Het bericht ‘MSC Zoe: nog 2 containers en een regeling te gaan’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «MSC Zoe: nog 2 containers en een regeling te gaan»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja.
Het bericht bevat een correcte weergave van enkele relevante feiten over de bergingsoperatie. Voor een volledig overzicht van de stand van zaken omtrent de berging verwijs ik naar mijn brief van 27 november 2019 aan uw Kamer.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afhandeling en uitkering van de schadevergoeding door MSC Zoë?
Het totaal aan namens overheden en terreinbeherende natuurorganisaties ingediende claims bedraagt thans € 2,86 mln. Hiervan is inmiddels € 0,93 mln door MSC vergoed. Het totaal aan openstaande claims bedraagt nu nog € 1,93 mln. Dit bestaat uit € 1,5 mln van de vier rijkspartijen en € 0,43 mln van overige partijen. Van laatst genoemd bedrag komt ca. € 0,11 mln van de vijf Waddeneilandgemeenten.
Op 9 september jl. heeft MSC aangeboden om op korte termijn een deel van de resterende claims te betalen en die van de Waddeneilandgemeenten versneld deels te voldoen. MSC stelde als voorwaarde voor een versnelde betaling een finale vrijwaring voor nieuwe claims. De Waddeneilandgemeenten hebben het aanbod en de voorwaarde van MSC afgewezen. Om te voorkomen dat de Waddeneilandgemeenten nu nog langer op hun geld moeten wachten heb ik aangeboden het door de Waddeneilandgemeenten geclaimde bedrag van ca. € 0,11 mln voor te schieten. Dit bedrag wordt onverkort bij MSC, die verantwoordelijk is voor de schade, geclaimd. De gesprekken met MSC over de afwikkeling van alle claims worden voortgezet.
Kunt u aangeven hoe het contact met de rederij en de verzekeraar van de rederij verloopt?
Er is periodiek overleg tussen de vicepresident van MSC en Rijkswaterstaat. Op 9 september jl. heeft het laatste overleg op dit niveau plaatsgevonden. Tussentijds verloopt het contact tussen Rijkswaterstaat en de reder en verzekeraar via advocaten. Rijkswaterstaat wordt bijgestaan door het kantoor van de Landsadvocaat.
Kunt u aangeven waarom de volledige opruimkosten nog maar slechts deels zijn vergoed door de rederij en waarom de afhandeling zo oneindig lang duurt?
Naast de schadeclaims genoemd in het antwoord op vraag 2 is MSC door mij ook aansprakelijk gesteld voor de kosten van mogelijke toekomstige berging van lading op zee en land, vergoeding van de kosten van de pilot Hot Spot Net Catching, de toegenomen kosten van het Fishing for Litter programma en de ecologische gevolgen van de containerramp op de lange termijn. Het kost tijd om op al deze onderdelen met MSC tot overeenstemming te komen.
Wat vindt u van het feit dat direct gemaakte opruimkosten nog maar slechts deels vergoed zijn door rederij MSC, 11 maanden na het verliezen van de 342 containers? Hoe moet dit gezien worden tot eerdere uitspraken die u deed in de brief van 10 juli 2019, waarbij u blijft inzetten op snelheid?2
In de brief van 10 juli geef ik aan snelheid te willen, maar ook een ordentelijke afhandeling. Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer kan de afhandeling van de schade door de rederij naar tevredenheid eindelijk opgelost worden (want het geduld begint behoorlijk op te raken)? Kan dit uiterlijk eind 2019 zijn afgehandeld c.q. kan het geld dan uiterlijk zijn overgemaakt?
In mijn antwoord op vraag 4 geef ik aan dat ik met de reder en verzekeraar in gesprek ben over veel meer onderwerpen dan alleen de schadeclaims. Ik denk dat hier nog enige tijd voor nodig is en wil mij niet vastleggen op een einddatum.
Hoelang wacht u nog totdat er stevigere juridische instrumenten worden ingezet? Hoe moet dit gezien worden tot eerdere uitspraken die u deed in de antwoorden op de vragen van de leden Aukje de Vries en Remco Dijkstra over het bericht «Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers (d.d. 2 oktober 2019), waarbij u inzet op juridische middelen indien de minnelijke overeenstemming niet mogelijk is?3
Mijn geduld om tot een minnelijke schikking te komen is niet oneindig maar op dit moment heb ik nog geen indicatie dat we er met de reder/verzekeraar niet zullen uitkomen. De inzet van juridische instrumenten acht ik daarom op dit moment nog niet lonend. Ik monitor dit voortdurend.
Welke juridische instrumenten kan en/of gaat u inzetten? Wanneer gaat u deze inzetten?
Als er met MSC geen overeenstemming zou worden bereikt dan zou de volgende stap kunnen zijn om de rechter te vragen om MSC tot betaling van de toegebrachte schade te veroordelen maar dat is vooralsnog niet aan de orde.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u het eens dat de schade-afhandeling nu eindelijk eens snel moet worden afgerond en juridische middelen op korte termijn moeten worden ingezet indien afhandeling niet snel plaatsvindt?
Ik ben het met u eens dat een spoedige afhandeling van de schadeclaims de voorkeur heeft. Ik zie vooralsnog onvoldoende aanleiding om op korte termijn juridische instrumenten in te zetten. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 en 8.
Piraterij in de Golf van Mexico |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een Italiaans schip in de Golf van Mexico is aangevallen door piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal aanvallen van piraten in de Golf van Mexico – 197 aanvallen in 2018 – de laatste jaren enorm is toegenomen?2
Deze cijfers kunnen we niet bevestigen.
Heeft u reeds signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico?
Tot op heden hebben wij nog geen signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico.
Op welke wijze monitort u de veiligheidssituatie in de Golf van Mexico, en staat u in contact met andere landen over de in de Golf toegenomen dreiging van piraterij?
Nederland monitort in het algemeen de veiligheidssituatie op basis van signalen verkregen uit verschillende bronnen als het gaat om de Nederlandse belangen in het buitenland.
Nederland monitort niet actief zelf de veiligheid in dit gebied, maar Defensie werkt in de bredere Centraal-Amerikaanse en Caribische regio actief samen met o.a. de VS en Mexico op het gebied van maritieme veiligheid, o.a. in de door de VS geleide Joint Inter-agency Task Force South (JIATF-S).
Bent u bereid, indien daar vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, gewapende particuliere beveiligers toe te staan op Nederlandse schepen in de Golf van Mexico?
Na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij (Stb. 2019, 186) wordt, wanneer militaire bescherming van overheidswege aan onder Nederlandse vlag varende schepen die in een internationaal erkende zogeheten High Risk Area varen niet of niet binnen redelijke termijn kan worden geboden, het mogelijk dat reders een beroep doen op de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven die gecertificeerd zijn en over een Nederlandse vergunning beschikken om gewapende beveiligers op het schip te plaatsen. Overigens zijn de internationale wateren in de Golf van Mexico momenteel in internationaal verband niet erkend als High Risk Area.
De conclusie van de minister dat de inburgeringsplicht vanaf 2011 gecontinueerd had moeten worden voor Turkse asielstatushouders |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke juridische analyse destijds ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om voor Turkse asielstatushouders geen inburgeringsplicht te continueren? Kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Aan deze beslissing lag de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ten grondslag1. De Raad oordeelde toen dat het opleggen van de inburgeringsplicht aan Turkse staatsburgers in Nederland in strijd is zowel met de verplichting tot gelijke behandeling van Turkse staatsburgers en EU-burgers als met de standstillbepalingen uit het associatierecht. Waardoor ook Turkse asielstatushouders op grond van staand beleid geen inburgeringsplicht opgelegd kregen.
Hoeveel asielstatushouders van Turkse afkomst hebben sindsdien in Nederland een vaste verblijfsvergunning gekregen zonder te hoeven inburgeren? Hoeveel van hen heeft ook het Nederlanderschap gekregen?
Het aantal Turkse asielstatushouders dat een permanente verblijfsvergunning heeft gekregen, staat in onderstaande tabel per jaar weergegeven. Het is niet uitgesloten dat een deel van deze asielstatushouders van Turkse afkomst heeft gekozen voor vrijwillige inburgering.
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
10
10
20
20
20
60
30
Over 2011 en 2012 kan geen betrouwbare informatie worden gegeneerd i.v.m. de overgang naar een nieuw registratiesysteem, medio 2013.
Het aantal personen dat zonder in te burgeren het Nederlanderschap heeft gekregen is 0. Iedere vreemdeling, ongeacht de nationaliteit, die in aanmerking wil komen voor het Nederlanderschap heeft de plicht van de naturalisatietoets.
Hoeveel van de Turkse asielstatushouders, gespecificeerd naar met en zonder verblijfsvergunning en Nederlanderschap, zitten momenteel in de bijstand?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over aantallen Turkse asielstatushouders en genaturaliseerde voormalige statushouders die bijstandsafhankelijk zijn. Hier wordt niet standaard over gerapporteerd.
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan om deze groep in de bijstand, in het licht van de tegenprestatie, maximaal te motiveren om van de opt-in gebruik te maken voordat het nieuwe inburgeringsstelsel in werking is getreden?
IND, COA, DUO en gemeenten zijn betrokken bij de uitvoering van de opt-in. Taalverwerving en inzet op participatie is bij asielstatushouders van groot belang. De Participatiewet biedt, onder andere met de taaleis, nu ook al mogelijkheden om bijstandsgerechtigden daartoe te verplichten. Uiteraard worden gemeenten gewezen op de mogelijkheden van de opt-in en dat dit een zinvolle stap kan zijn voor de asielstatushouder ten behoeve van uitstroom uit de bijstand. Het is vervolgens aan gemeenten om te bepalen of een opt-in in de inburgering ingezet wordt ten behoeve van uitstroom uit de bijstand en of zij bijstandsgerechtigden op deze mogelijkheid wijzen.
Bent u bereid in het kader van de tegenprestatie in de bijstand van gemeenten te vragen zich in het nieuwe inburgeringsstelsel maximaal in te spannen om de statushouders van Turkse komaf met een permanente verblijfsvergunning en/of het Nederlanderschap die waren vrijgesteld en nog geen gebruik hebben gemaakt van de opt-in alsnog te verplichten deel te nemen aan het inburgeringstraject? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe inburgeringsstelsel krijgt de gemeente de regie over de uitvoering van zowel de inburgering als de participatie en kan zij deze optimaal op elkaar af stemmen. Zij kan dan, makkelijker dan nu het geval is, gericht toeleiden naar een passend inburgeringsaanbod. Het is daarbij aan de gemeente of zij iemand die geen inburgeringsplicht heeft een inburgeringsaanbod doet en de bijstandsgerechtigde op basis van de Participatiewet verplicht om van dit aanbod gebruik te maken.
Overigens is het zo dat Turkse asielstatushouders die het Nederlanderschap hebben verworven, niet waren vrijgesteld van een vereiste om de Nederlandse taal, normen en waarden te kennen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat vanaf heden alle Turkse asielstatushouders die nieuw naar Nederland komen inburgeringsplichtig zullen zijn en hoe gaat u gemeenten hierover informeren? Zo nee, waarom niet? Is er al meer duidelijkheid of het kabinet tegemoet kan komen aan de wens van de Kamer om Turken die onder het associatierecht naar Nederland te komen ook inburgeringsplichtig te maken onder de nieuwe inburgeringswet?
Strikt genomen is op basis van de huidige Wet inburgering (Wi) op hen de inburgeringsplicht van toepassing. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid is er voor gekozen om Turkse asielstatushouders met terugwerkende kracht de keuze te bieden om alsnog onder het huidige inburgeringsstelsel in te burgeren (via het opt-insysteem). Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn brief van 12 november 20192. In het algemeen overleg integratie en inburgering van 5 februari jl. is gevraagd naar de mogelijkheden om de inburgeringsplicht voor Turkse asielstatushouders op korte termijn in te voeren en wat de consequenties hiervan zijn. In mijn brief van 10 maart jl3. licht ik toe welke mogelijkheden zijn om de inburgeringsplicht voor Turkse asielstatushouders op korte termijn in te kunnen voeren.
Uw Kamer tenslotte is op 4 februari 20204 schriftelijk geïnformeerd over onder welke voorwaarden de inburgeringsplicht voor Turkse staatsburgers wordt ingevoerd.
Het bericht dat de lucht op achterstandsscholen vuiler is |
|
Cem Laçin , Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van OneWorld en De Groene Amsterdammer dat kinderen op achterstandsscholen ongezondere lucht inademen?1
Het kabinet vindt schone lucht van levensbelang.2 Daarom werken we met het Schone Lucht Akkoord, samen met decentrale overheden, aan het verbeteren van de buitenluchtkwaliteit voor iedereen. Daarnaast werken we samen met decentrale overheden aan het, waar nodig en wenselijk, versterken van het beleid rondom kwetsbare bestemmingen zoals scholen. Ik vind het belangrijk dat kinderen onderwijs krijgen in een gezonde en veilige omgeving.
Waar ik niet in mee kan gaan is de algemene conclusie zoals geschetst in de vraagstelling. Gemeenten en scholen kunnen geld krijgen om risico’s op onderwijsachterstanden bij kinderen tegen te gaan. Op basis van de onderwijsachterstandenindicator van het CBS ontvangt ongeveer de helft van de basisscholen in Nederland hier in meer of mindere mate geld voor.
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam geeft de gemeente aan dat zij zich niet herkent in de feitelijke constateringen en het verband dat in het artikel wordt gelegd.
Hoeveel fijnstofzones zijn er op dit moment in Nederland en waar bevinden deze zones zich? En wordt periodiek opnieuw bekeken waar deze zones liggen?
In het onderzoek van OneWorld en de Groene Amsterdammer wordt de term «fijnstofzone» gebruikt voor gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen. Deze richtlijn wijkt af van het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, doordat het besluit zich beperkt tot locaties waar de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. Beide richtlijnen hebben alleen betrekking op nieuwe locaties en substantiële uitbreidingen van bestaande locaties, en hebben geen betrekking op bestaande bestemmingen. Het RIVM brengt jaarlijks met metingen en rekenmodellen de luchtkwaliteit voor geheel Nederland in kaart. De term «fijnstofzone» wordt niet gebruikt. Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid en ligging van gebieden die onder de Amsterdamse Richtlijn of het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit vallen.
Hoeveel scholen (basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal basisonderwijs en middelbaar onderwijs) staan in een fijnstofzone? En waar staan deze scholen specifiek?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend over de fijnstofconcentratie per school.
Hoeveel van deze «fijnstofscholen» blijken achterstandsscholen te zijn op basis van de achterstandsscores van het CBS, zoals ook in het artikel wordt aangehaald? Waar staan deze scholen specifiek?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoeveel van het aantal fijnstofscholen in totaal hebben een fijnstofinstallatie om de lucht te filteren? En hoeveel van die scholen hebben een luchtfilteringssysteem met een F9-filter? En hoe is dit specifiek voor achterstandsscholen?
Er zijn mij geen landelijke gegevens bekend van scholen met een luchtfilteringssysteem. Het is aan scholen en gemeenten om te zorgen voor optimale onderwijshuisvesting.
Heeft elke gemeente waar zich een fijnstofzone bevindt, een subsidieregeling voor scholen om hun tegemoet te komen in de kosten voor een luchtfilteringssysteem? Zo ja, hoe zien deze regelingen eruit en zijn deze volgens u voldoende? Zo nee, welke gemeente(n) niet en waarom niet?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat de gemeente de installatie van fijnstoffilters grotendeels subsidieert, evenals het regulier vervangen van de filters. Het is mij niet bekend in hoeverre andere gemeenten subsidies hebben voor luchtfilters, want er is geen landelijke registratie van subsidieregelingen voor luchtzuiveringssystemen bij scholen.
Bent u het ermee eens dat het verhaal in het artikel over «hoe de kinderen van hoogopgeleide ouders opeens wél schone lucht kregen» goed weergeeft hoe segregatie in ons onderwijs er in de praktijk uitziet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij navraag bij de gemeente Amsterdam is aangegeven dat er plannen in ontwikkeling waren om de Rosaschool op korte termijn te verhuizen naar een andere plek. In afwachting hiervan heeft de school besloten om onderhoud uit te stellen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verhuisplannen niet op korte termijn zouden worden gerealiseerd, is alsnog besloten de filters te installeren. Dit viel samen met het besluit om hier leerlingen van de montessorischool tijdelijk te huisvesten.
Vindt u het rechtvaardig en acceptabel dat het uitmaakt waar je naar school gaat of je al dan niet schone lucht inademt, en dat hieraan sociaaleconomische ongelijkheid ten grondslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord onder vraag 1.
Daarbij is vanuit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap budget beschikbaar om onderwijsachterstanden tegen te gaan. Ook de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft budget ter beschikking gesteld aan gemeenten om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Daarnaast hebben verschillende gemeenten een geïntegreerde aanpak om de verschillen in gezondheid en levensverwachting te verminderen.
Vindt u dat het tijd is om concrete maatregelen te nemen tegen segregatie in ons onderwijs, omdat segregatie steeds verder toeneemt, met alle gevolgen van dien, waaronder gezondheidsverschillen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
We hebben in de afgelopen jaren een toenemende segregatie naar sociaaleconomische status (ses) in het onderwijs gezien.3 De belangrijkste verklaring voor schoolsegregatie is woonsegregatie.4 Op lokaal niveau hebben gemeenten en schoolbesturen de verantwoordelijkheid om afspraken te maken over het tegengaan van onderwijsachterstanden. De Inspectie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van de motie Van Dijk geïnventariseerd hoe gemeenten hier uitvoering aan geven.5 Dit rapport is onlangs vastgesteld en wordt binnenkort aan uw Kamer toegezonden.
Bent u bereid om schoolbesturen van scholen die in een fijnstofzone liggen of daartegenaan, in te lichten over fijnstof, over de gevolgen daarvan voor kinderen en personeel en over welke mogelijkheden er zijn om de aanwezigheid van fijnstof binnen de school te beperken? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een wetsvoorstel waarin de verplichting voor gemeenten is opgenomen om een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP) op te stellen. Ik ben in overleg met de PO-Raad, VO-raad en VNG over hoe bij het vaststellen van het IHP rekening kan worden gehouden met de gezondheidsaspecten van kinderen en personeel op scholen. Ik zie geen toegevoegde waarde van een aparte campagne gericht op de aanpak van fijnstof op scholen.
Bent u tevens bereid op landelijk niveau maatregelen te nemen, zodat kinderen en onderwijspersoneel niet langer in klaslokalen ongezonde lucht met fijnstof inademen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 10.
Het bericht dat Actiegroep Niet Te Koop een sociale huurwoning bezet in West |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Actiegroep Niet Te Koop bezet sociale huurwoning in West»?1
Wanneer beantwoordt u de schriftelijke vragen over het bericht «Actiegroep Niet Te Koop een sociale huurwoning bezet in Oud-West» die 16 oktober 2019 zijn ingediend? (2019Z19786)
Klopt het dat woningcorporatie Stadgenoot bij de vorige bezetting in Oud-West heeft gewacht met het doen van aangifte tegen de krakers van actiegroep Niet Te Koop?
Heeft woningcorporatie Stadgenoot aangifte gedaan bij de huidige bezetting in West? Zo ja, binnen welke termijn heeft zij dat gedaan? Zo nee, kunt u deze woningcorporatie direct oproepen om aangifte te doen?
Deelt u de mening dat een woningcorporatie altijd direct aangifte moet doen als er een strafbaar feit tegen haar wordt gepleegd?
Bent u bereid om woningcorporaties op te roepen altijd direct aangifte te doen als een sociale huurwoning wordt bezet? En bent u bereid om in het geval dat een woningcorporatie dit niet doet, de Autoriteit Woningcorporaties te vragen die woningcorporatie een aanwijzing te geven om dit wél te doen?
Misstanden bij adopties en de betrokkenheid en wetenschap van de Nederlandse overheid |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waar uit blijkt dat er waarschijnlijk veel mis is (geweest) met adopties vanuit landen als India en China en dat de Nederlandse overheid wetenschap had van deze misstanden?1
Ja.
Ziet u ook dat de zaken die inmiddels aanleiding zijn tot het onderzoek door de commissie Joustra en die in de uitzending van Nieuwsuur worden aangehaald haast niet op zichzelf kunnen staan en dat het er alle schijn van heeft dat de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid tekort geschoten hebben in de bescherming van kinderen tegen illegale adoptie? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 6 december 2018 heb ik aangekondigd een commissie te zullen instellen die onderzoek doet naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adopties in het verleden.2 In mijn brief van 25 april jongstleden, heb ik de onderzoeksopdracht toegelicht.3 De Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) is op 1 mei 2019 met haar onderzoek begonnen. Ik hecht eraan de bevindingen van de COIA af te wachten alvorens uitspraken te kunnen doen over hetgeen in de vraagstelling wordt aangegeven.
Deelt u de mening dat geadopteerden er recht op hebben om te weten hoe hun adoptie precies verlopen is, waar ze precies vandaan komen en wie hun echte ouders zijn? Zo ja, bent u bereid om hen daadwerkelijk bij te staan in de zoektocht naar hun herkomst, juist ook vanwege de betrokkenheid, verantwoordelijkheid of zelfs het mogelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?
Personen die als kind uit het buitenland zijn geadopteerd moeten hun afstammingsinformatie kunnen achterhalen. Ik realiseer mij dat zij hierbij problemen kunnen ondervinden. In mijn brief «voortgang adoptie en ouderschap» die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik toegelicht op welke wijze ik geadopteerden die zoeken naar hun afkomst wil ondersteunen.
Deelt u de mening dat het onderzoek dat al loopt naar de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid bij adopties in het verleden (commissie Joustra) moet worden verbreed zodat voor eens en altijd duidelijk wordt wat wel en niet goed is gegaan? Bent u bereid zeker ook China en India, maar bijvoorbeeld ook Haïti, mee te laten nemen in het onderzoek? Zo nee, waarom niet?2
Door in het instellingsbesluit de COIA de bevoegdheid te geven haar onderzoek te verbreden indien zij daartoe aanleiding ziet, heb ik gevolg gegeven aan de oproep die uw Kamer deed tijdens het Algemeen Overleg personen- en familierecht op 24 januari 2019. De COIA heeft mij laten weten systeemonderzoek uit te voeren, waarbij het adoptiestelsel en de verschillende rollen en verantwoordelijkheden worden onderzocht. De landen die in de onderzoeksopdracht zijn opgenomen dienen als voorbeeld, mede ter onderbouwing van algemene stellingen of te onderzoeken patronen. Dit betekent dat de COIA in algemene zin bevindingen kan doen die ook betrekking kunnen hebben op landen die niet als vertrekpunt zijn aangemerkt. De COIA maakt een eigenstandige afweging over de meerwaarde van het betrekken van andere landen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de Nederlandse overheid minder zou moeten vertrouwen op de informatie uit andere landen en juist moet zorgen voor beter eigen toezicht, en als niet gegarandeerd kan worden dat de juiste en volledige informatie traceerbaar is, de adoptie gewoon niet doorgaat?
De Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) beoordeelt altijd de informatie die een zendend land aanlevert alvorens zij goedkeuring geeft aan een voorgenomen adoptie. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat in de door zendende landen aangeleverde informatie, weigert de Ca haar toestemming. Daarnaast voert de Ca een actief internationaal beleid, om zo na te gaan of de zendende landen voldoen aan de normen van het Haags Adoptieverdrag.
Daarnaast heb ik bij brief van 18 januari jl. een aantal maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd dat de Ca beter zicht krijgt op de handelwijze van de zendende landen. Middels wijzigingen in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) breid ik de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Ca uit. De Ca krijgt onder andere de mogelijkheid om de samenwerking met landen te beëindigen. Ten behoeve hiervan stel ik een normenkader op. Met het normenkader krijgt de Ca een belangrijk instrument in handen om systematisch te controleren of een land voldoet aan de uitgangspunten van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, het Haags Adoptieverdrag en de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast krijgt de Ca een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid en de mogelijkheid om de vergunning van een vergunninghouder voor een periode op te schorten als daartoe aanleiding bestaat. Hiermee kan steviger worden ingegrepen als sprake is van onwenselijke situaties. De wijzigingen van de Wobka en het normenkader zullen naar verwachting in het voorjaar van 2020 in consultatie worden gebracht.
Welke mogelijkheden zijn er volgens u om toezicht te houden op adopties uit China en te garanderen dat dergelijke adopties zuiver en correct zijn op basis van de juiste informatie? Vindt u adopties uit China nog steeds verantwoord? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook meer specifiek aandacht besteden aan de kwetsbare groep «special need»-kinderen?
De Ca heeft de afgelopen jaren regelmatig werkbezoeken afgelegd aan China, waarbij niet alleen gesproken wordt met de Chinese autoriteiten maar ook met andere relevante partijen die kijk hebben op het Chinese kinderbeschermingssysteem. In deze gesprekken wordt stilgestaan bij de wijze waarop China invulling geeft aan de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Door regelmatig in gesprek te gaan met relevante partijen betrokken bij de adoptieprocedures in China, ontstaat er een goed beeld van het Chinese kinderbeschermingsstelsel, inclusief het adoptiesysteem. Er is op basis van de werkbezoeken geen aanleiding te veronderstellen dat China niet voldoet aan de uitgangspunten van het Haags adoptieverdrag.
De Ca bekijkt daarnaast kritisch of de aspirant-adoptiefouders niet overvraagd zullen worden gelet op de bijzondere zorgbehoeften van het kind. Als er geen goede match bestaat tussen adoptiefouder en kind, zal de Ca geen toestemming verlenen. Het stemt mij bovendien hoopvol dat kinderen met bijzondere zorgbehoeften steeds meer ondersteuning krijgen in China, en ook in eigen land kunnen worden opgevangen. Gelet op voorgaande vind ik adopties uit China nog steeds verantwoord. In 2014 werden nog 137 kinderen geadopteerd uit China, in 2018 waren 28 kinderen afkomstig uit China.
Bent u ook van mening dat de perverse prikkel van financieel gewin uit het stelsel van adopties gehaald moet worden? Hoe denkt u dit te kunnen bewerkstelligen?
Er zijn kosten verbonden aan interlandelijke adoptie. De hoogte van het bedrag dat adoptiefouders moeten betalen is gebaseerd op de gemaakte kosten die gemoeid zijn met interlandelijke adoptie. Het gaat dan om de kosten van de werkzaamheden van de vergunninghouder en de kosten om de procedure in het land van herkomst te doorlopen. Deze kosten verschillen per land. Betaling verloopt via de vergunninghouders. Vergunninghouders zijn organisaties zonder winstoogmerk. Voor de vergunninghouders geldt dat er toetsing plaatsvindt op de (financiële) informatie en administratieve organisatie door een accountant.
Vergunninghouders zijn verplicht een financieel jaarverslag en jaarrekening in te dienen bij mijn ministerie, voorzien van een accountantsverklaring waarin deze controleert of de informatie van de vergunninghouder juist is en volledig.
Wanneer kan de Kamer de tussenrapportage van de commissie Joustra verwachten waar zij naar aanleiding van de procedurevergadering van de commissie Justitie en Veiligheid d.d.19 juni jl. al om heeft verzocht? Kan deze tussenrapportage nog voor het algemeen overleg over personen- en familierecht op 11 december 2019 aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?3
De COIA is met ingang van 1 mei jl. met haar onderzoek begonnen. De COIA doet momenteel dossieronderzoek en spreekt met betrokkenen. Het onderzoek bevindt zich aldus in een eerste inventariserende fase, zodat er op dit moment geen tussenrapportage met inhoudelijke conclusies kan worden opgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, doch zeker voor het algemeen overleg over personen- en familierecht beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Zet asielzoekers veilige landen apart' |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «burgemeester: «Zet asielzoekers veilige landen apart»; Ter Apel wil veiligelanders kwijt»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Al langere tijd is er sprake van een relatief grote groep vreemdelingen die afkomstig is uit een veilig land van herkomst en in Nederland asiel vraagt, veelal zonder oprecht asielmotief. Deze groep doet een groot beroep op alle partijen in de keten, terwijl de inzet van deze partijen gericht moet zijn op de vreemdelingen voor wie de asielprocedure wél is bedoeld. Daarbij worden personen uit deze groep bovengemiddeld in verband gebracht met overlastgevend en/of crimineel gedrag. Daarom wil ik er al het mogelijke aan doen om hun komst naar Nederland te ontmoedigen. Een versobering van de (opvang)voorzieningen past daarbij. Het COA is samen met betrokken partijen op zoek naar een geschikte locatie voor de separate opvangvorm.
Daarnaast kunnen veilige landers indien er sprake is van overlastgevend gedrag overgeplaatst worden naar de handhaving- en toezichtslocatie (htl) te Hoogeveen. Zie voor beide maatregelen mijn brief aan uw Kamer «evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen»2.
Klopt het dat de stroom asielzoekers uit veilige landen naar Ter Apel sterk is toegenomen en dat Ter Apel op dit moment maar liefst 500 asielzoekers uit veilige landen herbergt? Klopt het dat ongeveer 95 procent van alle winkeldiefstallen in Ter Apel wordt gepleegd door asielzoekers uit veilige landen?
De bezetting van de opvanglocatie Ter Apel wisselt dagelijks door de relatief hoge doorstroom naar andere plekken binnen het COA. Op 1 november 2019 bedroeg de bezetting van personen uit een veilig land3 op Ter Apel circa 300 personen. Het is aan het lokale gezag om lokale cijfers m.b.t. aangifte winkeldiefstal inzichtelijk te maken.
Erkent u dat Ter Apel met het nationaal aanmeldcentrum en de opvang van 2.000 asielzoekers een onmisbare rol in de Nederlandse asielketen vervult? Wat onderneemt u om de veiligheid in de omgeving te waarborgen?
Het aanmeldcentrum in Ter Apel is een belangrijk onderdeel om asielaanvragen tijdig en gedegen te kunnen behandelen. Ik ben de gemeente Westerwolde daarom ook zeer erkentelijk voor de jarenlange samenwerking rondom het aanmeldcentrum.
De aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn hoogste prioriteit. Hiertoe heb ik de nodige maatregelen getroffen, waarover ik uw Kamer meerdere malen per brief heb geïnformeerd4. Deze maatregelen moeten zorgen voor een vermindering van de overlast. In mijn brief aan uw Kamer «evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen»5 vindt u de laatste stand van zaken.
Bent u het ermee eens dat we het draagvlak van de gemeente Westerwolde en haar inwoners moeten koesteren en niet onnodig op de proef moeten stellen?
Ja. Ik hecht zeer aan het behouden en vergroten van maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor asielopvang. De gemeente Westerwolde levert al jarenlang een zeer gewaardeerde inspanning en dat is allerminst een vanzelfsprekendheid. Met bovengenoemde maatregelen rondom de aanpak van criminele en overlastgevende asielzoekers verwacht ik tegemoet te komen aan het terugbrengen van overlast en de gevolgen daarvan voor de gemeente en haar inwoners.
Geeft u gehoor aan de oproep van burgemeester Velema van Westerwolde om een apart aanmeldcentrum op te zetten voor asielzoekers uit veilige landen? Zo nee, waarom niet?
Hier wordt op ingegaan in de brief aan uw Kamer «Evaluatie EBTL-locaties en overlastgevende vreemdelingen».6
Klopt het dat het politiebureau is gereduceerd tot een politiesteunpunt omdat het niet meer aan de arboeisen voldoet en klopt het dat het aantal agenten in Ter Apel is gereduceerd?2
De korpsleiding heeft enkele weken geleden besloten om het politiebureau in Ter Apel te sluiten, omdat het huidige bureau niet meer voldoet aan de gestelde arbovoorwaarden. Het aantal agenten in Westerwolde is niet verminderd. Binnen de eenheid Noord-Nederland zijn juist vijf politieagenten vrijgemaakt ten behoeve van de gemeente Westerwolde.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Ter Apel zo spoedig mogelijk over een volwaardig politiebureau kan beschikken met bijbehorende politiesterkte, conform de afspraken die daarover zijn gemaakt en waar de burgemeester van Westerwolde om vraagt?
De Politiechef van de eenheid Noord-Nederland heeft aan de gemeenteraad van Westerwolde toegelicht en toegezegd dat er in de toekomst in Ter Apel een politiebureau zal blijven met onder andere een publieksfunctie, ophoudfaciliteiten en een openstelling van 9 tot 17 uur.
Herinnert u zich mijn aangenomen motie om overlastgevende asielzoekers niet te belonen met gratis busvervoer? Hoe staat het met de uitvoering van deze motie en met de wens van de gemeente Westerwolde om de pendelbus te behouden?3
Ja. Er is geen sprake van een gratis pendelbus, asielzoekers kopen een vervoersbewijs. Het betreft hier een pilot. Samen met aanbieder Qbuzz wordt de pilot geëvalueerd en besloten welke structurele maatregelen nodig zijn.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat alle leerplichtige kinderen in Ter Apel goed onderwijs krijgen? Kunt u garanderen dat leerlingen niet thuis komen te zitten vanwege het gebrek aan plaatsen?4
Ik heb op dit moment geen signalen ontvangen dat kinderen niet binnen de gewenste termijn van één maand naar school toe kunnen. Voor wat betreft de kwaliteit, hier is de reguliere wet- en regelgeving van toepassing waar de Inspectie van het Onderwijs op toeziet.
Middeleeuwse toestanden in Heino |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de berichten inzake de misstanden rond de leefomstandigheden van arbeidsmigranten in Park Old Heino in Raalte?1
Arbeidsmigranten zijn van groot belang voor de lokale en nationale economie. Verschillende sectoren zoals de bijvoorbeeld de land- en tuinbouw en de bouw kennen een enorme afhankelijkheid van arbeidsmigranten. Het is van belang dat arbeidsmigranten op een goede manier gehuisvest worden. In het geval van klachten over de huisvesting dient hier in eerste instantie door de verhuurder in samenspraak met de uitzender en de gemeente actie te worden genomen om deze klachten op te lossen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat uitzendbureaus arbeidsmigranten afraden om zich in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA)?2
Voor EU-arbeidsmigranten die van plan zijn korter dan vier maanden (in zes maanden) in Nederland te verblijven, is er geen verplichting zich als ingezetene te laten registreren. EU-arbeidsmigranten schrijven zich daarom veelal in bij een RNI-loketgemeente (Registratie Niet-ingezetenen) als niet-ingezetene, en krijgen een burgerservicenummer. Arbeidsmigranten die van plan zijn hier langer te verblijven dan vier maanden (in zes maanden) dienen zich met een binnenlands adres in te schrijven in het BRP. Toch gebeurt dit nog vaak niet. Als uitzendbureaus arbeidsmigranten afraden zich in te schrijven in het BRP met het binnenlands adres van de betreffende huisvesting, is dat zeer kwalijk. Niet inschrijven leidt namelijk tot verschillende problemen. De gemeente weet bijvoorbeeld niet waar arbeidsmigranten verblijven en kan ook niet gericht handhaven op huisvesting. Mede in het kader van de aanpak misstanden arbeidsmigranten wordt ingezet op maatregelen om registratie in de BRP als ingezetene te verbeteren. Daarbij wordt gekeken naar maatregelen om te bevorderen dat arbeidsmigranten zich op tijd inschrijven als ingezeten in het BRP. Ook wordt nadrukkelijk de werkgever aangesproken om inschrijving mogelijk te maken en zelfs te bevorderen.
Hoe gaat u uitzendbureau Otto Workforce (en andere uitzendbureaus) verplichten om hun werknemers zich te laten inschrijven bij de GBA?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de gebrekkige controle door de gemeente Raalte op de leefomstandigheden in het Park Old Heino?
Ik begrijp dat de gemeente Raalte de signalen zeker serieus neemt, afspraken over bewoning met een vergunning en beheerplan te hebben gereguleerd en bekijkt hoe in de toekomst om te gaan met de huisvesting van arbeidsmigranten op het vakantiepark. Daarbij wordt ook samen met de provincie in het kader van «vitale vakantieparken» een onderzoek gedaan of toeristische verhuur op het vakantiepark voldoende levensvatbaar is. Verder heb ik bij navraag vernomen dat de gemeente een actieve rol neemt in het bij elkaar brengen van partijen om concrete problemen praktisch op te lossen.
Hoe staat het met de gesprekken om de afhankelijkheidsrelatie van arbeidsmigranten tegenover het uitzendbureau (zowel werkgever als huisbaas) te beperken?3
Veel arbeidsmigranten komen naar Nederland met een zogenoemde «package deal». Dit houdt in dat de werkgever, veelal een uitzendbureau, een totaalpakket van werk, woning en vervoer aanbiedt. Uit gesprekken met betrokken organisaties blijkt dat dit, zeker voor arbeidsmigranten die slechts korte tijd in Nederland verblijven, voordelen kan bieden, mede vanwege de krapte op de woningmarkt. De package deal kan echter ook het onwenselijk effect hebben dat arbeidsmigranten kwetsbaar worden voor missstanden. Met en binnen de uitzendbranche zijn er gesprekken hoe de positie van arbeidsmigranten versterkt kan worden, bijvoorbeeld met betrekking tot een redelijke termijn om de huisvesting te verlaten als het werk stopt.
Deelt u de mening dat een huur van € 100 per persoon per week schaamteloos is? Wat onderneemt u om een fatsoenlijke huurprijs te bewerkstelligen?4
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs, ook als sprake is van een tijdelijk verblijf in Nederland. Het gaat er daarbij vooral om dat huisvesting geen verdienmodel wordt. Om tegen te gaan dat huisvesting inderdaad een verdienmodel wordt is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, waaronder dat voldaan moet worden aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao. Het minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden. In het kader van de aanpak misstanden arbeidsmigranten wordt ook ingezet op het verbeteren van de mogelijkheden van het melden van mistanden, waaronder over huisvesting.
Deelt u de mening dat de regels rond het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk van de uitzendbureaus in Park Old Heino met voeten worden getreden?
De verhuurder van het vakantiepark is SNF-gecertificeerd. In dit kader vinden dan ook controles plaats. Signalen die betrekking hebben op de SNF-eisen worden ook meegenomen in de (extra) controles in het kader van het keurmerk.
Deelt u de mening dat een permanent verblijf in vakantiewoningen onwenselijk is?
Vakantiewoningen zijn niet bedoeld voor permanente bewoning. Niet alleen de bestemming staat dit niet toe, ook is niet vastgesteld of deze woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor woningen die geschikt zijn voor permanente bewoning. Wanneer de vakantiewoningen voldoen aan alle eisen voor het Bouwbesluit en bij voorkeur ook aan het SNF-keurmerk, zou een vakantiepark zonder recreatief perspectief, huisvesting aan arbeidsmigranten kunnen bieden. Naast de fysieke kwaliteit dient hiervoor uiteraard goed overleg te zijn met de gemeente en moeten de huisjes voor een redelijke prijs worden verhuurd. Er zijn werkgevers en uitzendbureaus die hun werknemers (tijdelijk) huisvesten op een vakantiepark. Een groot deel doet dit in overleg met de gemeente, waardoor zij tijdelijk kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
Deelt u de mening dat uitbuiting, moderne slavernij en middeleeuwse toestanden keihard moeten worden aangepakt? Wat onderneemt u daartoe?
Ik ben zeker van mening dat misstanden moeten worden aangepakt. Samen met de andere betrokken departementen, gemeenten, provincies en private partijen en handhavende instanties, werk ik dan ook aan een integrale aanpak van deze misstanden. Hierover wordt u voor het einde van het jaar geïnformeerd. Over de verbetering van de aanpak van arbeidsuitbuiting bent u op 13 november geïnformeerd in het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel.
Het blog van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA) |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het blog van de voorzitter van de NVJSA?1
Ja.
Klopt het dat het door een extern bureau begeleiden van zogenaamde «ontwerpsessies rechtsbijstand» € 25.200 aan belastinggeld kostte, een bedrag waar een toevoegingsadvocaat ongeveer een vol kwartaal fulltime voor moet werken om deze omzet te behalen? Wat is daarop uw reactie?
Het klopt dat een extern adviesbureau is ingehuurd voor de begeleiding van ontwerpsessies. De bedoeling hiervan was door middel van een open proces, geleid door een onafhankelijke derde, met alle betrokken partijen de contouren van een nieuw stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand te ontwerpen.
Bij het inschakelen van een externe partij komen kosten kijken. De overheid heeft de taak om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In het inkooptraject zijn daarom de geldende aanbestedingsregels gevolgd. De kosten voor het externe adviesbureau bedroegen uiteindelijk € 25.200 (exclusief BTW).
De inzet van een extern adviesbureau enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn twee in hun aard verschillende en daarom onvergelijkbare zaken. Dienstverlening die de overheid afneemt van externe adviesbureaus is geen subsidie. Het tarief dat we aan het betreffende adviesbureau betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtverlening.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat u onvoldoende op de hoogte bent van het stelsel en de noden in de gesubsidieerde rechtsbijstand en eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd bent in de mening van mensen uit het veld?
Nee. Ik voer zeer regelmatig gesprekken met advocaten die rechtsbijstand verlenen en professionals worden betrokken bij alle stappen van de stelselherziening. Dit was het geval tijdens de ontwerpfase, waar met betrokkenen de contouren van het stelsel zijn vormgegeven en dat is nu weer zo bij de uitwerking van die contouren.
Uit deze gesprekken is het mij steeds duidelijker geworden dat voor veel sociale advocaten de rek er financieel gezien echt uit is. Het werd duidelijk dat de duur van de transitie op gespannen voet staat met de financiële armslag die advocaten hebben om de overstap te maken. Juist daarom heb ik voor 2020 en 2021 jaarlijks ongeveer 36,5 miljoen euro beschikbaar gesteld om de sociale advocatuur gesterkt de overgang naar een nieuw stelsel te laten maken.
Hoe kan het dat nu blijkt dat de ontwerpsessies rechtsbijstand als doelstelling hadden om «discussies in de kiem te smoren» waardoor er feitelijk nooit een open gesprek is geweest met deelnemers uit het veld? Wat is daarop uw reactie? Vindt u dat te rechtvaardigen?
De opdracht van de Policy Design Studio was het begeleiden van een reeks bijeenkomsten om te komen tot een ontwerp voor een stelsel voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Randvoorwaarden waren dat er gebruik gemaakt werd van de aanwezige kennis, ervaring en inzichten in het veld en bij de experts en dat het ontwerp betere resultaten zou kunnen leveren voor burgers binnen de bestaande budgettaire kaders.3
Deze gehanteerde methode van «legal design thinking» is bedoeld om, via het doorlopen van vijf vaste stappen, gezamenlijk en op constructieve wijze ideeën te genereren. Dit werd in het verantwoordingsrapport dat ik met de contourennota in 2018 naar de uw Kamer stuurde, als volgt uitgelegd: «De ontwerpsessies zijn naar hun aard kleine besloten bijeenkomsten om ervoor te zorgen dat de mensen in de sessie zoveel mogelijk tijd en ruimte hebben om hun eigen ideeën naar voren te brengen, om nieuwsgierig te zijn naar wat de ander nou eigenlijk bedoeld te zeggen en om samen tot iets te komen dat uitstijgt boven de meningen en voorstellingen waarmee elke deelnemer afzonderlijk binnenkwam.»4
Er was aldus sprake van een open gesprek waarbij nadrukkelijk niet op voorhand werd gestuurd werd op een vooraf bepaalde uitkomst of het vermijden van discussies.
Waarom moesten er bij het opstarten van de pilot met verzekeraar Achmea van u «al snel onomkeerbare stappen» gezet worden, zoals nu blijkt uit een email van de programmadirecteur rechtsbijstand? Waarom heeft u hierop aangedrongen, ruim voor afronding van het traject, voordat de betrokkenen zich hierover konden uitspreken en nog voordat de Kamer zich hier over kon buigen? Wat is hierop uw reactie? Welk belang had u bij «snelle onomkeerbare stappen»?
De aangehaalde passage ziet niet op de pilot met Achmea van de Raad voor Rechtsbijstand, maar moet gezien worden in het licht van een oproep van het topberaad om de problematiek per rechtsgebied te bekijken en daarop snel concrete stappen te zetten. Ook ik heb vanaf mijn aantreden aangedrongen op snelheid bij de opgave om het stelsel te herzien. Juist ook vanwege de urgentie die spreekt uit het rapport van de commissie Van Der Meer op bijvoorbeeld het gebied van het familierecht. Uit de betreffende e-mail blijkt ook dat het juist de bedoeling was om een van de ontwerpsessies te benutten om met betrokkenen na te denken over hoe er een snelle eerste stap op het gebied van familierecht zou kunnen worden gezet. Daarbij werd het belang van de advocaten werkzaam in dat rechtsgebied steeds voor ogen gehouden.
De sluiting van een afdeling in het OLVG Oost door personeelstekort |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis OLVG Oost sluit verpleging oncologie om personeelstekort»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een afdeling moet sluiten als gevolg van een personeelstekort?
Op 11 december sluit de verpleegafdeling hematologie & oncologie in het OLVG locatie Oost. Vanaf 1 december zullen geen nieuwe patiënten meer worden opgenomen in het OLVG Oost. Het gaat, aldus OLVG, om een klein deel van de totale oncologische zorg die het ziekenhuis biedt. Namelijk de klinische zorg voor patiënten onder behandeling van een internist-oncoloog/ hematoloog. De dagbehandeling en de polikliniek blijven wel gevestigd in het OLVG Oost. Patiënten die worden opgenomen kunnen voortaan terecht in het OLVG locatie West. Patiënten kunnen hier de zorg ontvangen die zij gewend zijn te krijgen van het ziekenhuis.
Ik heb vernomen dat het OLVG een zorgvuldige overgang tussen de twee locaties voor zowel de patiënt als het personeel heeft ingeregeld. Patiënten zijn persoonlijk geïnformeerd door het ziekenhuis. Het OLVG heeft er bewust voor gekozen om per 1 december geen nieuwe patiënten meer op te nemen, zodat weinig tot geen van de huidige patiënten hoeven te verhuizen naar de andere locatie. Binnen een straal van 10 km kan dezelfde zorg door dezelfde aanbieder worden geleverd. De kwaliteit van zorg blijft hiermee gewaarborgd. Desalniettemin betekent dit zowel voor de patiënt als voor het personeel een grote verandering waarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan.
Welke gevolgen zal de sluiting van de afdeling hebben voor patiënten van de verpleegafdeling Hematologie & Oncologie van het OLVG locatie Oost?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen zal de sluiting hebben voor de kwaliteit van zorg voor patiënten hematologie en oncologie in de omgeving van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorafgaand aan de sluiting geïnformeerd? Zo ja, hebt u voorafgaand stappen ondernomen om sluiting te voorkomen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht en is daarmee verantwoordelijk voor het leveren van toegankelijk en kwalitatief goede zorg. Bij het sluiten van een afdeling zullen zij eerst gezamenlijk met de zorgaanbieder, in dit geval het OLVG, kijken of aan de zorgplicht voldaan kan worden. Patiënten die verpleegd moeten worden op de afdeling hematologie & oncologie kunnen terecht bij het OLVG locatie West. Ik heb daarom niet eerder signalen over de sluiting ontvangen.
Verwacht u dat op korte termijn ook in andere ziekenhuizen afdelingen moeten sluiten als gevolg van een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen? Zo ja, hebt u al concrete signalen ontvangen en kunt u deze toelichten?
In de brief «De toekomst van de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost Groningen2» van 2 oktober jl. heb ik aangegeven dat Treant de SEH in Stadskanaal per 1 oktober 2019 ’s nachts, van 22.00 uur tot 8.00 uur, sluit. De redenen hiervoor zijn dat op de locatie Stadskanaal ’s nachts een zeer gering aantal patiënten kwam en dat het, daarmee samenhangend, met een tekort aan gespecialiseerd personeel kampt. Daarnaast is Treant voornemens om de ziekenhuislocatie van Treant in Hoogeveen per 6 april 2020 om te vormen tot een weekziekenhuis en de SEH om te vormen tot een basisspoedpost voor niet-levensbedreigende situaties. Deze SEH-locatie zal per 6 april zeven dagen per week van 8.00 tot 23.00 open zijn.
Er zijn mij geen andere signalen bekend dat op korte termijn afdelingen in andere ziekenhuizen moeten sluiten. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn echter onvermijdelijk. Ik vind het ook belangrijk dat zorginstellingen nadenken over hoe zij hun patiënten op de lange termijn de juiste zorg op de juiste plek kunnen blijven bieden.
Bent u bekend met de extra problemen die ziekenhuizen in onder meer Amsterdam ervaren bij het aantrekken van gespecialiseerde verpleegkundigen door de krapte op de woningmarkt? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan over maatregelen om deze doelgroep te helpen?
In gemeenten met een gespannen woningmarkt kan het lastig zijn voor mensen met een middeninkomen, waaronder verpleegkundigen, om een betaalbare woning te vinden. Daarom spant de Minister voor Milieu en Wonen zich in om het aanbod van betaalbare woningen te vergroten. Dit gebeurt onder andere via de Nationale Woonagenda 2018–2021 en woondeals met de regio’s met de meest gespannen woningmarkt, waaronder Amsterdam. Op Prinsjesdag heeft het kabinet een woningbouwimpuls3 van 2 miljard euro aangekondigd om de bouw van betaalbare woningen te stimuleren en maatregelen voor een beter functionerende woningmarkt. Gemeenten hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om specifiek te sturen op het aanbod van betaalbare (middenhuur)woningen of sociale koopwoningen. Tegelijkertijd kunnen zij bij grote schaarste aan betaalbare woningen de huisvestingsverordening gebruiken om woningen toe te wijzen aan een bepaalde doelgroep.
In Amsterdam is reeds ervaring opgedaan met het met voorrang toewijzen van woningen aan zorgpersoneel. Hiervoor heeft Sigra4 samen opgetrokken met de Amsterdamse Federatie voor Woningcorporaties, woningbouworganisatie Wonam en de gemeente Amsterdam. Na eerste positieve ervaringen in een pilot is er een voorrangsregeling gekomen voor medewerkers die werkzaam zijn in jeugdzorg, thuiszorg, zorginstellingen of ziekenhuizen in Amsterdam. Dit goede voorbeeld zou in andere regio’s met tekorten aan zorgpersoneel navolging kunnen krijgen.
Bent u het ermee eens dat betere arbeidsvoorwaarden van belang zijn voor het aantrekkelijk maken en houden van de sector en daarmee bij het terugdringen van het personeelstekort in de zorg? Zo ja, bent u bereid om daarvoor extra middelen vrij te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in de zorg doen waardevol werk en het is belangrijk dat daar goede arbeidsvoorwaarden tegen overstaan. Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorgsector. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. In de cao kunnen naast de afspraken over loon ook afspraken gemaakt worden over onder andere de contractvorm en omvang, werktijden en scholing en opleiding. Het is belangrijk dat de werkgevers en medewerkers gezamenlijk invulling geven en goede afspraken maken over dit soort zaken.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg5 zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken en te behouden. Dit doen we onder andere met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van medewerkers. U bent geïnformeerd over het actieprogramma en u hebt de eerste twee voortgangsrapportages6 ontvangen. Voor het einde van het jaar ontvangt u de derde voortgangsrapportage.
Gebruik van biomassa als energiebron |
|
Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Gevolgen van de inzet van biomassa voor elektriciteit en warmte productie op emissies naar de lucht» van DNV-GL?1
Ja.
Wanneer komt u met een reactie op dit rapport? Is dat mogelijk voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken en Klimaat?
Ja, bij dezen. Het rapport van DNV-GL zet voor de Nederlandse situatie op een rij welke berekende uitstoot van CO2, NOx, SO2 en fijnstof verschillende soorten grootschalige centrales hebben op basis van de wettelijke regels.
Het onderzoek constateert dat de specifieke emissies van een grote elektriciteitscentrale die draait op kolen, op biomassa of op een combinatie daarvan vrijwel identiek zijn. Dit komt onder meer door de filters die benodigd zijn om de eisen te halen. Het onderzoek laat ook zien dat een minder grote elektriciteitscentrale circa 20% hogere CO2-, stof- en NOx-emissies heeft dan een grote kolencentrale. De oorzaak hiervan is het lagere rendement dat de minder grote centrale heeft. Dit staat los van de gekozen soort brandstof.
Tot slot wordt er geconstateerd dat warmte-opwekking door middel van aardgas veel schoner is dan het stoken van biomassa.
Het kabinet laat TNO momenteel onderzoeken of de uitstooteisen voor kleinere en middelgrote biomassa-installaties (0,5 – 50 MW) verder kunnen worden aangescherpt vanaf 2022 (zie ook mijn antwoord in vraag 17).
Kunt u toelichten welke vormen van biomassa er gebruikt worden als energiebron en op welke wijze dit wordt gestimuleerd?
Stimulering van biomassa als energiebron gebeurt op dit moment via de SDE+, de ISDE en de bijmengverplichting voor transportbrandstoffen.
Via de SDE+ worden verschillende vormen van biomassagebruik gestimuleerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle biomassaprojecten die op dit moment (stand oktober 2019) een SDE(+)-beschikking hebben. Voor de bedragen die in deze tabel genoemd worden geldt dat dit de maximale uitgaven zijn: naar verwachting zullen de uitgaven in de praktijk aanzienlijk lager uitvallen. Gemiddeld genomen kan worden uitgegaan van uitbetaling van circa 2/3 van het totale bedrag over een periode van maximaal 20 jaar.
Categorie
Soort biomassa
Totale waarde subsidiebeschikkingen (in mln. €)
Vergisting
Mest, slib, reststromen uit voedingsmiddelenindustrie
4.060
Bij- en meestook in kolencentrales
Houtpellets
3.537
Verbranding van vaste biomassa
Nationaal snoei- en dunningshout, resthout
5.226
Verbranding van vloeibare biomassa
Dierlijke vetten, olieachtige reststromen
478
Vergassing
Nationaal snoei- en dunningshout, resthout
83
Afvalverbranding
Restafval
734
Ten aanzien van de subsidiering van bij- en meestook in kolencentrales geldt dat het kabinet reeds heeft besloten dat hiervoor geen nieuwe subsidiebeschikkingen worden toegekend. Deze categorie wordt sinds 2018 niet meer opengesteld.
Op dit moment worden verschillende biomassa-opties gestimuleerd via de ISDE-regeling. Per 1 januari 2020 wordt de subsidiering van pelletkachels en biomassaketels via de ISDE echter gestopt, vanwege de negatieve effecten op luchtkwaliteit. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd in mijn brief van 12 november 2019 (Kamerstuk 31 239, nr. 306).
Voor transportbrandstoffen geldt op basis van Europese afspraken een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Daarnaast is er binnen het Klimaatakkoord een additionele doelstelling van maximaal 27PJ hernieuwbare brandstoffen overeengekomen. De toename in biobrandstoffen moet overwegend worden gehaald uit duurzame reststoffen (met inbegrip van cascadering). Dit past binnen de doelstelling van het kabinet om biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten en bij het ontwikkelen van de circulaire economie. Daarom zullen er niet meer additionele biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen in Nederland worden ingezet dan het niveau van 2020. Daarmee wordt bevorderd dat de groei wordt gerealiseerd met duurzame geavanceerde biobrandstoffen, geproduceerd uit afval en residuen.
Kunt u aangeven hoeveel het gebruik van biomassa bijdraagt aan de reductie van broeikasgassen op dit moment en in de komende tien jaar?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is in 2018 6,6 Mton CO2-reductie gerealiseerd door alle vormen van biomassagebruik gezamenlijk. Ik beschik niet over prognoses over de exacte omvang van de CO2-reductie door biomassagebruik in de komende 10 jaar.
Kunt u aangeven hoeveel het gebruik van biomassa bijdraagt aan het behalen van de doelstelling hernieuwbare energie in 2020 en 2030?
In 2020 wordt volgens de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar verwachting met biomassa 6,6%-punt (139,4 PJ) hernieuwbare energie geproduceerd.
In 2030 wordt volgens de KEV 2019 naar verwachting met biomassa 6,7%-punt (135,2 PJ) hernieuwbare energie geproduceerd. In de KEV 2019 zijn evenwel de maatregelen uit het Klimaatakkoord nog niet meegerekend.
Hoeveel biomassacentrales groter dan 15 megawatt (MW) zijn er op dit moment in ons land en wat is daarvan de totale capaciteit?
Ik beschik niet over specifieke getallen voor het aantal biomassa-installaties met een vermogen van meer dan 15 MW.
In gebruik. Op basis van gegevens van het CBS waren er eind 2018 66 houtgestookte ketels met een vermogen groter dan 1 MW.
In ontwikkeling. Daarnaast zijn er op dit moment nog 46 biomassa-installaties met een vermogen van meer dan 10 MW in ontwikkeling die al een SDE+-beschikking hebben.
Deze getallen zijn exclusief de bij- en meestook van biomassa in kolencentrales: de vier kolencentrales die Nederland vanaf 2020 nog telt stoken al biomassa bij of zijn van plan dit in de nabije toekomst te gaan doen.
Kunt u inzichtelijk maken welke binnenlandse en buitenlandse soorten biomassastromen op dit moment worden ingezet voor elektriciteit- en warmteopwekking en in welke mate?
De tabel in het antwoord op vraag 3 geeft aan welke soorten biomassa worden ingezet en welk beslag deze verschillende soorten leggen op de SDE(+). Ik beschik niet over exacte informatie over de herkomst van alle biomassastromen die in Nederland gebruikt wordt.
Voor wat betreft houtige biomassa geeft het Platform bioEnergie in zijn Jaarrapportage 2018 aan dat in 2018 77% van alle houtige biomassa (snoeihout, dunningshout, resthout, houtpellets) die gebruikt is voor bioenergie uit Nederland kwam. Het overige deel komt voornamelijk uit onze buurlanden en de Baltische staten. In 2018 is er geen hout geïmporteerd uit Noord-Amerika.
Kunt u aangeven wat op dit moment wordt verstaan onder duurzame biomassa? Hoe zien de duurzaamheidscriteria voor biomassa eruit?
Voor de grootschalige inzet van houtpellets gelden in de SDE+ vanwege de risico’s strenge duurzaamheidseisen. Houtpellets worden met name gebruikt voor de bijstook in kolencentrales. De duurzaamheidseisen schrijven voor dat bossen duurzaam moeten worden beheerd en er geen oerbos wordt gekapt voor de uitbreiding van productiebossen. De duurzaamheidseisen schrijven bovendien voor dat er nieuwe bomen worden geplant om de CO2 die bij verbranding van duurzame biomassa vrijkomt weer vast te leggen, waarbij de bosbeheerder op lange of middellange termijn de koolstofvoorraden behoudt of vergroot. Deze duurzaamheidseisen zijn opgesteld om de duurzame inzet van houtpellets te borgen. Mede als gevolg van de strenge duurzaamheidseisen bestaan de houtpellets die in Nederland ingezet worden in de praktijk uit de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout.
Hoeveel duurzame biomassa is in Nederland beschikbaar?
Op dit moment wordt in het kader van het duurzaamheidskader voor biomassa dat wordt uitgewerkt ook een beschouwing gemaakt door het PBL over de beschikbare hoeveelheid biomassa per biomassastroom, rekening houdend met verschillende invullingen van het fair share-principe en duurzaamheidsniveaus. De SER zal vervolgens in het eerste kwartaal van 2020 een advies uitbrengen over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader. Daarna volgt besluitvorming door het kabinet.
Daarnaast wordt er op basis van de afspraken uit het Klimaatakkoord gewerkt aan het vergroten van het nationale aanbod van duurzame biomassa. Hiervoor wordt de Routekaart nationale biomassa ontwikkeld. De uitwerking van deze Routekaart vindt parallel aan de ontwikkeling van het duurzaamheidskader plaats. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de Routekaart binnen een half jaar na de vaststelling van de duurzaamheidscriteria ter beschikking wordt gesteld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).
Wanneer verwacht u met het duurzaamheidskader te komen voor de cascadering van gebruik van biomassa? Kunt u aangeven op welke termijn u voornemens bent het in ontwikkeling zijnde duurzaamheidskader te implementeren?
Het streven is dat er in het eerste kwartaal van 2020 een advies ligt van de SER over draagvlak voor en uitvoerbaarheid van het duurzaamheidskader, waarna door het kabinet besloten kan worden over dit kader. Parallel hieraan wordt ook – op grond van de afspraken in het Klimaatakkoord – de Routekaart cascadering ontwikkeld. Voor de implementatie van het duurzaamheidskader geldt dat per stroom zal moeten worden bezien op welke wijze en met welke fasering dit kan en wenselijk is.
Kunt u een onderbouwing geven van het bedrag van 11,4 miljard euro dat gereserveerd is voor subsidies aan biomassa voor energieopwekking?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassacentrales om alleen warmte te produceren en voor welke periode?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassacentrales om warmte en stroom te produceren en voor welke periode?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel subsidie is beschikt voor biomassa bij- en meestook in kolencentrales en, of omgebouwde kolencentrales om stroom te produceren en voor welke periode? Betreft dit een bedrag van 3,6 miljard euro?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel nieuwe biomassacentrales zijn er de komende jaren gepland en voor hoeveel daarvan is reeds subsidie toegezegd? Hoeveel van de geplande centrales hebben een vermogen van kleiner dan 15 MW? Voor hoeveel daarvan is de subsidie reeds toegezegd?
Onderstaande tabellen geven een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking heeft en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn:
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
12
1 – 10 MW
10
> 10 MW
2
Installaties op vloeibare biomassa
< 1 MW
1
1 – 10 MW
1
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
14
Co-vergisting
5
Overige vergisting
2
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
< 1 MW
47
1 – 10 MW
43
> 10 MW
41
Bijstook in kolencentrales
4
Vergisting
Monomestvergisting
96
Co-vergisting
9
Overige vergisting
4
Type installaties
Individueel vermogen installaties / soort installatie
Aantal installaties
Installaties op vaste biomassa
>10 MW
1
Installaties op vloeibare biomassa
> 10 MW
1
Vergisting
Monomestvergisting
24
Co-vergisting
15
Overige vergisting
7
Kent u het artikel «Elektriciteitscentrale verruilt steenkool voor hout, maar is dat wel duurzaam?»2, waaruit blijkt dat de Amercentrale vrijwel volledig draait op houtkorrels? Kunt u aangeven wat de herkomst van deze houtkorrels is?
Ja, ik ken dit artikel. De herkomst van de houtpellets van een specifiek bedrijf kan ik – in verband met bedrijfsvertrouwelijke aard van deze informatie – niet openbaar maken. Deze houtpellets voldoen aan de strenge duurzaamheidseisen die er gelden voor de gesubsidieerde inzet van houtpellets, en hierop wordt ook toegezien.
Voor alle houtige biomassa voor bioenergie, geeft het Platform bioEnergie in zijn Jaarrapportage 2018 aan dat in 2018:
77% uit Nederland kwam;
het overige deel voornamelijk uit buurlanden en de Baltische staten kwam;
geen hout geïmporteerd is uit Noord-Amerika.
Ziet het kabinet in het rapport van DNV-GL uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat aanleiding om aan kleine biomassacentrales strengere emissiegrenswaarden te stellen in het activiteitenbesluit alvorens tot subsidieverstrekking over te gaan? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet laat TNO momenteel onderzoeken of de uitstooteisen voor kleinere en middelgrote biomassa-installaties (0,5 – 50 MW) verder kunnen worden aanscherpt vanaf 2022.
Ziet u andere mogelijkheden om te bevorderen dat de emissies van stikstof, fijnstof en zwavel uit biomassacentrales beperkt gaan worden? Zijn daarvoor internationale voorbeelden?
Ik ken daar geen voorbeelden van.
Kunt u een reactie geven op de studie van de European Academies Science Advisory Council over biomassa (EASAC)?3
Uw Kamer heeft op 15 november separate brief ontvangen met de reactie op dit rapport.
In hoeverre moet bij de inzet van biomassa ermee rekening gehouden worden dat het decennia duurt voordat de CO2 die vrij komt bij het stoken weer is opgenomen door het bos dat nog moet aangroeien? Indien daar geen rekening mee wordt gehouden, waarom niet?
Het opiniestuk van een aantal leden van EASAC over de grootschalige inzet van houtpellets waar eerder naar verwezen vraagt terecht aandacht voor de «koolstofschuld» van de gebruikte biomassa, oftewel de snelheid waarmee de vrijkomende CO2 bij de verbranding van biomassa weer opnieuw wordt opgenomen. De strenge duurzaamheidseisen die Nederland hanteert voor houtpellets waarborgen dat de koolstofschuld van de gebruikte biomassa beperkt is.
Hoe voorkomt u dat er bij de totstandkoming van de regionale energie strategieën (RES) zwaar wordt geleund op gesubsidieerde biomassacentrales, terwijl die mogelijk niet voldoen aan de voorwaarden van het nieuwe biomassakader? In hoeverre bent u bereid om de subsidieverstrekking voor biomassacentrales te staken tot het biomassakader is opgesteld om mogelijk valse verwachtingen te voorkomen?
Het kabinet heeft in het Klimaatakkoord aangegeven ernaar te streven om in de loop van 2020 een duurzaamheidskader af te ronden om het duurzaam gebruik van biomassa te borgen. Om een wildgroei van biomassacentrales te voorkomen worden, in aanvulling daarop, in de Regionale Energiestrategieën (RES’sen) en de uitwerking per gemeente van een transitievisie Warmteplannen gemaakt voor de transitie vanaf 2021. Daarin mogen alle hernieuwbare opties worden meegewogen, waaronder biomassa. Dat is in lijn met het uitgangspunt van het kabinet dat duurzame biomassa noodzakelijk is voor transitie richting 2030 en 2050. Ik zie dan ook geen risico dat er bij de totstandkoming van de RES’sen en de transitievisies Warmte te zwaar wordt geleund op biomassacentrales die niet in lijn zijn met het duurzaamheidskader.
Ook heeft het kabinet in het Klimaatakkoord aangegeven tot de implementatie van het duurzaamheidskader terughoudend te zijn met het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten. Op dit moment zijn er geen signalen dat er knelpunten in de huidige beschikbaarheid zijn. Dat blijkt onder andere uit de SDE+-openstellingen van 2019; in de voorjaarsronde heeft 1 project een beschikking gekregen voor specifiek het gebruik van houtpellets voor de productie van hernieuwbare warmte en elektriciteit; in de najaarsronde hebben hiervoor 2 projecten een aanvraag gedaan die nog moet worden beoordeeld.
Voor installaties op gesubsidieerde houtpellets gelden te allen tijde de bestaande strenge duurzaamheidscriteria in de SDE+.
Het bericht dat arbeidsmigranten slavenarbeid verrichten op Italiaanse tomatenplantages |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat landarbeiders onder erbarmelijke omstandigheden tomaten moeten plukken in Zuid-Italië, zoals blijkt uit een recente aflevering van de Keuringsdienst van Waarde?1 2
De betreffende aflevering van de Keuringsdienst van Waarde is mij bekend.
Deelt u met Oxfam Novib de zorgen, zoals geuit in de uitzending, over deze groep van bijna vierhonderdduizend mensen vanwege deze verschrikkelijke arbeidsomstandigheden? Keurt u het af dat dit soort misstanden zich in de EU afspelen?
Het kabinet keurt uitbuiting en onderbetaling op de arbeidsmarkt ten principale af, onverschillig waar deze praktijken plaatvinden. Het kabinet kan geen uitspraken doen over een specifieke casus in Italië. Het kabinet wil er op wijzen dat het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties ook in EU-verband een prioriteit is die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het Kabinet zet zich in internationaal verband, bijvoorbeeld in de International Labour Organisation, in voor het bevorderen van fatsoenlijk werk en een gelijk speelveld in mondiale waardeketens.
Vindt u het rechtvaardig dat deze mensen 12 uur per dag, 7 dagen per week voor een loon van 22 tot 30 euro per dag moeten werken, waarna een groot deel bovendien opgaat aan de lunch en het vervoer naar het werk? Kan dit voorkomen in Nederland?
Het is aan de Italiaanse autoriteiten om op te treden indien hun wet- en regelgeving op dit gebied overtreden wordt. Zowel voor Italië als Nederland geldt dat iedere vorm van betaling beneden de daarvoor gestelde minimumnormen aangepakt moet worden. In Nederland zijn er voor alle werknemers heldere normen op de arbeidsmarkt, die zijn vastgelegd in onder andere de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Deze wetten zien er op toe dat er geen onderbetaling plaats vindt of ongezonde werktijden worden gehanteerd. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op naleving van de Nederlandse arbeidswetten.
Wat vindt u van het feit dat de producten die worden geproduceerd onder dit soort erbarmelijke omstandigheden gewoon in Nederlandse supermarkten liggen? Hoe zouden consumenten deze foute producten kunnen herkennen?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en, op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Hierbij is het beëindigen van de betrekkingen met handelspartners een laatste redmiddel. Consumenten(organisaties) kunnen bedrijven aanspreken op het toepassen van de OESO richtlijnen. Van individuele producten zijn de arbeidsomstandigheden waaronder zij tot stand komen niet zichtbaar.
Op welke manier worden dit soort producten afkomstig uit EU-lidstaten gecontroleerd voordat zij op Nederlandse schappen belanden? Kunt u garanderen dat producten die geproduceerd zijn in de EU vrij zijn van uitbuiting?
De EU stelt richtlijnen vast ten aanzien van arbeidsvoorwaarden die de EU-landen vervolgens in hun nationale wetgeving verwerken en toepassen. Nationale overheden kunnen ook strengere eisen stellen. De uitvoering en handhaving gebeurt door nationale instanties zoals de arbeidsinspectie.
De Commissie controleert of de EU-richtlijnen in de nationale wetgeving zijn verwerkt. Het vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en werknemers moet samengaan met een goed arbeidsrecht. Zie antwoord op vraag 7.
Zijn deze problemen bekend bij de partijen van het convenant Levensmiddelen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, welke stappen worden ondernomen door deze partijen om dit te stoppen? Bent u bereid bedrijven die niet in het convenant zitten maar wel betrokken zijn bij de wanpraktijken in Italië direct aan te spreken en de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het is in de eerste plaats aan bedrijven zelf om in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen gepaste zorgvuldigheid uit te voeren, risico’s te identificeren en op basis van een prioritering naar ernst en waarschijnlijkheid deze risico’s te voorkomen of aan te pakken. Brancheorganisaties CBL, FNLI en KNSV zijn partij bij het Convenant Voedingsmiddelen. De achterban van deze organisaties beslaat respectievelijk 95% van de Nederlandse supermarkten, 80% van de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en 95% van de Nederlandse specerijenbedrijven. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben als partijen bij het Convenant Voedingsmiddelen de casus onder de aandacht gebracht bij de overige partijen tijdens de convenantstuurgroep van 3 december jl. In de stuurgroep is afgesproken dat de branchepartijen die het convenant hebben getekend nader onderzoek doen naar mogelijke betrokkenheid van hun leden bij de door de Keuringsdienst van Waarde gesignaleerde vermeende misstanden in de tomatensector in Zuid-Italië, en hier eind januari over rapporteren. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid om uw Italiaanse evenknie aan te spreken op de misstanden die zich afspelen op en rond de tomatenvelden in het zuiden van het land, bijvoorbeeld tijdens of en marge van een Europese Raad, en daarbij aan te geven dat uitbuiting van landarbeiders onacceptabel is?
In alle EU-lidstaten komen, in meer of mindere mate, onfatsoenlijke situaties op de arbeidsmarkt voor. Het bestrijden van misbruik in arbeidsrelaties is ook in EU-verband een prioriteit, die door alle lidstaten gedeeld wordt, en waartegen lidstaten ook wettelijke maatregelen getroffen hebben. Het bestrijden daarvan is een nationale aangelegenheid.
De peperdure opleiding die het mensen moeilijk maakt om voor de klas te gaan staan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat iemand die jarenlang in de zorg heeft gewerkt en nu is begonnen aan de deeltijd-pabo, te maken krijgt met een zó hoog collegegeld dat hij nu overweegt te stoppen omdat het bijna niet op te brengen is, doordat het gaat om een tweede hbo-studie?1
Uiteraard betreur ik dit. Ik wil iedereen die gemotiveerd en geschikt is om de stap te maken naar het onderwijs de kans geven om de opleiding tot leraar goed te doorlopen. Om dit te stimuleren geldt het wettelijk collegegeldtarief in plaats van het instellingscollegegeld voor studenten die voor het eerst een opleiding in de zorg of het onderwijs willen volgen, maar al wel beschikken over een ander ho-diploma.
De betreffende persoon heeft echter al een afgeronde opleiding in de zorg, wat, zoals ook meermaals in de Kamer is besproken, geen grond biedt voor het wettelijk collegegeld, omdat de zorg ook een tekortsector is.
Dat betekent niet dat er geen andere opties zijn voor mensen die – ook vanuit de zorg – van carrière willen switchen. Het staat iedereen die al een ho-diploma heeft bijvoorbeeld vrij te kijken of de zij-instroomroute een mogelijk te volgen traject is. Voorwaarde hiervoor is dat de geïnteresseerde een afgeronde ho-opleiding heeft, een aanstelling in het onderwijs heeft als leraar/zijinstromer, en het geschiktheidsonderzoek met goed gevolg wordt doorstaan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan men zij-instromer worden, en met een aanstelling (en salaris) als leraar aan de onderwijsbevoegdheid werken – in maximaal 2 jaar. Besturen kunnen hiervoor ook een subsidie zijinstroom aanvragen, waardoor de zij-instromer zelf geen kosten hoeft te maken voor zijn opleiding. Lerarenopleidingen kunnen meer informatie geven over de zij-instroomroute, en weten vanuit hun netwerk ook vaak meer over mogelijke vacatures voor zij-instromers.
Voor zover op te maken uit het bericht, lijkt het echter alsof de betreffende persoon geen aanstelling als leraar/zij-instromer heeft weten te bemachtigen, en daarom een alternatieve opleidingsmogelijkheid zoekt – als voltijd- of deeltijdstudent. Het is, uiteraard, aan schoolbesturen zelf om kandidaten voor vacatures te selecteren. Financiële belemmeringen wil ik daarbij zoveel mogelijk wegnemen, daarom kunnen besturen een subsidie twv 20.000,- euro aanvragen en is vanwege de grote vraag deze beschikbare subsidiepot verhoogd.
Begrijpt u dat het toch pijnlijk is in een tijd waarin scholen geregeld bij ziekte van de juf of meester de klas naar huis dreigen te moeten sturen, omdat er zo’n tekort aan leraren is, dat mensen die zich voor het leraarschap willen kwalificeren, moeten afhaken?
Ja, daarom zijn er verschillende mogelijkheden ingericht om iemand te kans te geven de opleiding tot leraar te volgen, zie vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat in het geval dat iemand echt iets anders wil gaan doen, buiten de zorg, het niet goed is als op deze wijze belangstelling voor het lerarenberoep wordt gefrustreerd?
Ja, uiteraard begrijp ik dit en daarom zijn er meerdere routes ingericht om docent te worden, zie vraag 1.
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Ja, daarom stimuleren we opleidingen om meer maatwerk toe te passen, zoals binnen de zij-instroom route mogelijk is. Hierbinnen wordt de benodigde scholing en begeleiding vastgelegd in tripartiete overeenkomst met de zij-instromer, de school en de opleiding. Dit om te zorgen dat de zij-instromer de beste weg kan volgen naar het leraarschap.
De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer 'Ouderdomsregelingen ontleed' |
|
Hilde Palland (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van de Algemene Rekenkamer «Ouderdomsregelingen ontleed»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit data-analyse van de Algemene Rekenkamer (AR) blijkt dat 34.000–51.000 rechthebbende huishoudens geen beroep doen op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)?
Ik vind de omvang van het door de Algemene Rekenkamer gerapporteerde niet-gebruik fors en onwenselijk. Het gaat hier om een kwetsbare groep ouderen. In mijn bestuurlijke reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven onderzoek te zullen laten doen naar de achtergronden en de redenen van het niet-gebruik. Het rapport van de Algemene Rekenkamer onderstreept het belang van het terugdringen van het niet-gebruik en het wegnemen van de belemmeringen die de SVB daarbij ondervindt.
Bent u het eens met de conclusie van de AR dat u verantwoordelijk bent voor de werking van het stelsel dat een basis-oudedagsvoorziening aanbiedt aan ouderen die dit nodig hebben?
Ja. Daarbij moet ik opmerken dat de AOW hierin de basis-oudedagsvoorziening is en dat de AIO een bijstandsvoorziening is, die moet voorkomen dat ouderen in Nederland die geen toereikend beroep op deze basis-oudedagsvoorziening kunnen doen, zouden moeten rondkomen met minder dan het voor hen geldende sociaal minimum. Van belang daarbij is het spanningsveld tussen enerzijds de AIO als minimumvoorziening, waarvoor betrokkenen zelf een aanvraag moet doen, en anderzijds mijn verantwoordelijkheid voor de werking van het stelsel als geheel.
Bent u het eens dat niet-gebruik van de AIO en de Overbruggingsregeling AOW (OBR) betekent dat niet alle mensen de inkomensondersteuning krijgen die zij mogelijk nodig hebben?
Daar ben ik het mee eens, waar het gaat om onbedoeld niet-gebruik. Mensen kunnen er echter ook bewust voor kiezen om geen beroep op de regelingen te doen. En het is erg moeilijk om het niet-gebruik nauwkeurig te meten. Voor een onbekend gedeelte kunnen in het gemeten niet-gebruik ook ten onrechte mensen worden meegenomen die geen recht hebben of juist mensen niet zijn meegenomen die wel recht hebben. In de technische toelichting gaat de Algemene Rekenkamer daar uitgebreid op in.
Is dan de conclusie juist dat u verantwoordelijk bent om het niet-gebruik van deze regelingen, waardoor ouderen leven onder het bestaansminimum, tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit niet-gebruik terug te dringen?
Ja. Die verantwoordelijkheid strekt zich uit tot het goed informeren van burgers over het bestaan van de AIO, de omstandigheden waaronder zij daar recht op hebben en de verplichtingen die daaraan verbonden zijn en daarnaast tot het in staat stellen van burgers om hiervoor een aanvraag in te dienen. Het is uiteindelijk wel aan de burgers zelf om kennis te nemen van die informatie en om zelf te beslissen om al dan geen aanvraag in te dienen.
Niet-gebruik is, zoals ook de SVB aangeeft, een continu aandachtspunt. Er gebeurt al veel om niet-gebruik van de AIO te voorkomen en te bestrijden. Maar het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft aan dat het beter moet en is aanleiding om breed te bekijken wat beter kan. Eerder heeft ook de wethouder Sociale Zaken van de gemeente Amsterdam dit namens de G4-gemeenten onder mijn aandacht gebracht. In het Algemeen Overleg over pensioenonderwerpen op 16 oktober heb ik naar aanleiding daarvan aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over een met de G4-gemeenten afgestemde aanpak. Daarover ben ik met partijen in overleg.
Daarnaast zal ik de ontwikkeling van het niet-gebruik uitgebreider volgen. Ik wil weten hoe de ontwikkeling is sinds het peilmoment van het Rekenkamer-onderzoek (1 januari 2017). Samen met de SVB en het CBS bereidt mijn ministerie nu een onderzoek voor dat de situatie voor het nu meest recente beschikbare peilmoment in beeld brengt (1 januari 2018) en later herhaald kan worden. Daarvoor wordt mede gebruik gemaakt van de door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde en ter beschikking gestelde methodiek. Nieuw onderdeel van het onderzoek is de vraag waar – in welke gemeenten – het probleem van het niet-gebruik van de AIO het grootst is. Mogelijk biedt dat nieuwe aanknopingspunten voor een gerichte aanpak.
Klopt het dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het niet-gebruik van de AIO doelmatiger en doeltreffender kan aanpakken als zij over inkomensgegevens uit de polisadministratie van het UWV zou beschikken?
Ja. De SVB ziet mogelijkheden om het niet-gebruik van de AIO met behulp van gegevensuitwisseling doelmatiger en doeltreffender aan te pakken. Ik heb echter moeten vaststellen dat de eerder voorgestelde gegevensuitwisseling niet proportioneel was. De uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer geven een extra aanleiding om nogmaals te kijken naar de vraag wat de beste wijze is om niet-gebruik tegen te gaan en daarbij ook te kijken naar gegevensuitwisseling.
Indien we samen met de SVB concrete mogelijkheden zien om een gegevensuitwisseling op een proportionele manier binnen het kader van het privacyrecht vorm te geven – bijvoorbeeld met behulp van technische toepassingen waarbij gegevens gepseudonimiseerd verwerkt worden of op basis van een experiment – dan zal ik de SVB vragen een uitgewerkt voorstel (getoetst door de Functionarissen Gegevensbescherming) ter advies voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Binnen het kader van het privacyrecht moet gegevensuitwisseling ook steunen op een deugdelijke juridische grondslag. In dit geval gaat het daarbij om een duidelijk omschreven wettelijke taak, waarvoor deze gegevensuitwisseling noodzakelijk is. Toen besloten werd om de AIO door de SVB te laten uitvoeren, was dat onder meer met het doel om het niet-gebruik van de AIO tegen te gaan.
Is de koppeling met de UWV-polisadministratie de enige wijze waarop het SVB doelmatig en doeltreffend het niet-gebruik van de AIO kan aanpakken of ziet u nog andere mogelijkheden?
Nee. Ik denk dat er daarnaast ook andere wegen zijn waarmee niet gebruik tegengegaan kan worden. We moeten op zoek naar alle mogelijkheden om bijvoorbeeld in de voorlichting en de uitvoering verbeteringen aan te brengen.
Kunt u aangeven wat de SVB administreert wanneer iemand bijvoorbeeld tien jaar tussen zijn 15de en 65ste niet in Nederland heeft gewoond en daardoor voor tien jaar geen AOW-rechten heeft opgebouwd?
De SVB registreert de AOW-opbouw van ingezetenen in Nederland per jaar in de 50 jaar voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Het maakt hiervoor niet uit in welk land iemand geboren is.
Kunt u aangeven wat de SVB administreert wanneer iemand bijvoorbeeld geboren is in een ander land dan in Nederland en op zijn 25ste zich hier vestigt en daardoor voor tien jaar geen AOW-rechten heeft opgebouwd?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de SVB uit de eigen administratie kan nagaan of iemand onvolledige AOW-rechten heeft opgebouwd?
Ja.
Zijn er redenen in de privacywetgeving die de SVB ervan weerhoudt om schriftelijk, telefonisch of anderszins contact te zoeken met iemand met onvolledige AOW-opbouw en in overleg met de persoon na te gaan of er recht is op de AIO?
Nee. Er zijn wel redenen van doelmatigheid en doeltreffendheid om niet apart contact te zoeken met alle mensen die mogelijk aanspraak maken op AIO. De AIO is bedoeld om te voorkomen dat het inkomen van mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, onder het sociaal minimum zakt. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor mensen met een onvolledige AOW-opbouw, maar ook voor AOW-gerechtigden met een nog niet AOW-gerechtigde partner die als huishouden onvoldoende inkomsten en/of vermogen hebben om boven het sociaal minimum uit te komen. In Nederland zijn bijna 340.000 mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd met een onvolledige AOW-opbouw. Daarvan hebben bijna 39.000 mensen een AOW-opbouw van minder dan 50% en bijna 90.000 mensen een AOW-opbouw van tussen de 50% en 80%. Een beperkt gedeelte daarvan heeft mogelijk recht op AIO: de Algemene Rekenkamer signaleert bijvoorbeeld een niet-gebruik van 4.067 personen met een inkomen van minder dan 50% van de AIO-norm en een niet-gebruik van 12.589 personen met een inkomen tussen de 50% en 80% van de AIO-norm. Iedere AOW’er krijgt informatie over de AIO, maar het is niet doeltreffend en doelmatig om daarnaast iedereen die mogelijk in aanmerking komt voor de AIO te bellen of te spreken. Met uit gegevensuitwisseling verkregen gegevens over het inkomen en het vermogen van mensen met onvolledige AOW en AOW-gerechtigden met een nog niet AOW-gerechtigde partner zou wel een gerichte benadering kunnen plaatsvinden. Dan worden mensen met mogelijk recht op AIO gericht met extra informatie benaderd en hoeven mensen die op basis van deze gegevens niet in aanmerking voor AIO komen niet extra benaderd te worden.
Kunt u zich nog herinneren dat de heer Heerma vorig jaar, 2018, tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een vraag heeft gesteld over kleine zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die in problemen zijn gekomen door de stijgende AOW- en pensioenleeftijd, de zogenoemde brandende huizen?2
Ja, ik heb vorig jaar aan de heer Heerma (CDA) toegezegd uw Kamer in het eerste kwartaal van 2019 te informeren over de uitkomst van het onderzoek dat ik zou starten naar aanleiding van zijn vragen over kleine zelfstandigen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die in de problemen kunnen komen door de stijgende AOW- en pensioenleeftijd – i.c. mijn toezegging in het debat over de begroting SZW 2019 in november 2018. Deze toezegging heb ik tot mijn spijt tot op heden nog niet gestand gedaan. In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik toegelicht dat er vertraging was opgetreden bij dit onderzoek en dat ik dit onderzoek pas na de zomer aan uw Kamer aan zou kunnen bieden. In mijn brief van 15 oktober 2019 heb ik toegelicht dat ik onderzoeksbureau SEO Economisch Onderzoek opdracht heb gegeven om nader onderzoek te verrichten bij onder meer verzekeraars naar het AOW-hiaat en private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, alsmede naar de verzekeringsmogelijkheden voor oudere zelfstandigen. Begin november heeft het onderzoeksbureau het eindrapport opgeleverd. Ik heb dit rapport op 25 november jl. naar uw Kamer gestuurd.
Herinnert u zich nog dat uw toezegging is geweest dat u over deze kwestie de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 zou informeren? Klopt het dat deze toezegging niet gestand is gedaan?3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de Kamer voor de begrotingsbehandeling van uw ministerie in 2019 deze toezegging alsnog gestand doen? En zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2019?
Ja.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Italian banks rush to profit from ECB negative rates’ en ‘Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Italian banks rush to profit from ECB negative rates»1 en «Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen»?2
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat Italiaanse banken «gebruikmaken van de negatieve rentestanden» en dat veel noordelijke banken al op hun limiet zitten en daarom daar niet gebruik van kunnen maken?
De artikelen in het FD en FT zijn naar aanleiding van een speech die het ECB directielid Benoît Cœuré hield op 11 november.3 In deze speech geeft hij een overzicht van de ontwikkelingen op de interbancaire markten van de VS en de EU, in relatie tot overtollige reserves in het systeem. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan het effect van de recent door de ECB aangekondigde tiering maatregel op deze markten. Op 12 september 2019 kondigde de ECB aan dat banken een vrijstelling krijgen van negatieve rente op hun overtollige reserves tot een grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank, de zogenaamde tiering. Banken met overtollige reserves boven de grenswaarde van tiering kunnen deze in principe uitlenen – op de interbancaire markt – aan banken die nog ruimte hebben tot de grenswaarde om gebruik te maken van de vrijstelling, de zogenaamde arbitragemogelijkheid.
Directielid Cœuré wijst in dit kader onder andere op het feit dat de Italiaanse bankensector op geaggregeerd niveau nog circa 40 miljard euro aan ruimte over had terwijl in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland op geaggregeerd niveau voldoende reserves aanwezig zijn om de 0% rente volledig te benutten. In zijn speech gaat directielid Cœuré ook in op het effect van de tiering maatregel op de Europese interbancaire markt. Daarbij geeft hij aan dat er een verschuiving – tussen banken binnen de landsgrenzen, en op geaggregeerd niveau over de landsgrenzen – van overtollige reserves heeft plaatsgevonden na aankondiging van de maatregel.
De primaire doelstelling van tiering is volgens de ECB het ondersteunen van het monetaire transmissiekanaal. Hierbij hebben alle banken in de eurozone dezelfde vrijstelling (tot 6 keer de waarde van hun minimumreserveverplichtingen aan overreserves). Banken die meer reserves aanhouden (over het algemeen noordelijke banken) kunnen dus makkelijker de volledige vrijstelling benutten. De banken met reserves onder de grenswaarde van tiering moeten eerst nog extra reserves aantrekken om de volledige vrijstelling te benutten.
Wat vindt u van het feit dat Italiaanse banken in deze mate gebruikmaken van een arbitragemogelijkheid die wordt geboden doordat banken uit de eurozone zijn vrijgesteld van de negatieve depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB)? Welke mogelijkheden heeft de ECB om dit tegen te gaan?
Het is aan de banken zelf om binnen de prudentiële kaders hun financieringsmix te bepalen. Deze prudentiële kaders zijn de afgelopen jaren versterkt. Zo dienen banken ten behoeve van de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) voldoende liquide middelen aan te houden om liquiditeitsuitstromen het hoofd te kunnen bieden en zijn de vereisten voor interbancaire liquiditeit strenger dan centrale bank liquiditeit. Bovendien is het in dit kader relevant op te merken dat de grensoverschrijdende interbancaire lenigingen die directielid Cœuré in zijn speech noemt op basis van onderpand (secured) plaatsvinden in de zogenaamde repomarkt. Dit verkleint het tegenpartijrisico. Tiering is een beleidsinstrument van de ECB waar alle banken voor een gelijke hoeveelheid reserves gebruik van kunnen maken. Ik hecht er dan ook aan om te benadrukken dat de ECB onafhankelijk moet kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij inzet om aan haar mandaat te voldoen.
Vindt u dat banken, uit Italië of elders, gebruik zouden moeten kunnen maken van dergelijke arbitragemogelijkheden?
Als gevolg van tiering kan het voor banken met reserves onder de grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank aantrekkelijk zijn om liquiditeit aan te trekken en tegen 0% rente bij de ECB te stallen. De stijging van de reporentes heeft ongeveer een week geduurd. Inmiddels liggen reporentes weer net boven of net onder de depositorente van -0,50%. De reporentes zijn gedaald omdat er steeds meer instellingen bereid waren om geld uit te zetten via de repomarkt. Een groter aanbod aan geld betekent dat de rente, de prijs van geld, daalt. De arbitragemogelijkheid heeft hierdoor geen grote impact op de geldmarkt gehad.
Het is aan de ECB om te bepalen of de gevolgen van tiering disproportioneel zijn en of aanpassing van het tieringstelsel nodig is. In algemene zin heeft de ECB aangegeven dat het wenselijk is dat banken gebruik maken van tiering omdat dit de monetaire transmissie kan verbeteren. De manier waarop de banken hiervan gebruik maken is voor de ECB van secundair belang.
Wat zijn de effecten van de introductie van het tieringstelsel op deze arbitragemogelijkheden? Vindt u het wenselijk dat, klaarblijkelijk, door de opzet van het tieringstelsel arbitragemogelijkheden gecreëerd worden?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol waarbij het aan de banken zelf is om de risico’s in te schatten en om binnen de prudentiële kaders de optimale financieringsmix te vinden. De arbitragemogelijkheid is het gevolg geweest van de verschillende hoeveelheden reserves die banken beschikbaar hadden op het moment dat tiering werd ingevoerd. Tiering is een monetair beleidsinstrument van de ECB. Het is dan ook aan de ECB zelf om te beslissen over de wenselijkheid van tiering.
Valt uit deze ontwikkeling nu af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem en het verdere aangekondigde onconventionele monetaire beleid? Vindt u het redelijk dat de Italiaanse banken hier gebruik van kunnen maken, maar veel noordelijke banken niet, omdat ze al op hun limiet zitten?
Nee, uit deze ontwikkeling valt niet af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem. Onder het tieringsysteem wordt voor alle banken eenzelfde hoeveelheid reserves uitgezonderd van de negatieve rente (6 maal de waarde van hun minimale reserveverplichtingen). Juist de banken wier reserves volledig gevrijwaard zijn van negatieve rentes (vooral in de noordelijke landen) profiteren van de maatregel. Deze banken betalen nu op die reserves geen negatieve rente meer. Door de arbitragemogelijkheid kunnen banken met reserves onder de grenswaarde van tiering ook gebruik maken van tiering zonder dat dit ten koste gaat van het voordeel van de banken met reserves boven de grenswaarde van tiering. Daarbij geldt bovendien dat voor het aantrekken van de reserves, de banken met ruimte een premie betalen aan de banken zonder ruimte.
Wat zijn de (macro-economische) gevolgen van deze ontwikkeling en de stappen van de Italiaanse bankensector? Wat zijn de risico’s die daaraan verbonden zitten voor de eurozone als geheel, dan wel voor de noordelijke eurolanden en Nederland?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol, en de precieze effecten zijn moeilijk in te schatten. Zoals eerder vermeld lijkt de arbitragemogelijkheid niet een hele grote impact te hebben gehad. Allereerst omdat de ruimte van circa 40 miljard euro die er was voor vrijstelling van negatieve rentes in Italië niet in verhouding staat tot het totaal aan liquiditeit op de geldmarkt. Daarnaast is de arbitragemogelijkheid snel weggewerkt omdat banken met extra overtollige reserves zijn ingestapt. Dit proces is onderdeel van een efficiënte werking van de geldmarkt en zorgt er voor dat de arbitrage van korte duur is. Het is ook van belang om in acht te nemen dat de risico’s worden beperkt door het gebruik van onderpand.
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestand zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan.
Wat betekent dit voor de stabiliteit van de Italiaanse economie, de stabiliteit van de Italiaanse bankensector en de stabiliteit van de eurozone?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat aanvullende stappen of gesprekken noodzakelijk zijn? Zo ja, welke en gaat u die stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Tiering is een beleidsinstrument van de ECB en de ECB moet onafhankelijk kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij wil inzetten om aan haar mandaat te voldoen.
Het bericht ‘Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herkent en onderschrijft u de resultaten van de «stroomranking»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de «stroomranking» bijdraagt aan meer transparantie over de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid van investeringen, inkoop en levering van energie en inzicht biedt in de verduurzaming op de markt van stroomleveranciers op het gebied van hun investeringen, inkoop en levering. Zo laat de monitor zien dat stroomleveranciers op de consumentenmarkt duurzamere producten zijn gaan aanbieden, maar dat dit in mindere mate geldt voor leveranciers op de zakelijke markt. Ook laat het onderzoek zien dat nieuwe toetreders zich met name profileren op prijs en in mindere mate op duurzaamheid. Ten aanzien van de rapportcijfers die in het onderzoek worden gegeven vind ik het relevant om te benoemen dat de energieleveranciers die het hoogste scoren op basis van de «stroomranking» niet zelf investeren maar duurzame productie en afnemers bij elkaar brengen.
Hoe verklaart u de beperkte stijging in afname van groene stroom door zakelijke consumenten?
Bij de beperkte stijging in de afname van groene stroom door bedrijven spelen twee factoren een rol. Allereerst is de vraag naar duurzame elektriciteit vanuit bedrijven kleiner dan vanuit huishoudens. Daarnaast is de vraag naar stroom vanuit bedrijven ook groter dan de vraag vanuit huishoudens en waardoor er – gegeven het feit dat er 15% van het totale elektriciteitsverbruik duurzaam wordt opgewekt – beperkingen zijn voor de levering van bijvoorbeeld duurzame elektriciteit uit Nederland.
Op welke wijze stimuleert u de afname van groene stroom door zakelijke afnemers?
Sinds de liberalisering van de elektriciteitsmarkt zijn stroomleveranciers vrij om naar eigen inzicht elektriciteit in te kopen voor levering aan burgers en bedrijven. Deze markt is het resultaat van vraag en aanbod. Binnen de geldende wettelijke kaders hebben zakelijke afnemers de vrijheid te kiezen duurzame of fossiele stroom. De overheid heeft in deze keuze niet direct een rol.
Wel is het zo dat in het kader van het streven naar 49% CO2-reductie het aanbod van duurzame elektriciteit richting 2030 fors zal toenemen. Ook vindt het kabinet het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten (zie ook beantwoording van vraag 6). Bovendien zal het beleid van «full disclosure» op de energiemarkt vanaf 2020 leiden tot meer transparantie. «full disclosure» verplicht energieleveranciers om de geleverde energie voor alle afnemers te onderbouwen met Garanties of Certificaten van Oorsprong (GvO/CvO). Op deze manier krijgen de afnemers precies te zien welke energie hun leverancier levert. Voor zakelijke afnemers kan het dan, bijvoorbeeld om publiciteitsredenen, onaantrekkelijk zijn om energie af te nemen die onderbouwd is met Certificaten van kolencentrales. Al deze elementen kunnen bijdragen aan een grotere vraag naar groene stroom door zakelijke afnemers.
Op het onderdeel «investeringen» oordelen de onderzoekers een voldoende, met name door grote investeringen in windenergie, herkent u deze resultaten? En waar ziet u kansen voor energieleveranciers om het aantal duurzame energieopwekkingsprojecten te vergroten, bijvoorbeeld door de inzet van lange termijn inkoopcontracten van Nederlandse windstroom, naar voorbeeld van de NS?
In de «stroomranking» wordt aangegeven dat er in de periode tussen 2014 en half 2019 door de onderzochte stroomleveranciers voor 13,5 GW is geïnvesteerd in windenergie. Daarbij gaat het niet alleen om investeringen in Nederland maar ook om internationale investeringen. Ik kan deze cijfers niet verifiëren, maar de score van een voldoende komt wel overeen met mijn beeld dat er in de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in windenergie.
In langetermijninkoopcontracten, ook wel bekend als Power Purchasing Agreements, (PPA’s)) maken elektriciteitsproducenten en afnemers afspraken over de hoeveelheid en prijs van de te leveren elektriciteit, meestal over een langere periode zoals 10–15 jaar. Dergelijke overeenkomsten kunnen een belangrijke rol spelen in de financiering van duurzame energieprojecten. De inzet van dergelijke contracten biedt investeerders in hernieuwbare energie de mogelijkheid om voor een langere termijn zekerheid te hebben over de opbrengsten van hun elektriciteitsverkoop. Dit kan de business case van hernieuwbare opwekking versterken. Naast de overeenkomst die de NS heeft gesloten met Eneco voor de levering van stroom van het windpark Luchterduinen, heeft ook Microsoft onlangs een PPA afgesloten met Eneco voor de elektriciteitsafname van de windparken Borssele III en IV waarvan het consortium Blauwwind de eigenaar is.
Deelt u de mening dat het interessant is om te overwegen om bedrijven in het jaarverslag te laten rapporteren over inkoop van stroom? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al diverse regels en richtlijnen op het gebied van milieurapportage, die voortvloeien uit EU-regelgeving. Het bestuursverslag, dat door alle middelgrote en grote ondernemingen moet worden opgesteld, moet een analyse bevatten van milieuaangelegenheden van de onderneming, als dat noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de onderneming. Verder moeten alle organisaties van openbaar belang met meer dan 500 medewerkers in het bestuursverslag een niet-financiële verklaring opnemen waarin zij mededeling moeten doen over het beleid op het gebied milieuaangelegenheden.2 Daarbij moet de onderneming ook de voornaamste risico’s ten aanzien van die milieuaangelegenheden betrekken. De Europese Commissie heeft op 20 juni 2019 «Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage» gepubliceerd (PbEU 2019, C 209), die behulpzaam kunnen zijn bij het opstellen van die niet-financiële verklaring op dit onderdeel milieuaangelegenheden. Daarin wordt onder andere aanbevolen om het totale energieverbruik of opwekking uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen op te nemen, met een uitsplitsing van de verschillende bronnen van hernieuwbare energie (pag. 15–16). Ondernemingen kunnen zich onderscheiden door op die wijze aandacht te besteden aan de inkoop van stroom.
Het kabinet vindt het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten, zoals de Minister van Financiën in de Verkenning van de markt voor groene financiering ook schrijft3. Hiertoe behoren ook de eisen aan het ontsluiten van informatie over de klimaatimpact van organisaties van openbaar belang. Het kabinet wil verdere regelgeving over rapportage over milieuaangelegenheden in een ruimer verband zien dan enkel een rapportage over de inkoop van stroom in Nederland. De jaarverslaggeving is een terrein waar eisen voornamelijk op EU-niveau geregeld zijn. De nieuwe Europese Commissie heeft aangekondigd met een Green Deal te komen met nieuwe voorstellen op het gebied van duurzaamheid. Het kabinet ziet de plannen van de Europese Commissie hiertoe met interesse tegemoet.
Overweegt u om de Wet milieubeheer snel te verruimen, door naast investeringen in energiebesparing die zich binnen vijf jaar terugverdienen, ook investeringen in energieopwekking op te nemen? En zo ja, bent u bereid om dit voor zonnepanelen op te rekken naar zeven jaar om zo het aantal zonnedaken in Nederland snel te vergroten?
In het Klimaatakkoord is reeds opgenomen dat de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer verbreed wordt naar CO2-maatregelen. Hierbij wordt ook gekeken naar de rol van hernieuwbare opwek. De Kamer wordt voor 1 juli 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verbreding en verandering. Het is nu nog te vroeg om vooruit te lopen op de uitkomst hiervan.
Deelt u de mening dat het inprijzen van milieuschade, waarover het Cultureel Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) eerder goede rapporten schreven, de afname van groene stroom kan versnellen, bijvoorbeeld via de afgesproken CO2-heffing in het Klimaatakkoord? Wanneer verwacht u de CO2-heffing te kunnen invoeren?2 3
Ik ben van mening dat het inprijzen van milieuschade kan bijdragen aan de afname van groene stroom. De belangrijkste vorm van beprijzing die kan bijdragen aan de afname van groene stroom betreft de beprijzing via het Europese emissiehandelssysteem (hierna: EU ETS). Het EU ETS stelt voor de elektriciteitsproducenten en industrie een plafond aan broeikasgasemissies en maakt die emissies onder dat plafond verhandelbaar. De EU ETS-prijs ontstaat als gevolg van vraag en aanbod van emissierechten onder dat plafond. De op EU-niveau gestelde reductiedoelstelling voor ETS-sectoren (43% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 2005) wordt met behulp van dit mechanisme gehaald. Fossiele elektriciteitsopwekkers berekenen de kosten van het EU ETS vervolgens door aan de eindgebruikers. Hierdoor wordt fossiele stroom duurder in vergelijking met een situatie zonder het EU ETS. De EU ETS-prijs is de afgelopen jaren flink toegenomen en bedraagt inmiddels circa € 25 per ton CO2. Ook de voorgenomen invoering van een minimum CO2-prijs voor elektriciteitsproductie draagt bij aan de businesscase voor groene stroom (en daarmee aan de afname van groene stroom) door het bieden van zekerheid aan investeerders over de minimale prijs van CO2-reductie.
De CO2-heffing voor de industrie ziet toe op het op een verstandige en objectieve manier van beprijzen van CO2-uitstoot van industriële processen. Hieronder valt niet de CO2-uitstoot als gevolg van elektriciteitsproductie. De voorgenomen CO2-heffing is er dus niet direct op gericht om de afname van groene stroom te versnellen.
Het streven is om komend voorjaar een concept van het wetsvoorstel CO2-heffing voor de industrie te consulteren op internetconsultatie.nl. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer informeren over het moment waarop de internetconsultatie start. Het wetsvoorstel zal uiterlijk op Prinsjesdag 2020 bij uw Kamer worden ingediend. De beoogde inwerkingtreding van de heffing is 1 januari 2021.
Schoolboeken en ander lesmateriaal waarin veel minder vrouwen dan mannen staan en relatief weinig personages met een niet-westerse naam |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging dat u het gesprek wilt aangaan met educatieve uitgevers over stereotypen in schoolboeken?1 Wat heeft u sindsdien ondernomen om aan deze toezegging gestalte te geven?
Ja (zie hieronder).
Hoe beoordeelt u in dit licht het onderzoek van de Universiteit Leiden2, waarbij in schoolboeken sprake bleek van stereotypering in de zin dat vrouwen systematisch ondervertegenwoordigd zijn en minder vaak een beroep hebben dan een man, terwijl de onderzoekers bij mannen juist vaker personages zagen die topsporter of wetenschapper waren, of iets technisch deden?
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling.
Het onderzoek van prof. dr. Mesman laat onder andere zien dat er in Nederlandse schoolboeken voor de vakken wiskunde en Nederlands minder vrouwelijke dan mannelijke personages voorkomen en ook relatief weinig personages met een niet-Westerse achtergrond. De ondervertegenwoordiging en stereotypering die prof. dr. Mesman met haar onderzoeksteam vond, was vooral impliciet en subtiel, overduidelijke stereotypen zijn bijna niet gevonden. Prof. dr. Mesman geeft aan dat uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken is gebleken dat kinderen juist gevoelig zijn voor dergelijke subtiele, verstopte boodschappen.
Het is belangrijk dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij onbewust worden beperkt door deze subtiele en impliciete, stereotiepe beelden. We hebben de onderzoeken dan ook met interesse gelezen en vinden het belangrijk dat uitgeverijen ook daarover met elkaar in gesprek blijven.
Hoe beoordeelt u dat het aantal niet-westerse namen in schoolboeken achterblijft bij het aantal niet-westerse mensen in de samenleving, terwijl volgens het CBS 13,4% van de bevolking van niet-westerse afkomst is?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat educatieve uitgevers nu voldoende doortastend optreden door de uitkomsten van het onderzoek te gaan bespreken met de auteurs van de boeken? Waarom (niet)?
Het is goed om te zien dat uitgeverijen zelf het initiatief hebben genomen op dit thema door hun lesmateriaal beschikbaar te stellen voor het onderzoek van de Universiteit Leiden. In totaal kreeg prof. dr. Mesman zestien lesboeken voor wiskunde en zeventien lesboeken voor Nederlands van de verschillende uitgevers. De uitgevers hebben vanaf het begin meegewerkt aan het onderzoek van prof. dr. Mesman, omdat zij benieuwd waren naar de resultaten. De uitgevers gaan de resultaten van het onderzoek bespreken met hun auteurs.
Deelt u de zorg van de Leidse onderzoekers dat «kinderen [...] heel gevoelig [zijn] voor juist subtiele, verstopte boodschappen»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor de voortgang van de gesprekken met educatieve uitgevers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over emancipatie van 2 december a.s.?
Ja.
Het toenemende aantal huishoudens dat de energierekening niet meer kan betalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het aantal mensen dat energierekening niet kan betalen dreigt te verdubbelen»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 650.000 huishoudens hun maandelijkse energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen?
Voor het kabinet staat in het Klimaatakkoord voorop dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Dat betekent dat de huishoudportemonnee zoveel mogelijk wordt ontzien en dat een evenwichtige verdeling van lasten tussen huishoudens en bedrijven wordt bereikt.
Het kabinet heeft daarom in het Klimaatakkoord maatregelen getroffen die de effecten van het energie- en klimaatbeleid op huishoudens beperken. De lasten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) worden verschoven van huishoudens naar bedrijven, bedrijven betalen voortaan 67 procent van de ODE-rekening in plaats van de helft. Ook is de vaste belastingvermindering fors verhoogd. Dit houdt in dat de huishoudportemonnee met de maatregelen in de energiebelasting vanaf 2020 in belangrijke mate wordt ontzien. Voor de periode na 2021 is er sprake van een beperkte stijging in de energiebelastingen. Het kabinet geeft deze maatregelen zo vorm dat de laagste en midden-inkomensgroepen hiervan relatief het meest profiteren. De doorrekening van het Klimaatakkoord van 1 november jl. door het CPB bevestigt dit beeld.
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys waar het artikel naar verwijst dateert van februari 2019. De lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens uit het Klimaatakkoord zijn hierin nog niet meegenomen.
Deelt u de conclusie dat de almaar stijgende energielasten een direct gevolg zijn van uw eigen klimaat- en energiebeleid en u huishoudens daarmee de energiearmoede in stort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat de groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen (naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030) als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De ambitie van het Klimaatakkoord is 1,5 miljoen bestaande woningen via de wijkgerichte aanpak aardgasvrij te maken en 234.000 woningen buiten de wijkgerichte aanpak onder handen te nemen.
Deze ambitie wil het kabinet samen met alle betrokken partijen stap-voor-stap realiseren. Het Klimaatakkoord bevat een breed pakket aan maatregelen om de transitie haalbaar en betaalbaar te houden. Zo wordt bijvoorbeeld de ISDE voor kleine duurzame warmte opties na 2020 verlengd en wordt de ISDE uitgebreid naar isolatie.
Daarnaast zijn er bijvoorbeeld afspraken gemaakt met woningcorporaties over het verduurzamen van sociale huurwoningen en introduceert het kabinet aantrekkelijke leningsvoorwaarden voor verduurzaming van particulieren via het warmtefonds. Bovendien bevordert het kabinet kostenreductie bij installatiebedrijven, aannemers en de energiesector via meerjarige innovatieprogramma’s.
Het kabinet hanteert verder als het uitgangspunt dat steeds meer huishoudens de kosten voor verduurzaming van de woning via een lagere energierekening kunnen terugverdienen. Om dat te bereiken moeten de kosten van verduurzamingsmaatregelen omlaag door innovatie en opschaling en moet de inrichting van de energiebelasting de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen. Daarnaast zijn er subsidies en aantrekkelijke financieringsopties nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer op korte termijn over deze punten informeren in separate brieven over financiering en ontzorging van eigenaar-bewoners en over innovatie en kostenreductie in de bouw.
Deelt u de conclusie van Ecorys dat, ondanks dat steeds meer huiseigenaren isolerende maatregelen nemen in een poging de energielasten te doen dalen, de totale lasten (met bijna 17%) zullen toenemen?
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys dateert van februari 2019. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL Meten met twee maten uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Het kabinet houdt een vinger aan de pols en volgt de ontwikkeling van de energierekening. Daarbij beschouwt het kabinet het inkomensbeleid integraal en weegt het jaarlijks alle plussen en minnen in de koopkrachtbesluitvorming. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is, maar door uw beleid voor velen een onbetaalbaar luxeproduct is geworden? Wat gaat u doen aan deze toenemende energiearmoede?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen behapbaar en betaalbaar zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening echt te verlagen en direct te stoppen met uw klimaat- en duurzaamheidswaanzin?
Zie antwoord vraag 5.