester zelf de overtuiging moet hebben dat hij nog in voldoende mate kan functioneren.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek. Wel zal ik naar aanleiding van de casus Gennep de thematiek met de commissarissen van de Koning bespreken.
Bent u bereid tot een nader onderzoek over het ontbreken van transparantie rondom het aftreden van burgemeesters? Met de nadruk op de vraag hoe vaak dit gebeurt en hoeveel openheid er is over de reden van aftreden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Oekraïne laat belangrijke MH17 verdachte vrij’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oekraïne laat belangrijke MH17 verdachte vrij»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat deze belangrijke verdachte in de ramp met vlucht MH17 nu in vrijheid zijn proces af kan wachten?
De Oekraïense rechter heeft de heer Tsemach op 5 september jl. vrijgelaten uit diens voorlopige hechtenis in een strafzaak die geen verband hield met het neerhalen van vlucht MH17.
Het Nederlandse OM heeft aangegeven de heer Tsemach beschikbaar te willen houden voor het onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Het onderzoek naar de rol van deze persoon bij de strafbare feiten loopt nog. Zoals in de Kamerbrief (Kamerstuk 33 997, nr. 144) van 7 september jl. is gemeld en tijdens het vragenuurtje van 11 september jl. met uw Kamer is besproken, is de heer Tsemach inmiddels onderdeel geworden van een gevangenenruil tussen Oekraïne en Rusland die zaterdag 7 september heeft plaatsgevonden. De heer Tsemach is op zaterdag 7 september naar Moskou gebracht.
Hoe verhoudt deze vrijlating zich naar uw oordeel tot de berichtgeving rond de gevangenenruil tussen Oekraïne en Rusland, waar deze verdachte onderdeel van was?
Zowel de uitspraak van de Oekraïense rechter als het besluit om akkoord te gaan met het Russisch verzoek Tsemach onderdeel uit te laten maken van een gevangenenruil, zijn Oekraïense aangelegenheden. Zoals in de Kamerbrief van 7 september jl. (Kamerstuk 33997. nr. 144) is gemeld heeft Rusland bij deze ruil onder meer de 24 Oekraïense zeelieden overgedragen die het sinds 2018 in weerwil van een bindende uitspraak van het internationaal Zeerechttribunaal vasthield. Oekraïne is een belangrijke partner in het JIT en in het ter verantwoording roepen van de verantwoordelijken voor het neerhalen van MH17, zoals beoogd met VNVR resolutie 2166. Het kabinet betreurt echter zeer dat dhr. Tsemach op deze manier onderdeel is gemaakt van de gevangenenruil.
Hoe heeft Oekraïne gereageerd op het verzoek van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) van afgelopen week om deze verdachte beschikbaar te houden?
Zie het antwoord op vragen 2 en 7
Hoe verhoudt de vrijlating van deze verdachte zicht tot het verzoek van het Nederlandse OM om deze verdachte beschikbaar te houden? Bracht dit officiële verzoek enige juridische verplichtingen met zich mee voor Oekraïne?
Zie het antwoord op vraag 2
De Oekraïense autoriteiten hebben geen juridische verplichting richting Nederland geschonden door de heer Tsemach onderdeel uit te laten maken van de gevangenenruil. Om te voorkomen dat dhr. Tsemach onderdeel zou worden van de gevangenenruil is door Nederland via diplomatieke en politieke kanalen op het hoogste niveau overleg gevoerd. In reactie hierop hebben de Oekraïense autoriteiten toegezegd de uitruil enige tijd te zullen uitstellen om het OM in gelegenheid te stellen dhr. Tsemach nogmaals te horen. Dit is gebeurd.
Hoe verhoudt de vrijlating van deze verdachte zich tot de overeenkomsten binnen het bilaterale MH17-verdrag tussen Nederland en Oekraïne? Heeft Oekraïne zich naar uw oordeel door deze vrijlating schuldig gemaakt aan een schending van de afspraken omtrent de omgang met MH17 verdachten?
Het bilaterale verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 (bilateraal MH17-verdrag), regelt de overdracht van strafvervolging en, voorziet in de mogelijkheid voor een Oekraïense verdachte die zich in Oekraïne bevindt om via een videoverbinding deel te nemen aan een strafproces in Nederland. Ook is in het verdrag de tenuitvoerlegging geregeld van een in Nederland opgelegd vonnis. De Oekraïense autoriteiten hebben in dit kader geen verplichtingen voortkomend uit het bilateraal MH17-verdrag geschonden.
Heeft u geprobeerd op andere wijze, bijvoorbeeld op persoonlijk of hoog ambtelijk niveau, de vrijlating dan wel uitlevering van deze verdachte door Oekraïne te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief van zaterdag 7 september jl. en tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer van 10 september jl. is via diplomatieke en politieke kanalen meermaals en tot op het hoogste niveau overleg gevoerd. Het kabinet heeft er bij de betrokken Oekraïense autoriteiten op aangedrongen dhr. Tsemach geen deel uit te laten maken van de gevangenenruil. Daarbij is steeds het belang benadrukt dat het OM hecht aan het ter beschikking houden van dhr. Tsemach in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. In reactie hierop hebben de Oekraïense autoriteiten toegezegd de uitruil enige tijd te zullen uitstellen om het OM in gelegenheid te stellen dhr. Tsemach nogmaals te horen. Dit is ook gebeurd.
Zoals ook aan uw Kamer gemeld tijdens het vragenuur van 10 september jl. heeft het OM, nu de gevangenenruil heeft plaatsgevonden een verzoek tot aanhouding, met als doel uitlevering van dhr. Tsemach bij de Russische autoriteiten neergelegd. Dit verzoek is ook reeds via diplomatieke kanalen kracht bij gezet. Zo is op dinsdag 10 september jl. aan de Russische Tijdelijk Zaakgelastigde op het Ministerie van Buitenlandse Zaken het belang van spoedige Russische medewerking aan dit verzoek ook overgebracht. Door de Nederlandse tijdelijk zaakgelastigde in Moskou is deze boodschap op 12 september jl. nogmaals overgebracht aan de Russische autoriteiten.
Maakt u zich eveneens ernstig zorgen dat één van de mogelijk betrokkenen in de zaak rond MH17 nu op vrije voeten is, waardoor de kans bestaat dat hij niet gehoord kan worden in deze zaak?
Nu de heer Tsemach naar de Russische Federatie is overgebracht, heeft het OM de Russische Federatie om diens voorlopige aanhouding gevraagd ter uitlevering aan Nederland. Het verzoek van het OM is ook via diplomatieke kanalen kracht bij gezet en daarbij is Rusland opgeroepen volledige en spoedige medewerking te verlenen aan dit verzoek. Op basis van VN-Veiligheidsraadsresolutie 2166 is Rusland ook gehouden aan medewerking met het strafrechtelijk onderzoek.
Zie verder het antwoord op vragen 2 en7
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de Oekraïense autoriteiten over deze vrijlating, hen op deze gang van zaken aan te spreken en hen te verzoeken deze verdachte wederom in hechtenis te nemen vanwege zijn mogelijke betrokkenheid bij de MH17-ramp en het belang van zijn getuigenis in het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie verder het antwoord op vragen 2 en7
Welke manieren ziet u om deze verdachte in zicht te houden en te voorkomen dat hij niet gehoord kan worden in de zaak rond MH17?
Zie verder het antwoord op vragen 2 en7
Het is aan het OM om samen met de JIT-partners te kijken welke stappen zij nu zetten.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Haarendael restaureren? Technisch kán alles...maar er moet ook geld zijn’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Haarendael restaureren? Technisch kán alles ... maar er moet ook geld zijn»?1
Ja.
Onderkent u de historische waarde van Haarendael, in eerste instantie als seminarie en daarna als gijzelaarskamp?
Haarendael heeft inderdaad bijzondere historische waarde, daarom zijn delen van het complex aangewezen als rijksmonument. De rijksmonumentale gebouwen op het terrein tonen de ontwikkelingsgeschiedenis van het seminarie vanaf 1837 en hebben onder meer monumentale waarde vanwege hun architectuurhistorische kwaliteit en als uitdrukking van de religieuze geschiedenis in Nederland in de 19de en 20ste eeuw.
Daarnaast werd het in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter gebruikt als gijzelaarskamp en huis van bewaring, onder andere voor het interneren van verzetsstrijders en agenten van het Englandspiel, van wie velen uiteindelijk de dood vonden. Sinds 2000 bevindt zich op Haarendael de Gedenkplaats Haaren 1940–1945.
Welke gevolgen heeft de brand voor het handhavingstraject van de gemeente Haaren tegen verwaarlozing van het complex?
Tegen de eigenaar loopt sinds mei 2017 een handhavingstraject in verband met verwaarlozing van het complex. De gemeente Haaren had dit ingesteld met een beroep op de instandhoudingsplicht, zoals opgenomen in de Erfgoedwet. In het kader hiervan was een last onder dwangsom opgelegd. Ik heb van de gemeente Haaren vernomen dat de bestaande opgelegde last onder dwangsom zal moeten worden herzien. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken die momenteel plaatsvinden naar de bouwkundige en constructieve toestand van het pand is de gemeente voornemens de eigenaar te vragen nieuwe maatregelen te treffen.
Welke maatregelen zijn of worden genomen om de bij de brand overgebleven restanten van het gebouw te consolideren tegen weersinvloeden en instortingsgevaar, om te voorkomen dat de gespaarde onderdelen alsnog verloren gaan?
Van de gemeente, het bevoegd gezag in dezen, heb ik vernomen dat er op dit moment onderzocht wordt welke maatregelen mogelijk zijn: een constructeur maakt een bouwkundige opname van het pand, waarna aan de hand van de bevindingen een opruimings-/ demontageplan en stutplan wordt opgesteld. Ook dienen de te behouden muren afgedekt te worden tegen waterschade en vorst. De gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben hierover intensief contact. Ook kijkt de gemeente naar noodzakelijke veiligheidsmaatregelen. De eigenaar, met wie de gemeente bestuurlijk en ambtelijk overleg heeft, is verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan.
Bent u bereid met betrokken partijen in overleg te treden om de mogelijkheden voor de toekomst van dit monumentale complex te verkennen?
Ja. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal namens mij via de gemeente betrokken zijn bij gesprekken over de toekomst van het complex.
Gasvrij wonen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen mensen met een psychische aandoening weigeren?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht hierover.
Welke weigeringsgronden zijn toegelaten voor uitvaartverzekeraars?
In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. Hiervoor hoeft een verzekeraar zich niet op een (wettelijke) weigeringsgrond te beroepen. Wel perkt de wet de vrijheid om een eigen acceptatiebeleid te voeren voor bepaalde verzekeringen of gevallen in (zie bijvoorbeeld de in de beantwoording van vraag 4 beschreven wetgeving).
Vindt u het ook onwenselijk dat nabestaanden moeten crowdfunden omdat een verzekering niet mogelijk is?
Ik vind het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Een langdurige mentale beperking is een handicap in de zin van die wet. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s als onderdeel van het acceptatiebeleid. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Bent u bereid deze discriminerende maatregel niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De hoogte van leges voor een Kinderpardon-aanvraag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deze families hebben recht op kinderpardon, maar geen geld voor de aanvraag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de persoonlijke financiële situatie van een aanvrager niet van doorslaggevende betekenis mag zijn bij het bepalen of hij/zij recht heeft op verblijf op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het legesvereiste gold alleen voor personen die niet door de ambtshalve herbeoordeling van een eerder ingediende aanvraag onder de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Afsluitingsregeling) vielen. Personen die niet in aanmerking kwamen voor een ambtshalve herbeoordeling, maar van oordeel waren toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling, konden tot 25 februari 2019 op eigen initiatief een aanvraag indienen. Voor deze aanvragen dienden leges betaald te worden. In een aantal gevallen, waarbij personen niet direct de leges konden betalen, heeft de IND meermaals de gelegenheid geboden om alsnog tot betaling over te gaan. Hierin werd maatwerk geleverd.
Normaal gesproken geldt voor niet-tijdelijke humanitaire verblijfsvergunningen, de categorie waar de verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in valt, een legesbedrag van € 1.033. Het bedrag van € 164 is een substantieel lager bedrag. Dit legestarief van € 164 gold ook voor de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Definitieve Regeling) uit 2013. Daarbij is aansluiting gezocht.
Een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling was in eerste instantie gratis. Dit leidde echter tot een aanzienlijk aantal aanvragen waarbij evident niet aan de voorwaarden werd voldaan. In 2014 is door mijn ambtsvoorganger besloten om dergelijke aanvragen te ontmoedigen door onder meer het invoeren van een legestarief van € 152. Uw Kamer is hierover op 14 april 2014 geïnformeerd.2 Door jaarlijkse indexering van de leges, is het tarief inmiddels € 164.
In dit licht bezien, vind ik het legesbedrag van € 164 redelijk en proportioneel.
Kunt u aangeven waarom het heffen van € 164 per persoon aan leges, in het geval van de Afsluitingsregeling, proportioneel en redelijk is? Bent u bereid de hoogte van dit bedrag te herzien, of een uitzonderingsmogelijkheid te treffen voor aanvragers die een dergelijk bedrag redelijkerwijs niet kunnen betalen voor een aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij het bepalen van de hoogte van leges voor aanvragen in brede zin de betaalbaarheid voor minder vermogende aanvragers een factor van betekenis? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Bij het bepalen van de hoogte van de leges is, gelet op het antwoord op vragen 2 en 3, de betaalbaarheid van een aanvraag een factor van betekenis geweest. Ik ben niet voornemens verder onderzoek in te stellen naar de betaalbaarheid van de leges.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hoogte van leges een belemmering vormt voor het kunnen indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor minder vermogenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de kilometerslange files bij de Europese grensovergangen en dat daarmee vooral EU-ingezetenen de dupe zijn van de extreem lange wachttijden aan de grenzen?
Het is bekend bij het Kabinet dat er lange files kunnen staan bij verscheidene Europese grensovergangen.
Bent u bereid om bij de Servische, Turkse, Hongaarse, Kroatische, Griekse en Bulgaarse overheden informatie in te winnen over de vraag hoe het kan dat de wachttijden bij de grensovergangen nog altijd aanhouden en ze hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De grenscontroles van de autoriteiten van Servië, Turkije, Hongarije, Kroatië, Griekenland en Bulgarije spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie. In dit verband is het van belang dat deze controles op een zorgvuldige en effectieve wijze worden uitgevoerd. Dit kan gevolgen hebben voor de wachttijden bij de grensovergangen van de betreffende landen, waar veel verkeer is. Zo is de grensovergang tussen het Bulgaarse Kapitan Andreevo en het Turkse Kapikule één van de drukste landgrensovergangen ter wereld. De betreffende landen ontvangen al geruime tijd ondersteuning vanuit de EU om de personele en technische capaciteit van de betrokken instanties te vergroten. Daarnaast verleent Frontex ondersteuning bij de uitvoering van de grensbewaking.
Het Kabinet heeft geen aanwijzingen dat betrokken landen de beschikbare capaciteit niet inzetten.
Heeft u zicht op de vraag in hoeverre betreffende landen beschikken over voldoende capaciteit en wordt de beschikbare capaciteit voldoende ingezet? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de capaciteit soms bewust niet wordt opgeschroefd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen ontvangen de betreffende landen via de Europese Commissie ter ondersteuning van het grensbeheer en zijn deze middelen effectief?
De Commissie publiceert op haar website een overzicht van de financiële middelen die lidstaten ter beschikking hebben gekregen op het gebied van asiel- en migratiemanagement, inclusief grensbewaking.1 Ten aanzien van de steun aan Turkije verwijs ik u kortheidshalve naar een overzicht van de steun die Turkije ontvangt in het kader van het toetredingsproces.2
Deelt u de mening dat sinds de invoering van de systematische checks van EU-burgers door de grenswachten van de Europese lidstaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie, de wachttijden aan de grens voor vakantiegangers enorm zijn opgelopen? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de Europese Unie geconfronteerd met steeds veranderende vormen van terrorisme, criminaliteit en migratiestromen. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zijn de grenscontroles van Europese unieburgers aan de buitengrenzen van de Schengenlanden verscherpt. In dit verband is de systematische controle van de EU-burgers ingevoerd. Voor Nederland is het van belang dat er een goede balans bestaat tussen mobiliteit en veiligheid. Het is daarom niet uit te sluiten dat er wachtrijen kunnen ontstaan. Om deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen is de mogelijkheid gecreëerd om een deel van de systematische checks van EU-burgers op basis van een administratieve controle uit te voeren. Daarbij mogen de EU-lidstaten relevante databases raadplegen op basis van voorafgaand verkregen passagiersgegevens. Daarnaast is het ook mogelijk om de systematische check van EU-burgers uit te voeren door gebruik van automatische selfservice grenspassages. Door beide procedures ondervinden de reizigers minder last, zonder daarbij afbreuk te doen aan de veiligheid.
Verder is het ook mogelijk dat de Schengenlidstaten voor een beperkte duur over kunnen gaan tot niet systematische controles, als blijkt dat systematische controles in de praktijk leiden tot disproportionele lange wachtrijen, en mits er geen sprake is van een situatie waarbij de veiligheid in het geding is. Voor deze tijdelijke gerichte controles van EU-burgers gelden wel strikte criteria.
Ook de niet Schengenlanden kunnen gebruik maken van innovatieve instrumenten om de grensovergangen zo effectief en efficiënt mogelijk te houden.
Op basis van het voorgaande zijn er voldoende maatregelen die Schengen en niet Schengenlidstaten kunnen nemen om reizigers zo min mogelijk te belasten met deze verscherpte controles aan de buitengrenzen, en zonder dat deze afbreuk doen aan de (interne) veiligheid van de lidstaten.
Vindt u dat het belang van de systematische check opweegt tegen de opgelopen wachttijden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het bewerkstelligen van aanzienlijk kortere wachttijden bij grensovergangen naar of uit Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het drastisch verbeteren van de capaciteit aan de Europese grensovergangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de verplichte desinfectie tegen betaling van voertuigen van EU-ingezeten?
Ja.
Deelt u de mening dat de Bulgaarse overheid misbruik maakt van de zogenaamde bestrijding van veterinaire ziekten door voertuigen van EU-ingezetenen verplicht en tegen betaling te desinfecteren?
In algemene zin is Bulgarije gerechtigd om maatregelen te treffen om de veterinaire veiligheid te waarborgen aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Bulgarije is eveneens gerechtigd om de kosten die gepaard gaan met die maatregelen door te berekenen aan diegenen die daaraan onderworpen zijn. Navraag bij de Bulgaarse grensautoriteiten leert dat het ontsmetten van voertuigen momenteel verplicht is voor alle voertuigen die Bulgarije binnenkomen via de grensovergangen met Turkije en Roemenië. Deze maatregel houdt volgens de Bulgaarse autoriteiten onder meer verband met een uitbraak van Mond-en-Klauwzeer in Turkije en met een uitbraak van Afrikaanse Varkenspest in Roemenië. Daarmee is er geen indicatie dat het beleid rondom voertuigdesinfectie discriminatoir van aard is, en ziet het Kabinet geen grond om de Bulgaarse overheid te vragen om de pest-desinfectiekosten te schrappen.
Bent u bereid om informatie in te winnen over de vraag of de algemene regels in Bulgarije met betrekking tot desinfectie, niet op één land of nationaliteit zijn gericht? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat de Bulgaarse overheid met deze desinfectie inbreuk maakt op Europese grondbeginselen zoals het vrij verkeer van personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Europese regelgeving geeft aan welke maatregelen lidstaten moeten treffen ten behoeve van de gezondheid van dieren. Deze regels laten lidstaten de ruimte om aanvullende nationale maatregelen te treffen. Wanneer dergelijke aanvullende maatregelen consequenties kunnen hebben voor het vrije verkeer van goederen of diensten, geldt als eis dat de maatregelen noodzakelijk, doeltreffend en evenredig zijn met het te dienen doel, en dat een dwingende reden van algemeen belang wordt gediend. Ontsmetting van personenwagens is geen Europees verplichte maatregel. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, en uiteindelijk aan het Hof van Justitie, om te oordelen of deze maatregel verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen of diensten.
Heeft u zicht op de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens tijdens de zomerperiode? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Nederland houdt geen statistieken bij over de gemiddelde wachttijden aan de Europese buitengrenzen. Deze fluctueren gedurende het seizoen en zijn onderhavig aan externe invloeden. Van de Bulgaarse autoriteiten heeft de Nederland vernomen dat er in de zomer van 2019 op drukke dagen 10.000 voertuigen en 30.000 mensen de Turks-Bulgaarse grens hebben gepasseerd. Dat is een toename van 30% in vergelijking met dezelfde periode in 2018.
Heeft u zicht op het aantal klachten over wachttijden als gevolg van deze regels en over corruptie bij de uitvoering daarvan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
De Nederlandse ambassade in Sofia heeft in 2019 geen meldingen over wachttijden ontvangen maar wel drie klachten over onbehoorlijk gedrag aan de Turks-Bulgaarse grens. Deze klagers is aangeraden om de klachten eveneens kenbaar te maken bij de Bulgaarse autoriteiten via de speciaal daartoe in het leven geroepen klachtenlijn van de Bulgaarse autoriteiten.
Kunt u navraag doen bij de Nederlandse ambassade in Bulgarije, over de vraag hoe vaak zij de Bulgaarse autoriteiten in algemene zin over de klachten hebben benaderd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Sofia heeft het afgelopen jaar de klachten over de grensovergang besproken met de Bulgaarse autoriteiten. Hierbij is eveneens het rapport van Europarlementariër Kati Piri met klachten over de Bulgaars-Turkse grens onder de aandacht gebracht. Daarnaast is de situatie op de grens een terugkerend onderwerp bij het gestructureerd overleg van Europese consulaire medewerkers met de Bulgaarse autoriteiten, waar vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade aan deelnemen.
Bent u bereid om de Bulgaarse overheid te vragen de pest-desinfectiekosten te schrappen?
Zie antwoord vraag 11.
Het VGZ-contracteerbeleid 2020 en verder met betrekking tot de antistollingszorg door trombosediensten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraar VGZ de antistollingszorg door de trombosedienst (trombosezorg) in één en dezelfde kavel wil contracteren met de eerstelijnsdiagnostiek, met als argument dat de overeenkomst tussen beiden het feit is dat er bloed wordt geprikt?1
Ja. In mijn commissiebrief over de vernieuwing in antistollingszorg2 onderschrijf ik het belang van (toekomstige) regionalisering in de antistollingszorg. Ik zie dat VGZ nu een vorm van regionalisering probeert te realiseren.
Coöperatie VGZ heeft mij laten weten dat de diverse eerstelijnsdiagnostieksoorten en antistollingszorg (VKA-begeleiding) aparte kavels zijn. VGZ streeft ernaar aanbieders te contracteren die zoveel mogelijk van deze zorgsoorten (dus meerdere kavels) kunnen bedienen. Vanwege de infrastructurele overeenkomsten (niet zorginhoudelijk) streeft VGZ ernaar dat deze trombosezorg via hetzelfde prik- en distributienetwerk worden verzorgd als de eerstelijnsdiagnostiek. VGZ is van mening dat dat er in beide zorgvormen sprake is van versnippering, een capaciteitsoverschot en grote verschillen in prijs en kwaliteit.
Bent u ervan op de hoogte dat deze oppervlakkige overeenkomst vanuit het zorgveld wordt bestreden, omdat trombosezorg een preventieve of curatieve, vaak langdurige behandeling is terwijl eerstelijnsdiagnostiek incidentele diagnostiek is en als zorgactiviteit van een geheel andere aard is dan de trombosezorg?
Ja. De signalen zijn mij bekend. Coöperatie VGZ zegt te onderkennen dat de diverse zorgsoorten verschillen qua inhoud. Om dit te ondervangen heeft VGZ kwaliteitseisen gesteld aan de zorg waarvoor zorgaanbieders een offerte konden uitbrengen. Deze kwaliteitseisen zijn een afgeleide van de door de beroepsgroep opgestelde kwaliteitseisen. Coöperatie VGZ heeft mij laten weten alleen zorgaanbieders te contracteren die hieraan voldoen. Daarnaast geeft VGZ aan in overleg te gaan met de geselecteerde en gecontracteerde aanbieders over een aantal zaken die verdere uitwerking behoeven, bijvoorbeeld (gefaseerde) samenwerking in de regio, onderaannemerschap en samenwerking met huisartsen zorggroepen.
Ik ben mij ervan bewust dat eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg verschillende zorgactiviteiten betreffen, maar onderschrijf ook het belang van doelmatige inkoop, waarbij de toegankelijkheid en kwaliteit geborgd zijn. Selectieve inkoop kan hieraan bijdragen, mits verdere uitwerking leidt tot borging van de samenwerkingsafspraken en de kwaliteit van zorg. Dit kan niet van de een op de andere dag gereed zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat VGZ deze kavel met dubbele inhoud wenst aan te besteden per Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHR)-regio?
Ja. Coöperatie VGZ heeft mij laten weten dat het doel is om één partij in elke GHR-regio verantwoordelijk te maken voor de realisatie van integrale digitale diagnostiek. In negen regio’s neemt de regievoerende gecontracteerde zorgaanbieder contact op met alle relevante partijen, om gezamenlijk invulling te geven aan en afspraken te maken over de situatie met ingang van 2020. In de overige regio’s worden aanbieders per deelsoort voor eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg gecontracteerd.
Wat vindt u ervan dat op deze wijze trombosezorg in geheel andere geografische gebieden dreigt te worden georganiseerd dan in die geografische gebieden waarin de zorgketens zijn of worden georganiseerd? Wat vindt u ervan dat dit door slechts één zorgverzekeraar zonder afstemming met de andere zorgverzekeraars gebeurt?
Ik vind het van belang dat voor eerstelijnsdiagnostiek en trombosezorg een landelijk dekkend netwerk met voldoende expertise beschikbaar is. Hiervoor is regionale samenwerking noodzakelijk. Hoe deze regionale samenwerking eruitziet en volgens welke regionale indeling, is aan de betreffende veldpartijen. Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgverzekeraars oog hebben voor betaalbaarheid.
Het inkoopbeleid van VGZ voorziet erin dat binnen een (GHOR)regio, dan wel overstijgend aan de (GHOR)regio, afspraken gemaakt worden door partijen om invulling te geven aan een dekkend aanbod. VGZ heeft mij hierbij laten weten aan de zorgplicht te zullen voldoen, in overleg met de partijen in de regio.
Binnen de Zorgverzekeringswet voeren zorgverzekeraars zelfstandig inkoopbeleid. Wegens concurrentiegevoeligheid kon Coöperatie VGZ het concreet maken van de beleidswijziging niet eerder bekend maken noch delen met andere zorgverzekeraars. Wel heeft Coöperatie VGZ in november 2018 op de website aangekondigd dat beleidswijzigingen zouden volgen en heeft Coöperatie VGZ in maart al haar contractpartijen een vooraankondiging gestuurd.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een melding loopt, gedaan door de Stichting Rode Kruis Trombosedienst Neder-Veluwe te Ede in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, waarin gesteld wordt dat de ketenkwaliteit in het geding is? Hoe beoordeelt u dit terwijl juist de IGJ deze ketenprocessen in feitelijke zorgregio’s toetst op basis van de Landelijke Standaard Keten Antistolling (LSKA 2.0) en dat dit concrete vermijdbare verhoogde risico’s op een bloeding of een vorm van trombose met zich mee zal kunnen brengen voor patiënten die van een antistollingsbehandeling door een trombosedienst afhankelijk zijn?
Ja. Ik heb over de melding contact gezocht met de IGJ. De IGJ heeft deze melding als signaal in behandeling genomen. De IGJ heeft vervolgens de volgende acties uitgezet:
De IGJ heeft mij laten weten de melding nader te beoordelen als er meer informatie van de melder en VGZ worden aangeleverd.
Acht u de in eerdere vragen benoemde effectiviteits- en veiligheidsrisico’s reëel en relevant? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om VGZ te doen afzien van de voorgenomen en reeds in werking gezette gecombineerde aanbesteding op het niveau van GHOR-regio’s?
Op basis van de melding die bij de IGJ is gedaan, ziet de IGJ een potentieel risico voor de kwaliteit, veiligheid en beschikbaarheid van zorg. De IGJ heeft daarom bovengenoemde acties ingezet. Afhankelijk van de uitkomst van deze acties zal bezien worden of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn. Daarnaast blijft ook de NZa uiteraard toezien op de zorgplicht van de verzekeraar.
Coöperatie VGZ heeft mij laten weten het van belang te vinden om met de (landelijke) partijen in gesprek te blijven over de invulling van het zorgaanbod, wat zal leiden tot een breed gedragen transitie naar integrale digitale diagnostiek.
De race naar de bodem van beveiligers op Schiphol |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan wel eisen dat zijn beveiligingsbedrijf aan de cao voldoet?»1
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat Schiphol een aanbesteding voor de beveiliging uitschrijft met als doel de kosten zoveel mogelijk te verlagen? Ziet u ook het risico dat hierdoor een race naar de bodem ontstaat?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Wel vind ik het van belang dat werkenden in Nederland een fatsoenlijke beloning ontvangen voor het werk dat zij verrichten. Dat geldt ook voor de beveiligers op Schiphol. Staatsdeelnemingen dienen zich bovendien bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is echter de verantwoordelijkheid van ondernemingen en werkgevers zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsvoorwaarden binnen een bedrijf of sector vorm te geven. Het is niet aan mij om Schiphol hierop aan te spreken.
Wat is de reden dat Schiphol op zoek is naar zeven beveiligingsbedrijven, terwijl andere grote Europese luchthavens vaak maar met één beveiligingsbedrijf werken?
Schiphol heeft bij mij aangegeven dat er twee redenen zijn waarom Schiphol niet op zoek is naar één beveiligingsbedrijf. Aan de ene kant wil Schiphol graag vermijden afhankelijk te zijn van één beveiligingsbedrijf. Uit ervaring van Schiphol is gebleken dat enige competitiviteit onder de beveiligingsbedrijven de kwaliteit van hun werkzaamheden ten goede komt. Ook wil Schiphol afhankelijkheid voorkomen van een beveiligingsbedrijf dat bijvoorbeeld in zwaar weer terechtkomt. Aan de andere kant is volgens Schiphol gebleken dat beveiligingsbedrijven gespecialiseerd zijn op verschillende gebieden van de beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven. Door op zoek te gaan naar slechts één beveiligingsbedrijf zou Schiphol dergelijke specialismen verliezen.
Deelt u de mening dat alle beveiligers op Schiphol zeker moeten zijn van een fatsoenlijke beloning? Vindt u ook dat Schiphol, door de cao particuliere beveiliging geen onderdeel van de aanbestedingsprocedure te laten zijn, de arbeidsvoorwaarden van beveiligers uitholt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre strookt het uithollen van de arbeidsvoorwaarden met de, door Schiphol NV getekende, code verantwoordelijk marktgedrag?
Schiphol heeft mij als volgt geïnformeerd. Schiphol is mede-initiatiefnemer van de code verantwoordelijk marktgedrag en onderschrijft derhalve de daarin verwoorde doelstelling dat doorgeschoten marktwerking moet worden tegengegaan. In de onderhavige aanbesteding wil Schiphol dan ook, net als in overige aanbestedingen, concurrentie op lonen voorkomen. In de aanbesteding wordt daarom volgens Schiphol primair gegund op basis van kwaliteit van dienstverlening. Uiteraard speelt ook prijs een rol, maar die is volgens Schiphol bij de gunning ondergeschikt aan de kwaliteit.
Klopt het dat, zoals ook hoogleraar Europees en internationaal aanbestedingsrecht Manunza stelt, het mogelijk is om in aanbestedingen aanvullende eisen te stellen ten behoeve van werknemers? Zo ja, gaat u dan aan Schiphol NV laten weten dat het zich niet achter Europese regels kan verschuilen?
Het is mogelijk bij het uitschrijven van een aanbesteding bepaalde aanvullende eisen te stellen. Het aanbestedingsrecht vraagt wel dat iedere aanvullende eis die de opdrachtgever stelt proportioneel is en past binnen de regels van de interne markt. Hierbij is het dus zaak dat door het stellen van de aanvullende eisen geen marktpartijen worden uitgesloten en dat de gestelde voorwaarden op geen enkele andere manier zijn te bewerkstelligen. Het is aan de aanbestedende dienst om een dergelijke afweging te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 4 en 7.
Vindt u dat Schiphol NV een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor haar beveiligers? Gaat u daarom als aandeelhouder Schiphol NV aanspreken op het feit dat beveiligers op Schiphol een fatsoenlijke beloning moeten krijgen en zodoende dus onder de cao particuliere beveiliging moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof van Justitie.
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie? Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van de TBO's?2
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen om een verkenner aan te stellen?
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart 2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg Natuur op 12 september 2019?
Ja.
Het bericht ‘Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «Omwonenden niet blij met gang van zaken rondom Paddepoelsterbrug»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de besluitvorming over een nieuwe tijdelijke brug zo lang op zich laat wachten?
Over het herstellen van de verbinding door een tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug heb ik met de gemeenten Groningen, Westerkwartier en het Hogeland en de provincie Groningen op 7 juni 2019 overeenstemming bereikt. Voor de realisatie van deze tijdelijke oplossing stel ik € 1,5 mln. ter beschikking.
Het realiseren van deze tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug kost echter tijd. De tijdelijke brug kan vanwege de ruimtelijke inpassing niet exact op de huidige locatie. Op basis van effectonderzoeken en in samenspraak met de omgeving, zoekt Rijkswaterstaat naar de beste locatie voor deze tijdelijke hoge brug. Nadat de locatie bepaald is, dienen er vergunningen aangevraagd te worden, moet de realisatie aanbesteed worden en vervolgens moet de brug gebouwd worden. Ik zet mij in om dit proces zo snel mogelijk te doorlopen.
Is het correct dat, wat mij tijdens gesprekken met omwonenden is verteld, in plaats van een tijdelijke brug ook een tijdelijke pont wordt overwogen? En zo ja, kunt u aangeven wanneer deze pont wordt gerealiseerd?
De regionale bestuurders hebben op 7 juni jl. gevraagd om te onderzoeken of het mogelijk is om in afwachting van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug, een veerpont te laten varen. Ik heb een onderzoek laten uitvoeren. Uit het onderzoek blijkt dat er twee locaties zijn waar een veerpont mogelijk is. Dit onderzoek heb ik eind augustus met de regionale bestuurders gedeeld. Ik ben in afwachting van hun reactie.
Wordt bij de besluitvorming ook een tijdelijke brug overwogen honderd meter van de eerdere locatie, zodat het voor de fietser bereikbaar blijft? Zo nee, waarom niet?
De locatie van de tijdelijke hoge fiets-voetgangersbrug is afhankelijk van diverse factoren zoals de samenstelling van de grond en oever, de inpassingsruimte, de effecten op natuur en landschap en de wensen van de omgeving. Pas nadat de effecten zijn onderzocht en bewoners hebben mee kunnen praten over de locatie, wordt de locatie bepaald.
Kunt u toelichten welke veiligheidsafweging er gemaakt is voor het wel of niet plaatsen van een tijdelijke brug?
De hoofdvaarweg Lemmer – Delfzijl ter hoogte van de Paddepoelsterbrug kent een hoog risicoprofiel waardoor de kans op aanvaringen groot is. De infrastructuur is afwijkend ten opzichte van de rest van de vaarweg, de brug is afwijkend ten opzichte van de andere bruggen, de massa van de brug is laag ten opzichte van de schepen die passeren, er is geen volledig detectiesysteem van naderende schepen aanwezig en de brug is slecht zichtbaar doordat de contouren van de brug «wegvallen» in de omgeving.
Bij de afweging op welke wijze de verbinding tijdelijk te herstellen, heb ik gekeken naar een oplossing die het risicoprofiel zo veel mogelijk verlaagt en tevens de fietsers en voetgangers zo veel mogelijk tegemoet komt. Een tijdelijke fiets-voetgangersbrug op 9,10 meter over de volledige overspanning van de vaarweg past daar het beste bij. Daarnaast worden de oude brugdelen verwijderd en het kanaal over 400 meter verbreed.
Wanneer start de besluitvormingsprocedure voor de aanleg van een definitieve nieuwe brug?
Voor het bepalen van de structurele oplossing wordt het reguliere MIRT-proces doorlopen zoals is afgesproken in het BO MIRT najaar 2018.
In de MIRT-verkenning wil ik een oplossing zoeken voor zowel het scheepvaartverkeer als het kruisend verkeer van voetgangers en fietsers. In het bestuurlijk overleg MIRT van het najaar 2019 wil ik samen met de regionale bestuurders de aanpak voor de MIRT-verkenning Paddepoelsterbrug vaststellen, waarna de MIRT-verkenning zal starten. Het voorkeursalternatief zal in het tweede kwartaal van 2021 zijn vastgesteld, waarna de planuitwerkingsfase start.
Is het vertrekpunt voor de besluitvormingsprocedure, voor de nieuwe brug, de planstudie die in 2015 is afgerond? Of bent u voornemens om een nieuwe planstudie uit te voeren voor de komst van een nieuwe brug?
Vanuit de doelstelling voor veiligheid van de scheepvaart, wordt het noodzakelijk geacht dat de beweegbare bruggen op het Van Starkenborghkanaal uniform zijn in overspanning en doorvaarthoogte, in lijn met de eerder vervangen beweegbare bruggen bij Dorkwerd, Aduard en Zuidhorn. De in 2015 uitgevoerde planstudie van de provincie Groningen is daarmee niet actueel meer en is niet als bestuurlijk voorkeursalternatief vastgesteld. De reden is dat het destijds voorgestelde voorkeursalternatief een te lage doorvaarthoogte en een te beperkte overspanning kent.
Op welke wijze gaat u de omwonenden, gemeente en provincie betrekken bij de verdere besluitvormingsprocedure?
Bij elk MIRT-project wordt er een omgevingsproces opgestart waarin bewoners, belangenorganisaties en overheden mee kunnen denken over de afwegingen en mogelijke oplossingen.