De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt , Jasper van Dijk (SP), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.
De verlengde VN-sessie over het wereldzeeënverdrag |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat van 20 februari tot en met vrijdag 3 maart een verlengde, en mogelijke laatste, sessie over het VN-wereldzeeënverdrag plaatsvindt, die zal gaan over de bescherming en het duurzame gebruik van marine biodiversiteit van de oceaangebieden buiten de nationale jurisdictie?
Ja, de onderhandelingen zijn na ruim 15 jaar succesvol afgesloten. Op 4 maart 2023 is met consensus overeenstemming bereikt over de tekst van het VN-verdrag voor de bescherming en het duurzaam gebruik van de zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten (BBNJ-verdrag). Op dit moment worden de verschillende taalversies van het verdrag voorbereid. Daarna zal de tekst definitief worden vastgesteld en vervolgens worden opengesteld voor ondertekening.
Klopt het dat Nederland zich, als lid van de High Ambition Coalition, in samenspraak met de EU tot taak heeft gesteld om in het VN-wereldzeeënverdrag instrumenten op te nemen, die de bescherming en het duurzame gebruik van marine biodiversiteit garanderen en die de oceanen moet behoeden voor de ongekende druk op het zeemilieu vanuit onder andere de visserij-, mijnbouw- en scheepvaartbelangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, over welke instrumenten gaat het hier en welke instrumenten zijn voor Nederland essentieel?
De EU en haar lidstaten hebben gezamenlijk opgetreden in de BBNJ-onderhandelingen en spraken daar met één stem. Nederland heeft gedurende het gehele proces van onderhandelingen een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten geleverd. De EU en haar lidstaten hebben tijdens de laatste intergouvernementele conferentie voor het BBNJ-verdrag van 20 februari tot en met 4 maart jl. actief bijgedragen aan het onderhandelingsproces. Hierbij was de inzet om te komen tot een zo effectief en ambitieus mogelijk instrument voor de bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht dat door zo veel mogelijk landen kan worden gesteund. Dit sluit tevens aan bij de ambities van de High Ambition Coalition, waarvan Nederland ook lid is.
Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (VN-Zeerechtverdrag) geeft het alomvattend juridisch kader voor het gebruik en beheer van de oceanen. In het VN-Zeerechtverdrag zijn echter niet alle onderwerpen tot in detail uitgewerkt en het is aan staten om, waar nodig, meer concrete afspraken te maken, in het bijzonder in het kader van (bestaande) mondiale, regionale en sectorale organisaties of verdragen. Het nieuwe BBNJ-verdrag zal na inwerkingtreding een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene doel van het VN-Zeerechtverdrag om het zeemilieu te beschermen. Een van deze maatregelen is het verplicht stellen van een milieueffectbeoordeling voor activiteiten op volle zee. Voor dit instrument is het gelukt om een effectief en breed gesteund proces in te richten. Een andere maatregel die het nieuwe verdrag mogelijk maakt is het instellen van gebiedsgerichte beheersinstrumenten, waaronder beschermde mariene gebieden, op volle zee. Voor deze maatregel is het gelukt om een ambitieus regelgevend kader vast te stellen. Na de inwerkingtreding van het BBNJ-verdrag zal de internationale gemeenschap hierdoor kunnen besluiten om beschermde mariene gebieden in te stellen op volle zee.
Bij het aanwijzen van dergelijke beschermde mariene gebieden en het instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet, naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het beschermingsdoel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten. Daarnaast zal moeten worden samengewerkt met bestaande mondiale, sectorale en regionale organisaties en/of verdragen die bevoegdheden hebben in dezelfde zeegebieden, zoals de Internationale Maritieme Organisatie, regionale visserijorganisaties, de Internationale Zeebodemautoriteit, en regionale zeeconventies zoals het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR). In het BBNJ-verdrag is vastgelegd dat de interpretatie en toepassing van zijn bepalingen deze organisaties en/of verdragen niet mag ondermijnen, maar de onderlinge samenhang en coördinatie juist dienen te bevorderen. Het BBNJ-verdrag zal daarmee een belangrijke rol moeten vervullen als mondiaal platform voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie van de verschillende organisaties en verdragen.
Bent u er mee bekend dat de Europese visserijsector voorstelt dat er in het VN-wereldzeeënverdrag geen maatregelen komen, die geregeld zijn via Regional fisheries management organisations (RFMO’s)?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Het voorstel van de Europese visserijorganisaties riep op om dubbele bevoegdheden tussen bestaande organisaties en/of verdragen en dit nieuwe verdrag te voorkomen. De mariene biodiversiteit op de volle zee wordt beïnvloed door de cumulatieve impact van activiteiten, waaronder visserij, scheepvaart en diepzeemijnbouw. Daarom was het van groot belang om de juiste verhouding te vinden tussen het BBNJ-verdrag en de organisaties en/of verdragen die dergelijke activiteiten reguleren, zodat zij waar nodig wel aangevuld kunnen worden.
In het BBNJ-verdrag is vastgelegd dat de interpretatie en toepassing van zijn bepalingen deze organisaties en/of verdragen niet mag ondermijnen, maar de onderlinge samenhang en coördinatie dienen te bevorderen. Het BBNJ-verdrag en de daar in opgerichte Vergadering van Verdragspartijen (COP) zal een belangrijke rol moeten vervullen als mondiaal platform voor een meer gestructureerde raadpleging en onderlinge coördinatie van de verschillende organisaties en verdragen (zie ook antwoord op vraag3.
Met dit eindresultaat waren ook de Europese visserijorganisaties tevreden en daarom hebben zij dit nieuwe verdrag van harte verwelkomd.
Bent u er mee bekend dat de RFMO's alleen gaan over visserij-maatregelen, zoals vangstlimieten, en niet echte biodiversiteits- en klimaatoverwegingen meenemen?
Ja, mede daarom heeft Nederland, samen met de EU en haar lidstaten, meegewerkt aan dit verdrag dat is gericht op de bescherming en het duurzaam gebruik van mariene biodiversiteit op de volle zee. Verwacht wordt dat middels het BBNJ-verdrag nauwer kan worden samengewerkt met dergelijke organisaties. Zo wordt getracht een breder draagvlak te creëren voor deze doelen, waardoor deze ook sturing geven aan maatregelen onder andere organisaties.
Bent u er mee bekend dat de Europese visserijsector suggereert dat milieueffectbeoordelingen niet vereist zijn voor vaartuigen die onder beheersmaatregelen van RFMO’s vallen? Wat vindt u daar van?
Het BBNJ-verdrag voorziet in nauwe samenwerking tussen en met bestaande regionale, mondiale en sectorale organisaties. Zo ook op het gebied van milieueffectrapportages (MERs), waarvoor het BBNJ-verdrag een gedegen MER-procedure instelt die in principe van toepassing is op alle activiteiten op volle zee.
Om dubbele milieubeoordelingen te vermijden is echter afgesproken dat een milieubeoordeling niet nodig is wanneer er al een dergelijke beoordeling is uitgevoerd onder de regels van een andere internationale organisatie of verdrag, en (1) de reeds gevolgde beoordeling van een vergelijkbare kwaliteit is als de procedure onder het BBNJ-verdrag; of (2) de reeds gevolgde procedure er in voorziet dat de effecten van een beoogde activiteit worden voorkomen, gemitigeerd en/of beheerst zodanig dat de drempel (threshold) voor een MER-procedure onder het BBNJ-verdrag niet wordt gehaald.
Deelt u de mening dat het VN-wereldzeeënverdrag de facto geen effect zal hebben op oceaanbeheer, als er in dat verdrag geen mechanismen worden ingebouwd die de druk van visserij kan beïnvloeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismen zal Nederland voorstellen of eisen om te garanderen dat het VN- wereldzeeënverdrag besluiten van RFMO's kan beïnvloeden?
In het VN-Zeerechtverdrag zijn reeds verplichtingen opgenomen over de bescherming van het mariene milieu en mariene biodiversiteit. Middels het BBNJ-verdrag worden deze verplichtingen verder uitgewerkt. Zo vormen de verdragen samen een duidelijker kader voor effectief oceaanbeheer.
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen (natuur-)waarden zijn, welke internationale doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast en door wie is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt, de geldende mandaten, en de activiteiten die in dat gebied plaatsvinden.
Het BBNJ-verdrag dient bestaande verdragen en organisaties niet te ondermijnen en heeft daarbij nadrukkelijk de taak om in gesprek te gaan over hun rol en handelen ten aanzien van de bescherming en het duurzaam gebruik van mariene biodiversiteit op de volle zee. Middels deze functie van het BBNJ-verdrag kunnen deze doelen ook uitgedragen worden bij bestaande organisaties, zoals RFMOs. Daarvoor zet Nederland zich in verschillende internationale gremia voortdurend in.
Kunt u deze vragen vóór het einde van de sessie, uiterlijk op 1 maart 2023 beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden, omdat de indiening van de vragen samenviel met de afwezigheid van mijn ambtenaren die in New York waren vanwege de intergouvernementele conferentie (van 20 februari tot en met 4 maart 2023). Daar hebben zij zich volledig ingezet om zo spoedig mogelijk tot afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag te komen.
De hoogst mogelijke koninklijke onderscheiding voor de heer Zwartendijk |
|
Nilüfer Gündoğan (Gündogan), Derk Jan Eppink (JA21), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Olaf Ephraim (FVD), Jasper van Dijk (SP), Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK), Caroline van der Plas (BBB), Ruben Brekelmans (VVD), Liane den Haan (GOUD), Ralf Dekker (FVD), Pieter Omtzigt , Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het verhaal over Jan Zwartendijk in het boek «De rechtvaardigen» van Jan Brokken (2018), waarin uiteen wordt gezet hoe hij duizenden Joden redde tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de heer Zwartendijk een reprimande kreeg voor zijn heldhaftige gedrag?1
Het moge duidelijk zijn dat de heer Zwartendijk geen berisping verdiende voor zijn buitengewoon moedig handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als dit is gebeurd was dit volstrekt ongepast. De secretaris-generaal van mijn ministerie heeft deze boodschap, inclusief excuses, in 2018 dan ook nadrukkelijk gedeeld in een brief aan de familie van de heer Zwartendijk. Bij de onthulling van het monument voor de heer Zwartendijk in Kaunas in 2018 hebben Zijne Majesteit de Koning en mijn voorganger persoonlijk gesproken met de zoon en dochter van de heer Zwartendijk, waarbij grote bewondering is betuigd voor het optreden van hun vader in 1940.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken reeds aangaf dat Zwartendijk erkenning en eerbetoon verdient voor zijn dappere gedrag?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de open brief aan de Koning, waarin wordt opgeroepen om Zwartendijk alsnog de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding te verlenen?3
Ja.
Deelt u de mening uit de genoemde open brief dat de belofte van «nooit meer» begint bij het voorkomen van haat en dat het eren van diegenen die destijds in verzet kwamen daar onderdeel van is, omdat dit de rolmodellen zijn om ons aan te spiegelen in tijden van morele dilemma’s?
Ja.
Bent u gezien het feit dat Zwartendijk in Litouwen handelde als vertegenwoordiger van de Nederlandse staat bereid om de heer Zwartendijk voor te dragen voor de hoogst mogelijke Koninklijke onderscheiding? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid daarvoor zo nodig het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau aan te passen om ook postume verlening van onderscheidingen mogelijk te maken?4
Ik deel de bewondering voor het heldhaftig optreden van de heer Zwartendijk die in uw vragen, en in de open brief naar de Koning, wordt geuit. Ik ben dan ook van harte bereid om het Kapittel voor de Civiele Orden om advies te vragen of de heer Zwartendijk postuum kan worden voorgedragen voor de Erepenning voor Menslievend Hulpbetoon, in goud. Bij een positief advies zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de heer Zwartendijk formeel voordragen voor deze onderscheiding. De Erepenning in goud geldt als één van de hoogste onderscheidingen van Nederland. Sinds 1822 werd deze onderscheiding slechts 99 keer toegekend, laatstelijk in 1964.
Op 9 juli 1951 besloot de ministerraad om (na het verstrijken van een termijn van een jaar) geen aanvragen voor onderscheidingen voor verzetsdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog meer in behandeling te nemen. Dit besluit is nog steeds van kracht, en er is sindsdien niet meer van afgeweken. De regering acht de verdiensten van de heer Zwartendijk echter dermate uitzonderlijk, gezien het zeer hoge aantal mensen die mede dankzij hem aan de Holocaust hebben kunnen ontkomen, dat zij bereid is om in zijn geval eenmalig van het besluit uit 1951 af te wijken. De ministerraad heeft tijdens haar vergadering op 21 april jl. hiertoe besloten. Hiermee wordt het Kapittel voor de Civiele Orden bij wijze van hoge uitzondering in staat gesteld om bovengenoemde adviesaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Het is tot slot belangrijk om te vermelden dat de heer Zwartendijk in 1956 ook al Koninklijk is onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken. In de ondersteunende brief voor deze onderscheiding van zijn werkgever, Philips, wordt gerefereerd aan zijn functie als consul in Litouwen «in welke functie hij tal van personen van Joodse afkomst in de gelegenheid stelde de Duitse dreiging te ontlopen door uit te wijken naar Curaçao». In de officiële voordracht door Minister Beyen en Minister Luns uit 1956 voor deze onderscheiding wordt niet specifiek gerefereerd aan de visa die hij verleende, maar wel waarderend gesproken over zijn werk in Litouwen: «Tijdens de Russische bezetting heeft betrokkene zowel de Nederlandse als de specifieke Philipsbelangen met voorbeeldig vasthoudendheid beschermd.»De volle toedracht en de omvang van de inzet van de heer Zwartendijk zijn pas later bekend geworden.
Bent u bereid een standbeeld te plaatsen of gedenkplaat op te hangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Jan Zwartendijk en de overige bij deze reddingsactie betrokken diplomaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid bovenstaande met spoed te verwezenlijken gezien de leeftijd van de kinderen van de heer Zwartendijk?
Ik deel uw mening dat een gedenkteken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de heer Zwartendijk en de diplomaten die zich met hem hebben ingezet voor Joodse vluchtelingen, passend zou zijn. De voorbereidingen daartoe zijn reeds in gang gezet.
Het feit dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt te zijn |
|
Christine Teunissen (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat al meerdere landen zich officieel tegen diepzeemijnbouw hebben uitgesproken, zoals Frankrijk, of officieel hebben aangegeven nog niet te willen beginnen met diepzeemijnbouw vanuit het voorzorgsprincipe, zoals Duitsland?1
In het mondiaal krachtenveld bestaat erkenning van de risico’s voor milieu en biodiversiteit. Sommige landen vinden het om die reden nodig om een pas op de plaats te maken. Zij bepleiten een verbod op, dan wel tijdelijk af te zien van, exploitatieactiviteiten in de diepzee. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere belangen, zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming van nationale grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid. Ook hebben diverse landen, waaronder Duitsland, Frankrijk en België, contracten bij de Autoriteit voor exploratieactiviteiten in de diepzee.
Klopt het dat Nederland nog geen definitief, officieel inhoudelijk standpunt heeft ingenomen met betrekking tot diepzeemijnbouw? Zo ja, wanneer zal het standpunt worden ingenomen, en zal het nog aan de Kamer worden voorgelegd? Zo nee, wat is het officiële standpunt, hoe is dit tot stand gekomen en hoe zijn de uitgangspunten van het kabinet om strikte invulling te geven aan zowel het voorzorgsprincipe als de cumulatie van effecten hierin meegenomen?
Dat klopt. In antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 2022 (Kamerstuk 3380, vergaderjaar 2021–2022) en in antwoord op de schriftelijke vragen over de Nationale Grondstoffenstrategie die reeds aan uw Kamer zijn verzonden, heeft het kabinet aangegeven dat het nog een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw moet innemen en uw Kamer hierover nader zal informeren. Het kabinet beraadt zich hier momenteel nog op en verwacht uw Kamer hier op korte termijn, uiterlijk voor de zomer, over te informeren. Ten aanzien van de uitgangspunten en belangen die het kabinet mee zal wegen om tot een zorgvuldige standpuntbepaling zal komen, is een toelichting opgenomen in het antwoord op vraag 13.
Kunt u aan de hand van een casus uitleggen wat betekent strikte invulling van het voorzorgsprincipe voor dit kabinet betekent?
In de context van diepzeemijnbouw betekent toepassing van het voorzorgsbeginsel voor het kabinet dat geen exploitatie van de grondstoffen van de internationale zeebodem zou mogen plaatsvinden totdat de gevolgen van dergelijke exploitatie voor het mariene milieu, biodiversiteit en andere menselijke activiteiten voldoende zijn onderzocht, de risico’s worden begrepen en kan worden aangetoond dat technologieën en werkwijzen voor de winning van grondstoffen geen ernstige milieuschade veroorzaken, zoals ook verwoord in de 2020 EU-Raadsconclusies inzake biodiversiteit en de 2022 EU-Raadsconclusies inzake internationaal oceaanbeheer.
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt te zijn, omdat de vraag naar kritische mineralen van nu tot 2050 tussen de 20% en 58% verminderd kan worden, wanneer ingezet wordt op circulaire economie en nieuwe technologie? Zo ja, wat is uw reactie hierop?2, 3
Het onderzoek uitgevoerd door onderzoeksorganisatie SINTEF voor het World Wildlife Fund (WWF) is bekend en het kabinet deelt de opvatting dat grondstoffen-efficiëntie en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. In de grondstoffenstrategie en het nationaal programma circulaire economie is aangeven dat het kabinet dergelijk onderzoek naar innovatie, substitutie en de omslag naar circulaire economie ziet als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten.
In scenario’s ontwikkeld door de International Energy Agency (IEA) wordt aangegeven dat als gevolg van de energietransitie de vraag naar mineralen zeer sterk zal stijgen.4 Zo stijgt in het IEA-scenario van een energietransitie die correspondeert met de klimaatdoelen van Parijs de vraag naar kobalt met een factor 21 en de vraag naar lithium met een factor 42 ten opzichte van 2020. Op dit moment is Nederland voor de import van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van landen buiten de Europese Unie, waaronder China.
De SINTEF-onderzoekers schatten in dat in 2050 de meeste mineralen voor de groene transitie door recycling te verkrijgen zijn. Voor de komende twee decennia zal volgens het rapport echter meer (primaire) winning en raffinage van kritieke grondstoffen nodig zijn. Het kabinet deelt de visie in het rapport dat – naast de inzet op innovatie, substitutie en circulariteit – deze winning en raffinage zo duurzaam mogelijk moet zijn, en dat gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van kritieke metalen en mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.
Bent u ermee bekend dat het onderzoek ook aantoont dat er genoeg mineralen zijn, die op land gewonnen worden, om te voorzien in de vraag op korte en middellange termijn?
Hoe beter we erin slagen kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen. De onderzoekers benadrukken in het rapport echter dat naast circulariteit en vraagvermindering ook opschaling van mijnbouw nodig is. Bij voorkeur wordt daartoe volgens het rapport zoveel mogelijk geïnvesteerd in bestaande mijngebieden in plaats van nieuwe mijngebieden te ontwikkelen. De onderzoekers geven echter ook aan dat de bestaande reserves die economisch rendabel zijn, niet voor alle grondstoffen voldoende zijn om in de voorziene vraagtoename te voorzien, in het bijzonder niet voor lithium, nikkel en kobalt. Door ontdekking van nieuwe reserves en door vraagvermindering en circulariteit komen de geschatte vraag en het geschatte aanbod dichter bij elkaar.
Het kabinet deelt daarbij de visie in het rapport dat de winning en raffinage van kritieke grondstoffen die nodig is om op kortere termijn in de vraag te voorzien zo duurzaam mogelijk moet zijn, en dat gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk. Inzet op meer duurzame winning en verwerking van kritieke grondstoffen is ook een van de vijf handelingsperspectieven zoals geschetst in de grondstoffenstrategie.
Bent u het eens met de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek dat diepzeemijnbouw onnodig is? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u uw argumenten? Zo ja, hoe zal dit onderzoek het definitieve standpunt van Nederland beïnvloeden, indien dit nog niet is vastgesteld, en indien Nederland wel een definitief standpunt heeft ingenomen, hoe is dit onderzoek meegewogen in het opstellen hiervan, aangezien het feit dat de inzet van Nederland erop gericht is om de laatste stand van de wetenschap mee te nemen?4
Het kabinet neemt dit onderzoek evenals andere beschikbare onderzoeken mee in het opstellen van een nader standpunt over diepzeemijnbouw. Hierin weegt het kabinet het onderzoeken en begrijpen van de milieurisico’s van diepzeemijnbouw, de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen en de brede voetafdruk van de winning van die grondstoffen mee, evenals het belang van open strategische autonomie (OSA). Diepzeemijnbouw kan mogelijk een bijdrage leveren aan het vergroten van de Nederlandse en Europese productiecapaciteit van kritieke grondstoffen, en zou daarmee risico’s van strategische afhankelijkheden in dit domein kunnen mitigeren. In dat kader wordt op dit moment een verkennend onderzoek uitgevoerd in hoeverre diepzeemijnbouw kan bijdragen aan de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor Nederland.Voor het kabinet staat voorop dat eventuele exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden.
Deelt u het inzicht dat bij een start van diepzeemijnbouw het nog 10 tot 15 jaar zal duren voordat de metalen op de markt komen, mede gezien er nog geen verwerkingscapaciteit voor is? Zo nee, waarom niet en op welke onderzoeken baseert u uw argumenten? Zo ja, hoe zal dit aspect meegewogen worden in het definitieve standpunt van Nederland, indien er nog geen is? En als het er wel is, hoe is dit aspect dan meegewogen?5
Het kabinet stelt in de grondstoffenstrategie dat er vanuit het oogpunt van leveringszekerheid ook ingezet moet worden op het opbouwen van raffinagecapaciteit van kritieke grondstoffen in de Europese Unie om knelpunten in dat deel van de keten te adresseren. Op dit moment is nog niet duidelijk hoeveel tijd het kost om verwerkingscapaciteit op te schalen en of verwerkingscapaciteit een knelpunt zal vormen in het vergroten van het aanbod van kritieke grondstoffen. De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven zal het kabinet meewegen in de bepaling van het standpunt.
Bent u het ermee eens dat bovengenoemd tijdspad, diepzeemijnbouw overbodig maakt, met name wanneer ingezet wordt op een circulaire economie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beïnvloedt dit het definitieve standpunt, indien dit nog niet is ingenomen en anders hoe heeft dit besef het definitieve standpunt van Nederland beïnvloedt?
De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven en de verwachte marktontwikkeling, waaronder de inzet op een circulaire economie, zal het kabinet meewegen in de bepaling van het standpunt.
Klopt het dat Nederland voor de jaren 2023 en 2025 is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven waar de huidige discussie over gaat en klopt het dat het wel of niet toestaan van diepzeemijnbouw onderdeel van de discussie is?
Nederland is momenteel lid van de Raad van de Autoriteit. Het lidmaatschap van Nederland van de Raad is onderdeel van een rotatieafspraak tussen het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Noorwegen en Nederland voor de periode 2021–2024. Nederland zal in 2024 zijn stoel afstaan aan Noorwegen. Voor de periode vanaf 2025 gaat een nieuwe ronde in en zal Nederland, mits herkozen, opnieuw lid zijn van de Raad. Nederland is als verdragspartij bij het VN-Zeerechtverdrag altijd vertegenwoordigd in de Assemblée van de Autoriteit.
Op dit moment werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie van de internationale zeebodem. Deze regeling zal de grondslag vormen voor besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten. De huidige discussies met betrekking tot de regeling gaan over de voorwaarden op basis waarvan zal worden beoordeeld of toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kunnen worden goedgekeurd of moeten worden afgewezen.
In het mondiaal krachtenveld bestaat erkenning van de risico’s voor milieu en biodiversiteit en de noodzaak tot nader wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw. Sommige landen vinden het om die reden nodig om een pas op de plaats te maken. Zij bepleiten een verbod op, dan wel tijdelijk af te zien van, exploitatieactiviteiten in de diepzee, ten minste totdat meer bekend is over de mogelijke risico’s. Tegelijkertijd is er positionering van landen op basis van andere belangen, zoals toegang tot grondstoffen op de internationale zeebodem, bescherming van nationale grondstoffenposities, en verdeling van opbrengsten op grond van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld en van strategische afhankelijkheden zal het kabinet de inzet van andere landen ten aanzien van eventuele exploitatie van de grondstoffen van de internationale zeebodem goed in het oog houden.
Klopt het dat tijdens de juli bijeenkomst van dit jaar (5-21 juli) de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit mogelijk kan besluiten of diepzeemijnbouw wordt toegestaan op basis van de dan ontwikkelde regelgeving, of mogelijk kan besluiten dat meer regelgeving nodig is, of zelfs kan besluiten dat er nog geen regels zijn en dat bedrijven zonder regelgeving aan de slag kunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor wanneer zal Nederland een definitief standpunt innemen, indien dit nog niet is ingenomen, en wanneer vindt Nederland dat haar uitgangspunten voldoende zijn meegenomen (strikte invulling voorzorgsprincipe) en dat regelgeving adequaat genoeg is?6
Zoals aangegeven in het antwoord op voorgaande vraag 9 werkt de Autoriteit momenteel aan een volledige regeling voor exploitatie van de internationale zeebodem. Deze regeling zal de grondslag vormen voor besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten. De huidige discussies met betrekking tot de regeling gaan over de voorwaarden op basis waarvan zal worden beoordeeld of toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kunnen worden goedgekeurd of moeten worden afgewezen.
Het kabinet beraadt zich momenteel nog op een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw en verwacht Uw Kamer hier op korte termijn, en uiterlijk voor de zomer gelet op de juli bijeenkomst van de Raad van de Autoriteit, over te informeren (zie ook het antwoord op vraag 2). Uitgangspunt voor Nederland is dat diepzeemijnbouwactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten mogen plaatsvinden, om te voorkomen dat de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen wordt aangetast. Dit vereist voldoende wetenschappelijke kennis van de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouwactiviteiten voor het mariene milieu van de diepzee. Nederland ondersteunt wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu en ecosysteem om bij te dragen aan de benodigde kennisbasis. Ook is de strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist. Voornoemde voorwaarden zullen eerst moeten worden verankerd in het (internationale) beleid en de (internationale) regelgeving van de Autoriteit.
Als gevolg van de activering van de zogenaamde «tweejaarsbepaling» door Nauru spant de Autoriteit zich in om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen. Op grond van de tweejaarsbepaling hebben verdragspartijen bij het VN-Zeerechtverdrag (of hun staatsondernemingen of door hen gesteunde private ondernemingen) de mogelijkheid om vanaf die datum (juli 2023) aanvragen voor exploitatievergunningen in te dienen. De Raad dient dan te besluiten over eventuele aanvragen zonder dat een volledige exploitatieregeling is vastgesteld (het «what-if-scenario»). Nederland, en met Nederland een meerderheid van staten, heeft tijdens ISBA 27 opnieuw aangegeven dat exploitatie van grondstoffen van de internationale zeebodem in ieder geval niet zou moeten worden toegestaan totdat de exploitatieregeling tot stand is gekomen.
Is het mogelijk dat Nederland diepzeemijnbouw zonder strikte milieuvoorwaarden of regelgeving steunt? Zo ja, wanneer steunt Nederland diepzeemijnbouw niet? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt voor Nederland is dat diepzeemijnbouwactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, om te voorkomen dat de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen wordt aangetast. Dit vereist voldoende wetenschappelijke kennis van de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouwactiviteiten voor het mariene milieu van de diepzee. Nederland ondersteunt wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu en ecosysteem om bij te dragen aan de benodigde kennisbasis. Ook is de strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist. Zoals verwoord in de 2020 EU-Raadsconclusies inzake biodiversiteit en de 2022 EU-Raadsconclusies inzake oceaanbeheer betekent dit dat (a) de gevolgen van eventuele exploitatie van de grondstoffen van de internationale zeebodem voor het mariene milieu, biodiversiteit en andere menselijke activiteiten voldoende moeten zijn onderzocht, (b) de risico’s van exploitatie worden begrepen, en (c) kan worden aangetoond dat technologieën en werkwijzen voor de winning van grondstoffen geen ernstige milieuschade veroorzaken. Bovenstaande voorwaarden zullen eerst moeten worden verankerd in het (internationale) beleid en de (internationale) regelgeving van de Autoriteit. Pas dan zal de Autoriteit – en Nederland als lid van de Autoriteit – aanvragen voor exploitatieactiviteiten kunnen beoordelen en daarover besluiten.
Klopt het dat het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC adviseurs van de Nederlandse delegatie zijn? Zo ja, welke andere organisaties vormen onderdeel van de delegatie, en zijn hier ook natuurbeschermingsorganisaties bij betrokken en zo nee, waarom niet?
De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit vertegenwoordigers van Nederland en adviseurs. Vertegenwoordigers binnen de Nederlandse delegatie zijn medewerkers van de betrokken departementen. Daarnaast maken vanwege de daar beschikbare kennis en expertise medewerkers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, als adviseur onderdeel uit van de Nederlandse delegatie. Bij eerdere vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC als adviseurs aanwezig. Dit jaar maken ook medewerkers van het Netherlands Institute for the Law of the Sea (NILOS) als adviseur deel uit van de delegatie. Daarnaast vindt veelvuldig uitwisseling plaats tussen de Nederlandse delegatie en vertegenwoordigers van natuurbeschermingsorganisaties die actief betrokken zijn bij het werk van de Autoriteit. Zie ook de beantwoording van vragen van de leden Van Raan en Teunissen (Partij voor de Dieren) over «de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw» van 4 juli 2022 (Kamerstuk 3380, vergaderjaar 2021–2022) en in antwoord op de schriftelijke vragen over de Nationale Grondstoffenstrategie die reeds aan uw Kamer zijn verzonden.
Klopt het dat Nederland al betrokken is bij de diepzeemijnbouw exploratie vanuit haar scheepsbouwsector, zoals onder andere door IHC? Zo ja, hoe sluit u uit dat het Nederlandse standpunt mogelijk meer beïnvloed wordt door economische overwegingen dan door wetenschappelijke inzichten en de inzet voor strikte invulling van het voorzorgsprincipe?
Het klopt dat Nederlandse maritieme bedrijven betrokken zijn bij diepzeemijnbouw, waaronder bij exploratieactiviteiten in gebieden onder beheer van de Autoriteit. Daarnaast zijn Nederlandse kennisinstellingen actief betrokken bij (milieu)wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van diepzeemijnbouw. Hier is de Nederlandse overheid in voorkomende gevallen bij betrokken via het verstrekken van onderzoekssubsidies; zie ook het antwoord op vraag 16. Het kabinet zal de beschikbare kennis en expertise van alle betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld, waaronder kennisinstellingen, bedrijfsleven en andere non-gouvernementele organisaties, blijven benutten om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 12.
De standpuntbepaling over diepzeemijnbouw raakt aan uiteenlopende beleidsterreinen en belangen, waaronder de beschikbaarheid van kritieke grondstoffen voor de energie- en andere transities en het daarbij verminderen van (risicovolle) strategische afhankelijkheden, de klimaatdoelen en de bescherming van biodiversiteit en de oceanen. Het kabinet zal ten aanzien van al deze onderwerpen en belangen een integrale afweging maken. Onderdeel hiervan is een verkenning van het strategisch belang van diepzeemijnbouw voor Nederland, de verschillende vormen van Nederlandse publieke betrokkenheid bij diepzeemijnbouw (waaronder wetenschappelijk onderzoek en exploratie) en kansen voor het Nederlandse maritieme cluster. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden, op basis van het voorzorgsbeginsel en voldoende wetenschappelijke kennis over de gevolgen van diepzeemijnbouw (zie ook het antwoord op de vragen 3, 9, 10 en 11).
Bent u ermee bekend dat het eerste diepzeemijnbouwschip dat nu tests uitvoert in de Grote Oceaan mijnafval dumpt tijdens deze tests, zoals is te zien in undercover beelden? Zo ja, wat is uw reactie hierop en wat gaat u doen waar mogelijk om deze dump te stoppen, dan wel te voorkomen dat het nogmaals gebeurt?7
Het kabinet heeft uit berichtgeving in de media kennisgenomen van de eerste testen die zijn uitgevoerd in de Grote Oceaan, waaronder beelden daarvan. Voor deze testen is toestemming verleend door de Autoriteit, op basis van een milieueffectrapportage en monitoringsplan. Het is het kabinet bekend dat tijdens de testen een onvoorziene lozing heeft plaatsgevonden die door het bedrijf bij de Autoriteit is gemeld. Het is niet duidelijk welk gevolg aan deze melding is gegeven op basis van de procedures van de Autoriteit met betrekking tot proefdiepzeemijnbouwactiviteiten («test mining»). Vanwege deze en andere onduidelijkheden heeft Nederland vorig jaar een voorstel ingediend om deze procedures van de Autoriteit te verbeteren, waaronder ten aanzien van transparantie. Dit heeft geresulteerd in het besluit van de Raad om aanbevelingen van de LTC omtrent de goedkeuring van proefdiepzeemijnbouwactiviteiten, alsmede de volledige onderliggende milieueffectrapportage, op de website van de Autoriteit te publiceren.
In algemene zin zet Nederland zich als lid van de Raad daarnaast in om de naleving door contractanten van exploratiecontracten te verbeteren. Het afgelopen jaar heeft Nederland daartoe (nieuwe) voorstellen gedaan. Op basis van een Nederlands voorstel heeft de Raad besloten om LTC te verzoeken om jaarlijks de contractanten die stelselmatig geen gehoor geven aan oproepen van de LTC omtrent het niet nakomen van hun contractuele verplichtingen bij naam te noemen («name and shame») in hun rapportage aan de Raad.
Tenslotte blijft Nederland in het kader van naleving en transparantie aandacht vragen voor de uitleg en toepassing van de bepalingen in het VN-Zeerechtverdrag over effectieve controle («effective control»). Nederland pleit voor een verregaande uitleg, waarbij naast regelgevende controle ook wordt gekeken naar economische controle. Dit is wat Nederland betreft nodig voor effectief toezicht op en handhaving van naleving door contractanten.
Indien er nu nog geen definitief standpunt is, zult u, gezien bovenstaande inzichten, het standpunt herzien, of blijft de inzet van Nederland om diepzeemijnbouw op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden met inachtneming van strikte milieuvoorwaarden? Zo ja, op welke wetenschappelijke argumenten baseert u dit? Zo nee, waarom niet?8
Zie het antwoord op vraag 11.
Bent u het ermee eens dat strikte invulling van het voorzorgsprincipe (uitgangspunt van de huidige Nederlandse inzet) ervoor pleit om tegen diepzeemijnbouw te stemmen, gezien de vele onduidelijkheden over het functioneren van diepzee-ecosystemen en de risico’s van diepzeemijnbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 moet het kabinet nog een nader inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Indien u niet bereid bent om tegen diepzeemijnbouw te stemmen, bent u dan minimaal bereid om zich actief in te zetten voor een tijdelijke stop op diepzeemijnbouw, op grond van het zojuist genoemde voorzorgsprincipe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de eerst volgende meeting van de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit op 13 maart 2023?
De beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met de beantwoording van de schriftelijke vragen van Uw Kamer over de Nationale Grondstoffenstrategie en de benodigde afstemming met meerdere ministeries.
Het bericht ‘Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag 'aan alle kanten'’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende Kooksfabriek 2 van Tata Steel blijkt verkeerd gebouwd: rookt en lekt vanaf eerste dag «aan alle kanten»»?1
Ja.
Klopt het dat de Kooksfabriek 2 van Tata Steel in 1972 voor een periode van 30 jaar is gebouwd en dat er al bij de ingebruikname constructiefouten bleken? Hoe kan het dat deze fabriek na 50 jaar nog altijd in bedrijf is?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG).
De mogelijke constructiefouten waarover wordt gesproken in de uitzending van EénVandaag worden door de OD NZKG onderzocht. De OD NZKG heeft EénVandaag en de melders verzocht om nadere informatie; de in de uitzending aangereikte informatie is onvoldoende om vast te kunnen stellen of er daadwerkelijk sprake is van constructiefouten. Daarnaast heeft de OD NZKG mij laten weten archiefonderzoek te doen in de archieven van de gemeente Velsen en in het Noord-Hollands archief naar de bouwvergunningverlening vanaf 1972 en daarna.
De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023.
De leeftijd van een fabriek is in zijn algemeenheid geen reden voor het in- of uit bedrijf nemen van een fabriek. Zolang een fabriek aan wet- en regelgeving voldoet – en daarmee aan de vergunning(en) – kan Tata Steel er voor kiezen een fabriek in bedrijf te laten. Indien eventuele gebreken in de constructie nu worden geconstateerd, kan dit aanleiding zijn voor het bevoegd gezag om in te grijpen.
Hoe kunt u achter het huidige toekomstplan van Tata Steel staan, terwijl deze giftige stoffen lekkende installatie dan vooralsnog tot 2030 in bedrijf blijft?
Zoals mijn voorganger aan uw Kamer heeft gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 227), werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, samen met de betrokken medeoverheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Voor de korte termijn werkt het bevoegd gezag aan het aanscherpen van de vergunningen en het intensiveren van toezicht en handhaving. De vergunningen van Tata Steel moeten – ongeacht de toekomstplannen – voldoen aan de wettelijke eisen en aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). Als dat niet het geval is treedt de OD NZKG handhavend op.
Een voorbeeld daarvan is de 3e Last Onder Dwangsom (LOD) en het onderzoek dat de OD NZKG doet naar de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken2. Verder werken alle betrokken partijen aan een zo snel mogelijke transitie naar een groene, schone en klimaatneutrale staalindustrie, waardoor de meest vervuilende onderdelen van Tata Steel gesloten kunnen worden.
Hoe verhoudt het openhouden van de Kooksfabriek 2 zich tot de doelstelling om onacceptabele gezondheidsrisico voor omwonenden uit te bannen?
De suggestie in deze vraag over het actief openhouden van de Kooksfabriek 2 onderschrijf ik niet. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt samen met de betrokken mede-overheden aan het zo snel mogelijk terugdringen van de milieu en gezondheidsrisico’s in de IJmond. Ook Kooksfabriek 2 valt onder deze aanpak.
Klopt het dat de milieudienst van de provincie Noord-Holland al jarenlang bekend is met het feit dat de constructie van Kooksfabriek 2 niet deugde? Wat is er met deze informatie gebeurd? Was dit wel of niet aanleiding om te handhaven? Welke maatregelen zijn toen getroffen? Waarom wel of waarom niet?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. Naar de vermeende constructiefouten wordt nader onderzoek gedaan. De eerste resultaten van het onderzoek verwacht de OD NZKG voor april 2023. Zie ook antwoord onder vraag 2.
Wist u dat er al in 2012 over eventuele sluiting van de Kooksfabriek 2 is gesproken? Welke rol heeft de milieudienst en het bevoegd gezag gespeeld bij dit besluit? Waarom is destijds besloten de fabriek open te houden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat hierover gesproken is met Tata Steel. Echter voor zover mijn informatie strekt, zijn over een eventuele sluiting van kooksfabriek 2 niet eerder concrete of besluitvormende afspraken gemaakt.
Het juridisch instrumentarium ontbreekt om de kooksfabriek 2 per direct te kunnen sluiten.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-stelsel (VTH) voor Tata Steel een overzicht geven van alle aan de leefomgeving gerelateerde vergunningen (milieu, water- en natuurvergunningen) die betrekking hebben op de Kooksfabriek 2 van Tata Steel? Kunt u aangeven of deze vergunningen voldoen aan de Beste Beschikbare Technieken-verplichting (BBT), zoals vastgelegd in de Richtlijn Industriële Emissies (RIE-richtlijn)? Zo nee, waarom zijn deze vergunningen onvoldoende geactualiseerd?
Voor het gevraagde overzicht van de vergunningen heb ik contact opgenomen met de OD NZKG, de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en Rijkswaterstaat.
De OD NZKG geeft aan dat de vergunning van Tata Steel op twee procedures na, voldoet aan BBT. Tata Steel bestaat uit een groot aantal IPPC-installaties (Integrated Prevention and Pollution Control) hierdoor is sprake van de actualisering van een groot aantal (95) BBT-conclusies. Vrijwel alle BBT conclusies van de BREF IJzer en Staal en de BREF Large Volume Inorganic Chemicals – Ammonia, Acids and Fertilisers (BREF LVIC) zijn in de omgevingsvergunning van Tata Steel geïmplementeerd. Er zijn nu nog twee procedures in behandeling: monitoring (BBT-conclusie 13–15 betreffende Meet- en controleprogramma (monitoring)) en BBT-conclusie 44 (emissiebeperking vulsystemen). Voor de laatste twee procedures is een ontwerpbeschikking gepubliceerd en deze zullen dit jaar nog worden omgezet naar een definitief besluit.
Het complete overzicht van de vergunningen behorende bij de Kooksfabrieken treft u in de bijlage.
Kunt u als eindverantwoordelijke voor het VTH-stelsel uitleggen hoe het kan dat Kooksfabriek 2 zeer veel incidenten heeft waarbij schadelijke polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) vrijkomen, een derde last onder dwangsom opgelegd heeft gekregen, maar toch doorgaat met het uitstoten van deze schadelijke stoffen? Hoe is dit te rijmen met de BBT-verplichting in de RIE-richtlijn?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de provincie Noord-Holland en de OD NZKG. De OD NZKG geeft aan dat bij de Kooksfabrieken ongare kooks momenteel niet worden vermeden. Dat betekent dat de vergunning niet wordt nageleefd. In de vergunning zijn ongare kooks niet toegestaan. De fabriek is dus wel conform BBT vergund, maar de vergunning wordt niet goed nageleefd. Daarmee voldoet de vergunning dus wel aan de BBT verplichting. Echter, Tata Steel neemt onvoldoende maatregelen om ongare kooks te vermijden. Vandaar dat er een handhavingstraject loopt wegens het niet voldoen aan de vergunning. De derde last onder dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Tata Steel heeft tegen de eerste 2 LOD’s geen bezwaar gemaakt. Door Tata Steel is bezwaar aangetekend tegen de derde LOD. Inmiddels hebben er drie verbeuringen plaatsgevonden van deze LOD. Ondertussen onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Is er voldoende wettelijke ruimte om Tata Steel boetes op te leggen met een hoogte die aan een bedrijf als Tata Steel voldoende financiële prikkel geeft om de uitstoot van schadelijke stoffen direct te beperken? Zo ja, waarom wordt die ruimte niet benut? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een last onder dwangsom is een zogenaamde herstelsanctie. Dat houdt in dat de sanctie is gericht op het beëindigen van een bepaalde overtreding en de rechtmatige situatie te herstellen. Een dwangsom is dus geen boete. De afweging over de hoogte van de dwangsom ligt bij het bevoegd gezag. De hoogte van de derde Last Onder Dwangsom (LOD) bedraagt € 100.000,- per overtreding tot een maximum van € 1,5 miljoen. Daarnaast onderzoekt de OD NZKG de mogelijkheden om de vergunning van de Kooksfabrieken in te trekken (zie ook antwoord op vraag 3).
Bent u bekend met de uitspraken een bestuursrechtadvocaat in de uitzending van de Hofbar op 31 januari jl. dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om de vergunning voor de Kooksfabriek 2 in te trekken als sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken? Deelt u de opvatting dat er inderdaad sprake is van ontoelaatbare gevolgen voor het milieu als het gaat om de Kooksfabriek 2?
Ja, daarmee ben ik bekend. Ik heb begrepen dat de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland contact heeft gehad met de betreffende bestuursrechtadvocaat. Dit gesprek heeft niet geleid tot een ander traject dan nu is ingezet. De OD NZKG zal ook nog contact opnemen met de betreffende bestuursrechtadvocaat.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgt dat het bevoegd gezag de bevoegdheid heeft om vergunningvoorschriften te stellen en aan te passen en ook om de vergunning in te trekken als daar een wettelijk omschreven grondslag voor is. Sluiting van de gehele fabriek of onderdelen daarvan is dan het gevolg van dat intrekkingsbesluit. In de praktijk gaat het om de vraag of in het concrete geval daadwerkelijk sprake is van feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het proportioneel is om van die wettelijk toegekende bevoegdheid gebruik te maken. Dat wordt nu door het bevoegd gezag, in het kader van de derde dwangsom, onderzocht en vereist zorgvuldigheid.
Wat is uw oordeel over het feit dat het bevoegd gezag zegt «scherp aan de wind te varen»? Waarom maakt het bevoegd gezag dan geen gebruik van deze juridische mogelijkheid om de vergunning van Kooksfabriek 2 in te trekken?
Die uitspraak is aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, en het is niet aan mij daarover te oordelen. Wel ben ik van mening dat door het bevoegd gezag zoals eerder aangegeven hard wordt gewerkt aan het aanscherpen van de vergunning. Met betrekking tot de mogelijkheid van intrekking van de vergunning verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Gaat u, gezien uw stelselverantwoordelijkheid, het bevoegd gezag ertoe bewegen om de vergunning van de Kooksfabriek 2 in te trekken?
Nee, het bevoegd gezag de Provincie Noord-Holland is hiervoor verantwoordelijk. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied onderzoekt de juridische mogelijkheden om de vergunning in te trekken, als ook de derde last onder dwangsom in het kader van het voorschrift om de rauwe kooks tegen te gaan, niet afdoende gewerkt heeft.
Hoe ver is de provincie met het aangekondigde juridische onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten? En in hoeverre bent u in contact met de provincie over de voortgang van dit onderzoek?
De eerste resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 te sluiten, worden verwacht vóór de zomer 2023. Ik heb hierover contact met de provincie Noord-Holland.
Is het huidige VTH-stelsel, zoals dat toegepast wordt op Tata Steel, in de praktijk in staat om een gezonde leefomgeving voor omwonenden te waarborgen? Zo ja, waarom wordt er in de praktijk onvoldoende gehandhaafd? Zo nee, wat gaat u aan het VTH-stelsel doen om dit wel mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar mijn brief van 16 januari 2023 waarin is aangegeven dat de landelijke aanpak voor Tata Steel is gecontinueerd. Het gaat hierbij om het aanscherpen van vergunningen, intensiveren van toezicht, monitoring van de resultaten Roadmap+ en aanscherpen van Europese en nationale wet- en regelgeving (Kamerstuk 28 089, nr. 246). Daarnaast is het interbestuurlijke programma versterking VTH-stelsel ingericht. Doel van dit programma is om langs de lijnen van de adviezen van de commissie Van Aartsen te komen tot essentiële verbeteringen in het VTH-stelsel en de uitvoering daarvan.
Heeft u als bevoegd gezag kennis van de hoeveelheid (schadelijke) stoffen die Tata Steel in het oppervlaktewater loost? Kunt u deze gegevens delen? Wilt u aangeven of deze voldoen aan de wettelijke normen? Handhaaft u daarop?
Ja. Tata Steel rapporteert haar emissies via het elektronische milieujaarverslag (eMJV). Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd via Bedrijfsrapporten | Emissieregistratie3. Het onderliggende meet- en registratiesysteem wordt door Rijkswaterstaat geverifieerd en de opgegeven vrachten worden gevalideerd. Hiervoor gebruikt Rijkswaterstaat haar eigen waarnemingen die in het kader van toezicht worden verzameld. Met dit stelsel ziet Rijkswaterstaat erop toe dat Tata Steel de lozingseisen uit de watervergunning, die op basis van de vigerende regelgeving worden bepaald, respecteert.
Een zeer beperkt deel van het terrein kan tot afstroming leiden naar het watersysteem van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, bijvoorbeeld bij extreme regenval. Vanuit waterkwaliteitsmetingen, die het hoogheemraadschap in dit gebied doet, zijn geen verhoogde waardes waargenomen die terug te leiden zijn naar Tata Steel.
Hoeveel waterschapsbelasting en rioolheffing betaalt Tata Steel jaarlijks?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft laten weten dat deze gegevens niet verstrekt kunnen worden. Dit valt namelijk onder de fiscale geheimhoudingsplicht
Kunt u een overzicht geven van alle fossiele subsidies die Tata Steel jaarlijks geniet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Tata Steel gebruikt elektriciteit, kolen en aardgas in haar productieproces. De elektriciteit en het aardgas die worden gebruikt voor metallurgische procedés zijn vrijgesteld van het betalen van energiebelasting. Deze vrijstelling vervalt, tezamen met de vrijstelling op elektriciteit voor mineralogische procedés, per 2025.
Voor zover Tata Steel van de vrijstelling voor metallurgische procedés en de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik gebruik maakt, is er sprake van fossiele subsidie. De budgettaire omvang van vrijstelling voor metallurgische procedés en metallurgische procedés tezamen bedroeg in 2022 € 122 miljoen en de budgettaire omvang van de inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik bedroeg in 2022 € 26 miljoen (Kamerstuk 36 200, nr. 2).
Daarnaast heeft Tata Steel orig jaar heeft Tata Steel 14,1 miljoen euro ontvangen vanuit de IKC-ETS (subsidie indirecte kostencompensatie). Er zijn wel voorwaarden verbonden aan deze subsidie. Het komt erop neer dat Tata Steel vanaf 2023 een CO2-reductieplan moet inleveren waarin Tata Steel aantoont dat over de looptijd van de regeling 15% CO2 reductie is behaald. Als daar niet aan wordt voldaan, dan kan de subsidie teruggevorderd worden.
Tata heeft ook Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) subsidie gekregen ter hoogte van € 926.609,- voor het project «Pilot DRP & REF Technologie4».
Wanneer verwacht u de «Letter of Intent» tussen overheid en Tata Steel te kunnen delen met de Kamer? Hoe verlopen de onderhandelingen daartoe? Waarom is het de Minister niet gelukt om de maatwerkafspraken met specifiek Tata Steel Nederland voor einde van het jaar 2022 (zoals eerder de planning was voor de maatwerkafspraken) naar de kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het voorziene tijdspad om te komen tot een maatwerkafspraak met Tata Steel beschreven in de Kamerbrief over de maatwerkafspraken in de zomer van 2022 (Kamerstuk 29 826, nr. 148). Daarin wordt expliciet aangegeven dat er geen harde garanties gegeven kunnen worden over het tijdspad voor de maatwerkafspraken met Tata Steel. Dit geldt ook voor de Joint Letter of Intent met het bedrijf.
Het bedrijf is namelijk eerst aan zet om de weg naar groen staal en de specifieke ondersteuningsvraag aan het Rijk helder nader uit te werken.
Eind vorig jaar (2022) heeft Tata Steel informatie over haar lange termijn verduurzamingsplannen – zijnde een Direct Reduced Iron productieproces op waterstof – met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat gedeeld. De informatie moet echter nog nader aangevuld worden door het bedrijf, zoals met de concrete financieringsplannen en de effecten van de nieuwe installaties op de leefomgeving. Alhoewel ik niet in detail kan treden over de aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke informatie, is deze informatie en opvolgende analyses essentieel voor het Ministerie van Economische Zaken om de plannen te beoordelen. Er zal vastgesteld moeten worden of de plannen ook daadwerkelijk steun behoeven en leiden tot de beloofde verbeteringen van het klimaat- en het milieu. Vervolgens kan er een oordeel gevormd worden over de vraag of en hoe de plannen van Tata Steel gefaciliteerd kunnen worden door het Rijk. De overheden spannen zich dan ook in navolging van het Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) in om waar mogelijk klaar te staan om de verduurzamingsopgave van het bedrijf zo snel mogelijk te realiseren.
Verwacht u dat het sluiten van de Kooksfabriek 2 wordt opgenomen in de maatwerkafspraken met Tata Steel NL? Zo ja, welke termijn vindt de Minister dan redelijk om in de maatwerkafspraken op te nemen.
In de hernieuwde Expression of Principles (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1082) is opgenomen dat Tata Steel onderzoek gaat doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen boven op de Roadmap+. Daarnaast is vastgelegd om in een planning de tijdstippen en voorwaarden voor de uitfasering van bestaande installaties op te nemen in de definitieve maatwerkovereenkomst.
Daarmee is sluiting van de Kooksfabriek 2 onderdeel van de besprekingen omtrent het komen tot een maatwerkafspraak met het bedrijf. In deze fase van het traject om te komen tot maatwerkafspraken kan ik nog niet ingaan op concrete afspraken, waaronder een sluitingsdatum van de Kooksfabriek 2.
Gezien de maatwerkafspraken juridisch bindend zijn, kunt u toelichten wat de consequenties zullen zijn voor Tata Steel indien zij de afspraken niet nakomen?
In het coalitieakkoord («omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst») is opgenomen dat de afspraken bindend en afdwingbaar moeten zijn. De uiteindelijke afspraken zullen daar dus aan moeten voldoen. Op dit moment is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat nog volop in gesprek met Tata Steel over de uitwerking van hun verduurzamingsplannen en de randvoorwaarden die voor de realisatie nodig worden geacht.
Er kan daarom op dit moment nog niets worden gezegd over de aard en inhoud van de afspraken en voorwaarden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het demonstratierecht |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat er bij de demonstratie van de klimaatactivisten van Extinction Rebellion in Den Haag op 28 januari jongstleden 768 mensen gearresteerd zijn?
Ja.
Is het eerder voorgekomen in Nederland dat er meer dan 700 arrestaties zijn verricht bij één demonstratie?
Het is niet mogelijk om dit uit de systemen van de politie of het Openbaar Ministerie te halen, omdat er geen specifiek registratie plaatsvindt van het aantal aanhoudingen per aparte demonstratie. Op de dag zelf kan de politie handmatig bijhouden hoeveel mensen er zijn aangehouden. Daarna volgt echter geen aparte registratie onder de noemer van de demonstratie.
Vindt u het wenselijk dat er meer dan 700 arrestaties worden verricht bij één demonstratie? Staat het arresteren van meer dan 700 mensen bij één demonstratie wat u betreft op gespannen voet met het demonstratierecht?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het aantal arrestaties geen doel op zich is van het lokale gezag en de politie. Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Op voorhand was duidelijk gecommuniceerd dat de blokkade van de A12 niet zou worden toegestaan door de burgemeester. De burgemeester heeft dan ook besloten de blokkade te beëindigen, waarna de activisten zijn aangehouden en weggeleid door de politie. Dit is zoveel mogelijk gebeurd op een de-escalerende wijze. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe lang heeft de demonstratie op de snelweg geduurd voor de politie ingreep?
De politie heeft na een half uur gevorderd dat men de A12 diende te verlaten op last van de burgemeester. Vervolgens heeft het nog even geduurd (15–30 minuten) voordat de politie de eerste aanhoudingen heeft verricht.
Hoe lang heeft de steundemonstratie op de stoep boven de tunnelbak geduurd?
De gemeenteraad van Den Haag is over het verloop rondom de steundemonstratie op 7 maart jl. middels een brief geïnformeerd.2 Hieruit blijkt dat er zich boven de A12 een grote groep demonstranten verzamelden en dat verschillende materialen vanaf de fly-over naar beneden werden gegooid. Aanvankelijk is de groep door de politie gevorderd de locatie te verlaten en zich te verplaatsen naar de A12. Toen duidelijk werd dat alleen de actievoerders op de A12 zich dienden te verwijderen is het vorderen boven de A12 direct gestopt. De groep is ook niet van deze locatie verwijderd en er is niemand aangehouden.
Dit onderstreept nogmaals het belang van het doen van een kennisgeving van een demonstratie. Die procedure is er juist voor bedoeld dit soort onduidelijkheden te voorkomen.
Klopt het dat de politie de steundemonstratie na een half uur probeerde te beëindigen?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom probeerde de politie de steundemonstratie boven de snelweg aanvankelijk na een half uur te beëindigen? Erkent u dat dit een ernstige inperking van het demonstratierecht zou hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de steundemonstratie uiteindelijk niet is beëindigd, omdat de politie besloot de rijstroken naast de stoep af te zetten om de veiligheid te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat wanneer het faciliteren van een demonstratie mogelijk is en er maatregelen kunnen worden getroffen voor de veiligheid, de demonstratie niet zou mogen worden beëindigd?
Het uitgangspunt van het demonstratierecht is inderdaad dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) heeft de burgemeester wel de bevoegdheid om een demonstratie aan voorschriften te binden of te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van de demonstratie mag daarbij geen reden zijn om beperkingen op te leggen. De burgemeester moet elke demonstratie op zijn eigen merites beoordelen, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn handelen verantwoording af aan de gemeenteraad. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen en is de blokkade beëindigd.
Erkent u dat ook de demonstratie op de snelweg gefaciliteerd had kunnen worden – door bijvoorbeeld rijstroken af te zetten en matrixborden te gebruiken voor het wegverkeer – aangezien de locatie en het tijdstip van de demonstratie ver van tevoren duidelijk waren? Erkent u dat dit waarschijnlijk minder politiecapaciteit zou hebben gekost, aangezien u zich daar zorgen over maakt?2
Zie het antwoord op vraag 9. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstratie is een taak van de burgemeester, waarbij de politie optreedt onder het gezag van de burgemeester, in het kader van het handhaven van de openbare orde. Ik treed niet in een beoordeling daarvan.
Het is uiteraard belangrijk en noodzakelijk dat de politie voor het in goede banen leiden van demonstraties capaciteit heeft en blijft vrijmaken. Echter kan ik niet ontkennen dat de veelvoud en heftigheid van demonstraties van de afgelopen jaren wel drukt op de capaciteit van de politie(zie ook het antwoord op vraag 20).
Kunt u uitgebreid toelichten waarom de lokale driehoek de demonstratie niet heeft gefaciliteerd, maar gekozen heeft voor het strafrechtelijke instrumentarium?
De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen. Bovendien heeft Extinction Rebellion al vier keer eerder actie gevoerd op de Utrechtsebaan/A12, met gevaar voor verkeersdeelnemers en actievoerders zelf. Derhalve is op voorhand duidelijk gecommuniceerd dat de blokkade van de A12 niet zou worden toegestaan door de burgemeester. Het blokkeren van de A12 ten behoeve van een demonstratie levert in dat geval een overtreding op van artikel 11 van de Wom. De burgemeester heeft dan ook besloten de demonstratie waarbij de Utrechtsebaan werd geblokkeerd te beëindigen.
Klopt het dat er tegen sommige demonstranten hardhandig is opgetreden door de politie?
Laat ik allereerst benadrukken dat het uitgangspunt voor het optreden van de politie altijd de-escalatie is. Geweldgebruik is een ultimum remedium (laatste redmiddel) en het is een stap die politieambtenaren niet lichtzinnig nemen. Voor geweldgebruik gelden dan ook strikte regels en voorwaarden. Het is voor de politie soms onvermijdelijk om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken. Dit doet de politie alleen als het absoluut noodzakelijk is. Hiertoe heeft de politie op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Politieambtenaren worden getraind om deze afweging in verschillende situaties te maken. Dat betekent dat de politie niet zomaar zonder aanleiding of redelijk doel geweld mag en zal gebruiken tegen burgers. In algemene zin merk ik daarbij op dat bij die beoordeling naar de gehele context van een incident wordt gekeken, die niet in alle gevallen blijkt uit bepaalde beelden van een incident. Ik wijs er hierbij op dat het niet aan mij maar aan andere autoriteiten is – in voorkomende gevallen de rechter – om te oordelen over het geweld dat hierbij door de politie is gebruikt. Over geweldgebruik moet verantwoording worden afgelegd. Iedere geweldsaanwending worden gemeld teneinde te worden getoetst door de hulpofficier van justitie.
Op 7 maart jl. is de gemeenteraad in Den Haag middels een brief geïnformeerd over het verloop van de demonstratie.4 Hieruit blijkt onder andere dat tot op heden geen aangifte is gedaan of klachten zijn ingediend in verband met het toepassen van geweld door de politie. Voor eventuele klachten tegen het optreden van de politie staat altijd een klachtenprocedure open.
Volgt er een onderzoek naar geweldsaanwending door de politie bij de demonstratie op 28 januari jongstleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat er journalisten zijn opgepakt bij de demonstratie, ondanks het tonen van een perskaart? Op basis van welke verdenking zijn deze journalisten opgepakt? Worden deze journalisten inmiddels nog steeds verdacht van strafbare feiten?
De burgemeester heeft hierover in de commissievergadering d.d. 1 februari 2023 toegelicht dat één journalist niet over een geldige perskaart bleek te beschikken. Een andere journalist had zich niet als zodanig kenbaar gemaakt. Toen duidelijk werd dat tussen de aangehouden verdachten mogelijk een journalist zat, is de politie actief op zoek gegaan naar deze persoon. Toen deze zich alsnog als journalist kenbaar maakte, kon betrokkene direct vertrekken. Dat geldt ook voor de journalist die niet over een geldige perskaart beschikte.
Vindt u het wenselijk dat journalisten worden opgepakt bij een demonstratie?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons vanuit het kabinet met volle toewijding voor in.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding.
Daarnaast kunnen journalisten worden aangehouden, wanneer jegens hen een verdenking ontstaat van het plegen van strafbare feiten. Het is dan aan de rechter om in een concreet geval te oordelen of het plegen van strafbare feiten gerechtvaardigd was in de context van de persvrijheid.
Deelt u de mening dat het oppakken van journalisten bij demonstraties een bedreiging vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat er bij vorige demonstraties van Extinction Rebellion in Den Haag ook journalisten zijn opgepakt? Zijn er sindsdien plannen gemaakt in samenwerking met de lokale driehoek om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Het gegeven dat bij twee voorgaande demonstraties van Extinction Rebellion journalisten zijn aangehouden, is besproken in de driehoek. Bij de eerste keer betrof het een journalist die zich niet hield aan de aanwijzingen die de politie gaf om voldoende afstand te bewaren tot de politie, die op dat moment demonstranten bevrijdde uit lock-ons. De journalist is na aankomst op het politiebureau in vrijheid gesteld. In een ander geval ging het om twee journalisten, die zich bevonden in een busje met Extinction Rebellion demonstranten, dat op weg was om de A12 te blokkeren. Deze journalisten zijn volgens de rechter rechtmatig aangehouden.
De Haagse driehoek onderschrijft het belang van persvrijheid en heeft onderstreept dat journalisten bij demonstraties ongehinderd hun werk moeten kunnen doen. Zij dienen zich echter te houden aan de door de politie gegeven aanwijzingen, die er toe strekken om het werk van de politie veilig te houden. Wanneer jegens journalisten een verdenking ontstaat van het plegen van strafbare feiten, kunnen zij worden aangehouden. Het is dan aan de rechter om de oordelen of het plegen van strafbare feiten gerechtvaardigd was in de context van de persvrijheid.
Klopt het dat er voorafgaand aan de demonstratie zes mensen gearresteerd zijn op verdenking van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade? Klopt het dat er in totaal acht mensen worden verdacht van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade?
Er zijn in totaal acht personen voorafgaand aan de demonstratie aangehouden wegens de verdenking van opruiing.
Is het eerder voorgekomen in Nederland dat demonstranten voorafgaand aan een demonstratie zijn gearresteerd op verdenking van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade?
Ja, er zijn eerder demonstranten voorafgaand aan een demonstratie aangehouden voor het oproepen tot het plegen van strafbare feiten tijdens een demonstratie. Dit is onder meer gebeurd bij de coronademonstraties en de boerenprotesten.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie deze mensen voor de rechter brengt? Zou het niet beter zijn als rechters zich bezig kunnen houden met echte «boeven», zeker gezien de capaciteitstekorten in de rechtspraak, in overeenstemming met uw wens dat de capaciteit van de politie wordt ingezet voor het «vangen van boeven»?3
Ja, het Openbaar Ministerie brengt een aantal zaken voor de rechter. Het Openbaar Ministerie heeft tevens aangegeven de aanloop naar de blokkade te evalueren. Het Openbaar Ministerie zal daarbij het oordeel van de rechter betrekken.
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie is een taak van de burgemeester, waarbij de politie optreedt onder het gezag van de burgemeester, in het kader van het handhaven van de openbare orde. Het is belangrijk en ook noodzakelijk dat de politie hier capaciteit voor heeft en blijft vrijmaken. Echter kan ik niet ontkennen dat de veelvoud en heftigheid van demonstraties van de afgelopen jaren wel drukt op de capaciteit van de politie.
Staat het vooraf arresteren van demonstranten wat u betreft op gespannen voet met het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
De aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit, namelijk opruiing. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Wel is aan deze verdachten een gedragsaanwijzing opgelegd waardoor zij zich voor een bepaalde periode niet op of bij de Utrechtsebaan/A12 mochten begeven. Het stond hen vrij om op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen te demonstreren. Vijf van de acht opgelegde gedragsaanwijzingen zijn inmiddels door de rechtbank in stand gehouden.6 Deze verdachten mogen zich voor een bepaalde periode niet op de Utrechtsebaan begeven, zij mogen wel in de naastgelegen straten komen. De gedragsaanwijzing van de andere drie verdachten is niet in stand gehouden. In dezelfde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het oproepen tot een blokkade van de A12 in beginsel strafbaar is. Daar heeft de rechtbank aan toegevoegd dat het oproepen tot een blokkade alleen een ernstige verstoring van de openbare orde oplevert op het moment dat die oproep tot het blokkeren al eerder is gedaan en die blokkades in het verleden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Door de rechtbank Den Haag is bovendien onlangs nog geoordeeld dat een blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.7 Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met het demonstratierecht en de vreedzaamheid van de voorgenomen actie en die afgewogen tegen het gevaar voor de verkeersveiligheid dat er met die blokkade zou worden veroorzaakt.
Deelt u de volgende opvatting van het College voor de Rechten van de Mens: «Het opleggen van beperkingen mag alleen als dat echt noodzakelijk is en moet gebeuren op de minst ingrijpende manier. Inzet van strafrechtelijke instrumenten om de organisatie van een demonstratie te verhinderen is een extreem zwaar middel dat niet makkelijk te rechtvaardigen valt»?4 Vindt u dat de inzet van strafrechtelijke instrumenten in dit geval wordt gerechtvaardigd? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de opvatting dat het opleggen van beperkingen alleen mag wanneer dat noodzakelijk is en moet gebeuren op de minst ingrijpende manier.
Kunt u reageren op de analyses van het College voor de Rechten van de Mens en van Amnesty International, die stellen dat het oproepen tot een snelwegblokkade niet zomaar gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit als de intentie een vreedzame demonstratie is?
Of een snelwegblokkade als demonstratie kan worden gezien, is steeds afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. In het algemeen geldt dat bij demonstraties de gemeenschappelijke meningsuiting op de voorgrond moet staan en andere elementen niet moeten gaan overheersen. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn acties met bezettende, blokkerende en dwingende elementen vandaag de dag niet ongebruikelijk, maar is een dergelijke wijze van actievoeren niet een standaard situatie van een vreedzame demonstratie. Fysiek gedrag tijdens een demonstratie dat tot doel heeft de activiteiten van anderen ernstig te verstoren vormt niet de kern van het recht op de vrijheid van demonstreren. Hiermee is echter niet gezegd dat dergelijke acties per definitie niet meer onder de reikwijdte van het demonstratierecht vallen.
Het feit dat een actie onder de bescherming van het demonstratierecht valt wil echter nog niet zeggen dat demonstranten niet gesanctioneerd kunnen worden.
Specifiek met betrekking tot de blokkade van de A12 is door de rechtbank Den Haag geoordeeld dat een dergelijke blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.9 Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is, maar dat de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar was aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.10 Door rechtbank Den Haag is onlangs geoordeeld dat het oproepen tot een blokkade van de A12 gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit.11
Erkent u dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat ook aan een tijdelijke wegblokkade de vrijheid van demonstratie moet worden toegekend?
Zie het antwoord op vraag 23. Hier ging het overigens niet om een «tijdelijke» wegblokkade. Demonstranten hebben zich vastgelijmd aan de snelweg. Bovendien heeft Extinction Rebellion vooraf (ook tijdens het gesprek met de burgemeester) laten weten dat het de weg zou blijven blokkeren totdat regeringsbeleid zou worden gewijzigd
Erkent u dat het Gerechtshof van Amsterdam vorig jaar heeft geoordeeld dat het blokkeren van een snelweg onder het demonstratierecht valt als de intentie een vreedzame en geweldloze demonstratie is?
Mij is bekend dat het Gerechtshof Amsterdam vorig jaar in een zaak heeft geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is. Echter was de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.12 De rechtbank Den Haag heeft begin dit jaar, met kennis van dit arrest, een verdachte veroordeeld voor o.a. voorbereidingshandelingen om de A12 te blokkeren.13
Hoe beoordeelt u de handelwijze van het Openbaar Ministerie in dezen? Erkent u dat het vooraf arresteren van demonstranten een zeer ingrijpende maatregel is die uitgebreid moet worden gemotiveerd met het oog op de inperking van het demonstratierecht? Is dat in dit geval gebeurd? Kunt u die analyse delen?
Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. Het uitoefenen van dat recht rechtvaardigt echter niet het plegen van een strafbaar feit. Ik benadruk nogmaals dat bij de aanhouding wegens opruiing geen sprake is geweest van de inperking van het demonstratierecht. De aangehouden personen zijn dezelfde dag allemaal weer in vrijheid gesteld en het stond hen vrij om op door de burgemeester aangewezen locaties te demonstreren.
Erkent u dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman, Amnesty International en drie staatsrechtdeskundigen in opdracht van uw ministerie uitvoerig hebben bepleit dat het Openbaar Ministerie en het lokale bestuur een demonstratie zo goed mogelijk moeten faciliteren, door bijvoorbeeld maatregelen te treffen voor de veiligheid? Vindt u dat dit op 28 januari en de dagen daaraan voorafgaand gebeurd is?
Vooropgesteld, het faciliteren van een demonstratie is geen taak van het Openbaar Ministerie, maar van het lokale bestuur; de burgemeester, en de politie in dit kader handelend onder het gezag van de burgemeester.
Het uitgangspunt van het demonstratierecht is inderdaad dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen en is de blokkade beëindigd. Het is aan de burgemeester om hierover desgewenst verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Erkent u dat de Nationale ombudsman in 2018 in het rapport «Demonstreren, een schurend grondrecht» erop wees dat «De overheid neigt naar risicomijdend gedrag. Overheden beschouwen het demonstratierecht in de praktijk niet zelden als onderdeel van een belangenafweging: het recht op demonstreren versus het belang van de openbare orde en veiligheid. De essentie van het grondrecht tot demonstreren moet voorop staan. Die essentie is dat de overheid zich tot het uiterste moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen, zodat burgers in vrijheid hun mening – hoe impopulair ook – kunnen laten horen. Elke andere houding van de overheid doet afbreuk aan de kern van het demonstratierecht»? Wat is er sinds het rapport van de Nationale ombudsman concreet gedaan om dit te verbeteren?
Wij zetten ons in om burgemeesters te ondersteunen bij het zoveel mogelijk beschermen van het demonstratierecht, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden. Mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman uit 2018 heb ik uw Kamer bij brieven van 13 juli 2018 en 21 maart 2019 geïnformeerd over de inspanningen die op dit terrein zijn verricht, onder meer door gesprekken te voeren met gemeenten, het breed onder de aandacht brengen van de handreiking «Demonstreren bijkans heilig» van de gemeente Amsterdam, het meewerken aan (andere) handreikingen en het organiseren en bijwonen van bijeenkomsten over dit onderwerp. Verder verwijs ik naar de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik voor deze zomer hebben toegezegd aan uw Kamer over het demonstratierecht.
Deelt u de opvatting van Amnesty International en het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht ernstig onder druk staat en dat het vooraf oppakken van demonstranten geen gewoonte moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik blijf benadrukken dat de aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit dat al had plaatsgevonden, namelijk opruiing. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Aan deze verdachten is een gedragsaanwijzing opgelegd waardoor zij zich niet opof bij de Utrechtsebaan/A12 mochten begeven. Deze gedragsaanwijzing is in 5 van de 8 gevallen inmiddels in stand gehouden door de rechtbank voor zover deze ziet op het verbod om zich op de Utrechtsebaan te begeven. De verdachten konden op de voorgenomen dag – 28 januari jl. – demonstreren op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen.
Verder verwijs ik naar de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik nog voor de zomer aan uw Kamer zullen sturen over het demonstratierecht, waarin ook zal worden ingegaan op het recente rapport van Amnesty International «Demonstratierecht onder druk».
Hoe bent u van plan in de toekomst om te gaan met oproepen tot snelwegblokkades en hoe bent u van plan daarbij het demonstratierecht te garanderen? Deelt u de mening dat de omgang met snelwegblokkades geen lokale aangelegenheid is omdat snelwegblokkades in het hele land kunnen plaatsvinden en een eenduidige aanpak daarbij gewenst is om rechtsgelijkheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van beperkingen of voorschriften of in het uiterste geval een verbod van een demonstratie is een bevoegdheid van de burgemeester. Daarbij mag de inhoud van een demonstratie geen rol spelen. Het is van belang dat burgemeesters per geval een beoordeling blijven maken omdat iedere situatie anders is. Overigens zijn na afloop van de stikstofprotesten ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband houden met deze protesten. Het ging hierbij onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Bent u bereid de gang van zaken in de dagen voorafgaand en op de dag van de demonstratie uitgebreid te evalueren en hierover in gesprek te gaan met mensenrechtenorganisaties zoals het College voor de Rechten van de Mens en Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor ook vermeld zullen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik nog voor de zomer een brief aan de Kamer sturen waarin wij tevens reageren op het rapport van Amnesty International. Daarover zal ook nog met Amnesty International worden gesproken.
Zoals in het antwoord op vraag 20 opgemerkt heeft het Openbaar Ministerie aangegeven de aanloop naar de blokkade te evalueren en daarbij het oordeel van de rechter te betrekken.
Kunt u aangeven wat het Openbaar Ministerie verstaat onder de term «ontwrichting»? Erkent u dat dit klinkt als een politieke en niet als een strafrechtelijke duiding van de situatie?5
In deze vraag wordt verwezen naar een persbericht van het Openbaar Ministerie. Terminologie die wordt gebruikt in een persbericht hoeft niet één-op-één een strafrechtelijke duiding van het handelen te zijn. Het Openbaar Ministerie gebruikt de strafrechtelijke duiding binnen de kaders van het strafproces. Het gebruik van een bepaalde term wil nog niet zeggen dat hiermee politiek wordt bedreven. Het Openbaar Ministerie zal de beoordeling van strafbare feiten altijd maken op basis van de feitelijke handelingen en de omstandigheden van het geval.
Kent u de uitlatingen van de heer Zwinkels, hoofdofficier van Justitie in Den Haag, op LinkedIn, waarin hij de strategie van de demonstranten bekritiseerd, die voor maatschappelijke verharding en polarisatie zou zorgen waardoor het draagvlak voor oplossingen zou worden ondermijnd?6 Erkent u dat dit politieke uitspraken zijn? Deelt u de mening dat deze uitlatingen over de strategie van een groep demonstranten op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid die het Openbaar Ministerie dient te hebben wat het doel van demonstraties?
Zowel de burgemeester als het Openbaar Ministerie hanteren de hun toekomende bevoegdheden zonder naar de inhoud van een demonstratie te kijken. Immers, het recht op demonstratie is een algemeen geldend grondrecht, dat voor een ieder geldt, ongeacht afkomst, geloof, levensovertuiging of politieke voorkeur. Het Openbaar Ministerie heeft zich uitgelaten over de wijze waarop werd gedemonstreerd, zonder dat daarbij een uitspraak is gedaan over het doel van de demonstratie. Demonstreren is een grondrecht. Het is echter de taak van het Openbaar Ministerie om op te treden op het moment dat tijdens de uitoefening van dat grondrecht sprake is van het plegen van strafbare feiten. Het is vervolgens aan de rechter om over de beoordeling van het Openbaar Ministerie een oordeel te geven.
Kent u het interview met politiechef Willem Woelders waarin hij zegt dat veel politiemensen sympathie hebben voor het standpunt van de boeren en dat de provincies zo snel mogelijk met de boeren om tafel moeten gaan zitten?7 Erkent u dat dit politieke uitspraken zijn? Deelt u de mening dat deze uitlating op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid die de politie dient te hebben wat betreft het doel van demonstraties?
Ja, ik ben bekend met het interview. In het artikel van de NRC van 30 juni 2022 staat de volgende tekst; «Als je denkt dat de politie dit kan stoppen: Dat is niet zo. Repressie lijkt mij het allerlaatste waar je het over moet hebben. Want wat doen we om deze protesten te voorkomen? Veel politiemensen hebben begrip voor de positie van de boeren, ik ook. Je zult maar jarenlang geïnvesteerd hebben en je voortbestaan staat op het spel. Daarom vind ik dat provincies zo snel mogelijk met boeren moet gaan zitten over de concrete gevolgen en het niet over de zomer moeten tillen. Anders moeten we als politie blijven optreden».
De context waarin de uitspraak deze politiechef werd gedaan was dus dat repressie niet het enige middel wat we hebben binnen de overheid. Daarnaast kunnen wij het als Ministers van JenV en BZK alleen maar aanmoedigen om meer begrip te hebben voor elkaars positie als burgers. De politie is in het kader van hun taakstelling continu is gesprek met de burgers, waarbij burgers ook hun grieven kunnen uiten. Dat betekent echter niet dat de politie niet zal optreden wanneer deze grieven worden geuit op een manier die een ernstige verstoring oplevert van de openbare orde of door het plegen van strafbare feiten.
Erkent u dat dit erop duidt dat hoge functionarissen bij politie en justitie meer sympathie hebben voor de boeren dan voor klimaatactivisten? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich wel voorstellen dat mensen door deze uitspraken die indruk krijgen? Vindt u dat wenselijk?
Nee, wij herkennen ons hier, als Minister van Justitie en Veiligheid en Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, niet in. Wij erkennen wel dat er verschillen zijn in handhaving tussen verschillende demonstraties (zie ook de antwoorden op vraag 36 tot en met 42). Echter herkennen wij ons er niet in dat dit zou voortkomen vanuit meer of minder sympathie voor een demonstratie/ groepering zou zijn ten opzichte van een andere demonstratie/groepering vanuit de politie of justitie. Zoals u hebt kunnen lezen in het artikel waar u in vraag 34 naar refereert laat Willem Woelders weten «dat zijn mensen het maximale naar hun mogelijkheden hebben gedaan tijdens de boerenprotesten». Verschillen in handhaving komen voort uit verschillende omstandigheden en worden afgestemd met het bevoegd gezag. De inhoud van de demonstratie is hierbij niet van belang.
Kent u het artikel in de Volkskrant van 29 januari jongstleden, «Veel meer arrestaties bij acties Extinction Rebellion dan bij boerenprotesten»8, waaruit blijkt dat er sinds 2020 bij demonstraties van Extinction Rebellion ruim 2.000 demonstranten zijn opgepakt, tegenover 100 arrestaties bij de boerenprotesten, terwijl er meer boerenprotesten dan klimaatdemonstraties waren? Hoe verklaart u dit verschil? Waarom houdt de overheid deze cijfers zelf niet bij? Op welke manier kan zonder deze cijfers rechtsgelijkheid tussen groepen demonstranten worden gegarandeerd?
Zoals hierboven ook benoemd in het antwoord op vraag 3 is het aantal arrestaties geen doel op zich van het lokale gezag en de politie. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. Voorbeeld waarop een afweging gemaakt kan worden is op basis van het mogelijke gevaar voor de demonstranten of omstanders, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties.
Voor het Openbaar Ministerie en de politie is er geen noodzaak om het aantal arrestaties per demonstratie apart te muteren. Wel kan worden opgemerkt dat ten aanzien van de aanhoudingen bij de demonstraties van Extinction Rebellion vrijwel alle aanhoudingen – op last van de burgemeester – hebben plaatsgevonden op grond van artikel 11 van de Wom. Er hebben 11 aanhoudingen plaatsgevonden voor het treffen van voorbereidingshandelingen en 8 aanhoudingen voor opruiing. Na afloop van de stikstofprotesten zijn ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband hielden met die protesten. Het ging hierbij dan onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er ook meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Erkent u dat uit het onderzoek van de Volkskrant blijkt dat er veel meer arrestaties hebben plaatsgevonden bij demonstraties van Extinction Rebellion dan bij de boerenprotesten?
De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het uitgangspunt van de politie is om altijd de-escalerend op te treden. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties. Ik erken dat demonstraties en de mogelijke handhaving daarbij onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Echter verschillende situaties en omstandigheden laten zich ook slecht vergelijken. De burgemeester kan desgewenste verantwoording voor zijn keuze afleggen aan de gemeenteraad.
Extinction Rebellion geeft (onder andere op hun website) zelf aan dat het hun bedoeling is om bij demonstraties zoveel mogelijk aanhoudingen uit te lokken. Hiermee beoogt Extinction Rebellion maximale aandacht te genereren voor hun acties. Vanuit deze bedoeling is het niet verwonderlijk dat in gevallen waarin handhavend werd opgetreden bij demonstraties van Extinction Rebellion er veel aanhoudingen plaatsvonden. In het artikel van de Volkskrant werd daarnaast geen rekening gehouden met aanhoudingen die na afloop van verstorende acties hebben plaatsgevonden. Na afloop van de stikstofprotesten zijn ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband hielden met die protesten. Het ging hierbij dan onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er ook meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Klopt het dat er bij demonstraties van Extinction Rebellion vaak meer dan 50 mensen worden gearresteerd? Klopt het dat dit bij boerendemonstraties slechts één keer het geval was sinds 2020? Hoe verklaart u dit verschil?
Zie ook hetzelfde antwoord op de vragen 36 en 37. Zoals hierboven ook benoemd in het antwoord op vraag 3 is het aantal arrestaties geen doel op zich van het lokale gezag en de politie. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. Voorbeeld waarop een afweging gemaakt kan worden is op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties.
Erkent u dat er bij boerenprotesten veel vaker achteraf arrestaties zijn verricht? Erkent u dat achteraf arresteren het demonstratierecht minder inperkt dan arresteren voorafgaand of tijdens een demonstratie?
De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het klopt dat er tijdens de stikstof protesten een keuze is gemaakt door sommige lokalen gezagen om achteraf te handhaven. Het uitgangspunt is dat waar gevaar dreigt of ernstige strafbare feiten worden gepleegd, dient te worden opgetreden. Waar mogelijk (en veilig en niet-escalerend) vindt dat optreden in het moment plaats. Waar dat niet kan, wordt achteraf opgetreden. Tegen die achtergrond zijn er geen verschillen tussen het optreden tegen blokkadeacties van boeren en blokkadeacties van Extinction Rebellion.
Erkent u dat arrestaties bij boerenprotesten vaak gebeuren vanwege verdenking van strafbare feiten die niets te maken hebben met een vreedzame en geweldloze demonstratie die worden beschermd onder het demonstratierecht, zoals bijvoorbeeld geweldpleging en brandstichting, terwijl het merendeel van de demonstranten van Extinction Rebellion worden gearresteerd vanwege het blokkeren van een snelweg, waarvan het Europees Hof heeft geoordeeld dat dit onder het demonstratierecht kan vallen?
De politie treedt tijdens de handhaving van de openbare orde op onder het gezag van de burgemeester. Waar het gaat om strafrechtelijke handhaving treedt de politie op onder het gezag van de OvJ.
Demonstranten kunnen om verschillende uiteenlopende feiten worden aangehouden. Dit kan uiteenlopen zoals bijvoorbeeld voor het overtreden van de Wet openbare manifestaties, ter zake van vernieling, brandstichting, afvaldumping, het overtreden van een gebiedsgebod, etc. Politie legt per arrestatie vast voor welke overtreding of misdrijf is aangehouden. De inhoud waarvoor iemand demonstreert is hierbij niet van belang.
Het demonstratierecht is geen absoluut recht, demonstranten worden geacht zich aan de wet te houden. Op het moment dat vreedzame demonstranten zich op een snelweg begeven of zelfs daaraan vastplakken, terwijl deze snelweg niet als demonstratielocatie is aangewezen kan dit uitermate gevaarlijke situaties opleveren voor de demonstranten zelf maar ook voor de weggebruikers. Extinction Rebellion heeft in het verleden al meerdere malen vergelijkbare gevaarlijke situaties veroorzaakt door middel van de blokkades van de snelweg. Recent heeft de rechtbank Den Haag nog geoordeeld dat een dergelijke blokkade in een vergelijkbare situatie een strafbaar feit opleverde.
Erkent u dat demonstraties van Extinction Rebellion vaak na korte tijd beëindigd worden, terwijl boeren vaak urenlang de snelweg kunnen bezetten?9 Zo nee, waarom niet en kunt u dat aantonen? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Zie ook het antwoord op vraag 37. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de demonstraten of omstanders, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het uitgangspunt van de politie is om altijd de-escalerend op te treden. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties. Ik erken dat demonstraties en de mogelijke handhaving daarbij onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Echter verschillende situaties en omstandigheden laten zich ook slecht vergelijken. De burgemeester kan desgewenste verantwoording voor zijn keuze afleggen aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het wegslepen van een grote hoeveelheid trekkers veel moeilijker is dan het wegslepen van een klimaatdemonstrant die zich niet verzet? Erkent u dat het resultaat daarvan is dat er bij boerenprotesten vaak de-escalerend wordt opgetreden, terwijl er bij klimaatprotesten juist voor een harde aanpak wordt gekozen? Erkent u dat de uitkomst daarvan is dat het recht van de sterkste geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 37 en het antwoord op vraag 41. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag.
In alle gevallen – ook in het geval van de klimaatdemonstranten – wordt zoveel mogelijk de-escalerend opgetreden. Het verwijderen van de demonstranten van de snelweg op 28 januari jl. heeft enkele uren geduurd, omdat dit op een georganiseerde wijze gebeurde.
Kunt u uitgebreid reageren op de analyse van mr. dr. Berend Roorda, docent bij de Rijksuniversiteit Groningen gespecialiseerd in het demonstratierecht, dat het erop lijkt dat de aanpak van klimaatactivisten steviger is dan de aanpak van boerenprotesten, mede vanwege de angst bij boerenprotesten dat het escaleert?10 Kunt u ook de beschreven casus van de klimaatactivisten in het Mauritshuis die harder zijn gestraft dan de boeren die voor het huis stonden van Minister van der Wal hierbij betrekken?
Het recht om te demonstreren is een groot goed in Nederland. Dit grondrecht geldt voor iedereen. De uitoefening van het demonstratierecht kan enkel worden beperkt door de burgemeester op basis van de Wet openbare manifestaties, waarbij uitdrukkelijk geldt dat de inhoud van de demonstratie daarbij geen rol mag spelen. Wel is het zo dat demonstraties onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Het lokale gezag maakt afwegingen op basis van deze lokale situatie. De politie treedt op onder dit lokale gezag, waarbij het uitgangspunt inderdaad de-escalatie is. Geweldgebruik is het ultimum remedium en een stap die politieambtenaren niet lichtzinnig nemen. De-escalatie is bij elke demonstratie het uitgangspunt. Ook bij de demonstratie van Extinction Rebellion heeft de politie de-escalerend opgetreden door de activisten op een rustige manier van de snelweg weg te voeren.
Het opleggen van straffen aan klimaatactivisten of boeren is aan de rechter; het is niet aan ons om over de hoogte van deze straffen te oordelen.
Erkent u dat door het verschillend aanpakken van demonstraties van boeren en klimaatactivisten er rechtsongelijkheid is tussen deze groepen demonstranten? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat het uw taak is om te waarborgen dat er rechtsgelijkheid is tussen groepen demonstranten? Hoe vervult u die taak en welke concrete acties horen daarbij?
Het staat eenieder vrij binnen de grenzen van de wet uiting te geven aan zijn of haar zorgen. Dat kan op velerlei wijzen, waarvan demonstreren er één is. Dat is een grondrecht, daar sta ik voor en dat moeten we als overheid ook faciliteren.
In dit geval gaat het echter niet (alleen) om een oproep tot een demonstratie, maar om een oproep tot het blokkeren van een snelweg. Zoals in het antwoord op voorgaande vragen heeft de rechtbank Den Haag onlangs nog geoordeeld dat het blokkeren van de snelweg een strafbaar feit kan opleveren; strafbaar gesteld in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht het doel van dergelijke acties, is het aan de politie en het Openbaar Ministerie op te treden wanneer strafbare feiten worden gepleegd en de veiligheid in het geding is. Op welk moment wordt opgetreden is afhankelijk van de veiligheidssituatie van handhavers, hulpverleners, demonstranten en omstanders. De inhoud van de demonstratie wordt bij die afweging niet meegewogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Dat is mij gezien het grote aantal vragen en de verschillende sets Kamervragen op dit onderwerp, helaas niet gelukt.
De Catshuissessie met het bedrijfsleven over de IMVO-wet en het vestigingsklimaat |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op 2 februari aanstaande een gesprek heeft met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over het vestigingsklimaat?
Ja.
Klopt het dat deze bedrijven tijdens dit gesprek hun weerstand zullen uiten tegen IMVO-wetgeving die ervoor moet zorgen dat bedrijven misstanden in hun productieketen moeten voorkomen?
De Catshuissessie volgt op de Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat om tot vernieuwing van vestigings- en ondernemingsklimaat te komen. Deze heb ik in oktober jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 637, nr. 513). Vernieuwing van het vestigings- en ondernemingsklimaat vraagt om actie en daarover ben ik in dialoog met bedrijven.
Doel van de bijeenkomst is om, met elkaar, tot een beeld te komen over de consequenties van de geopolitieke veranderingen en de stapeling van maatschappelijke uitdagingen op het vestigingsklimaat. Met IMVO-wetgeving en verduurzaming in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs is het kabinet volop aan de slag, maar dit overleg is breder. Onderwerpen kunnen evenwel wel aan de orde worden gebracht door bedrijven vanuit het perspectief van de effecten op het vestigingsklimaat.
Het kabinet vindt het gelijke speelveld voor bedrijven met omringende landen van groot belang, de OESO-richtlijnen zijn daar onderdeel van.
Welke bedrijven zullen exact aanschuiven bij dit overleg?
Dit jaar heeft het kabinet diverse gesprekken gehad met (duurzame) bedrijven en met MVO Nederland over MVO en IMVO. Deze krijgen ook op korte termijn een vervolg. Deze Catshuissessie gaat niet specifiek over (I)MVO, maar breed over het vestigingsklimaat, bijvoorbeeld in relatie tot geopolitieke ontwikkelingen zoals handelsbeperkingen. Bij de Catshuissessie zal ik samen met de Minister-President en andere Ministers spreken met bedrijven, te weten Dow Benelux, Heineken, Koninklijke Philips, NXP Semiconductors Netherlands, Royal Schiphol Group, SHV en VDL. Ook zitten VNO-NCW en Techleap.nl aan tafel, als vertegenwoordigers van bedrijven, start-ups/scale-ups.
Zijn er ook duurzame bedrijven uitgenodigd voor dit gesprek, en zo ja, waaruit blijkt dat die bedrijven duurzaam zijn? Maken ze deel uit van het netwerk van 2000 bedrijven van MVO Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een gelijk speelveld juist geborgd zou moeten worden voor bedrijven die al jarenlang aantoonbaar serieus werk maken van het implementeren van de OESO-richtlijnen, klimaatbeleid en arbeidsrechten, zoals van ze wordt verwacht? Bent u bereid dit duidelijk te maken aan de deelnemers aan het gesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Staan verduurzaming in lijn met Klimaatakkoord van Parijs, het akkoord over natuurbehoud dat is gesloten op de recente VN-Biodiversiteitstop en het kabinetsbeleid waarbinnen al meer dan 10 jaar lang van bedrijven wordt verwacht dat zij zich aan de OESO-richtlijnen houden, ook op de agenda van deze bijeenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het gesprek plaatsvindt op 2 februari?
Ja.
Het bericht dat de overdracht van Singh aan Nederland gebaseerd is op politieke onwil |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL), Michiel van Nispen (SP), Agnes Mulder (CDA), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Nederlander Jaitsen Singh (78) die al 39 jaar in de Verenigde Staten vastzit, komt niet vroegtijdig vrij»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het kabinet blijft zich inspannen om de heer Singh op humanitaire gronden vanwege zijn hoge leeftijd en fragiele gezondheid naar Nederland te brengen, mits hij geen gevaar voor de samenleving vormt. Bij de antwoorden op onderstaande vragen wordt hier een toelichting op gegeven.
Wat de consulaire bijstand betreft, klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse zaken in het verleden (tot 2015) niet altijd aan de volledige bezoeknorm heeft kunnen voldoen. Dit heeft het ministerie erkend in de klachtbehandeling door de Nationale ombudsman. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2017–2018, nr. 449. De Nationale ombudsman ziet echter geen reden om hieraan consequenties te verbinden, omdat de heer Singh sinds 2015 wel conform de bezoeknorm wordt bezocht.
Het artikel raakt daarnaast aan diverse andere aspecten waarover wij niet kunnen oordelen, zoals de rechtsgang in de Verenigde Staten.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat de heer Singh na 39 jaar vastzitten in de Verenigde Staten nog steeds niet vrijkomt?
Op donderdag 26 januari 2023 heeft de Parole Hearing plaatsgevonden van de heer Singh, waarbij de Parole Board het parole-verzoek heeft afgewezen voor drie jaar. Wij kunnen ons voorstellen dat de heer Singh en zijn familie teleurgesteld zijn over het oordeel van de Parole Board.
Wij zetten ons in om de heer Singh op humanitaire gronden naar Nederland terug te brengen. De afwegingen waarom de Parole Board tot dit oordeel is gekomen zijn (nog) niet bekend. De transcripten van (de niet openbare) zitting zijn pas circa 45 dagen na de zitting beschikbaar en opvraagbaar bij de Parole Board.
Bent u van mening dat de Nederlandse regering er alles aan gedaan heeft om de heer Singh naar Nederland te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Uw Kamer heeft op 23 juni 2020 de motie van het lid Van Nispen c.s. inzake de heer Singh aangenomen.2 In deze motie wordt de regering verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te starten.
Bij brief van 21 september 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Een Wots-procedure is niet de geëigende weg aangezien de zaak van betrokkene niet voldoet aan de criteria van het Beleidskader voor een Wots-procedure.3 In ieder geval staat vast dat betrokkene onvoldoende binding met Nederland heeft. Dit heeft de rechter in kort geding vastgesteld. De Wots-procedure is een penitentiair instrument, geen humanitair instrument. Daarnaast is vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden.4
Gezien het feit dat de Wots geen optie is, is gekeken naar andere mogelijkheden om betrokkene naar Nederland te halen. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij. Samen met de advocaat van betrokkene en zijn zus is hierover gesproken. Betrokkene is meerdere malen gesteund bij een door hem ingediend gratieverzoek. Wat daarvoor allemaal is gedaan, is weergegeven in de brief aan uw Kamer van 18 mei 2021.5 Daarnaast is door de Minister voor Rechtsbescherming (namens het Kabinet) voorafgaand aan elke parole hearing een nieuwe steunbetuiging aan de Parole Board gestuurd. Uw Kamer is daarover op verschillende momenten geïnformeerd.6
Op wat voor manieren kan een gedetineerde binding hebben met Nederland, gaat dit enkel over woonplaats of kan binding ook op andere manieren worden aangetoond?
Wat de binding betreft, moet er sprake zijn van een wezenlijke relatie met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is daarvoor niet voldoende. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar en hoe lang betrokkene feitelijk woonachtig was (duur van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)) en onder meer waar hij heeft gewerkt.7
Wanneer betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en meer dan vijf jaar buiten Nederland woont, en onvoldoende is gebleken dat degene tot doel had zijn hoofdverblijf in Nederland later weer op te pakken, komt hij niet in aanmerking voor overbrenging. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De rechter heeft geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig en correct wordt uitgevoerd.8
Bent u het eens dat er sprake is van een gewijzigde situatie nu bekend is dat de zus van de heer Singh bereid is hem op te vangen in Nederland?
Nee. Jurisprudentie bevestigt dat de enkele wens van een gedetineerde om zich na detentie wederom in Nederland te vestigen irrelevant is bij de beoordeling van aanwezigheid van binding. Die wens is niet bepalend voor het resocialisatiebelang.9 De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen bestaan dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Daarvan kan sprake zijn als betrokkene kan wijzen op getroffen voorbereidingen voor die terugkeer.10 In onderhavig geval is dat onvoldoende aangetoond en wordt daardoor niet aannemelijk geacht.
Bent u, gezien de unieke aard van deze zaak waarin alle mogelijkheden zijn afgelopen en gezien de humanitaire situatie van de gevangene bereid zo snel mogelijk een manier te vinden een geldige WOTS-procedure op te starten om de strafoverdracht tussen Nederland en de Verenigde Staten te initiëren en de heer Singh over te brengen naar Nederland (conform motie van het lid Van Nispen c.s. (kamerstuk 35 470-VI-11))?
Het doel van de overbrenging van gevonniste personen is de kans op resocialisatie van de veroordeelde te vergroten en het risico van recidive te verkleinen doordat de tenuitvoerlegging van een straf in het land gebeurt waar de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is.
Zoals aangegeven in het antwoord onder 4 is een Wots-procedure niet de geëigende weg omdat de zaak van betrokkene niet voldoet aan de daaraan gestelde criteria. Dit is bevestigd in een rechterlijke uitspraak. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en met spoed te beantwoorden?
Ja.
De explosieve uitkomsten van het onderzoek van de Amerikaanse House Committee on Oversight and Reform naar de klimaatontwrichtende investeringsplannen van de liegende fossiele industrie |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek naar de fossiele industrie van het House Committee on Oversight and Reform in de VS en de nieuwe documenten die in december 2022 is vrijgegeven?1
Ja.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte fossiele bedrijven plannen maken om nog decennialang fossiele brandstoffen op te pompen?2
Ik heb het onderzoek gezien en kennis genomen van de conclusies.
Erkent u hoe problematisch dat is in het licht van de Parijs-doelstelling om de opwarming van de aarde tot 1,5 graden te beperken?
Voor het kabinet is het belangrijk dat we de doelen van Parijs halen en de opwarming van de aarde beperken tot 1,5⁰C. Het kabinet informeert u regelmatig over haar inzet en maatregelen op nationaal en internationaal niveau om de Parijs-doelstelling te halen, en de rol die bedrijven daarbij spelen.
Het is waar dat de investeringen van veel olie- en gasbedrijven niet in lijn zijn met het beperken van de mondiale opwarming tot 1,5⁰C. Het kabinet is van mening dat ook bedrijven zich moeten committeren aan de doelen van Parijs en daarnaar moeten handelen. Bedrijven hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. Dat geldt ook voor de olie- en gasbedrijven.
Tegelijkertijd is het beperken van de CO2-uitstoot een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn. In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050.
In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55-pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System (ETS) en de Nederlandse aanvulling daarbovenop, de CO2-heffing, vormen de basis van het klimaatbeleid voor de industrie.
Daarnaast heeft dit kabinet ingezet op het maken van maatwerkafspraken met de 10–20 grootste industriële uitstoters en is de ambitie daarbij te komen tot substantiële additionele emissiereductie. Met een aantal van hen is inmiddels een Expression of Principles (EoP) getekend. Recent heb ik een brief gestuurd aan de Kamer over de voortgang van de maatwerkafspraken.3
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, beprijzing, normering, aanleg van infrastructuur, stimulering van innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de Important Projects of Common European Interest (IPCEI)).
Bij overheidssteun verwacht het kabinet wederkerigheid van gesteunde bedrijven. Bijvoorbeeld: naast emissiereductie behoud van de economische activiteiten en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid en verbetering van de leefomgeving (o.a. reductie van stikstofemissies).
Het kabinet rekent de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat geldt ook ten aanzien van de activiteiten van raffinaderijen in Nederland. Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Wat is uw reactie op de interne uitwisseling tussen de CEO en de «Board of Directors» van Chevron waaruit blijkt dat het bedrijf de concurrentie in de energiesector zich ziet terugtrekken uit olie en gas, maar ervoor kiest vast te houden aan de strategie om te blijven investeren in fossiele brandstoffen om zo hun positie binnen de sector te consolideren?
Chevron is een Amerikaans bedrijf dat internationaal opereert. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen.
Wat is uw reactie op het interne verslag van BP uit 2017 waaruit blijkt dat het bedrijf, in weerwil van hun publieke steun voor het Parijsakkoord, plannen maakte om nieuwe olievelden te ontwikkelen en zich daarnaast te richten op de meest winstgevende bestaande velden?
Zie ook de strekking van mijn reactie op vraag 4.
Ook met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland.
Het is aan bedrijven om te bepalen waar ze in investeren; de doelstellingen voor verduurzaming zijn leidend voor dit kabinet.
Bedrijven die in Nederland opereren, moeten in Nederland investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op ambitieuze, bindende maatwerkafspraken met grote uitstoters, zoals BP, om hun uitstoot verder naar beneden te brengen en de verduurzaming van productie in Nederland te versnellen.
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat de bedrijfsleiding vindt dat ze geen verplichting hebben om minder broeikasgassen uit te stoten en dat ze alleen minder zullen gaan uitstoten wanneer dit vanuit commercieel oogpunt een logische stap zou zijn?
In het kader van de maatwerkafspraken is het kabinet ook met BP in gesprek om hun investeringen in verduurzaming naar voren te halen en tot een versnelde en additionele reductie van CO2 te komen.
Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven geen echte plannen hebben om hun broeikasgasemissies te reduceren in lijn met het Parijsakkoord en over te stappen naar duurzame energiebronnen?
De voorwaarde van het kabinet om te komen tot maatwerkafspraken met de grootste uitstoters, waaronder de raffinaderijen, is dat ze komen met een transitieplan om op termijn (uiterlijk in 2050) in Nederland netto-nul emissies te bereiken, naast aandacht voor de vermindering van ketenemissies (scope 3).
Wat is uw reactie op de interne correspondentie van BP waaruit blijkt dat hun strategie is om weerstand te bieden aan klimaatmaatregelen of ze in het geheel te blokkeren?
Met BP ben ik in gesprek over hun inzet voor verduurzaming in Nederland en ben ik voornemens tot maatwerkafspraken te komen. BP is in onze gesprekken constructief en ambitieus.
Zie ook mijn reactie op vraag 5.
Wat is uw reactie op het feit dat Shell en BP weten dat een belangrijk onderdeel van hun «klimaatplan» de uitstoot niet daadwerkelijk omlaag zal brengen?
Shell en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Het kabinet kan internationale bedrijven geen strategie voorschrijven en buiten Nederland dwingen maatregelen te nemen. Bedrijven in Nederland moeten investeren om de uitstoot van CO2 snel naar beneden te brengen. Als bedrijven dat niet doen, lopen bedrijven tegen hoge kosten aan door de Nederlandse CO2-heffing en de emissiehandel in de EU.
Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ben ik in gesprek met de grootste uitstoters om via bindende maatwerkafspraken de uitstoot verder naar beneden te brengen.
Wat vindt u daarvan in het kader van de exorbitante winsten die deze fossiele bedrijven maken terwijl burgers de rekening krijgen gepresenteerd?
De markt reageert op vraag en aanbod en wordt tevens beïnvloed door tal van zaken, zoals bijvoorbeeld geopolitieke ontwikkelingen. Dat zijn kenmerken van een vrije markt. Echter, het kabinet vindt het tegelijkertijd belangrijk dat de energierekening voor huishoudens betaalbaar blijft en neemt daarom mitigerende maatregelen, zoals het verlagen van de btw op brandstoffen en de koopkrachtreparatie via de energierekening.
Het kabinet verwacht van deze bedrijven versnelde investeringen in hun verduurzaming, bijvoorbeeld als onderdeel van de maatwerkafspraken.
Erkent u dat deze fossiele bedrijven nog steeds investeren in desinformatie campagnes over het klimaat? Zo nee, waarom niet?
Ik veroordeel uiteraard het verspreiden van desinformatie. In hoeverre de door u aangehaalde bedrijven zich daar schuldig aan maken kan ik niet beoordelen.
Erkent u dat uit het onderzoek blijkt dat deze fossiele bedrijven zich groen voordoen terwijl ze dat niet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel bedrijven op hun prestaties om de klimaatdoelstellingen van Nederland en Europa te halen. Ik laat mij daarbij leiden door feiten. Veel bedrijven werken hard aan de transformatie naar duurzame circulaire processen. Dat bedrijven hun investeringen en inspanningen op het gebied van verduurzaming aandacht geven, vind ik niet opmerkelijk.
Wat vindt u ervan dat deze fossiele bedrijven informatie hebben achtergehouden voor het Amerikaanse onderzoek?
Ik kan helaas niet alle bronnen en details verifiëren. Uiteraard dienen bedrijven zich aan de wet te houden en mee te werken aan wettelijk voorgeschreven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u in het algemeen de handelwijze van deze fossiele bedrijven? Bent u bereid deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal deze bedrijven naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek niet op het matje roepen. Met bedrijven die in Nederland opereren, ben ik in gesprek over hun inzet voor duurzaamheid in Nederland. Het kabinet rekent bedrijven af op resultaten om de doelen te halen.
Erkent u dat de tactieken die de fossiele industrie hanteert eerder door de tabaksindustrie werden gebruikt om te voorkomen dat hun dodelijke producten aan banden zouden worden gelegd? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De fossiele industrie en de tabaksindustrie zijn twee verschillende sectoren. Voor de fossiele industrie bestaan in elk geval mogelijkheden om te verduurzamen door om te schakelen naar schone energie en chemie.
In hoeverre is het Nederlandse klimaatbeleid gehinderd of vertraagd door dit soort gedrag van fossiele en andere klimaatvervuilende bedrijven?
In hoeverre het klimaatbeleid in het verleden door bedrijven is gehinderd of vertraagd is niet bekend. Het klimaatbeleid is nu wettelijk verankerd, zowel nationaal als Europees. De doelen richting 2030 en 2050 staan vast. Daarbinnen probeert dit kabinet de verduurzaming van de industrie te versnellen en extra CO2-winst te behalen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar in welke mate fossiele bedrijven dit gedrag ook in Nederland vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ga ik geen onderzoek naar doen. Prioriteit van dit kabinet is het halen van de wettelijke verankerde klimaatdoelen en verduurzaming van de industrie.
Welk bewijs heeft u dat deze fossiele bedrijven in Nederland en in de EU niet dezelfde tactieken hanteren om de energietransitie te vertragen?
Dat bewijs heb ik niet.
Acht u deze bedrijven betrouwbare onderhandelingspartners in het kader van het halen van de Nederlandse klimaatdoelen, bijvoorbeeld bij de steun voor carbon capture and storage (CCS) of bij het maken van de maatwerkafspraken? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ja. Mijn inzet is om met grote uitstoters bindende maatwerkafspraken te maken.
Waarom krijgen deze liegende bedrijven van u subsidie om hun praktijken te «verduurzamen», opgehoest door de Nederlandse belastingbetaler, terwijl ze al decennialang financieel profiteren van het vernietigen van de aarde, nu nog steeds gigantische winsten maken en plannen maken om te blijven investeren in fossiele brandstoffen?
De inzet van mijn beleid is dat bedrijven met een ambitieuze verduurzamingsagenda hun productie in Nederland houden en in Nederland verduurzamen. Daarmee creëren we nieuw verdienvermogen voor Nederland en kan Nederland tot de koplopers behoren in de verduurzaming van de industrie. Dit vraagt ambitieuze verduurzamingsplannen van de bedrijven en stimulerende randvoorwaarden van de overheid.
Bedrijven die willen verduurzamen, worden door de overheid ondersteund om de transitie te maken met subsidies voor verduurzaming en innovatie, door in te zetten op het tijdig beschikbaar maken van hernieuwbare energie en de daarvoor benodigde infrastructuur. Dat betekent niet dat alle bedrijven de verduurzaming zullen meemaken. Ik verwijs voor de details naar mijn Kamerbrief over de verduurzaming van de industrie4.
Heeft u in de gesprekken met Shell, ExxonMobil en BP over steun voor CCS en de maatwerkafspraken als harde randvoorwaarde voor subsidie op zijn minst geëist dat hun internationale investeringsplannen in lijn zijn met de 1,5 graden doelstelling van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Shell, Ex1xonMobil en BP zijn internationaal opererende bedrijven. Ik kan internationale bedrijven niet dwingen en een strategie voorschrijven voor hun internationale investeringsplannen.
Op basis van internationale afspraken is het Europese en nationale klimaatbeleid gebaseerd op nationale emissies, waarvoor landen juridisch ook verantwoordelijk zijn.
In het nationale klimaatbeleid vertaalt dat zich in klimaatdoelen om de uitstoot in Nederland en aan de schoorsteen te verminderen in 2030 en 2050. Daarover zijn in het Coalitieakkoord afspraken gemaakt, ook voor de industrie, en in het beleidsprogramma zijn daarvoor maatregelen uitgewerkt om de uitstoot van bedrijven te verminderen, o.m. via de aangescherpte CO2-heffing en de maatwerkafspraken.
Door eerder dan anderen in te zetten op duurzaamheid en duurzaam produceren, kunnen bedrijven een koploperspositie innemen en zich door innovatie blijvend onderscheiden.
De overheid stimuleert met subsidieregelingen, normering, innovatie, versnelde opschaling en bevordering van internationale samenwerking van industriële (met name Europese) consortia (o.a. via de IPCEI).
Hoe vaak heeft u het afgelopen jaar met deze fossiele bedrijven gesproken? Wat waren bij deze ontmoetingen de onderwerpen die werden besproken?
Ik spreek regelmatig met de grote uitstoters, waaronder fossiele bedrijven. Ik heb gesprekken met deze bedrijven over hun strategie en verduurzamingsplannen. Daarbij draag ik de inzet van dit kabinet uit, zoals in mijn reactie bij vraag 3 beschreven.
Kunt u vanaf nu al uw gesprekken met deze fossiele bedrijven openbaar maken en aangeven welke onderwerpen werden besproken? Zo nee, waarom niet?
De agenda is openbaar dus u kunt zien wanneer ik met bedrijven spreek. De inhoud van die gesprekken is regelmatig bedrijfsvertrouwelijk; in die gevallen is de inhoud derhalve niet openbaar te maken. Daar waar meer algemene (niet bedrijfsspecifieke) bespreekpunten aan de orde komen, geldt die restrictie niet. Het kabinet is vanzelfsprekend gehouden aan de Wet open overheid (Woo).
Kunt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Wob documenten aangaande de aanschaf van De vaandeldrager en de informatiepositie van de Staten-Generaal |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat uit de geopenbaarde stukken blijkt dat er een uit 2018 daterende Call Option Agreement (COA2018) was om De vaandeldrager te mogen kopen voor 165 miljoen euro tot zestig dagen na de afgifte van een exportvergunning? Was deze COA2018 rechtsgeldig?1
Op het moment dat de onderhandelingen tussen de Nederlandse staat en de verkopende partij zijn gestart in november 2021 was de COA2018 reeds verlopen. Doordat de Franse overheid in 2019 een negatief besluit had genomen over het afgeven van een exportvergunning kon er al geen beroep meer worden gedaan op de exclusieve koopoptie die in de COA2018 was opgenomen.
Verplicht een Call Option Agreement de verkoper te leveren voor de afgesproken prijs, indien de koper zich op de optie beroept? Was de verkoper van De Vaandeldrager juridisch verplicht het schilderij te leveren voor 165 miljoen euro, indien de koper een beroep op de optie had gedaan?
De COA2018 was reeds verlopen. Er was dus geen verplichting meer voor de verkoper om op grond van de COA2018 te leveren. Het stond de verkoper ook vrij om een andere prijs te bepalen.
Klopt het dat uit de stukken blijkt dat de verkopende partij het schilderij op een gegeven moment niet meer wilde verkopen voor de in de COA2018 opgenomen prijs van 165 miljoen euro en vervolgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën akkoord gingen met tien miljoen euro extra? Waarom is de verkoper niet aan de overeengekomen prijs van 165 miljoen euro gehouden, wat de belastingbetaler tien miljoen euro zou hebben bespaard?
Het klopt dat de verkoper op enig moment in het onderhandelingstraject met de Nederlandse staat te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn het werk van de hand te doen voor een prijs lager dan 175 miljoen euro. Maar verkoper was op dat moment al niet meer gehouden aan de exclusieve koopoptie van 165 miljoen euro.
Klopt het dat ambtenaren de argumentatie «de aankoop verloopt soepeler als we 175 miljoen euro betalen» als onvoldoende beschouwden, omdat in de COA2018 de prijs van 165 miljoen euro stond vermeld en die «strekt zich uit over een periode in de toekomst»? Waren uw ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger op het Ministerie van Financiën op dat moment voornemens de COA2018 met beide Kamers te delen?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers. Overigens was de COA2018 juridisch al niet meer relevant als het gaat om de vraagprijs.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger het aankoopbedrag van 175 miljoen euro richting beide Kamers gemotiveerd heeft door te wijzen op een taxatierapport uit 2018 en de grillige kunstmarkt? Klopt het daarnaast dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, ongeacht de marktprijs, waardoor in dit geval de COA2018 prevaleert boven de grilligheid van de markt? Als de kunstmarkt, gezien de COA2018, irrelevant was, waarom is dan op de «grilligheid» van de kunstmarkt een beroep gedaan bij het informeren van beide Kamers?
Het klopt dat het aankoopbedrag werd gemotiveerd door te wijzen op een taxatierapport en de grillige kunstmarkt.
Het klopt in z'n algemeenheid ook dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, maar een en ander is uiteindelijk afhankelijk van de specifieke afspraken die partijen in een COA vastleggen. De COA2018 prevaleerde in elk geval niet boven de grilligheid van de kunstmarkt, omdat de koopoptie van de COA2018 al was verlopen. De onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat speelden zich dus volledig af in de context van wat zij op dat moment een reële prijs vonden. Op basis van die informatie zijn beide Kamers geïnformeerd.
Waarom zijn beide Kamers bij de beantwoording van vragen tijdens de debatten niet geïnformeerd over de COA2018, aangezien veel vragen van de leden van beide Kamers over de hoogte van de aankoopprijs gingen?
De koopoptie in de COA2018 was al verlopen, waardoor de COA2018 juridisch niet langer relevant was voor de bepaling van de vraagprijs. Daarnaast was de Nederlandse staat, zoals aangegeven, geen partij in de COA2018.
Is er betaald voor het verkrijgen van de koopoptie op De Vaandeldrager, aangezien de verkoper van een koopoptie het voordeel heeft een vergoeding te ontvangen, ongeacht of deze uitgeoefend wordt? Zo ja, door wie en hoeveel?
Het is mij niet bekend of er is betaald voor het verkrijgen van een koopoptie op De Vaandeldrager. De COA2018 is een overeenkomst tussen de verkoper en het Rijksmuseum. De Nederlandse staat was geen partij.
Klopt het dat het taxatierapport uit 2018 niet aan beide Kamers is gestuurd ten behoeve van debat en besluitvorming? Zo ja, waarom niet?
Omdat bij de onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat geen sprake was van een exclusieve koopoptie voor de Nederlandse staat, zouden andere mogelijk geïnteresseerde partijen de vraagprijs op kunnen drijven wanneer deze bekend zou worden. Daarom was het zaak de geschatte waarde in het taxatierapport, die ver boven de door verkoper gewenste prijs lag, gedurende de onderhandelingen buiten de openbaarheid te houden. Het zou anders de onderhandelingspositie van de Nederlandse staat danig kunnen schaden.
Op welke grond is in bijlage 7a, op de vijfde bladzijde midden het document, enkele regels weggelakt? Het betreft de zin die begint met «De Vaandeldrager is», en die wordt gevolgd door «Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er al generaties van wordt gedroomd De Vaandeldrager terug te laten keren naar ons land.»2
Deze tekst is uit het document verwijderd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob, dus ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Dit staat vermeld in het verwijderde tekstblok met de code «10.2.g». Op pagina 5 van het Wob-besluit van 25 februari 2022 is onder 5.3 gemotiveerd waarom deze informatie is verwijderd: «Daarnaast bevatten de documenten met nummers 7 en 7a informatie over schilderijen in buitenlands particulier bezit en de relevantie daarvan voor de Nederlandse staat. Ik ben ook hier van mening dat openbaarmaking hiervan de Nederlandse staat onevenredig zou kunnen benadelen in haar eventuele toekomstige onderhandelingspositie met betrekking tot deze schilderijen. Ik ben van oordeel dat het belang van het voorkomen van een dergelijke benadeling voor de Nederlandse staat zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Ik maak deze passages daarom niet openbaar.»
Waarom wordt correspondentie tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Rijksmuseum als intern beraad in het kader van de Wob gezien? Is het Rijksmuseum een bestuursorgaan, aangezien artikel 1c van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) intern beraad definieert als beraad binnen een bestuursorgaan of binnen een kring van bestuursorganen? Zo ja, kunt u deze status als bestuursorgaan onderbouwen? Zo nee, hoe kan in dat geval de bedoelde correspondentie gekwalificeerd worden als intern beraad en daarom deels niet openbaar worden gemaakt?3
Het Rijksmuseum kwalificeert niet als bestuursorgaan, maar als een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (in dit geval het ministerie) werkzame instelling waarmee intern beraad (ook) mogelijk is. Dit staat reeds toegelicht in het Wob-besluit van 25 februari 2022 op pagina 6 onder 5.4: «Hierbij is van belang op te merken dat de Stichting Rijksmuseum Amsterdam een onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW werkzame instelling is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover het gaat om de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de staat. In het geval van de aankoop van De Vaandeldrager heeft vast overleg plaatsgevonden met het Rijksmuseum Amsterdam over advisering rondom de aankoop en de positie van het Rijksmuseum als partij daarbij. Dit overleg vond plaats in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aangelegenheid onderhavig aan dit Wob-verzoek, namelijk de aankoop van De Vaandeldrager. Ook het overleg met het Rijksmuseum in het kader van deze bestuurlijke aangelegenheid kwalificeert daarom in dit geval als intern beraad in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Wob.»
Klopt het dat uit de Wob vrijgegeven correspondentie van 1 november 2022 opgemaakt kan worden dat het Elysée een doorslaggevende stem zou hebben? Gaat dit over het niet verlengen van het exportverbod per 24 november 2021? Zo nee, waarover wel?
In de correspondentie die is vrijgegeven kan de bovengenoemde frasering gevonden worden. Het ging om een karakteriserende opmerking over het Franse overheidsapparaat dat, vergeleken met de Nederlandse overheid, vrij centralistisch is georganiseerd. In de contacten die tussen de Nederlandse staat en de Frans overheid bestonden, zou daarmee rekening gehouden moeten worden.
Waarom was afstemming met Frankrijk nodig?
Uit oogpunt van diplomatie werd het belangrijk geacht dat Frankrijk als eerste naar buiten kon komen met de mededeling dat het niet zelf over zou gaan tot verwerving.
Zou Frankrijk na het verlenen van een exportvergunning nog invloed hebben op wie het werk zou aankopen? Zo nee, betekent dit dan dat bij het besluit tot vergunningverlening een rol speelde dat Nederland het werk zou kopen?
Wanneer eenmaal een exportvergunning is afgegeven, staat het de eigenaar van een werk vrij om naar eigen inzichten de uitvoer naar een buitenlandse partij overeen te komen.
Frankrijk kon de exportvergunning na het verstrijken van de 30-maandentermijn niet meer weigeren, omdat het geen gebruik had gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om zelf tot verwerving over te gaan. Wat de overwegingen zijn geweest voor Frankrijk om het werk niet zelf te verwerven is mij niet bekend.
Bent u van mening dat openbaarmaking van de inhoud van de COA2018 en de Sale&Purchase Agreement het Rijksmuseum onevenredig kan benadelen, omdat dit het vertrouwen van de verkopende partner in het Rijksmuseum zou schaden? Waarom zou dat verminderde vertrouwen het Rijksmuseum schaden, nu de verkoop van De vaandeldrager is afgehandeld? Moet uit uw standpunt worden afgeleid dat het vertrouwen van de verkopende partner voor de Nederlandse overheid zwaarder heeft gewogen dan het informeren van de Kamers over de COA2018 en dus over het aankoopproces? Zo nee, is bent u dan alsnog bereid die stukken openbaar te maken? Zo ja, hoe ziet de Staatssecretaris dat in verhouding tot het nieuwe beleid omtrent de openheid in relatie tot het parlement in verband met de democratische controle?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers.
Bij de Sale and Purchase Agreement is het Rijksmuseum geen partij. Partijen daarbij zijn enkel verkoper en de Staat der Nederlanden. In de Sale and Purchase Agreement is een afspraak opgenomen over de vertrouwelijkheid van informatie omtrent de onderhavige transactie. Dit is vastgelegd in een geheimhoudingsclausule die belet dat de inhoud van de overeenkomst met derden wordt gedeeld. Het openbaar delen van de overeenkomst met uw Kamer terwijl deze afspraak is gemaakt zou dan ook in strijd zijn met het belang van de staat, conform het kader van de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's 2022». Tegelijkertijd hecht ik aan het verschaffen van maximale transparantie aan uw Kamer. Daarom zal de Sale and Purchase Agreement op korte termijn vertrouwelijk ter inzage worden gelegd zodat de commissieleden hier alsnog kennis van kunnen nemen, met hierbij wel de kanttekening dat deze vertrouwelijke informatie geen onderdeel kan uitmaken van het publieke debat.
Klopt het dat u een risico ziet van een verslechtering van de toekomstige onderhandelingspositie voor de Nederlandse Staat? Betekent dit dat u erkent dat de Nederlandse Staat, door de verkopende partij niet aan zijn contractuele verplichting te houden, zijn toekomstige onderhandelingspositie heeft ondergraven?
Het is onduidelijk op welke contractuele verplichting van de verkopende partij wordt gedoeld. In elk geval kan het de toekomstige onderhandelingspositie van de Nederlandse staat worden geschaad, wanneer Nederland in weerwil van geheimhoudingsverplichtingen de inhoud van een Sale and Purchase Agreement openbaar zou maken.
Waarom zijn beide Kamers onder grote tijdsdruk gezet, aangezien uw ambtsvoorganger op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 9 december 2021 heeft verzocht het voorstel vóór het Kerstreces te behandelen, dat wil zeggen binnen twee weken, «want er is beperkte tijd om alles rond te krijgen»? In de vrijgegeven stukken staat over het koopproces: «Eerstvolgende deadline is 31 januari 2022. Kan verlengd indien nodig». Kunt u dit toelichten?4
De snelheid waarmee mijn ambtsvoorganger het voorstel graag door de Uw Kamer behandeld zag worden, had te maken met de inschatting dat de Eerste Kamer láter tot behandeling zou overgaan dan uiteindelijk het geval was. Dit bovendien in de wetenschap dat Nederland uitsluitend exclusieve onderhandelpartner was gedurende de periode van de intentieverklaring die in december 2021 was gesloten met verkoper.
Ik ben de Kamers erkentelijk dat zij met deze voortvarendheid het wetsvoorstel hebben behandeld.
Bent u van mening dat beide Kamers goed en volledig geïnformeerd zijn, voordat zij akkoord gaven aan de koop van De Vaandeldrager? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is steeds de insteek geweest om, waar mogelijk, zo tijdig en volledig mogelijk informatie te delen met de Eerste en Tweede Kamer. In gevallen dat deze intentie klemde met privacygevoelige informatie of met strategische overwegingen tijdens het aankoopproces kan er aanleiding zijn geweest hiervan af te wijken. Ik meen dat de Kamers destijds zoveel als mogelijk zijn geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van de aankoop.
Het feit dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Innovatiekracht maatschappij nodig om internationale biodiversiteitsdoelen te halen»?1
Ja.
Erkent u de urgentie tot het nemen van concrete acties om de klimaat- en biodiversiteitscrises te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw beleid? Tot wanneer meent u de tijd te hebben om deze verweven crises structureel aan te pakken?
In het coalitieakkoord erkent het kabinet dat we voor grote mondiale uitdagingen staan, waaronder klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om ons land en onze planeet leefbaar en bewoonbaar te houden. Dit vraagt om uiteenlopende acties op tal van terreinen, die in het coalitieakkoord staan gemeld. Het kabinet erkent dat er geen tijd te verliezen is en dat een gezamenlijke aanpak vereist is om de klimaat- en biodiversiteitscrisis aan te pakken.
Erkent u de urgentie van het aanpassen van het Nederlandse beleid op basis van de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) -rapport dat stelt dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door een «fundamentele verandering», zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie? Zo ja, op welke manier en op welke termijn bent u van plan daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
De staat van de biodiversiteit is zorgelijk, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Het kabinet onderschrijft de urgentie die het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en verschillende andere rapporten uitdragen. Het halen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, welke momenteel worden herzien op de Convention on Biological Diversity (CBD), vergt een maatschappelijke transitie op tal van terreinen richting een natuurinclusieve samenleving. Zo ook in de landbouw- en energiesector. Maatschappelijke partijen hebben elk een belangrijke verantwoordelijkheid om deze transitie te realiseren. Het kabinet spant zich hier maximaal voor in en ondersteunt de Agenda Natuurinclusief om deze beweging te versterken en te versnellen. Als het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk is vastgesteld, zal het kabinet een nationaal biodiversiteit-actieplan opstellen om daar uitvoering aan te geven.
Erkent u de urgentie om op korte termijn specifieke plannen te maken voor het Nederlandse natuurbeleid, de eiwittransitie en het reduceren van de Nederlandse voetafdruk in het buitenland op basis van de conclusies van het PBL-rapport? Zo ja, wat gaat u veranderen op deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord zijn verschillende acties geformuleerd met betrekking tot het versterken van de Nederlandse natuur. Met betrekking tot de eiwittransitie is uw Kamer op 2 juni 2022 eerder geïnformeerd over de uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag dient Nederland een nationaal biodiversiteitplan op te stellen waarin ook nader ingegaan zal worden op mogelijke handelingsopties voor het reduceren van de Nederlands voetafdruk.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport van PBL over de noodzaak van een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie en een transitie naar meer plantaardige eiwitten? Zo ja, bent u van plan uw inzet voor de eiwittransitie te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de conclusie van het rapport van PBL komt overeen met het streven van het kabinet naar de consumptie van meer plantaardige eiwitten. De inzet op deze transitie is opgenomen in de Nationale Eiwitstrategie (zie antwoord vraag2. Het kabinet zet stappen in de transitie door een concreet doel te stellen waarbij de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 verschuift van 60/40-% naar een balans van 50/50-%.
Hoe heeft u zich op de COP27 in Egypte ingezet voor biodiversiteit en het veranderen van het voedselsysteem met een focus op meer plantaardige eiwitten en welke concrete resultaten zijn daaruit gekomen?
Nederland zet zich nationaal en internationaal in voor duurzame en toekomstbestendige voedselsystemen en biodiversiteit. Een cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering waarin, naast de transitie naar meer plantaardige productie, ook dierlijke productie een eigen plek heeft. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie. Op COP27 heeft Nederland deze inzet actief uitgedragen in zowel de formele onderhandelingen als tijdens informele onderdelen en evenementen waaraan Nederland tijdens COP27 deelnam. Implementatie en concrete actie vinden daarbuiten plaats. Hierin vervult ook het landbouwattachénetwerk (LAN) een belangrijke rol. De recent verschenen Agrospecials over de eiwittransitie en klimaat geven inzicht in concrete resultaten. Ik verwijs u ook graag door naar de Kamerbrief over de uitkomsten van COP27.
Wat zijn de gevolgen voor de inzet van Nederland tijdens de Biodiversiteitstop van december 2022 in Montreal gezien de conclusies van het rapport van PBL?
Het PBL-rapport «Exploring nature-positive pathways» sluit goed aan bij de Europese en Nederlandse onderhandelingsinzet in relatie tot het Global Biodiversity Framework waarover tijdens de VN-Biodiversiteitstop wordt onderhandeld. Een voorbeeld is de Nederlandse inzet gericht op de integratie van biodiversiteit in alle maatschappelijke sectoren en beleid, inclusief de financiële sector. Hiermee worden heldere afspraken gemaakt over het natuurinclusief maken van beleid en regelgeving.
Deelt u de mening dat de socio-economische drukfactoren, zoals schadelijke en/of perverse fiscale maatregelen, die onderliggend zijn aan biodiversiteitsverlies, aangepakt dienen te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de overtuiging dat mogelijke schadelijke effecten van investeringen, subsidies en andere financiele prikkels met betrekking tot biodiversiteit voorkomen moeten worden. Door te werken aan een natuurinclusieve samenleving worden biodiversiteitsoverwegingen gemeengoed in maatschappelijke sectoren. Een eerste stap om schadelijke effecten te voorkomen is deze beter in kaart brengen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert binnenkort een conceptrapport over subsidies die mogelijk schadelijk zijn op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen met uw Kamer worden gedeeld. Binnen verschillende departementen wordt onderzocht of een soortgelijk onderzoek kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat biodiversiteitsverlies financiële gevolgen heeft voor de waarde van beleggingen en voor investeringen? Kunt u drie concrete voorbeelden geven uit de financiële sector waarin biodiversiteitsrisico’s zich hebben gematerialiseerd?
Deelt u de mening dat investeringen niet alleen niet schadelijk zouden moeten zijn voor de biodiversiteit, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in versterking van de biodiversiteit? Zo nee, betekent dat dan dat u van mening bent dat biodiversiteitsherstel alleen uit publieke middelen gefinancierd zou moeten worden? Zo ja, wat zou een minimumniveau van biodiversiteit zijn voor Nederland en indien u dat niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Investeren in biodiversiteit is van groot belang. Iedere geïnvesteerde euro in biodiversiteitsherstel levert doorgaans een veelvoud aan maatschappelijke waarde op. Dit zou zeker niet alleen met publieke middelen moeten worden gefinancierd. Private partijen hebben hierin ook een stevige verantwoordelijkheid. Tevens is het bedrag dat nodig is te hoog om alleen met publieke middelen te bekostigen. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) brengt met Natuurlijk Kapitaalrekeningen de toestand van ecosystemen in Nederland in beeld. In Nederland wordt niet gestuurd op een minimumniveau, maar er wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik heb Uw Kamer 25 november jl. geïnformeerd over voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de aanpak van de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie en natuur worden geschetst (Kamerstuk 34 682, nr. 105).
Heeft u inzicht in de omvang van de investeringen die nodig zijn voor biodiversiteitsherstel in Nederland? Zo ja, hoeveel bedragen die? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek biodiversiteit, dat onder meer antwoord tracht te geven op die vraag. Het rapport wordt in de tweede helft 2023 verwacht. In het Programma Natuur is al 3 miljard euro gereserveerd voor het herstel van natuur.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn omtrent de investeringsmogelijkheden van de financiële sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de Biodiversiteitstop van de Verenigde Naties (VN) bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat mondiale afspraken een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van investeringen voor biodiversiteit. De afspraken die tijdens de VN-Biodiversiteitstop gemaakt worden kunnen daar – hoewel deze niet juridisch bindend zijn – een bijdrage aan leveren.
Bent u bereid om de noodzaak van investeringen in de biodiversiteit te bepleiten tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Ja, ik ben op de COP aanwezig en spreek op de speciale dag over biodiversiteitsfinanciering daar over de noodzaak van investeringen uit zowel private als publieke bronnen. Ik spreek op deze dag ook over het belang van het in lijn brengen van alle publieke en private financiering met de doelen van het nieuwe Global Biodiversity Framework (GBF). Nederland draagt op de biodiversiteitstop ook bij met kennis en ervaring aan een 10-punten plan voor de financiering van biodiversiteit dat is opgesteld met als doel een brede coalitie van landen te verenigen rondom het belang van financiering voor biodiversiteit.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn om bedrijven te stimuleren om anders te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de VN-Biodiversiteitstop bewerkstelligen?
De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet is erop gericht om overheden aan te sporen zich in te zetten voor regelgeving voor de financiële sector zodat zij hun impact op, en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart brengen.
Bent u bereid de Nederlandse inzet voor de Biodiversiteitstop aan te scherpen gezien de urgentie van het behalen van de biodiversiteitsdoelen voor zowel Nederland vanwege de stikstofcrisis, maar voornamelijk vanwege het feit dat mensen en het daarbijbehorende economische systeem niet kunnen bestaan zonder natuur en biodiversiteit?
Natuur en biodiversiteit zijn de basis voor een sterke economie en een gezonde leefomgeving. De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de VN-Biodiversiteitstop is er op gericht om biodiversiteitsverlies zo spoedig mogelijk te stoppen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er meer synergie zit tussen het klimaat- en natuurbeleid in Nederland, gelet op het gegeven dat maatregelen zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen ook bijdragen aan het halen van de Parijs-doelen? Welke concrete maatregelen kunnen synergie stimuleren? Hoe gaat u deze synergie onder de aandacht brengen tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Het kabinet zet zich via verschillende wijzen in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau. Het kabinet werkt op nationaal niveau bijvoorbeeld aan het vernatten van veenweidegebied om klimaatwinst te boeken in combinatie met een toekomstbestendige landbouw en meer biodiversiteit. Ook werkt het kabinet aan natuurlijke klimaatbuffers waarin natuurlijke processen de ruimte krijgen en daarmee bijdragen aan een klimaatbestendig Nederland voor mens en natuur. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop zal de Minister voor Natuur en Stikstof tijdens een door PBL georganiseerde ministeriële bijeenkomst het belang van het gezamenlijk aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis uitdragen. Ook tijdens de onderhandelingen zal de Nederlandse delegatie het belang van natuurlijke oplossingen voor het tegengaan van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit steunen.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
Het bericht dat waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) al 5 maanden gevangen zitten in Oost-Oekraïne en inmiddels veroordeeld zijn tot 13 jaar gevangenschap |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Agnes Mulder (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jasper van Dijk (SP), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat twee Oekraïense OVSE-stafleden tot meer dan tien jaar veroordeeld zijn door illegitieme tribunalen in de niet-erkende Volksrepubliek Loehansk?1
Ja.
Heeft u met bondgenoten zicht op de omstandigheden waarin deze gevangenen worden vastgehouden en of zij toegang hebben tot medische zorg?
Het is op dit moment niet bekend waar de gevangenen worden vastgehouden.
Op welke manier wordt er druk gezet op Rusland – lid van de OVSE – om deze waarnemers en een derde gedetineerde (er zit nog één waarnemer vast) vrij te laten?
Naast het Voorzitterschap en de Secretaris-Generaal van de OVSE, hebben ook de EU en gelijkgezinde landen in OVSE-kader herhaaldelijk de veroordelingen onaanvaardbaar genoemd en Rusland opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat lokale waarnemers niet op tijd zijn geëvacueerd rond de tijd van de invasie op 24 februari jl.?
Lokale medewerkers van de Special Monitoring Mission zijn, voor zover mogelijk en voor zover zij dat wensten, binnen Oekraïne in veiligheid gebracht. Zij konden, voor zover de veiligheidssituatie dat toeliet, op vrijwillige basis aansluiten bij de konvooien die de missie organiseerde om medewerkers in veiligheid te brengen. Niet alle medewerkers hebben daar gebruik van willen maken. De SMM-medewerkers die naar andere landen zijn gevlucht zijn merendeels vrouw. Onder de op 24 februari afgekondigde Staat van Beleg was het volwassen mannen niet toegestaan het land te verlaten.
Bent u bereid de situatie van de drie waarnemers in OVSE-verband op te brengen?
Ja. Nederland heeft reeds samen met EU-partners de berechting en veroordeling van de betrokken waarnemers veroordeeld en hun vrijlating geëist, alsmede de vrijlating van de derde gedetineerde OVSE-medewerker.
Wilt u met uw Turkse ambtsgenoot in overleg treden om de vrijlating van deze drie waarnemers mee te nemen in de mogelijk volgende gesprekken tussen Turkije, Rusland en Oekraïne?
De penibele omstandigheden van de drie lokale OVSE medewerkers hebben de volle aandacht van SG OVSE, die in nauw overleg met het Oekraïense Ministerie van BZ tracht hun vrijlating te bevorderen. Nederland steunt de OVSE in de verantwoordelijkheid die de organisatie als voormalig werkgever neemt. Waar opportuun nemen we dit ook in bilaterale gesprekken op.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het plan van de Europese Commissie om het Mercosur-verdrag geïmplementeerd te krijgen door nationale parlementen te omzeilen |
|
Jasper van Dijk (SP), Christine Teunissen (PvdD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie met Mercosur-landen onderhandelt over het splitsen van het Mercosur-verdrag in verschillende onderdelen, zodat het handelsdeel niet voorgelegd hoeft te worden aan nationale parlementen? Wat is uw standpunt hierover?1
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 oktober jl. over de stand van zaken van de EU-Mercosur onderhandelingen2, en mondeling tijdens het Commissiedebat over de informele RBZ Handel3 en tijdens de behandeling van de Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking4, is na het bereiken van een onderhandelaarsakkoord in 2019 de Europese Commissie in gesprek gegaan met de Mercosur-landen over mogelijke aanvullende afspraken die EU-zorgen over het akkoord moeten wegnemen. Hoewel deze gesprekken doorlopen en er binnen de Commissie wordt gewerkt aan mogelijke voorstellen, zijn er geen nieuwe ontwikkelingen te melden. Het is op dit moment niet duidelijk of en wanneer deze gesprekken tot een uitkomst leiden die de Commissie in staat stelt een mogelijk akkoord met de Mercosur-landen aan de Raad voor te leggen voor besluitvorming. Evenmin is duidelijk in welke vorm (één of meerdere akkoorden) de Commissie het onderhandelingsresultaat in dat geval zal presenteren.
Gezien het feit dat dit verdrag een enorme impact zal hebben op individuele lidstaten, deelt u de mening dat het splitsen van het verdrag de democratische bevoegdheid van nationale parlementen ondermijnt?
Nee, ik deel deze mening niet. De Europese Commissie heeft als onderhandelaar de bevoegdheid (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) om voorstellen te doen aan de Raad over de vorm (één of meerdere akkoorden) waarin het onderhandelingsresultaat wordt voorgelegd voor besluitvorming. Zo ver mij bekend, zijn hierover binnen de Commissie nog geen besluiten genomen. De aard van een akkoord kan pas definitief worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Zoals herhaaldelijk door het kabinet aangegeven zal het kabinet pas een standpunt innemen over het akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Indien een voorstel aan de Raad wordt voorgelegd, zal ik de Kamer hierover informeren, zowel over vorm als inhoud.
Het behoeft geen betoog dat voor de besluitvorming over het verdrag vervolgens de toepasselijke democratische en grondwettelijke procedures dienen te worden doorlopen. Een akkoord dat afspraken bevat zowel op terreinen waar sprake is van EU bevoegdheden als op terreinen waar lidstaten nationale bevoegdheden uitoefenen (een «gemengd akkoord») zal, naast de EU goedkeuringsprocedure, in Nederland ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Staten-Generaal. Een akkoord dat naar de aard «EU-only» is, dat wil zeggen een akkoord waarbij als gevolg van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten alleen de EU partij wordt, moet het EU goedkeuringsproces doorlopen. Zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon betekent dat dat het aan de Raad is om te besluiten over de ondertekening en dat het aan de Raad en het Europees Parlement is om te besluiten tot goedkeuring van het akkoord. Nederland is vertegenwoordigd in de Raad en besluit hier derhalve over mee. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Ouwehand (10 maart 2021) waarin u stelde «naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen»2? Waarom lijkt dit te zijn veranderd?
Ik herinner mij de antwoorden waarnaar in de vraag wordt verwezen. Het volledige antwoord waaruit in de vraag wordt geciteerd luidde als volgt:
«De Europese Commissie is gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een akkoord met de Mercosur landen op basis van onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad heeft vastgesteld. Of de aard van een akkoord gemengd is of EU-only wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen. De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. De aard van een akkoord zal pas definitief kunnen worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Op basis van de inhoud doet de Commissie (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) een voorstel. De Raad besluit hier vervolgens over.»
Deze situatie is niet veranderd.
Bent u bereid in de Europese Raad te laten weten dat een splitsing van het Mercosur-verdrag wat Nederland betreft onacceptabel en ondemocratisch is?
Het kabinet zal pas een standpunt innemen over het akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. In het algemeen kan niet gesteld worden dat het splitsen van EU verdragen onaanvaardbaar en ondemocratisch zou zijn.
Klopt het dat Frankrijk er eerder bij de Europese Commissie op heeft aangedrongen dat het verdrag door nationale parlementen moet worden geratificeerd? Is die positie nog steeds hetzelfde? Waarom heeft de Europese Commissie besloten hier geen gehoor aan te geven?
Het is niet aan het kabinet om tekst en uitleg te geven over communicatie tussen de Europese Commissie en een andere lidstaat.
Kunt u een tijdlijn geven van wanneer de Raad zal besluiten of het wel of niet instemt met een splitsing van het Mercosur-verdrag?
De Raad kan pas besluiten over een akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 1 hierboven.
Wat wilt u zeggen tegen Nederlandse boeren die zich terecht zorgen maken over dat het Mercosur-verdrag tot oneerlijke concurrentie voor hen gaat leiden? En wat wilt u zeggen tegen milieuorganisaties die waarschuwen dat het verdrag meer ontbossing tot gevolg zal hebben, en die nu zien dat wanneer lidstaten en nationale parlementen zeer kritisch zijn over een handelsverdrag, de Europese Commissie op zoek gaat naar manieren om die kritische lidstaten en nationale parlementen te omzeilen? Vindt u dat deze opstelling van de Europese Commissie het vertrouwen in de Commissie ten goede komt?
Ik begrijp de zorgen van Nederlandse boeren over de potentiële gevolgen van een toekomstig EU-Mercosur akkoord. Om die reden hebben de universiteit Wageningen en Ecorys, in opdracht van het kabinet en ter uitvoering van de motie Voordewind (CU)6, een onderzoek uitgevoerd om de voor- en nadelen van een toekomstig EU-Mercosur akkoord kwantitatief in kaart te brengen.7 Het onderzoeksrapport laat zien dat een akkoord met de Mercosur-landen leidt tot een bescheiden economische groei voor Nederland. Voor specifieke landbouwsectoren is het beeld wisselend. Het rapport stelt dat voor varkens- en pluimveebedrijven de verwachte inkomensgevolgen positief zijn; voor melkveebedrijven en akkerbouwbedrijven zijn deze nagenoeg nul; terwijl de gemiddelde inkomens voor de vleeskalveren- en vleesveebedrijven lager uitvallen.
En om dezelfde reden zijn maatregelen in het onderhandelaarsakkoord overeengekomen om oneerlijke mededinging en schade voor gevoelige sectoren in de landbouw tegen te gaan. Zo zal de EU voor gevoelige landbouwgoederen uit Mercosur-landen, zoals hoge kwaliteit rundvlees, pluimveeproducten, knoflook, suiker en ethanol, importtarieven en quota behouden.
Met betrekking tot duurzaamheidszorgen, met name over ontbossing, is de Commissie in gesprek met de Mercosur landen om tot aanvullende afspraken te komen. Nederland heeft inbreng geleverd aan de Europese Commissie ten behoeve van deze gesprekken.8 Hoewel deze gesprekken doorlopen en er binnen de Commissie wordt gewerkt aan mogelijke voorstellen, zijn er op dit moment geen ontwikkelingen te melden.
Zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 2 zal het kabinet pas een standpunt innemen over een akkoord met de Mercosur-landen wanneer de Commissie de benodigde documenten voor besluitvorming aan de Raad heeft aangeboden. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische sector. De voor de besluitvorming over het verdrag toepasselijke democratische procedures zullen worden doorlopen.
Erkent u dat de brief van 15 lidstaten van 20 juni, waar ook uw handtekening onder staat, waarin de Europese Commissie werd gevraagd vaart te maken met de implementatie van het Mercosur-verdrag, heeft kunnen bijdragen aan het besluit van de Europese Commissie om koste wat het kost dat verdrag af te sluiten, ook als dat het ondermijnen van de democratische bevoegdheid van lidstaten betreft?
Er is geen sprake van een besluit van de Commissie om koste wat het kost een verdrag met de Mercosur-landen te sluiten, zoals uiteen gezet in de antwoorden op vraag 1 en vraag 2. Evenmin is er sprake van het ondermijnen van de democratische bevoegdheid van lidstaten, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 2.
In de brief van 15 lidstaten van 20 juni jl., gericht aan de Europese Commissie, wordt steun uitgesproken voor een actief EU handelsbeleid. Eén van de elementen in deze brief is een oproep om voortvarender op te treden in het onderhandelen, ondertekenen en in werking laten treden van EU handelsakkoorden. Zoals aangegeven in de begeleidende brief aan uw Kamer9, heb ik daarbij aangetekend – mede in het licht van de door uw Kamer aangenomen motie hierover10 – dat met het ondertekenen van de brief aan de Europese Commissie niet vooruit wordt gelopen op de uiteindelijke Nederlandse positie ten aanzien van een EU-Mercosur akkoord.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De impact van Nederlandse import op natuurverlies wereldwijd |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuwe rapport van het Wereld Natuur Fonds Nederland genaamd «The impact of Dutch imports on nature loss worldwide»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport, dat de productie voor de Nederlandse import van slechts 8 grondstoffen – soja, palmolie, mais, kokosnoot, cacao, hout en rundvlees/leer – beslag legt op gronden ter grootte van wel vier keer het landoppervlak van Nederland?
Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt, stemt overeen met het beeld uit andere studies. Het is bekend dat Nederland en andere Europese landen, die via Nederland grondstoffen invoeren, een aanzienlijk landbeslag kennen voor de productie van deze grondstoffen. Onder meer het PBL heeft hier in haar recente Compendium voor de Leefomgeving2 uitgebreid over gerapporteerd. Daarbij geeft het PBL aan dat ondanks het hoge welvaart- en consumptieniveau in Nederland, het landgebruik per inwoner relatief laag is (0.62 ha per Nederlander, tegenover ca. 0.90 ha per Europeaan). Het grootste aandeel land is daarbij nodig is voor het verbouwen van voedsel (32% van de voetafdruk in 2019) en hout voor bijvoorbeeld de bouw (ook 32%) en voor de productie van papier (15%). Het PBL geeft daarbij ook aan dat ondanks een bevolkingsgroei van bijna 16% sinds 1990 het ruimtebeslag voor onze voeding is afgenomen. Dit komt volgens het PBL vooral door een toegenomen productiviteit in de landbouw.
In het WWF rapport wordt voor de daarin onderzochte grondstoffen een landbeslag van viermaal de oppervlakte van Nederland berekend, mede door het ook toerekenen aan Nederland van alle doorvoer, al dan niet na bewerking, van de opgenomen grondstoffen. Dit geeft een enigszins vertekend beeld van onze eigen Nederlandse voetafdruk. Niettemin komt het algemene beeld overeen met dat uit andere studies en is elke voetafdruk die boven de draagkracht en/of ecologische grenzen van onze aarde gaat niet duurzaam. Het kabinet zet daarom ook in op het verder verkleinen van onze voetafdruk en deze afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130), en erkent het kabinet het gegeven dat de voetafdruk horende bij ons leefpatroon substantieel dient te worden teruggedrongen. De productie van alle grondstoffen, waaronder ook minerale grondstoffen worden begrepen, moet daarop aangepast worden en het kabinetsbeleid is daar ook op gericht, zowel lokaal, nationaal als op Europees en mondiaal niveau.
Een belangrijk aspect van het beleid van het kabinet is derhalve om onze voetafdruk verder te verkleinen en afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 2022Z06909) ben ik dan ook bereid om inzichtelijk te maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verkleinen en hoe het kabinet dit wil aanpakken. We zullen dit opnemen in het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP), waarin we de verplichtingen in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) zullen verankeren in ons nationale beleid. Ik zal de Kamer in 2023 over de voortgang hiervan informeren.
Wat vindt u ervan dat de productie van zes van deze grondstoffen gepaard gaat met een CO2-uitstoot van 43.6 miljoen ton per jaar, wat gelijk staat aan 24% van de totale Nederlandse binnenlandse broeikasgasuitstoot in 2019?
In algemene zin geldt dat Nederland niet alleen binnen de eigen landsgrenzen de uitstoot dient te verminderen, maar ook daarbuiten. De Nederlandse inzet is dan ook om, naast het bereiken van klimaatneutraliteit op eigen grondgebied, ook onze internationale voetafdruk substantieel te verkleinen. Dit is ook benoemd in de International Klimaat Strategie. Verder komt het kabinet hier onder meer op terug in het NBSAP.
Erkent u gezien deze cijfers dat de inzet van het kabinet niet alleen moet zijn het verduurzamen van de import van ontbossingsproducten, maar vooral ook het verminderen van de vraag naar ontbossingsproducten?
De inzet van Nederland is al langer gericht op de verduurzaming van de productie en handel in de belangrijke agrarische grondstoffen, zoals soja, palmolie, cacao en hout. Nederland stimuleert en steunt de ontwikkeling van private mondiale duurzaamheidstandaarden van bedrijven, banken en maatschappelijke organisaties, door bijvoorbeeld deel te nemen aan de Round Table on Responsible Soy (RTRS voor soja) en de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO voor palmolie). Sinds 2015 werkt Nederland ook met andere gelijkgezinde Europese landen samen in het kader van de Amsterdam Declarations Partnership om ontwikkeling van Europese maatregelen te stimuleren, waaronder een ambitieus wettelijk (verplichtend) kader, als onderdeel van de inzet dat agrogrondstoffenketens uiterlijk in 2025 ontbossingsvrij zijn. Een van de resultaten van deze inspanningen is het voorstel van de Europese Commissie voor een ontbossingsverordening, met het verbod op het op de Europese markt aanbieden van een groot aantal producten met een directe link met ontbossing of bosachteruitgang. Hierbij is geen sprake van verminderen, maar van stoppen. Ook de omslag naar kringlooplandbouw, zoals omschreven in het coalitieakkoord, zal leiden het verkleinen van de ecologische voetafdruk.
Maakt het verminderen van het beslag dat Nederland legt op (landbouw)gronden elders voor de import van deze grondstoffen deel uit van uw beleidsplannen? Zo ja, kunt u concreet toelichten op welke manier u deze impact gaat verkleinen? Zijn hier streefcijfers voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in de kabinetsreactie op het rapport van het Intergouvernementele Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) over internationale biodiversiteit heeft het kabinet als streefdoel voor 2050 een halvering van de ecologische voetafdruk van Nederland in de wereld geformuleerd (Kamerstuk 26 407, nr. 130). En zoals hiervoor ook bij vraag 2 aangegeven, zal ik inzichtelijk maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verminderen en hoe het kabinet dit wil aanpakken middels het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP).
Op welke manier maakt het verminderen van de uitstoot die gepaard gaat met de productie van deze grondstoffen in het buitenland deel uit van uw beleidsagenda? Zijn hier streefcijfers voor?
We zullen dit aspect meenemen in de toegezegde uitwerking van de beleidsdoelstelling om de ecologische voetafdruk terug te brengen.
Wat vindt u ervan dat de productie van rundvlees en leer in het buitenland bestemd voor Nederlandse import beslag legt op grond ter grootte van 95% van het landoppervlak van heel Nederland? Erkent u gezien deze cijfers, dat de transitie naar een plantaardiger dieet een prominenter onderdeel zou moeten vormen van de BuHa-OS agenda? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te gaan implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet op de precieze getallen en percentages in het rapport ingaan, vanwege alle specifieke achterliggende keuzes en aannames die tot de gepresenteerde uitkomsten leiden. Wel betreft het ook hier voor een zeer aanzienlijk deel doorvoer en moet de gewenste verduurzaming van en/of eisen aan de productie van ook deze goederenstromen (voor een groot gedeelte bestemd voor afzet op de interne EU markt) primair via EU-beleid en -regelgeving worden opgepakt.
Specifiek over de transitie naar een plantaardiger dieet kan ik melden dat middels de Nationale Eiwitstrategie het kabinet inzet op het verhogen van het aandeel plantaardig in onze consumptie. Dit streven is overeenkomstig het doel in het Klimaatakkoord om een gezonde balans te creëren in de verhouding van dierlijke en plantaardige eiwitten in ons dieet. Om de plantaardige eiwitconsumptie te stimuleren is verbetering nodig van de huidige consumentenproducten op productsamenstelling en nutritionele waarde. Productinnovatie is aan de markt. In samenhang hiermee is innovatie nodig op het niveau van grondstoffen, informatie over impact op duurzaamheid en gezondheid, de voedselomgeving, voedselcultuur, de sociale norm en voedselvaardigheden. Door middel van een gezamenlijke aanpak, met publiek-private samenwerking en soms ook publieke inzet, wordt ingezet op het bereiken van een gezonde balans in ons dieet.
De transitie naar een plantaardiger dieet valt primair onder de beleidsagenda van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In veel van de gebieden waar met OS-gelden gewerkt wordt, is sprake van (klein)veehouderij binnen kleinschalige gemengde bedrijven. Daar draagt vee bij aan het in stand houden van bodemvruchtbaarheid en consumptie van dierlijke producten aan het tegengaan van ondervoeding van jonge kinderen. Daarnaast zijn in grote delen van de Sahel en de Hoorn van Afrika de agro-ecologische omstandigheden zodanig, dat extensieve veehouderij de enig mogelijke vorm van lokale voedselproductie is.
Bent u het eens met de conclusie van het WNF, dat Nederland als doorvoerland een belangrijke wereldwijde verantwoordelijkheid heeft in het voorkomen van ontbossing en schade aan de leefomgeving en gezondheid van lokale bevolkingen? Hoe bent u van plan deze verantwoordelijkheid te dragen? Kunt u hierbij concrete maatregelen noemen binnen het nationale beleid, die apart staan van de Europese ontbossingswet?
Ik deel dat Nederland als doorvoerland een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, binnen de ook hiervoor aangegeven Europese (EU) context en wet- en regelgeving betreffende de interne markt. Nederland heeft zich altijd ambitieus en ook leidend opgesteld bij het opstellen van eisen aan brede duurzaamheid van ingevoerde agroproducten en hout afkomstig uit hoog-risicogebieden van elders wat betreft klimaat (ontbossing) en natuur (biodiversiteit), maar ook wat betreft de positie van kleine boeren, inheemse volkeren, arbeidsomstandigheden en goede landbouwpraktijken. Tot op heden vooral via publiek en/of privaat gesteunde programma’s en bijvoorbeeld specifieke steun aan de ontwikkeling van mondiale duurzaamheidsstandaarden ter vergroting van de impact op de noodzakelijke verdere verduurzamingen. Daarnaast zet het kabinet in op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen met als doel dat Nederlandse bedrijven middels gepaste zorgvuldigheid risico’s op schade voor mens en milieu in hun waardeketen identificeren, aanpakken en voorkomen. In lijn met het coalitieakkoord bevordert het kabinet EU-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen.
Kunt u puntsgewijs reageren op de aanbevelingen die het WNF in het rapport doet aan overheden? Bent u bereid deze aanbevelingen op te volgen?
In het rapport worden verschillende aanbevelingen gedaan aan overheid, bedrijven, financiële instellingen en burgers om door Nederland geïmporteerd verlies aan natuur wereldwijd te beperken. Wat betreft aanbevelingen die specifiek aan de overheid zijn gedaan, gaan die over onze inzet binnen de EU om producten «ontbossingsvrij te maken» en om samen te werken met andere belangrijke producerende en consumerende landen. Dat is ook onze inzet.
In algemene zin kan ik daarover aangeven dat Nederland in het op 28 januari 2022 aan de Kamer gestuurde BNC-fiche over de EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281) haar oordeel en wens voor een ambitieuze Europese «Ontbossingsverordening» heeft verwoord. Vanwege het mondiale perspectief en noodzaak voor stopzetting van verdere ontbossing en biodiversiteitsverlies, ook door conversie in andere kwetsbare ecosystemen, onderstreep ik graag nog specifiek het door WNF naar voren gehaalde grote belang van sterke samenwerkingsverbanden met productie- en consumptielanden. Dit is een van de Nederlandse speerpunten in de Ontbossingsverordening, omdat het door de Commissie geprojecteerde resultaat in de Impact Assessment van de Ontbossingsverordening van «At least 71,920 hectares of forest saved from EU-driven deforestation and forest degradation annually starting in 2030» nog drastisch omhoog moet om de ambitie van een werkelijk ontbossingsvrije aarde te bereiken.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende het uitbreiden van de reikwijdte van de Europese ontbossingswet? Bent u bereid bij de Europese Commissie te blijven aandringen op uitbreiding van de wet naar andere kwetsbare ecosystemen, zoals savannes en graslanden, en ontbossingsproducten die nog niet in het voorstel zijn opgenomen?
De trilogen tussen Commissie, Raad en het Europees Parlement zijn in september gestart. Het streven van Commissie en Parlement is om voor de komende biodiversiteitstop (CoP-15), die van 7 t/m 19 december zal plaatsvinden in Montreal, een akkoord te bereiken. Door de verdergaande positie van het Europees Parlement op onder meer de reikwijdte van de Verordening, zijn er mogelijk kansen met name op het punt van grondstoffen om uit te breiden met rubber en mais. Op dit moment is echter niet met zekerheid te stellen of hiervoor voldoende draagvlak is binnen de Raad. Wel blijft Nederland zich inzetten voor uitbreiding, waar mogelijk in samenwerking met andere lidstaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg over de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 28 september?
Nee.
Het rapport ‘What is a fair emissions budget for The Netherlands’ |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met nieuwe rapport van NewClimate Institute (NCI) «What is a fair emissions budget for The Netherlands? How The Netherlands can integrate the principle of common but differentiated responsibilities and capabilities in their climate target»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat een eerlijk klimaatdoel (fair share) voor Nederland nul uitstoot in 2030 (of zelfs negatief) is? Zo ja, welke gevolgen geeft u aan dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Nee. Volgens het kabinet zijn de aangescherpte Nederlandse klimaatdoelen voor 2030 (ten minste 55% en streven naar 60%-reductie) en 2050 (klimaatneutraal oftewel netto-nul-broeikasemissies) op basis van het IPCC in lijn met het 1,5 gradendoel van het Akkoord van Parijs. Dit wordt ook ondersteund door het PBL.
Er is geen objectieve basis voor een eerlijke verdeling van de mondiale emissiereductieopgave. Wel klopt het dat volgens het klimaatverdrag uit 1992 en het Akkoord van Parijs de ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen. Dat hebben ze met het Kyoto protocol gedaan en doet de EU nu met haar reductiedoel van 55%-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het doel om de nationale uitstoot van broeikasgassen met ten minste 55 procent en zo mogelijk 60% in 2030 te reduceren ten opzichte van 1990 ligt significant hoger dan de wereldwijde reductie van broeikasgassen in IPCC-scenario’s voor beperking van de mondiale opwarming tot 1.5°C aan het eind van deze eeuw. Volgens die scenario’s is hiervoor in 2030 een reductie nodig van alle broeikasgassen samen van ongeveer 43% ten opzichte van 2019. Dit komt overeen met 37%-reductie t.o.v. 2010 en ca. 18%-reductie t.o.v. 1990.
Hetzelfde geldt voor het nationale en Europese doel om netto nul uitstoot van broeikasgassen in 2050 te bereiken. Volgens de IPCC-scenario’s dienen voor het 1.5°C-doel de mondiale CO2-emissies rond 2050 een netto nul niveau te bereiken, maar geldt voor alle broeikassen dat rond 2050 een reductie van 84% t.o.v. 2019 nodig is, wat neer komt op ca.76% t.o.v. 1990 (Zie IPCC AR6 WGIII, SPM, tabel SPM.1). Het doel van de EU en Nederland om in 2050 netto nul uitstoot van broeikasgassen te bereiken, oftewel 100% reductie, gaat dus aanzienlijk verder dan wat het IPCC aangeeft dat wereldgemiddeld nodig is. Daarmee zijn de Nederlandse en EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 ook in lijn met de afspraak dat ontwikkelde landen, waaronder Nederland en de EU, het voortouw nemen bij de bestrijding van klimaatverandering.
Onderschrijft u de methode waarlangs de conclusies van dit rapport zijn opgesteld? Zo nee, waar zit/zitten volgens u de zwakheden of fouten?
Nee. Ik zie de volgende aandachtspunten bij de methode die in het rapport is gehanteerd.
Het NCI gaat uit van het koolstofbudget dat resteert om met 67% zekerheid de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden te beperken zonder overschrijding van de 1,5 graden. De haalbaarheid daarvan wordt niet met scenario-analyses onderbouwd. Het IPCC beschrijft in haar laagste scenariocategorie (C) scenario’s met geen of zeer beperkte overschrijding van de 1,5 graden (C1) en scenario’s met meer overschrijding waar ingezet wordt op netto negatieve emissies die de mondiale temperatuurstijging terug brengen tot 1,5 graden later in de eeuw (C2). Daarbij gaat het om scenario’s die uitgaan van 50% zekerheid dat het 1,5 gradendoel wordt bereikt. De analyse van scenario’s voor 1,5 graden in IPCC’s laatste assessment maakt duidelijk dat zelfs bij 50% zekerheid het zeer moeilijk is om overschrijding van de 1,5 graden nog te vermijden gezien de extreem snelle mondiale emissiereducties die dat zou vergen. Als wordt uitgegaan van de C1-categorie van IPCC dan zijn de mondiale CO2-emissies rond 2050 netto-nul en niet in 2037 zoals in de NCI-analyse.
In de berekening van het Nederlandse koolstofbudget neemt het NCI-rapport aan dat in Nederland geen netto negatieve emissies door CO2-vastlegging mogelijk zijn. Daarbij kijkt het alleen naar vastlegging in landgebruik en het gebruik van biomassa in combinatie met CCS en niet naar andere technieken zoals direct air capture (DAC). Ook wordt er niet gekeken naar mogelijkheden voor internationale samenwerking. Op basis daarvan wordt het Nederlandse koolstofbudget extra beperkt.
Staat u nog achter de ambitie van het kabinet om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad en de biodiversiteit te versterken? Zo nee, hoe is dat veranderd?2
Ja.
Erkent u dat de huidige Nederlandse klimaatdoelen aantoonbaar niet in lijn zijn met belangrijke onderdelen van het Parijsakkoord? Zo nee, op welke manier onderbouwt u dat?
Nee, zie het antwoord op vraag 2
Erkent u dat de uitgangspunten van dit rapport dezelfde zijn als die van het Kabinet, namelijk het onderschrijven van het Klimaatakkoord van Parijs? Zo nee, waar zit het verschil in de uitgangspunten?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie van NCI: «For contributing its full fair share, the Netherlands» emissions allocations need to be below zero in 2030 already and need to remain there going forward»?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven dienen de mondiale CO2-emissies rond 2050 netto-nul te zijn als wordt uitgegaan van de C1-categorie van IPCC.
Klopt het dat dit rapport en het rapport van de Finse Klimaatraad over klimaatneutraliteit vergelijkbare uitgangspunten hanteren met betrekking tot het CO2-budget? Zo nee, waarom niet?3
Er zijn overeenkomsten maar ook verschillen tussen dit rapport en het rapport van de Finse Klimaatraad over klimaatneutraliteit. De beide rapporten gaan op basis van het IPCC speciale rapport over 1,5 graden uit 2018 uit van een resterend CO2-budget van 400Gton om de opwarming met 67% kans te beperken tot 1.5 graden en veronderstellen geen scenario’s met tijdelijke overschrijding van de 1,5 graden. Beide rapporten nemen ook landgebruik CO2 en niet-CO2-emissies mee in hun berekeningen, maar het is niet duidelijk in hoeverre de methoden daarvoor verschillen. Beide rapporten gebruiken verschillende verdelingsprincipes voor het berekenen wanneer nationale emissies netto nu moeten zijn.
Erkent u de conclusie van NCI: «The government’s proposed target pathway of reducing emissions by 55%, 70% and 80% in 2030, 2035 and 2040, and achieve climate neutrality in 2050 exceeds the Netherlands» fair share budget by about 2400 MtCO2e, or 14 times current annual emission levels.»? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3 en 4. Voorts wil ik erop wijzen dat de huidige reductiedoelstellingen van het kabinet volgens het PBL al grenzen aan wat uitvoerbaar is.
Bent u bereid om de Nederlandse klimaatdoelen aan te scherpen middels een rechtvaardig koolstofbudget dat volledig in lijn is met het Parijsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige klimaatdoelen zijn volgens het kabinet en PBL in lijn met Akkoord van Parijs.
Deelt u de conclusie dat de verschillende koolstofbudgetruimtes, en dus de tijd die nog rest gegeven de budgetruimtes, de ruimte bepalen waarbinnen de politiek heeft te handelen (mede gegeven ook de internationaalrechtelijke verdragen)? Zo nee, waarom niet?
Onder klimaatwetenschappers is het inderdaad zeer gebruikelijk om de klimaatopgave te vertalen in de beschikbare koolstofbudgetruimte. Die koolstofbudgetruimte wordt mede bepaald door de mogelijkheden van het gebruiken van negatieve emissies.
Wat is uw reactie op de stelling: «The Netherlands» so far have not argued why their proposed target is a fair contribution or takes up a fair share of the remaining carbon budget»? Kunt u alsnog onderbouwen waarom de huidige Nederlandse klimaatdoelen voldoen aan een minimale interpretatie van fair share?
Onder het Akkoord van Parijs heeft niet Nederland, maar de EU zich aan een Nationally Determined Contribution gecommitteerd en wordt door de EU mede namens Nederland beargumenteerd waarom de EU-bijdrage in lijn is met de afgesproken klimaatdoelstellingen en een eerlijke en ambitieuze bijdrage daaraan vormt. Daarnaast, zoals aangekondigd in het ontwerpbeleidsprogramma Klimaat, wil het kabinet met het klimaatbeleid programmeren op 60%-reductie, zodat 55% in 2030 met grote waarschijnlijkheid wordt gehaald.
Deelt u de mening dat het 14 keer opgebruiken van het fair share koolstofbudget zeer onrechtvaardig is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2 en 3 waarin ik aangeef dat ik de manier waarop het rapport het fair share voor nederland bepaalt niet onderschrijf.
Onderschrijft u het gegeven dat het sneller opmaken van het fair share CO2-budget de overlevingskansen van volgende generaties, zowel in Nederland als daarbuiten, aanzienlijk verkleint? Zo nee, waarom niet?
Het opmaken van de koolstofbudgetruimte beperkt inderdaad de overlevingskansen van volgende generaties. In het antwoord op vraag 2 en 3 heb ik echter aangegeven dat ik de manier waarop het rapport het fair share voor Nederland bepaalt niet onderschrijf.
Erkent u dat er nog steeds exportkredietverzekeringen worden verstrekt door de Nederlandse overheid voor grote fossiele brandstofprojecten in ontwikkelingslanden, en dat er nog steeds jaarlijks miljarden liters vieze brandstoffen vanuit de Nederlandse havens naar ontwikkelingslanden worden verscheept?4
Tijdens de COP26-conferentie heeft Nederland de verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie («de COP26-verklaring»). De COP26-verklaring biedt, onder erkenning van de bevindingen van de IPCC en IEA’s net zero-analyse, richting voor nieuw beleid (beëindiging nieuwe directe overheidssteun aan de internationale unabated fossiele energiesector voor 1 januari 2023). Het kabinet heeft op 8 november 2021 aangegeven in overleg met stakeholders te werken aan een zorgvuldige implementatie met behoud van kennis en banen, in het bijzonder voor de exportkredietverzekering. Op 7 april en 7 juli jl. zijn brieven aan uw Kamer gestuurd, waarin de voortgang, het verdere proces en het internationale speelveld beschreven werd. Het kabinet streeft ernaar om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van het beleid aan uw Kamer te versturen.
Op welke manieren zorgt Nederland nog meer voor een toename van CO2-uitstoot in ontwikkelingslanden? Graag een opsomming. Wanneer gaat u een eind maken aan deze schadelijke praktijken?
De binnenlandse productie en consumptie maken vaak onderdeel uit van ketens die de landsgrenzen overstijgen. In het ontwerpBeleidsprogramma (Kamerstuk 32 813, nr. 1049) geeft het kabinet aan dat er oog is voor de hele consumptie- en productieketen. De blik reikt daarmee verder dan Nederland. Het kabinet ziet ook een belangrijke inspanningsopgave om emissies in de keten te verminderen om een maximaal mondiaal klimaateffect te realiseren. Het is belangrijk dat er inzicht komt in ketenemissies, om het klimaateffect in de keten zo groot mogelijk te laten zijn en te kunnen meenemen in het instrumentarium. Dit vergt ook inzet op EU-niveau.
Kunt u aangeven wat wel nodig is om wel binnen de grenzen van het fair share koolstofbudget te blijven? Graag een toelichting.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
Ecocide door Russische militaire agressie in Oekraïne |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Russische militaire agressie in Oekraïne niet alleen onvoorstelbaar menselijk leed toebrengt, maar ook grote schade aanricht aan het milieu?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de autoriteiten in Oekraïne groot belang hechten aan het in kaart brengen van deze schade en aan het herstel wanneer de oorlogssituatie dit toelaat?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Oekraïense Procureur-Generaal naar het plegen van ecocide – zoals gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht aldaar – door het Russische leger?
Ja.
Klopt het dat het Bureau van de Algemene Aanklager in Oekraïne al reeds 17.000 berichten en 60.000 beelden heeft ontvangen van milieuschade in Oekraïne aangericht door Russische troepen?
De Nederlandse regering beschikt niet over deze informatie.
Bent u bekend met de milieuclausule in het lid 8(2)(b)(iv) van het Statuut van Rome, die ernstige, langdurige en wijdverspreide milieuaantasting als gevolg van disproportioneel militair optreden tot oorlogsmisdaad bestempelt?
Ja. Het gaat volgens de betreffende bepaling om de volgende handeling: «[het] opzettelijk een aanval inzetten in de wetenschap dat een dergelijke aanval bijkomstige verliezen aan levens of letsel onder burgers zal veroorzaken of schade aan burgerobjecten of omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten concrete en directe algehele militaire voordeel.»
Klopt het dat er geen aanwijzingen zijn dat de missie van het Internationaal Strafhof inzake het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Oekraïne ook aandacht besteed aan de genoemde milieuclausule, terwijl in Oekraïne grote urgentie ter zake gevoeld wordt?
Op 2 maart heeft het Internationaal Strafhof een onderzoek geopend naar vermeende misdrijven gepleegd in de context van de situatie in Oekraïne sinds 21 november 2013. Het is aan de Aanklager van het Internationaal Strafhof om te bepalen hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd. De Nederlandse regering mengt zich niet in het vervolgingsbeleid van het Strafhof.
Kunt u als partij bij het Statuut van Rome er bij het Strafhof op aandringen de milieuclausule wel mee te nemen in het onderzoek?
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en bemoeit zich derhalve niet inhoudelijk met strafrechtelijke onderzoeken van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof de situatie in Oekraïne zal beoordelen in het licht van alle relevante bepalingen in het Statuut van Rome.
Bent u bereid ondersteuning te bieden aan Oekraïne bij het verzamelen van bewijsmateriaal van milieuschade door Russische militaire agressie? Zo ja, op welke manier?
Nederland heeft nauw contact met het kantoor van de Procureur-Generaal van Oekraïne over technische ondersteuning en de behoefte van de Procureur-Generaal. Zo zet Nederland op verzoek van Oekraïne en onder de vlag van het Internationaal Strafhof forensisch- en opsporingsteams in voor onderzoek naar en het veiligstellen van bewijs aangaande mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Tot op heden is geen ondersteuning gevraagd bij opsporingsonderzoek naar schade aan het milieu gerelateerd aan de oorlogsmisdrijven gepleegd in Oekraïne.
Waarom is in de Politieke Verklaring van de op 14 juli in Den Haag gehouden Ukraine Accountability Conference niets over de aangerichte milieuschade en de noodzaak Rusland hiervoor aansprakelijk te stellen, opgenomen?
De Politieke Verklaring aangenomen tijdens de Ukraine Accountability Conference is in zeer korte tijd uitonderhandeld tussen 45 landen, waaronder Oekraïne. Tijdens deze onderhandeling is er geen verzoek geweest om een verwijzing naar milieuschade op te nemen in de verklaring.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de blinde vlek op milieugebied in relatie tot Oekraïne van zowel Nederland als het Internationaal Strafhof voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome, en de verwerping van de noodzaak hiervan door het kabinet in zijn brief van 26 april 2021?2
Nee. Het kabinet is van mening dat er geen sprake is van een blinde vlek op milieugebied die voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over ecocide,3 ziet het kabinet verschillende manieren om bescherming van het milieu op internationaal niveau te adresseren.
Geldt de argumentatie uit die brief nog steeds, of is er sprake van voortschrijdend inzicht? Zo ja, waarop is dat inzicht dan gebaseerd?
De zienswijze zoals verwoord in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van uw lid van Raan over ecocide is nog actueel en het kabinet ziet geen aanleiding daar nu van af te wijken. Inzetten op een wijziging van het Statuut van Rome acht het kabinet nu weinig kansrijk omdat het kabinet verwacht dat daarvoor onvoldoende draagvlak bestaat. Wel volgt het kabinet ontwikkelingen rondom de juridische benadering van het concept ecocide met interesse en zet Nederland zich in voor betere bescherming van het milieu tijdens gewapende conflicten.
Oliewinning in het Virunga Natuurpark in Congo en de dreiging daarvan voor het voortbestaan van berggorilla’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Oliewinning in Virunga betekent het einde van de berggorilla’s»?1
Ja
Deelt u de analyse van lokale bewoners en natuurorganisaties dat oliewinning en natuurbescherming niet samengaan? Zo nee, waarom niet?
De ervaring leert dat oliewinning een breed scala aan negatieve effecten kan hebben op de natuur en de sociale leefomgeving. Bovendien kan oliewinning leiden tot andere economische en sociale activiteiten die indirect nog meer schade aan de natuur toebrengen (secundaire effecten). Een deel van de primaire negatieve effecten van oliewinning kan worden verminderd door zorgvuldig beheer en technologische innovaties. Het tegengaan van de negatieve secundaire effecten is vaak een grotere uitdaging.
Deelt u de analyse dat het mogelijke vrijkomen van tussen de 26 en 32 miljard ton CO2 strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs?
Ja. De reeds aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer van eerdere uitstoot samen met nieuwe uitstoot, zeker in deze grote hoeveelheden, brengen het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden in gevaar.
Overigens zijn de minst ontwikkelde landen, waaronder die in Afrika, verantwoordelijk voor een miniem deel van de historische groei van broeikasgasemissies en hebben zij de laagste uitstoot per hoofd van de bevolking.
Bent u het met ons eens dat oliewinning en de bescherming in het beschermde oerbos van Virunga niet samengaan en dat de kans reëel is dat de laatste populatie berggorilla’s die in dit gebied leeft zal verdwijnen door de exploitatie van de olie in dit oerbos? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Park Virunga is een van Afrika’s meest biodiverse gebieden en van uitzonderlijke waarde voor de mensheid. Daarom staat het op de UNESCO werelderfgoedlijst, die ook is geratificeerd door de Democratische Republiek Congo (DRC). Ik zie het gevaar dat oliewinning in, of in de buurt van, het park de biodiversiteit in het park permanent kan beschadigen en een negatieve invloed kan hebben op lokale gemeenschappen die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van het park. Ook de berggorilla’s lopen dan gevaar en ik deel uw zorgen daarover.
De daadwerkelijke impact van de oliewinning is afhankelijk van hoe de primaire en secundaire effecten worden geminimaliseerd. Als oliewinning in het Nationaal Park Virunga inderdaad gaat plaatsvinden, baart ons dat zorgen. De informatie over de exacte locaties is nog niet eenduidig, en exploitatie vergunningen zijn nog niet afgegeven. Ik houd de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Internationale partners (zie ook antwoord op vraag 6) zullen in dialoog gaan met de overheid en het maatschappelijk middenveld in de DRC, om te bekijken hoe we daarbij kunnen samen werken om Nationaal Park Virunga te behouden.
Is het juist dat Congo de komende jaren 500 miljoen dollar aan financiële steun ontvangt van onder meer de Europese Unie om zijn oerbossen te beschermen?
Ja. De DRC is met het Central African Forest Initiative (CAFI) in november 2021 een intentieverklaring overeengekomen met als doel de bossen te behouden in het belang van klimaat mitigatie en armoedebestrijding. Daarin staat onder andere dat de donoren bereid zijn om 500 miljoen dollar bij te dragen voor het behalen van de verschillende doelstellingen van deze intentieverklaring.
Gaat u binnen hetCentral African Forest Initiative (Cafi) druk uitoefenen op Congo om geen oliewinning in kwetsbare gebieden toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiling van de olie-en gasconcessies is onderwerp van discussie onder donoren. De verschillende donoren van CAFI, waaronder Nederland, zijn niet bij voorbaat gerust op de combinatie oliewinning en beschermen van het Nationaal Park Virunga. CAFI zet in op een gezamenlijke positie waarbij de zorgen van donoren met de overheid van de DRC zullen worden gedeeld, alsook met eventuele bedrijven die besluiten mee te dingen. Ook is CAFI in gesprek met het maatschappelijk middenveld in de DRC om te bezien hoe zij ondersteund kunnen worden in hun advocacy. Verder voert Nederland, als voorzitter van de donorgroep Milieu en Klimaat (GIBEC), ook gesprekken met het maatschappelijk middenveld (o.a. Institut Congolais pour la conservation de la Nature en Greenpeace) en vond een eerste dialoog tussen de GIBEC en de vice premier/Minister van Milieu en Klimaat Bazaiba en de Minister van Olie en Gas Budimbu plaats.
Bent u bereid om desnoods de toegezegde gelden aan Congo te bevriezen of te schrappen, als de regering van Congo de afspraken over de bescherming van de oerbossen en de dwerggorilla’s niet nakomt en kiest voor oliewinning in het betreffende gebied? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse bijdrage, via United Nations Development Programme, aan CAFI bedraagt 15 miljoen euro. Het bevriezen van deze toegezegde gelden is nog niet aan de orde. Ons doel is helder: wereldwijde ontbossing stoppen en biodiversiteit behouden. Dat vereist echter in beginsel wel internationale samenwerking via initiatieven zoals CAFI. In een gesprek (of gesprekken) met de overheid zal CAFI aanbieden de DRC te ondersteunen om aan de nationale wetgeving en internationale afspraken op het gebied van klimaat en biodiversiteit te voldoen. Nu dreigen met weglopen van de overeenkomst heeft mijns inziens eerder een negatief dan een positief effect.
Welke rol hebben Nederlandse bedrijven (zoals Stichting Pensioenfonds DSM)2 gespeeld bij het onderzoek dat oliebedrijf Soco International (in 2019 omgekat tot Pharos Energy, nadat het onder vuur was komen te liggen vanwege illegale activiteiten in Virunga) heeft uitgevoerd naar de mogelijkheden voor oliewinning in Virunga National Park?3
Het is het kabinet niet bekend welke rol Nederlandse bedrijven hebben gespeeld bij het onderzoek van Soco International/Pharos Energy. Volgens de website van Virunga Movie had Stichting Pensioenfonds DSM in maart 2015 aandelen in Soco International. Virunga is niet besproken binnen het pensioenconvenant.
In algemene zin verwacht het kabinet van bedrijven, waaronder pensioenfondsen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt ook voor alle financiële diensten en producten.
Heeft de Nederlandse staat geïnvesteerd of andere betrokkenheid (financieel, kennis, of enige andere steun) verleend aan dergelijke onderzoeken?
Nee.
Bent u bereid om Congo bij te staan in de strijd tegen armoede door het land te helpen investeren in duurzame ontwikkeling binnen de draagkracht van de aarde?
Ja. Onder andere via CAFI draagt Nederland reeds bij aan zowel het behoud van het tropische bos in de DRC, het mitigeren van klimaatverandering en het ontwikkelen van een duurzame bestaansbasis voor de lokale bevolking.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten in Oost-DRC die werken aan rurale economische ontwikkeling. Dit gebeurt onder andere door het bevorderen van duurzame landbouwpraktijken, geïntegreerd waterbeheer en het herstellen van gedegradeerde gronden. Een voorbeeld hiervan is Transition for Inclusive Development.
Wat gaat u doen om de berggorilla’s in Virunga National Park te beschermen?
Nederland ondersteunt de Greater Virunga Transboundary Collaboration met 3,5 miljoen EUR (2020–2024). Dit is een samenwerkingsverband tussen de DRC, Uganda en Rwanda om gezamenlijk het Greater Virunga Landscape (waar het Nationaal Park Virunga onderdeel van uitmaakt) en diens flora en fauna, waaronder de berggorilla’s, te beschermen. Zo coördineert deze organisatie gezamenlijk landschapsbeheer, handhaving, ontwikkeling van toerisme en ondersteuning van gemeenschappen die nabij de beschermde gebieden wonen.
Het handelsverdrag met Nieuw-Zeeland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie na jaren onderhandelen een akkoord heeft bereikt over een handelsverdrag met Nieuw-Zeeland?
De Europese Commissie en Nieuw-Zeeland hebben op 30 juni jl. een onderhandelaarsakkoord bereikt, nadat de onderhandelingen in 2018 waren gestart. Momenteel wordt het onderhandelaarsakkoord door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd. Naar verwachting zal de Commissie het akkoord voor het einde van 2022 ter besluitvorming voorleggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement.
Klopt het dat dit verdrag wordt gepresenteerd als «het meest duurzame handelsakkoord ooit»?1
De Europese Commissie heeft bij de presentatie van het onderhandelaarsakkoord benadrukt dat de overeengekomen tekst ongeëvenaard ambitieuze duurzaamheidsverbintenissen bevat. In het akkoord zijn verschillende bepalingen over duurzaamheid opgenomen. Het uitgebreide persbericht van de Commissie licht dit nader toe2.
Wat is er zo duurzaam aan het verlenen van concurrentievoordeel aan consumptiegoederen die in zeecontainers of vrachtvliegtuigen eerst een reis van 19.000 kilometers moeten afleggen voordat ze in onze supermarkten liggen?
In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Het kabinet zet in op een transitie naar een duurzame economie, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Bovendien zorgen natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, seizoenen etc.) voor internationale afhankelijkheden van grondstoffen en bepaalde consumptiegoederen. Voor de ketens van deze producten is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde goederen elders efficiënter plaatsvinden.
Overigens is het niet zo dat preferentiële (verbeterde) markttoegang zich per se in een concurrentievoordeel op de EU markt vertaalt, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Een veelvoud van factoren heeft invloed op de concurrentiepositie van goederen.
Op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling bevat het onderhandelaarsakkoord zeer ambitieuze bepalingen. De bepalingen zijn meer vergaand in de reikwijdte van thema’s die hieronder vallen dan andere EU handelsakkoorden. Het is het eerste handelsakkoord met een hoofdstuk over duurzame voedselsystemen3. Ook wordt een nieuw handhavingsmechanisme geïntroduceerd, in lijn met de door de Commissie op 22 juni jl. gepubliceerde mededeling over «de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei»4.
Klopt het dat de CEO van kiwigigant Zespri flink heeft gelobbyd voor het verdrag? Denkt u dat het importeren van kiwi’s uit Nieuw-Zeeland terwijl deze ook in Italië, Griekenland en Frankrijk gekweekt worden, bijdraagt aan de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs?
Het is gebruikelijk dat overheden die belanghebbende organisaties consulteren en vervolgens een eigen belangenafweging maken, over dergelijke lobbyactiviteiten transparant zijn. De Europese Commissie legt deze contacten bijvoorbeeld vast in het zogenoemde transparantieregister5. Het is aan de overheid van Nieuw-Zeeland om informatie te verstrekken over de organisaties waarmee door deze overheid contact is geweest tijdens de onderhandeling van het handelsakkoord. Het kabinet heeft hierover geen eigenstandige informatie.
De aanname dat lokaal geproduceerde producten minder bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van geïmporteerde producten, gaat niet altijd op. Als de productiewijze in het buitenland met minder emissies gepaard gaat dan de productie in Europa, kan import van producten juist voordelig zijn voor het klimaat, ondanks emissies uit transport. Daarbij komt dat de productie van bepaalde producten seizoensgebonden is, en in sommige maanden niet beschikbaar is Europa. Het gaat in het onderhandelaarsakkoord om verbeterde markttoegang. Met preferentiële tarieven wordt geen concurrentievoordeel gegeven ten opzichte van EU producten, wel wordt het mogelijke nadeel ten opzichte van Europese producten verkleind.
Tenslotte bevestigen beide partijen in het onderhandelaarsakkoord het urgente belang om de verplichtingen uit de Overeenkomst van Parijs te implementeren.
Kunt u bevestigen dat Europa vooral machines naar Nieuw-Zeeland exporteert en Nieuw-Zeeland vooral landbouwproducten naar Europa?
In 2021 voerde de EU ongeveer EUR 1,49 miljard aan machines uit naar Nieuw-Zeeland, iets meer dan een kwart van de totale uitvoerwaarde naar Nieuw-Zeeland aan producten van Euro 5,5 miljard. De EU importeerde voor ongeveer EUR 147 miljoen aan machines uit Nieuw-Zeeland, op een totale importwaarde van EUR 2,3 miljard dus zo’n 6,4%. Het klopt dat landbouwproducten een belangrijk deel zijn van de import vanuit Nieuw-Zeeland, namelijk EUR 1,82 miljard, zo’n 80% van de import. De EU exporteert voor EUR 766 miljoen landbouwgoederen naar Nieuw-Zeeland, zo’n 14% van haar totale export naar Nieuw-Zeeland6.
Klopt het dat de Europese import van agroproducten uit Nieuw-Zeeland 1,25 miljard betreft terwijl het omgekeerd gaat om een waarde van 524 miljoen euro? Zo nee, wat zijn de waardes dan?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Deze cijfers zijn afkomstig uit de Access to Markets Statistics van de Europese Unie.7
Klopt het dat studies in opdracht van de Europese Commissie aantonen dat dit akkoord stevige economische impact kan hebben voor onder andere de Europese zuivelsector?2 Bent u tevens bekend met de zorgen van Europese boerenorganisaties over concurrentie met de Nieuw-Zeelandse rund- en schaapvleessector?3
De ex-ante analyse10 en Sustainability Impact Assessment (SIA) 11 die de Commissie heeft laten uitvoeren, laat zien dat we over het algemeen een positief economisch effect voor de EU kunnen verwachten.
De analyses in de SIA zijn gebaseerd op twee scenario’s: een conservatief scenario, dat bestaat uit de afschaffing van tarieven op producten (waarvan uitgezonderd landbouwproducten), en enige liberalisering van de handel in diensten; en12 een ambitieus scenario, dat een volledige afschaffing van tarieven en quota omvat, ook voor de handel in landbouwproducten, en een vermindering van enkele niet-tarifaire belemmeringen voor niet-agrarische goederen. In deze berekeningen zijn positieve effecten door het vergemakkelijken van douaneprocedures13 en de bescherming van geografische aanduidingen14 niet meegenomen.
Binnen de SIA wordt als onderdeel van de overkoepelende analyse onder andere gekeken naar economische effecten voor de zuivelsector. In de sector analyse voor zuivel wordt geschat dat de totale productie van zuivel in de EU met 0,1 procent zal toenemen in het conservatieve scenario en met 0,1 procent zal dalen onder het ambitieuze scenario. De export zal in het conservatieve scenario stijgen met 0,2 procent, en in het ambitieuze scenario dalen met 0,1 procent. Voor Nieuw-Zeeland daarentegen is de geschatte procentuele verandering in de totale zuivelproductie –0,8 procent (conservatief) en 0,5 procent (ambitieus). De Nieuw-Zeelandse export zal in het conservatieve scenario dalen met 1 procent, en in het ambitieuze scenario stijgen met 0,9 procent.
De SIA geeft aan dat de verklaring voor deze resultaten in de scenario eigenschappen ligt. In het conservatieve scenario zal de handel in zuivelproducten niet geliberaliseerd worden, wat betekent dat de zuivelsector in Nieuw-Zeeland niet zal profiteren van de handelsovereenkomst. In het ambitieuze scenario wordt uitgegaan van volledige uitfasering van tariefquota.
De EU maakt gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Zo zijn in het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland tariefquota overeengekomen voor de zuivelproducten melkpoeder, boter, hoog proteïne wei en kaas. Deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De zorgen die door Copa-Cogeca zijn geuit over de rund- en schaapvleessector zijn mij bekend. Ook voor deze sectoren is een sector-analyse in de SIA opgenomen15. Hieruit blijkt enige verandering in productie voor met name rund- en schapenvlees in de EU (–1,4% in het ambitieuze scenario en +0,2% in het conservatieve scenario), en voor rundvlees en schapenvlees in Nieuw-Zeeland (+4,1% in het ambitieuze scenario en –0,1% in het conservatieve scenario). De SIA geeft aan dat de werkelijke stijging van de productie van rundvlees en schapenvlees (vergeleken met de huidige productie) afhankelijk is van productiecapaciteit in Nieuw-Zeeland, en naar inschatting beperkt zal zijn.
Voor rundvlees van hoge kwaliteit en schapenvlees zijn quota overeengekomen, deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. De verwachtte effecten uit de SIA kunnen dus niet zonder meer worden overgenomen. Dat komt bijvoorbeeld door het gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Het in de gaten houden van goed management en monitoring van het gebruik van de quota om marktverstoring te vermijden, zoals benadrukt door Copa-Cogeca, is belangrijk en steunt het kabinet volledig. Een ander punt is de totale impact van meerdere handelsakkoorden. De Europese Commissie heeft daarover in 2016 en 2021 een onderzoek gepubliceerd16. Het kabinet heeft in Brussel gepleit voor een zo spoedig mogelijke update van deze studie over de cumulatieve effecten van EU handelsakkoorden op landbouw, bij voorkeur voordat de Commissie het akkoord voorlegt aan de Raad. In de voorgaande studie zijn voor Nieuw-Zeeland een ambitieus en conservatief scenario opgenomen, deze kunnen dan worden vervangen door de uiteindelijke onderhandelingsresultaten.
Wat is de verwachte impact op intensivering, milieu-impact en dierenwelzijn van de veehouderij in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland?
De SIA17 wijst op een mogelijke beperkte toename van economische activiteiten in de Europese sector voor vlees afkomstig van herkauwers – rundvlees en schapenvlees – in het conservatieve scenario (0,2%), en een afname in het ambitieuze scenario (–1,4%). Voor Nieuw-Zeeland kan een omgekeerd effect optreden, en gaat het om een afname in het conservatieve scenario (–0,1%) resp. een toename in het ambitieuze scenario (4,1%)18. Het onderhandelaarsakkoord ligt tussen de gemodelleerde scenario’s in en bevat quota voor rund- en schapenvlees. De effecten op Nederlandse veehouderijen zijn niet apart van de EU gemodelleerd in de SIA.
Een mogelijke toename in productie kan gepaard gaan met een toename in uitstoot van broeikasgassen, zo blijkt uit de SIA19. In hoeverre dergelijke effecten zich materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken, de mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt door ondernemers en beleid gericht op het reduceren van emissies. Een grotere uitwisseling van goederen met betere milieuprestaties kan een positieve impact hebben op het mondiale klimaat door producten met lagere milieuprestaties te vervangen. In de SIA wordt dit het «technologie effect» genoemd.20 Over dierenwelzijn merkt de SIA op dat dierenwelzijnsnormen in Nieuw-Zeeland erg hoog zijn21. De SIA beveelt samenwerking met betrekking tot dierenwelzijnsnormen aan, met name met betrekking tot antimicrobiële resistentie. Het tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit is overigens alleen van toepassing op dieren die met gras zijn gevoerd, waarmee dierenwelzijn in Nieuw Zeeland verder wordt bevorderd.
De klimaatdoelen zoals vastgelegd in klimaatwetten van de EU en van Nieuw-Zeeland blijven leidend. In het onderhandelaarsakkoord wordt het belang van internationale milieuverdragen en samenwerking op het gebied van dierenwelzijn juist door de EU en Nieuw-Zeeland benadrukt.
Is het volgens u eerlijk dat Europese boeren te maken gaan krijgen met oneerlijke concurrentie vanuit Nieuw-Zeeland zodat we daar meer machines naartoe kunnen sturen?
De onderhandelaars hebben namens de EU en Nieuw-Zeeland gewerkt aan afspraken om een gelijker speelveld te verkrijgen en non-discriminatie op elkaars markt te garanderen.
Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd, indachtig de afspraken van het Coalitie Akkoord. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische sector. De uiteindelijke concurrentiepositie van bepaalde sectoren is een afgeleide van verschillende factoren, waaronder scholing, infrastructuur, geografische factoren en lokale regelgeving. De aanname dat het zou gaan om preferentiële toegang voor machines in ruil voor landbouwgoederen, gaat voorbij aan de reikwijdte en de aard van de afspraken in het onderhandelaarsakkoord. Hierin zijn bijvoorbeeld ook afspraken opgenomen over verbeterde toegang tot overheidsaanbestedingen voor dienstenleveranciers, is rekening gehouden met gevoelige producten en zijn vergaande afspraken op het gebied van duurzaamheid gemaakt.
Bent u het ermee eens dat het niet eerlijk is enerzijds (terecht) van de boeren te verwachten dat ze verduurzamen en zich aan de stikstofregels houden, maar aan de andere kant de deuren wagenwijd openzetten voor producten van Nieuw-Zeelandse boeren?
Ieder land produceert op eigen wijze, in grote mate bepaald door lokale omstandigheden, mogelijkheden en comparatieve voordelen. Nieuw-Zeeland kent net als EU-landen regelgeving ten aanzien van milieu, arbeid, dierenwelzijnsnormen en stikstof. Nederlandse boeren moeten aan hoge duurzaamheideisen voldoen. Het kabinet zet voor wat betreft export vooral in op de export van producten van hoogwaardige kwaliteit, en zet bij handelsakkoorden in op duurzaamheid en bescherming van gevoelige sectoren.
In het onderhandelaarsakkoord worden voor een aantal producten quota opgenomen, namelijk voor schapenvlees, rundvlees van hoge kwaliteit, boter, melkpoeder, hoog proteïne wei en kaas. Zodra de quota gevuld zijn, moeten hogere tarieven betaald worden. Uit onderzoek van de Commissie22 blijkt dat het gebruik maken van quota een goede methode is om sensitieve sectoren te beschermen. Daarnaast kent de EU een stelsel van regels dat de interne markt beschermt, maar ook weerbaar maakt. Hieronder valt de bescherming voor gevoelige sectoren en/of producten. De EU en Nederland monitoren de markten continue op verstoringen. Bij een bedreigende plotselinge toename van import, kan de EU handelsdefensieve maatregelen nemen, zoals vrijwaringsmaatregelen.
In het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland worden ook afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van duurzaamheid, ook specifiek in de landbouw en over de gehele productieketen. Voor het eerst is in een onderhandelaarsakkoord een hoofdstuk opgenomen over duurzame voedselsystemen. In dat hoofdstuk wordt afgesproken samen te werken op een aantal gebieden, waaronder het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen en landbouw inputs, inclusief het verminderen van het gebruik en het risico van chemische pesticiden en meststoffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat er geen voedsel de EU en Nederland binnenkomt met risico’s voor voedselveiligheid, zoals met hormonen, chloor of gifresten, aangezien Nieuw-Zeeland het WTO-principe hanteert van alleen reguleren als er bewijs is dat iets schadelijk is?
Handelsakkoorden doen niets af aan de sanitaire en fytosanitaire eisen (afgekort SPS) die de EU stelt aan producten die op de EU markt worden geplaatst. Deze eisen zijn gericht op zeker stellen van voedselveiligheid, dieren- en plantgezondheid. Deze eisen zijn verankerd in EU wetgeving en gelden voor alle producten die op de markt komen. Het onderhandelaarsakkoord bevestigt het zogenaamde voorzorgsbeginsel, wat inhoudt dat verdragspartijen het gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs niet zullen gebruiken als belemmering voor het treffen van maatregelen door de andere Partij bij een imminente dreiging op voedselveiligheid en/of milieu.
Welke strafmaatregelen zijn van toepassing als een andere partij bij het verdrag arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs schendt?
Indien het onderhandelaarsakkoord in de huidige vorm in werking treedt, kan een verdragspartij in het geval van gebrekkige naleving van afspraken over arbeidsprincipes of over de Overeenkomst van Parijs een geschillenbeslechtingsprocedure starten. In het uiterste geval kan deze procedure ertoe leiden dat een partij compenserende maatregelen treft, zoals het opschorten van tariefpreferenties, tegen de andere partij die in gebreke is gebleken.
Als eerste stap dient een verdragspartij consultaties met de andere partij aan te vragen. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, kan de klagende partij een panel laten instellen. Dit panel stelt een rapport op met een oordeel over de vermeende schending en komt met aanbevelingen voor het naleven van de afspraken. Indien het panel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aangeklaagde partij geacht de noodzakelijke maatregelen te nemen om aan haar verplichtingen te voldoen en de klager en nationale adviesgroep hierover te informeren. Indien de aangeklaagde partij het rapport niet kan implementeren, de klager niet informeert of het panel oordeelt dat geen maatregelen getroffen zijn of dat deze niet in lijn zijn met de relevante verdragsbepalingen, kan een tijdelijke compenserende maatregel worden ingesteld, zoals het opschorten van tariefpreferenties.
Onder welke voorwaarden is er sprake van een schending van arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs? Kunt u een overzicht geven van welke schendingen hier concreet onder vallen? Hoe wordt gecontroleerd of er sprake is van een schending?
In het onderhandelaarsakkoord staat dat door het doorlopen van de geschillenbeslechtingsprocedure een schending kan worden vastgesteld en compenserende maatregelen kunnen worden getroffen indien de bepalingen omtrent de fundamentele conventies van de internationale arbeidsorganisatie (ILO) of over handel en klimaat niet worden nageleefd. Het gaat om de bepalingen waarin de EU en Nieuw-Zeeland overeenkomen om de fundamentele ILO-principes, zoals vastgelegd in een viertal conventies, te respecteren, bevorderen en realiseren. Wat betreft klimaat komen zij overeen om de Overeenkomst van Parijs effectief te implementeren en niet te handelen in strijd met het doel van dit akkoord noch na te laten het doel bereiken. Een schending van de bepalingen in het onderhandelaarsakkoord kan voortkomen uit gebrekkige naleving of het nalaten van de ratificatie van de internationale verdragen, het aannemen van wetgeving die principes in deze verdragen schendt of gebrekkige implementatie van maatregelen in de praktijk. Het moet gaan om een systematische schending, geen geïsoleerde casus. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst van mogelijke schendingen op te stellen, daar hiervoor ontelbare voorbeelden denkbaar zijn.
Het onderhandelaarsakkoord voorziet in een comité inzake handel en duurzame ontwikkeling dat bedoeld is om op de implementatie van het hoofdstuk toe te zien. Middels regelmatige dialoog kan het onderhandelaarsakkoord bijdragen aan samenwerking tussen de EU en Nieuw-Zeeland op het terrein van handel, arbeid en milieu. Hier kunnen ook zorgen over gebrekkige naleving aangekaart worden.
Het maatschappelijk middenveld kan ook aan naleving meewerken via zogenaamde nationale adviesgroepen waarin het onderhandelaarsakkoord voorziet en waarin bedrijven, ngo’s en vakbonden vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast geldt voor alle EU handelsverdragen dat Europese NGOs, vakbonden en burgers een klacht kunnen indienen onder het klachtenmechanisme (Single Entry Point) over o.a. vermeende gebrekkige naleving van bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden die in werking zijn. De Europese Commissie doorloopt vervolgens een aantal stappen om deze klacht te onderzoeken en kan vervolgacties nemen23.
Welke afspraken zijn er concreet opgenomen ten aanzien van duurzame voedselsystemen? Welke doelen zijn er gesteld en binnen welk tijdsbestek moeten deze doelen zijn gehaald?
In het hoofdstuk duurzame voedselsystemen erkennen de EU en Nieuw-Zeeland dat voedselsystemen divers en context specifiek zijn. Zo spelen vele actoren een rol in het voedselsysteem met onderling verbonden activiteiten op alle onderdelen van het voedselsysteem, waaronder: de productie, oogst, verwerking, transport, opslag, distributie, verkoop, consumptie en verwijdering (zoals afval) van voedselproducten. Ook wordt het «right to regulate» benadrukt en herbevestigd, hetgeen betekent dat niets in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een verplichting om bijvoorbeeld invoervereisten te wijzigen.
Het hoofdstuk bevat bepalingen over samenwerking m.b.t. het versterken van beleid en het definiëren van programma's die bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen en om gezamenlijk de transitie naar duurzame voedselsystemen te bewerkstelligen. Er worden (niet-gelimiteerd) een aantal voorbeelden van onderwerpen genoemd die besproken kunnen worden, zoals biologische landbouw, en de milieu en klimaateffecten van voedselproductie.
Er wordt een comité opgericht dat toezicht houdt op de implementatie van het hoofdstuk. Dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de EU en Nieuw-Zeeland.
Welke bindende afspraken zijn er opgenomen over de hervorming van subsidies voor fossiele brandstoffen? Wat houdt hervorming precies in?
In het onderhandelaarsakkoord verwijzen verdragspartijen naar recente verklaringen over het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies zoals het recente Glasgow pact (COP26 conclusies)24 en de plurilaterale WTO-verklaring25. In het onderhandelaarsakkoord bevestigen verdragspartijen dat ze zullen werken aan het gezamenlijk doel om fossiele brandstofsubsidies te hervormen en geleidelijk uit te faseren. Het proces van hervorming wordt niet nader omschreven, wel wordt benadrukt dat hierbij rekening zal worden gehouden met nationale omstandigheden, omdat emissiereductie uiteindelijk een nationale opdracht is. Ook zullen verdragspartijen gezamenlijk optrekken in relevante internationale fora, waaronder de WTO, teneinde de afbouw van fossiele brandstofsubsidies te bevorderen.
Nieuw-Zeeland heeft internationaal een leidende rol in de mondiale lobby voor het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies. In dit verband is Nieuw-Zeeland onder meer initiatiefnemer van de Friends for Fossil Fuel Subsidy Reforms, waar Nederland ook lid van is.
Hoe zijn deze afspraken anders dan de afspraken uit de COP26-verklaring over fossiele subsidies?
Met afspraken in dit onderhandelaarsakkoord bouwen de handelspartners voort op de afspraken gemaakt in Glasgow en de WTO-verklaring. De bepalingen in het onderhandelaarsakkoord verwijzen naar het Glasgow Pact en bevestigen de intentie van partijen om inefficiënte fossiele brandstofsubsidies af te bouwen. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en de hervorming van fossiele brandstofsubsidies legt en in een structuur voorziet voor samenwerking en regelmatig dialoog.
Welke fossiele subsidies gaan Nieuw-Zeeland en de Europese Unie concreet afbouwen naar aanleiding van het gesloten akkoord?
In het onderhandelaarsakkoord staan geen afspraken over de specifieke fossiele brandstofsubsidies die worden afgebouwd of over een concreet tijdspad voor het afbouwen van fossiele brandstofsubsidies. Het biedt een platform en een duidelijk kader voor verdragspartijen om samen te werken aan de opvolging van verklaringen omtrent fossiele brandstofsubsidies die zij reeds in andere fora ondertekend hebben. Deze kaders zijn van toegevoegde waarde in aanloop naar discussies over fossiele brandstof in multilateraal verband, zoals in de WTO, om bijvoorbeeld grote uitstoters en ontwikkelingslanden voldoende mee te krijgen.
In een brief aan de Kamer van 7 juli jl. is toegelicht dat Nederland bezig is met de uitwerking van beleid ter uitvoering van de hierboven genoemde verklaring en het kabinet ernaar streeft om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van het beleid aan uw Kamer te sturen. Hierover zal uw Kamer in het najaar nader geïnformeerd worden.
Binnen welk tijdsbestek moeten de fossiele subsidies «hervormd» zijn?
Zoals hierboven is uitgelegd wordt in het Glasgow Pact geen streefdatum genoemd en is in het onderhandelaarsakkoord geen afbouwpad overeengekomen. In internationaal verband zet Nieuw-Zeeland zich in voor zo snel mogelijke afbouw van fossiele brandstofsubsidies.
Zoals in de beantwoording van vraag 16 is uitgelegd, hebben zowel Nederland als Nieuw-Zeeland tijdens COP26 een verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie. De ondertekenaars verklaarden nieuwe directe overheidssteun aan de internationale fossiele energiesector voor einde 2022 te zullen beëindigen. Hierboven is ingegaan op de opvolging van het Glasgow Pact aan Nederlandse zijde.
Wat is het verwachte effect op de uitstoot van broeikasgassen volgens de duurzaamheids- en economische impact assessments?
In het conservatieve scenario wordt in de SIA door het akkoord een afname van 0,15 megaton (mT) methaan (CH4) uitstoot verwacht (– 0,419%) en een toename van 0,03 mT distikstofoxide (N2O), een toename van 0,254%. In het ambitieuze scenario van volledige liberalisering van de tarieven wordt een toename van 0,53 mT CH4 verwacht en van 0,2 mT N2O.
De SIA verwacht dat het ambitieuze scenario leidt tot verlaging van de kosten van bepaalde goederen en diensten. Dat zal weer leiden tot extra vraag en productie, en daarmee gepaard gaande emissies (bijvoorbeeld voor Nieuw Zeelands rundvlees en schapenvlees). Aan de andere kant verwacht de SIA dat het effect van toegenomen uitstoot gedeeltelijk gecompenseerd wordt door een afname van de productie in bepaalde sectoren in de rest van de wereld. Producten worden dan uit Nieuw-Zeeland geïmporteerd, in plaats van uit andere landen. Als eindeffect verwacht de SIA dat een ambitieuze handelsovereenkomst zal leiden tot een toename van de totale CH4-emissies en N2O-emissies als gevolg van toename van vraag en de daarmee gepaard gaande productie26.
In hoeverre dergelijke effecten zich daadwerkelijk materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken in het onderhandelaarsakkoord, de mate waarin ondernemers hiervan gebruik maken en (nationaal) beleid gericht op het reduceren van emissies.
Wordt extra uitstoot gecompenseerd door de EU en Nieuw-Zeeland en zo ja, hoe?
In het onderhandelaarsakkoord committeren verdragspartijen zich aan implementatie van milieuverdragen, waaronder met name de Overeenkomst van Parijs, en zij werken op basis van gericht beleid aan het realiseren van hun respectievelijke doelstellingen voor emissiereductie.27 Hieruit vloeit voort dat de EU en Nieuw-Zeeland beleid voeren dat gericht is op het behalen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Mogelijke effecten van het handelsakkoord doen hier niets aan af. Het totaal aan emissies van zowel de EU als Nieuw Zeeland zal dus onder de plafonds van de Overeenkomst van Parijs moeten blijven.
De Overeenkomst van Parijs is voor zowel de EU als Nieuw-Zeeland van cruciaal belang en maakt onderdeel uit van gedeelde waarden. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering. Daarmee kan het verdrag een bijdrage leveren aan het behalen van klimaatdoelstellingen.
Welke emissiereductienormen zijn er precies afgesproken? Hoe verschillen deze van de verplichting die de landen al hadden onder het klimaatakkoord van Parijs?
Er zijn geen reductienormen opgenomen in het onderhandelaarsakkoord. Het onderhandelaarsakkoord bepaalt dat partijen niet in strijd mogen handelen met het doel van de Overeenkomst van Parijs, noch mogen nalaten dit doel te bereiken. De Overeenkomst van Parijs is het eerste universele, juridisch bindende document ter bestrijding van klimaatverandering. De EU heeft zich gecommitteerd tot het reduceren van ten minste 55% van de uitstoot van haar broeikasgassen tot 2030, in vergelijking tot 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Nieuw-Zeeland heeft een vergelijkbare doelstelling en publiceerde 16 mei jl. het emissie reductieplan.
In het licht van de hiervoor genoemde verplichting bepaalt het onderhandelaarsakkoord onder meer dat partijen de emissie van broeikasgassen verminderen en de handel in emissies zullen promoten. Daarbij wordt de samenwerking met derde landen en internationale organisaties aangemoedigd op basis van, onder andere, de Overeenkomst van Parijs. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en klimaat legt en in een structuur voorzien voor samenwerking en regelmatig dialoog. Zo biedt het onderhandelaarsakkoord een platform voor het bevorderen van de Overeenkomst van Parijs. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering.
Welke andere negatieve effecten voor mensenrechten, arbeid, milieu, natuur en dieren worden er voorzien in het duurzaamheidsimpactassessment (SIA)? Kunt u hier een samenvatting van geven?
De SIA geeft een overzicht van mogelijke positieve én negatieve effecten. In antwoorden op bovenstaande vragen kwamen reeds een aantal positieve effecten naar voren. Zo kan samenwerking tussen gelijkgestemde handelspartners zoals de EU en Nieuw-Zeeland de sociale en milieudoelstellingen juist bevorderen.
Ten aanzien van milieu verwacht de SIA dat handelsliberalisatie leidt tot het toenemen van de handel tussen de twee handelspartners, wat gepaard kan gaan met een toename van uitstoot van broeikasgassen (marginaal negatief volgens de SIA)28. Ten aanzien van sociale effecten (arbeid) en mensenrechten (het recht om te werken, wat gerelateerd wordt aan werkgelegenheid) verwacht de SIA dat effecten per sector verschillen. Zo wordt voor sommige sectoren een positief effect verwacht (bijvoorbeeld zuivel in Nieuw-Zeeland meer werkgelegenheid), en voor andere een negatief effect (rundvlees en schapenvlees in de EU). Met betrekking tot lonen wordt een beperkt positieve impact (Nieuw-Zeeland) en marginaal positieve impact (EU) verwacht. De SIA wijst op een verwacht positief effect op de beschikbaarheid van goederen en diensten.
Zoals reeds aangegeven, maakt de SIA gebruik van twee scenario’s om mogelijke effecten in kaart te brengen. De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. Het blijft daarnaast de vraag in hoeverre verwachte effecten zich materialiseren, onder andere omdat dit afhankelijk is van de mate waarin van de verlaagde tarieven in het handelsakkoord gebruik wordt gemaakt.
Welke concrete verbeteringen kunnen vrouwen, mannen en non-binaire personen in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland verwachten van de afspraken over gender en handel?
Op basis van de genderimpactanalyse in de SIA kan geconcludeerd worden dat een overeenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland naar verwachting een beperkt effect heeft op werkgelegenheid voor vrouwen. Zo kan de verwachte groei in productie van machines ook opgaan voor ondernemingen die geleid worden door vrouwen.29 In het onderhandelaarsakkoord zijn daarnaast bepalingen over handel en gender opgenomen met als doel het bevorderen van Womens Economic Empowermenten gendergelijkheid. Non-binaire personen worden niet expliciet genoemd in de SIA of onderhandelaarsakkoord.
Wanneer zal het Europees Parlement naar verwachting stemmen over het verdrag?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, wordt het onderhandelaarsakkoord momenteel door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald, om naar verwachting eind 2022 ter besluitvorming voor te leggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement. Het is in eerste instantie aan de Raad te besluiten over ondertekening, waarna het akkoord wordt voorgelegd aan het Europees parlement. Het Europees parlement bepaalt zelf op basis van welke tijdlijn het voorstel in het EP behandeld wordt. De agendering voor stemming in het Europees parlement is vanwege deze redenen nog niet te voorzien.