Drijvende zonnepanelen voor de kust van Egmond aan Zee |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eerste drijvende zonnepark tussen windmolens komt voor Noord-Hollandse kust»?1
Klopt het dat zon op zee zich nog niet heeft bewezen, ondanks eerdere proeven op zee, zoals eerder gesteld in uw brief aan de Kamer in de vergunningswijziging windpark op zee IJmuiden Ver Beta?2
Welke publieke en private partijen zijn betrokken bij de financiering, uitvoering en exploitatie van dit project, en welke financiële verplichtingen gaat de overheid aan?
Hoeveel publiek geld wordt direct of indirect in dit project geïnvesteerd, inclusief subsidies, belastingvoordelen en eventuele garantstellingen?
Welke afspraken zijn er gemaakt over risicoverdeling tussen overheid en private partijen in geval van tegenvallende opbrengsten of technische problemen?
Hoeveel procent van de theoretische opbrengst wordt tenietgedaan door slijtage, zoutaanslag, vogelpoep, algenaanslag en mossel aangroei?
Hoe is de verwachte levensduur van de drijvende zonne-installatie bepaald, en welke onderbouwing ligt hieraan ten grondslag, en wat gebeurt er daarna met de installatie?
Welke onafhankelijke toetsing is uitgevoerd op de technische haalbaarheid en veiligheid van zonnepanelen in de zware omstandigheden van de Noordzee?
Wat zijn de verwachte jaarlijkse onderhoudskosten en hoe verhouden deze zich tot de verwachte opbrengsten in kWh en euro’s?
Hoe wordt voorkomen dat zeewater of vocht storingen veroorzaakt bij de drijvende of de onderzeese kabelinfrastructuur?
Welke impactstudies zijn uitgevoerd naar de effecten van het zonnepark op het zeeleven, vogels en scheepvaartveiligheid?
Hoe verhoudt dit project zich tot internationale veiligheidsnormen en -richtlijnen voor gecombineerde offshore-energieproductie?
In hoeverre is rekening gehouden met cumulatieve effecten op het mariene ecosysteem door het stapelen van wind- en zonne-energie-installaties op dezelfde locatie?
Hoe wordt het project gemonitord op ecologische gevolgen en wie draait op voor schade bij bijvoorbeeld storm of aanvaring?
Hoe verhoudt dit project zich tot de «zonneladder» die een beleidsinstrument is dat een voorkeursvolgorde aangeeft voor het plaatsen van zonnepanelen, met als doel om zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren?
Is er onderzocht of alternatieve locaties kostenefficiënter en ecologisch minder belastend zouden zijn geweest?
Op welke wijze worden de energieopbrengsten van het zonnepark apart geregistreerd en verantwoord ten opzichte van het windmolenpark?
Welke onafhankelijke evaluatie is gepland om het project na 1, 5 en 10 jaar te beoordelen op rendement, betrouwbaarheid en ecologische impact, en wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het bericht 'Als trans persoon gevlucht voor Trumps beleid, maar is dat genoeg voor asiel? ‘Het is niet veilig voor haar’' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Waarom hanteert u de opvatting dat een asielaanvraag door transgender personen uit de Verenigde Staten (VS) in Nederland momenteel geen stand kan houden vanwege het landenbeleid van Nederland richting de VS?
Bent u ook van mening dat de veiligheid van lhbti+-personen, waaronder transgender personen, is verslechterd sinds het laatste ambtsbericht over de VS (daterend van september 2024) en het aantreden van president Trump begin dit jaar? Kunt u daarvoor een onderbouwing geven?
Bent u bekend met het voornemen van de regering-Trump om zo’n 950 wetten en regelingen uit te voeren die ingaan tegen de rechten van transgender personen? Zo ja, bent u van mening dat deze ontwikkelingen de positie van transgender personen binnen afzienbare tijd zullen doen verslechteren? Kunt u hierop een toelichting geven?
Hoe kwalificeert u het feit dat Transgender Netwerk Nederland sinds maart dit jaar transgender personen adviseert om niet meer naar de Verenigde Staten te reizen, vanwege de grote zorgen om de veiligheid van transgender personen naar aanleiding van het gewijzigd reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor lhbtiq+-personen?
Hoe kwalificeert u het beleid dat in werking is getreden in de VS waarbij transgender personen voortaan aangeduid worden bij hun geboortegeslacht? Deelt u de mening dat dergelijk beleid een frontale aanval is op het bestaansrecht en de veiligheid van transgender personen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Hoe oordeelt u over het feit dat transgender personen een paspoort kan worden geweigerd in de VS waardoor zij niet kunnen uitreizen als zij dat zouden willen?
Bent u van mening dat het ambtsbericht op de kortst mogelijke termijn moet worden herzien? Zo nee, waarom niet?
Zo nee, wanneer bestaat er volgens u wel genoeg aanleiding om het ambtsbericht vervroegd te herzien? Kunt u dit toelichten in het licht van het voornemen van de Trump-regering om de rechten van transgender personen verder in te perken?
Bent u bereid om transgender personen uit de VS aan te merken als risicogroep? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de discretionaire bevoegdheid te gebruiken om transgender personen uit de Verenigde Staten asiel te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Een groen en gezond alternatief voor de huidige plannen van Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»?1
Ja, de Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) en ik hebben dit rapport voor de zomer ontvangen tijdens een gesprek met omwonenden. Ook ambtelijk is dit rapport bekend: de ministeries staan in nauw contact met alle betrokkenen, waaronder omwonenden- en milieuorganisaties.
Weet u nog dat verschillende economen ervoor hebben gewaarschuwd dat belastinggeld geven aan het huidige «Groen Staal Plan» grote risico’s met zich meebrengt voor de belastingbetaler en verspilling van belastinggeld zou kunnen betekenen?2 Welke garanties kunt u bieden dat het plan haalbaar is?
Dit signaal is bekend. Het doel van de maatwerkafspraak met Tata Steel is, naast de realisatie van schone en groene staalproductie in de IJmond, juist ook om een duurzaam verdienmodel te realiseren. Er moet zicht zijn op winstgevendheid van de onderneming, voordat een eventuele subsidie toegekend wordt. Het Groen Staal-plan betreft een zeer omvangrijke investering van Tata Steel Nederland (TSN) en het moederbedrijf Tata Steel Limited (TSL). Het bedrijf zal niet investeren zonder zicht op een langetermijnverdienmodel. In dat licht wordt ook verwezen naar uitspraken van de bestuursvoorzitter van TSL.3
Daarnaast zijn strenge voorwaarden verbonden aan een subsidie die verleend wordt door de overheid. Op basis van de Europese regels voor staatssteun voor verduurzaming geldt dat steun niet ingezet mag worden om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Europese Commissie toetst hier streng op. Verder biedt de maatwerkafspraak ook de mogelijkheid voor de overheid om afspraken te maken over de beheersing van mogelijke risico’s.
Aangezien met het huidige plan van Tata Steel we nog decennia afhankelijk blijven van aardgas, vindt u dat de best optie om geld van burgers in te investeren?
Ja, het huidige plan is nog steeds de betere optie van de onderzochte scenario’s uit het rapport van Wijers en Blom4. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 beoogt het kabinet schone en groene staalproductie die financieel levensvatbaar is. Het kabinet stuurt aan op een goede afweging hierin. De inzet van aardgas is een tussenfase in de transitie naar groen staal. In deze tussenperiode wordt gewerkt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare, beschikbare en betrouwbare groene, hernieuwbare energie. Door deze noodzakelijke tussenstap neemt de kans toe dat de omvangrijke transitie doorgemaakt zal worden. Het uitsluiten van het gebruik van aardgas zou ertoe kunnen leiden dat de verduurzaming en dus ook de gezondheidswinst voor omwonenden pas veel later of niet wordt gerealiseerd.
Ziet u ook in dat Nederland met het huidige plan van Tata sowieso afhankelijk blijft van verre (niet-Europese) landen voor schadelijk aardgas en ijzererts?
TSN importeert op dit moment aardgas en ijzererts vanuit zowel Europese als niet-Europese landen. Het is ook in de transitie een economische en strategische afweging van het bedrijf zelf om al dan niet de benodigde ijzererts en aardgas te importeren ten behoeve van de staalproductie, en zo ja, waarvandaan het bedrijf dat doet.
Heeft u kennis genomen van het advies van de onafhankelijke Expertgroep Gezondheid IJmond dat voor het goed borgen van gezondheid van omwonenden in de maatwerkafspraken er een garantie moet komen voor een reductie van 90% voor PAK’s, benzeen en een selectie aan metalen? Klopt het dat dat met het huidige plan waarover het kabinet onderhandelt niet gerealiseerd en gegarandeerd wordt, ondanks oproepen van de Kamer om dat wel te regelen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld5 zal naar verwachting sprake zijn van een forse reductie van PAK’s en benzeen, maar waarschijnlijk niet 90%. Er zou dan dus nog een restopgave overblijven. Die zou deels worden gerealiseerd na 2030 als gevolg van de verdere verduurzaming van het bedrijf (na het vervangen van de resterende hoogoven en kooksgasfabriek). Het kabinet kan in het openbaar geen verdere mededelingen doen over wat onderdeel is van de onderhandelingen over maatwerkafspraken.
Wat is uw reactie op het rapport «Wijmond. Een business case voor alternatieve invulling van het terrein van Tata Steel IJmuiden»? Wat vindt u van de verschillende bouwstenen in het rapport?
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van het rapport. De bouwstenen zijn interessante denkrichtingen die veelal bijdragen aan de maatschappelijke uitdagingen waar het kabinet aan werkt: voldoende betaalbare woningen, ruimte voor Defensie, de energietransitie en natuurherstel. Tegelijkertijd neemt het rapport als vertrekpunt dat TSN op korte termijn zal krimpen of sluiten, terwijl het bedrijf juist inzet op het Groen Staal-plan. Die inzet, met versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving, is ook de inzet van het kabinet voor de onderhandelingen over maatwerkafspraken.
Overigens wil ik nog meegeven dat Tata Steel zelf eigenaar is van het terrein. Ook als er geen maatwerkafspraak komt, is het primair aan het bedrijf zelf om mogelijke alternatieve invulling van het terrein te wegen.
Kunt u per scenario grondig onderbouwd toelichten welke potentie u daarin ziet?
In een eerder stadium zijn diverse scenario’s door Wijers en Blom onderzocht en door het kabinet gewogen6. De uitkomst van die weging is dat het kabinet inzet op maatwerkafspraken die de verduurzaming van TSN mogelijk helpen maken, met versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving. Daarom is het niet opportuun om nu nieuw onderzoek te doen naar de potentie van deze alternatieve denkrichtingen.
In het rapport komen veel aspecten aan de orde, maar nader onderzoek zou nodig zijn om te kunnen spreken van echte business cases of een volwaardige maatschappelijke kosten-batenanalyse. De scenario’s zijn interessant maar rusten ook op een aantal cruciale aannames, zoals over de bereidheid van TSN om op korte termijn te krimpen of te sluiten, en over mogelijke kosten van bodemsanering (zie ook het antwoord op vraag 10). Deze aannames zijn voor rekening van de auteur van het rapport.
In hoeverre neemt u de bevindingen uit dit rapport mee in de lopende onderhandelingen met Tata Steel over de maatwerkafspraken?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 bevat het rapport ideeën voor een hypothetisch scenario waarin TSN op korte termijn zou krimpen of sluiten. Dat is echter niet de inzet van de onderhandelingen over maatwerkafspraken.
Heeft u kennis van genomen dat het Wijmond-rapport de financiële situatie van Tata Steel, de juridische procedures en de marktvooruitzichten als factoren benoemt die een onsuccesvolle transitie en mogelijke sluiting van de fabriek tot gevolg kunnen hebben? Deelt u deze conclusie en zijn er, naast het Groen Staalplan, ook alternatieve plannen voorbereid voor het geval Tata Steel de deuren sluit?
Ja, de analyse over deze punten in het Wijmond-rapport is bekend. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hebben het kabinet en het bedrijf zelf als doel om de transitie naar schone en groene staalproductie in de IJmond te realiseren. Ik deel in zoverre de conclusie dat deze transitie essentieel is voor het toekomstperspectief van het bedrijf in Nederland. De overheid en het bedrijf zijn juist om die reden intensief in gesprek om deze transitie daadwerkelijk mogelijk te maken. Het rapport van Wijers en Blom gaat ook in op alternatieve plannen voor het Groen Staal-plan. De sluitingsroute werd als ongunstig beoordeeld, met zeer hoge financiële en uitvoeringsrisico’s. Het kabinet kiest, mede gelet op de economische en strategische waarde, voor behoud van staalproductie in de IJmond. Om die reden wordt de sluitingsroute niet verder uitgewerkt.
Heeft u er kenis van genomen dat volgens de studie de kosten voor de sloop en sanering van het terrein naar schatting 2 tot 4 miljard euro bedragen, wat aanzienlijk lager is dan de 12 miljard euro die eerder in de media is genoemd? Erkent u deze inschatting?
Het rapport noemt een bandbreedte van 1,7 miljard tot 7,3 miljard euro; daarbinnen schat de auteur dat de kosten 2 tot 4 miljard zouden bedragen (p. 81). Uit het rapport blijkt niet duidelijk hoe deze berekening en inschatting tot stand zijn gekomen. De berekening en inschatting zijn voor rekening van de auteur van het rapport.
Kent u de motie van de leden Kostic en Soepboer, waarbij het kabinet de opdracht kreeg om sterker te borgen dat vervuilers zelf de kosten van de schade die ze met vervuiling veroorzaken gaan betalen, en niet de belastingbetaler?3
Ja. Zoals eerder in reactie op de motie aangegeven8 is het principe «de vervuiler betaalt» voldoende geborgd in de regelgeving.
Erkent u dat Tata Steel aansprakelijk is voor de bodemvervuiling op het terrein en dus zelf moet betalen voor de bodemsanering? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel gaat betalen voor de enorme vervuiling die ze hebben veroorzaakt, in plaats van de gewone burger?
Het klopt dat ieder bedrijf aansprakelijk is voor de bodemvervuiling die het veroorzaakt. In de eerdere brief over de bodemvervuiling op het TSN-terrein wordt uitgebreid ingegaan op het verschil tussen historische vervuiling en vervuiling door TSN9. Het kabinet zet in op maatwerkafspraken die de verduurzaming en het schoner maken van de staalproductie van TSN mogelijk helpen maken, met versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving. Toekomstige bedrijfsactiviteiten zullen moeten voldoen aan de relevante wet- en regelgeving, zoals vergund door het bevoegd gezag. Dat geldt ook voor eventuele eisen aan de bodemkwaliteit op het terrein.
Heeft u er kennis van genomen dat het rapport stelt dat het scenario «Stad in de duinen», met de bouw van 30.000 tot 40.000 woningen, inkomsten kan genereren van 4 tot 5 miljard euro die kunnen helpen bij het dekken van saneringskosten. Kunt u toelichten hoe de overheid dit potentieel zou kunnen benutten?
Het rapport biedt interessante denkrichtingen voor de situatie waarin TSN op korte termijn zou krimpen of sluiten. In dat hypothetische geval kunnen de geschetste scenario's bijdragen aan de huidige uitdagingen rond de kwaliteit van de leefomgeving, schaarste aan woonruimte en druk op werklocaties in het Noordzeekanaalgebied. Het gaat echter om hypothetische scenario’s die niet aan de orde zijn en die deels gestoeld zijn op belangrijke aannames, zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen 6, 7, 8 en 9. Daar komt bij dat er in het gehele Noordzeekanaalgebied sprake is van een schaarste aan ruimte voor economische activiteiten en het uitgangspunt is om bestaande ruimte voor de economie te behouden10.
Kunt u toelichten hoe u kijkt naar de potentiële bijdrage van het Wijmondplan aan de oplossing van de wooncrisis?
Ik wil nogmaals benadrukken dat TSN de eigenaar is van het terrein. Ook als er geen maatwerkafspraak komt, is het primair aan het bedrijf zelf om mogelijk alternatieve invulling van het terrein te wegen.
Op zichzelf staand zouden 30.000 tot 40.000 extra woningen in positieve zin bijdragen aan het woningtekort. In de woondeal van de Metropoolregio Amsterdam zijn echter voldoende locaties afgesproken waarmee de woningbouwambitie van de regio kan worden ingevuld tot en met 2030. Het benutten van de locatie van TSN kent, zoals in het Wijmond-rapport ook aan de orde komt, financiële en uitvoeringsrisico’s, onder meer vanwege de bodemverontreiniging. Deze locatie zou bovendien pas op de lange termijn tot ontwikkeling kunnen komen en is daarmee geen oplossing voor de wooncrisis op de korte termijn. Tot slot is de potentiële bijdrage zoals gezegd hypothetisch van aard en deels gestoeld op een aantal belangrijke aannames, zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen 6, 7, 8, 9 en 13.
Heeft u er kennis van genomen dat het scenario «Natuur- en innovatiegebied» in het rapport aangeduid wordt als de meest maatschappelijk rendabele optie vanwege de baten van natuur, meer werkgelegenheid en lagere zorgkosten? Wat is uw onderbouwde visie op het prioriteren van maatschappelijke baten?
Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van deze denkrichting in het rapport. De aanname dat bedrijven die elders in Nederland gevestigd zijn naar dit gebied willen verhuizen, lijkt echter te optimistisch. Verschillende steden zijn innovatiedistricten en campussen aan het opzetten. Daarbij blijkt het verleiden van bedrijven om te verplaatsen een uitdaging. Ook dient voorkomen te worden dat een nieuw in te richten innovatiedistrict gaat concurreren met bestaande en in ontwikkeling zijnde gebieden binnen dezelfde regio.
Bent u het eens met de conclusie van de studie dat dat het Groen Staalplan de minst aantrekkelijke optie is wat betreft maatschappelijke baten? Welke andere scenario’s worden meegenomen in de besluitvorming?
Het kabinet deelt deze conclusie niet. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen 6, 7, 8 en 9 zet het kabinet, op basis van eerdere onderzoeken en besluitvorming11, in op het Groen Staal-plan. Deze route wordt nader uitgewerkt en maakt het mogelijk om schoon en groen staal te produceren in de IJmond, waardoor de economische en strategische waarde daarvan wordt behouden voor Nederland en Europa.
Bent u bereid te stoppen met de onderhandelingen met Tata Steel, gebaseerd op het achterhaalde, kostbare en risicovolle (voor milieu, gezondheid en belastingebetaler) Groen Staal Plan? Zo nee, waarom gokt u met geld van belastingbetalers?
Nee, het kabinet is niet bereid om de onderhandelingen te stoppen. Het kabinet zet juist in op een verantwoorde en zorgvuldige besteding van belastinggeld, zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen 2 en 3. Deze inzet moet juist leiden tot versnelde reductie van overlast voor omwonenden en de leefomgeving, zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
Slecht verhuurderschap in Harderwijk |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel verhuurder blijft 1.340 euro vragen voor appartement in Harderwijk, gemeente verbolgen: «Dit kan écht niet» in de Stentor?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het handelen van de verhuurder, die de afspraken met de gemeente over fatsoenlijke huurprijzen niet nakomt?
Ik ken de exacte feiten van deze kwestie niet, maar ik begrijp uit het artikel dat aan deze Kamervragen ten grondslag ligt dat dit geschil door de gemeente Harderwijk aan een rechter is voorgelegd. Indien de rechter oordeelt dat de verhuurder gemaakte afspraken niet nakomt, dan is dat handelen van de verhuurder inderdaad ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat beloofde airco’s nooit zijn aangesloten, de lift niet werkt, de beheerder onaangekondigd woningen binnenstapt, de gezamenlijke ruimtes slecht worden schoongemaakt, terwijl bewoners hoge servicekosten betalen?
Voorop moet worden gesteld dat verhuurders zich aan geldende wet- en regelgeving dienen te houden. Hoewel de meeste verhuurders dit ook doen, zijn er helaas ook verhuurders die misbruik maken van hun positie en de grenzen opzoeken. Uit het artikel dat aan deze Kamervragen ten grondslag ligt, wordt niet duidelijk of de klachten van de huurders door een bevoegde instantie, zoals een rechter, de Huurcommissie of de gemeente zijn onderzocht en behandeld. Of dus daadwerkelijk sprake is van bewezen onrechtmatig handelen, valt voor mij niet te verifiëren, waardoor ik de situatie niet kan beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat huurders via de rechter hun gelijk moeten halen, terwijl de verhuurder zich duidelijk niet aan de wet houdt?
Uit het artikel komt naar voren dat het de gemeente is die zich tot de rechter heeft gewend. Er is dus geen sprake van huurders die zich tot de rechter moeten wenden om hun gelijk te halen, zoals de vraag suggereert. Of sprake is van strijd met de wet is overigens niet gebleken. Uit het artikel volgt dat de gemeente naar de rechter is gestapt omdat zij van mening is dat de afspraken die omtrent huurprijzen zijn gemaakt door de verhuurder worden geschonden.
Huurders hebben zelf bovendien ook verschillende mogelijkheden om zonder tussenkomst van de rechter hun recht te halen wanneer hun verhuurder zich niet aan de wet houdt. Zo biedt de Wet goed verhuurderschap gemeenten sinds 1 juli 2023 de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag als bijvoorbeeld intimidatie, discriminatie, onredelijke servicekosten en te hoge waarborgsommen. Deze handhavende taak van gemeenten is als gevolg van de Wet betaalbare huur per 1 januari 2025 uitgebreid met handhaving op te hoge huren en huurverhogingen. Gemeenten kunnen handhaven naar aanleiding van een melding die is binnengekomen bij het gemeentelijke meldpunt voor ongewenst verhuurgedrag, dat zij sinds 1 januari 2024 dienen te hebben, maar kunnen ook proactief – dus zonder voorafgaande melding – handhaven als zij een overtreding constateren. Bovendien kunnen huurders in het lage- en middenhuursegment bij de Huurcommissie terecht in geval van geschillen over onder andere huurprijzen, (onderhouds)gebreken, huurverhogingen en servicekosten. Huurders met een geliberaliseerd contract kunnen bovendien ook bij de Huurcommissie terecht met geschillen over de servicekosten en (aanvangs)huurprijs.
Er zijn dus verscheidene mogelijkheden voor huurders om, zonder een gang naar de rechter te hoeven maken, hun recht te halen wanneer hun verhuurder zich niet aan de wet houdt.
Is het handelen van de verhuurder in lijn met de Wet betaalbare huur en de Wet goed verhuurderschap?
Of in een concrete casus sprake is van een overtreding van de Wet goed verhuurderschap en/of Wet betaalbare huur, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van dat specifieke geval. Op basis van enkel het nieuwsartikel is voor mij niet vast te stellen of sprake is van een overtreding van de genoemde wetten.
Bovendien is het de gemeente die belast is met het toezicht en de handhaving op de naleving van de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur. Zij dient vast te stellen of inderdaad sprake is van een overtreding van deze wetten, alvorens tot handhaving over kan worden gegaan. Een oordeel over de vraag of het handelen van de verhuurder uit het artikel al dan niet in strijd is met de Wet goed verhuurderschap en/of de Wet betaalbare huur is om die reden dan ook voorbehouden aan de gemeente.
Zo ja, welke instrumenten gaat u inzetten om deze illegale praktijken aan te pakken? Zo nee, hoe zou de wet kunnen worden aangepast om dit te voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds heb toegelicht, voorziet de huidige wet- en regelgeving reeds in een stevig kader op basis waarvan kan worden opgetreden in geval van ongewenst verhuurgedrag. Het gaat hier onder andere om de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur, als gevolg waarvan gemeenten kunnen handhaven op misstanden als intimidatie, discriminatie, onredelijke servicekosten en te hoge huren.
Welke instrumenten heeft de gemeente om deze uitwassen aan te pakken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 reeds heb toegelicht, hebben gemeenten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap sinds 1 juli 2023 de mogelijkheid gekregen om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag. Het kan hierbij gaan om zaken als intimidatie en discriminatie, te hoge servicekosten en waarborgsommen of het niet-informeren van huurders over diens rechten en verplichtingen ten aanzien van het gehuurde. Deze handhavende bevoegdheid van de gemeente is als gevolg van de Wet betaalbare huur per 1 januari 2025 uitgebreid met het toezicht en de handhaving op te hoge huurprijzen en huurverhogingen. De Wet goed verhuurderschap biedt gemeenten bovendien de mogelijkheid om een vergunningsplicht in te voeren, als gevolg waarvan het verboden wordt om bepaalde categorieën van woon- of verblijfsruimten te verhuren zonder verhuurvergunning. Met de vergunningsplicht kunnen aanvullende eisen aan de verhuur worden gesteld.
Wanneer een gemeente een overtreding van de Wet goed verhuurderschap of Wet betaalbare huur constateert, kan hierop worden gehandhaafd. Gemeenten hebben hiervoor de beschikking over het klassieke bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, last onder bestuursdwang/last onder dwangsom, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername. Dit instrumentarium dient proportioneel te worden toegepast, onder gebruikmaking van de bestuursrechtelijke escalatieladder.
Hoe werkt het Meldpunt Wet goed verhuurderschap in dergelijke casussen?
Op grond van de Wet goed verhuurderschap zijn gemeenten sinds 1 januari 2024 verplicht om een laagdrempelig meldpunt te hebben ingesteld waar huurders, woningzoekenden, omwonenden of andere belanghebbenden – zo nodig anoniem – melding kunnen doen van ongewenst verhuurgedrag. Wanneer een gemeente een melding ontvangt, dient te worden onderzocht of sprake is van een overtreding van de Wet goed verhuurderschap of Wet betaalbare huur. Een gemeente kan daarnaast ook proactief- dus zonder voorafgaande melding – onderzoek doen naar mogelijke overtredingen. Een gemeente is formeel dus niet afhankelijk van meldingen bij het meldpunt, zoals in het artikel gesuggereerd wordt.
Wanneer een gemeente daadwerkelijk een overtreding van de Wet goed verhuurderschap of Wet betaalbare huur constateert, dient de gemeente hierop te handhaven. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 reeds heb toegelicht, hebben gemeenten hiervoor de beschikking over het klassieke bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, last onder bestuursdwang/last onder dwangsom, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername. Dit instrumentarium dient proportioneel te worden toegepast, onder gebruikmaking van de bestuursrechtelijke escalatieladder.
Kunt u voor bewoners die een melding doen anonimiteit waarborgen? Zodat ze hun beklag kunnen doen zonder angst voor huisuitzetting of verwaarlozing door de verhuurder.
Meldingen bij het gemeentelijke meldpunt voor ongewenst verhuurgedrag moeten ook anoniem gedaan kunnen worden. Met anoniem wordt bedoeld dat het voor het doen van een melding niet noodzakelijk is dat de melder zijn/haar naam en andere persoonsgegevens vermeldt. Een anonieme melding kan echter wel het onderzoek bemoeilijken. Dat is de keerzijde, waarover de melder geïnformeerd kan worden.
Overigens zou het natuurlijk nooit zo mogen zijn dat huurders hun beklag niet durven te doen uit angst voor represailles van de verhuurder, bijvoorbeeld in de vorm van een huisuitzetting of het niet-uitvoeren van noodzakelijk onderhoud. Om die reden is in de Wet goed verhuurderschap dan ook opgenomen dat verhuurders zich dienen te onthouden van elke vorm van intimidatie. Gemeenten kunnen optreden tegen verhuurders die hun huurder – in weerwil van dit verbod – toch intimideren.
Wat vindt u ervan dat verhuurders boekhoudkundige trucs hanteren waarbij ze extra servicekosten rekenen voor «inventaris», die gerekend wordt voor een duurdere keuken of andere elementen die gewoon onderdeel van de reguliere huur zijn? Wat gaat u doen om te voorkomen dat verhuurders dergelijke trucs gebruiken om op deze manier «nep»-sociale huur aan te bieden?
Onder de huurprijs moet worden verstaan de prijs die verschuldigd is voor het gebruik van de woning, alsmede de onroerende aanhorigheden. Het gaat daarmee om de zaken die onlosmakelijk met het gehuurde zijn verbonden, of zaken die krachtens overeenkomst deel uitmaken van het gehuurde, zoals bijvoorbeeld het trappenhuis, tuinen (indien niet openbaar) en gemeenschappelijke ruimten (indien niet openbaar). Servicekosten mogen alleen in rekening worden gebracht voor de overige zaken en diensten die geleverd worden in verband met de bewoning van de woonruimte.
Met de Wet modernisering servicekosten wordt een limitatieve lijst vastgelegd van welke kosten door verhuurders wel en niet onder de noemer «servicekosten» in rekening mogen worden gebracht. Ook wordt met die wet explicieter tot uiting gebracht dat in rekening gebrachte servicekosten in redelijke verhouding moeten staan tot de geleverde goederen of diensten. Hiermee worden huurders beter beschermd tegen verhuurders die ten onrechte servicekosten in rekening brengen of die kosten in rekening brengen die geen relatie hebben met de daadwerkelijk gemaakte kosten. De inwerkingtreding van deze wet is voorzien per 1 januari 2026.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 al heb aangegeven, dienen verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden, waaronder begrepen de wet- en regelgeving over servicekosten. Huurders die het niet eens zijn met hun servicekosten, kunnen de Huurcommissie vragen uitspraak te doen over de redelijkheid van de servicekosten. Ook zijn gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Wet goed verhuurderschap bevoegd om op te treden tegen verhuurders die zich niet aan de geldende wet- en regelgeving rondom servicekosten houden.
Bent u bereid contact te leggen met de lokale bestuurders om de problemen van de bewoners in Harderwijk zo snel mogelijk op te lossen?
Hier zie ik geen aanleiding toe. Uit het artikel blijkt dat de situatie in De Oude Bieb de aandacht heeft van de lokale bestuurders in Harderwijk en dat de gemeente de zaak heeft voorgelegd aan een rechter. Ik vertrouw erop dat deze kwestie hiermee tot een goed einde voor de betrokkenen wordt gebracht.
Het mijnbouwbedrijf dat sneller wil beginnen met het mijnen in de Stille Oceaan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Karremans , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mijnbouwbedrijf wil eerste diepzeemijn veel sneller leeghalen», waarin wordt beschreven hoe commerciële partijen waaronder het Zwitsers-Nederlandse bedrijf Allseas, plannen versnellen om op korte termijn te starten met grootschalige diepzeemijnbouw in de Clarion Clipperton Zone?1
Hoe beoordeelt u het voornemen om deze diepzee al binnen enkele jaren grootschalig te ontginnen, terwijl wetenschappers waarschuwen dat de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en mariene biodiversiteit mogelijk desastreus zijn en grotendeels onomkeerbaar?
Kunt u toelichten in hoeverre Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze plannen voor diepzeemijnbouw, in het bijzonder Allseas, een Zwitsers-Nederlands bedrijf dat volgens het artikel een cruciale rol speelt bij de technische uitvoering?
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van wetenschappers dat diepzeemijnbouw leidt tot grootschalige slibwolken die zich jaarlijks over een steeds groter deel van de oceaan kunnen verspreiden, waardoor zee- en bodemdiertjes die voedsel uit het water filteren verstikken en massaal kunnen sterven?
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Allseas Nederland medeverantwoordelijk maakt voor de ecologische schade die diepzeemijnbouw met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de internationale afspraken over biodiversiteit, waaronder de Global Biodiversity Framework-doelen die gericht zijn op het beschermen van oceanen en ecosystemen?
Onderschrijft u de conclusies uit het rapport in opdracht van het WWF dat als we grondstoffen recyclen én slimme keuzes maken voor innovatieve accutechnologie (waar minder metalen nodig zijn) kan de toekomstige vraag naar metalen met meer dan de helft worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de inschatting van experts dat diepzeemijnbouw slechts voor zeer klein deel kan bijdragen aan de vraag naar metalen en dat het waarschijnlijk nog minstens tien jaar voordat de diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen, wat te laat is voor de energietransitie?
Kunt u toezeggen dat Nederland op geen enkele manier meewerkt aan en niet akkoord gaat met de vergunningverlening voor The Metal Company (TMC) in de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA)? Zo ja, wanneer zult u hier stelling tegen nemen? Zo nee, waarom niet?
Welke sancties heeft u voor ogen voor bedrijven die aan de slag gaan zonder zo’n internationale vergunning?
Kunt u TMC en Allseas op de hoogte stellen van de sancties die u voor ogen heeft als zij zonder vergunning gaan mijnen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Unicef: duizenden ondervoede kinderen dreigen te sterven in belegerde stad in Sudan’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Unicef: duizenden ondervoede kinderen dreigen te sterven in belegerde stad in Sudan»1?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u nog voor aanvullende sancties tegen de Rapid Support Forces (RSF)? Bent u bereid hiervoor te pleiten tijdens de Raad Buitenlandse Zaken en tegelijkertijd te bezien welke sancties Nederland op nationaal niveau kan instellen?
Het kabinet heeft al eerder in verschillende EU-gremia opgeroepen tot meer diplomatieke druk door middel van een derde sanctiepakket gericht op RSF- en SAF-leden, en op diegenen die zich in strijd met het geldende wapenembargo schuldig maken aan het bewapenen, financieren of logistieke ondersteuning bieden aan de strijdende partijen, zowel binnen als buiten Soedan. Als resultaat daarvan is afgelopen juli een uitbreiding van het EU-sanctiepakket aangenomen.
Nederland stelt in beginsel geen eigenstandige nationale sancties in, maar voert internationale sancties uit wanneer dit voortvloeit uit volkenrechtelijke verplichtingen, aanbevelingen, of afspraken die hun oorsprong in de regel vinden in de VN of de EU. Nationale maatregelen zijn minder effectief. Nationale sancties zijn slechts beperkt tot het Nederlands grondgebied, terwijl Nederland deel uitmaakt van de EU interne markt en de Schengenzone. Als sancties niet in onze buurlanden gelden, zijn mogelijkheden tot omzeiling groot en de materiële impact zeer beperkt.
In hoeverre is Nederland betrokken bij internationale coalities of fondsen, waaronder coördinatie door de Verenigde Naties (VN), om de toegang tot hulp voor de belegerde stad te verbeteren?
Nederland oefent samen met andere donoren en via de VN en de EU (ECHO) druk uit op de partijen in het conflict om betere humanitaire toegang te waarborgen, ook in El Fasher. Zo was Nederland afgelopen augustus medeondertekenaar van een verklaring2 waarin de EU en een brede groep landen expliciet opriepen tot het stoppen van de belegering van de stad. De VN zet zich op het hoogste niveau in om humanitaire toegang te bevorderen en een staakt-het-vuren te bewerkstelligen. Humanitaire hulp moet te allen tijde de getroffen bevolking bereiken. Een humanitaire pauze met vrije toegang is cruciaal voor de belegerde stad El Fasher, waar WFP al een jaar geen voedsel heeft kunnen brengen en de bevolking nauwelijks toegang heeft tot voedsel. Helaas is deze druk tot nu toe onvoldoende effectief gebleken, en blijft de RSF de toegangswegen naar de stad blokkeren. Nederland blijft zich, bilateraal en in multilaterale fora, inzetten om aandacht te vragen voor de situatie in Soedan. Zo organiseert Nederland bijvoorbeeld samen met Liberia en het VK een evenement tijdens de ministeriële week (22 t/m 26 september) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), mede ter bevordering van de internationale steun voor Soedanese humanitaire hulpverleners.
Kan Nederland een extra bijdrage leveren aan het verzamelen van bewijs van oorlogsmisdaden en bent u voornemens dit te doen?
Gerechtigheid voor slachtoffers en het tegengaan van straffeloosheid is van groot belang voor een duurzame vrede op de lange termijn. Nederland zet zich onder meer in voor mandaatverlenging van de Fact Finding Mission (FFM) in Soedan en is met dit doel toegetreden tot de kerngroep die aanname van de resolutie in de VN-Mensenrechtenraad bewerkstelligt. In deze kerngroep werkt Nederland samen met gelijkgezinde landen als Duitsland, Ierland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. De resolutie wordt in de 60e zitting (8 september tot en met 8 oktober) van de Mensenrechtenraad behandeld. Met deze resolutie krijgt de FFM het mandaat om de feiten, omstandigheden en grondoorzaken van alle vermeende mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht door alle strijdende partijen te onderzoeken en vast te stellen. Tijdens de ministeriële week van de AVVN zal Nederland ook bij het eerdergenoemde evenement aandacht vragen voor de FFM. Verder ondersteunt Nederland het kantoor van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten (OHCHR) met een jaarlijkse financiële bijdrage voor het werk op accountability. Daarnaast geeft Nederland een significante financiële bijdrage aan het VN-mensenrechtenkantoor (OHCHR) in Soedan voor documentatie en monitoren van de mensenrechtensituatie.
Bent u bereid extra middelen vrij te maken voor een extra Nederlandse bijdrage aan humanitaire hulpverlening, zoals voedselhulp of medisch materieel? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt humanitaire organisaties werkzaam in Soedan bij het werk om de hoogste noden te adresseren. Dit gaat zowel via flexibele financiering – zoals aan de belangrijkste VN-organisaties (waaronder het Wereld Voedselprogramma en UNICEF) en het Rode Kruis – als via financiering specifiek voor Soedan. Zo financiert Nederland in Soedan de Dutch Relief Alliance en haar lokale partners (EUR 6,7 miljoen), het Nederlandse Rode Kruis (EUR 1,4 miljoen) en het Soedan Humanitaire Fonds (EUR 16 miljoen), dat ook lokale burgerinitiatieven, zoals lokale gaarkeukens ondersteunt. Hiermee is de Nederlandse landenspecifieke bijdrage aan Soedan in 2025 significant, een erkenning van de omvang van de humanitaire crisis.
Ook draagt Nederland dit jaar EUR 55 miljoen bij aan het VN Central Emergency Response Fund (CERF) dat in 2.025 USD 22 miljoen heeft vrijgemaakt voor Soedan. De EU heeft voor 2.025 EUR 160 miljoen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in Soedan.
Op welke manier kan Nederland het Rode Kruis bijstaan in het opsporen van vermiste personen? Bent u bereid die hulp te bieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) met ongeoormerkte meerjarige financiering wereldwijd, die ook ten goede kan komen aan Soedan. In 2025 gaat het om EUR 55 miljoen. Daaronder valt ook het faciliteren van gezinshereniging, het opsporen van vermiste personen, en het voorkomen van verdwijningen door het ondersteunen van een waardige omgang met overledenen. Zo heeft ICRC in Soedan in 2024 bijvoorbeeld het onderlinge contact tussen leden van 45,000 families kunnen herstellen.
Het opstappen van de staatssecretaris van Financiën (Herstel en Toeslagen) |
|
Jimmy Dijk |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
Welke boodschap heeft u aan toeslagenouders en -kinderen die nu wederom in verdere onzekerheid worden gestort doordat er weer een verantwoordelijk bewindspersoon opstapt?
Wat betekent dit voor het oplossen van het toeslagenschandaal en de problemen van ouders en kinderen? Kunt u garanderen dat deze oplossingen geen verdere vertraging oplopen door de politieke chaos die dit kabinet heeft veroorzaakt?
Wat gaat uw kabinet doen om te voorkomen dat het wantrouwen richting de overheid en uw kabinet nog verder zal toenemen onder deze ouders en kinderen door het opstappen van de Staatssecretaris?
Wanneer komt er weer een Staatssecretaris op deze post?
Kunt u voor alle verschillende routes voor mensen voor het oplossen van het toeslagenschandaal gespecificeerd uiteenzetten hoe de planning loopt? Is er vertraging?
Loopt de uitvoering zoals gepland? Verwacht u vertraging door het opstappen van de NSC-bewindslieden en het inwerken van een nieuwe bewindspersoon?
De jaarlijkse medische kostenpost na terugkeer. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
Hoeveel geeft de Dienst Terugkeer en Vertrek uit aan medische behandeling uitgesplitst voor en na terugkeer?
Hoeveel bedraagt de jaarlijkse medische kostenpost op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet?
De voortgang van de hersteloperatie toeslagen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de status van de versnelling van de schadeafhandeling die ouders vanaf september tegenmoet zouden kunnen zien, zowel met betrekking tot de route ontwikkeld door het ministerie, als de huidige situatie bij de Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH)?
In de aanbiedingsbrief van de 20e VGR is aangekondigd dat het kabinet er alles aan doet om ouders per september een versnelde schadeafhandeling aan te bieden. Het kabinet zet momenteel de laatste stappen naar een vereenvoudiging met uiteindelijk twee routes voor aanvullende schade: de route MijnHerstel en de route van de Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH). Ook zijn samen met diverse betrokkenen waaronder SGH, belangrijke stappen gezet rondom de uniformering van het schadekader. Ik verwacht dit op korte termijn hierover te kunnen communiceren zodat ouders duidelijkheid hebben over hoe we op een ruimhartige manier in de hersteloperatie schadeposten compenseren.
Met SGH zijn afspraken gemaakt over onder andere toegang voor de ouders met een IB-beschikking lager dan € 30.000,- en het overgaan op een systeem waarin schadestaten niet voor- maar achteraf gecontroleerd worden. Deze afspraken zijn gedurende de zomer in de praktijk gebracht, waardoor het nu nog te vroeg is om met zekerheid te zeggen wat voor effect dit heeft gehad op de gemiddelde doorlooptijd van schadeafhandeling bij SGH.
Met betrekking tot de ontwikkeling van Mijn Herstel heb ik u via een Kamerbrief geïnformeerd dat deze route niet in september live kan gaan. Wanneer een livegangsdatum bekend is, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.
Zijn alle dossiers van gedupeerde ouders, zoals toegezegd, in augustus inderdaad opgepakt? Zo niet, waarom niet en om hoeveel dossiers gaat het?
Ja, op dit moment zijn ook de integrale beoordelingen van de laatste groep aangemelde ouders in behandeling. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) ligt op koers om zoals toegezegd einde dit jaar de integrale beoordelingen af te ronden.
Is het kabinet inmiddels wel bereid om een regeringscommissaris aan te stellen voor het herstel van de toeslagenaffaire, zoals een meerderheid van de Kamer al vanaf 2023 vraagt vanwege de enorme snelheid waarmee de verantwoordelijk bewindspersonen wisselen en de grote onrust die dit iedere keer veroorzaakt bij gedupeerde ouders en kinderen, aangezien gedupeerden opnieuw te maken hebben met een wisseling van bewindspersoon?
Juist om te zorgen voor voortgang in de hersteloperatie toeslagen en om onrust bij gedupeerden te minimaliseren heeft het kabinet gekozen voor continuïteit op de portefeuille Herstel en Toeslagen, en zal ik de komende periode mijn werk, samen met onder andere uw Kamer voortzetten om ouders voorbij het onrecht te helpen. Eerder heb ik u met de reactie op het rapport van de Commissie Van Dam1 geïnformeerd over de afwegingen rondom het aanstellen van een regeringscommissaris. De primaire verantwoordelijkheid om de hersteloperatie in goede banen te leiden ligt bij het kabinet, ondersteund en gevoed door onder meer een programma-directoraat-generaal gericht op de coördinatie van de hersteloperatie. Het kabinet heeft ervoor gekozen in te zetten op gerichte versterking van het overzicht, de slagkracht en de menselijkheid en tegelijkertijd geen grootscheepse herstructurering door te voeren, zoals bestuurlijke lagen introduceren of organisatorische of juridische herinrichting doorvoeren.
De ‘politiehandleiding complotdenken’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Is de interne politiehandleiding «Herkennen, duiden, handelen: complottheorieën en anti-institutioneel gedachtegoed» die ongeveer een week geleden op internet is verschenen authentiek? Met andere woorden, bestaat deze politiehandleiding?1
Voor wie is deze handleiding bestemd? Alleen voor de politie? Of gebruiken andere organisaties binnen het rijk deze handleiding wellicht ook? Wordt de handleiding ter beschikking gesteld aan alle politieagenten?
Bestaan er volgens u complotten? Staat onze hele geschiedenis eigenlijk niet bomvol van de complotten, van de opstand van de Batavieren en de moord op Caesar tot de Moord op het Groot Eiland?2 En kunnen veel van dit soort «complotten», denk bijvoorbeeld aan een bankoveral gepleegd door de georganiseerde misdaad, redelijkerwijs niet ook bestempeld worden als «kwaadaardig»?
In de politiehandleiding wordt (meermaals) gesproken over het geloof in een «kwaadaardige elite» dat kenmerkend zou zijn voor «complotdenkers»; kunnen we hieruit concluderen dat u (net zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) trouwens) van mening bent dat het narratief over een «kwaadaardige elite» «feitelijk onjuist» is?3
Indien u dit narratief niet op voorhand «feitelijk onjuist» vindt, waarom wordt, in dat geval dus mogelijke terechte kritiek, op een «kwaadaardige elite» door de politie gecriminaliseerd als een vorm van «complotdenken»? En hoe kijkt u in dat geval aan tegen de constatering van de AIVD dat «een narratief over een «kwaadaardige elite» [...] een feitelijk onjuist wereldbeeld» is?
Indien u van mening bent dat de elite (in ons land) wél goedaardig is, mogen we dan wellicht aan het kabinet vragen sinds wanneer precies Nederland gezegend is met zo’n goedaardige elite? Welk jaar vormde het omslagpunt? Of is het kabinet wellicht van mening dat de elite die Nederland regeerde door de eeuwen heen per definitie altijd goedaardig moet zijn geweest? Maar hoe verhoudt zich dit dan bijvoorbeeld tot de excuses die onlangs door het kabinet zijn gemaakt voor de slavernij? Was de elite, die toen verantwoordelijk was voor de slavernij, «goedaardig» volgens het kabinet? Maar waarom dan excuses maken? Met andere woorden, sinds wanneer is de elite in ons land volgens het kabinet goedaardig geworden zoals de AIVD (en indirect ook de politie in dit document) expliciet beweert?
In de politiehandleiding wordt, als een thema van complotdenkers, ook het World Economic Forum genoemd, kunnen we daaruit opmaken dat het kabinet van mening is dat het World Economic Forum «goedaardig» is?
Indien dat niet het geval is, waarom wordt, in deze politiehandleiding, mogelijk dus terechte kritiek op het World Economic Forum, verdacht gemaakt als een vorm van «complotdenken»?
Indien dat wel het geval is, bent u wellicht bekend met de uitspraak van de (voormalige en recent in opspraak geraakte) oprichter en voorzitter van het World Economic Forum, Klaus Schwab, waarin hij, met trots stelt, dat de «Young Global Leaders» van het World Economic Forum wereldwijd «kabinetten hebben gepenetreerd»?4 Kunt u zich voorstellen dat er mensen zijn die een (globalistische) elite die zichzelf als doel stelt wereldwijd «kabinetten te penetreren», bijvoorbeeld vanuit democratisch oogpunt, als «kwaadaardig» bestempelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dergelijke kritiek in deze politiehandleiding gecriminaliseerd als een vorm van «complotdenken»? En wat vindt u van de recente onthulling dat de oprichter van het World Economic Forum, Klaus Schwab, opzettelijk data in het «Global Competitiveness Report» van het World Economic Forum liet vervalsen, met als gevolg dat het Verenigd Koninkrijk (VK) niet steeg van plek zeven naar plek vier, maar een plek op deze ranglijst daalde omdat, aldus Schwab, «Het VK niet mag verbeteren» aangezien «Dit kan worden gebruikt door voorstanders van de Brexit.»? Is dit iets wat een «goedaardige» organisatie en elite zou doen? Of is dit wellicht een voorbeeld van een kwaadaardig complot?5
Kunnen we uit deze politiehandleiding opmaken dat een oproep om moestuintjes aan te leggen een indicatie is voor «complotdenken»? Zo nee, waarom worden «moestuinen» expliciet genoemd in deze handleiding onder het kopje «complotdenken»? Zo ja, is het advies van oud-staatssecretaris Klijnsma in 2014 aan gepensioneerden om een moestuin te starten6 wellicht volgens deze politiehandleiding een indicatie dat oud-staatssecretaris Klijnsma mogelijk geneigd is tot «complotdenken»? En is het in dat geval volgens u verstandig, zoals de politiehandleiding immers vervolgens voorschrijft, om verdere «signalen van radicalisering» bij oud-staatssecretaris Klijnsma in de gaten te houden? Gaat de politie dat misschien ook doen?
Wat betekent «CTER-waardig»? Zijn signaleren van «radicalisering» volgens deze handleiding «CTER-waardig»? Is het correct dat bij signalen van «radicalisering», volgens deze politiehandleiding en een artikel hierover in de NRC,7 de persoon in kwestie in het kader van de vroegsignalering kan worden geregistreerd als een «potentiële terrorist»?
Is het correct dat «Fixatie op overheidsinstanties (Belastingdienst, CJIB, (lokale) bestuurders, RIVM, Jeugdzorg, etc.)» volgens deze politiehandleiding een indicatie kan zijn van radicalisering? Zo nee, waarom staat deze hierboven geciteerde zin uit de politiehandleiding dan onder het kopje «Radicalisering»? Zo ja, betekent dit dat burgers met (felle) kritiek (en daarmee waarschijnlijk ook een «fixatie») op bijvoorbeeld de Belastingdienst, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) of de Jeugdzorg, op basis van deze politiehandleiding, door de politie in het kader van de vroegsignalering kunnen worden geregistreerd als «potentiële terroristen»?
Staan er wellicht ook Kamerleden bij de politie geregistreerd als «CTER-waardig» en/of als «potentiële terrorist»?
Kunt u één, slechts één voorbeeld, geven van een «anti-institutioneel extremist» die is veroordeeld door een rechter voor een of andere vorm van fysiek geweld? Zo ja, kan de Kamer het vonnis van de rechter in deze zaak toegestuurd krijgen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot deze politiehandleiding waarin een grote groep burgers wordt gecriminaliseerd als potentieel «anti-institutioneel extremist»?
Is (inmiddels) wellicht duidelijk (geworden) voor u hoe problematisch deze politiehandleiding is waarin kritische, zelfdenkende en zelfstandige burgers, door de politie, door de staat dus, vanwege hun denkbeelden, gedachten en gezichtspunten, worden gecriminaliseerd als «complotdenkers» en «potentiële terroristen»? Zo ja, wat gaat u met dit inzicht doen?
De tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Telegraaf van 25 augustus 20251 over de mogelijke gevolgen als de tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen per 1 januari 2026 zou worden beëindigd?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwachting dat het vervallen van de tijdelijke accijnsverlaging per 1 januari 2026 op termijn kan leiden tot sluiting van een aanzienlijk aantal laad- en tankvoorzieningen?
In het kader van betaalbare mobiliteit wordt in het Belastingplan 2026 voorgesteld de tijdelijke verlaging van de accijnstarieven met een jaar te verlengen. Daarmee worden de negatieve effecten in 2026 voorkomen.
Het is aannemelijk dat het aflopen van de tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen zou leiden tot hogere pompprijzen, hetgeen de concurrentiepositie van Nederlandse tankstations, met name in de grensregio’s, kan verslechteren. Analyses2 naar de brandstofaccijns laten zien dat prijsverschillen met de buurlanden in deze gebieden tot grenseffecten leiden. Daarbij gaat het om de verplaatsing van aankopen (zoals tanken) naar het buitenland wanneer consumenten daar voordeel zien. Uit een recent gepubliceerd onderzoek3 volgt dat een kleine groep huishoudens in de grensregio zeer gevoelig is voor de relatieve brandstofprijs. Een groot deel van de huishoudens in de grensregio past daarentegen hun tankgedrag niet aan relatieve prijsveranderingen.
Binnen een straal van 20 kilometer van de landsgrens bevindt zich naar schatting 21% van de totale benzineafzet, 32% van de dieselafzet en 28% van de LPG-afzet.4 In deze regio’s kunnen hogere brandstofprijzen ten opzichte van België en Duitsland leiden tot meer verschuiving van de vraag naar het buitenland. Dit zou, afhankelijk van de duur en omvang van de verschillen, de concurrentiepositie van een deel van deze tankstations onder druk kunnen zetten.
Tegelijkertijd horen aankopen over de grens bij een interne markt waarin vrij verkeer van goederen plaatsvindt. Consumenten zijn binnen Europa vrij om te kiezen waar zij hun boodschappen doen, inclusief tanken. Ook worden pompprijzen niet alleen bepaald door de hoogte van de accijns, maar ook door ontwikkelingen op de oliemarkt en de ligging van het tankstation.
Bent u ermee bekend dat naar schatting 30 tot 40 procent van de laad- en tankvoorzieningen gevestigd is in grensregio’s langs de circa 1.000 kilometer lange landsgrens? Welke effecten verwacht u daar specifiek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe weegt u de mogelijke impact van het beëindigen van de tijdelijke accijnsverlaging op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en op de betaalbaarheid voor werkenden die afhankelijk zijn van de auto?
Zie antwoord vraag 2.
Welke beleidsopties ziet u, indien u deze zorgen deelt, om in het kader van de Miljoenennota en Rijksbegroting de gevolgen van het beëindigen van de tijdelijke accijnsverlaging te beperken of terug te draaien?
Zoals in het Belastingplan 2026 opgenomen, stelt het kabinet voor om de tijdelijke verlaging nog met een jaar te verlengen. Daarmee worden de zorgen zoals genoemd voor 2026 geadresseerd. Voor de periode daarna moeten beleidsopties worden afgewogen, daarbij rekening houdend met zowel betaalbaarheid en grenseffecten als de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, doelmatigheid van de maatregel en de effecten op het milieu.
Indien u deze zorgen niet deelt, op welke gegevens en analyses baseert u die afweging?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de oproepen van verschillende maatschappelijke organisaties, zoals branche- en consumentenorganisaties, om af te zien van automatische indexering van accijnzen?
Ik ben bekend met de oproepen van branche- en consumentenorganisaties om af te zien van automatische indexering en zie inderdaad ook dat indexering de verschillen met de buurlanden vergroot. In het Belastingplan 2026 is opgenomen om de huidige lagere accijnstarieven met een jaar te verlengen. Daarmee wordt ook de indexatie in 2026 niet doorgevoerd.
Deze maatregel heeft wel een budgettaire impact. Zoals ook toegelicht in de recente contourenbrief «De auto rijdt door»5 is stabiele opbrengst uit autobelastingen cruciaal om de overheidsfinanciën houdbaar te houden. Brandstofaccijnzen maken onderdeel uit van een belastingmix die in 2025 naar verwachting circa € 17,5 miljard oplevert. Het tijdelijk afzien van indexatie (en het niet inhalen van indexatie van de afgelopen jaren) betekent aanzienlijk minder inkomsten, wat moet worden afgewogen tegen dekkingsopties elders in de begroting. Daarnaast is indexatie nodig om te voorkomen dat de belastingdruk door inflatie afneemt. Nederland zet zich er op Europees niveau ook voor in indexatie van accijns gebruikelijk en normaal te maken. Het gelijk houden van het belastingtarief in reële termen zorgt er ook voor dat externe kosten over een langere periode niet steeds minder worden beprijsd.
Indien u aanleiding ziet om dergelijke oproepen te volgen, wat betekent dit dan voor het huidige accijnsbeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Indien u geen aanleiding ziet deze oproepen te volgen, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Ik kom deels aan deze oproep tegemoet zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 7 en 8.
De hack op een lab van Bevolkingsonderzoek Nederland |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Judith Tielen (VVD), Tieman |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken omtrent de maatregelen die u aankondigt in uw recente Kamerbrief over het datalek bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker?1 Zijn alle gedupeerden van de hack inmiddels op de hoogte dat hun gegevens zijn gelekt?
Ik betreur het dat zoveel mensen in Nederland getroffen zijn door deze hack. Extra erg is het dat niet bekend is of alles nu bekend is. Zo hebben we, zoals ik in mijn brief van 1 september 2025 aan uw Kamer heb laten weten, wij tot onze spijt moeten constateren dat er nog meer deelnemers dan in eerste instantie gedacht, door de hack getroffen zijn.2 Dit gaat om circa 230.000 mensen extra en het is niet uit te sluiten dat het hierbij blijft. In reactie op dit nieuws heeft Bevolkingsonderzoek Nederland (BVO NL) besloten om alle deelnemers van wie gegevens met het betreffende laboratorium zijn gedeeld, te informeren. Dat gaat om 941.000 deelnemers die naar verwachting half september worden geïnformeerd. Onder hen zitten ook de 485.000 mensen van wie al eerder bekend was dat zij waren getroffen door deze hack, en waarvan de meesten in de week van 18 augustus hierover een brief van BVO NL hebben ontvangen. Deze groep ontvangt dus opnieuw een brief. De tweede brief bevat informatie over welke gegevens door BVO NL zijn gedeeld met het laboratorium, hoe misbruik herkend en voorkomen kan worden en waarom BVO NL bepaalde gegevens gebruikt.
In de brief aan uw Kamer van 11 augustus 2025 zijn verschillende maatregelen aangekondigd met als doel de impact van de hack te beperken.3 In de brief van 1 september 2025 zijn de aanvullend getroffen maatregelen beschreven. Het belangrijkste is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt uit de verschillende onderzoeken naar hoe deze hack heeft kunnen plaatsvinden en op welke wijze verdere maatregelen ter bescherming van dataveiligheid nodig zijn. Zodra relevante uitkomsten van de onderzoeken bekend zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Is het duidelijk welke gegevens er van de 485.000 gedupeerden precies buitgemaakt zijn? Gaat u hen direct informeren over welke gegevens per persoon zijn buitgemaakt of al zijn gelekt?
Welke gegevens van de getroffenen van de hack precies bemachtigd zijn, is op individueel niveau nu nog niet te zeggen. Indien hier meer duidelijkheid over komt, wordt bekeken hoe deelnemers hier zo goed mogelijk over geïnformeerd kunnen worden. BVO NL weet inmiddels wel op persoonsniveau welke gegevens er per deelnemer met het laboratorium zijn gedeeld en zal alle getroffenen daarover nader informeren, ook de getroffenen die in de week van 18 augustus al een brief
ontvangen hebben. Deze brieven worden naar verwachting halverwege september verstuurd. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 1 september 2025 ook geïnformeerd over welke gegevens door BVO NL met het laboratorium zijn gedeeld.
Hoe borgt u dat de communicatie richting burgers begrijpelijk, meertalig en toegankelijk is? Kunt u bovendien garanderen dat trans- en non-binaire personen die zijn gedupeerd met de juiste of een neutrale aanhef worden aangeschreven?
Er wordt door BVO NL extra aandacht besteed aan de begrijpelijkheid van de brieven die medio september worden verzonden. De signalen en feedback hierover op de brieven die in de week van 18 augustus zijn verzonden, worden meegenomen in deze nieuwe ronde brieven. BVO NL betrekt hierin ook het RIVM. Het RIVM werkt al langer aan het vergroten van de toegankelijkheid van de bevolkingsonderzoeken naar kanker en kan die expertise dus goed inbrengen. Ik heb ook een brief ontvangen van de Nationale ombudsman over informatievoorziening rond de hack. Ik heb deze brief gedeeld met BVO NL, zodat zij met de suggesties en opmerkingen van de ombudsman aan de slag kunnen voor deze nieuwe ronde brieven. Ook ga ik op basis van de brief van de ombudsman in gesprek met de betrokken partijen om samen te bepalen welke aanvullende acties mogelijk zijn.
De brieven van BVO NL worden alleen in het Nederlands opgesteld, omdat BVO NL niet weet wie welke taal spreekt. BVO NL zal de brieven wel in het Nederlands en Engels op hun website plaatsen. Wat betreft de aanhef in de reeds verzonden brieven, geldt dat BVO NL zich realiseert dat de woordkeuze («mevrouw») niet de ervaring en identiteit vertegenwoordigt van iedereen in de doelgroep van het bevolkingsonderzoek. Om die reden wordt voor de nieuwe ronde brieven verkend welke technische mogelijkheden er zijn om de aanhef meer op maat te kiezen. Mocht dit niet mogelijk zijn, zal BVO NL hier op een alternatieve manier aandacht aan besteden in de brief.
Kunt u nader ingaan op de directe gevolgen van het lek voor de gedupeerden? Hoe wordt hun gestolen data vermoedelijk gebruikt?
De grootste risico’s van de hack bij het laboratorium voor burgers zijn phishing en identiteitsfraude.
Door phishing in e-mails, per sms of telefoon kunnen criminelen proberen burgers te verleiden tot het delen van wachtwoorden of geven van informatie. Een andere mogelijkheid is dat door op een link te klikken malware wordt geïnstalleerd op de computer, telefoon of het netwerk. Dit kan leiden tot schade aan IT-systemen, tot spionage of tot nieuwe datadiefstal.
Wanneer criminelen beschikken over persoonsgegevens kunnen ze zich voordoen als iemand anders en identiteitsfraude plegen.
Hoeveel burgers hebben contact opgenomen met het klantcontactcentrum van Bevolkingsonderzoek Nederland? Is er voldoende capaciteit om vragen en zorgen goed af te handelen? Zo niet, bent u bereid hier middelen voor vrij te maken?
Er komen begrijpelijkerwijs veel vragen binnen bij het klantcontactcentrum van BVO NL. Het betreft circa 80 tot 400 telefoontjes per dag, en circa 2.000 ontvangen e-mails in de periode tot en met 1 september 2025. De hoeveelheid vragen op een dag is afhankelijk van de actualiteiten, zoals berichtgeving in de media. De capaciteit bij het klantcontactcentrum is opgeschaald. Er is op dit moment voldoende capaciteit om de vragen aan te kunnen. Het klantcontactcentrum is uitgebreid met een speciale informatielijn (0800-1617) met specialisten op het gebied van crisistelefonie.
Mijn prioriteit is om BVO NL in staat te stellen om de gevolgen van de hack zo goed als mogelijk te beperken voor alle betrokkenen. Op dit moment is er geen zicht op of dit financiële gevolgen heeft voor VWS en/of de uitvoeringsorganisaties.
Welke maatregelen kunnen gedupeerden treffen om zich te beschermen tegen misbruik van hun gegevens? Hoe gaat u direct met hen communiceren om daarin te helpen?
Het advies voor de mensen die een brief van BVO NL hebben gekregen dat hun gegevens onderdeel zijn geweest van de hack bij het laboratorium, is om extra alert te zijn op vreemd gebruik van persoonlijke gegevens. Het gaat dan met name om nepmail, neptelefoontjes, vreemde sms-berichten of misbruik van persoonsgegevens (identiteitsfraude). Op de website van de Rijksoverheid wordt meer informatie gegeven hoe deze situaties herkend kunnen worden en hoe hiervan melding gedaan kan worden. Bij vragen, ongerustheid en/of andere opmerkingen kunnen deelnemers terecht bij het klantcontactcentrum van BVO NL.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat de gestolen gegevens daadwerkelijk niet verder worden verspreid of verkocht? Hoe monitort u de verdere verspreiding van deze gegevens om in kaart te brengen wie de gelekte gegevens mogelijk in handen hebben?
Ik heb geen zekerheid over wat criminelen met de gegevens doen die zij hebben buitgemaakt. Zodra persoonsgegevens eenmaal op het dark web zijn beland, is het in de praktijk bijzonder lastig, zo niet onmogelijk, om deze volledig te laten verwijderen. Het dark web betreft een afgeschermd deel van het internet waar informatie vaak anoniem wordt gedeeld en waar activiteiten lastig tot niet te traceren zijn. Z-CERT heeft aangegeven dat er tijdelijk een deelverzameling is gepubliceerd op het dark web. Deze deelverzameling kan in de periode dat deze online stond, door anderen ingezien of gekopieerd zijn. De gehele dataset die in handen zou zijn gekomen van de hackergroep kan op een later moment ook alsnog door hen misbruikt worden.
Politie en OM doen onderzoek naar de hack bij het laboratorium. Ik hoop dat de daders gevonden worden en de gestolen dataset gewist wordt.
Z-CERT monitort of de data (opnieuw) op het darkweb verschijnt en onderneemt in dat geval actie.
Kunt u aangeven of de verwerkersovereenkomsten2 tussen Bevolkingsonderzoek Nederland en Clinical Diagnostics volledig op orde waren? Bent u bereid deze overeenkomsten (geanonimiseerd) met de Kamer te delen?
Op grond van de AVG is het sluiten van een verwerkersovereenkomst verplicht als een verwerking namens en in opdracht van een verwerkingsverantwoordelijke wordt verricht door een verwerker. Een verwerkersovereenkomst moet in ieder geval afspraken bevatten over de onderwerpen die de AVG voorschrijft. Die onderwerpen betreffen onder meer de aard, het doel en de duur van de verwerking. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen uit de AVG. Indien in dit concrete geval een verplichting bestond om een verwerkingsovereenkomst te sluiten, is het aan de AP om te beoordelen of de inhoud daarvan aan de eisen van de AVG voldoet. De AP is reeds een onderzoek gestart.
Kunt u aangeven of er toezicht is geweest op het technisch voldoen aan minimale beveiligingseisen3 om de basisbeveiliging te borgen? Zo ja, hoe is het bij de hack alsnog verkeerd gegaan? Zo niet, gaat u naleving alsnog verplichten en de organisaties hierbij helpen?
De diverse aspecten waarnaar gevraagd wordt, moeten blijken uit de verschillende lopende onderzoeken naar de hack en het datalek dat daarop volgde.
In het algemeen geldt dat op het gebied van de informatiebeveiliging in de zorg er sectorspecifieke wet- en regelgeving is (onder andere de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). De IGJ is belast met het toezicht op de naleving van die wet- en regelgeving. Zorgorganisaties zijn verantwoordelijk voor de implementatie van technische maatregelen en de controle daarop.
De IGJ heeft mij laten weten dat dit laboratorium nog niet eerder bezocht is in het kader van informatieveiligheid. De IGJ heeft inmiddels aangekondigd onderzoek te doen bij het laboratorium en is voornemens om mede naar aanleiding van dit incident extra aandacht te besteden aan informatiebeveiliging bij medische laboratoria. Risico’s zoals deze blijken uit dit incident, worden eveneens meegenomen in het toezicht bij andere zorgaanbieders en andere zorgsectoren.
Daarnaast geldt dat de Minister van Justitie en Veiligheid het wetsvoorstel Cyberbeveilingswet (Cbw) op 2 juni 2025 aanhangig heeft gemaakt in uw Kamer. Dit wetsvoorstel zal, indien beide Kamers der Staten-Generaal daarmee instemmen, ook gaan gelden voor zorgaanbieders in Nederland die voldoen aan de eisen voor wat betreft de omvang van de organisatie. Deze zorgaanbieders en zorgketenorganisaties krijgen met de Cbw een zorgplicht met betrekking tot informatieveiligheid. Deze zorgplicht geldt ook voor uitbestede diensten. Daarnaast komt er een incidentmeldplicht richting de toezichthouder IGJ en richting Z-CERT, die ondersteuning geeft aan en een actieve waarschuwingsdienst opzet voor deze zorg- en zorgketenorganisaties (met name op het gebied van scanning en dreigingsanalyse). Voornoemde meldplicht aan de IGJ en Z-CERT bestaat in de huidige situatie nog niet. Ook de handhavingsmogelijkheden onder de Cbw gaan verder dan onder de Wabvpz.
Bent u bereid om de NEN 7510, ISAE 3000 en vergelijkbare standaarden standaard op te nemen in de inkoopeisen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Ziet u dit als een noodzakelijke stap om beter inzicht te krijgen in de cyberveiligheid van betrokken organisaties?
Ja. Het Ministerie van VWS hanteert bij de inkoop en uitbesteding van ICT-diensten het rijksbrede normenkader voor informatiebeveiliging, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO is gebaseerd op internationale standaarden, zoals ISO/IEC 27001 en ISO/IEC 27002 en bevat specifieke aanvullende overheidsmaatregelen.
Voor leveranciers die persoonsgegevens verwerken geldt aanvullend de norm NEN 7510. Deze norm is wettelijk verankerd in de zorgsector en kan door VWS contractueel worden verlangd van leveranciers die dergelijke gegevens verwerken.
Daarnaast wordt bij contracteren, waar passend, gevraagd om assurance-rapportages, bijvoorbeeld de ISAE 3000 of SOC-rapporten, waarmee leveranciers aantoonbaar maken dat zij de gestelde beveiligingsmaatregelen in de praktijk hebben ingericht en effectief laten functioneren.
In lijn met de aankomende Cyberbeveiligingswet (implementatie van NIS2) en de BIO 2.0 wordt leveranciersmanagement verder versterkt, onder meer door het stellen van expliciete eisen aan ketenbeveiliging, incidentmeldingen en onafhankelijke toetsing. Hiermee wordt geborgd dat VWS zijn verantwoordelijkheid neemt voor de beveiliging van uitbestede processen en de bescherming van gegevens in de zorg- en Rijkscontext.
Welke concrete eisen gaat u stellen aan dataminimalisatie en -retentie bij bevolkingsonderzoeken en laboratoria, zoals tokenisatie, pseudonomisering en kortere bewaartermijnen?
Het is van groot belang dat bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zoals medische persoonsgegevens, aan de wettelijke vereisten wordt voldaan. Het gaat in ieder geval om de beginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens die zijn neergelegd in artikel 5 AVG (o.a. rechtmatigheid, transparantie, doelbinding en het principe van dataminimalisatie). Aanvullende (informatiebeveiligings)normen gelden ingeval van verwerking van persoonsgegevens met een hoog risico voor rechten en vrijheden van burgers. Het is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor verwerking van persoonsgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) om aan te tonen dat zij voldoet aan de toepasselijke normen en uiteindelijk aan de AP om te beoordelen of dat het geval is (geweest). Dat geldt dus ook voor bevolkingsonderzoeken en laboratoria.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken door Bevolkingsonderzoek Nederland, de RIVM en de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke duidelijkheid moeten deze onderzoeken verschaffen?
BVO NL laat verschillende onderzoeken uitvoeren met als doel om:
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt op basis van de verschillende onderzoeken. Op dit moment is er nog geen precieze planning te geven. Op het moment dat dat wel het geval is, zal uw Kamer daarover geïnformeerd worden. Ook de AP en de IGJ kunnen nog niet aangeven wanneer hun onderzoeken gereed zijn, omdat niet te voorzien is wat ze tegenkomen en waar nader onderzoek naar nodig is.
Hoe zorgt u ervoor dat organisaties leren van de hack en de uitkomsten van alle onderzoeken worden gebruikt om de bescherming van persoonsgegevens bij essentiële organisaties feitelijk te verbeteren? Via welke structuren gaat u deze kennisuitwisseling faciliteren?
Digitale veiligheid vormt een essentieel aandachtspunt vormt voor de gehele maatschappij. In (bestuurlijke) gesprekken met partners uit het veld wordt dataveiligheid door het Ministerie van VWS actief onder de aandacht gebracht. In het zorgveld zijn een aantal manieren om te leren van incidenten:
Heeft u meer organisaties geïdentificeerd die op eenzelfde manier kwetsbaar zijn voor een hack van zo’n ordegrootte? Welke concrete maatregelen neemt u om hun cyberveiligheid in orde te brengen zodat een soortgelijk datalek niet meer kan gebeuren?
Ik heb op dit moment geen signalen dat andere organisaties ook kwetsbaar zijn voor een hack zoals bij dit laboratorium heeft plaatsgevonden. Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf wettelijk verantwoordelijk voor hun informatieveiligheid en het voorkomen van datalekken. Dat neemt niet weg dat ik me ook inzet voor het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording met het programma informatieveilig gedrag in de zorg, duidelijke normen en kaders te stellen en door hulpmiddelen aan te bieden om deze te implementeren. Daarnaast biedt Z-CERT gespecialiseerde ondersteuning aan zorgaanbieders. Z-CERT monitort continu de systemen die benaderbaar zijn via het internet van de bij hen aangesloten zorgaanbieders en informeert deze zorgaanbieders over mogelijke risico’s in hun cyberbeveiliging. Daarnaast adviseert Z-CERT zorg- en zorgketenorganisaties over maatregelen die de cyberweerbaarheid verhogen en stelt adviezen hiervoor op hun website beschikbaar. Zo zijn onder meer de tien belangrijkste maatregelen tegen ransomwaredreiging op hun website geplaatst.
Kunt u deze vragen los van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De berichten dat op sommige plaatsen in Nederland de aanpak van (ondermijnende) criminaliteit doorgeslagen lijkt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money (FtM) over de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zaanstad-Oost en de eerdere vragen die ik al heb gesteld over deze aanpak?1, 2
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de inwoners dat ze niet meer naar de gemeente durven te gaan, ook voor triviale zaken zoals een rijbewijsverlenging?
Hoe kan het dat de huisbezoeken hier zo ingrijpend zijn en vaak ook gebeuren zonder enige vorm van informatie of bescherming voor de bewoner?
Bent u het ermee eens dat de casus die in het artikel wordt genoemd schrijnend is en dat gemeenteambtenaren niet zomaar zonder toestemming en informatieverstrekking en onder de noemer «adresonderzoek» iemands huis mogen betreden en doorzoeken?
Kunt u reageren op de zorgen geuit door universitair docent staats- en bestuursrecht Fatma Çapkurt dat het al mis gaat omdat ondermijning niet goed wordt afgebakend?
Bent u het eens met de analyse van Çapkurt dat tegenover de harde aanpak van de gemeente voor betrokkenen de bescherming die het strafrecht normaal gesproken biedt ontbreekt?
Wat vindt u er in dit licht van dat de gemeente Zaanstad aangeeft trotse «pionier» te zijn en dat de weerstand uit de wijk laat zien dat het een «succes» is?
Wat is uw reactie op de aanpak van handhavers van de gemeente Breda die ook een harde «ondermijningsaanpak» hebben, waaronder het met een koevoet openbreken van 18 garageboxen?3
Wat vindt u ervan dat ook hier de eigenaren van de garageboxen geen informatie krijgen, geen idee hebben op basis van welke signalen hun bezittingen worden vernield, dat de schade vooralsnog niet is hersteld en het onduidelijk is wie hiervoor opdraait?
Wat vindt u van de reactie van de gemeente Breda dat dit de normale werkwijze is en dat controles van garageboxen wel vaker plaatsvinden? Op basis van welke wetten en regels mag dit precies?
Klopt het dat de gemeente Zaanstad ook garageboxen en bergingen openbreekt? In welke gemeenten wordt deze werkwijze nog meer toegepast?4
Deelt u de zorg dat een te repressieve aanpak van criminaliteit juist een averechts effect kan hebben en ontwrichtend kan werken voor bewoners in de wijk en slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat?
Klopt het dat eigenlijk geen taak is van de gemeente maar van de politie en het OM om strafbare feiten op te sporen? Ziet u ook dat een verschuiving dreigt, waardoor mensen niet beschikken over alle waarborgen en bescherming die toepassing van het strafrecht biedt?
Is de werkwijze van deze gemeenten überhaupt in lijn met alle wetten en het recht? Zo niet, op welke punten niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om deze gemeenten aan te spreken op hun aanpak betreffende ondermijning en op zijn minst deze gemeenten te wijzen op het feit dat informatieverschaffing en schadevergoedingen bij vernielingen van iemands eigendom onderdeel zou moeten zijn van de aanpak? Zo niet, waarom niet?
Het bericht dat gemeenten zorgondernemers nauwelijks op criminaliteit toetsen |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten toetsen zorgondernemers nauwelijks op kwaliteit» en andere artikelen van Follow the Money in hun dossier over zorgfraude?1
Kunt u een overzicht geven van de geschatte omvang van zorgfraude door aanbieders, uitgesplitst naar zorgsector over de afgelopen jaren?
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) sinds 5 jaar geeft waardoor overheden zorgondernemers kunnen toetsen op mogelijk criminele activiteiten? Heeft u een verklaring dat sinds 2020 maar 16 aanvragen zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob, waarvan vorig jaar 13 door Twentse gemeenten?
Op welke manier kunt u gemeenten ondersteunen en helpen om meer gebruik te maken van de Wet Bibob om mogelijke zorgfraude tegen te gaan? Bent u hierover ook in gesprek met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Welke overheidsinstanties kunnen allemaal gebruik maken van de Wet Bibob voor het checken van zorgondernemers? Is het een optie dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) hier gebruik van gaat maken voordat zij subsidies vertrekken, om op deze manier fraude met subsidies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zijn er andere (overheids)diensten die gebruik kunnen maken van de Wet BiBob om fraude met zorggelden tegen te gaan? Welke instanties of organisaties zijn dit en maken zij al gebruik van de mogelijkheden die de Wet Bibob voor de zorg biedt?
Welke maatregelen (behalve voorbereidingen voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders) zijn er genomen en in gang gezet na het rapport «Er is meer aan de hand»2, uit juni 2024 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs waarschuwen voor de toename van fraude binnen het onderwijs en de zorg, en expliciet waarschuwt voor risico’s voor de kwaliteit en veiligheid in de zorg? Wat hebben deze maatregelen effectief opgeleverd?
De NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Tieman |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u op 20 augustus 2025 in antwoord op Kamervragen schrijft: «Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid»?
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van voormalig Minister van VWS Agema tijdens het VWS begrotingsdebat van 23 oktober 2024: «Kort na mijn aantreden ben ik gebriefd over weerbaarheid. Weerbaarheid heeft een veel bredere context dan pandemische paraatheid. Dan gaat het bijvoorbeeld ook om de ontwikkelingen die aan de oostgrens plaatsvinden en om NAVO-verplichtingen. Sinds die briefing ben ik met mijn ministerie aan het inventariseren wat we nodig hebben om aan die NAVO-verplichtingen te voldoen. Dat doen we dus onder leiding van de NCTV. Daar zijn een aantal ministeries bij betrokken. Ik heb gevraagd of er een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg en die is er.»?1
Ja.
Klopt het dat voormalig Minister Agema in dit debat, zoals hierboven geciteerd, letterlijk zegt: «Sinds die briefing ben ik met mijn ministerie aan het inventariseren wat we nodig hebben om aan die NAVO-verplichtingen te voldoen.»? Zo ja, naar welke NAVO-verplichtingen verwijst voormalig Minister Agema in dit citaat? Zo nee, waarom staat dit citaat dan letterlijk in de Handelingen van de Kamer?
Ja, dat klopt. Voormalig Minister Agema heeft dit in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Houwelingen (ingezonden op 5 november jl.2) als volgt toegelicht: «Volgens artikel 3 van het NAVO-verdrag is weerbaarheid van de maatschappij een nationale verantwoordelijkheid en een collectief belang. Tijdens de NAVO Top in juli 2023 heeft Nederland zich gecommitteerd aan de NAVO-brede Resilience Objectives´s (RO)’s, terug te vinden in de Vilnius Summit Communiqué 3. Deze betreffen een specificering van de eerder door de NAVO benoemde 7 baseline requirements die een basisniveau weergeven op zeven civiele paraatheidsgebieden: continuïteit van overheid, energievoorziening, grootschalige opvang van personen, levensbehoeften, opvang van gewonden, (tele)communicatie en transport. Er is gecommitteerd aan het ontwikkelen van nationale doelen en het komen tot implementatieplannen».
Klopt het dat voormalig Minister Agema vervolgens in dit debat zegt: «Dat doen we dus onder leiding van de NCTV. Daar zijn een aantal ministeries bij betrokken.»? Kan de Kamer deze inventarisatie, onder leiding van de NCTV, van de NAVO-verplichtingen waar het ministerie aan moet voldoen, aldus voormalig Minister Agema in dit citaat, ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Deze inventarisatie is verwerkt in de kabinetsbrede Kamerbrief over «Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen» die door de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie op 6 december jl.4 is verzonden aan uw Kamer.
Klopt het dat voormalig Minister Agema vervolgt met: «Ik heb gevraagd of er een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg en die is er.»? Is het correct dat voormalig Minister Agema in dit citaat (letterlijk) zegt dat er: «een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg? En «weerbare zorg» is toch één van de «NAVO-weerbaarheidsverplichtingen»2? Daarmee legt voormalig Minister Agema, ook gezien de context van dit citaat, toch heel duidelijk een verband tussen NAVO-verplichtingen en «pandemische weerbaarheid»? Zo nee, waarom niet? Hoe moet dit debatfragment dan worden geinterpreteerd? Zo ja, waarom liet voormalig Minister Jansen op 20 augustus 2025 aan de Kamer weten in antwoord op Kamervragen dat haar geen uitspraken bekend zijn over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid?
Ja, het klopt dat voormalig Minister Agema in dat debat heeft gezegd: «ik heb gevraagd of er een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg en die is er».Daarmee heeft voormalig Minister Agema echter niet gezegd dat weerbare zorg een NAVO-weerbaarheidsverplichting is.
Voormalig Minister Jansen heeft in antwoord op Kamervragen van het lid Van Houwelingen (ingezonden op 14 juli jl.6) deze overlap reeds toegelicht: «Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat dit voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers te allen tijde in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen. Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar de zorg zich tegen moet wapenen».
Daarnaast heeft voormalig Minister Jansen in het debat over wijzigingen in de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor het lopende jaar op 2 juli jl. toegelicht dat geen sprake is van een verplichting: het gaat «uitsluitend om een verzoek van de NAVO om het zorgsysteem in Nederland zo in te richten, zo te organiseren, dat de gezondheidszorg in tijden van crisis en conflict voorbereid te zijn. Het is dus geen verplichting».
Aan wie heeft voormalig Minister Agema (zoals Minister Agema zelf aangeeft in het bovenstaande citaat uit het VWS begrotingsdebat) wanneer gevraagd of er, «een overlap zit tussen pandemische paraatheid en weerbaarheid van zorg»? Kan de Kamer het antwoord dat de Minister hierop heeft ontvangen toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is ter sprake gekomen in een gesprek tussen voormalig Minister Agema en haar ambtenaren. Het antwoord is verwerkt in de kabinetsbrede Kamerbrief over «Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen» die door de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie op 6 december jl.7 is verzonden aan uw Kamer.
Is het correct dat voormalig Minister Agema, kort later in het debat, het volgende opmerkt: «Ik heb een opdracht gekregen uit het hoofdlijnenakkoord. Toen ik de post aanvaarde, tekende ik ook voor het uitvoeren van de opdrachten daarin. Los van wat ik er persoonlijk van vind, zal ik dat moeten uitvoeren omdat dat een geheel is samen met de intensiveringen die ik mag doen. Ik noem de 4,3 miljard voor het eigen risico en de 600 miljoen voor de zorg- en verpleegplekken. Daar hoort dus ook de andere kant bij: de 2 miljard euro die ik zal moeten besparen. Daar begint het dus mee. Los van wat ik daar persoonlijk van vind, sta ik daarvoor aan de lat. Ik zal dat dus ook moeten uitvoeren. Het bedrag van 300 miljoen zal op enige manier gedekt moeten worden, linksom of rechtsom. Daarnaast – dat zei ik net ook in de richting van mevrouw Bikker – ben ik kort na mijn aantreden gebrieft over de weerbaarheid in de wereld, de risico's die dat punt met zich meebrengt en eventuele escalaties, maar ook over NAVO-verplichtingen. Op het moment dat een NAVO-bondgenoot aangevallen wordt, heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen. Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben. Die inventarisatie wordt gedaan onder regie van de NCTV.»?
Ja.
Naar welke NAVO-verplichtingen verwijst voormalig Minister Agema in het bovenstaande citaat?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 3.
Waarnaar verwijst het woord «daaraan» (m.a.w. «waaraan»?) in de zin «Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben.»? Zijn dat, gezien de context, toch de «NAVO-verplichtingen» op het gebied van «weerbare zorg» waar Minister Agema eerder in haar betoog naar verwees? Zo nee, waarnaar dan wel
Het verwijst naar «de weerbaarheid van onze zorg». Ik verwijs naar het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.8, waarin de precieze uitspraken die gedaan zijn, zijn opgenomen:«Voorzitter. Dan kom ik bij weerbaarheid. We moeten paraat staan voor iedere rampspoed die op ons afkomt, zoals hybride dreigingen, militaire dreigingen, natuurrampen of een nieuwe pandemie. Al die dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. We willen namelijk dat zo veel mogelijk patiënten zo lang mogelijk zorg blijven krijgen, wat er ook gebeurt. Daarvoor is een forse versterking van de weerbaarheid van de zorg noodzakelijk. Onder regie van de NCTV en Defensie komen wij in het voorjaar met een plan van aanpak. [...] Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben. Die inventarisatie wordt gedaan onder regie van de NCTV».
Waarnaar verwijst, in de laatste zin van het bovenstaande integrale citaat, «die inventarisatie» (die onder regie van de NCTV wordt gemaakt)? Dat zijn gezien de context toch de NAVO-verplichtingen op het gebied van de zorg? Met andere woorden, ook hier legt voormalig Minister Agema toch heel duidelijk een verband tussen NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid? Waarom ontkent de Minister dit in haar beantwoording aan de Kamer van 20 augustus 2025?
Het citaat «die inventarisatie» verwijst naar wat voormalig Minister Agema in het begrotingsdebat op 23 oktober jl. ook heeft toegelicht: «Ik ben dus bezig in kaart te brengen wat wij nodig hebben, wat we al hebben, wat het programma Pandemische paraatheid daaraan toe zou voegen en wat wij nog meer nodig zouden hebben.». De inventarisatie is verwerkt in de kabinetsbrede Kamerbrief over «Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen» die door de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie op 6 december jl.9 is verzonden aan uw Kamer.
Is het correct dat voormalig Minister Agema, kort later in het debat, het volgende opmerkt: «Dat neemt niet weg – dat zei ik zojuist dus ook al – dat ik kort na het aantreden geïnformeerd ben over weerbaarheid, de bredere context waarin wij ons bevinden en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid. Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden. Op dit moment wordt er dus onder leiding van de NCTV geïnventariseerd wat er allemaal moet gebeuren. We hebben een stukje basis. Dat hebben we actief gezien tijdens de coronacrisis. Dan hebben we het over deze extra investering, waar een hele grote overlap, zo niet een volledige overlap zit. En dan hebben we het over andere zaken die we nu in kaart aan het brengen zijn. Wat nou als de situatie escaleert? Wat nou als we aan onze NAVO-verplichtingen moeten voldoen? Wat nou als het nog verder escaleert? Dat ben ik allemaal in kaart aan het brengen. Onder leiding van de NCTV zullen wij voor de volgende begroting – dus niet op deze begroting, maar voor de volgende begroting – met dekkingen en oplossingen komen.»?
Ja.
Door wie is voormalig Minister Agema, «kort na het aantreden geïnformeerd»? Wanneer en waar gebeurde dat? Kan de Kamer deze informatie waarnaar voormalig Minister Agema in dit fragment verwijst ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Op 29 januari jl. is deze vraag gesteld door het lid Dekker10. Op 2 juni jl. heeft voormalig Minister Agema deze vraag als volgt beantwoord: «De briefings zijn door het Ministerie van Algemene Zaken geïnitieerd als introductieprogramma voor het nieuwe kabinet. [...] Het rubriceringsniveau van de briefings was minimaal Departementaal Vertrouwelijk. De opstellers van de briefings (zie antwoord 5 t/m11 bepalen de rubricering. De rubricering is vastgesteld conform de richtlijn Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013)».
Ook in dit fragment verwijst voormalig Minister Agema naar «NAVO-verplichtingen», welke NAVO-verplichtingen zijn dit? Zijn dat de weerbaarheidsverplichtingen op het gebied van de zorg?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 3.
Voormalig Minister Agema zegt in het hiervoor geciteerde fragment, «en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid», waarnaar verwijst in dit citaat het aanwijzend voornaamwoord «dat»? Dit moeten toch, gezien de context, (wederom) de (NAVO) weerbaarheidsdoelstellingen (op het gebied van de zorg) zijn? Wat anders? Daarmee legt voormalig Minister Agema, voor de derde keer in dit debat, toch heel direct een verband tussen de (NAVO) weerbaarheidsdoelstellingen en pandemische paraatheid?
Het verwijst naar de weerbaarheid van onze zorg. Zie hieronder het volledige citaat uit het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.12: «Dat neemt niet weg – dat zei ik zojuist dus ook al – dat ik kort na het aantreden geïnformeerd ben over weerbaarheid, de bredere context waarin wij ons bevinden en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid».
Waarnaar verwijst «daar» in de het betoog van voormalig Minister Agema, «Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden.»? Zijn dit (wederom?) de «NAVO-verplichtingen» op het gebied van pandemische paraatheid zijn? Wat anders?
Het woord «Daar» verwijst naar de discrepantie die voormalig Minister Agema beschrijft tussen enerzijds de bezuinigingsopdracht die ze heeft aanvaard op publieke gezondheid en anderzijds de opdracht om de zorg weerbaar te maken, waar ook investeringen in de publieke gezondheid mee gemoeid zijn. Zij beschrijft deze discrepantie in het begrotingsdebat van 24 oktober jl. als volgt: «[...] Ik heb u dat al uitgelegd in reactie op uw vorige vraag. De afgelopen weken is al een heel aantal keren in mijn richting gezegd dat ik gedraaid ben. Al die momenten was dat niet het geval. Maar het is wel zo dat deze opdracht, die ik bij mijn aantreden heb gekregen, niet conform is wat ik altijd vanaf die kant heb gezegd. Dat is zo en dat is pijnlijk. Toch zal ik de opdrachten die ik bij het aanvaarden van mijn post gekregen heb, moeten uitvoeren. Dat neemt niet weg – dat zei ik zojuist dus ook al – dat ik kort na het aantreden geïnformeerd ben over weerbaarheid, de bredere context waarin wij ons bevinden en de overlap die dat heeft met deze posten op pandemische paraatheid. Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden. Op dit moment wordt er dus onder leiding van de NCTV geïnventariseerd wat er allemaal moet gebeuren. We hebben een stukje basis. Dat hebben we actief gezien tijdens de coronacrisis. Dan hebben we het over deze extra investering, waar een hele grote overlap, zo niet een volledige overlap zit. En dan hebben we het over andere zaken die we nu in kaart aan het brengen zijn. Wat nou als de situatie escaleert? Wat nou als we aan onze NAVO-verplichtingen moeten voldoen? Wat nou als het nog verder escaleert? Dat ben ik allemaal in kaart aan het brengen.».
Verwijst bovenstaande citaat erop dat voormalig Minister Agema, tegen haar zin in, zich aan deze NAVO-verplichtingen (op het gebied van pandemische paraatheid) conformeert? En dat zij geen eigen afwegingsruimte heeft/had of in ieder geval dat zo heeft ervaren? Zo nee, waarom zegt voormalig Minister Agema dan, «Daar zal ik mee moeten dealen en een oplossing voor moeten vinden, want aan NAVO-verplichtingen zijn we gehouden.»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 15. Daarin is aangegeven waarop het citaat, dat in vraag 15 is aangehaald, betrekking heeft.
Hoe verhoudt de dwang die voormalig Minister Agema, blijkt uit deze uitspraak, overduidelijk heeft ervaren vanuit de NAVO met betrekking tot de bezuiniging van 300 miljoen euro op pandemische paraatheid (die bovendien in het hoofdlijnenakkoord stond) zich tot de beweringen van onder andere de Ministers van Defensie en Justitie, meermaals in debatten, dat de NAVO-verplichtingen slechts een inspanningsverplichting behelzen, niet afdwingbaar zijn en dat uiteindelijk Ministers daarbij hun eigen afwegingen kunnen maken?
Uit de uitspraak leid ik een groot verantwoordelijkheidsbesef af bij voormalig Minister Agema. Voormalig Minister Jansen heeft hierover in het debat over wijzigingen in de begroting van het Ministerie van VWS voor het lopende jaar op 2 juli jl. reeds aangegeven «dat het kabinet gevoelsmatig ziet dat het een morele plicht heeft om goed voor onze soldaten te zorgen. En dat dit door voormalig Minister Agema «NAVO-verplichtingen» genoemd is, maar er dus geen sprake is van concrete, juridische, afdwingbare verplichtingen vanuit de NAVO richting Nederland om specifieke maatregelen in de zorg al dan niet te nemen. De NAVO heeft geen juridische instrumenten om dat te verplichten».
Is het juist dat in de samenvatting van het VWS begrotingsdebat op de website van de Kamer het volgende stuk is opgenomen3: «Nederland moet voldoen aan zijn NAVO-verplichtingen, zegt Agema, en dit overlapt met pandemische paraatheid.»? Hieruit blijkt toch ook, dat de strikt neutrale toehoorder, voormalig Minister Agema in dit debat heel duidelijk een verband hoorde leggen tussen de NAVO-verplichtingen en pandemische paraatheid? Klopt dat?
Hoe zaken op de website van de Kamer worden verwoord is niet de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik verwijs naar het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.14, waarin de precieze uitspraken die gedaan zijn, zijn opgenomen.
Hoe kan het zo zijn, gezien dit alles, dat voormalig Minister Jansen op 20 augustus 2025, met verwijzing naar het bovengenoemde begrotingsdebat VWS van oktober 2024, in antwoord op Kamervragen schrijft: «Er zijn mij geen letterlijke uitspraken van mijn ambtsvoorganger in uw Kamer bekend over NAVO-verplichtingen op het gebied van pandemische paraatheid. Zie ook het stenogram van de begrotingsbehandeling van VWS op 23 oktober jl.»? Dit is toch, voor iedere neutrale toehoorder die het debat bekijkt of naleest, aantoonbaar onjuist?
Letterlijke uitspraken in uw Kamer van voormalig Minister Agema over NAVO-verplichtingen specifiek op het gebied van pandemische paraatheid zijn mij niet bekend. Dit heeft voormalig Minister Jansen tijdens het debat op 2 juli jl. ook aangegeven.
Begrijpt u dat het in een democratie bijzonder zorgelijk is als Ministers zich gedwongen zien, nadat ze hierover in het geheim (dus zonder dat de Kamer er weet van heeft en zonder publiek debat) na hun aantreden geïnformeerd zijn door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD en NCTV), vanwege (ook voor de Kamer) geheime verplichtingen die vanuit de NAVO (het leger dus) worden opgelegd, af te wijken van het regeerakkoord/hoofdlijnenakkoord dat wel democratisch via de Kamer en verkiezingen tot stand is gekomen en gelegitimeerd is?
Dit is niet het geval. Voormalig Minister Agema heeft dit in het begrotingsdebat van 24 oktober jl. als volgt toegelicht: «De opdracht die ik heb gekregen via de plaat uit het hoofdlijnenakkoord is dat er tegenover de intensiveringen die ik mag doen voor 4,3 miljard euro in het eigen risico en 60 miljoen in de verpleeghuizen, ook 2 miljard aan besparingen staat, waaronder deze 300 miljoen. Deze 300 miljoen zal ik dus moeten leveren om de boel in evenwicht te houden. Ik kan niet aan de ene kant geld uitgeven en aan de andere kant niet besparen. Dat is de afspraak die ik heb gemaakt. Daarnaast ben ik kort na mijn aantreden geïnformeerd en gebrieft over de weerbaarheid van ons land en de acties die we daaromtrent gaan ondernemen. De inventarisaties die we nu aan het doen zijn, moeten ertoe leiden dat we uiteindelijk een plan maken waarbij pandemische paraatheid is opgegaan in weerbare zorg.».
Begrijpt u waarom het zo belangrijk is voor de Kamer te achterhalen waarom voormalig Minister Agema zich blijkbaar gedwongen zag, vanwege (geheime) NAVO-weerbaarheidsdoelstellingen, een bezuiniging van 300 miljoen euro op pandemische paraatheid, die nota bene was opgenomen in het regeerakkoord, ongedaan te maken? Begrijpt u dat in een democratie (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een junta) het niet zo kan zijn dat niet de Kamer en daarmee de bevolking maar de inlichtingendiensten en het leger het laatste woord hebben?
Ik vind het van groot belang dat de Kamer als hoogste orgaan binnen onze democratische rechtsstaat haar medewetgevende en controlerende taak, ook ten aanzien van het budgetrecht, kan uitvoeren.
Kunt u nogmaals, voor de derde keer in één jaar tijd, wederom de hamvraag beantwoorden, waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) uw ambtsvoorganger, Minister Agema, na haar aantreden op de hoogte is gesteld (en dat dit is gebeurd is boven elke twijfel verheven en blijkt o.a. uit de citaten uit het begrotingsdebat VWS van 23 oktober 2024 die hierboven zijn weergegeven) van de «NAVO-doelstellingen»4 die betrekking hebben op, of op een of andere manier gerelateerd zijn aan, «pandemische paraatheid»?
Deze vraag is eerder door het lid Van Houwelingen op 5 juni jl.16 en 14 juli jl.17 gesteld. Zoals toen reeds geantwoord is: er zijn geen NAVO-verplichtingen met betrekking tot pandemische paraatheid. Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat dit voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers te allen tijde in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen. Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar de zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 door de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie aan uw Kamer is verzonden. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als qua impact. Dit betreft (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Kunt u deze (simpele) vragen, waarvan de laatste inmiddels voor de derde keer schriftelijk gesteld zijn, uiterlijk binnen de normale termijn van drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
Dat is me helaas niet gelukt.
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Economische belangen zwaarder laten wegen dan gezondheid |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Totaalverbod staalslakken door ministerie afgezwakt vanwege economische belangen»?1
Ja.
Klopt het dat u aanvankelijk een totaalverbod op het gebruik van staalslakken wilde invoeren, maar dat u daarvan bent afgestapt vanwege de economische belangen van Tata Steel en aanverwante bedrijven?
Nee. Voor de tijdelijke regeling heb ik verschillende alternatieven overwogen, een totaal verbod was daar één van. Alles afwegende heb ik uiteindelijk gekozen voor de voorliggende reikwijdte van de Tijdelijke regeling verbod en vergunningplicht toepassing LD- en ELO-staalslak. Dit is een zeer zorgvuldige afweging geweest op basis van de beschikbare feitelijke en wetenschappelijke kennis, juridische houdbaarheid, proportionaliteit en uitvoerbaarheid. In het kader van proportionaliteit zijn ook de mogelijke gevolgen voor Tata Steel in kaart gebracht, net als de mogelijke gevolgen voor andere belanghebbenden.
Kunt u aangeven welke partijen invloed hebben gehad op dit besluit of hebben aangedrongen om het voorgenomen totaalverbod op staalslakken af te zwakken?
De basis voor het instellen van de tijdelijke regeling zijn de meest recente inzichten vanuit wetenschappelijke studies van onder meer RIVM en WUR in combinatie met de laatste signaalrapportage van de ILT. Komende tijd doet het RIVM aanvullend onderzoek en worden er met de stakeholders (o.a. medeoverheden, bedrijfsleven) gesprekken gevoerd over vervolgstappen.
Hoe kunt u rechtvaardigen dat u de gezondheid van omwonenden, dieren en de natuur minder zwaar laat wegen dan de economische belangen van één vervuilend bedrijf?
De tijdelijk regeling is juist bedoeld om de gezondheid en het milieu te beschermen door te voorkomen dat er op nieuwe locaties grote hoeveelheden staalslakken worden toegepast of worden toegepast daar waar direct contact mogelijk is. In elk beleidsproces worden de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Zo zijn in dit geval zowel de mogelijke gevolgen voor Tata Steel als de mogelijke gevolgen voor gezondheid, milieu en andere belanghebbenden in kaart gebracht en gewogen.2
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat volksgezondheid structureel ondergeschikt wordt gemaakt aan de lobby en winstbelangen van Tata Steel?
Ja, ik deel die mening en dit is dan ook niet het geval. De regeling is juist ingevoerd met het oog op de bescherming van volksgezondheid en milieu.
Hoe verklaart u dat u nota bene zelf erkent dat de maatregel is afgezwakt om de «negatieve effecten voor bedrijven minder groot te maken», terwijl er talloze rapporten liggen die wijzen op de ernstige gevaren van staalslakken voor mens en milieu?
Ik herken mij hier niet in. In elk beleidsproces worden de verschillende belangen goed in kaart gebracht en gewogen. Effecten op de uitvoering is daar één van. De reikwijdte van het verbod is zorgvuldig bepaald op basis van de beschikbare feitelijke en wetenschappelijke kennis, juridische houdbaarheid en uitvoerbaarheid.
Welke onderbouwing heeft u voor de afbakening van het gedeeltelijk verbod, bijvoorbeeld dat staalslakken in lagen minder dan een halve meter veilig zouden zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de inzichten van experts als Annemarie van Wezel (Universiteit Utrecht) en Hans van der Sloot, die beiden aangeven dat enige wetenschappelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt?
De zinsnede dat staalslakken in lagen minder dan een halve meter veilig zouden zijn staat niet als zodanig in de tijdelijke regeling en de toelichting daarbij. In algehele zin gaat het wel om de mate van risico op basis waarvan onderscheid is gemaakt in enerzijds een totaalverbod, en anderzijds een vergunningplicht.
Toepassingen in grotere laagdiktes kunnen sneller tot risico’s leiden dan toepassingen in kleine laagdiktes. Dit is ook zo beschreven in het ECN-rapport dat benoemd is in de toelichting bij de tijdelijke regeling. Daarbij is dus niet gezegd dat toepassingen in kleinere laagdiktes per definitie veilig zijn, alleen dat die minder risicovol zijn dan andere toepassingen. Of die (specifieke) toepassingen verantwoord zijn is een van de punten waarop beoordeeld moet worden bij vergunningverlening.
Hoe rijmt u uw keuze met het voorzorgsbeginsel, dat in Europese verdragen is vastgelegd en vereist dat we juist vervuiling en gezondheidsrisico’s bij de bron voorkomen?
De invoering van deze tijdelijke regeling, met een reikwijdte die ondersteund wordt door wetenschappelijke inzichten is juist een invulling van dit voorzorgsbeginsel. Overigens is Nederland het eerste land in Europa dat een dergelijke maatregel neemt.
Hoe legt u aan inwoners van de IJmond, die al jarenlang kampen met gezondheidsklachten door Tata Steel, uit dat hun gezondheid minder zwaar weegt dan het vermijden van «regeldruk» voor bedrijven?
De regeling ziet op (het voorkomen van) mogelijke milieu- en gezondheidseffecten in de nabijheid van toepassingen met staalslakken in heel Nederland, en daarmee ook in de IJmond.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een adviescollege als het ATR, dat alleen kijkt naar «regeldruk voor bedrijven», in de praktijk wordt gebruikt om maatregelen die burgers, natuur en milieu beschermen tegen te houden of af te zwakken?
Nee, ik vind het juist goed dat de overheid kijkt naar de regeldruk die nieuwe regelgeving met zich meebrengt. ATR adviseert, en dat advies wordt betrokken bij het uiteindelijke besluit. Dit advies wordt gewogen, naast alle andere signalen die betrokken worden. De basis voor de regeling zijn wetenschappelijke inzichten en signalen van toezichthouders.
Waarom zouden we überhaupt nog een adviescollege in stand houden dat wél economische lasten voor bedrijven zwaar meeweegt, maar níet de gezondheidsschade van burgers of het afsterven van natuur?
Zoals hiervoor geschetst, is het de taak van ATR om te adviseren over het goed in beeld brengen van de regeldruk van nieuwe en bestaande wetgeving voor burgers en bedrijven.
Bent u bereid het ATR af te schaffen, of op zijn minst de taakopdracht zo aan te passen dat gezondheid, milieu en dierenwelzijn zwaarder wegen dan de klachten van bedrijven over regeldruk?
Dit is niet aan de orde. Zoals ook in antwoord 10 en 11 wordt geschetst is dat de ATR adviseert over het goed in beeld brengen van de regeldruk van nieuwe en bestaande wetgeving voor burgers en bedrijven. Dit advies wordt gewogen door de bewindspersoon, naast alle andere signalen die betrokken worden en wordt betrokken bij de besluitvorming. Het is niet de taak van de ATR om daarin een weging mee te geven.
Kunt u garanderen dat bij toekomstige beleidsbeslissingen over staalslakken en andere giftige restproducten volksgezondheid en natuur áltijd leidend zullen zijn, en dat economische belangen nooit meer zwaarder mogen wegen?
Er is geen sprake van dat economische belangen zwaarder hebben gewogen bij de tijdelijk regeling. Zie ook het antwoord op vraag 2. Bij de totstandkoming van beleid worden altijd de diverse belangen gewogen. Toepassingen kunnen sowieso nooit plaatsvinden als dat niet past binnen de kaders die gelden met betrekking tot gezondheid en milieu.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en in elk geval voor het rondetafelgesprek over staalslakken op 25 september?
Ja.
De AIVD |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat op de website van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de volgende bewering staat: «Wanneer personen of groepen bewust een narratief over een «kwaadaardige elite» verspreiden, creëren ze daarmee een feitelijk onjuist wereldbeeld.»?1
Ja. Dit is onderdeel van het anti-institutioneel-extremistische narratief. Aanvullend staat op dezelfde site dat, volgens aanhangers van dit narratief, deze kwaadaardige elite de bevolking wil onderdrukken, tot slaaf maken of zelfs vermoorden. De aanhangers van dit narratief stellen dat deze elite de controle heeft over de overheid, grote bedrijven, de rechtspraak, de wetenschap en kranten en tv-zenders. En dat hiertegen verzet moet worden gepleegd.
Bent u bekend met de volgende uitspraak van de directeur-generaal van de AIVD, gedaan tijdens een rondetafelgesprek op 28 juni 2023 in de Tweede Kamer, in antwoord op de vraag sinds wanneer Nederland volgens de AIVD dan feitelijk een «goedaardige elite» heeft: «Die vraag laat ik graag aan de historici over. Want wij doen geen onderzoek naar het verleden, wanneer dat moment heeft plaatsgevonden. [...]. Ik kan niet de vraag beantwoorden wanneer de elites goed zijn geworden.»
Ja. De AIVD constateert in zijn onderzoek dat er een narratief over een kwaadaardige elite verspreid wordt. Dit narratief stelt dat er een kwaadaardige elite aan de macht is, bestaande uit rechters, wetenschappers, politieagenten en politici, die erop uit is om mensen in Nederland te onderdrukken, tot slaaf te maken en te vermoorden. De AIVD verricht, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv) 2017, onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Het anti-institutionele narratief, zoals toegelicht in de publicatie «Anti-institutioneel extremisme in Nederland – Een ernstige dreiging voor de democratische rechtsorde?»1 vormt zowel een mogelijk lange termijn dreiging als een korte termijn geweldsdreiging voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde.2
Bent u ermee bekend dat de AIVD sinds kort een «historisch adviseur» in dienst heeft?2
Ja.
Bent u bereid de directeur-generaal van de AIVD te vragen of hij misschien zou willen overwegen deze «historisch adviseur» van de AIVD (of eventueel andere historici) te verzoeken of hij wellicht kan onderzoeken naar sinds wanneer precies de elite die Nederland bestuurt «feitelijk goedaardig» is geworden, zoals de AIVD beweert?
Nee, ik ben hiertoe niet bereid. Zoals beschreven in beantwoording van vraag 2 doet de AIVD, op basis van de Wiv 2017, onderzoek naar dreigingen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. Ook staat in het artikel waar de vraag aan refereert, dat de taak van de historicus is om historisch onderzoek naar de dienst te faciliteren- ook van wetenschappers buiten de AIVD.
Zo nee, waarom niet? Is het immers, voor een goed begrip van het «anti-institutioneel extremisme», niet essentieel te weten sinds wanneer de elite in Nederland precies «goedaardig» en kritiek op een «kwaadaardige elite» dus «feitelijk onjuist» is geworden?
Zie beantwoording vraag 4. Voor een goed begrip van het «anti-institutioneel extremisme» refereer ik graag naar de AIVD publicatie hierover van mei 20232.
Kunnen we er trouwens op vertrouwen dat de AIVD er melding van zal maken als de, volgens de AIVD, huidige goedaardige elite (onverhoopt weer) kwaadaardig wordt?
De AIVD heeft onder andere de wettelijke taak om onderzoek te verrichten naar dreigingen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. U kunt erop vertrouwen dat de AIVD doet wat nodig is, in het geval de nationale veiligheid in het geding is.
Zo ja, hoe constateert de AIVD, die immers naar eigen zeggen niet kan aangeven wanneer de elite feitelijk goedaardig is geworden, dat de elite (weer) kwaadaardig is geworden?
Zie beantwoording vraag 6.
Zo nee, hoe kunnen we er dan op vertrouwen dat burgers die van mening zijn dat er een kwaadaardige elite is, door de AIVD niet onterecht worden gekwalificeerd als «anti-institutioneel extremisten» voor een opvatting die in dat geval wellicht dus «feitelijk juist» kan zijn?
Ruimte voor kritiek is een belangrijk onderdeel van een gezonde democratie. Door kritiek te (kunnen) geven, kan een democratie zich verder ontwikkelen. Een kritische boodschap waarin wordt gesteld dat de rechtsstaat niet functioneert, kan bijdragen aan het verbeteren van deze rechtsstaat. Daarvoor is en moet ruimte zijn binnen de democratische rechtsorde. De AIVD richt zich nadrukkelijk niet op burgers die kritiek uiten op het functioneren van de democratische rechtstaat. De AIVD doet, zoals eerder benoemd, o.a. onderzoek naar dreigingen voor de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde. Een persoon kan een dreiging zijn wanneer sprake is van extremistische gedragingen. De AIVD definieert extremisme als «Het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen».
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Waar mogelijk heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen1, wellicht nog nader toelichten wat bedoeld wordt met «actief gebruik» in de zin «Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV2.»? Wordt er wellicht wel op een andere wijze («passief gebruik?») door de NCTV gebruikgemaakt van Palantir? Of kan uit dit antwoord geconcludeerd worden dat er op geen enkele wijze gebruik is gemaakt van Palantir door de NCTV? En los van het («actief» of «passief») gebruik, heeft de NCTV wel of geen (al dan niet via «samenwerkingsverbanden») toegang tot Palantir?
U schrijft dat de politie, in speciale gevallen, de «informatieproducten» afkomstig uit de Raffinaderij deelt met «ketenpartners»: wie zijn die «ketenpartners»?
Welke datasets worden met die ketenpartners gedeeld?
Welke algoritmen worden door die ketenpartners of binnen de «samenwerkingsverbanden» hiervoor gebruikt en/of ontwikkeld?
Worden deze algoritmen wellicht ook gepubliceerd op https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme?
Problemen bij zorgaanbieders vanwege de onduidelijkheid rondom SKJ-registraties |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen van zorgaanbieders en EVC-bureaus die te goeder trouw zijn, maar in de problemen komen vanwege de onduidelijke situatie die is ontstaan na frauduleuze praktijken van anderen? Zo ja, heeft u een beeld hoeveel zorgaanbieders en bureaus in de problemen zijn gekomen?
Werken met kwetsbare kinderen en gezinnen vraagt om vaardigheden van professionals in de jeugdzorg die o.a. met een registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd worden vastgelegd en aangetoond. Het is voor de kwaliteit en veiligheid van de hulp aan kwetsbare jeugdigen en hun gezinnen van belang dat registraties in het Kwaliteitsregister daadwerkelijk kloppen. Het is voor alle professionals, jeugdhulpaanbieders en het vertrouwen in de jeugdhulp van belang om stevig op te treden als registraties op frauduleuze wijze zijn verkregen.
Uiteraard zijn er EVC-aanbieders die te goeder trouw en correct handelen. Echter, uit het fraudeonderzoek dat nu wordt uitgevoerd blijken bij het merendeel van de erkende EVC-aanbieders onregelmatigheden in de EVC-trajecten voor te komen. Dat signaal is voor mij voldoende om het volledige onderzoek van SKJ af te wachten alvorens conclusies te trekken. SKJ verwacht eind oktober alle opgeschorte registratieaanvragen die voor medio juni 2025 zijn ingediend te hebben beoordeeld.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er wachtlijsten zijn en kinderen niet opgevangen kunnen worden, terwijl tegelijkertijd sommige zorgaanbieders nu noodgedwongen beschikbare opvangplekken leeg moeten laten? Bent u er van op de hoogte dat ook spoedplaatsingen soms niet doorgaan, waardoor kinderen noodgedwongen buiten de regio of in instellingen geplaatst worden, terwijl er wel kleinschalige plekken beschikbaar zijn?
Ik deel de wens en de verwachting dat kinderen zo kort mogelijk op een eventuele wachtlijst zouden moeten staan, zeker als het gaat om opvangplekken. Op dit moment is niet vast te stellen of beschikbare opvangplekken leeg moeten worden gelaten doordat SKJ meer tijd nodig heeft om nieuwe registraties op basis van EVC nauwkeurig te onderzoeken op rechtmatigheid, of dat leegstand door iets anders wordt veroorzaakt.
Gezien de stevige en veelvuldige signalen van fraude met EVC-certificaten verkies ik een onderzoek naar EVC-fraude in het register boven het sneller toelaten van nieuwe registraties op basis van bewijs waarvan de betrouwbaarheid nog niet is vastgesteld. Ik vind het van groot belang dat de kwaliteit en veiligheid van kinderen en hun gezinnen zo goed als mogelijk kan worden gewaarborgd. Het is niet uitlegbaar om kinderen te plaatsen in een organisatie waarvan niet kan worden uitgesloten dat er professionals werken met een niet-rechtmatig verkregen SKJ-registratie.
Heeft u in beeld hoeveel kinderen momenteel niet, of op een voor hen minder of niet geschikte plek worden opgevangen door de ontstane situatie?
Dat is mij niet bekend. Deze data worden niet bijgehouden.
Hoeveel aanvragen van EVC-ervaringscertificaten blijven liggen voor een registratie door Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ-registratie)? Op welke termijn gaan deze behandeld worden? Kunt u iets doen om dit te bespoedigen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om meer capaciteit in te zetten zodat naast het opvragen en het beoordelen van lopende dossiers ook de nieuwe aanvragen worden opgepakt?
In juni van dit jaar heeft SKJ de EVC-dossiers opgevraagd van professionals wier registratie in het register was opgeschort. Het gaat om 512 dossiers. Deze dossiers worden onderzocht op rechtmatigheid om te voorkomen dat ongekwalificeerde professionals tot het Kwaliteitsregister toetreden. Inmiddels zijn 56 professionals uit deze groep van 512 tot het register toegelaten. SKJ verwacht eind oktober alle opgeschorte registratieaanvragen die voor medio juni zijn ingediend te hebben beoordeeld. Bij nieuwe registratieaanvragen op basis van EVC die binnenkomen, worden de dossiers ook opgevraagd en vervolgens beoordeeld. SKJ zet tijdelijk extra medewerkers in om dit onderzoek te versnellen. Ik heb samen met de Staatssecretaris van JenV hiervoor aanvullende financiële middelen aan SKJ verstrekt. Mocht een professional vragen hebben over de registratieaanvraag kan contact met SKJ worden opgenomen.
Bent u in gesprek met Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) die deze werkzaamheden uitvoert? Zo ja, welke afspraken heeft u gemaakt? Bent u bereid om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven aan deze bureaus en zorgaanbieders?
Ik ben in goed overleg met SKJ. SKJ is een onafhankelijke stichting die een belangrijke kwaliteitstaak binnen het jeugddomein uitvoert. De afgelopen maanden heeft SKJ de werkgevers, geregistreerde professionals, EVC-aanbieders en kandidaat-geregistreerde professionals geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek. De stappen die SKJ neemt zijn besproken met sociale partners en de Raad van Advies van SKJ. In deze raad zitten (vertegenwoordigers van) werkgevers, werknemers en cliënten. Hier is met instemming door de betrokkenen op gereageerd. SKJ heeft inmiddels, mede op mijn verzoek, extra informatie op de website gepubliceerd over het proces en de planning van het onderzoek. Aanvullend hierop organiseert SKJ eind oktober een webinar.
Deelt u de mening dat het de sector schade toebrengt dat in de beeldvorming alle EVC-bureaus nu verdacht zijn omdat een enkeling fraudeert? Zo ja, wilt u dit benadrukken in uw communicatie?
Helaas kan ik het beeld dat «een enkeling fraudeert» niet bevestigen op basis van de signalen uit het fraudeonderzoek. Fraude met EVC-ervaringscertificaten van EVC-aanbieders zijn ernstig en doen juist afbreuk aan de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp én het vertrouwen daarin.
Wat is de stand van zaken als het gaat om het onderzoek waar in de Kamermotie 28 828, nr. 159 naar wordt gevraagd?
Deze motie (Bruyning-Tielen) verzoekt de regering om grondig onderzoek te (laten) doen naar de oorzaken, aard en omvang van de fraude met valse ervaringscertificaten binnen het SKJ-register, om in samenwerking met relevante instanties maatregelen te treffen die de integriteit van het SKJ-register versterken en hierover de Kamer nog dit kalenderjaar te informeren over de bevindingen van het onderzoek en de getroffen maatregelen.
Met SKJ is afgesproken dat alle dossiers van professionals met een EVC-registratie worden onderzocht op rechtmatigheid. Samen met de Staatssecretaris van JenV heb ik aanvullende financiële middelen aan SKJ verstrekt.
Er staan 3200 professionals op basis van EVC in het register. Dat is ongeveer 5% van het totaal aantal geregistreerde professionals. In de steekproef zijn er 274 onderzocht. Daarvan zijn 49 professionals voorwaardelijk uitgeschreven vanwege onregelmatigheden in hun dossiers. Van alle professionals op basis van EVC in het register zijn er in de afgelopen drie tot vier jaar 2350 geregistreerd. Gezien de opvallende toename van EVC-bureaus vanaf 2021 en de uitkomsten van de steekproef, is ervoor gekozen deze dossiers als eerste te onderzoeken. Dit zou eind januari 2026 grotendeels afgerond moeten kunnen zijn.
SKJ heeft – naast dit onderzoek – de procedure rondom registratie op basis van EVC verscherpt om misbruik tegen te gaan. Sinds 1 maart 2025 dient een kandidaat eerst een scholingsadvies bij SKJ aan te vragen. SKJ gaat vervolgens na of de kandidaat kan aantonen een praktijkprogramma te hebben of te gaan doorlopen en al minimaal één jaar op hbo-niveau werkzaam is als jeugdprofessional.
Waar kunnen zorgaanbieders, zoals gezinshuis-ouders naartoe als zij vragen hebben of (financieel) gedupeerd zijn door de maatregel?
Bij vragen kan men contact opnemen met SKJ via het contactformulier of het telefoonnummer op hun website (www.skjeugd.nl).
Welke oplossingen ziet u totdat dit is opgelost? Is het bijvoorbeeld mogelijk om in tussentijd een tijdelijke bevoegdheid af te geven aan professionals die via een EVC-procedure hebben bewezen aan de geschikte kwalificatie-eisen te voldoen, zodat zij door kunnen met hun werk?
In het onderzoek van SKJ wordt vastgesteld of het doorlopen EVC-traject ook werkelijk een bewijs van kwaliteit en vakmanschap is. Het creëren, beoordelen en vervolgens afgeven van een tijdelijke bevoegdheid bij een aanvraag kan alleen als na onderzoek is vastgesteld dat het doorlopen EVC-traject ook werkelijk een bewijs van kwaliteit en vakmanschap is. Als dat niet onderzocht wordt gaan professionals aan het werk met een tijdelijke SKJ-registratie waarvan de kwaliteit niet is vastgesteld. Dit kost meer tijd en heeft geen toegevoegde waarde ten opzichte van het al lopende onderzoek.
Daarnaast geldt nog steeds de norm van verantwoorde hulp op basis van de verantwoordelijkheidstoedeling. Een niet-geregistreerde professional mag onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional taken uitvoeren zolang de werkgever aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de uitvoering van die taken er niet nadelig door wordt beïnvloed (art. 5.1.1 van het Besluit Jeugdwet). In sommige gevallen kan dit betekenen dat een SKJ-registratie voor professionals niet noodzakelijk is om door te kunnen met hun werk. De jeugdhulpaanbieder moet ervoor zorgen dat deze professionals hun werk kunnen doen conform de geldende professionele standaarden.