Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Laurens Dassen (Volt), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Doğukan Ergin (DENK), Harmen Krul (CDA), Rob Jetten (D66), Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Sandra Beckerman (SP), Joost Eerdmans (EénNL), Ines Kostić (PvdD), Don Ceder (CU) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV), Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV), Eelco Heinen (minister financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Het bericht 'Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’' |
|
Ingrid Michon (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bereid om Mohammed Khatib een visum te weigeren of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of ongewenst te verklaren, omdat hij een evident gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid? Welke andere mogelijkheden ziet u om hem te weren en kunt u het antwoord op deze vraag -desnoods separaat van de overige antwoorden- geven voor de geplande bijeenkomst op 28 oktober 2024?
De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht en een belangrijk goed in onze democratische rechtsstaat. Het kabinet staat voor een samenleving waarin er ruimte is voor verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden wanneer deze plaatsvinden binnen de grenzen van de rechtsstaat. Hierin is het juist van belang dat het kan schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Waar de grenzen van de wet worden overtreden, kan strafrechtelijk worden opgetreden. De beoordeling, of daar sprake van is en of strafrechtelijk wordt opgetreden, is aan het Openbaar Ministerie.
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om schurende gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om toe te zien op de naleving. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren.
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: «Extremistische haatprediker»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de uitspraken van Mohammed Khatib een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Mohammed Khatib de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te kunnen spreken op één van onze universiteiten en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en andere onderwijsinstellingen een podium bieden aan boodschappen van Jodenhaat en/of het verheerlijken van terrorisme, zoals Mohammed Khatib deze verkondigt?
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Welke afspraken heeft u met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen? Als u deze niet heeft gemaakt, bent u bereid deze alsnog te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hogescholen en universiteiten zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving. Uitgaande hiervan zijn er geen specifieke afspraken met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Aanvullend op deze integrale aanpak zijn in april jongstleden extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Verder wordt momenteel kabinetsbreed gewerkt aan een nationale strategie antisemitismebestrijding. Deze wordt dit najaar naar de Kamer gestuurd. Bezien zal worden hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen
Bent u ook verbouwereerd dat deze haatprediker nota bene uitgenodigd is door docenten en werknemers van de universiteit zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u contact opgenomen met de Radboud Universiteit gezien deze situatie? Zo ja, wat heeft u daar besproken? Zo nee, bent u van plan dit nog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Radboud Universiteit in een verklaring aangeeft dat inclusiviteit en veiligheid voorop moeten staan wanneer Mohammed Khatib komt spreken? Hoe kijkt u naar deze verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de verklaring van de Radboud Universiteit te staan voor inclusiviteit en veiligheid niet overeenkomt met de uitspraken die Samidoun doet op hun pagina’s? Kunt u zich voorstellen dat dit geen veilige omgeving is voor alle studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel Europese lidstaten, zoals in Duitsland, is inmiddels Samidoun verboden verklaard?
Binnen de Europese Unie heeft tot op heden alleen Duitsland Samidoun verboden.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Bent u bereid om -met gelijkgestemde landen zoals Duitsland- u ervoor in te zetten dat Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de recente uitspraken van een Hezbollah-official op Russische tv, die aangeeft dat bepaalde studentenprotesten in het Westen voortkomen uit gerichte investeringen vanuit organisaties als Hezbollah in westerse studenten, zodat het Hezbollah gedachtegoed in het hart geraakt van de westerse samenlevingen? Is dit een beeld dat u herkent en zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De Minister van Justitie en Veiligheid is bekend met deze uitspraak. Dergelijke uitspraken van een vertegenwoordiger van Hezbollah vindt hij onacceptabel. In brede zin vindt het kabinet het onacceptabel dat statelijke actoren of buitenlandse groeperingen zich op een onwenselijke wijze inmengen in westerse samenlevingen.
Bent u het ermee eens dat extra waakzaamheid nodig is ten aanzien van dergelijke buitenlandse beïnvloeding? Zo ja, op welke wijze voert u een strategie tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding van studenten en dan met name tegen antisemitische en antiwesterse narratieven die onderdeel uitmaken van die beïnvloeding?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert daarom een geïntensiveerde aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, binnen de bredere aanpak van statelijke dreigingen. Over de voortgang van deze aanpak is uw Kamer onlangs geïnformeerd. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoekt momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan gaat de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap in gesprek met de kennisinstellingen.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie-Becker tegemoetzien, waarin wordt verzocht alle juridische mogelijkheden op een rij te zetten en verder te verkennen om in te kunnen grijpen bij onwenselijke organisaties als Samidoun, Hizb-ut Tharir en PFLP?2
Met de motie Becker3 wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke juridische mogelijkheden bestaan en verder kunnen worden ontwikkeld om in te grijpen bij organisaties die onvrij en antisemitisch gedachtegoed verspreiden. De mogelijkheden zoals door het lid Becker verzocht, namelijk de rechtssystemen in andere landen, de grondslagen van de NCTV, artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek en een juridische definitie van problematisch gedrag, zijn reeds in de appreciatie4 uiteengezet, dan wel toegelicht. Aanvullend zal, zoals hierboven aangegeven, de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe Nederland en Duitsland eventueel in internationaal verband samen kunnen optrekken. Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)1, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, hiertoe hebben wij ons ingezet.
Het bericht ‘Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed Khatib van Samidoun op 28 oktober 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze gedragswijze van de Radboud Universiteit in het licht van de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eerdmans over het plaatsen van Samidoun op de nationale terreurlijst (Kamerstuk 29 279, nr. 882) en de oproep van het kabinet aan het Openbaar Ministerie om hier snel mee aan de slag te gaan?2
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eermans (Kamerstuk 29 279, nr. 882) meewegen die verzoekt om Khatib op de nationale terreurlijst en in het CTER-register (Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering) te plaatsen en het besluit van Canada en de Verenigde Staten om Samidoun op de terreurlijst te plaatsen?
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is het niet mogelijk om een persoon te weren uit Nederland door hem de toegang tot Nederlands grondgebied te ontzeggen. De Twbmt biedt wel de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet mogelijk.
De precieze overwegingen die ten grondslag liggen aan het Belgische besluit om de heer Khatib te bestempelen als «extremistische haatprediker» zijn niet bekend. Het hangt van de wetgeving van het betreffende land af of een dergelijke kwalificatie (juridische) gevolgen heeft of niet. In Nederland wordt gekeken naar alle uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Bent u bereid de overwegingen en het besluit van de Belgische Staatssecretaris over te nemen teneinde Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om over de keuze van de Radboud Universiteit te oordelen. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Dit betekent onder andere dat er geen ruimte is voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om de naleving hiervan te borgen. Ingrijpen op een bijeenkomst die in het kader van het academisch debat wordt georganiseerd zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid. Het uitoefenen van invloed op het debat aan onderwijsinstellingen, is een brug die we niet over moeten gaan.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)3, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 27 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Experts waarschuwen: Chinese spionage escaleert en Westen krijgt er geen grip op' |
|
Rosanne Hertzberger (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Experts waarschuwen: Chinese spionage escaleert en Westen krijgt er geen grip op1»?
Ja.
Herinnert u zich de recent aangenomen motie van het lid Martens-America c.s. over overleggen met kennisinstellingen, zodat er geen nieuwe PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige onderzoeksgebieden?2
Ja.
Bent u het eens dat dit probleem onze topprioriteit moet hebben? Kunt u het antwoord toelichten?
Het weerbaarder maken van Nederland tegen dreigingen van statelijke actoren is zeker een prioriteit van het kabinet.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de NCTV waarschuwen in hun jaarverslagen en in het Dreigingsbeeld Statelijke actoren 23 al langer voor de risico’s op ongewenste kennis- en technologieoverdracht door verscheidende statelijke actoren binnen kennisinstellingen.
In de aanpak kennisveiligheid4 richt ik mij specifiek op het tegengaan van ongewenste overdracht van kennis en technologie in de academische sector. Het Ministerie van OCW voert hierover regelmatig overleg met de sectoren en vergroot hierbij de bewustwording. Ook kunnen kennisinstellingen contact opnemen met het Loket Kennisveiligheid. Het loket adviseert onder meer over ongewenste kennis- en technologieoverdracht en over de risico’s van bepaalde internationale samenwerkingen. Tot slot werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel waarmee een wettelijke screeningsplicht voor onderzoekers en masterstudenten wordt geïntroduceerd daar waar de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn.
Het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten, dat uw Kamer op 14 mei jl. heeft aangenomen, maakt het daarnaast mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen meer vormen van spionage dan nu het geval is.5 Doel van het wetsvoorstel is om onze nationale veiligheid, de veiligheid van personen, vitale infrastructuur en hoogwaardige technologieën beter te kunnen blijven beschermen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer.
Bent u van plan de brief over dit probleem zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen in plaats van te wachten op het commissiedebat Kennisveiligheid van januari 2025? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op 25 oktober jl. heb ik uw Kamer middels een voortgangsbrief geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering heb gegeven aan de motie van het lid Martens-America (VVD) c.s.6 over het beperken van CSC-bursalen op gevoelige onderzoeksgebieden.
In eerdere berichtgeving leek het probleem zich te centreren op technische studies en opleidingen, terwijl nu blijkt dat dit probleem veel breder is. In hoeveel situaties is hier sprake van en wat doet u daar op dit moment aan?
In de aanpak kennisveiligheid richt ik mij op de hele academische sector. Dit betekent dat alhoewel berichtgeving zich vaak concentreert op technische vakgebieden, de aanpak sector-breed is. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2022 Nederlandse kennisinstellingen verzocht een kennisveiligheidsopgave te maken en passende maatregelen rondom kennisveiligheid te nemen7. Ik ben met de kennissector in dialoog om een realistisch, effectief en werkbaar kennisveiligheidsbeleid voor zowel overheid als kennisinstellingen te verwezenlijken. Ik kan geen uitspraken doen over hoe vaak spionage bij technische studies voorkomt. Ik wil wel benadrukken dat mijn aanpak erop toegespitst is om spionage en ongewenste kennis- en technologieoverdracht bij kennisinstellingen zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bekend met de situatie dat Chinese studenten zich inschrijven bij een onderwijsinstelling onder een letterenstudie en snel overschakelen naar een technische studie waar inlichtingen worden verzameld? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik ben mij bewust van het risico dat wanneer studenten uit welk land dan ook, mits zij voldoen aan de toelatingseisen, kunnen wisselen van studie. Ik heb de universiteiten hierover geraadpleegd om na te gaan of er indicaties zijn dat dit soort gevallen zich voordoen bij Chinese studenten. Zij geven aan dat het aantal Chinese studenten dat van opleiding verandert zeer beperkt is. Daarnaast is er geen trend aan te wijzen dat Chinese studenten structureel van niet-technische naar technische opleidingen proberen te wisselen.
Ik kan echter niet volledig uitsluiten dat de beschreven situatie ooit voorkomt. Om in de toekomst dit risico te verkleinen ben ik voornemens het wisselen van studie onder de reikwijdte van het wetsvoorstel screening kennisveiligheid te brengen. In de tussentijd vraag ik kennisinstellingen om hierop alert te zijn en bij twijfel contact op te nemen met het Loket Kennisveiligheid.
Treedt u met onderwijsinstellingen hierover op dit moment in contact en wat kunt u er vanuit het ministerie aan doen om onze kennisveiligheid te beschermen tegenover de spionageactiviteiten van China? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja, ik bespreek het kennisveiligheidsbeleid op zeer regelmatige basis met bestuurders van kennisinstellingen, zoals tijdens de bestuurlijke dialogen in het voorjaar van 2024 en tijdens gesprekken op ambtelijk niveau. Ik spreek met de bestuurders over alle risico’s omtrent kennisveiligheid zodat de kans op ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt gemitigeerd. Hierbij zijn ook andere departementen en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten betrokken. Tijdens deze gesprekken blijkt dat kennisinstellingen de dreiging serieus nemen, hun kennisveiligheidsbeleid uitvoeren en deze verder ontwikkelen. Ik werk met de kennissector toe naar een brede implementatie van het gebruik van een volwassenheidsmodel, zoals ook voor cybersecurity wordt gedaan. Door middel van het Loket Kennisveiligheid, de Nationale Leidraad Kennisveiligheid en de learning community ondersteun ik kennisinstellingen hierbij nog verder.
Bent u bekend met de samenwerkingen van Wageningen University & Research bij de Autonomous Greenhouse Challenge met het Chinese techbedrijf Tencent?
Ik benadruk dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan van internationale samenwerkingen door kennisinstellingen maatwerk is en bij henzelf ligt. Zij moeten hierbij voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Ik verwacht dat kennisinstellingen risico’s in beeld hebben, een zorgvuldige afweging maken en waar nodig maatregelen treffen. Wel ondersteun ik kennisinstellingen bij het maken van deze afweging, bijvoorbeeld door uitvoering te geven aan de motie van de leden Rooderkerk en Paternotte (D66)8 om samen met de kennissector aan een landelijke set uniforme criteria te werken. Deze criteria helpen kennisinstellingen om inschattingen te maken van de risico’s van internationale samenwerkingen.
Ziet u risico’s voor kennisveiligheid in dit type samenwerkingen gezien het belang van AI in tuinbouw en de toegang tot know-how door Chinese bedrijven? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer in de tussentijd al meenemen in de nieuwste ontwikkelingen ten behoeve van kennisveiligheid en niet te wachten tot het commissiedebat Kennisveiligheid in januari 2025? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb uw Kamer op 25 oktober jl. hierover geïnformeerd.
Het bericht 'Juristen: regeerprogramma op meerdere punten niet rechtsstatelijk' |
|
Harmen Krul (CDA), Jan Paternotte (D66), Ines Kostić (PvdD), Sandra Beckerman (SP), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
De studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hoger onderwijs, gelet op het beeld uit deze studie, kennelijk niet in staat is de basale veiligheid van alle studenten te waarborgen? Hoe reageert u op de bevinding dat een substantieel deel van de Joodse studenten zelfs te maken heeft met intimidatie, pesterijen en haatzaaiende uitingen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Helaas is dit niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten. De afgelopen maanden heb ik gesprekken gevoerd met Joodse studenten over hun ervaringen. Mede door deze gesprekken weet ik dat er inderdaad studenten zijn die zich onprettig of soms zelf onveilig hebben gevoeld op de universiteit of hogeschool. Hun verhalen en zorgen gaan mij aan het hart. Antisemitisme mag op geen enkele plek voorkomen en de onderwijsinstelling is daarop geen uitzondering. Onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plek waar men met elkaar het gesprek voert en elkaars standpunten uitdaagt, ook op het scherpst van de snede. Daarbij is er geen enkele plaats voor racisme, discriminatie of antisemitisme. Dat er zich toch incidenten voordoen is diep triest.
De studie, gebaseerd op kwalitatief onderzoek, biedt belangrijke en tot zorg stemmende inzichten. Het is – zoals de onderzoekers zelf ook aangeven – tegelijkertijd van belang om hieraan geen algemene conclusies over de basale veiligheid van de gehele studentengemeenschap te ontlenen. Instellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om een prettige en veilige leer- en werkomgeving voor iedereen te creëren. De veiligheid van eenieder binnen de onderwijsgemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop in te richten en ik blijf hier onverminderd aandacht voor vragen. Ik weet ook dat bestuurders hier volop mee bezig zijn. Ik ondersteun en stimuleer hen hierbij.
In hoeverre zijn de klachten en incidenten uit dit onderzoek te herkennen in de informatie die de instellingen zelf rapporteren als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten? Is binnen de instellingen een toereikende systematiek van signalering en behandeling van misstanden aanwezig die recht doet aan deze problematiek?
Er is geen rapportageverplichting voor instellingen om informatie aan mijn ministerie te leveren over de veiligheid van studenten. Ik kan daarom de klachten en incidenten uit het onderzoek niet relateren aan informatie van de instellingen. Ook zijn er begrenzingen vanuit onder meer vertrouwelijkheid en privacywetgeving aan de informatie die instellingen zelf over specifieke groepen studenten kunnen verzamelen. Het is niet toegestaan en bovendien niet wenselijk dat instellingen in geval van een klacht van een student, diens nationaliteit of geloofsovertuiging zouden registreren. Wel wordt er door de instellingen gewerkt aan monitoring van sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers (zie verder mijn antwoord op vraag 6). Ook werk ik momenteel aan de uitvoering van de motie van het lid Martens-America, die ziet op het rapporteren aan de Kamer over situaties waarin onderwijsinstellingen niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Voor de kerst zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd om de bestuursafspraak over het besteden van aandacht aan sociale veiligheid in de jaarverslagen aan te scherpen. Ik ben hierover in gesprek met de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL).
Ten aanzien van systematiek van signalering en behandeling van misstanden kan ik uw Kamer melden dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie naar de inrichting en werking van de meld- en klachtvoorzieningen binnen het hbo en wo. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme, bijvoorbeeld bij doorverwijzing naar de strafrechtketen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
In hoeverre zijn de zorgen over de veiligheid van Joodse studenten in de afgelopen periode onderwerp van gesprek geweest tussen studentenraden en instellingen? Heeft u over deze zorgen gesproken met studentenorganisaties?
De studentenraden zetten zich in om alle signalen over sociale onveiligheid te bespreken met bestuurders. Ik stimuleer raden ook om opgevangen signalen over antisemitisme bespreekbaar te maken. Met Joodse studenten ben ik in gesprek om inzicht te krijgen in hun ervaringen binnen instellingen. Ook spreekt mijn ministerie in relatie tot de demonstraties met studentenorganisaties ISO en LSVb over o.a. het gevoel van veiligheid van diverse, ook niet-Joodse studenten. Ik blijf dit soort gesprekken voortzetten.
Deelt u de suggestie van de onderzoekers dat instellingen sterkere, meer ondersteunende maatregelen moeten nemen om antisemitisme op de campus te bestrijden? Welke maatregelen staat daarbij voor u centraal?
De verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving ligt primair bij de instellingen. Met de instellingen voer ik het gesprek over hoe zij omgaan met protesten en de impact daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers, waaronder de Joodse. Dit rapport zal ik in dat gesprek betrekken.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding.
Aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid zijn in april jongstleden en in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo en wo. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met vertrouwenspersonen en andere functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme en wordt er voor vertrouwenspersonen in het hbo en wo een handreiking ontwikkeld over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Ik wil bezien hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen.
Hoe zorgt u ervoor dat de instellingsmonitor sociale veiligheid met spoed geïmplementeerd wordt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord uit 2022? Vindt u ook dat incidenten, net als in het middelbaar beroepsonderwijs, op gelijke wijze met gelijke categorieën geregistreerd zouden moeten worden door instellingen?
In het Bestuursakkoord 2022 is afgesproken dat de instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid. De VH en UNL hebben het programma Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) opdracht gegeven om deze monitor vorm te geven, waarna een pilot is uitgevoerd. Hieruit voortvloeiend wordt momenteel gewerkt aan een sectorbeeld van sociale veiligheid in het hbo en wo. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH en UNL de resultaten geaggregeerd op sectorniveau opleveren. Zij gaan ervan uit dat dit eerste sectorbeeld in het voorjaar van 2025 beschikbaar is. In mijn periodieke gesprekken met de VH en UNL heb ik aandacht voor de ontwikkeling van de monitor. Ik zal daarbij tevens met hen in gesprek gaan over de mogelijkheden die zij zien om de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers hierin mee te nemen. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Het wetsvoorstel voor de zorgplicht sociale veiligheid wordt momenteel voorbereid. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de zorgplicht in het funderend onderwijs. De zorgplicht in het funderend onderwijs kent een registratieplicht. Ik verken de mogelijkheden om een vergelijkbare registratieplicht voor veiligheidsincidenten in het vervolgonderwijs in te voeren. Ik neem de antisemitische incidenten zeer serieus en ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel over zorgplicht onderzoeken of het wenselijk, werkbaar en proportioneel is om een registratieplicht voor antisemitische incidenten mee te nemen.
Onderkent u dat het gelet op de aard van de problematiek niet toereikend is om instellingen in algemene zin te laten registreren en rapporteren over discriminatieklachten? Bent u voornemens ook specifiek te kijken naar de registratie van antisemitische incidenten in het kader van het wetsvoorstel over sociale veiligheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een stuurgroep antisemitisme in het hoger onderwijs in te richten met experts ten aanzien van sociale veiligheid en antisemitisme? Hoe voorziet u erin dat instellingen gebruik maken van de expertise van de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding?
Zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme zal onder verantwoordelijkheid van de Minister van JenV de Taskforce Bestrijding Antisemitisme worden opgericht die voorstellen doet voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Met de oprichting wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Stoffer2.
De Nationaal coördinator antisemitismebestrijding (NCAB) heeft onderwijs als belangrijke pijler in haar werkplan opgenomen. In gesprekken met onderwijsinstellingen, VH en UNL zal ik de rol van de NCAB als adviseur, aanjager en verbinder benoemen en de wijze waarop de NCAB van nut kan zijn voor onderwijsinstellingen.
De financiering van bevrijdingsfestivals |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat bevrijdingsfestivals een verbindende bijdrage leveren in de samenleving en dat het kabinet dit zou moeten blijven steunen? Zo ja, kunnen deze festivals blijven rekenen op de financiële steun van het kabinet? Zo nee, waarom niet en welke consequenties zal het uitblijven van financiële steun hebben voor het voortbestaan, zeker nu uitgerekend volgend jaar 80 jaar bevrijding wordt gevierd?
Het kabinet onderschrijft het grote belang van het gezamenlijk vieren van onze vrijheid op 5 mei. Daarom geeft het Rijk het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) structurele financiële ondersteuning om de Nationale Viering van de Bevrijding te organiseren. Vanuit deze middelen biedt het NC op verschillende manieren ondersteuning aan de bevrijdingsfestivals, onder meer door inhoudelijke activiteiten te coördineren en door te faciliteren bij de organisatie van de festivals. Via het NC kunnen de festivals blijven rekenen op de financiële steun van het kabinet.
In 2024 heeft het Rijk (te weten de Ministeries van BZK, OCW, Defensie en VWS) bij hoge uitzondering en op verzoek van de Kamer1 incidenteel een directe financiële bijdrage verstrekt aan de bevrijdingsfestivals. Dit in aanvulling op de structurele bijdrage die door het Rijk via het NC ter beschikking wordt gesteld. Met deze bijdrage konden bevrijdingsfestivals financiële problemen verhelpen, bij enkele festivals waren deze problemen acuut. Deze situatie werd met name veroorzaakt door de nasleep van de coronacrisis en slecht weer bij eerdere edities van 5 mei. Het uitgangspunt van het Rijk was dat deze directe bijdrage éénmalig was. Dit uitgangspunt is ongewijzigd.
Het Rijk heeft de incidentele financiële ondersteuning via een rechtstreekse bijdrage verstrekt aan de individuele festivals en niet – zoals de Kamer opriep – via een garantiefonds. De reden waarom niet voor een garantiefonds is gekozen, is omdat de overheid een streng garantiebeleid heeft en in beginsel geen garanties verstrekt. Dit omdat dit potentieel een grote mate van onzekerheid voor de overheidsfinanciën met zich meebrengt. Verder kunnen bij een garantiefonds mogelijk ook andere festivals aanspraak maken op dit fonds. Afbakening op alleen de bevrijdingsfestivals is staatssteun technisch zeer lastig.
Ik zie en hoor de wens om directe financiële ondersteuning van de bevrijdingsfestivals, mede naar aanleiding van onderliggende schriftelijke vragen, recente oproepen vanuit uw Kamer en mede tegen de achtergrond van het lustrumjaar 80 jaar vrijheid. Daarom ben ik, zoals ik u heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS, in gesprek gegaan met de andere departementen die vorig jaar ook financieel hebben bijgedragen aan de bevrijdingsfestivals (BZK, OCW, Defensie). Dit om te onderzoeken of er toch voor een laatste keer eenmalig middelen vanuit het Rijk kunnen worden vrijgemaakt voor de bevrijdingsfestivals. Deze gesprekken zijn nog gaande, ik zet mij ervoor in dat er binnen korte termijn uitsluitsel wordt uitgegeven aan de festivals over een bijdrage vanuit het Rijk. Ik heb in ieder geval budgettaire ruimte gereserveerd voor een incidentele bijdrage vanuit VWS in 2025.
Verder herhaal ik hierbij de oproep van het vorige kabinet aan de bevrijdingsfestivals om in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – als belangrijkste financiers van de festivals – over mogelijke (structurele) oplossingen. Verder doe ik een oproep aan de festivals om samen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei creatieve oplossingen en alternatieve scenario’s te verkennen.
Herinnert u zich de eerdere toezegging om te komen tot een breed gedragen toekomstvisie op 5 mei, inclusief de Bevrijdingsfestivals1?
Ja. Het Rijk zet zich in om tot een breed gedragen toekomstvisie op 5 mei te komen. Ik verwacht dat de contouren van deze visie in het tweede kwartaal van 2025 met de Kamer worden gedeeld.
Wat is de huidige stand van zaken rond de gesprekken over de organisatie van Bevrijdingsfestivals voor 2025? Lukt het, met de viering van de tachtigste verjaardag van de bevrijding in het achterhoofd, om de gebruikelijke festivals in veertien steden te organiseren? Zo ja, gaat het hierbij wederom om incidentele financiële steun of wordt gezocht naar structurele vormen van ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS en de bevrijdingsfestivals hebben de afgelopen periode uitvoerig met elkaar gesproken. Vanuit het Ministerie van VWS is, namens het Rijk, richting de festivals aangegeven dat er voor 2025 en verder geen financiële middelen vanuit het Rijk beschikbaar zijn. Echter, zoals bij 1 aangegeven, heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling toegezegd om alsnog in gesprek te gaan met de andere departementen (BZK, OCW en Defensie) en te onderzoeken of er toch voor een laatste keer eenmalig middelen vanuit het Rijk kunnen worden vrijgemaakt voor de bevrijdingsfestivals. Deze gesprekken zijn gaande, ik hoop binnen kort termijn de bevrijdingsfestivals uitsluitsel te geven. Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 1, blijft het Rijk structurele financiering geven aan het NC en daarmee ook aan de bevrijdingsfestivals. De verantwoordelijkheid voor een structureel gezonde exploitatie van de bevrijdingsfestivals ligt echter niet bij het Rijk. Ik vind het van belang dat de festivals zichzelf kunnen bedruipen.
Welke maatregelen neemt u zich voor om het voortbestaan van de 5 mei festivals te helpen verzekeren? Bent u bereid, zoals gevraagd in de aangenomen motie Van Strien c.s.2 de Kamer te informeren over de interdepartementale visie op het voor toekomstige generaties waarborgen van de organisatie van de bevrijdingsfestivals? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording, deel ik volgend jaar met de Kamer de contouren van een toekomstvisie op 5 mei. Dit zodat er – nu en in de toekomst – op 5 mei kan worden stilgestaan bij de waarden van vrijheid en democratie. Hierin wordt ook verbinding gelegd met het nieuwe meerjarenbeleidsplan van het NC. Dit gezien de kerntaak van het NC om richting te geven aan de zingeving van herdenken, vieren en het levend houden van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.
Deze toekomstvisie is een bredere visie dan de door u genoemde visie op de bevrijdingsfestivals, al zal de rol hiervan ook worden meegenomen. Voor uw overige vraag verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag (1) en (2).
Het artikel 'Steeds meer studenten met een beperking krijgen extra studietoeslag' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer studenten met een beperking krijgen een extra studietoeslag»?1
Ja. We vinden de sterke toename in het gebruik van de studietoeslag zeer goed nieuws. Het betekent dat voor meer studenten met een medische beperking een financiële belemmering wordt weggenomen om te gaan studeren en dat zij hun energie kunnen steken in het afronden van hun studie. Met een diploma hebben zij meer kansen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel studenten die wel in aanmerking komen voor de individuele studietoeslag (IST) maken hier toch geen gebruik van? Wat is hiervan de reden?
Dit is niet bekend. Daarvoor zou de overheid zicht moeten hebben op hoeveel studenten voor de studietoeslag in aanmerking komen. Dit is niet het geval. De overheid zou dan van alle studenten moeten bijhouden of zij vanwege een medische beperking structureel niet kunnen bijverdienen naast een voltijdstudie. Het is niet zonder meer toegestaan om deze bijzondere categorie van persoonsgegevens voor dit doeleinde te verwerken en in elk geval lijkt dit ons onwenselijk. Om niet-gebruik tegen te gaan zetten we daarom in op voorlichting, zowel direct richting (aankomend) studenten als indirect, via hun omgeving, waaronder ouders, decanen of studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de communicatie door gemeenten.
Om welke reden(en) is de IST onderdeel van de Participatiewet?
Tijdens het hervormingstraject van de individuele studietoeslag naar de huidige studietoeslag is besloten om de uitvoering bij gemeenten te houden.2 De uitvoering door gemeenten is passend en heeft meerdere voordelen. Gemeenten hebben sinds de decentralisaties meer bevoegdheden en verantwoordelijkheid gekregen voor integraal beleid in het sociale domein. Daardoor zijn studenten bij de aanvraag van de studietoeslag mogelijk al in beeld bij hun gemeente, omdat zij al gebruik maken van andere ondersteuning, bijvoorbeeld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eerder contact en nabijheid kunnen ervoor zorgen dat de aanvraag voor de student zo min mogelijk moeite kost. De gemeente kan bijvoorbeeld afzien van een advies door een medisch adviseur als de beperking evident is of al bekend is bij de gemeente. Daarnaast kan de studietoeslag aansluitende ondersteuning na de studie bevorderen. Gemeenten begeleiden mensen met een arbeidsbeperking bij het verkrijgen en behouden van werk. Na afloop van de studie is het mogelijk dat de oud-student met een structurele medische beperking deze begeleiding in meer of mindere mate nodig heeft. Door de studietoeslag hebben de gemeente en oud-student al contact, en heeft de gemeente al een eerste beeld van de oud-student en diens behoeftes.
Zou het vanuit het oogpunt van bestaanszekerheid, complexiteitreductie voor studenten, het terugdringen van verschillen tussen gemeenten en vereenvoudiging van de uitvoering niet logischer zijn om de IST onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
Het is niet zonder meer logisch om de studietoeslag onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000. Bij de hervorming van de studietoeslag (2019–2022) is ervoor gekozen om de uitvoering bij gemeenten te houden.3 Dat kent namelijk voordelen, zoals de nabijheid van de uitvoering en de mogelijkheid om bij een evidente of reeds bekende medische beperking af te zien van een beoordeling door een medisch adviseur. En het weghalen van de uitvoering bij gemeenten kan er ook voor zorgen dat de aansluiting op andere ondersteuning vanuit de gemeente minder wordt (zie ook het antwoord op vraag4. Een goede aansluiting bevordert na de studie de duurzame ondersteuning ten behoeve van de bestaanszekerheid van de doelgroep. Dit in combinatie met het stijgende gebruik maakt dat het kabinet nu geen aanleiding ziet om de studietoeslag onderdeel te maken van de Wet studiefinanciering 2000. Overigens zou dit een substantiële wijziging van de uitvoeringspraktijk bij DUO betekenen, terwijl de capaciteit de komende jaren al zeer schaars is. Het blijft immers een aparte regeling die een medische beoordeling vergt.
Kan uitvoering van de IST door Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) behulpzaam zijn voor het verder beperken van het niet-gebruik van de regeling omdat DUO al contact heeft met studenten en gemeenten deze groep niet automatisch in het vizier heeft? Zo niet, waarom niet?
Of het uitvoeren van de studietoeslag door DUO ook zou leiden tot meer aanvragen, is niet met zekerheid te zeggen. DUO biedt al informatie over de studietoeslag op de website. Voor studenten die zoeken naar (financiële) ondersteuning of specifiek de studietoeslag is deze dus al te vinden bij DUO. Voor een aanvraag worden zij doorverwezen naar de woongemeente. Bovendien heeft DUO de specifieke doelgroep van de studietoeslag niet in beeld. Gerichte proactieve dienstverlening is daarom niet mogelijk. DUO weet namelijk niet of een student een structurele medische beperking heeft. Dit wordt nu niet bijgehouden en zou ook niet zonder meer zijn toegestaan (zie ook het antwoord op vraag5. De gemeente kan de student mogelijk al wel in beeld hebben. Het gaat namelijk om jonge mensen met een structurele medische beperking; zij ontvangen mogelijk al een vorm van ondersteuning vanuit hun gemeente.
Het gebruik van de studietoeslag neemt nog steeds toe. Aangezien we het belangrijk vinden dat studenten weten waar ze (mogelijk) recht op hebben, blijven we inzetten op goede voorlichting. Daarbij richten we ons zowel op (aankomend) studenten als op hun omgeving, waaronder ouders, decanen of studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de communicatie door gemeenten.
Een groot deel van de studenten woont niet in de gemeente waar zij studeren en gemeenten mogen zelf bepalen hoeveel IST zij – met inachtneming van de minimumbedragen – verstrekken waardoor studenten van dezelfde leeftijd die aan dezelfde universiteit, hbo- of mbo-instelling studeren verschillende bedragen ontvangen, vindt u dat te verdedigen? Zo ja, om welke redenen? Zo niet, welke oplossingen ziet u dan voor deze verschillen?
Het is tijdens het hervormingstraject naar de studietoeslag (2019–2022) de nadrukkelijke wens van uw Kamer geweest om gemeenten de ruimte te bieden om per leeftijdscategorie een hoger bedrag aan studietoeslag te verstrekken dan het minimumbedrag. Het toenmalige kabinet heeft gewezen op de verschillen die kunnen ontstaan tussen studiegenoten uit verschillende woongemeenten.6 We kunnen ons dan ook voorstellen dat studenten deze verschillen als oneerlijk ervaren. Een mogelijke oplossing kan liggen in een volledige harmonisering van de bedragen. Dit vereist een wijziging van de Participatiewet waarbij het minimumkarakter van de maandbedragen komt te vervallen.
Maakt de aanpassing van de IST in 2022 (minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets van student en ouders) het voor DUO eenvoudiger om de IST uit te voeren?
DUO voert de studietoeslag niet uit. Het is daarom niet te zeggen of de wijzigingen die in 2022 zijn doorgevoerd de uitvoering voor DUO per saldo zouden hebben vereenvoudigd. Aangezien dit kabinet nu geen aanleiding ziet om de studietoeslag te wijzigen, is dat ook niet aan de orde. Belangrijker dan de minimumbedragen en afschaffing van de vermogenstoets, is dat DUO zou moeten toetsen of studenten voldoen aan de criteria. De uitvoeringspraktijk van DUO is hier niet op ingericht, met name met betrekking tot de medische beoordeling. (Zie ook het antwoord op vraag 4.)
Is het na de aanpassingen van de IST in 2022 nog steeds logisch/noodzakelijk om de IST onderdeel te laten uitmaken van de Participatiewet?
Dit is niet noodzakelijk, omdat de studietoeslag sinds de hervorming in 2022 niet langer is vormgegeven als bijzondere bijstand. Maar zolang de uitvoering is belegd bij gemeenten, achten wij dit passend. Opname van de studietoeslag in een aparte wet vergt aanpassingen door gemeenten en wetgevingscapaciteit, terwijl er materieel niets wijzigt.
Welk signaal geven we studenten met een medische beperking wanneer we hen vragen zich al tijdens hun studietijd te melden voor een toeslag op basis van de Participatiewet? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom. Zo niet, waarom niet?
Wij geven hiermee het signaal dat we het in Nederland belangrijk vinden dat je, als je een medische beperking hebt, van de overheid ondersteuning mag verwachten om naar vermogen mee te kunnen doen. Dus ook om een studie te kunnen afronden. De Participatiewet regelt op het gebied van werk en inkomen dat iedereen met beperkt arbeidsvermogen voor ondersteuning bij de gemeente terecht kan. De Participatiewet is er daarmee voor iedereen in Nederland die deze ondersteuning nodig heeft.
Bent u bekend met bovenstaande artikelen?1 2 3
Ja.
Kunt u aangeven of bij de publieke omroepen zelf, bij de Ombudsman van de Nederlandse Publieke Omroep en/of bij het Commissariaat voor de Media klachten zijn gemeld over Nederlandse mediakanalen die richtlijnen schenden bij de berichtgeving over het conflict tussen Israël en zijn vijanden?
De Ombudsman voor de publieke omroep doet in principe geen uitspraken over lopende zaken, maar geeft desgevraagd aan dat er meerdere vragen binnen zijn gekomen naar aanleiding van de verslaggeving van de situatie in Israël door de publieke omroep. Begin dit jaar heeft de Ombudsman een reeks artikelen gepubliceerd waarin wordt ingegaan op 130 mails die tot dan toe waren binnengekomen over het conflict en de manier waarop daarvan verslag is gedaan. Het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) ontvangt in het kader van zijn wettelijke taak als toezichthouder dagelijks vragen, meldingen, klachten en/of signalen, waaronder ook over berichtgeving over het conflict in het Midden-Oosten.
Wanneer worden klachten over mogelijke partijdigheid of onjuistheden in berichtgeving over Israël door publieke omroepen behandeld en onderzocht door de toezichthouders?
In eerste instantie kunnen kijkers en luisteraars zelf omroepen aanspreken op de naleving van de Code Journalistiek Handelen. Wanneer hun klacht niet naar tevredenheid is afgehandeld, kan er contact worden opgenomen met de Ombudsman van de publieke omroep. Daarnaast kunnen belanghebbenden zich wenden tot de Raad voor de Journalistiek. Uitgangspunt bij alle klachtenprocedures is dat eerst bij de omroep of redactie zelf moet worden aangeklopt.
Het commissariaat houdt onder meer toezicht op de naleving van artikel 2.1 van de Mediawet 2008. In het tweede lid, aanhef en onder e, is geregeld dat publiek media-aanbod moet voldoen aan journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden. Dit betekent dat omroepen moeten handelen in overeenstemming met een gedegen journalistieke werkwijze, zodat feiten op zorgvuldige wijze worden gecontroleerd en gepresenteerd en het publiek in staat wordt gesteld de gegeven informatie op de juiste waarde te schatten. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid houdt het commissariaat vanzelfsprekend rekening met de toepasselijke verdragsrechtelijke en grondwettelijke waarborgen.
Het commissariaat kan op basis van signalen, zoals vragen of klachten van kijkers en luisteraars, besluiten onderzoek te doen naar de naleving van normen waarop hij toeziet. Het commissariaat geeft risicogestuurd invulling aan zijn toezicht. Dit betekent dat hij signalen beoordeelt op de mate waarin het commissariaat daarin risico’s ziet. Prioriteiten worden aan de hand van die risico-inschatting bepaald. Het commissariaat beschikt vervolgens over een breed pallet aan mogelijke toezichtinterventies. Niet iedere melding leidt dus tot onderzoek dan wel formele handhaving door het commissariaat. Zie in dit kader de toezichtaanpak van het commissariaat en het handhavingsbeleid.4
De politiek dient zich niet te bemoeien met de inhoud van media, maar moet er wél voor waken dat deze niet in strijd is met de Grondwet; hoe controleert u hierop?4
Ik controleer daar niet op. Een rechtstreeks toezicht van de overheid op de inhoud van media-uitingen zou neerkomen op censuur of de uitoefening van druk. De publieke omroep en andere mediadiensten moeten onafhankelijk van de politiek kunnen opereren. Dat is een cruciaal en ononderhandelbaar rechtsstatelijk uitgangspunt.
Juist omdat de Grondwet expliciet voorziet in een verbod op censuur en voorafgaand toezicht, zou een dergelijke controlefunctie voor de politiek onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de media. Dit is gestoeld op de fundamentele beginselen van onze democratische rechtsstaat, waarin persvrijheid en vrijheid van meningsuiting fundamentele pijlers zijn. Deze rechten zijn vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet. Censuur en voorafgaand toezicht op de inhoud van media-uitingen zijn in Nederland daarom niet toegestaan.
Hoe waarborgt het Commissariaat voor de Media de journalistieke integriteit en onpartijdigheid van door de overheid gefinancierde media in berichtgeving over Israël conform richtlijnen vastgelegd in onder meer de Mediawet en het Mediabesluit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de rol van sociale media bij de verspreiding van mogelijk bevooroordeelde informatie over Israël in het conflict met zijn vijanden?
Ik zie ook dat er op sociale media veel wordt gesproken en veel informatie wordt gedeeld over het conflict in het Midden-Oosten. Het is duidelijk dat dit onderwerp de samenleving bezighoudt. Het is echter niet mijn rol om de mogelijke partijdigheid van berichtgeving te beoordelen.
Wat doet u en/of de onder uw verantwoordelijkheid vallende instanties om ervoor te zorgen dat inwoners van Nederland beter in staat zijn om bevooroordeelde berichtgeving op media en sociale media over Israël te herkennen en hier kritisch mee om te gaan?
Het is belangrijk mensen weerbaar te maken tegen desinformatie door in te zetten op mediawijsheid. Het Ministerie van OCW ondersteunt het Netwerk Mediawijsheid met het doel iedereen mediawijs te laten zijn of te laten worden. Hier zijn veel maatschappelijke partners betrokken.
Ook zet het Netwerk in op «samen sociaal online» en daarmee wordt gestreefd naar een veiligere online omgeving. Iedereen moet zich kunnen uiten en niet worden bedolven onder haatdragende reacties. Het online debat moet scherp gevoerd kunnen worden, maar zonder haatdragende of bedreigende reacties.
Onder de vlag van het Netwerk Mediawijsheid ondersteun ik het project DichterBijNieuws, dat nieuwswijsheid in het onderwijs en bij bibliotheken bevordert en de dialoog tussen journalisten en burgers stimuleert. In de Mediabegrotingsbrief van november zal ik uw Kamer daar verder over informeren.
In het artikel «Hezbollah-leider Nasrallah: geliefd én gehaat in eigen land' wordt gebruik gemaakt van kwalificaties als «charismatisch man» en «competent leider», maar niet van «terreurleider» of «terrorist»; bent u bereid het Commissariaat voor de Media te verzoeken de verslaggeving van het NOS Journaal over de dood van Hassan Nasrallah te beoordelen en hierbij na te gaan of deze voldeed aan de hoogste journalistieke eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, ongebondenheid, pluriformiteit en objectiviteit die van dit met belastinggeld gefinancierde nieuwsprogramma mag worden verwacht?
Bij klachten over berichtgeving van de publieke omroep kan eenieder zich melden bij de betreffende omroep zelf, bij de Ombudsman voor de publieke omroep of bij het Commissariaat voor de Media.
Ik ben niet bereid het commissariaat te vragen een dergelijk onderzoek te doen. Het commissariaat is een onafhankelijk toezichthouder, die zelf gaat over zijn onderzoeken in specifieke gevallen en daar eigen afwegingen in maakt. De onafhankelijkheid van een toezichthouder is van groot belang voor zijn betrouwbaarheid en het draagvlak in een sector; politieke inmenging doet hieraan af.
Bent u bereid het Commissariaat voor de Media te verzoeken onderzoek te doen naar de objectiviteit van de publieke omroepen en mogelijke schendingen van de Mediawet betreffende de berichtgeving over Israël?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar mogelijke schendingen van de Grondwet in de berichtgeving van publieke omroepen over Israël?
De Grondwet garandeert persvrijheid en verbiedt voorafgaand toezicht op radio- en televisie-uitzendingen. Bovendien schrijft de Mediawet voor dat publieke omroepen redactionele autonomie hebben en zelf verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud van de programma’s. Het is niet aan mij om te controleren of uitingen van de vrije pers in strijd zijn met de wet.
Welke stappen zet u, het Commissariaat voor de Media en overige verantwoordelijke organisaties om het vertrouwen van de burger in de publieke omroepen te versterken?
Een rechtstaat is gebaat bij een goed functionerende en betrouwbare journalistiek. De journalistieke sector heeft hier zelf invulling aan gegeven door het vormgeven van journalistieke codes en zelfregulerende instanties om die codes te beschermen en na te leven. Het vertrouwen van de Nederlander in de publieke omroep is hoog, zo bleek uit het Digital News Report Nederland 2024 van het commissariaat.6 In het recente onderzoek van het commissariaat onder jongeren blijkt ook onder deze groep een groot vertrouwen in de nieuwsvoorziening van de publieke omroep.7
Het commissariaat heeft al in december vorig jaar aangegeven een sectorbreed onderzoek te doen naar de manier waarop landelijke publieke omroepen de betrouwbaarheid van hun journalistieke media-aanbod borgen. In dit onderzoek kijkt het commissariaat zowel naar de sector als geheel, als naar specifieke signalen (in het bijzonder naar situaties met een verhoogd risicoprofiel).
Het bericht 'Einde aan diensttijd voor maatschappij' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Kent u het bericht in De Limburger «Einde aan diensttijd voor de maatschappij» van 20 september 2024?1
Als u refereert aan de ingezonden brief met de titel «Einde aan diensttijd voor de maatschappij» die verwijst naar het nieuwsbericht op de website Sittard-Geleen.nieuws.nl «Einde oefening voor maatschappelijke diensttijd»2 dan ben ik hier inderdaad mee bekend.
Deelt u de stellingname dat de maatschappelijke diensttijd 200 miljoen euro kost, maar dat dit een investering is in de toekomst van jongeren? Waarom deelt u die stellingname wel of waarom niet?
Voordat ik reageer op uw stellingname, wil ik benadrukken dat dit kabinet voor een bezuinigingsopgave staat en dat er scherpe keuzes zijn gemaakt, waaronder de afschaffing van de OCW-subsidie (€ 200 miljoen) voor het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT), als financiële maatregel in het licht van die opgave. Ik deel uw standpunt dat MDT in de toekomst van jongeren investeert net als veel andere OCW-programma’s. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in MDT, zowel door de rijksoverheid als door tal van partners uit het netwerk. Om die reden werken we, samen met het netwerk en jongeren, aan een zorgvuldige afbouw van de OCW-subsidie, waarbij we de fundamenten en geleerde lessen van het programma zorgvuldig borgen. In aanloop naar de begrotingsbehandeling van OCW zal ik uw Kamer nader informeren over hoe we het proces rondom de borging en verduurzaming van MDT inrichten.
Daarnaast wil ik ook meegeven dat de komende jaren (vanaf 2025 tot en met 2027) naar verwachting nog ruim 150.000 jongeren starten met een MDT-traject. Ondanks de bezuiniging bereiken en bedienen we nog een grote groep jongeren. Verder blijft het kabinet uiteraard ook via andere initiatieven en interventies in en buiten het onderwijs bijdragen aan de toekomst van jongeren.
Is er overleg geweest met maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd en het effect dat deze bezuiniging op hen heeft?
Sinds het Hoofdlijnenakkoord is gepubliceerd, is er contact en overleg met partners uit het veld over hun zorgen en vragen. Dit betreft zowel maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen, lokale overheden als jongeren. De komende tijd gaan we met deze partijen verder in gesprek om samen te werken aan een plan om de positieve effecten van MDT zo goed mogelijk te borgen in het netwerk en de samenleving.
Kunt u toelichten waarom de bezuiniging op de maatschappelijke diensttijd voor 2025 in de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hoger is dan de bezuiniging die in de budgettaire bijlage in het hoofdlijnenakkoord wordt voorgesteld? Kunt u het verschil verklaren?
De besparingsreeks uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord is aangepast aan het kasbudget dat per jaar nodig is om de hoofdsubsidieregelingen MDT (gestart t/m 2024) uit te betalen volgens het betaalritme van de regelingen. Op deze manier is de totale besparing hetzelfde gebleven, maar het kasritme is veranderd, waardoor in 2025 inderdaad meer wordt bespaard dan in de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord. In 2026 en 2027 wordt echter minder bespaard. De totale besparing in de periode 2025 t/m 2027 blijft € 460 miljoen. Vanaf 2028 is sprake van een besparing zoals opgenomen in de budgettaire bijlage.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren en hoeveel organisaties er in 2024 betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd in de zorg?
In 2024 zijn 245 MDT-projecten actief die MDT-trajecten aan jongeren aanbieden. Ongeveer 80% van deze projecten geeft aan dat er MDT-trajecten plaatsvinden in de sector zorg en welzijn. Een MDT-project kan MDT-trajecten aanbieden in meerdere sectoren.
Hierbij zijn circa 1.500 organisaties als formele samenwerkingspartner3 en nog enkele duizenden organisaties als informele partners betrokken. We verwachten dat in 2024 circa 30.000 jongeren hebben deelgenomen aan een MDT-traject dat zich (ook) richt op de sector zorg en welzijn.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren en hoeveel organisaties er in 2024 betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd bij defensie?
Vanuit het project MDT Missie van het Ministerie van Defensie doen in 2024 1.000 jongeren een MDT-traject. Het Ministerie van Defensie werkt samen met 3 formele samenwerkingspartners en enkele tientallen informele partners.
Kunt u aangeven met hoeveel organisaties die een maatschappelijke diensttijd aanbieden er een subsidierelatie met OCW is in 2025?
We verwachten dat in 2025 in totaal circa 400 organisaties een subsidierelatie hebben met OCW/MDT. Dit is mede afhankelijk van het aantal toekenningen uit de subsidieronde MDT2024 die eerder dit jaar is opengesteld.
Kunt u aangeven hoeveel organisaties in 2024 voor het eerst een subsidierelatie met het Ministerie van OCW zijn aangegaan in verband met de maatschappelijke diensttijd?
In 2024 gaan ongeveer 280 organisaties voor het eerst een subsidierelatie aan met OCW/MDT. Dit is mede afhankelijk van het aantal toekenningen uit de subsidieronde MDT2024 die eerder dit jaar is opengesteld.
Kunnen deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting 2025 worden beantwoord?
Ja, de beantwoording op de vragen ontvangt u voor de begrotingsbehandeling OCW.
Het bericht 'Opnieuw meer jongeren van middelbare school of mbo af zonder diploma' |
|
Mikal Tseggai (PvdA), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw meer jongeren van middelbare school of mbo af zonder diploma»?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat 176.000 jongeren zonder een havo-, vwo- of mbo-2 school verlaat? Wat vindt u van het feit dat dit de afgelopen drie jaar met ruim veertig procent is gestegen?
Het aandeel van de jongeren dat geen onderwijs volgt en niet werkt (zogenoemde NEET-jongeren), is in Nederland het laagst van alle EU- en OESO landen.2, 3 De toename van het aantal jongeren zonder startkwalificatie dat geen onderwijs volgt, is zorgelijk. Wel heeft 70% van deze jongeren werk. Door de zeer krappe arbeidsmarkt is het voor veel jongeren op korte termijn aantrekkelijk om te stoppen met hun opleiding en te gaan werken. Jongeren zonder startkwalificatie hebben echter een grotere kans om hun baan na verloop van tijd kwijt te raken. Daarom is het tegengaan van ongediplomeerde uitstroom naar werk een belangrijk onderwerp in het actieplan voortijdig schoolverlaten (vsv), waarbij ingezet wordt op het aantrekkelijker maken van het onderwijs voor jongeren die willen werken. In maart 2025 stuur ik een brief aan uw Kamer over de voortgang van het actieplan vsv.
Niet voor alle jongeren is het halen van een startkwalificatie mogelijk of passend. Veel van de 54.000 jongeren zonder startkwalificatie die geen onderwijs volgen of werk hebben, kampen met ziekte of persoonlijke problemen. Hierdoor is terugkeer naar school of werk niet altijd zelfstandig mogelijk. Deze jongeren hebben hier vaak ondersteuning bij nodig. Het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk zorgt dat jongeren deze ondersteuning krijgen. Nog voor het kerstreces stuurt het kabinet dit wetsvoorstel naar de Kamer.
Waardoor denkt u dat jongeren voortijdig stoppen met hun opleiding? Heeft u meer inzicht in de redenen waarom jongeren stoppen?
Jongeren verlaten om verschillende redenen voortijdig het onderwijs. Vaak is het een combinatie van oorzaken die bijdragen aan de schooluitval. De belangrijkste oorzaken zijn:4
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat mentale problemen vaak een reden zijn om met een opleiding te stoppen? Wat zijn de plannen van het kabinet om de mentale gezondheid van jongeren te verbeteren?
Mentale problemen zijn een belangrijke reden waarom jongeren stoppen met hun opleiding. Jongeren met psychische problematiek vallen twee keer vaker uit dan andere jongeren, blijkt uit onderzoek van het CBS.5 Daarom wil ik deze problematiek vroegtijdig signaleren en laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning organiseren, zowel op school als in de overgang naar de arbeidsmarkt. In het actieplan vsv heb ik daarom aangekondigd dat ik wil dat scholen en gemeenten hierover verplicht afspraken maken. Dit is onderdeel van het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk en de bijbehorende regeling.
Het verbeteren van de mentale gezondheid van mbo-studenten is één van de doelstellingen van de Werkagenda mbo. Scholen en studenten komen, na gezamenlijk het gesprek aan te zijn gegaan over mentaal welzijn, tot een visie, beleid en laagdrempelige voorzieningen voor studenten. Veel mbo-instellingen zijn daarnaast aangesloten bij de integrale aanpak Gezonde School en Welbevinden op School. Vanuit deze aanpakken worden handvatten geboden om schoolbreed te werken aan het welzijn van studenten, bijvoorbeeld met hulp van een GGD-adviseur. Ook subsidieer ik de komende jaren het programma STIJN, dat als doel heeft om de kennis- en ondersteuningsstructuur te verbeteren die partijen rondom de student in staat stelt om effectief aan het studentenwelzijn te werken. Ten slotte is er afgelopen voorjaar een onderzoek uitgevoerd naar stress en prestatiedruk onder mbo-studenten.6 Een beleidsreactie op dit onderzoek zal ik dit najaar met uw Kamer delen.
Bent u het eens dat het ontvangen van een stagevergoeding kan bijdragen aan het op school houden van jongeren, omdat zij minder financiële stress ervaren en niet de voorkeur geven aan het hebben van een betaalde baan boven het behalen van hun diploma? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat studenten een passende vergoeding moeten krijgen voor hun stage. In het Stagepact MBO 2023–2027 is met vertegenwoordigers van studenten, mbo-scholen, docenten, werknemers, werkgevers en overheden afgesproken dat elke student een passende vergoeding voor de stage krijgt. Dit bestaat uit een onkostenvergoeding en daarbovenop stimuleren we dat in elke cao-afspraken staan over een passende stagevergoeding. We zien echter dat slechts 41% van de mbo-studenten een stagevergoeding ontvangt. Dat moet beter Uit een analyse van de 40 effectrapportages die de regio’s over schooljaar 2022–2023 ingevuld hebben, blijkt dat de meest voorkomende reden van studenten om voortijdig de school te verlaten is: «De krappe arbeidsmarkt in combinatie met de financiële noodzaak om inkomen te hebben».
In de Kamerbrief van april 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitoring door het Ministerie van SZW en het CBS. Begin volgend jaar informeer ik uw Kamer over de ontwikkeling op het geven van stagevergoedingen. Hiernaast doe ik naar aanleiding van de motie van de leden Stultiens en Ergin momenteel onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding.7 Op basis van dit onderzoek stuur ik in begin 2025 een brief om uw Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten en de mogelijke vervolgstappen.
Wat gaat het kabinet de komende periode doen om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen? Gaat u het aanvalsplan voortijdig schoolverlaters doorzetten, en zo ja op welke manier? Zijn er financiële middelen voor de uitvoering van dit plan? Denkt u dat u het doel, minder dan 18.000 schoolverlaters in het mbo in 2026, gaat halen?
Het kabinet houdt vast aan het actieplan vsv en de in de Werkagenda mbo afgesproken doelstelling van 18.000 nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2026.
Met het actieplan vsv zetten we een grote stap naar minder schooluitval. De ervaring leert dat niet alle uitval voorkomen kan worden. 18.000 vsv’ers in 2026 is zeer ambitieus. Daarom zet het kabinet ook in op het ondersteunen van jongeren naar duurzaam werk, waarvoor nog voor het kerstreces van 2024 een wetsvoorstel aan de Kamer wordt gestuurd. Het ombuigen van de stijging van het aantal jongeren met mentale problemen is essentieel om het doel te bereiken. Verder is een krappe arbeidsmarkt van invloed door de aanzuigende werking op jongeren om aan het werk te gaan. Met het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk krijgen scholen en de gemeenten aanvullende middelen om ondersteuning te bieden aan jongeren bij het behalen van een diploma en het vinden van duurzaam werk. In maart 2025 stuur ik een brief aan uw Kamer over de voortgang van het actieplan vsv.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.
Het bericht 'Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: 'Doelbewust uitwissen geschiedenis'' |
|
Henk Vermeer (BBB), Claudia van Zanten (BBB) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: «Doelbewust uitwissen geschiedenis»»? Zo ja wat is uw beider reacties hierop?1
Wij zijn bekend met dit artikel. Wij hechten groot belang aan de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed in de zuidelijke Kaukasus.
Kunt u toezeggen dat u de Azerbeidzjaanse ambassadeur gaat ontbieden over de doelbewuste vernietiging van soms eeuwenoud Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach en de daarbij mogelijk gepaard gaande schending van mensenrechten die de overgebleven Armeniërs kunnen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zonder meer bezorgd over de berichten aangaande het Armeens cultureel erfgoed. Het cultureel erfgoed ter plaatse kent een lange en complexe geschiedenis, waarbij zowel Armeense als Azerbeidzjaanse culturele erfstukken in de afgelopen decennia beschadigd of vernietigd zijn geraakt.
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol van 1999, waar beide landen partij bij zijn. Deze verdragen verplichten hen om schade aan culturele goederen tijdens gewapende conflicten te voorkomen. We moedigen beide landen aan om deze verplichtingen na te leven en bij te dragen aan de bescherming van het cultureel erfgoed; voor wat betreft genoemde regio moedigen we Azerbeidzjan hiertoe aan.
Het belang van bescherming van cultureel erfgoed in de regio heeft Nederland recentelijk op hoog niveau opgebracht bij de Azerbeidzjaanse overheid. Nederland heeft daar nogmaals toegezegd gekregen dat Azerbeidzjan cultureel erfgoed in de regio zal beschermen en dat Azerbeidzjan de samenwerking met UNESCO opzoekt. Azerbeidzjan gaf in dat gesprek aan dat – sinds het de Karabach regio en de omliggende gebieden onder eigen controle heeft – er verschillende stappen zouden zijn gezet om dit erfgoed te beschermen.
Kunt u de regering van Azerbeidzjan oproepen direct te stoppen met het verder beschadigen, onteren en uitwissen van Armeens erfgoed, waaronder ook christelijke kerken, kloosters en begraafplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de plegers van deze misdaden op te sporen en te straffen voor hun misdaden, een deel van hen is immers op camera's vastgelegd en daarmee makkelijk te vinden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol daarbij, dat ieder land een verbod oplegt om misdaden tegen een ander volk en zijn historisch-culturele goederen te begaan en partijen ook verplicht om schendingen van het Verdrag en Tweede Protocol als misdrijven aan te merken, nationaal strafbaar te stellen en daders te vervolgen. Het is aan Armenië en Azerbeidzjan om binnen dit kader zorg te dragen voor opsporing en vervolging van misdrijven. Het kabinet steunt het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan en roept beide partijen op om te komen tot een alomvattend vredesakkoord met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de Armeense minderheden die nog in Nagorno-Karabach zijn overgebleven te beschermen en met rust te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voortdurend in gesprek met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waarin mensenrechten steevast worden genoemd. Nederland onderschrijft daarbij in het bijzonder het belang van de bescherming van kwetsbare groepen. In gesprekken met de Azerbeidzjaanse overheid heeft deze zich gecommitteerd aan bescherming van de (weinige) Armeniërs die nog in de regio wonen.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken aan te geven hoe zij de Armeense minderheden die Nagorno-Karabach ontvlucht zijn of nog zijn overgebleven gaat compenseren voor hun achtergelaten en/of beschadigde bezittingen? Zo nee, waarom niet?
De spanningen tussen Armeniërs en Azerbeidzjanen in de Karabach regio hebben historische wortels die teruggaan tot het einde van de negentiende en eeuw. In deze lange periode zijn aan beide zijden grote groepen mensen van huis en haard verdreven, en hebben daar immateriële en materiële schade bij geleden, waaronder ook schade aan cultureel erfgoed. Mede daarom hecht het kabinet grote waarde aan de onderhandelingen over een alomvattend vredesakkoord. Het is aan de beide landen om te bepalen op welke plaats in dat proces de situatie van vluchtelingen («internally displaced persons») moet worden behandeld. Beide partijen hebben aangegeven al vergevorderd te zijn in dit proces en bilateraal de vredesbesprekingen voort te zetten. Nederland blijft beide partijen voortdurend aanmoedigen om snel tot een vredesakkoord te komen. Naar aanleiding van de motie van de leden Kahraman en Ceder (motienummer 21501-02-2947) over de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse zaken van 14 oktober de EU en de Europese lidstaten verzocht om Armenië en Azerbeidzjan te blijven oproepen tot een alomvattend vredesakkoord te komen, met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Kunt u aangeven of en wat voor projecten er op het gebied van educatieve en/of culturele uitwisselingen op dit moment lopen met Armenië en/of Azerbeidzjan, en of u op deze of op andere wijze een rol kan spelen om deze ontwikkelingen te stoppen en meer begrip voor elkaars culturen te krijgen?
De Nederlandse ambassades financieren activiteiten met behulp van diverse budgetten. Prioritair is bevordering van het vredesproces in Armenië en Azerbeidzjan. Ook zijn er activiteiten ter bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat en ter versterking van het maatschappelijk middenveld.
Daarnaast heeft Nederland zich gecommitteerd aan de financiering van een project gericht op identificatie menselijke resten die zijn aangetroffen in de Karabach regio, uitgevoerd door The International Commission on Missing Persons (ICMP). Dit project richt zich ook op het opbouwen van een samenwerkingsmechanisme tussen beide landen en kan bijdragen aan de verwerking van het gedeelde traumatische verleden.
Kunt u de huidige gebeurtenissen onderdeel laten uitmaken van onderwijsprogramma's over de Armeense genocide als zijnde een actueel voorbeeld van het uitwissen van de geschiedenis van een volk, net zoals ook gerichter onderwijs over bijvoorbeeld de holocaust in het regeerakkoord is opgenomen?
Scholen in Nederland bepalen zelf hoe zij binnen de bestaande wettelijke kaders inhoudelijk invulling geven aan de kerndoelen. Het staat ze vrij om als verdieping voorbeelden te geven van conflicten door de geschiedenis heen. Aan antisemitisme, de Holocaust en Jodenvervolging zijn scholen verplicht om aandacht te besteden in hun lessen. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein «Oriëntatie op jezelf en de wereld – Tijd». In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel «Mens en maatschappij». Ook in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs wordt onder andere via de vakken geschiedenis en maatschappijleer aandacht besteed aan burgerschap, Holocaust en internationale relaties. De kerndoelen worden enkel op hoofdlijnen vastgesteld.
Kunt u gezamenlijk in kaart brengen waar op dit moment in andere conflicten het behoud en voortbestaan van erfgoed, historie en de cultuur van strijdende partijen risico's lopen en wat Nederland eraan zou kunnen doen om dit te beschermen?
Op veel plaatsen in de wereld, zoals in Oekraïne, Soedan, Jemen, Gaza en Libanon zijn conflicten gaande waarbij ook schade wordt aangebracht aan historisch erfgoed en cultuur. Nederland maakt deel uit van samenwerkingsverbanden die zich inzetten voor behoud en bescherming van cultureel erfgoed, zoals via de VN organisatie voor onderwijs en cultuur UNESCO. Met UNESCO organiseerde Nederland in mei in Den Haag de conferentie «Cultural Heritage and Peace: Building on 70 years of UNESCO Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict» om aandacht te vestigen op het belang van de bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapend conflict. Ook steunt Nederland de uitvoeringsorganisatie CER (Cultural Emergency Response) die zich volledig toelegt op cultural emergency response in crisisgebieden.
De capaciteitsfixus op trajecten binnen een opleiding |
|
Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het door de Kamer aangenomen gewijzigde amendement van het lid Martens-America ter vervanging van nr. 45 over een capaciteitsfixus op trajecten binnen een opleiding?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit amendement in werking is getreden en dat daarmee een capaciteitsfixus mogelijk is voor inschrijvingen voor het collegejaar 2025–2026? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het amendement is inderdaad in werking getreden per 1 september jongstleden.2
Formeel juridisch is met de inwerkingtreding van het amendement de wettelijke mogelijkheid gerealiseerd om te selecteren op trajectniveau voor studiejaar 2025–2026. Ook DUO heeft de systemen gereed om de fixus te kunnen registreren en daar instructies voor verspreid onder de instellingen. Instellingen moeten hun fixus uiterlijk 1 december registreren in de Registratie instellingen en opleidingen (RIO).
Aan de kant van de instellingen vraagt deze wetswijziging ook om uitgebreide aanpassing van de systemen. Op basis van een analyse van Studielink is gebleken dat implementatie voor studiejaar 2025–2026 grote risico’s kende voor de uitvoering en bovendien slechts zeer beperkt mogelijk was. Volledige implementatie van alle mogelijkheden die het amendement biedt zou pas op zijn vroegst gereed kunnen zijn voor studiejaar 2027–2028. Uiteindelijk hebben de instellingen gekozen voor het scenario waarbij het instrument van een fixus op een taaltraject volledig kan worden ingezet, op zo kort mogelijke termijn. De mogelijkheid om een fixus in te stellen op andere trajecten dan taaltrajecten volgt later, nadat ook de aanvullende fixusinstrumenten uit de Wet internationalisering in balans beschikbaar komen. Hier is op korte termijn vanuit de instellingen de behoefte minder groot. Over de juiste implementatie daarvan zal op dat moment opnieuw het gesprek binnen de keten moeten worden gevoerd.
Studielink werkt op dit moment samen met instellingen en leveranciers van Studenten informatiesystemen om de fixus op taaltrajecten mogelijk te maken voor studiejaar 2026–2027. De inschrijving voor studiejaar 2026–2027 gaat open op 1 oktober 2025. Vanaf dat moment kunnen studenten zich aanmelden. Studielink loopt op schema om deze planning te halen.
Kunt u aangeven hoe de voortgang verloopt voor de benodigde administratieve handelingen voor invoering van dit amendement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u er op dit moment aan om gebruik van de capaciteitsfixus vanaf collegejaar 2025–2026 te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen kunnen een capaciteitsfixus instellen als de beschikbare onderwijscapaciteit ontoereikend is om alle aspirant-studenten die zich aanmelden toe te laten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van onderwijs- en practicumruimtes, docenten of stageplaatsen. Het is niet aan mij om te beoordelen wanneer dat het geval is, maar aan de instellingen. Het is niet toegestaan een capaciteitsfixus in te stellen om andere redenen dan de beschikbare onderwijscapaciteit, bijvoorbeeld beschikbaarheid van woonruimte voor studenten of het beperken van studiemigratie.
Voor de zomer heeft het Ministerie van OCW in een brief aan alle instellingen ambtelijke ondersteuning aangeboden aan hen die de wens hadden om een fixus op trajectniveau in te zetten. De reden hiervoor was dat het proces zoals beschreven in antwoord 3 door Studielink voor studiejaar 2025–2026 nog niet ondersteund wordt. Naar aanleiding van deze brief heeft zich één opleiding gemeld.
In het debat over DUO en het hoger onderwijs op 23 oktober jongstleden wees het lid Martens-America mij op berichtgeving vanuit UNL. Deze berichtgeving is inmiddels ook met mij gedeeld. UNL geeft hierin aan dat van de fixus op een traject niet op grote schaal gebruik wordt gemaakt, omdat het nadelig zou zijn voor de uitkomst van de toets anderstalig onderwijs uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans. Ik wil hier benadrukken dat het instellen van een numerus fixus op een traject als zodanig geen invloed heeft op de beoordeling van de toets anderstalig onderwijs. Nederlands moet weer de norm worden. Ik juich het dan ook toe dat UNL inzet op meer beschikbaarheid van Nederlandstalige trajecten. Of een anderstalige opleiding of een anderstalig traject doelmatig is, zal worden beoordeeld op basis van de doelmatigheidscriteria die ik nu uitwerk in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans.
Kunt u uitleggen hoe u de uitvoeringsbezwaren van bijvoorbeeld Studielink helpt weg te nemen? Kunt u het antwoord toelichten?
Er zijn geen uitvoeringsbezwaren, anders dan dat implementatie van het amendement Martens-America tijd kost. De implementatie valt verder onder de verantwoordelijkheid van de instellingen, omdat Studielink als stichting wordt vormgegeven en gefinancierd door instellingen. Mijn ministerie is in de afgelopen periode meermaals in gesprek geweest met Studielink om verdere informatie te verstrekken die nodig is voor de implementatie en zal ook in de toekomst ondersteuning blijven aanbieden waar dit nodig is. Bovendien heb ik besloten de kosten te dekken voor implementatie van het amendement door Studielink.
Hoe helpt u onderwijsinstellingen met het implementeren van de capaciteitsfixus en hoe verloopt dit?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u beschrijven welke opleidingen op dit moment een capaciteitsfixus aan het implementeren zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een numerus fixus op een traject in het studiejaar 2025–2026 heeft zich op dit moment één opleiding bij OCW gemeld. Hoeveel opleidingen bezig zijn met het implementeren van een numerus fixus op traject voor studiejaar 2026–2027 of daarna is op dit moment niet te zeggen.
Instellingen hoeven hun fixus op opleidingsniveau pas uiterlijk 1 december te melden en registreren via RIO. Ook hoeven instellingen niet aan te kondigen dat ze voornemens zijn een fixus in te stellen. Een beschrijving van de opleidingen die een capaciteitsfixus implementeren kan ik dus niet geven. Een actueel overzicht van opleidingen met een numerus fixus is te raadplegen via https://www.studiekeuze123.nl/selectie/welke-opleidingen-hebben-een-numerus-fixus.
Stagiairs van Transavia die in 2023 als personeel werden ingezet |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar van 16 september 2024, waarin duidelijk wordt dat stagiairs van Transavia zijn ingezet als volwaardig personeel?1
In het fragment van Radar van 16 september 2024 geven verschillende oud-stagiaires van luchtvaartmaatschappij Transavia aan dat ze gedurende hun stage zijn ingezet voor reguliere werkzaamheden en hiervoor geen passende vergoeding hebben ontvangen.
Stagiaires hoofdzakelijk inzetten voor regulier werk is niet de bedoeling en ook niet toegestaan. Een stage vindt namelijk plaats in het kader van de opleiding en hierbij staat het leeraspect centraal. Studenten nemen tijdens hun stage een additionele plek in binnen de organisatie en vervangen niet een reguliere werknemer. En zij krijgen daarbij begeleiding van zowel het leerbedrijf als hun school. Voor regulier werk geldt dat het alleen is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet. In het geval van regulier werk is er sprake van een arbeidsovereenkomst en is er rechtop het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon.
Of de overeenkomst tussen de stagiaire en het stagebedrijf, en eventueel de opleidingsinstelling, het «label» van arbeids- of stageovereenkomst heeft is niet doorslaggevend. Relevant is vooral de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden en niet zozeer wat schriftelijk is overeengekomen. Het is echter niet aan het kabinet om hier in individuele gevallen uitspraken over te doen. De beoordeling van de vraag of in een concrete situatie sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet, is uiteindelijk aan de rechter.
Stagiairs die vermoeden dat zij feitelijk regulier werk op basis van een arbeidsovereenkomst uitvoeren hebben de mogelijkheid hierover met de stagebegeleider op school en het leerbedrijf waar zij stagelopen in gesprek te gaan (zie ook het antwoord op vragen 8 en 9 voor informatie over het meldproces bij vermoedens van ontoereikende kwaliteit van onderwijs en stage en van oneigenlijke inzet). Indien daadwerkelijk sprake is van inzet op basis van een arbeidsovereenkomst kan er in voorkomende gevallen een loonvorderingsprocedure gestart worden bij de civiele rechter. Bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket kan een stagiair hier vaak kosteloos juridisch advies over inwinnen. Als sluitstuk op het civiele recht kunnen er ook meldingen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie van het Onderwijs (zie het antwoord op vraag. Zij houden risicogericht toezicht.
Hoe reageert u op de uitspraken van voormalige stagiairs Reneé, die zegt, «wij werden volop in dienst gezet, net als alle andere collega’s die loon krijgen. Wij hebben dezelfde verantwoordelijkheden en hetzelfde werkschema, dus eigenlijk zag ik daar geen verschil in» en Thimo, die zegt, «ik vind drie stagebegeleidingsvluchten onder maat. Er zijn ook stagiairs die 0 stagebegeleidingsvluchten hebben gehad. Dit gaven ze aan bij het bedrijf, en dan werd er op gereageerd dat ze geen tijd hadden om dit in te plannen.»? Deelt u de conclusie dat deze omschrijving van de stage duidelijk maakt dat deze stagiairs niet daadwerkelijk een stage hebben gelopen, maar voor Transavia moesten werken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onderzoeken en gesprekken hebben sinds de boeteopleg van de Arbeidsinspectie plaatsgevonden over hoe Transavia met stagiairs omgaat?
Rondom stages en stagekwaliteit en -begeleiding is een stelsel ingeregeld om leerervaringen voor stagiairs, leerbedrijven en scholen nuttig te laten zijn. Binnen dit stelsel gaat het bovenal om direct en persoonlijk contact tussen de betrokkenen op het individuele niveau. Als stagiairs problemen ervaren, kunnen zij op meerdere plekken terecht, zoals bij een meldpunt of klachtenfaciliteit van hun school, het klachtenloket bij Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en, indien nodig, hebben zij de mogelijkheid om een melding bij de Inspectie van het Onderwijs te doen. Indien zij er met elkaar niet uitkomen, staan andere wegen open zoals de civiele rechter en/of het doen van een melding bij de Arbeidsinspectie (zie de beantwoording van vragen 1 en. Bij het bepalen van haar capaciteitsinzet betrekt de Arbeidsinspectie ook hoe dit stelsel werkt in de praktijk.
Daarnaast is van belang dat de Arbeidsinspectie in de regel geen uitspraken over individuele zaken doet. Daarbij past ook dat de Arbeidsinspectie grote terughoudendheid betracht bij het noemen van bedrijfsnamen. Vanwege de aandacht in dit geval biedt de Arbeidsinspectie desalniettemin meer informatie over haar gemaakte afwegingen.
De Arbeidsinspectie heeft begin april 2024 een boetebeschikking vastgesteld waarin is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij Nederlandse stagiairs als volwaardige werknemers heeft ingezet. Hierover heeft de Arbeidsinspectie ook een nieuwsbericht uitgebracht.2 Als onderdeel van de reguliere boeteprocedure3 krijgt de werkgever, als de Arbeidsinspectie de overtreding bewezen acht en voornemens is een boete op te leggen, een zogeheten kennisgeving boete. Deze luchtvaartmaatschappij kreeg daarnaast een voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging.4 De werkgever kan een zienswijze hierover indienen, waarover de onafhankelijke boeteoplegger binnen de Arbeidsinspectie vervolgens beslist. Deze luchtvaartmaatschappij heeft haar zienswijze ingediend. De boeteoplegger heeft geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij voldoende heeft aangetoond aanpassingen aan de stagewerkwijze te hebben gedaan om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen. De Arbeidsinspectie heeft deze inspanningen dus als adequaat beoordeeld. Conform de geldende boetebeleidsregels is de boete daarom gematigd. Ook is de voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging ingetrokken.
Begin juli 2024 heeft de Arbeidsinspectie nog een gesprek met de luchtvaartmaatschappij gehad. Daarbij is ook gesproken over de doorgevoerde aanpassingen aan de stagewerkwijze en de interne controle op de uitvoering van de nieuwe stagewerkwijze. Ook zijn nieuwe meldingen van studenten van een later studiejaar besproken. Dit heeft niet geleid tot gewijzigde inzichten bij de Arbeidsinspectie.
Wat is er gedaan met de informatie die de Arbeidsinspectie heeft ontvangen van de Onderwijsinspectie over deze misstanden?
De studenten hebben hun ervaringen zelf gemeld bij de Arbeidsinspectie; deze informatie is niet via de Inspectie van het Onderwijs gedeeld.
De Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen die zij ontvangt. Daar waar de meldingen op de stagewerkwijze tijdens de onderzoeksperiode betrekking hadden, heeft de Arbeidsinspectie deze informatie betrokken bij het uitgevoerde onderzoek. Meldingen van studenten van een later studiejaar zijn als niet-opvolgingswaardig beoordeeld. Deze studenten hebben een brief van de Arbeidsinspectie ontvangen.
Waarom oordeelt de Arbeidsinspectie dat er in deze zaak geen onderzoek nodig is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de onafhankelijke boeteoplegger van de Arbeidsinspectie geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij heeft aangetoond dat zij haar werkwijze rondom stages adequaat heeft aangepast. Tijdens het gesprek in juli jl. heeft de luchtvaartmaatschappij de aanpassingen bevestigd. Vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter is het niet aan de Arbeidsinspectie om de door de luchtvaartmaatschappij doorgevoerde aanpassingen hier kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze stagiairs gecompenseerd worden voor het werk dat zij hebben gedaan?
Als een stagiair feitelijk regulier werk verricht is er, zoals eerder aangehaald, sprake van werk op basis van een arbeidsovereenkomst en heeft de stagiair recht op het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Zie de beantwoording van de vragen 1 en 2 voor meer toelichting op dit recht en welke stappen stagiairs kunnen ondernemen. Het is, zoals eerder aangegeven, niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele situaties.
Hoe reageert u op de uitspraak van stagiair Thimo, die vertelt dat hij zijn ervaringen op de stage niet in zijn stageverslag durfde te zetten, uit angst dat zijn stageverslag zou worden afgekeurd door de begeleider?
Stagiairs mogen nooit in situaties komen waar zij feitelijk als volwaardige werknemers worden ingezet in plaats van als lerende stagiairs. Sociale veiligheid en het recht op een eerlijke behandeling zijn essentieel voor hun ontwikkeling. Het mag niet zo zijn dat een stagiair uit angst voor negatieve consequenties geen slechte ervaringen durft te delen. Als een stagiair van mening is dat er sprake is van oneigenlijke inzet, moet deze zich veilig kunnen voelen om dat te melden bij het leerbedrijf en de onderwijsinstelling.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is mede daarom afgesproken dat er tijdens elke stage minstens drie contactmomenten zijn tussen de instelling, de student en het leerbedrijf. Deze momenten zijn bedoeld om de begeleiding van de student te verbeteren en een persoonlijke band op te bouwen, waardoor stagiairs zich veiliger voelen om hun ervaringen te delen, inclusief eventuele misstanden zoals oneigenlijke inzet of sociale onveiligheid. Deze vaste momenten dienen ervoor te zorgen dat er geregeld contact is tussen de student, het leerbedrijf en de instelling. Dit voorkomt dat eventuele problemen onopgemerkt blijven en geeft studenten het vertrouwen om hun ervaringen te delen.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is ook afgesproken dat oneigenlijke inzet van stagiairs actief wordt tegengegaan. Tijdens de stage moet het leeraspect van de student altijd voorop staan. In een reële arbeidssituatie, met de druk en de dynamiek die dat met zich mee kan brengen, leren stagiairs veel. Het is daarbij echter essentieel dat leren in de praktijk gebeurt met op de situatie afgestemde deskundige begeleiding. SBB speelt hierbij een belangrijke rol: zij staan nauw in contact met leerbedrijven en scholen en waar nodig grijpen zij in, bijvoorbeeld door het intrekken van erkenningen bij structurele misstanden. Studenten kunnen dus ook door de SBB geholpen worden.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle stagiairs zich open voelen om hun echte ervaringen te delen met hun school, de stagebegeleider, en eventueel de Onderwijs- en Arbeidsinspectie als rechten worden geschonden op de stageplaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat klachten van stagiairs die ze bij de school melden worden geregistreerd en eventueel worden gedeeld met de Arbeidsinspectie als arbeidsrecht wordt geschonden op de stageplaats?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap willen we zoveel mogelijk studenten stimuleren om problemen op hun stage te melden op hun school. In het Stagepact MBO 2023–2027 is afgesproken dat elke mbo-instelling een laagdrempelig meldpunt dient in te richten waar studenten stagediscriminatie en oneigenlijke inzet van stagiairs kunnen melden, ondersteuning en nazorg krijgen. De instelling registreert alle meldingen en signalen van studenten over erkende leerbedrijven en geeft deze door aan SBB. Ook wanneer geen actie van SBB wordt gevraagd. Daarnaast kan de instelling SBB vragen om nader onderzoek in te stellen (met instemming van de student) door het te melden bij het klachtenloket van SBB. SBB doet vervolgens onderzoek en op basis van de uitkomsten van het onderzoek (waarin ook hoor en wederhoor wordt toegepast) kan SBB vervolgens besluiten tot intrekking van de erkenning van het leerbedrijf of tot het nemen van andere maatregelen zoals verbeterafspraken. Dit doet SBB op basis van de erkenningsregeling. Indien SBB vermoedt dat er sprake is van oneigenlijke inzet, dan raadt SBB de student (of de instelling met toestemming van de student) aan om melding te maken bij de Arbeidsinspectie. De student kan verder ook terecht bij de Inspectie van het Onderwijs voor een melding, als de school haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van (de kwaliteit van) de stage/beroepspraktijkvorming (bpv) niet goed nakomt. De Inspectie van het Onderwijs kan dit signaal in onderzoeken betrekken.
Studenten kunnen ook terecht bij het meldpunt stagemisbruik (van CNV Jongeren). Zij geven de studenten (gratis) juridisch advies. In de meeste gevallen adviseert CNV Jongeren de student om dit aan te kaarten op de school. Bij gevallen waar sprake lijkt te zijn van oneigenlijke inzet, kijkt CNV Jongeren samen met de student of ze juridische stappen kunnen nemen. De beantwoording van vraag 1 en 2 gaat nader in op de juridische stappen die studenten kunnen nemen.
De niet ingevulde bezuiniging op het basis en voortgezet onderwijs en het mbo |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Waarom is het niet gelukt om deze bezuinigingen te verwerken in de OCW-begroting?
De Tweede Kamer is op 24 oktober 2024 geïnformeerd over de concrete verwerking van de subsidietaakstelling op de OCW-begroting, met een Kamerbrief en een nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2025.
De voorlopige verwerking, zoals opgenomen in de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag is gepresenteerd, komt daarmee te vervallen.
Wij hebben een welbewuste keuze gemaakt bij het voorlopig verwerken van de subsidietaakstelling (maatregel 40) uit het Hoofdlijnenakkoord. Die keuze is ook nader toegelicht in de Kamerbrief van 18 september 2024 in reactie op verzoek van het lid Jetten voorafgaand aan de Algemene Politieke Beschouwingen1.
De subsidietaakstelling is € 75 miljoen in 2025 en loopt op tot structureel € 361 miljoen. De taakstelling is voor 2025 ingevuld met concrete maatregelen. Deze maatregelen zijn verwerkt in de ontwerpbegroting van OCW die op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer is gestuurd. De ontwerpbegroting heeft betrekking op het jaar 2025 en voor OCW was het van groot belang dat de Tweede Kamer op Prinsjesdag een ontwerpbegroting zou ontvangen waarin de taakstelling voor 2025 concreet was verwerkt. Dit om het parlement in staat te stellen haar budgetrecht zo goed mogelijk uit te oefenen. Daarnaast zijn de betrokken instellingen en organisaties onlangs geïnformeerd over het voornemen tot beëindiging of vermindering van subsidie of bekostiging.
Kunt u de verdeling van de bezuiniging binnen twee weken naar de Kamer sturen? Zo nee, wanneer dan wel?
Sinds de start van dit kabinet hebben wij een zorgvuldig en verantwoord besluitvormingsproces gevolgd om de subsidietaakstelling structureel uit te werken. Tegelijk erkennen wij het belang van een goede parlementaire behandeling en respecteren wij het budgetrecht van uw Kamer. OCW informeert de Tweede Kamer ruim vóór de begrotingsbehandeling hoe de subsidietaakstelling vanaf 2026 structureel wordt ingevuld middels de voornoemde Kamerbrief en een nota van wijziging op de ontwerpbegroting.
Waarom is ervoor gekozen om de bezuiniging in te boeken op allerlei initiatieven voor het basis- en middelbaar onderwijs en stageplekken voor (voornamelijk) mbo-studenten, ondanks uw claim dat er geen inhoudelijke keuzes zijn gemaakt?
Het feit dat subsidiebudgetten in de Ontwerpbegroting met dergelijke grote bedragen zijn verlaagd, vooruitlopend op een nota van wijziging met structurele invulling van de taakstelling, roept veel vragen op. Dat is begrijpelijk.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de ombuigingen volgend uit het akkoord worden verwerkt op de departementale begrotingen bij ontwerpbegroting 2025. Dit geldt dus ook voor de subsidietaakstelling.
Omdat meer tijd nodig was om de subsidietaakstelling in te vullen is er gekozen om de subsidietaakstelling voorlopig te verwerken op drie grote subsidiebudgetten. De budgetten in de begroting zijn verlaagd, maar er werden vooralsnog géén concrete maatregelen genomen en er waren geen consequenties in de buitenwereld. Dit staat ook toegelicht in de begroting en in de voornoemde Kamerbrief van 18 september 2024.
Er is specifiek gekozen voor deze drie subsidiebudgetten omdat dit grote subsidiebudgetten zijn. Er is geen individueel subsidiebudget op de OCW-begroting dat groot genoeg is om de volledige subsidietaakstelling op te verwerken. Daarom heeft OCW het aantal subsidiebudgetten waarop de taakstelling wordt ingeboekt zo klein mogelijk gehouden.
Deelt u dat deze initiatieven van onmisbare waarde zijn voor kinderen en jongeren?
In de voornoemde Kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling toegelicht.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op onderwijs aan zieke leerlingen en Ziezon?
Ja, dat kunnen wij bevestigen. De budgetten die zijn bedoeld voor de huidige activiteiten van «onderwijs aan zieke leerlingen» en Ziezon zijn geen onderdeel van de invulling van de subsidietaakstelling. Ook na invulling van de subsidietaakstelling blijft hier budget voor beschikbaar.
Dit geldt ook voor de activiteiten en organisaties die worden genoemd in vragen 6 t/m 11; te weten het omzetten van lesmateriaal naar braille door Dedicon, onderwijs aan nieuwkomers door lowan, Ouders & Onderwijs, het Nederlands Gebarencentrum, het LAKS en de techniekhavo.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het omzetten van lesmateriaal naar braille door Dedicon?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op onderwijs aan nieuwkomers door lowan?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op Ouders & Onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het Nederlands Gebarencentrum?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op het LAKS?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat u niet gaat bezuinigen op de techniekhavo?
Zie het antwoord op vraag 5.
Als u niet van plan bent om deze initiatieven weg te bezuinigen, heeft u contact gehad met de betrokken organisaties om deze boodschap te delen? Vindt u het een voorbeeld van goed bestuur om een bezuiniging ergens in te boeken zonder daarover met de betrokken organisaties te spreken?
Hier is helder over gecommuniceerd. Het oogmerk van zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid ziet ook op de relatie tussen OCW en subsidieontvangers. OCW heeft in deze relatie vanzelfsprekend goed bestuur te betrachten. De wijze van verwerking in de begroting heeft hier in grote mate mee te maken.
De ontwerpbegroting van OCW wordt namelijk samen met de nota van wijziging door het parlement geautoriseerd, nadat het parlement ook over de subsidietaakstelling haar oordeel heeft uitgesproken. Omdat de nota van wijziging gaat over de subsidietaakstelling vanaf 2026 kunnen organisaties ruim van tevoren worden geïnformeerd zodat zij rekening kunnen houden met de consequenties van de subsidietaakstelling.
Daarnaast heeft OCW met betrokken organisaties gesprekken gevoerd die consequenties ondervinden van de subsidietaakstelling.
Deelt u dat het waardevol is voor mbo-studenten om in de praktijk te leren? Zo ja, waarom boekt u dan een bezuiniging hierop in?
De korting op de Regeling Praktijkleren staat toegelicht in de voornoemde Kamerbrief.
Hoeveel stageplekken worden nu gefinancierd vanuit de subsidieregeling praktijkleren?
In 2024 worden ongeveer 170.000 leerwerkplaatsen (in de sectoren vo, mbo en hbo en wo) gefinancierd via de Regeling praktijkleren.
Hoeveel stageplekken gaan er naar inschatting verloren door een mogelijke bezuiniging van 152 miljoen euro op een totaal van 250 miljoen euro voor deze plaatsen?
Wij vinden het niet opportuun om te reflecteren op een voorlopige verwerking van een mogelijke bezuiniging. In de voornoemde Kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling nader toegelicht. De Regeling praktijkleren wordt vanaf 2030 structureel met circa € 11,9 miljoen verlaagd. Dit heeft naar verwachting weinig significante impact gezien het feit dat in de toekomst in het mbo de studentenaantallen nog zullen dalen.
Heeft u gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het mbo over deze bezuiniging?
Er is gesproken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het mbo om toe te lichten dat de voorlopige verwerking van de subsidietaakstelling, op het subsidiebudget «Regeling praktijkleren», in de begroting geen inhoudelijke consequenties heeft.
Kunt u alle onderliggende stukken bij de totstandkoming van de OCW-begroting én de onderwijsparagraaf van het regeerprogramma met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de invulling van de subsidietaakstelling, dan worden alle beslisnota’s die ten grondslag hebben gelegen aan die Kamerbrief en de nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2025 actief openbaar gemaakt.
Verdere onderliggende stukken bij de onderwijsparagraaf van het Regeerprogramma worden op grond van eenheid van kabinetsbeleid niet openbaar gemaakt.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de totaalsom die uw ministerie moet bijdragen aan de rijksbrede subsidietaakstelling?
In het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat de subsidietaakstelling wordt verdeeld naar rato van de subsidiegrondslag op de begrotingen waarbij de grondslag eerst wordt verlaagd met de specifieke budgetkortingen uit het hoofdlijnenakkoord. De uitwerking van deze verdeling is door het Ministerie van Financiën gedeeld met de overige departementen op 3 juli 2024 ten behoeve van de ministerraad van 5 juli 2024 waar het kabinet heeft ingestemd met de Startbrief. De Startbrief is een kabinetsinterne brief en bevat de technische vertaling van de budgettaire afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord naar de Rijksbegroting. Het besluit over de Startbrief is gepubliceerd in de besluitenlijst van de ministerraad van 5 juli 2024.
Welke subsidieregelingen zijn nog meer overwogen bij het inboeken van deze additionele bezuiniging van bijna 400 miljoen euro per jaar structureel?
De invulling van de subsidietaakstelling is bezien over de volle breedte van de OCW-begroting. In de voornoemde kamerbrief wordt de concrete verwerking van de subsidietaakstelling toegelicht.
Waarom is er, vergeleken met voorgaande jaren, in het subsidieoverzicht voor artikelen 1 en 3 van de OCW-begroting voor 2025 een nieuwe post «overige subsidies» gecreëerd op de OCW-begroting om op te bezuinigen?
De post «Overige subsidie» is niet nieuw en staat al lange tijd in de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» van de begrotingsartikelen 1 (Primair onderwijs) en 3 (Voortgezet onderwijs). De begroting van OCW bevat ook een bijlage met een subsidieoverzicht per begrotingsartikel. Dit subsidieoverzicht sluit aan op de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» bij de begrotingsartikelen. De post «Overige subsidies» is in de ontwerpbegroting 2025 toegevoegd aan het subsidieoverzicht in de bijlage om het overzicht beter aan te laten sluiten op de voornoemde tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid».
Welk selectiecriterium ligt eraan ten grondslag om gerekend te worden tot «overige subsidies»?
In de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» bij de begrotingsartikelen wordt een uitsplitsing gemaakt van het instrument subsidies. De prioriteiten van dit kabinet en de grote budgetten worden op een aparte regel genoemd. Dit geldt bijvoorbeeld voor subsidieregelingen als Basisvaardigheden en School en Omgeving. Ook grote instellingssubsidies zoals Kennisnet worden apart vermeld. De overige, kleinere instellingssubsidies, projectsubsidies en kleinere subsidieregelingen worden niet apart genoemd, maar zijn onderdeel van de regel «Overige subsidies». Een nadere uitsplitsing van alle subsidies per artikel is opgenomen in het Subsidieoverzicht in Bijlage 4 van de begroting.
Kunt u deze vragen binnen twee weken elk afzonderlijk beantwoorden?
Op 15 oktober 2024 heeft de Tweede Kamer een uitstelbrief ontvangen voor de beantwoording van deze vragen, omdat voor de beantwoording meer tijd nodig was. In de antwoorden op de vragen 6 t/m 11 wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Stage, studie, bijbaan en thuis: mbo-student ervaart stress door opeenstapeling' |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stage, studie, bijbaan en thuis: mbo-student ervaart stress door opeenstapeling»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op de uitkomst van het onderzoek dat mbo-studenten druk en stress ervaren door een opeenstapeling van verantwoordelijkheden, zoals het combineren van stages met volle onderwijsdagen, sociale verplichtingen en bijbanen?
Ik vind het een zorgelijke constatering dat mbo-studenten prestatiedruk en stress ervaren doordat zij veel verschillende verantwoordelijkheden hebben. Dit najaar stuur ik uw Kamer mijn beleidsreactie, waarin ik zal ingaan op de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek.
Heeft u inzicht in hoeverre studenten voortijdig stoppen met hun studie als gevolg van stress?
Dit komt niet naar voren in het onderzoek naar prestatiedruk en stress. Wel laat het onderzoek zien dat veel studenten in het mbo prestatiedruk en stress ervaren door uiteenlopende persoonlijke situaties. Hierdoor kunnen zij zich minder goed concentreren op school en hebben zij minder draagkracht. Uit eerder onderzoek van het CBS blijkt dat jongeren met persoonlijke problemen een veel grotere kans hebben om voortijdig schoolverlater te worden2. Het gaat bijvoorbeeld om psychische problematiek, instabiele thuissituaties, financiële problemen of een functiebeperking. Het actieplan voortijdig schoolverlaten zet daarom in op betere begeleiding en het tegengaan van persoonlijke problemen.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat financiële zorgen en het combineren van studie en stage met een bijbaan bijdragen aan de prestatiedruk?
Alle jongeren moeten zich ten volle kunnen ontplooien in het onderwijs. Elk talent telt en we hebben de verscheidenheid aan talenten keihard nodig. Financiële zorgen zouden dat niet in de weg mogen staan, al lezen we in het onderzoek naar prestatiedruk en stress dat materiële achterstanden kunnen bijdragen aan een slechtere concentratie, leerachterstanden en voortijdig schoolverlaten. Naast de beleidsreactie op het onderzoek naar stress en prestatiedruk, zal ik voor de begrotingsbehandeling een reactie geven op het Nibud Studentenonderzoek, de koopkrachtberekeningen van studenten en voorbeeldbegrotingen.
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een gepaste stagevergoeding studenten financiële rust kan geven en stress kan verminderen en bent u het er vervolgens mee eens dat daarom een stagevergoeding verplicht zou moeten zijn?
Studenten zouden een passende vergoeding moeten krijgen. In het Stagepact MBO 2023–2027 is met vertegenwoordigers van studenten, mbo-instellingen, docenten, werknemers, werkgevers en overheden afgesproken dat elke student een passende vergoeding voor de stage krijgt. Dit bestaat uit een onkostenvergoeding en daarbovenop stimuleren we dat in elke cao afspraken staan over een passende stagevergoeding. Het is echter onbekend of het krijgen van specifiek een stagevergoeding een effect heeft op financiële rust/stress bij studenten. Wel blijkt uit de analyse Voortijdig schoolverlaten 2023 dat het ontbreken van voldoende inkomsten de hoofdreden is voor studenten om voortijdig de studie af te breken. Het is mede hierom dat ik het teleurstellend vind dat de cao-onderhandelingen in het primair onderwijs niet hebben geleid tot een stagevergoeding voor stagiairs in het primair onderwijs. Naar aanleiding van de motie van de leden Stultiens en Ergin doe ik momenteel onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding. Ik zal uw Kamer hierover begin 2025 informeren (zie vraag 6).
Wanneer kan de Kamer het onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding verwachten, zoals verzocht in de motie van de leden Stultiens en Ergin en heeft u al zicht op eventuele vervolgstappen naar aanleiding van het onderzoek?2
Het onderzoek naar een wettelijke minimumstagevergoeding wordt op dit moment uitgevoerd en zal in december 2024 worden opgeleverd. Op basis van dit onderzoek stuur ik in begin 2025 een brief om uw Kamer op de hoogte te stellen van de resultaten en de mogelijke vervolgstappen.
Vindt u het wenselijk dat mbo-studenten een lagere vergoeding krijgen dan hbo- en wo-studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Studenten zouden, ongeacht of ze een mbo-, hbo- of wo-opleiding volgen, dezelfde stagevergoeding moeten krijgen. Helaas ontvangen mbo-studenten vaker een lagere of geen stagevergoeding dan hbo- en wo-studenten. In het Stagepact MBO 2023–2027 is afgesproken dat we willen bijdragen aan het gelijkwaardig behandelen van alle studenten in Nederland. Ons uitgangspunt is dat wanneer afspraken worden gemaakt in cao’s over stagevergoedingen deze voor alle studenten gelijk zijn. De Rijksoverheid wil hierin een voorbeeld zijn en geeft een gelijke stagevergoeding aan mbo-, hbo- en wo-studenten.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat studenten stagediscriminatie ervaren en wat zijn uw plannen om stagediscriminatie tegen te gaan?
Stagediscriminatie is onacceptabel. In het Stagepact 2023–2027 hebben we daarom afspraken gemaakt om stagediscriminatie tegen te gaan, met als doel het versterken van sociale normen en het creëren van een veilige leer- en werkomgeving. Dit wordt gerealiseerd aan de hand van drie pijlers: (1) Sociale normstelling, waarbij alle partners van het Stagepact discriminatie als onacceptabel erkennen en inclusie bevorderen; (2) Acties om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan, waarin onder andere objectieve stagematching wordt geïntroduceerd om stages te vinden zonder persoonlijke kenmerken te betrekken; en (3) Aanpakken van discriminatie, waarbij meldingen van discriminatie krachtig worden opgevolgd en studenten de nodige ondersteuning krijgen. In het regeerprogramma is opgenomen dat het Stagepact met onverminderde energie wordt voortgezet.
Instellingen, bedrijven en partners van het Stagepact zijn momenteel druk bezig om de afspraken uit het pact te implementeren. Bijna alle instellingen hebben inmiddels een meldpunt voor stagediscriminatie opgezet en zijn begonnen met objectieve stagematching. Daarnaast werken instellingen aan het realiseren van drie contactmomenten tussen de instelling, de student en het stagebedrijf. Het is belangrijk om te volgen of onze inzet ook daadwerkelijk tot minder discriminatie van studenten leidt. Daarom monitoren we de effecten, zodat we hiervan kunnen leren. In november zal ik uw Kamer met een voortgangsrapportage informeren over de uitvoering van de Werkagenda en het Stagepact.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat studenten aangeven behoefte te hebben aan meer begeleiding en deelt u de mening dat er inderdaad ruimte is voor verbetering, gezien maar de helft van de mbo-studenten in de JOB-monitor 2024 aangeeft positief te zijn over de manier waarop school hen begeleidt in hun opleiding en maar 38 procent van de studenten positief is over de begeleiding vanuit school tijdens hun stage?3
Stagebegeleiding door de instelling is net zo belangrijk als stagebegeleiding door het leerbedrijf. Docenten, beroepspraktijkvormingsbegeleiders, en -coördinatoren en andere onderwijsprofessionals hebben een belangrijke rol in de begeleiding van studenten. Daarom hebben alle partners van het Stagepact duidelijke afspraken gemaakt om de begeleiding van studenten voor, tijdens en na hun stage te verbeteren. Een belangrijke maatregel uit het Stagepact is dat er tijdens de stage minimaal drie contactmomenten zijn tussen instelling, student en leerbedrijf, waarvan er ten minste één fysiek plaatsvindt op de locatie van het leerbedrijf. Deze afspraken zijn erop gericht om de tevredenheid van studenten te vergroten. We zien dat instellingen hier al mee bezig zijn, echter de resultaten van de JOB-monitor laten zien dat er nog verbetering nodig is. Elke instelling zal hierin zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik blijf dit nauwlettend volgen en aanjagen.
Wat vindt u van de suggestie dat een meer persoonlijke aanpak van toetsing, waarbij meer wordt gekeken naar het individuele leertraject, prestatiedruk zou kunnen verminderen?
Het bieden van meer maatwerk in examinering die beter past bij de verschillende leertrajecten van mbo-studenten is een ontwikkeling die ik aanmoedig, zeker als het bijdraagt aan het verminderen van prestatiedruk. Instellingen hebben ook de ruimte om instellingsexamens op maat aan te bieden. Verschillende instellingen zijn hier ook al mee bezig. De instellingen examineren niet meer op één vast beoordelingsmoment, maar monitoren (formatief) de ontwikkeling van de student, bieden gerichte begeleiding tot aan een beoordelingsmoment (summatief). Op die manier zijn deze instellingen in staat om beter aan te sluiten bij de capaciteiten en leerbehoeften van studenten.
Ook voor de generieke vakken wordt bekeken welke examenvorm het beste past bij zowel de mbo-studenten als bij de aard van het examenonderdeel. Zo is er voor het rekenen recentelijk nog gekozen voor een instellingsexamen en rekenniveaus per mbo-niveau, waardoor er meer ruimte is gekomen om deze beter passend te maken. Voor het vak Nederlands buigt momenteel een expertgroep zich over een beter passende en haalbare taaleisen en bijbehorende examinering en voor burgerschap wordt een instellingsexamen ingevoerd. Instellingen worden uitgedaagd om bij de verdere invulling hiervan zoveel mogelijk maatwerk per student te bieden.
Hoe reflecteert u op de uitkomst dat mbo-studenten, ondanks een positieve beweging de afgelopen jaren, zich nog steeds niet even gewaardeerd voelen als andere studenten?
Voor mij zijn alle vormen van vervolgonderwijs van waarde. Het mbo is van groot belang voor onze economie en samenleving en ik wil de positieve beweging van de afgelopen jaren voortzetten. Het kost tijd om deze maatschappelijke verandering vorm te geven. In de Werkagenda MBO staan diverse maatregelen om bij te dragen aan een gelijkwaardige positie van mbo-studenten. Ik geef de komende periode verder uitvoering aan de Werkagenda en zal de Tweede Kamer dit najaar informeren over de voortgang.
De subsidieverstrekking aan het Internationaal Theater Amsterdam |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Klopt het dat in de Culturele basisinfrastructuur (BIS) een bijdrage voor internationale excellentie is opgenomen van € 337.520,– per jaar voor een instelling die zich internationaal kwalitatief onderscheidt?
In de culturele basisinfrastructuur is een extra bedrag beschikbaar voor ten hoogste één theaterinstelling die zich internationaal onderscheidt door een excellent uitvoeringsniveau. Voorwaarde in de regeling is dat deze instelling aangemerkt wordt als grote instelling.
Het extra budget voor de internationale onderscheiding bedraagt ten hoogste 10 procent van het hoogst aan te vragen budget voor grote theaterinstellingen, zijnde € 3.375.200.
Klopt het dat het Internationaal Theater Amsterdam (ITA) de afgelopen jaren ontvanger van die extra bijdrage is geweest vanwege het unieke internationale karakter hiervan?
ITA heeft sinds 2013 de internationale toeslag ontvangen.
Klopt het dat de Raad voor Cultuur graag had gezien dat het extra budget voor internationale excellentie op basis van haar uitstekende internationale reputatie en de kwaliteit van haar aanvraag op dit specifieke onderwerp werd toegekend aan ITA?
Ja, dat klopt. Echter, omdat de Raad voor Cultuur adviseerde deze instelling te subsidiëren als middelgrote theaterinstelling, staat de Regeling op het specifiek cultuurbeleid dit niet toe.
Klopt het dat in het advies van de Raad voor Cultuur deze keer gekozen is om die bijdrage niet aan ITA toe te kennen, maar dat het ook niet aan een andere instelling is toegekend? Zo ja, waarom niet?
De Raad voor Cultuur heeft hier in zijn advies inderdaad niet voor gekozen. Naast ITA heeft een andere aanvrager een aanvraag ingediend voor de bijdrage voor de internationale excellentie. De Raad voor Cultuur heeft echter niet positief geoordeeld over deze aanvraag.
Klopt het dat ITA deze extra subsidie misloopt omdat ze als middelgrote theaterinstelling aangemerkt is in het advies van de Raad voor Cultuur? Zo ja, waarom kan een middelgrote instelling geen aanspraak maken op die bijdrage voor internationale excellentie?
Het klopt dat middelgrote theaterinstellingen conform de Regeling op het specifiek cultuurbeleid niet in aanmerking komen voor de extra subsidiebijdrage voor internationale excellentie. De regeling gaat ervan uit dat uitsluitend grote theaterinstellingen in aanmerking kunnen komen voor de bijdrage voor internationale excellentie. De grote theaterinstellingen beschikken over meer budget dan de middelgrote instellingen, waardoor zij meer ruimte hebben om zich zowel nationaal als internationaal te profileren.
Klopt het dat u de mogelijkheid heeft om van deze regeling af te wijken en dat het geld op dit moment ongebruikt op de plank ligt?
De mogelijkheid om binnen de regeling tot een besluit te komen dat niet aansluit op het bepaalde in de regeling is heel beperkt. De regeling bevat wel een zogenaamde hardheidsclausule, maar de drempel voor de toepassing daarvan ligt heel hoog.
De middelen zijn op dit moment niet toegekend aan een andere instelling of voor een ander doel.
Bent u bereid om het bedrag voor internationale excellentie alsnog aan ITA toe te kennen? Zo niet, bent u bereid om toe te lichten op welke inhoudelijke gronden u daarvan afziet?
Afhankelijk van de verdere ontwikkelingen bij ITA zal ik een besluit nemen over of, en zo ja, hoe de middelen alsnog rechtmatig zouden kunnen worden toegekend. Ik blijf in gesprek met ITA over hoe de komende periode verder ingevuld gaat worden.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het Wetgevingsoverleg Cultuur op 11 november 2024 beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het artikel «Fors bezuinigen? Dan moeten we terug naar de kern (en al het andere zonder morren opofferen)»?1
Ja
Heeft u cijfers over de verhouding van het aantal communicatiemedewerkers aan de universiteit ten opzichte van staf die aan de kerntaak (onderwijs en onderzoek) werkt?
Het percentage ondersteunend en beheer personeel (OBP) bij universiteiten in relatie tot het totaal personeel is volgens opgave van UNL in 2023 circa 41%2. UNL heeft een uitsplitsing hiervan naar verschillende onderdelen zoals onderwijs en onderzoekondersteuning, facilitaire zaken, management en bestuursondersteuning etc. (zie cijfermatige bijlage). Het aantal communicatiemedewerkers wordt door UNL niet apart zichtbaar gemaakt.
Heeft u inzicht in hoe de overhead op universiteiten zich heeft ontwikkeld, om wat voor overhead dit gaat en waar dit door wordt veroorzaakt?
Het OBP exclusief onderwijs en onderzoekondersteuning is circa 32% van het totale personeel van de universiteiten (zie cijfermatige bijlage). Dit kan als proxy voor overhead worden gezien. Opgemerkt zij, dat het hier gaat om aantal fte en niet het beslag op de loonsom. Het percentage van 32% is stabiel sinds 2010.
Klopt volgens u de inschatting van de auteur van het artikel dat minder dan de helft van de centrale geldstroom richting universiteit aan het primaire proces wordt uitgegeven?
Universiteiten ontvangen de rijksbijdrage van OCW als lumpsum en hebben bestedingsvrijheid. Universiteiten verantwoorden zich over de besteding van de rijksbijdrage via de jaarrekening en het jaarverslag. Er bestaat geen definitie van wat kan worden verstaan onder het «primaire proces». Zo kunnen kosten van gebouwen gezien worden als zijnde niet onderdeel van het primaire proces, maar ze zijn wel essentieel voor het primaire proces. Universiteiten hoeven in de verantwoording dan ook niet te specificeren wat is uitgegeven aan het «primaire proces». Ik kan de uitgaven aan het «primaire proces» daarom niet in één percentage uitdrukken.
Wat is een wenselijk en redelijk aandeel van de financiering in onderwijs en onderzoek om aan het primaire proces uit te geven?
Aangezien er geen definitie van het «primaire proces» bestaat kan ik dat niet in één percentage uitdrukken. Wel hecht ik eraan te benadrukken dat ik het van groot belang vind dat universiteiten, juist in tijden van schaarse overheidsmiddelen en krapte op de arbeidsmarkt, publieke middelen op een doelmatige manier besteden. Ik vind het belangrijk dat instellingen hun administratieve processen en overhead kritisch tegen het licht houden.
Instellingen hebben bestedingsvrijheid en zijn zodoende ook zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken ten aanzien van de bestedingen van de rijksbijdrage. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat instellingen de rijksbijdrage op zorgvuldige en doelmatige wijze besteden.
Hoe kunnen we zicht houden op de ontwikkeling van besteding aan het primaire proces in het hoger onderwijs?
Universiteiten verantwoorden zich over de besteding van de rijksbijdrage via de jaarrekening en het jaarverslag.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat de besteding van de financiering vanuit de lumpsum aan het primaire proces in tijden van bezuinigingen op niveau blijft of groeit zonder daarbij de administratieve last aan rapportageverplichtingen te verhogen?
Ik vertrouw erop dat universiteiten verstandige keuzes maken ten aanzien van de besteding van schaarse publieke middelen. Hierover verantwoorden zij zich richting de medezeggenschap en het intern toezicht. Als Minister wil ik bijdragen aan het beperken van administratieve lasten door in mijn ambtstermijn terughoudend te zijn in het vragen van extra verantwoording en waar mogelijk bestaande verantwoordingslast te verminderen of te schrappen. Goede voorbeelden hiervan zijn het toevoegen van de middelen voor kwaliteitsbekostiging aan de lumpsum van de universiteiten en hogescholen vanaf 20253 en de wijze waarop ik de besteding van de resterende € 78 miljoen van de stimuleringsbeurzen aan de hand van bestaande monitoring- en effectmetingsafspraken zal volgen4. Deze maatregelen zorgen voor een daling van de administratieve lasten voor instellingen.
Cijfermatige bijlage
Het uitspreken van een voorkeur voor een presidentskandidaat door een Nederlandse universiteit |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Vindt u het wenselijk/gepast als een Nederlandse universiteit (als universiteitsinstelling) een voorkeur uitspreekt voor een Amerikaanse presidentskandidaat?
Het is mij niet duidelijk of het hier een hypothetische vraag betreft of dat een dergelijke uitspraak is gedaan en zo ja, door wie en in welke context. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat we in Nederland vrijheid van meningsuiting, academische vrijheid en vrijheid van onderwijs kennen. Ook kan ik aangeven dat het in zijn algemeenheid niet tot mijn stelselverantwoordelijkheid behoort om de door u aangevoerde uitspraken van een college van bestuur van een universiteit op wenselijkheid of gepastheid te beoordelen. De raad van toezicht van een universiteit houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur van een universiteit. Ik verwacht wel dat een college van bestuur er in elk geval op is gericht om op een inclusieve manier een academisch, open debat en dialoog te stimuleren, waarbij ruimte bestaat voor tegengestelde opvattingen.
Het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel UT grijpt rigoureus in, mogelijk ruim 500 banen op de tocht?1
Ja.
Wat vindt u van de reorganisatievoorstellen van de Universiteit Twente? Vindt u deze ontwikkelingen wenselijk?
De door dit kabinet genomen keuzes in de overheidsfinanciën maken dat ook op onderwijs en onderzoek moet worden bezuinigd. Daarnaast daalt het budget ook door de autonome daling van studentenaantallen, met name in het hbo. Dat zal zijn weerslag hebben op en binnen de instellingen. Dit doet uiteraard pijn en als instellingen daar bezorgd om zijn, dan begrijp ik dat goed.
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat binnen de instellingen reorganisaties op zorgvuldige wijze worden vormgeven.
Specifiek: hoe kijkt u naar het voornemen van de Universiteit Twente om een minimumaantal studenten per vak te hanteren en het voornemen om te stoppen met het ontwikkelen van nieuwe opleidingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook kleine opleidingen behouden zullen worden?
Universiteiten en hogescholen ontvangen een lumpsumbedrag vanuit het Ministerie van OCW, waarmee zij hun onderwijs en onderzoek financieren. Hoe de onderwijsinstellingen het onderwijs en onderzoek op hun instelling precies vormgeven, valt onder de autonomie van de instellingen. Het is in ieder geval belangrijk dat het onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap en dat de publieke middelen hiertoe zo efficiënt mogelijk worden ingezet. De onderwijsinstellingen dragen hiervoor dus in gezamenlijkheid ook een landelijke verantwoordelijkheid. Reguliere reflectie en afstemming tussen de onderwijsinstellingen, in dialoog met maatschappelijke partners, is daarvoor belangrijk. Gezien de bezuinigingen en de verwachte verdere daling van de studenten, zal dit belang nog verder toenemen.
Indien vernieuwing van het onderwijsaanbod nodig is, bijvoorbeeld omdat een vakgebied verandert, hoeft dit niet per se via nieuwe opleidingen vorm te krijgen. Sterker nog, ik vind dat instellingen altijd eerst dienen te kijken of vernieuwing via het bestaande aanbod kan plaatsvinden. Als de studentenaantallen in de ogen van een instelling per opleiding te klein worden, dan is het ook aan de instelling zelf om te bezien hoe de opleidingen doelmatiger kunnen worden georganiseerd, bijvoorbeeld door opleidingen samen te voegen of door samen te werken met andere onderwijsinstellingen. Niet in alle gevallen is het een probleem als een kleine opleiding ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld als de maatschappelijke relevantie dermate klein is geworden dat de kosten daar niet meer tegenop wegen. Indien het echter gaat om een kleine opleiding met een grote maatschappelijke relevantie, dan is behoud ervan belangrijk. Ik zie het dan als de landelijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen gezamenlijk om te bezien hoe zij ervoor kunnen zorgen dat het onderwijs in het betreffende vakgebied behouden blijft.
Ik vertrouw erop dat universiteiten, met bovenstaande in acht genomen, goede keuzes maken ten aanzien van hun onderwijsaanbod en dat zij dit in overleg met de andere universiteiten doen. De continuering van de sectorplannen voor het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs waarvoor ik heb gekozen, zal hieraan bijdragen. Tot slot is het relevant om te noemen dat ik wil toewerken naar een stabiele bekostiging, zodat ook bij een daling van de studentaantallen een goed opleidingsaanbod op peil blijft.
Kunt u aangeven wat het effect zal zijn van de bezuiniging van de Universiteit Twente voor hun verschillende onderzoeksgebieden, concreet het onderzoek dat de UT doet naar veilig drinkwater en medische technologie?2
De Universiteit Twente beslist zelf welke inhoudelijke keuzes zij neemt om invulling te geven aan de bezuiniging op hun rijksbijdrage. Wel kan ik melden dat er niet bezuinigd wordt op de sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. De bijdrage daaruit voor onderzoek naar de watercyclus en biomedische technologie aan de Universiteit Twente blijft in stand.
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van Universiteit Twente en andere instellingen in de regio te bestendigen, onder andere bij de vormgeving van de wetgeving op het gebied van internationale studenten?
Er zijn meerdere ontwikkelingen die de positie van de onderwijsinstellingen in de regio bestendigen. De WHW schrijft voor dat het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs in beginsel in het Nederlands wordt aangeboden. Dit is de norm waar de wet op aanstuurt.
Tegelijk voorziet het wetsvoorstel Internationalisering in Balans in een doelmatigheidstoets voor anderstalig onderwijs. Hiermee kunnen instellingen toestemming krijgen om af te wijken van de norm, mits zij voldoen aan specifieke criteria. Specifieke criteria kunnen bijvoorbeeld regionale omstandigheden of de stand van de arbeidsmarkt zijn. Voor instellingen in grensregio's, zoals de Universiteit Twente, of regio's die economisch achterblijven kan deze toets ruimte bieden. Indien een instelling kan aantonen dat anderstalig onderwijs bijdraagt aan de regionale ontwikkeling, bijvoorbeeld door het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking in grensregio’s of het opvangen van (eu)regionale arbeidsmarktbehoeften, kan zij zich beroepen op het regio-criterium binnen de toets. Het is voor een instelling eveneens een mogelijkheid om zich voor verschillende opleidingen te beroepen op het arbeidsmarktcriterium. Dit criterium is gericht op opleidingen die inspelen op beroepsgroepen met grote arbeidsmarkttekorten, zoals opleidingen in techniek en ICT die ook Universiteit Twente aanbiedt. Dit betekent niet dat alle techniekopleidingen automatisch in een andere taal aangeboden mogen worden.
Verder nemen, mits de ingediende plannen worden goedgekeurd, de Universiteit Twente, Saxion en het ROC van Twente deel aan het nationaal versterkingsplan Microchiptalent (Beethoven). Zij zetten gezamenlijk en als individuele instellingen in op de versterking van de supply chain en de technologische ontwikkeling in deze sector. Deze activiteiten, die in samenwerking met het regionale bedrijfsleven worden ondernomen, bestendigen de positie in de regio en worden door de middelen die aan het nationaal versterkingsplan van Microchiptalent verbonden zijn, ondersteund.
Welk effect verwacht u dat de langstudeerboete zal hebben op de Twentse Student Union? Wat zal het effect zijn op aanbod van sport en cultuur voor studenten op de UT als er geen studenten zijn die zich hiervoor inzetten?
Zoals het kabinet heeft aangegeven in het Regeerprogramma werken we de langstudeermaatregel uit in overleg met universiteiten, hogescholen en studenten. We kijken daarbij in brede zin naar de uitvoerbaarheid en naar manieren voor instellingen en studenten om langstuderen tegen te gaan. Ik kan op dit moment nog niet aangeven wat de concrete effecten van de langstudeermaatregel zijn.
Bent u bereid om gesprekken op te starten met TwenteBoard en uw collega van Economische zaken om te inventariseren wat de gevolgen zullen zijn van deze reorganisatie voor de economie, banen en bedrijvigheid in de regio?
Op dit moment vinden er gesprekken met de regio Twente plaats in het kader van het traject Elke Regio Telt!. Tijdens deze gesprekken, waar ook TwenteBoard en EZ bij zijn betrokken, worden de krachten en uitdagingen van de regio besproken. Daarnaast vinden er gesprekken plaats in het kader van het nationaal versterkingsplan Microchiptalent, waar TwenteBoard en EZ eveneens deel van uitmaken.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen een dergelijke crisisorganisatie is ingericht om bezuinigingen door te voeren?
Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting mij, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. Ik monitor dit niet en heb geen zicht op eventuele crisisorganisaties of formele organisatiewijzigingen binnen instellingen.
Kunt u aangeven op welke andere onderwijsinstellingen in het vervolgonderwijs op dit moment sprake is van een formele organisatiewijzigingen of waar dat ophanden is?
Zie antwoord vraag 8.