Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
De bonus voor de topman van Air France-KLM |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Steun speelt mee bij bonus topman AirFrance-KLM», «Bonus topman Air France-KLM afhankelijk van loskrijgen steun» en «Minister Hoekstra tegen bonus voor topman Air France-KLM»?1
Ja.
Klopt het dat Air France-KLM een bonus voor haar CEO afhankelijk wil maken van het binnenhalen van financiële steun van de Franse en/of Nederlandse overheid?
Air France-KLM heeft aan de aandeelhoudersvergadering voorgesteld om de financiële prestaties en de kaspositie van de onderneming als beoordelingscriterium te gebruiken voor een deel van de jaarlijkse korte termijn variabele beloning van de CEO. Onder de financiële prestaties wordt verstaan: aanpassing van de operationele activiteiten, kostenverlaging, controle over en annulering van investeringskosten, het verkrijgen van steun en financiering en een herstelplan.
Wat zegt het over het besef van Air France-KLM voor wat er op dit moment in de maatschappij leeft, dat zij in een periode van grote nationale crisis en terwijl zij publieke steun ontvangen, duizenden flexwerkers op straat zetten en tegelijkertijd tweemaal een voorstel doen om bonussen voor de top te verhogen? Wat zegt het over dit bedrijf, als zij kennelijk geen onderscheid maken tussen geld verdienen met een succesvolle commerciële operatie en gemeenschapsgeld binnenhalen met lobbywerk?
Ik betreur de ontstane onrust. Een verhoging van de bonus past niet in deze zware crisis waarin iedereen om offers wordt gevraagd. Als we steun geven aan bedrijven, die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen, zullen we ook offers vragen van het management en personeel. Dat heb ik ook steeds kenbaar gemaakt.
Impliceert uw uitspraak dat een bonus voor de CEO van Air France-KLM «niet te verenigen [is] met steun van de belastingbetaler», dat u garandeert dat u steun vanuit de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk zal maken van de norm dat geen enkel lid van de Raad van Bestuur van Air France-KLM noch de Raad van Bestuur van KLM zelf een bonus ontvangt in de tijd dat van publieke steun eventueel sprake is?
Op 24 april 2020 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke steun aan KLM. Hierin zijn wij ook ingegaan op de voorwaarden die het kabinet aan de steun wil verbinden.
Het kabinet verwacht van het management en het personeel van KLM dat ook zij bijdragen aan het herstel en de efficiëntieverbetering van het bedrijf.
De komende tijd zullen de precieze voorwaarden met de onderneming worden afgesproken, waaronder op het terrein van winstbestemming, arbeidsvoorwaarden, hinderbeperking, duurzaamheid en netwerkkwaliteit. Zo wil het kabinet indien de onderneming steun ontvangt dat er geen bonussen en dividenden worden uitgekeerd zolang de steun aan de onderneming nog niet is terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de winstdelingsregeling. Ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid vraagt het kabinet een bijdrage van KLM, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
In lijn met het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele ondernemingen dat de Minister van EZK en ik op 1 mei 2020 naar de Kamer stuurden, wordt bij overheidssteun wederkerigheid verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Bovendien zal van bedrijven expliciet verwacht worden zich te houden aan het kabinetsbeleid en te voegen naar het in Nederland gangbare Rijnlandse model, waarin langetermijnwaardecreatie centraal staat en belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
Bent u bereid aan deze afhankelijkheid van steun met terugwerkende kracht invulling te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat u steun van de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk maakt van de eis dat zolang van publieke steun sprake is, Air France-KLM afziet van het uitbetalen van dividenden richting private aandeelhouders en geen eigen aandelen opkoopt? Bent u bereid hier met terugwerkende kracht invulling aan te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Stelt u als harde eis dat Air France-KLM of onderdelen van Air France-KLM de publieke steun die ze krijgen uiteindelijk tot de laatste cent terugbetalen? Welke waarborgen wilt u inbouwen om hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u waarborgen dat Air France-KLM zich ook na afloop van eventuele publieke steun bewust toont van haar maatschappelijke rol en niet dan alsnog bonussen en dividenduitkeringen richting private aandeelhouders fors verhoogt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gerechtvaardigd om bij eventuele publieke steun van Air France-KLM dan wel onderdelen van Air France-KLM te eisen dat zij sneller verduurzamen en hier invulling aangeven door verschillende ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen over verschillende jaren heen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ook met terugwerkende kracht het geheel van de publieke steun afhankelijk te maken van de mate waarin Air France-KLM deze duurzaamheidsdoelstellingen haalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u over bovenstaande vraagstukken in gesprek met uw Franse ambtgenoot? Gaat u proberen om samen met Frankrijk een gemeenschappelijke lijn te trekken?
Over de mogelijke steun en de voorwaarden aan deze steun vinden voortdurend gesprekken plaats met de Franse staat. Waar mogelijk trekken wij hierbij samen op.
Kunt u garanderen dat publieke steun voor grote, beursgenoteerde bedrijven voorwaardelijk wordt aan eisen op het gebied van bonussen, dividenden, het opkopen van eigen aandelen en verduurzamingsdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u invulling geven aan de in vraag 12 genoemde eisen? Bent u bereid ook met terugwerkende kracht publieke steun afhankelijk te maken van deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit besluit tot aanpassing van het bonusbeleid volgens u een «belangrijk besluit»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraak dat u (voortaan) gekend wordt in «belangrijke beslissingen»?
Het beloningsbeleid van het bestuur van staatsdeelnemingen is een belangrijk aandachtspunt voor mij als aandeelhouder. Dit is ook het geval bij Air France-KLM. Het beloningsvoorstel werd bekend bij het kabinet op het moment dat de documenten voor de Annual General Meeting openbaar werden. Vooraf zijn wij op dit specifieke punt niet door het bedrijf op de hoogte gesteld. Dat de informatiepositie van de Nederlandse staat verbeterd is staat onverminderd vast; sinds de aankoop is het contact met de holding intensief geweest en heeft de Nederlandse staat veel meer informatie ontvangen dan voor de aankoop van de aandelen.
Wanneer hoorde u van dit voorstel? Is Nederland vooraf gekend? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de verbeterde Nederlandse informatie die Nederland zou hebben als gevolg van de aandelenaankoop?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aandeelhoudersvergadering?
Ja.
Gevolgen van het opschorten van Staatsexamens Nt2 voor statushouders en andere nieuwkomers |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het opschorten van Staatsexamens Nt2 gevolgen kan hebben voor statushouders en andere nieuwkomers die in september aan een opleiding willen beginnen?
Ja.
Zou u het ook onwenselijk vinden als nieuwkomers die staan te popelen om aan een opleiding te beginnen, in hun enthousiasme en leergierigheid zouden worden afgeremd door de coronacrisis?
Ja.
Zou u in gesprek willen gaan met onderwijsinstellingen over oplossingen, waardoor statushouders en andere nieuwkomers die als gevolg van de coronacrisis geen staatsexamen kunnen doen, wel in september aan een opleiding kunnen beginnen?
Ik ben reeds in gesprek gegaan met VH, VSNU en de MBO Raad. Dat heeft tot de volgende afspraken geleid.
In het servicedocument voor het hoger onderwijs is opgenomen dat Aspirant-studenten die als gevolg van het stil leggen van de Staatsexamens als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via Nt2 aan te tonen, voorwaardelijk worden toegelaten tot het hoger onderwijs, indien zij naar verwachting binnen een redelijke termijn over het gewenste niveau zullen beschikken. Dit kan onder de voorwaarden dat de student aan de voorkant aantoont over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken door middel van een taaltoets, aangeboden door de desbetreffende instelling. Ook kan de instelling ervoor kiezen om deze student toe te laten zonder dat deze nog voldoet aan het gewenste taalniveau, onder de voorwaarden dat de student het staatsexamen Nederlands vóór 1 januari haalt of anderszins aantoont aan het gewenste taalniveau te voldoen. Kan de student vóór 1 januari niet aantonen dat deze aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldoet, dan zal deze alsnog de opleiding moeten verlaten. Dit laatste geldt ook voor studenten die in andere vakken dan Nederlands staatsexamen doen. Zij worden toegelaten tot het hoger onderwijs, onder de voorwaarde dat zij het staatsexamen vóór 1 januari halen. Zo niet, dan dienen zij de opleiding te verlaten.
In het servicedocument voor het mbo is aangegeven:
Het CvTE, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Staatsexamen Nt2, werkt momenteel samen met DUO de planning voor het hervatten van de Staatsexamens uit. Vanzelfsprekend hangt dit samen met besluitvorming van het kabinet over de maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van het Coronavirus te beperken.
Zou u deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona op 29 april 2020 kunnen beantwoorden?
Ja.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
De aanhoudende droogte, natuurbranden en het verband met het snel opwarmende klimaat. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bosbranden blijven maar komen: opnieuw grote brandhaard in Limburg», «Heel Europa warmt sneller op dan het gemiddelde wereldwijd» en «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte»?1 2 3
Ja.
Deelt u de zorgen dat het aantal natuurbranden de afgelopen jaren aanzienlijk lijkt te stijgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over een mogelijke toename van het aantal natuurbranden, maar het ontbreekt aan de juiste natuurbrandstatistieken om dit te staven voor de laatste 25 jaar. Tot halverwege de jaren negentig werden hierover gegevens verzameld door Staatsbosbeheer. Tussen 1996 en 2016 zijn er geen bruikbare data beschikbaar over het aantal en de aard van natuurbranden. Sinds 2017 worden natuurbranden door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid, in samenwerking met Wageningen University and Research, weer geregistreerd.
Baart het u ook zorgen dat elf van de twaalf warmste jaren in Europa vanaf het jaar 2000 werden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is een duidelijke opwaartse temperatuurtrend wereldwijd en in Europa, samenhangend met de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Dat is zorgelijk.
Ziet u een verband tussen het aantal en de grote impact van natuurbranden, de verdroging in Nederland en het snel opwarmende klimaat in Europa? Zo nee, waarom niet?
De kans op verdroging neemt toe in een warmer klimaat. Daarmee worden de condities voor het ontstaan van natuurbranden gunstiger. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van diverse factoren. Langjarig gemiddeld neemt de zomerdroogte in Zuid-Europa toe, in Noord-Europa neemt deze juist af. Nederland bevindt zich in het middengebied, waardoor de situatie sterk afhangt van het scenario. De waarnemingen laten zien dat het binnenland sinds 1950 droger is geworden in tegenstelling tot het kustgebied. Bij het ontstaan van natuurbranden spelen ook menselijke factoren een rol, zoals nalatigheid (achterlaten van glas en sigarettenpeuken) en het moedwillig veroorzaken van brand.
Wat was de gemiddelde economische schade van natuurbranden van de afgelopen paar jaren en hoeveel hectare natuur is gemiddeld verloren gegaan bij deze branden? Zijn de kosten van het verlies aan hectare natuur meegenomen in de berekeningen van de economische schade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn slechts sinds 2017 statistieken van natuurbranden beschikbaar, zoals gemeld in antwoord op vraag 2. Een groot deel van de natuurbranden in Nederland blijft beperkt tot enkele tientallen vierkante meters. Ook bij grotere branden gaat het natuurgebied niet verloren, maar is er wel sprake van tijdelijk kwaliteitsverlies. Zie voor de economische schade van verdroging het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om natuurbranden in de toekomst te voorkomen en de effecten ervan in te perken? Bent u, in het kader van de versnelde opwarming, van mening dat deze stappen ook in de toekomst voldoende zijn om schade van natuurbranden zo veel mogelijk te voorkomen?
In Nederland werken diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen de Veiligheidsregio’s in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. De beheerders van natuurgebieden hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft in 2014 een Praktijkadvies Risicobeheersing Natuurbranden uitgebracht4.
Met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70), de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling), de Deltaprogramma’s Zoetwater en Ruimtelijke Adaptatie werken we aan een klimaatbestendige, ruimtelijke inrichting met een passend bodem- en watersysteem. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging.
LNV en de provincies verkennen in het kader van de Bossenstrategie welke maatregelen genomen kunnen worden om het bos weerbaarder te maken tegen externe invloeden, zoals droogte en brand. Daarbij gaat het onder meer om menging met loofboomsoorten in naaldbos, het aanleggen en beheren van brandgangen in een vorm die ecologisch en landschappelijk aantrekkelijk is, en het vasthouden van water, bijvoorbeeld door verhogen van organische stof en herstellen van beken in bossen en natuurgebieden.
Wat was de gemiddelde economische schade van de verdroging in Nederland van de afgelopen paar jaren en wat voor effecten heeft deze verdroging de afgelopen jaren gehad op de ecologie in Nederland, zoals voor de visstand in rivieren en kwelmilieus? Zijn deze effecten ook doorberekend in de economische schade van verdroging? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Beleidstafel Droogte heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de economische schade van de droogte in 20185. Voor natuur kon alleen kwalitatief inzicht gegeven worden in de droogteschade; de kosten konden niet gekwantificeerd worden. Kwetsbare en sterk waterafhankelijke ecosystemen waaronder veengebieden, droge en natte heiden, vennen en beeksystemen, duingebieden en graslanden hebben de effecten van de droogte sterk gemerkt. Kwetsbare (watergebonden) diersoorten en vegetatie, met name zeldzame en geïsoleerde populaties liepen gevaar door de droogte.
Deelt u de mening dat wetenschappelijke signalen dat het continent Europa versneld aan het opwarmen is, een groeiend aantal bosbranden in Europa en de aanhoudende verdroging in Nederland, aanleiding bieden om nog meer ambitie en daadkracht te tonen in het behalen van de reductiedoelen uit het Klimaatakkoord?
Het versneld opwarmen van het Europese continent is in lijn met wetenschappelijke inzichten uit zowel waarnemingen als klimaatmodellen dat continentale gebieden sneller opwarmen dan mondiaal gemiddeld, inclusief oceanen. Om voortgaande opwarming tegen te gaan is mondiale emissiereductie in lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs noodzakelijk. Met de ambitie van het klimaatakkoord loopt Nederland binnen de Europese Unie voorop bij de realisatie van het Parijs Akkoord. Daarom maakt Nederland zich in Europees verband sterk voor een ophoging van het EU-doel tot 55% in 2030.
Kunt u aangeven of de berichten dat Europa sneller opwarmt dan het gemiddelde wereldwijd, in Europa aanleiding zijn geweest of zijn voor overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen?
Het op 22 april 2020 door Copernicus (aardobservatie programma van de EU) uitgebrachte rapport «European State of the Climate» beschrijft de belangrijkste klimaatcondities en -gebeurtenissen in 2019 in Europa. In het rapport staat dat de metingen in 2019 aansluiten bij de bekende trend: op basis van de laatste 5 jaar laat de gemiddelde luchttemperatuur een wereldwijde toename van 1,1 graad Celsius zien sinds het pre-industriële tijdperk, terwijl de temperaturen in Europa sinds dat tijdperk met bijna 2 graden Celsius zijn gestegen. Kortom, in het Copernicus-rapport wordt een inzicht dat al langer bekend is, herbevestigd. Deze kennis is ook opgenomen in verschillende IPCC-rapporten.
Het Copernicus-rapport is geen aanleiding geweest voor het organiseren van een Europees overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen. Wel loopt er in Europa al langer een discussie over het verhogen van de klimaatambities. Zo heeft de Europese Raad onlangs de EU-langetermijnstrategie wat betreft broeikasgassen aangenomen. Met deze strategie laten de EU en de lidstaten opnieuw zien dat ze alles in het werk stellen om de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelstellingen daarbij na te komen. Zij bekrachtigden het besluit van de Raad van december 2019 over de doelstelling van een klimaat-neutrale EU in 2050. Daarnaast loopt er nog een discussie over aanscherping van de EU-reductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030, waarbij Nederland inzet op besluitvorming daarover in de Europese Raad voor het einde van dit jaar.
Op het gebied van klimaatadaptatie heeft de Europese Commissie in de Green Deal aangekondigd dat zij een nieuwe ambitieuze klimaatadaptatiestrategie gaat opstellen, die naar verwachting eind 2020 of begin 2021 gereed zal zijn. Nederland verwelkomt dit voornemen van de Commissie.
Indien dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, zijn hierbij Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig geweest en wat is hierop de inzet geweest vanuit Nederland? Zal deze worden gedeeld met de Kamer?
Zoals gezegd is naar aanleiding van de publicatie van het Copernicus-rapport geen specifiek overleg geweest of gepland. Wat betreft de commissievoorstellen en onderhandelingen in de Raad over het aanscherpen van het klimaatbeleid op EU-niveau houdt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte.
Indien dergelijke overleggen niet hebben plaatsgevonden en hier vooralsnog geen voornemens toe zijn, bent u bereid om het onderwerp van de snelle opwarming van Europa te agenderen voor een Europees overleg en de Nederlandse inzet hiervoor te delen met de Kamer?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde luchttemperatuur in Europa sneller toeneemt dan het wereldwijde gemiddelde. Het rapport van het Copernicus-programma geeft hier een herbevestiging van en daarom zie ik geen aanleiding dit onderwerp apart te agenderen voor een Europees overleg.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
Het rapport van de Europese Rekenkamer ‘Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten»? Zijn er door u lessen getrokken uit dit rapport? Zo ja, welke?
Ja. Dit rapport geeft een nuttig overzicht van de implementatie van de EU-ondersteuningsmaatregelen in Griekenland en Italië. Volgens de Europese Rekenkamer waren de getroffen maatregelen in Griekenland en Italië relevant, maar hebben deze niet het volledige potentieel bereikt. Hierdoor ontstaat een ongelijkheid tussen de doelen en resultaten.
De migratiecrisis van 2015–2016 heeft aangetoond dat implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) door lidstaten sterk verschilt. Het kabinet acht het van groot belang dat implementatie van het asiel- en migratie acquis sterk wordt verbeterd. Dit is ook onderdeel van de inzet van het kabinet zoals verwoord in de beleidsnota «A Renewed Agenda on Migration».1 Dit draagt bij aan het beperken van zowel primaire als secundaire migratie en het verbeteren van terugkeer. Om de situatie in Italië en Griekenland te veranderen is het belangrijk om structurele verbeteringen door te voeren. Om deze daadwerkelijk duurzaam te laten zijn, dienen de nationale autoriteiten te zorgen voor capaciteitsopbouw en draagvlak.
De EU, haar agentschappen en de Europese lidstaten kunnen helpen om structurele verbeteringen door te voeren. Naast het ter beschikking stellen van noodhulp en financiële middelen, is het ook van belang dat deze middelen efficiënt en volledig worden benut door de lidstaten die worden ondersteund. Beter toezicht op en een overzicht van de uitgaven door lidstaten kan hierbij een weg voorwaarts zijn. Daarnaast is er een integrale en structurele Europese aanpak nodig in de vorm van een hervormd gemeenschappelijk asielbeleid. Het kabinet neemt dan ook goede nota van de betreffende analyses in het rapport, en sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen. Naar eigen zeggen komt de Europese Commissie nog rond de zomer met een Mededeling over een nieuw Pact voor migratie en asiel, waarin haar voorstellen voor de periode 2020–2024 staan weergeven. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig asiel- en migratiebeleid zijn te vinden in «A Renewed Agenda on Migration»2 en betreffen onder meer de aspecten die in de aanbevelingen zijn benoemd.
Hoeveel van het geld dat de Europese Unie (EU) heeft uitgegeven om Griekenland en Italië te ondersteunen bij het opvangen van de stroom migranten was specifiek bedoeld voor de «hot spots»? Hoeveel daarvan is daar ook ten goede aan gekomen naar aanleiding van onder meer punt 55 en 69? Waaraan is het overige geld besteed?
Sinds 2015 heeft de EU EUR 2,57 miljard beschikbaar gesteld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om de migratiesituatie aldaar te verbeteren. Daar is recentelijk EUR 700 miljoen bijgekomen in het kader van het laatste EU Actieplan ten behoeve van Griekenland. De Italiaanse autoriteiten zijn ondersteund met ruim EUR 1 miljard ten behoeve van asiel en migratie.
Op de website van de Europese Commissie is een overzicht van alle projecten, waaronder de AMIF en ISF projecten in Griekenland en Italië, en de betrokken partijen, te vinden.4, 5
In Griekenland vindt de ondersteuning met name plaats via internationale organisaties en ngo’s. Een deel van deze steun is ingezet om de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden en het Griekse vasteland te verbeteren. Er zijn specifieke projecten voor de eilanden, maar veel van deze projecten zijn regio-overstijgend. Het is daarom moeilijk te zeggen hoeveel geld precies voor de hotspots bestemd is. Bovendien stammen de cijfers uit het rapport over het Griekse Nationaal Programma AMIF uit 2018. Inmiddels is er in juni 2020 € 190 miljoen gedeclareerd onder het fonds. Er is dus, uiteindelijk, geen sprake van substantiële onderuitputting bij het Griekse Nationaal Programma AMIF.
Het kabinet deelt de mening dat van belang is dat de financiering van projecten voldoende wordt gemonitord. Dit is de taak van de Europese Commissie en de Verantwoordelijke Autoriteit van Griekenland. Bij de toekenning van de aanvullende EU steun in het kader van het EU Actieplan heeft het kabinet dan ook gemeld, dat het van belang is dat de additionele middelen effectief en tijdig kunnen worden gealloceerd, mede met het oog op humanitaire noden.6
Daarnaast benadrukt het kabinet in verschillende fora het belang van voldoende absorptiecapaciteit. Mede daarom heeft Nederland een fondsenexpert ingezet die via EASO meermaals is gedetacheerd bij de Verantwoordelijke Autoriteit in Griekenland en de Griekse autoriteiten ondersteunt bij de uitputting van fondsen.
Met betrekking tot de fondsen in het AMIF Nationaal Programma voor Italië geldt eveneens dat het van belang is dat de fondsen adequaat worden benut. Echter, het kabinet heeft op dit moment geen zicht op de daadwerkelijke besteding van deze fondsen. De Italiaanse autoriteiten gaan over de besteding van middelen uit het Nationaal Programma. Wel kan het zo zijn dat er sprake is van lange termijn projecten, waarbij geld al wel gecommitteerd is, maar nog niet daadwerkelijk is besteed.
Zoals bekend zet Nederland zich sinds de migratiecrisis van 2015/2016 voortdurend in voor het ondersteunen van de lidstaten van eerste aankomst, onder andere door het leveren van experts via EASO. Na Duitsland en Frankrijk heeft Nederland doorlopend het grootste contingent experts geleverd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen de behoefte aan capaciteit in de nationale asielketen en de noden in landen van eerste aankomst. De Nederlandse doelstelling om het irreguliere doorreizen van migranten vanuit landen van eerste aankomst – de zgn. secondaire migratie – tegen te gaan wordt hierbij tevens meegewogen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als niet voldoende gecontroleerd kan worden of Europese financiële steun voor de juiste doeleinde wordt ingezet (zie punt 6)? Deelt u tevens de zorgen dat blijkbaar middelen überhaupt niet worden ingezet (zie punt 73), beoogde doelen niet worden behaald (zie punt 74) en informatie ontbreekt waardoor controle niet mogelijk is? In hoeverre is deze problematiek iets wat u met uw Europese collega’s bespreekt? Welke lessen zijn hieruit getrokken voor de toekenning van de 700 miljoen euro extra aan Griekenland maart 2020?1
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de situatie zoals die zich ontwikkeld heeft op de Griekse eilanden een gevolg is van de afspraken in de EU-Turkijeverklaring? Volgt daar volgens u ook uit dat die situatie een verantwoordelijkheid is van de hele EU?
De EU en Turkije zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. De Verklaring levert al meer dan drie jaar een significante bijdrage aan het beheersen van het aantal irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden. Door de intensievere aanpak van mensensmokkelaars, is het aantal personen dat de levensgevaarlijke oversteek waagt fors afgenomen en is het aantal verdrinkingen in de Egeïsche zee drastisch gedaald. Een ander belangrijk aspect van de Verklaring is de terugkeer van migranten vanaf de Griekse eilanden naar Turkije. Deze is nooit goed op gang gekomen. Het kabinet acht dit van groot belang om het criminele businessmodel van de mensensmokkelaars te breken en de druk op de Griekse eilanden blijvend te ontlasten. Zoals steeds benadrukt is het primair de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om adequate stappen te zetten om de situatie op de eilanden te verbeteren. Wel verdient Griekenland steun om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Hierin wordt Griekenland substantieel en doorlopend ondersteunt door de EU, de agentschappen en ook de Europese lidstaten, waaronder Nederland.
Worden vingerafdrukken alleen in de «hot spots» genomen (zie punt 32)?
Het afnemen van vingerafdrukken is onderdeel van de zogenaamde hotspotbenadering waarbij Italië en Griekenland worden ondersteund in de procedures door de EU en haar lidstaten. Onderdeel van het registratieproces is het nemen van vingerafdrukken door Frontex. In Griekenland worden migranten en vluchtelingen na aankomst naar een van de zes «registratie- en identificatie centra» gebracht, op Lesbos, Samos, Kos, Leros, Chios of Fylakio.
Waarom is het aantal van 98256 herplaatsingen waartoe de EU-lidstaten zich wettelijk verbonden hebben niet volledig uitgevoerd (zie punt 36)? Wat was het aandeel van Nederland hierin en hoeveel daarvan is niet herplaatst?
Over de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten is uw Kamer meermaals geïnformeerd.7 Op 14 en 22 september 2015 zijn de Raadsbesluiten aangenomen waarin is opgenomen dat asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland en Italië.8 De Raadsbesluiten liepen eind 2017 af. In artikel 3 van deze besluiten zijn de vereisten opgenomen om in aanmerking te komen voor herplaatsing: een asielzoeker moet een asielaanvraag hebben ingediend in Italië of Griekenland, Italië of Griekenland moeten op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de asielaanvraag zijn, en het moet een nationaliteit betreffen waarvan het inwilligingspercentage in de EU gemiddeld 75% of hoger was.9 Niet alle asielzoekers die in Griekenland en Italië op het moment van aanname van de Raadsbesluiten of daarna aanwezig waren, voldeden aan deze vereisten. Zo veranderde de samenstelling van de toestroom gedurende de termijn dat de Raadsbesluiten werden uitgevoerd. Met name in Italië nam het aantal Syriërs absoluut en relatief af. In Griekenland was dit eveneens het geval, doch in mindere mate. Op een gegeven moment betrof de instroom met name asielzoekers met nationaliteiten waarvan het inwilligingspercentage in de EU lager dan 75% was. De praktijk van secundaire migratie speelde tevens een rol: asielzoekers die mogelijk in aanmerking kwamen voor herplaatsing bleken niet meer aanwezig in Italië en Griekenland maar zelfstandig te zijn doorgetrokken.
Met betrekking tot vraag 9 stelt het kabinet dat de EU-Turkije Verklaring van 20 maart 2016 de herplaatsingsbesluiten in een andere context heeft geplaatst. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers per 20 maart 2016 in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije op de Griekse eilanden aankwamen en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard.
Het aantal migranten en vluchtelingen dat daadwerkelijk in aanmerking kon worden gebracht voor herplaatsing bleek lager dan het aantal herplaatsingen dat in september 2015 was geïndiceerd. Dit betekent echter niet dat de herplaatsing onsuccesvol was. De Europese Commissie concludeert dat de herplaatsing van asielzoekers die daarvoor in aanmerking kwamen zeer succesvol is gebleken en dat 96% van de herplaatsingsverzoeken die in het kader van de noodregelingen zijn verzonden naar de ontvangende lidstaten en geassocieerde landen, tot daadwerkelijke herplaatsing leidde10, 11. Hiervan heeft Nederland zijn fair share (2.724 personen) herplaatst, waarvan 969 uit Italië en 1.755 uit Griekenland.12
Voor nadere informaties hieromtrent verwijs ik uw Kamer naar de verschillende communicaties van de Europese Commissie over de voortgang van de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, zoals de 15 voortgangsrapportages en de factsheets.13
Welk gevolg kan en moet de recente uitspraak van het Europese Hof inzake de weigering van Hongarije, Polen en Tsjechië4 volgens u hebben (zie punt 38 en noot 15)?
Op 2 april jl. heeft het Europese Hof inzake de inbreukprocedure tegen Polen, Hongarije en Tsjechië een uitspraak gedaan. Het EU-Hof heeft in navolging op het advies van de Advocaat-Generaal de Europese Commissie gelijk gegeven dat Polen, Tsjechië en Hongarije – die geen van allen asielzoekers hebben herplaatst – hun verplichtingen t.a.v. het tijdelijk herplaatsingsmechanisme (ingesteld in 2015 door middel van een Raadsbesluit op basis van artikel 78(3) EU-Werkingsverdrag) niet waren nagekomen. Momenteel is het aan de Hongaarse, Poolse en Tsjechische autoriteiten om opvolging te geven aan de uitspraak. Omdat het herplaatsingsmechanisme niet meer actief is, kunnen de lidstaten niet alsnog voldoen aan het aan hun opgelegde quotum voor herplaatsing. De uitspraak is desondanks van belang omdat het onderschrijft dat lidstaten zich niet met een beroep op nationale belangen aan hun verplichtingen inzake de herverdeling van vluchtelingen binnen de EU kunnen onttrekken.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Rekenkamer dat het aantal herplaatste asielzoekers ontoereikend was om de druk op de asielstelsels in Griekenland en Italië te verlichten? Welke lessen trekt u hieruit, ook voor de situatie nu in Griekenland (zie punt 41)?
Het kabinet sluit zich hieromtrent aan bij de constatering van de Europese Commissie dat de herplaatsing van de migranten die in aanmerking kwamen voor herplaatsing een succes was en tijdelijk de druk op de lidstaten heeft verlicht.15 Volgens de Commissie was het doel van het tijdelijke herplaatsingsmechanisme gericht op de tijdelijke verlichting van de druk op de asielstelsels van Griekenland en Italië. Om deze druk ook op de lange termijn te verlichten zijn duurzame verbeteringen nodig, onder andere wat betreft het versnellen van de asielprocedures en het bevorderen van terugkeer. De verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteringen ligt in principe bij Italië en Griekenland zelf. Zoals bekend, zet het kabinet zich doorlopend in om deze lidstaten hierbij te ondersteunen in zowel bilateraal als EU-verband. Over deze Nederlandse inzet is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Hoe verklaart u het verschil tussen de besluiten inzake herplaatsing die van toepassing waren op migranten die tussen 24 maart 2015 en 26 september 2017 in Griekenland of Italië waren aangekomen (voor Syriërs en Eritreeërs en tot 15 juni 2016 voor wat betreft Irakezen) en het feit dat de ontvangende EU-lidstaten slechts kandidaten uit Griekenland voor herplaatsing accepteerden die voor maart 2016 in het land waren aangekomen (zie punt 42 en 43)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is volgens u de reden van het lage aantal registraties van kandidaten die mogelijk in aanmerking kwamen (zie punt 44)?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er meer dan 200 miljoen euro dat bedoeld was voor Griekenland uit het nationale programma van het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) niet gebruikt is (zie punt 73 en bijlage I)? Wat is er met dat overgebleven geld gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook 200 miljoen van het beschikbare geld in het AMIF-NP voor Italië niet gebruikt is? Hoe komt dat? Wat is er met dat geld gebeurd van de EU-lidstaten en voor de korte duur van hun detachering (zie punt 89)? Bent u in staat en bereid voldoende mensen te sturen voor een periode van voldoende lengte? In hoeverre verhinderen de achterstanden waar de Immigratie en NaturalisatieDienst (IND) in Nederland zelf mee te maken heeft, een dergelijke ondersteuning?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nog steeds sprake van verschillende beoordelingen van kwetsbaarheid door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en de Griekse Asieldienst? Zo ja, waaraan ligt dit en wat zijn de gevolgen hiervan? Acht u het terecht dat de Griekse Asieldienst, Turkije niet als veilig derde land beschouwt (zie blz. 42, tekstvak 7)?
In januari 2020 heeft de Griekse regering de nieuwe asielwet aangenomen. Op 8 mei jl. zijn amendementen op de asielwet door het Griekse parlement aangenomen. De asielwet wordt momenteel geïmplementeerd door de Griekse autoriteiten. Doel van de nieuwe Griekse asielwet is om de asielprocedures te versnellen.
Het is de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om, in lijn met de geldende Europese en internationale wet- en regelgeving, de asielwet adequaat te implementeren. De Europese Commissie monitort de implementatie van de aanpassingen van de nieuwe asielwet. Dit geldt ook met betrekking tot de toepassing van het veilig derde landen-beleid van Griekenland.
Sinds 1 juli 2019 ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordelingen van kwetsbaarheid weer volledig bij de Griekse Asieldienst. EASO heeft de verplichting om de beoordeling van asielaanvragen van mogelijk kwetsbare migranten door te verwijzen naar de Griekse Asieldienst.
Met betrekking tot de vraag over de achterstand in de behandeling van de asielprocedures wordt in het rapport (punt 49 en16 vermeld, dat er in 2018 sprake was van een toename in asielaanvragen en er mede daardoor weer grotere capaciteitstekorten zijn ontstaan. Wat betreft de gegevens in 2019 kan het kabinet melden, dat er sprake was van 77.275 eerste asielaanvragen, waarvan 32.700 behandeld zijn. In totaal werden in 2019 12.315 definitieve beslissingen genomen. Volgens de Griekse Minister van migratie, Mitarakis, zijn de resultaten van de nieuwe asielwet al merkbaar en zijn de eerste aanvragen in 2020 sneller afgedaan dan in vergelijkbare periodes in 2019. Zo zijn in de afgelopen maanden beslissingen op de eerste asielaanvragen gemiddeld binnen 24 dagen afgegeven in plaats van 185 dagen. Het betrof 7.000 beslissingen in maart en 15.000 in april jl. ten opzichte van 4.000 gemiddeld per maand onder de vorige wet. Zoals benadrukt, ligt de verantwoordelijkheid voor het versnellen van de asielprocedure om de achterstanden weg te werken primair bij de Griekse autoriteiten, maar staan de EU en de lidstaten klaar om Griekenland hierbij te ondersteunen waar nodig. Op technisch niveau vindt hierover met regelmaat – bilateraal en in EU verband, zowel via EASO als de Commissie – overleg plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat Marokko en Algerije kennelijk de voorkeur geven aan bilaterale overeenkomsten boven overnameovereenkomsten met de EU? Deelt u de mening dat bilaterale overeenkomsten, overnameovereenkomsten met de EU ondermijnen? Heeft u hierover overleg gehad met uw Europese collega’s? Wat zijn de belemmeringen om hierover eensgezindheid te krijgen (zie punt 100)?
Van primair belang is dat het doel van de overeenkomst – betere migratiesamenwerking, inclusief terugkeer en overname – wordt behaald. Dit kan zowel op bilateraal als Europees niveau worden bereikt. Wel kan het zijn dat bepaalde Europese lidstaten, bijvoorbeeld kleinere lidstaten, een voorkeur geven aan EU overeenkomsten in plaats van bilaterale overeenkomsten. Anderzijds geven verschillende derde landen de voorkeur aan bilaterale overeenkomsten met specifieke EU-lidstaten boven een EU overeenkomst. Bestaande historische dan wel anderzijds hechte en/of intensieve betrekkingen zijn hierbij vaak bepalend. Ook voor betreffende EU-lidstaten kan dit reden zijn om in dergelijke overeenkomsten te bewilligen. In voorkomend geval, zo leert de ervaring, komen de bijzondere banden van deze zogenaamde EU «lead countries» met een specifiek land mede ten goede van de migratiebelangen van de Unie als geheel. Overigens kunnen bilaterale overeenkomsten niet in de plaats komen van bestaande of voorgenomen EU overeenkomsten. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat bilaterale overeenkomsten EU overnameovereenkomsten ondermijnen. Over EU overeenkomsten wordt in Europees verband gesproken, zowel op politiek als technisch niveau. Hierbij komen ook de belemmeringen, bijvoorbeeld zoals genoemd in punt 100, aan bod.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de achterstand in de behandeling van asielprocedures nog steeds oploopt ondanks de toename van de verwerkingscapaciteit (zie punten 104–106)? Hoe kan de EU (de Europese Commissie dan wel de EU-lidstaten) Griekenland hierin volgens u bijstaan?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de verwerkingstijden voor asielaanvragen voor alle asielprocedures in Griekenland in 2018 toenamen (zie punt 109)? Zijn er wat dit betreft ook gegevens over 2019?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven waarom eind 2018 slechts 1806 van de 8928 migranten die in aanmerking kwamen voor terugkeer daadwerkelijk teruggestuurd zijn naar Turkije in het kader van de EU-Turkije Verklaring (zie punt 54, tekstvak 10 en punt 131)?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Met betrekking tot de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en met name de terugkeer vanuit Griekenland naar Turkije moeten, zoals terecht is geconstateerd door het rapport, verbeteringen worden doorgevoerd. De duur van de asielprocedure, de uitwisseling van informatie tussen de asiel- en terugkeerautoriteiten en het «MOB (met onbekende bestemming) gaan» van migranten die geen recht hebben om te blijven, zijn belangrijkste oorzaken voor de lage terugkeercijfers. De primaire verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteren ligt bij de Griekse autoriteiten. Hierin onderneemt de Griekse regering stappen. Zo zijn in 2020 de aantallen op het gebied van terugkeer gestegen ten opzichte van de vorige jaren. In totaal zijn in 2020 (tot en met eind maart) circa 140 migranten teruggekeerd ten opzichte van circa 190 migranten in geheel 2019. Momenteel is, met het oog op COVID-19, de terugkeer van migranten vanuit Griekenland naar Turkije, helaas, tijdelijk opgeschort.
Zouden de beroepscommissies volgens u ondersteund kunnen of moeten worden vanuit de EU? Zo nee, waarom niet (zie punt 117)?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij deze aanbeveling. De EU heeft recentelijk in het kader van het EU Actieplan aanvullende steun aan Griekenland beschikbaar gesteld met het oog op het verbeteren van de migratiesituatie aldaar, onder andere door de financiering van een aanvullende EUR 700 miljoen. Deze financiering komt onder andere ten goede aan het versterken van de Griekse asieldienst en EASO. Ook is extra capaciteit voor de EU agentschappen beschikbaar gesteld. Dit betreft 150 experts voor EASO ter ondersteuning van de Griekse autoriteiten bij het verbeteren en versnellen van de asielprocedure. Hiermee wordt op de korte termijn opvolging gegeven aan de aanbeveling.
Met betrekking tot de ondersteuning van de beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië verwijst het kabinet naar de reactie van EASO op het rapport.17 Hierin meldt EASO dat het Italië zal ondersteunen in de verlaging van de achterstand met betrekking tot asielaanvragen in tweede instantie, zoals overeengekomen in het Operationele Plan van EASO in Italië voor 2020.18 Ook in Griekenland zal EASO juridische rapporteurs beschikbaar (blijven) stellen voor de ondersteuning van de beroepscommissies en zo mogelijk op aanvullende verzoeken ingaan. Het kabinet is positief over deze steun aan de beroepsautoriteiten.
Klopt het dat de wettelijke bepaling uit de Overeenkomst van Cotonou die stelt dat deze landen onderdanen die illegaal op het grondgebied van een EU-lidstaat aanwezig zijn zonder verdere formaliteiten weer moet toelaten, in de praktijk niet wordt nageleefd (zie punt 139 en punt 79, aanbeveling 6)? Gaat u er met uw Europese collega’s bij de betrokken landen die de overeenkomst niet naleven op aandringen dat deze bepaling nageleefd gaat worden? Ziet u belemmeringen hierbij? Zo ja, welke?
De Cotonou overeenkomst bevat een bepaling waarin het beginsel is vastgelegd dat de aangesloten staten de eigen onderdanen terugnemen op verzoek van de andere partij. Hetzelfde artikel bepaalt dat landen met dat doel bilaterale overeenkomsten kunnen sluiten. Het klopt dat dat de naleving van dit artikel voor verbetering vatbaar is. Een van de belemmeringen voor de naleving van het beginsel omtrent terugkeer is dat het aangezochte land meent de identiteit en dus de nationaliteit niet te kunnen vaststellen, soms doordat de vreemdeling zelf onduidelijke of tegenstrijdige informatie verstrekt.
Het kabinet streeft naar verbeterde naleving van migratie-afspraken, waaronder op het gebied van terugkeer. Hiertoe wordt binnen de EU ingezet op het ontwikkelen van partnerschappen met landen van oorsprong en transit. Mede op aandringen van Nederland is in het EU-onderhandelingsmandaat voor het Post-Cotonou verdrag opgenomen dat de toekomstige overeenkomst een herbevestiging moet bevatten van de plicht van partijen om hun eigen onderdanen, die zich irregulier bevinden op het grondgebied van een andere partij, terug te nemen zonder voorwaarden. In lijn met de Europese Raadsconclusies over migratie geeft het EU-onderhandelingsmandaat aan dat alle relevante beleidsterreinen en instrumenten ingezet kunnen worden om migratiesamenwerking te bevorderen. Toepassing hiervan zal maatwerk zijn. Indien landen afspraken consequent niet nakomen kan de EU hier consequenties aan verbinden. Zo heeft Nederland de mogelijkheid van koppeling van visa en terugkeer op EU-niveau onder de nieuwe Europese Visumcode actief bepleit. Dit moet ervoor zorgen dat er in Europees verband maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van landen die voor de EU van belang zijn op het gebied van terugkeer.
Wat is de reden van het feit dat steun voor re-integratie van vrijwillige terugkeerders voor slechts 26% van de aanvragers beschikbaar is? Wat is de reden van het feit dat Griekenland geen gebruik heeft gemaakt van het actieprogramma ERIN, waarmee steun voor re-integratie van terugkeerders aangevuld had kunnen worden?
Ik kan en wil niet speculeren over de beweegredenen van de Griekse regering om niet vaker gebruik te maken van ERRIN. Hoewel ik geen volledig inzicht in de Griekse procedures heb, ligt het voor de hand dat het Griekse systeem voorwaarden stelt die verband houden met onder meer het land waarnaar wordt teruggekeerd. Ook in Nederland zijn vreemdelingen uit veilige landen van herkomst vaak uitgesloten. Tot slot is het ook aan de terugkeerders zelf om te beslissen of ze al dan niet na hun terugkeer gebruik willen maken van geboden mogelijkheden voor re-integratie.
Wat is er gebeurd met de eerdere aanbeveling van de Europese rekenkamer aan de Europese Commissie om de huisvestingsvoorzieningen op de eilanden waar de hot spots zijn gevestigd, op te waarderen? Bent u het met de Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie punt 147 en bijlage III, 1.1)? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de reactie van de Commissie op het rapport wordt deze aanbeveling momenteel uitgevoerd. Zoals bekend, deelt het kabinet de zorgen van uw Kamer over de situatie in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden. Om de opvangomstandigheden te verbeteren, ontvangt Griekenland steun vanuit de EU en ook in bilateraal verband, waaronder van Nederland. Hiervoor is recentelijk in het kader van het EU Actieplan een deel van de EUR 700 mln beschikbaar gesteld, waaronder EUR 220 mln voor de realisatie van de bouw van vijf nieuwe opvang- en identificatiecentra op de Griekse eilanden.
Bent u het eens met de conclusie van de Europese Rekenkamer dat de streefdoelen van de noodregelingen voor herplaatsing niet behaald zijn, waardoor de druk op de Griekse en Italiaanse asielstelsels niet doeltreffend werd verlicht (zie punt 150–151)? Welke consequentie trekt u hieruit voor het Nederlandse beleid?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe denkt u over het voorstel van de Europese Commissie om noodhulp voor crisisondersteuning in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) op te nemen (zie punt 153)?
Op 27 mei jl. presenteerde de Europese Commissie in twee Mededelingen haar strategie voor het herstel van de Europese Unie in reactie op de crisis die door de COVID-19 uitbraak is ontstaan. Met deze strategie komt de Europese Commissie tegemoet aan het verzoek dat de leden van de Europese Raad op 23 april jl. deden. Het kabinet heeft uw Kamer met een separate brief geïnformeerd over de nieuwe Commissievoorstellen voor het MFK en de herstelstrategie met betrekking tot de COVID-19 uitbraak.19
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat de Europese Commissie en het EASO in samenwerking met de nationale autoriteiten hun steun voor de Griekse Asieldienst verder moeten opvoeren en de overbelaste beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië moeten ondersteunen (zie punt 78 aanbeveling 5)? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer om een gecoördineerde benadering in de EU voor steun voor re-integratie in de derde landen van terugkeer te bevorderen? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de lidstaten de ervaringen met re-integratie programma’s die zij in hun nationale regelgeving hebben neergelegd, moeten delen en uitwisselen om oneigenlijk gebruik van herintegratieondersteuning tegen te gaan. Een dergelijke uitwisseling vindt al plaats in overleggen tussen experts uit de lidstaten. Verder ondersteunt de Commissie lidstaten met de Return and Reintegration Assistance Inventory. De lidstaten zijn gevraagd de herintegratieprogramma’s en -projecten die zij in 2019 geïmplementeerd hebben, hierin weer te geven. Op Europees niveau worden daarmee verdere stappen gezet om oneigenlijk gebruik tegen te gaan zonder dat sprake is van nieuwe regelgeving.
Bent u van mening dat de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer waarin gesteld werd dat de Europese Commissie samen met de betrokken agentschappen en internationale organisaties de autoriteiten in zowel Griekenland als Italië moet helpen om alle mogelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat onbegeleide minderjarigen die als migrant aankomen, worden behandeld in overeenstemming met de internationale normen, ook wat betreft passend onderdak, bescherming, toegang tot en voorrang bij asielprocedures en het in aanmerking nemen voor mogelijke herplaatsing, is uitgevoerd (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er nu gebeuren en hoe gaat u daaraan bijdragen?
Het kabinet sluit zich aan bij de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer omtrent het verbeteren van de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland en Italië. De Commissie heeft aanzienlijke middelen verstrekt, en blijft deze verstrekken, om de capaciteit van de Griekse hotspots uit te breiden en de levensomstandigheden van minderjarigen en kwetsbare verzoekers te verbeteren, bijvoorbeeld door veilige zones in te richten en uit te breiden, voor huisvesting op het vasteland te zorgen, opvang- en identificatiecentra te onderhouden en moderniseren, en alle nodige hulpgoederen te verstrekken. De dialoog tussen de Commissie en de Griekse autoriteiten en de inspanningen om de situatie te verbeteren, worden voortgezet. Het kabinet heeft recentelijk aangekondigd de Griekse autoriteiten te ondersteunen in het doorvoeren van structurele verbeteringen om de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers te verbeteren. Een Kamerbrief met betrekking tot dit samenwerkingsverband is uw Kamer recentelijk toegegaan.20 Over de voortgang van de samenwerking zal uw Kamer tevens met regelmaat worden geïnformeerd.
Met betrekking tot de vragen van de fractieleden over de verbeteringen die zijn doorgevoerd sinds de aanbeveling en de resultaten van het project in Samos verwijst het kabinet tevens naar de reactie van de Commissie op het rapport.21 Het EASO project was gericht op steun aan de Griekse Opvang en Identificatiedienst (RIS) bij de opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). Het COA leverde in 2019 vier experts aan dit project. Het project heeft geleid tot het ontwikkelen van standaard operationale procedures (SOPs) voor de opvang en begeleiding van amv. Begin 2020 eindigde het project met de overdracht door EASO aan RIS van de ontwikkelde procedures en methodieken. Mede op basis van deze ervaringen heeft EASO de Griekse overheid geholpen met het ontwerpen van de nieuwe opvanglocatie in Samos.
Wat is er sinds bovenstaande aanbeveling concreet gedaan aan nieuwe infrastructuurprojecten om de situatie van onbegeleide minderjarigen te verbeteren (zie bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Wat is het resultaat geweest van het EASO-project op Samos om de dringende situatie daar aan te pakken (bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u het met de Europese Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is in Griekenland, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, hoe gaat u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en zal hier waar mogelijk en nodig opvolging aan geven. In het algemeen zet Nederland in op het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van asiel, opvang en terugkeer in Griekenland. Griekenland is en blijft primair verantwoordelijk om de migratiesituatie in het land te verbeteren. Hierbij verdient het alle steun van de EU, Europese lidstaten, waaronder Nederland, en internationale organisaties. Over de Nederlandse bijdrage is uw Kamer recentelijk bij verschillende gelegenheden geïnformeerd. Voor de aanvullende bijdrage van het kabinet met betrekking tot het verbeteren van de situatie voor alleenstaande minderjarige asielzoekers verwijst het kabinet naar het antwoord op vraag 26 en de Kamerbrief hierover die uw Kamer recentelijk is toegezonden.
Wrakingscijfers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NOvA wil opheldering wrakingscijfers»?1
Ja.
Herinnert u zich de discussie tijdens het algemeen overleg strafrechtelijke onderwerpen op 4 maart 2020 over de wrakingscijfers en de noodzaak tot regelgeving, waarin aanpassingen aan het instrument van wraking in strafzaken zouden worden gedaan, namelijk een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken, vanwege het mogelijke oneigenlijk aanwenden van de op zich legitieme procedurele mogelijkheid van wraking?
De voorgestelde aanpassing is ingegeven door meerdere redenen en adresseert verschillende aspecten van de inzet van het wrakingsinstrument. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering werd al voorgesteld te voorzien in een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke wrakingsverzoeken. Uitbreiding van dit voorstel naar kennelijk ongegronde verzoeken wordt voorbereid. Daarnaast wordt het van belang geacht te voorzien in een wettelijke waarborg dat de rechter na een ter zitting ingediend wrakingsverzoek nog beslissingen kan nemen die geen uitstel dulden. Op dit moment wordt dit slechts in wrakingsprotocollen geadresseerd. Tot slot wordt met de aanpassing beoogd de beoordeling van de ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek door een enkelvoudige kamer te bevorderen.
Deelt u de mening dat de wrakingsprocdure, waarbij de verdediging of de officier van justitie twijfels over de partijdigheid van de rechter aan de orde kan stellen, een zeer belangrijke waarborg is binnen het strafproces?
Ja. Het wrakingsinstrument is overigens niet alleen een zeer belangrijke waarborg binnen het strafproces. Het instrument is in het algemeen van groot belang voor het waarborgen van de integriteit van de rechtspraak.
Deelt u voorts de mening dat de noodzaak van vermeend misbruik van het strafprocesrecht goed onderbouwd moet zijn voordat aanpassingen aan het instrument van wraking worden gedaan?
Hoe duidt u de wrakingscijfers over 2019 uit het jaarverslag van de Rechtspraak waaruit blijkt dat het aantal ingediende wrakingsverzoeken is gedaald van 750 in 2018 naar 692 in 2019?2
Mogelijk hebben de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin de Hoge Raad vooropstellingen en algemene beschouwingen weergeeft inzake het toetsingskader van wrakingsverzoeken, hierbij een rol gespeeld. Of de afname structureel is moet nog blijken. Overigens werden in 2017 606 wrakingsverzoeken ingediend, in 2016 620, en in 2015 713.
Kunt u voorzien in een uitsplitsing per rechtsgebied van deze cijfers? Hoeveel wrakingsverzoeken houden verband met strafzaken?
Ja
Klopt het dat de wrakingsverzoeken waarin is berust en waar dus geen wrakingskamer over heeft geoordeeld, wel mee zijn geteld bij het aantal ingediende verzoeken maar niet bij het aantal gehonoreerde verzoeken? Kunt u deze cijfers alsnog verstrekken?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit belangrijke ontbrekende informatie is om een volledig beeld te krijgen van de wrakingscijfers en deze cijfers de noodzaak tot wetgeving kunnen beïnvloeden?
Zie het antwoord op vraag 2. De aanpassing is onder meer ingegeven door de door het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak gewenste flexibiliteit bij de afdoening van wrakingsverzoeken. De betreffende informatie onderstreept daarnaast dat een zeer beperkt aantal wrakingsverzoeken wordt gehonoreerd. Dat draagt bij aan de onderbouwing van de noodzaak om meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken te bewerkstelligen.
Bent u bereid eerst opheldering van deze cijfers te verschaffen, zoals verzocht in vraag 6 en 7, en zo de omvang van het veronderstelde probleem te onderbouwen, voordat u een eventueel wetsvoorstel aan de Kamer zendt?
Extra voordelige Ster zendtijd voor brancheorganisaties en belangenverenigingen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft de actiegroep Farmers Defence Force (FDF), die nu dagelijks spotjes op televisie uitzendt, korting gekregen bij de Ster?1 Zo ja, hoeveel en waarom?
Farmers Defence Force heeft zendtijd tegen reguliere condities ingekocht bij de Ster.
Deelt u de mening dat reclameboodschappen die in strijd zijn met de Reclame Code van de Reclame Code Commissie(RCC) niet in aanmerking zouden mogen komen voor extra voordelige zendtijd bij de Ster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de extra voordelige uitingen aan de Nederlandse Reclame Code te toetsen en de STER op te dragen die te stoppen wanneer er gerede klachten binnenkomen tegen bepaalde uitingen hangende de procedure van de RCC? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Bent u bereid de Ster op te dragen charitatieve instellingen tenminste een gelijkwaardig aandeel te geven in de verdeling van extra voordelige zendtijd ten opzichte van commerciële sectororganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het invullen van de Ster-zendtijd is de verantwoordelijkheid van de Ster. Het beleid van de Ster wordt bepaald door directie en bestuur binnen het kader van de Mediawet 2008. Ik kan niet treden in de keuzes die de Ster maakt ten aanzien van de reclamezendtijd. Overigens hanteert de Ster voor charitatieve adverteerders die in het bezit zijn van een CBF keurmerk of een ANBI-status beduidend lagere tarieven.
Bent u bereid om, gelet op de tijdelijkheid van het aanbod, deze vragen binnen tien dagen te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de vragen binnen tien dagen te beantwoorden.
Het bericht 'Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma» van 23 april 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ervaringen van agenten waardoor zij PTSS ontwikkelen vergelijkbaar zijn met die van militairen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet eenvoudig om ervaringen van agenten en militairen in zijn algemeenheid met elkaar te vergelijken. Net zoals militairen onderling door hun verschillende taken ook niet over één kam te scheren zijn. Het zijn de omstandigheden waaronder militairen opereren in missiegebieden, die vaak wezenlijk anders zijn dan die van agenten. Dat neemt niet weg dat er bij beide groepen in de beroepsuitoefening risico’s bestaan voor de geestelijke gezondheid. Voor mij maakt het mogelijke verschil in ervaringen tussen agenten en militairen overigens niets uit voor het respect en waardering dat ik voor beiden heb.
Ziet u Defensiepersoneel ook als mensen die een roeping hebben en zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de veiligheid van de Nederlandse en Internationale samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat zij de beste behandeling verdienen als zij door die roeping ziek raken?
Personeel bij Defensie is in mijn ogen zeer gedreven en van militairen is bekend dat zij bereid zijn om offers te brengen voor de vrijheid en veiligheid van anderen. Dat is een groot goed. Als zij door hun werk ziek raken, verdienen zij de best mogelijke behandeling. Dit geven we vorm via de bijzondere zorgplicht. De regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen zijn sinds 2012 vastgelegd in de Veteranenwet.
Wat vindt u van het voornemen van uw collega van Justitie en Veiligheid om getroffen agenten sneller en eenvoudiger te ondersteunen?
Het is een goed gebruik dat bewindspersonen zich niet uitlaten over de beleidsterreinen van andere ministeries. Uiteraard is er wel samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren.
Welk percentage van getraumatiseerde militairen is gedwongen om te procederen om Defensie aansprakelijk te stellen? Hoe lang duren dergelijke procedures gemiddeld?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) inwerking getreden met als doel op snelle en efficiënte wijze schadeclaims af te handelen. Als gevolg van de regeling is de aansprakelijkstelling niet meer nodig. Het percentage waarnaar gevraagd wordt is derhalve feitelijk nul. Op het moment dat bij een oorlogs- en dienstslachtoffer de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De periode tussen de start en het einde van de schadebepaling neemt gemiddeld 2,5 jaar in beslag.
Overigens heeft mijn voorganger voor veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen, in 2016, naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III en een Libanonveteraan, besloten om ook hun schade volledig te gaan vergoeden (Kamerstuk 30 139, nr. 165, dd. 23 augustus 2016).
Hoe onwenselijk vindt u het dat daardoor werkgever en werknemer pal tegenover elkaar komen te staan in schadeprocedures die het gevolg zijn van het werk?
Indien Defensie in een procedure als werkgever tegenover een (ex-)werknemer komt te staan is dat altijd betreurenswaardig. Defensie streeft er naar om zo lang mogelijk in goed onderling overleg en in alle redelijkheid tot een schaderegeling te komen. Naarmate de materie complexer is, kost het meer tijd om tot een correcte schaderegeling te komen. In de tussentijd kunnen overigens wel voorschotten op de schadevergoeding worden toegekend.
Bent u bereid een vergelijkbare invulling van «goed werkgeverschap» door uw collega van Justitie en Veiligheid over te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie ligt de basis voor «goed werkgeverschap voor veteranen» in de Veteranenwet en -het Veteranenbesluit. De bijzondere zorgplicht voor de veteraan en zijn relaties is daarin vastgelegd. Zoals gezegd is er samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren. Ik juich dat toe. Verder wordt het uitkerings- en voorzieningenstelsel voor veteranen herzien en vindt een evaluatie plaats van de Regeling Volledige Schadevergoeding. Dit alles is erop gericht om Defensie nog verder te verbeteren.
Het tijdelijk bevriezen van huurprijzen. |
|
Sandra Beckerman , Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Kox c.s. in de Eerste Kamer om de huurprijzen tijdelijk te bevriezen?1
Ik heb de Eerste Kamer en uw Kamer op 20 mei 2020 met de brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» (27 926, nr. 320) en op 5 juni 2020 met de brief Betaalbaar huren: generieke en specifieke maatregelen geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie-Kox c.s. van de Eerste Kamer. Ik herken dat er een groep huishoudens met een laag inkomen is die betalingsrisico’s heeft. Het Nibud geeft daarbij aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen en vindt het belangrijk om de risico’s voor deze groep in een breder perspectief te bekijken. In de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen (31 066, nr. 624) heeft het kabinet al aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurdersheffing in samenhang worden bezien. Ik ga daartoe in overleg met de Staatssecretaris van SZW om verder te onderzoeken hoe de woonlasten, de betalingsrisico’s en mogelijke betaalproblemen er voor deze huishoudens uitzien.
Daarnaast zie ik huurders die mogelijk een betalingsprobleem hebben als gevolg van de coronacrisis. Ik schets hier welk maatwerk reeds bestond, welk aanvullend maatwerk is afgesproken sinds de coronacrisis en welke mogelijkheden ik zie voor generiek maatwerk voor de huurders met de lagere inkomens.
In het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben Aedes en de Woonbond afgesproken om de huursomstijging op inflatievolgend niveau2 te zetten. Ik heb deze afspraak vastgelegd met de wet Wijziging huursomstijging (35 254), die op 15 februari 2020 in werking is getreden. Deze generieke maatregel geldt voor woningcorporaties, omdat zij een taak hebben om huishoudens met een laag (midden)inkomen betaalbaar te huisvesten. Het Sociaal Huurakkoord bevat daarnaast afspraken om specifiek maatwerk toe te passen bij individuele huurders met een structureel laag inkomen3.
Al aan het begin van deze crisis heb ik met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met acute betalingsproblemen door de coronacrisis. Deze afspraken zijn dus breder dan de afspraken die al gemaakt waren in het kader van het Sociaal Huurakkoord. Uit de huurenquête van Aedes blijkt dat 8 op de 10 woningcorporaties aangeeft aanvullend maatwerk te bieden vanwege de coronacrisis. De andere verhuurderorganisaties houden ook vinger aan de pols over de toepassing van het maatwerk. Naar aanleiding van de motie Kox c.s. (Kamerstukken I 2019/20, 35 431, D) hebben de verhuurdersorganisaties en ik een nadere invulling van het eerdere statement gegeven4. Daarnaast heb ik besloten om de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen separaat en zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Hiermee maak ik een tijdelijke huurstop of huurverlaging mogelijk. Ik heb de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om alvast te anticiperen op dit voorstel. Ik heb daarnaast aangekondigd dat ik op zeer korte termijn een meldpunt ga inrichten bij de Huurcommissie waar huurders zich kunnen melden als hun verhuurder geen maatwerk wil bieden. Ik vind het belangrijk dat er hoor en wederhoor wordt toegepast, daarom zal ik met verhuurdersorganisaties en huurdersorganisaties in gesprek gaan hoe dit kan worden ingericht.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om inkomensondersteuning te geven aan huishoudens tijdens deze coronacrisis en op deze wijze zoveel mogelijk een inkomensdaling te mitigeren.
Het nu maximeren of generiek uitstellen van de huurverhogingen die gebruikelijk plaats vindt op 1 juli getuigt niet van behoorlijk bestuur, vanwege twee redenen: De maatregelen zijn niet tijdig aangekondigd en niet proportioneel. De motie Kox c.s. is 21 april jongstleden ingediend, waardoor het voor verhuurders niet tijdig voorzienbaar zou zijn geweest dat de gemaakte afspraken in het huurcontract of de gebruikelijke jaarlijkse huurverhogingsronde geen doorgang konden vinden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht om minimaal twee maanden van tevoren aan te kondigen welke huurverhoging zij voorstellen aan huurders. Omdat tot dusver circa 0,5% – 2% van de huurders hebben gemeld met betalingsproblemen, acht ik een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht op dit moment niet proportioneel en rechtvaardig. De Eerste Kamer vroeg daarbij om compensatie via de verhuurderheffing. Ik acht compensatie via de verhuurderheffing onvoldoende omdat op deze wijze enkel de verhuurders met meer dan 50 gereguleerde huurwoningen worden bereikt. Dit betekent dat er niet wordt gecompenseerd bij tenminste 50.000 woningen in het gereguleerde segment en bij ruim 540.000 geliberaliseerde woningen. Overigens zou compensatie structureel honderden miljoenen per jaar vergen, want alleen al voor de woningcorporaties is de inschatting dat de kosten ruim 400 miljoen euro bedragen5. Compensatie zou niet alleen nodig zijn omdat het anders ten koste gaat van het investeringsvermogen van verhuurders, maar ook omdat het doorwerkt in de rendementen die gemaakt worden ten behoeve van pensioenen.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik in augustus kan overzien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik neem hierbij de volgende stappen:
Het CBS voert jaarlijks op mijn verzoek een monitor uit naar de huurverhogingen in de gereguleerde en geliberaliseerde huursector. Ik verwacht de voorlopige resultaten hiervan in augustus.
Samen met verhuurderorganisaties wil ik daarnaast monitoren of het maatwerk wordt toegepast bij huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis. Ik wil hiervoor de meldingen bij het meldpunt bij de Huurcommissie inzetten. Daarnaast zal ik alle individuele woningcorporaties verzoeken om mij te berichten over de wijze waarop zij hun maatwerk inrichten.
In augustus heb ik daarnaast een beter beeld van de toegepaste huurverhogingen en de economische nasleep van de coronacrisis en de impact op de koopkracht voor huurders met de lagere inkomen. Ik heb daarnaast al aangekondigd dat ik verder in gesprek ga met de Staatssecretaris van SZW over onderzoek naar huishoudens met betalingsrisico’s en hun woonlasten. Ik heb het beeld dat de kwetsbare groep in deze coronacrisis de huishoudens zijn die al een betalingsrisico hebben en als belangrijkste inkomensbron een kleine baan hebben of zzp’er zijn.
Op basis van de bovenstaande stappen heb ik in augustus een verder beeld gevormd van de toegepaste huurverhogingen, het toegepaste maatwerk, de groep huurders met betalingsrisico’s en de effecten die de coronacrisis heeft. Ik wil dan bezien welke aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld op basis van generiek maatwerk, kunnen worden genomen om deze huishoudens bij te staan. Ik sluit hierbij op voorhand geen maatregelen uit, ook geen generieke huurmaatregelen. Generieke huurmaatregelen zullen met het oog op bestuurlijke zorgvuldigheid tijdig worden aangekondigd. Met de Eerste Kamer besprak ik ook de mogelijkheden voor generiek maatwerk. Hieronder geef ik een schets van opties met generiek maatwerk die hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Huurders met een lager (midden)inkomen komen in aanmerking voor huurtoeslag. De hoogte van de huurtoeslag is onder andere afhankelijk van het inkomen van de huurder. Dit maakt het een passend instrument om de groep huurders bij te staan met lagere inkomens. Een eventuele huurverhoging wordt veelal dan ook voor een groot deel gecompenseerd door een stijging van het recht op huurtoeslag. In augustus bespreekt het Kabinet de inkomenspositie van huishoudens in Nederland en beziet of nadere maatregelen nodig zijn. Hierbij speelt ook de positie van huurders in relatie tot de huurverhogingen een rol. Naast meer generieke maatregelen met betrekking tot het inkomensbeeld kunnen daar ook aanvullende maatregelen in de huurtoeslag in beeld zijn.
Huurders met betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van een huurachterstand, kunnen zich melden bij hun gemeente. Ondersteund vanuit het Ministerie van SZW lopen er diverse campagnes6 om huishoudens te wijzen op deze mogelijkheden. Aanvullend heeft de Staatssecretaris van SZW een voorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening t.b.v. de uitwisseling van persoonsgegevens in voorbereiding (35 316). Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2021, ontstaat een duidelijke juridische grondslag voor alle verhuurders om een signaal over de betaalachterstanden naar de gemeente te sturen. De wetswijzing regelt ook dat alle gemeenten deze huurders vervolgens een aanbod tot hulpverlening doen. Een belangrijke belemmering voor het opschalen van deze bewezen effectieve aanpak voor de vroegsignalering van schulden wordt hiermee weggenomen. Indien in augustus blijkt dat het nodig is, zal ik daarbij onderzoeken welke rol deze loketten verder kunnen spelen, of ze daar voldoende toe in staat zijn en of dat daar extra ondersteuning nodig is bij het bieden van generiek maatwerk aan huurders in een vroeg stadium, bijvoorbeeld door bemiddeling met de verhuurder.
Mocht blijken dat deze maatregelen niet afdoende zijn of mocht blijken dat de economische nasleep van de coronacrisis groter is dan verwacht, heb ik een doorkijk gegeven van de mogelijkheden voor generiek maatwerk die ik kan inzetten.
Daarnaast heb ik in mijn brief «Betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen» van 15 mei 2020 aangekondigd dat ik de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector ga maximeren op inflatie + 2,5%. Dit vergt een wetswijziging, waardoor het nog niet per 1 juli 2020 zal gelden.
Gebaseerd op de huurverhogingen in de vrije sector van de laatste jaren verwacht ik dat verhuurders ook bij de komende huurprijsverhoging al rekening houden met deze maximering. Ik moedig verhuurders ook aan om – helemaal in deze uitzonderlijke periode – goed te kijken naar de huurverhoging die echt nodig is.
Welke stappen gaat u nemen in de vrije sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen in de sociale sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om woningcorporaties te compenseren als zij in de financiële problemen komen door tijdelijke huurderving, bijvoorbeeld door de derving op te vangen met een korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woningcorporaties passen individueel maatwerk toe voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen komen. En Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord 2018 afspraken gemaakt over individueel maatwerk voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huur. Aangezien ik verhuurders niet verplicht om alle huren tijdelijk te bevriezen is compensatie van de woningcorporaties niet noodzakelijk.
Bent u bereid om -in aanvulling op de generieke huurbevriezing- vooruitlopend op de behandeling van de nieuwe wet over inkomens- en huurgrenzen de daarin voorziene tijdelijke huurkorting alvast mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» van 20 mei 2020 (27 926, nr. 320), zal ik de maatregel tijdelijke huurkorting uit het conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nog deze maand als enkelvoudig wetsvoorstel indienen. Ik vind het belangrijk om verhuurders zo snel mogelijk zekerheid te geven over deze wettelijke mogelijkheid, zodat zij niet als gevolg van hun coulance geconfronteerd worden met een onbedoelde permanente huurverlaging of om deze reden geen gebruik willen maken van de mogelijkheid van een tijdelijke huurkorting, terwijl een tijdelijke huurkorting gerichte mogelijkheid biedt om maatwerk te bieden voor huurders die in betalingsproblemen komen als gevolg van de coronacrisis.
Het Rijksvastgoedbedrijf en een pand dat voor een spotprijs is verkocht aan een malafide ondernemer |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf Noordeinde 64 heeft verkocht aan de gemeente Den Haag, die het een dag later meteen voor een spotprijs verkocht aan een malafide ondernemer?1
In aansluiting op mijn beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het lid Krol over de verkoop van het pand Noordeinde 64/64A te Den Haag, met Aanhangsel Handeling, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2881, bericht ik u het volgende.
Het pand is verkocht in het kader van de zogeheten reallocatieprocedure, zoals genoemd in artikel 9, zevende lid, van de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006. Op grond daarvan werd het onderhavige overtollig rijksvastgoed, voordat het eventueel openbaar kan worden verkocht, eerst aangeboden aan medeoverheden met het oog op herbestemming in de publieke sfeer. Tijdens het reguliere samenwerkingsoverleg dat de gemeente Den Haag voerde met het Rijksvastgoedbedrijf, heeft de gemeente in juli 2016 belangstelling getoond voor het verwerven van het pand in het kader van de reallocatieprocedure. Zie ook het collegebesluit van de gemeente Den Haag (bijlage 1), waarin de doorverkoop aan de heer Munie wordt gemotiveerd. Belangrijke beweegredenen daarbij waren dat het pand al langdurig leegstond (op leegstandsbewoning na), de betrokken ondernemer op deze locatie zijn diverse werkzaamheden kon samenvoegen en plaats wilde bieden aan mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Op basis daarvan is destijds besloten tot overdracht van het onroerend goed aan de gemeente Den Haag.
Voor wat betreft deze overdracht heeft mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 25 juni 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 490, nr. 122) aangegeven dat onderhandse verkoop aan medeoverheden plaatsvindt op basis van een door een (externe) onafhankelijke taxateur bepaalde marktwaarde. Daarom is met het oogmerk de marktconformiteit te waarborgen een taxatierapport opgesteld door een NRVT-gecertificeerde2 taxateur van Frisia Makelaars. Op 7 september 2018 is bij notariële akte het pand voor een koopprijs van € 1.735.000,00 geleverd aan de gemeente Den Haag. Verder wil ik u in dit verband melden dat ik momenteel een ADR-onderzoek laat uitvoeren naar de verkoop van dit pand, waarvan ik voor de zomer de resultaten verwacht. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Voor hoeveel geld heeft het Rijksvastgoedbedrijf het pand verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft het Rijksvastgoedbedrijf het pand verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Wist het Rijksvastgoedbedrijf van de plannen van de gemeente om het pand een dag later door te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan toch ingestemd met de verkoop?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort constructies om Rijksvastgoed te verkopen voor spotprijzen zeer onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig discussie over de reallocatieprocedure, met name als het gaat om doorverkoop door gemeenten aan derden. Naar aanleiding van deze discussie en om meer transparantie en verkorting van de huidige langdurige verkoopprocedures aan te brengen, ben ik voornemens om deze reallocatieprocedure aan te passen. De uitwerking hiervan vindt momenteel plaats. Over mijn bredere beleidsafweging, mede in het licht van de uitkomsten van het genoemde ADR-rapport, informeer ik de Tweede Kamer in het najaar.
Een zogenaamde anti-doorverkoopclausule (in de vastgoedpraktijk bekend als anti-speculatiebeding of vervreemdingsbeding) is bij verkoop van bestaand onroerend vastgoed niet gebruikelijk. Een overeengekomen koopprijs is immers gebaseerd op het voorgenomen gebruik door de koper. Een dergelijk verbod om te verkopen wordt in het algemeen wel bij nieuwbouw toegepast om doorverkoop met mogelijke snelle winst te voorkomen. In de koopovereenkomst tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag is wel een meerwaardeclausule met kettingbeding opgenomen. Dit houdt in dat, indien (een deel van) het object binnen tien jaar een andere en meer hoogwaardige bestemming (bijvoorbeeld uitsluitend woningen) verkrijgt dan op basis van het thans vigerende bestemmingsplan is toegestaan, de koper aan de Staat een meerprijs is verschuldigd. Het Rijksvastgoedbedrijf beoordeelt regelmatig of er sprake is van een hoogwaardiger bestemming. Daarvan is tot op heden geen sprake.
Worden meer van dit soort constructies gebruikt? Welke verkopen met vergelijkbare constructies zijn er vanaf het jaar 2000 geweest?
In bijlage 2 vindt u een overzicht van alle verkopen met betrekking tot gebouwen en bouwgrond aan medeoverheden die via de reallocatieprocedure tot stand zijn gekomen. In verband met de mogelijkheden van de geautomatiseerde systemen begint het overzicht bij 2003. Daar de systemen niet zijn ingericht op deze vraagstelling, is er een handmatige sectie toegepast en kan het zijn dat er ondanks diverse controles kleine discrepanties resteren.
Bijlage 1: Collegebesluit van de gemeente Den Haag3
Bijlage 2: Overzicht verkocht rijksvastgoed in het kader van de reallocatieprocedure4
Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf te verplichten gebouwen te verkopen met een antidoorverkoopclausule voor bepaalde tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarnemingen vanaf marineschip Zr. Ms. De Ruyter van een incident met een chemische tanker in de Golf van Oman |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat op het Nederlands marineschip de Zr. Ms. De Ruyter exact is waargenomen van het incident met de chemische tanker de SC Taipei, die mogelijk door Iraanse autoriteiten gekaapt zou zijn?1
Over de waarnemingen van De Zr. Ms. De Ruyter kunnen om operationele redenen geen mededelingen worden gedaan.
Kan Nederland op basis van eigen waarnemingen vanaf de Zr. Ms. De Ruyter bevestigen dat het Hong Kong gevlagde schip de SC Taipei door Iraanse autoriteiten geënterd is?
Zie antwoord op vraag 1.
Was de Iraanse Revolutionaire Garde betrokken bij dit incident? Zo nee, welke elementen van het Iraanse regime dan wel?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het schip zich in internationale wateren bevond toen zij werd geënterd, werd vastgehouden of werd gesommeerd om koers te wijzigen naar Iraanse wateren?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Iraanse autoriteiten? Is er naar uw mening sprake geweest van een kortstondige kaping/gijzelingssituatie of betrof het hier een ongehoorde en agressieve controle?
Zie antwoord op vraag 1. Het is daarom ook niet mogelijk het incident nader te duiden.
Beschikt u over aanwijzingen dat er lading van de chemische tanker buit is gemaakt? Zo ja, wat is er buit gemaakt? Zo nee, kunnen de autoriteiten van Hong Kong en de rederij dat bevestigen?
Het kabinet beschikt niet over informatie of lading is buit gemaakt.
Deelt u de mening dat het aantal provocaties van Iraanse zijde in internationale wateren recent is toegenomen en dat hiertegen (politiek) moet worden opgetreden om verdere provocaties/incidenten de kop in te drukken? Wilt u daartoe stappen ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?2
Hoewel de spanningen onverminderd voortduren, is geen sprake van een veranderende houding of agressie van Iraanse eenheden tegenover EMASoH eenheden. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om de recente Iraanse provocaties publiekelijk en keihard te veroordelen en dat duidelijk over te brengen aan het Iraanse regime? Zo nee, hoe kan de missie EMASoH – die zich hoofdzakelijk richt op preventie van verdere incidenten – leiden tot succes wanneer de Iraanse provocaties zonder consequenties voor het regime blijven?
De inzet van het kabinet blijft onverminderd gericht op de-escalatie van regionale spanningen en preventie van verdere incidenten. Het kabinet heeft bewust gekozen voor deelname aan EMASoH, omdat de missie zowel een diplomatiek als een militair spoor omvat. De militaire inzet is gericht op preventie en weerhoudt actoren ervan om de vrije en veilige doorvaart van de scheepvaart te verstoren. Het diplomatieke spoor van de missie is gericht op het identificeren van manieren om het onderlinge vertrouwen in de regio ten aanzien van maritieme veiligheid te versterken. Een dialoog met Iran maakt hier onderdeel van uit. Het politieke sturingsorgaan van de missie, de «Political Contact Group», volgt deze ontwikkelingen op de voet en bekijkt hoe deze via het diplomatieke spoor opvolging kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk 4 mei 2020 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het schriftelijk overleg over de volgende Raad Buitenlandse Zaken?
Deze vragen zijn zo snel en zo volledig mogelijk beantwoord.
De olieprijs die onder nul dollar zakt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de olieprijs hard onderuit gaat?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de prijs van een vat Amerikaanse olie (de lichte West Texas Intermediate) voor het eerst in de geschiedenis kortstondig onder nul is gezakt en dus even negatief is geweest. Door de coronacrisis krimpt de economie en is de vraag naar olie gekelderd. Aflopende termijncontracten hebben ertoe geleid dat oliebedrijven geld toegeven aan handelaren om hun olie af te nemen. Dit om te voorkomen dat de productie zou moeten worden stilgelegd, wat nog kostbaarder is. Op het moment dat de prijs van de Amerikaanse olie onder nul zakte, was de prijs voor Noordzeeolie ook gedaald, maar daar werd nog altijd 23 dollar per vat voor gevraagd. Mede door afspraken tussen de olieproducerende landen over productiebeperking en het op termijn verwachte economisch herstel is de verwachting dat de olieprijs van de Amerikaanse olie weer zal aantrekken.
Heeft u contact met de oliebedrijven in Nederland? Zijn er bedrijven die het financieel zwaar hebben door deze historische oliecrash?
Ik heb hierover geen contact gehad met bedrijven die olie winnen in Nederland. De extreem lage olieprijs brengt landen en bedrijven die voor hun inkomsten afhankelijk zijn van oliewinning, zoals de Golfstaten, Rusland, Venezuela, Nigeria en de Verenigde Staten, in problemen. In Nederland doet die situatie zich niet voor, omdat de oliewinning voor de Nederlandse economie geen rol van betekenis speelt. Wel is het zo dat gasbedrijven in Nederland de gevolgen van de door de coronacrisis veroorzaakte economische teruggang ervaren. Dat vertaalt zich in het uitblijven van investeringen in de opsporing en winning van aardgas. Een verbetering van de investeringsaftrek, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend, beoogt investeringen te stimuleren en de te snelle daling van de aardgasproductie af te remmen, zodat de infrastructuur in stand blijft en later ingezet kan worden in het kader van de duurzame energievoorziening.
Kan deze situatie gevolgen hebben voor de schadeafhandeling van omwonenden rond een gas-en olieput? Kunnen betreffende bedrijven gemaakte afspraken nog nakomen? Staat de overheid garant voor schadeloosstelling van omwonenden? Wordt het geen tijd om nu toch de omgekeerde bewijslast voor kleine velden in te voeren bij schade door mijnbouwactiviteiten om het gedupeerde omwonenden niet nog moeilijker te maken wanneer de schadeveroorzakers failliet zijn?
De huidige economische situatie heeft geen gevolgen voor de schadeafhandeling van omwonenden en de in dat kader gemaakte afspraken. Mijnbouwondernemingen zijn en blijven te allen tijde verplicht de eventuele schade die is ontstaan door hun mijnbouwactiviteiten te vergoeden en bestaande afspraken na te komen. Daartoe hebben zij financiële middelen gereserveerd en zo nodig kan ik in voorkomende gevallen bepalen dat zij zekerheid dienen te stellen ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het winnen van delfstoffen. De overheid staat niet garant voor schadeloosstelling van omwonenden, maar zoals ik mijn brief van 9 juni 2020 heb aangegeven zorg ik voor een laagdrempelige, transparante en deskundige afhandeling van schade door de Commissie Mijnbouwschade die de bewijslast oppakt en daarmee de schademelder ontzorgd. De financiële situatie van een mijnbouwonderneming speelt in de afweging van de Commissie geen rol. Indien een gedupeerde omwonende schade heeft geleden door een activiteit door een mijnbouwonderneming die wegens een faillissement de schade niet meer zal kunnen vergoeden, dan kan deze gedupeerde een beroep doen op het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Verwacht u gevolgen voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties? Zo ja, welke? Hoe wordt deze veiligheid gemonitord? Door wie en hoe vaak? Hoe is de staat van veiligheid op dit moment? Wat gaat u doen om de veiligheid te waarborgen?
De daling van de olieprijs mag en zal geen gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties en voor het opruimen van deze locaties in de toekomst. Het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet bevat waarborgen dat bedrijven daarvoor ook voldoende financiële middelen hebben voor het verantwoord en zorgvuldig opruimen van gas- en olieputten. Verder houdt Staatstoezicht op de Mijnen er nauwgezet toezicht op dat de ter zake geldende voorschriften strikt worden nageleefd en alle verplichtingen goed en zorgvuldig worden uitgevoerd.
Welke gevolgen heeft deze crash voor het opruimen van gas- en olieputten in de toekomst? Blijven de gas- en oliebedrijven in staat dit veilig voor mens, dier en natuur te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit voor werknemers van deze bedrijven? Gaat u een plan maken om de werknemers die ontslagen worden om te scholen en een baan in de duurzame sector aan te bieden? Of is dat plan er al? Zo ja, hoe ziet dat plan er uit? Zo nee, wanneer kunt u de Kamer daarvan op de hoogte brengen?
De huidige economische crisis trekt diepe sporen en heeft onmiskenbaar gevolgen voor bedrijven en de werkgelegenheid, niet alleen voor de mijnbouwsector. Ik heb geen voornemens om in het bijzonder werknemers uit de gas- en oliesector om te scholen en in te zetten in de duurzame sector. Dat is aan de sector zelf.
Wat gaat u doen om de veiligheid te garanderen als gas- en oliebedrijven failliet gaan?
Door het toezicht van Staatstoezicht op de Mijnen is gewaarborgd dat de veiligheid van mijnbouwactiviteiten is gegarandeerd. Mocht een gas- of oliebedrijf failliet gaan en de activiteiten niet door een ander bedrijf worden overgenomen, dan zijn er via het stelsel van Decommissioning Security Agreements adequate financiële garanties dat de putten en boorgaten op een verantwoorde en veilige manier worden afgesloten en het mijnbouwwerk wordt ontmanteld en verwijderd. Dit wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat thans in behandeling is in de Tweede Kamer.
Klopt het dat Vermillion al afspraken heeft gemaakt over winsten die naar Canada gaan, terwijl de aansprakelijkheid in Nederland blijft? Zo ja, hoe kan dit zonder dat de Eerste Kamer zich over het CETA-verdrag heeft uitgesproken?
De wijze waarop een bedrijf als Vermilion is georganiseerd, staat los van de aansprakelijkheid voor de wijze waarop zij haar mijnbouwactiviteiten in Nederland uitvoert. Ook Vermilion zal en kan te allen tijde worden aangesproken op haar verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij de uitoefening van haar mijnbouwactiviteiten.
Welke effecten heeft de huidige situatie in de oliemarkt voor olieopslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam en voor in Nederland actieve oliehandelaren?
Door de afgenomen vraag naar olie zijn de voorraden toegenomen en zitten de olieopslagen inmiddels vol.
Welke gevolgen heeft deze oliecrash voor Energie Beheer Nederland (EBN)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van de daling van de olieprijs zijn beperkt voor EBN omdat de oliewinning in Nederland gering van omvang is. In 2019 werd in totaal 0,90 miljoen Sm3 aardolie gewonnen, gemiddeld 2.468 Sm3 per dag. De opbrengsten uit de oliewinning zijn voor EBN van ondergeschikt belang. De lage gasprijs heeft daarentegen grotere financiële consequenties voor EBN en daarmee voor de gasbaten voor de Staat. Wat deze gevolgen precies zijn, laat zich pas later berekenen.
Kinderopvangtoeslag in werkloosheid tijdens de coronacrisis. |
|
Bart van Kent , Peter Kwint (SP), Renske Leijten |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van ouders die hun baan zijn kwijtgeraakt na drie maanden stopzet, ook tijdens deze coronacrisis?
Ouders hebben na het verlies van hun baan nog drie maanden recht op kinderopvangtoeslag. Deze werkloosheidstermijn is er op gericht ouders in staat te stellen nieuw werk te vinden, zonder dat de kinderopvangtoeslag direct eindigt na beëindiging van de arbeid.
Daarnaast kan de jaarsystematiek van de kinderopvangtoeslag nog extra ruimte geven aan de ouder. Er wordt namelijk recht op kinderopvangtoeslag opgebouwd tijdens de werkzame periode en in de eerste drie maanden van de werkloosheid. Als na die drie maanden werkloosheidstermijn het totale opgebouwde aantal uren nog niet is opgebruikt, dan mogen ouders deze nog tot het eind van het kalenderjaar gebruiken (ook al is iemand nog steeds werkloos). Het recht op kinderopvangtoeslag kan daardoor maximaal tot 12 maanden na werkloosheid doorlopen (binnen een kalenderjaar).
Deelt u de mening dat de kans dat iemand zonder werk momenteel een nieuwe baan vindt, relatief gering is?
Op dit moment bevinden we ons in een uiterst bijzondere en onzekere situatie.
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd is de ontwikkeling op de arbeidsmarkt zorgelijk. Het kabinet spant zich er met het economische noodpakket voor in om banen en inkomens te beschermen en de negatieve gevolgen van de crisis waar mogelijk te beperken. Het forse gebruik van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) laat zien dat het noodpakket voor veel mensen en ondernemingen ondersteuning biedt. Het is echter helaas onvermijdelijk dat deze crisis significante gevolgen zal hebben voor de economie en werkgelegenheid. Op basis van de cijfers van april meldt het CBS een aanzienlijke stijging van het aantal WW-uitkeringen. De verwachting is dat de werkloosheid de komende maanden verder zal stijgen en het dus moeilijker zal zijn om nieuw werk te vinden.
Deelt u de mening dat met de huidige wachtlijsten in de kinderopvang er een reëel risico bestaat dat wanneer iemand nu de kinderopvang stopzet, hij of zij – wanneer er een baan gevonden is – straks niet aan het werk kan gaan omdat er nog geen kinderopvang gevonden is?
Ik vind het heel belangrijk dat iedereen die kan en wil werken hier ook toe in de gelegenheid wordt gesteld. De werkloosheid was de afgelopen tijd historisch laag en op de arbeidsmarkt ontstond krapte. De vraag naar kinderopvang nam daardoor toe. Tegelijkertijd was het moeilijk om extra personeel te vinden voor de kinderopvang. Dat zorgde op verschillende plekken voor wachtlijsten. Bij een toename van de vraag naar kinderopvang duurt het enige tijd voordat het aanbod is gegroeid. In het verleden en ook in de afgelopen tijd zagen we dat ondernemers ondanks deze uitdagingen erin slaagden de capaciteit flink uit te breiden. De tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO – waarmee de eigen bijdrage die ouders betaalden gedurende de sluitingsperiode vergoed wordt – moet er gedurende deze moeilijke tijd aan bijdragen dat de kinderopvangsector stabiel blijft en opvangcapaciteit zo min mogelijk verloren gaat als gevolg van de verplichte sluiting. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de vraag naar kinderopvang zich zal ontwikkelen. De onvermijdelijke gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid zullen mogelijk ook z’n weerslag hebben op de vraag naar kinderopvang en daarmee naar verwachting ook leiden tot minder wachtlijsten.
Staat dit niet haaks op uw ambities om iedereen die kan werken, ook in de gelegenheid te stellen om daadwerkelijk te gaan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u gezien bovenstaande alsnog voornemens om de kinderopvangtoeslag voor ouders zonder baan in deze moeilijke periode om werk te vinden te verlengen naar bijvoorbeeld zes maanden? Zo nee, waarom niet?
In 2015, 2016 en 2017 is de werkloosheidstermijn verlengd van drie naar zes maanden.1 De verwachting was dat zes maanden beter zouden aansluiten bij de gemiddelde zoekduur naar een nieuwe baan. Het CBS heeft het effect van de verlenging onderzocht en de resultaten leken er op te wijzen dat dit slechts een beperkt effect heeft gehad op het gebruik van kinderopvang.2 Mogelijk werd dit ook veroorzaakt door de ruimte die de jaarsystematiek (zoals toegelicht in antwoord 1) vaak ook al biedt om een aantal maanden langer kinderopvang te gebruiken bij werkloosheid. Wel waren er een aantal beperkingen aan het onderzoek, omdat niet alle groepen meegenomen konden worden. De jaarsystematiek kan ook nu aan ouders ruimte geven om langer dan drie maanden de kinderopvang te behouden.
Gegeven de ruimte die de bestaande werkloosheidstermijn en de jaarsystematiek reeds bieden, en gegeven de beperkte effecten in het verleden, de onzekerheid over het economische beeld en het effect daarvan op wachtlijsten, vind ik het niet opportuun om de werkloosheidstermijn te verlengen.
Maatwerk voor huurders bij Vestia |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat huurders weer klappen te verwerken krijgen omdat Vestia niet mag investeren in hun sociale woningvoorraad, waardoor bijvoorbeeld schimmelwoningen niet worden opgeknapt?1 2
De situatie bij Vestia is in de afgelopen jaren verbeterd maar de financiële mogelijkheden blijven aan beperkingen onderhevig. In mijn brief van 9 december 2019 over het herijkt verbeterplan van Vestia en de reactie van de saneerder daarop (Kamerstuk 29 453, nr. 496), heb ik u geïnformeerd over het herijkt verbeterplan van Vestia en de consequenties daarvan voor de investeringsmogelijkheden van de corporatie. De in de vraag aangehaalde krantenberichten zijn een reflectie daarop.
Vestia zal de komende 10 jaar ca. € 886 miljoen investeren in de verbetering van bestaand bezit en het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen wordt verhoogd met € 7,8 miljoen per jaar. Vestia is gehouden tot goed verhuurderschap, hetgeen betekent dat gebreken aan woningen moeten worden hersteld. Daarnaast zal het overgrote deel van de geraamde investeringen van € 274 mln. in nieuwbouw worden ingezet voor sloop-nieuwbouw in herstructureringswijken. Doordat Vestia een saneringscorporatie is zijn de inspanningen die zij kan leveren op voornamelijk de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen (sloop en nieuwbouw) in de regio wel beperkt.
Waarom mag Vestia geen investeringen meer doen van de toezichthouder, aangezien die toezichthouder afgelopen december nog constateerde dat de sanering «negatieve consequenties heeft gehad voor de volkshuisvestelijke inzet» waardoor o.a. de betaalbaarheid en de kwaliteit van Vestiawoningen onder druk staan? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is onjuist dat Vestia geen investeringen meer mag doen. De focus van Vestia ligt echter wel op investeringen in haar bestaande bezit. In het kader van het Herijkt Verbeterplan heeft Vestia een onderhouds- en investeringsprogramma opgesteld voor de komende tien jaar waarmee Vesta verwacht haar bezit in voldoende mate in stand te kunnen houden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8, waar een overzicht wordt gegeven van de voornemens van Vestia zoals deze zijn opgenomen in het Herijkt Verbeterplan, dat door de saneerder is goedgekeurd.
In het algemeen geldt dat Vestia voor een grote opdracht staat waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Ondanks dat Vestia in de komende jaren een grotere volkshuisvestelijke bijdrage zal kunnen leveren, zal het volledige financieel herstel nog enige tijd vergen. Dit kan spanning opleveren met de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen (sloop en nieuwbouw) in de regio. Hiervoor zal dan een groter beroep moeten worden gedaan op andere corporaties in de regio. Hiervoor heeft de Autoriteit woningcorporaties (Aw) in haar beleidssignaal aandacht heeft gevraagd. In dit verband merk ik op dat de financiële mogelijkheden van de corporaties in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag worden onderzocht in het kader van de motie Ronnes (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Dan zal blijken of de gezamenlijke middelen van corporaties per regio voldoende zijn om de volkshuisvestelijke opgaven aldaar te kunnen oppakken.
Waarom heeft Vestia zo weinig aan woningverbetering gedaan de afgelopen jaren hoewel daar wél budget voor was begroot, te weten 290 miljoen euro waarvan nog geen 50% is gerealiseerd, en hoe verhoudt dit zich tot het stoppen van nieuwe investeringen door de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? Op welke manieren is het restant van de 290 miljoen euro ten goede gekomen aan (het woongenot van) huurders?4
Zoals Vestia in haar herijkt verbeterplan aangeeft, is vanaf 2014 het accent bij Vestia voor woningverbetering komen te liggen op het renoveren van bestaande woningen. Dit is qua proces complex en tijdrovend, waardoor Vestia achter is komen te lopen in de realisaties van de voorgenomen renovaties. Projecten zijn doorgeschoven naar toekomstige jaren. Zoals in antwoord op vraag 2 toegelicht verhoogt Vestia de komende jaren de budgetten voor investeringen en onderhoud. Er is geen sprake van een stop op investeringen door Aw en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Realisatie van de voorgenomen investeringen en onderhoud aan het bestaande bezit is een aandachtspunt dat actief aan de orde komt in de monitoring van de sanering van Vestia door de gemandateerd saneerder WSW.
Hoe verhoudt het niet langer doen van investeringen zich tot de constatering van de AW dat «Vestia het investerings- en onderhoudsbudget voor de komende jaren verhoogt»? Wat gebeurt er dan met deze budgetten en kan dit worden toegelicht?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is de aanname onjuist dat Vestia niet investeert. Vestia geeft voorrang aan verbetering van het bestaande bezit. In het herijkt verbeterplan is een overzicht opgenomen van investeringen die de komende jaren zullen worden gedaan en die door de saneerder zijn goedgekeurd.
Hoe kan Vestia zich houden aan het Sociaal Huurakkoord, waarin is afgesproken dat huurbevriezing of huurkorting voor huurders die teveel betalen mogelijk is aangezien Vestia de afgelopen jaren maximale huurverhogingen heeft geëist van huurders?5
Voor deze afspraak uit het Sociaal Huurakkoord geldt maatwerk per corporatie. Zoals opgenomen in het herijkt verbeterplan gaat Vestia de komende jaren 1300 woningen extra onder de eerste aftoppingsgrens brengen. Daarmee wordt de betaalbare woningvoorraad van Vestia groter. Het is aan Vestia om te bepalen welke woningen dit zijn, waarbij geldt dat dit onderwerp aan de orde kan komen in de jaarlijkse gesprekken over prestatieafspraken met gemeenten en huurdersorganisaties.
Op welke manier(en) kan Vestia maatwerk leveren aan huurders die in financiële problemen komen door de coronacrisis, zoals u heeft gezegd in antwoord op mijn eerdere Kamervragen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Woningcorporaties hebben verschillende mogelijkheden om maatwerk te leveren, afhankelijk van de individuele behoefte van de huurder en de mogelijkheden van de corporatie. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld huurbevriezing, huurverlaging en het treffen van een betalingsregeling; of aan het zoeken naar een meer passende woning indien de inkomensdaling blijvend en structureel is. Corporaties zullen per geval bekijken wat het meest in de rede ligt. Dat geldt ook voor Vestia, dat aangeeft dat huurders die in de financiële problemen zijn gekomen, bijvoorbeeld vanwege de coronacrisis, contact kunnen opnemen voor het bespreken van oplossingen en het maken van afspraken. Ook monitort Vestia het ontstaan van huurachterstanden, waarbij de huurder actief wordt benaderd om te vragen wat er speelt en om hulp te bieden.
Hoe gaat u bij Vestia de motie Kox c.s. om een tijdelijke huurbevriezing mogelijk te maken voor zowel de sociale sector als de vrije sector, uitvoeren en op welke termijn?7
In mijn brief over generieke en specifieke maatregelen voor betaalbaar huren, die ik op 5 juni 2020 aan de Eerste Kamer (Kamerstuk 35 431, I) en in afschrift aan uw Kamer zond, ben ik ingegaan op de motie-Kox c.s.
Klopt het dat het tekort van Vestia 10 miljard euro is, en hoe groot is dat precies op dit moment? Wat betekent dit voor de aanpak van schimmelwoningen, achterstallig onderhoud, de betaalbaarheid, de beschikbaarheid, verduurzaming en het investeren van leefbaarheid in buurten door Vestia op lange termijn?
Nee, het tekort van Vestia is geen 10 miljard euro. Dit is ongeveer de omvang van de marktwaarde van de leningenportefeuille van Vestia. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u geïnformeerd over de financiële positie van Vestia. In deze brief heb ik u eveneens een overzicht gegeven van de voornemens van Vestia voor de komende jaren:
Circa 1.300 extra huurwoningen (in de steden Delft, Den Haag, Rotterdam en Zoetermeer) worden onder de eerste aftoppingsgrens gebracht, zodat Vestia een grotere bijdrage de komende jaren kan leveren aan een betaalbare voorraad.
Een inflatievolgend huurbeleid met in 2021 en 2022 0,5% boven inflatie in gemeenten waar Vestia veel investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering (Rotterdam, Den Haag en Delft). Dit zal aan de orde komen bij de overleggen over de prestatieafspraken in deze steden.
De komende tien jaar investeert Vestia € 886 miljoen in de verbetering van bestaand bezit. Daarnaast zal het overgrote deel van de geraamde investeringen van € 274 mln. in nieuwbouw worden ingezet voor sloop-nieuwbouw in herstructureringswijken. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 miljoen per jaar.
No regret duurzaamheidsmaatregelen, dat wil zeggen maatregelen die kunnen worden gecombineerd met al voorziene investeringen in het kader van onderhoud en renovatie en waarvan het uitstellen tot hogere kosten later zou kunnen leiden, voor het aardgasloos maken van woningen voor 67 miljoen.
Lopende herstructureringen waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan, zoals in kader van Nationaal Programma Rotterdam-Zuid, worden uitgevoerd binnen haar jaarlijkse investeringsvolume van ca. € 150 miljoen. Voor nieuwe herstructureringen zal met collega-corporaties naar gewenste oplossingen moeten worden gezocht.
De mogelijkheid om circa 10.000 woningen in de zogenaamde maatwerkgemeenten te verkopen aan collega-corporaties. Hiertoe zijn op 12 mei 2020 intentieovereenkomsten afgesloten tussen zestien woningcorporaties, zes gemeenten, twee provincies, Aedes en BZK
Voor wat betreft de aanpak van schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is Vestia gehouden, evenals andere verhuurders, tot goed verhuurderschap. Dat betekent dat gebreken hersteld moeten worden. De verhoging van het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen met € 7,8 miljoen per jaar draagt daaraan bij.
Waarom zijn de rentebetalingen, die Vestia niet hoeft te betalen maar worden opgebracht door andere woningcorporaties, alleen in 2014 aan de Kamer gemeld en daarna niet meer, hoewel dit inmiddels 20 miljoen euro betreft? Hoeveel aan rentebetaling zal in 2020 naar verwachting nodig zijn?8
Bij de goedkeuring van het verbeterplan van Vestia in 2014 (Kamerstuk 29 453, nr. 351) bent u uitgebreid geïnformeerd over de aan Vestia te verstrekken saneringssteun. In het antwoord waarnaar in bovenstaande vraag wordt verwezen ben ik ingegaan op het bedrag aan rentebetalingen dat onderdeel was van de afgesproken saneringssteun. Voor 2020 worden geen rentebetalingen meer verwacht, omdat dit een eenmalige betaling was die te maken had met de subsidieverstrekking.
Deelt u de mening dat gezien de eerdere saneringssteun, de opbrengsten van schikkingen in rechtszaken á 235 miljoen euro, de kortingen op de verhuurderheffing en gezien de opbrengsten van de verkoop van vastgoed á 1,66 miljard euro het tijd is om de huurders op de eerste plaats te zetten? Bent u bereid om huurverlagingen en onderhoud van kwalitatief slechte woningen bij Vestia mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?9 10
Indien een corporatie in de financiële problemen komt, wordt bekeken welke volkshuisvestelijke activiteiten minimaal moeten worden uitgevoerd om vervolgens te bezien op welke wijze deze activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Hetzij door de corporatie zelf, hetzij door overname van taken door andere corporaties. Daarbij wordt eveneens bezien op welke wijze de bedrijfsvoering bij de corporatie in financiële problemen kan worden geoptimaliseerd, passend binnen de geldende wet- en regelgeving en met oog voor de volkshuisvestelijke opgave. Zoals eerder aangegeven, bevindt Vestia zich nog steeds in de situatie waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning veroorzaken met gewenste volkshuisvestelijke ambities indien het niveau hiervan hoger ligt dan opgenomen in de geldende wet- en regelgeving. Alle corporaties, dus ook corporaties in de financiële problemen, zijn wel gehouden aan goed verhuurderschap. Dit betekent dat de huurder de verhuurder kan aanspreken, wanneer de kwaliteit van woningen leidt tot gebreken. Mocht de verhuurder daar naar mening van de huurder onvoldoende op reageren, dan kan de huurder een procedure starten bij de huurcommissie. De huurcommissie kan in dat geval, rekening houdend met de ernst van de gebreken, tot het oordeel komen dat een huurverlaging in de rede ligt.
Waarom is er geen administratie die bijhoudt of woningcorporaties, die korting hebben gekregen op de verhuurderheffing bij sloop/ nieuwbouw in Rotterdam-Zuid, de huurprijs excessief verhogen na een verhuizing of bij huurverhoging, zoals u antwoordde op Kamervragen? Kunt u deze gegevens alsnog achterhalen, dan wel bijhouden vanaf nu?11
Excessieve huurverhogingen voor zittende bewoners zijn ongewenst en zijn ook niet mogelijk. De huurstijging voor een zittende bewoner is gemaximeerd. Ik ben van mening dat iedereen in een goede en betaalbaar woning moet kunnen wonen huren. Het is echter niet uit te sluiten dat verhuurders bij een mutatie van de bewoner de huur harmoniseren en laten stijgen. Dit is een keuze van de verhuurder en moet per casus bekeken worden of dit wenselijk is. Ik vind het net als u belangrijk dat woningen voor langere tijd in het sociale segment behouden blijven. Elke casus is echter anders en in sommige gevallen kan het wenselijk zijn om de woningen eerder te liberaliseren, om bijvoorbeeld segregatie te voorkomen of vanwege een beperkte vraag naar goedkope huurwoningen. Om in te kunnen spelen op de lokale situatie, maken gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties hier prestatieafspraken over.
Indien er signalen zijn dat verhuurders van plan zijn om op te korte termijn de huren van een woning excessief te verhogen, kan er een gesprek plaatsvinden tussen de desbetreffende verhuurder en de uitvoerder van de heffingsverminderingen, Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), en eventueel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zal er binnenkort ook gestart worden met het steekproefsgewijs opvragen van de huren van woningen die zijn gerealiseerd met behulp van een heffingsvermindering. Mocht daaruit blijken dat de huren van woningen die gebouwd zijn met een heffingsvermindering op korte termijn sterk zijn verhoogd na een eerste verhuring, is er de mogelijkheid om een heffingsvermindering in te trekken.
Een integrale administratie van de huren van alle woningen waar een heffingsvermindering voor is aangevraagd zou zorgen zorgt voor een ernstige verzwaring van de administratieve lasten voor corporaties en voor een excessieve verzwaring van de uitvoeringslasten van RVO. Vele jaren na oplevering zou per woning gemonitord moeten worden of een huur excessief verhoogd is. Dit past niet in het karakter van de heffing en haar heffingsverminderingen, die robuust en eenvoudig zijn vormgegeven.
Hoe vaak en bij welke projecten is een korting op de verhuurderheffing ingetrokken door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? In hoeverre let de RVO extra op Vestia, omdat die corporatie de huurprijzen maximaal heeft verhoogd, veel woningen heeft geliberaliseerd en dat blijft doen om uit de financiële problemen te komen?
Er is op dit moment nog geen korting ingetrokken vanwege een excessieve huurprijsverhoging. Elke corporatie wordt hetzelfde behandeld. Zodra er signalen zijn dat er een excessieve huurprijsverhoging is bij woningen waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, kan er worden gekozen om in te grijpen (zie hiervoor antwoord op vraag 11).
Bent u bereid om de wet- en regelgeving te verduidelijken zodat de intentie van de regelingen omtrent kortingen op de verhuurderheffing, namelijk dat de huurprijs voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven, beter recht wordt gedaan? Bent u bereid hier een concrete en ruime termijn aan te verbinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om de regelgeving nader te verduidelijken. Het is duidelijk dat de huur bij aanvang aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, en dat de intentie moet zijn om de huur op een dergelijk niveau te houden. In de praktijk zal dit ook het geval zijn omdat huren alleen bij mutatie fors verhoogd kunnen worden, en de gemiddelde woonduur in het sociale segment 12,5 jaar bedraagt. Indien een verhuurder de huur van een woning waarvoor een heffingsvermindering is afgegeven binnen een zodanig beperkte tijd en in excessieve mate verhoogd dat aannemelijk is dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien dit bij de beoordeling daarvan al bekend zou zijn geweest, biedt de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II de mogelijkheid dat de uitvoerder van de heffingsverminderingen (RVO) de definitieve heffingsvermindering weer intrekt. Dit zal onder meer toegepast kunnen worden als aannemelijk is dat een dergelijke huurverhoging door de aanvrager al voorzien en beoogd is op het moment dat de aanvraag voor de heffingsvermindering is gedaan.
Bent u bereid de vragen één voor één te beantwoorden en de antwoordtermijn in acht te nemen?
Op 25 mei jl. heb ik uw Kamer bericht dat de beantwoording van de vragen meer tijd vergen. De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Wereld op rand van hongerpandemie’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wereld op rand van hongerpandemie» van 22 april 2020?1
Ja.
Steunt u de inzet van de voedselhulporganisatie van de Verenigde Naties (WFP) om zo veel mogelijk voorraden naar distributiepunten te brengen zolang de aanvoerroutes open zijn?
Het WFP is een belangrijke partner in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Nederland steunt het WFP daarom ook financieel, in 2019 met ruim USD 59 miljoen. Een groot deel van die bijdrage is ongeoormerkt. Het WFP kan dat flexibel aanwenden. Hiermee kan de organisatie via inkoop- en logistieke arrangementen dus proactief inspelen op crisissituaties en voorraden op tijd op de plekken brengen waar ze nodig zijn. Hiervoor heeft het WFP een effectief logistiek systeem met distributiehubs.
Heeft het verzoek van de WFP u ook bereikt? Zo ja, heeft u mogelijkheden gezien, naast de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen COVID-19, het toegezegde geld vervroegd over te maken? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Nederland heeft zijn jaarlijkse core-bijdrage aan het WFP van EUR 36 miljoen voor 2020 direct aan het begin van het jaar overgemaakt. De overweging daarbij is dat humanitaire organisaties als het WFP de middelen moeten hebben om in het geval van noodsituaties direct actie te kunnen ondernemen.
In het kader van het Nederlandse COVID-steunpakket gaat er additioneel EUR 15 miljoen (bovenop de jaarlijkse bijdrage van EUR 55 miljoen) naar het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Het WFP ontvangt uit dit fonds ook middelen ten behoeve van de COVID-19 respons.
Is het u bekend hoe groot de bereidheid is bij andere landen voor het vervroegd overmaken van toegezegd geld aan WFP? Heeft u hierover contact met uw Europese collega’s?
Over de positie van andere landen heb ik geen informatie. In het Nederlandse noodhulpbeleid is meerjarig en ongeoormerkt financieren in ieder geval een kernelement. De ratio daarvoor is dat noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. Het is namelijk nog geen standaardpraktijk. Nederland bepleit bij andere donoren een dergelijke benadering, ook in EU-verband.
Bent u bereid om u samen met uw ambtsgenoten in Europa ervoor in te zetten dat juist de meest gemarginaliseerden, onder wie vrouwen, meisjes en migranten, ook bereikt worden?
Ja. Nederland blijft zich – samen met andere landen – in relevante internationale gremia sterk maken voor het bereiken van de meest gemarginaliseerde en daardoor meest kwetsbare groepen; ook in EU. Het bereiken van die groepen is immers een prominent thema in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Zoals beschreven in de kamerbrief «Mensen Eerst!« van maart 2019 gaat het om vrouwen, kinderen, mensen met een beperking, ouderen. Ook vluchtelingen en ontheemden zijn als zodanig te kwalificeren. Nederland dringt er consequent op aan dat hulporganisaties die worden gefinancierd de verschillen in behoeften in hulp en bescherming van deze kwetsbare groepen onderzoeken en onderdeel maken van hun responsplannen.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland gezien de bijzondere kennis op het gebied van landbouw om – indien nodig – het lokaal verbouwen van voedsel te ondersteunen door bijvoorbeeld lopende programma’s op dit gebied te versterken of kennis beschikbaar te stellen?
Nederland ondersteunt jaarlijks miljoenen boeren in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun productiviteit. Nederlandse kennis en kunde is daar onderdeel van. De Corona-crisis stelt boeren voor nieuwe uitdagingen, zoals beperkingen bij de toevoer van inputs (zaden, kunstmest, arbeid) en bij het bereiken van markten. In lopende programma’s wordt onderzocht hoe – met de beperkingen als gevolg van lock downs – boeren toch bereikt kunnen worden en hoe markten en handelsketens kunnen blijven functioneren. Eerste prioriteit daarbij is dat boeren kunnen planten voor het aankomende seizoen. NGO’s hebben via het subsidiekader «NGO’s Corona-crisis» (Staatscourant 2020, 21245) de mogelijkheid om waar nodig hun programma(’s) aan de nieuwe situatie aan te passen. Het Netherlands Food Partnership (NFP) faciliteert verder de dialoog tussen partners in het voedselzekerheidsprogramma over welke extra inzet nodig is en hoe daarbij kan worden samengewerkt.
De continuïteit van jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wordt door het Outbreak Management Team (OMT) en het kabinet ook nagedacht over nieuwe richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ als het gaat om behandelingen en bezoekregelingen? Bent u van mening dat het uitblijven van een behandeling voor mensen met psychische problemen, zeer schadelijk kan zijn? Wordt dit meegenomen in de overleggen over het geleidelijk loslaten van de coronamaatregelen?
De richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ met betrekking tot behandelingen en bezoekregelingen worden door het OMT en kabinet afgewogen tegen de corona ontwikkelingen.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben grote invloed op de jeugdzorg, inclusief jeugd-ggz en zorg voor jongeren met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Nabijheid en fysiek contact zijn vaak belangrijk om deze kinderen te begeleiden of zich veilig te laten voelen. Een algehele bezoekersstop is daarom niet wenselijk. Wel moeten professionals, bezoekers en kinderen de actuele richtlijnen van het RIVM in acht nemen.
De Staatssecretaris van VWS heeft u reeds eerder geïnformeerd over de richtlijn «ggz en corona», die door de veldpartijen is opgesteld en is onderschreven door het RIVM. Partijen zijn voortdurend bezig om deze richtlijn te actualiseren, zodat zorgverleners in de ggz beschikken over de meest actuele handvatten voor het veilig verlenen van zorg. Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 9 juni een zesde versie van de richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden wordt verwoord1. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz niet gewenst en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. De richtlijnen van het RIVM worden uiteraard wel in acht genomen bij bezoek. Het is van belang dat de behandelingen voor mensen met psychische problemen zoveel mogelijk worden voortgezet, waar nodig op alternatieve wijze. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is door het kabinet gevraagd het proces te coördineren rond het opnieuw opstarten en draaiende krijgen van de curatieve zorg. Dit doet de NZa ook voor de volwassen-ggz, waarvoor geldt dat veel behandelingen gedurende de coronacrisis doorgang hebben gevonden, al dan niet in andere (digitale) vorm. De NZa zoekt hierin de afstemming met relevante partijen uit de sector.
Ook in de jeugdzorg is de oproep van het Rijk en gemeenten aan zorgaanbieders en professionals om de zorg zo veel mogelijk voort te zetten. Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar op locatie is per 1 juni opgestart. Daarnaast mogen kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis sinds 1 juni weer bezoek ontvangen.
Heeft u sinds de aankondiging van de continuïteitsbijdrage van 5 april 2020 signalen ontvangen van zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ die in acute liquiditeitsproblemen verkeren? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan en om welke aantallen gaat het? Zo nee, kunt u garanderen dat deze maatregel de continuïteit van het zorgaanbod voldoende waarborgt?
Er zijn sinds 5 april 2020 geen signalen binnengekomen van acute liquiditeitsproblemen onder zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ. Binnen de verschillende domeinen zijn er maatregelen getroffen om zorgaanbieders te compenseren voor een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis, zodat zij niet in financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De maatregelen die vanuit de verschillende domeinen worden genomen bevatten op hoofdlijnen dezelfde elementen: er wordt voorzien in een vergoeding van meerkosten van de zorgverlening in verband met corona, een vergoeding voor gederfde omzet en maatregelen in de sfeer van bevoorschotting om de liquiditeitsproblemen van zorgaanbieders te voorkomen. Daarnaast trekken financiers binnen hun respectievelijke domeinen zo veel mogelijk met elkaar op: binnen het sociaal domein bijvoorbeeld (Wmo en Jeugdwet) hebben gemeenten, verenigd in de VNG, en het Rijk afspraken gemaakt over de uitwerking van de financiële regelingen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor de korte en langere termijn geborgd.
Kunt u garanderen dat geen enkele jeugdzorgaanbieder of GGZ-instelling zal omvallen als gevolg van de coronacrisis?
GGZ-instellingen hebben door de continuïteitsbijdrage financiële ruimte om tijdens de coronacrisis hun doorlopende kosten te dekken. Daarnaast hebben de VNG en het Rijk op 25 maart bestuurlijke afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals in het sociaal domein (waaronder jeugdzorgaanbieders). GGZ-instellingen kunnen in overleg met verzekeraars ook hun meerkosten corona declareren. Er zijn ook afspraken gemaakt om binnen de jeugdzorg de meerkosten als gevolg van de coronamaatregelen te compenseren. De compensatie van meerkosten in het sociaal domein is verlengd tot en met 31 december 2020. Ook in andere domeinen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het declareren van meerkosten die door zorgaanbieders gemaakt moeten worden in verband met corona, voor bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze afspraken garanderen dat er, ten tijde van de coronamaatregelen, geen problemen ontstaan die continuïteit van zorg en de toekomst van de zorgstelsels in gevaar brengen. Het is echter nooit uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de corona-uitbraak financieel slecht voor stonden.
Waarom bent u van mening dat de continuïteitsbijdrage van 60 tot 85 procent van de normale omzet toereikend is voor zorgaanbieders die vallen binnen de Zorgverzekeringswet? Wat is het aandeel van vaste kosten versus variabele kosten in de GGZ, volgens u?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft eind mei de continuïteitsbijdrageregeling gepubliceerd (voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln). Volgens deze regeling wordt de continuïteitsbijdrage berekend door een percentage te nemen van de gemiste omzet door de coronacrisis. Voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln. ligt het percentage waarop de continuïteitsbijdrage wordt gebaseerd op 85%. De hoogte van het percentage is gekoppeld aan de omvang de doorlopende kosten (o.a. personeel en huur bedrijfsruimte). Medio juli heeft ZN bekend gemaakt hoe de regeling voor ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. eruit ziet. Binnen deze regeling wordt gewerkt met een percentage van 94%. Bij ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. met een afwijkend grote uitval over het gehele boekjaar 2020 vindt maatwerk plaats. Welke kosten vast en welke variabel zijn is afhankelijk van de termijn waarop kosten worden bezien. In beide regelingen wordt gesproken over een vergoeding voor doorlopende kosten.
Bent u ervan op de hoogte dat er jeugdzorg en GGZ-instellingen zijn die vanwege hun specialistische landelijke aanbod, wisselende inkomsten hebben waardoor het voor hen moeilijk is om in aanmerking te komen voor continuïteitsbijdragen?
Mij zijn geen signalen bekend van ggz-instellingen die vanwege hun specialistische aanbod niet in aanmerking zouden komen voor een continuïteitsbijdrage op grond van de continuïteitsbijdrageregeling voor de ggz die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend heeft gemaakt.
Mij zijn ook geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die vanwege hun specialistische aanbod geen financiële zekerheid van gemeenten ontvangen. Ik herken wel dat het ingewikkelder kan zijn voor een landelijke werkende instelling om financiële zekerheid te organiseren. Tegelijkertijd bestond de omzetgarantie die tot 1 juli aan aanbieders werd geboden uit het verschil tussen de gemiddelde maandomzet en de nog gewoon geleverde zorg (in reguliere of alternatieve vorm).
In de uitwerking van de afspraken tussen de VNG en het Rijk met betrekking tot de continuïteit van de financiering in de Jeugdwet en WMO werd het omzetniveau in eerste instantie vastgesteld aan de hand van het maandgemiddelde van de omzet van die aanbieder voor geheel 2019. Indien met een aanbieder een omzetafspraak is gemaakt voor 2020, is de hoogte van die afspraak de gegarandeerde omzet. Het kan voorkomen, zoals Fier in de brief aangeeft, dat een aanbieder contracten heeft met andere gemeenten dan in 2019. De aanbieder moet hierbij samen met de financier een representatief omzetniveau bepalen. Ik roep aanbieders die worden geconfronteerd met liquiditeits- en andere financiële problemen op om daarover in overleg te treden met hun (reguliere) financiers.
Kent u de brief van Fier van 20 april 2020 aan de VNG, GGZ-Nederland, Valente en de NZA waarin zij de noodklok luiden? Deelt u de mening dat Fier een dusdanig gespecialiseerd aanbod heeft dat voorkomen moet worden dat zij omvallen? Zo ja, wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de vraag naar beschermingsmaterialen (mondkapjes e.d.) in de jeugdzorg en GGZ? In hoeverre wordt aan deze vraag voorzien door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen?
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Om die reden is per 13 april jl. een nieuw verdeelmodel van kracht, waarin ook de (jeugd)ggz is meegenomen. Het LCH kan de aanvragen uit de sector ondertussen goed accommoderen, waarbij de recente schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Wat is de omvang van de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg en GGZ naar benadering?
Op 4 juni heb ik u geïnformeerd over het proces rond het opschalen van reguliere zorg in de ggz, waarin de Nederlandse Zorgautoriteit een coördinerende rol heeft (Kamerstuk 25 424, nr. 531). In het kader van deze coördinerende rol brengt de NZa de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz in beeld. In de meest recente monitor (van 16 juni jl.) schat de NZa dat als gevolg van de coronacrisis sinds half maart ongeveer 59.000 minder verwijzingen van huisarts naar ggz-aanbieder hebben plaatsgevonden. De NZa signaleert dat het aantal verwijzingen wel weer herstelt: inmiddels zitten we op ongeveer 86% van het niveau van voor de corona-maatregelen. Daarnaast blijkt onder andere uit peilingen dat een deel van de patiënten tijdens de coronacrisis minder behandelcontacten had en dat intakes, al dan niet op verzoek van de patiënt, zijn uitgesteld. De NZa stelt dat de weggevallen zorgvraag in elk geval gedeeltelijk zal moeten worden ingehaald, maar het is op dit moment niet te zeggen hoeveel en welke zorg dit betreft. De NZa actualiseert haar monitor over de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz op regelmatige basis. De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd.
Er is nog geen precies inzicht in de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg, dit verschilt sterk per jeugdhulpvorm. Enerzijds is dit afhankelijk van de mate waarin zorg is uitgevallen (zo is het grootste deel van de jeugdhulp met verblijf is ook ten tijde van corona gecontinueerd), en anderzijds van de mate waarin de uitgevallen zorg überhaupt in te halen is (dagbesteding is vrijwel niet in te halen). Ook valt op dat de mate van zorguitval per zorgaanbieder flink kan verschillen.
Kunt u zorgverzekeraars aansporen juist in deze tijd proactief te inventariseren welke ondersteuning beschikbaar is, ook bij complexe hulpvragen vanuit de cliënt? Zo nee, waarom niet?
In het kader van eerdergenoemde acties van de NZa ten aanzien van het weer opschalen van reguliere zorg in onder meer de volwassen-ggz-sector, spreekt de NZa ook met de zorgverzekeraars. Over het verloop van dit traject onderhoud ik uiteraard contact met de NZa. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Deze houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde de zorg (natura), of vergoeding van de kosten van zorg en desgevraagd zorgbemiddeling (restitutie), krijgt waar hij behoefte aan en wettelijk aanspraak op heeft. Het gaat hierbij zowel om de inhoud en omvang van de (vergoeding van) zorg als om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een verzekeraar zich met succes kunnen beroepen op overmacht. Hij moet dan kunnen aantonen dat hij het maximale heeft gedaan wat binnen zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden ligt. De NZa houdt toezicht op de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Kunt u deze vragen vóór maandag 27 april 2020 beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen op deze korte termijn te beantwoorden.
De tariefverhogingen van Rendac |
|
Thierry Baudet (FVD), William Moorlag (PvdA), Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de Producentenorganisatie Varkenshouderij en de Nederlandse Melkveehoudersvakbond op de recente verhoging van de tarieven voor het ophalen van kadavers door Rendac?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u de verdubbeling van de tarieven per eenheid dieren in de afgelopen jaren ten opzichte van de tarieven in de periode 2011–2016?
De tarieven worden door Rendac4 berekend op basis van de werkelijke kosten verminderd met de verkoopopbrengsten van eindproducten uit het destructieproces. Belangrijke oorzaken die Rendac heeft aangeven bij de verhogingen in de afgelopen jaren waren:
Hoe verklaart u de verhoging van de tarieven per stop in 2020 ten opzichte van 2018 met 20% (regulier) tot 35% (gepland)?
De belangrijkste oorzaak van de stijging is dat de tarieven voor 2018 gebaseerd waren op 590.000 stops en dat Rendac voor de tarieven voor 2020, mede na overleg met de sectoren en het Ministerie van LNV, is uitgegaan van 500.000 stops. De aanname hierbij is dat er sprake is van een daling in het aantal veehouders ten opzichte van 2018. Door uit te gaan van minder stops moeten bepaalde vaste kosten over een lager aantal stops worden omgeslagen.
In absolute zin is geen sprake van hogere transportkosten. Die zijn over die periode ongeveer gelijk gebleven aan ca. € 11 miljoen per jaar.
Kunt u nader inzicht geven in de onderbouwing van de tarieven voor 2020 en bijbehorende tariefwijzigingen?
De tarieven 2020 zijn door Rendac berekend conform de afspraken die hierover met het Ministerie van LNV zijn gemaakt. De controle of afspraken worden nagekomen vindt plaats door de externe accountant van Rendac en de ADR. Voor de tarieven 2020 heb ik daarnaast ook zelf inzage gekregen in de berekeningen van Rendac en daarbij vastgesteld dat de afspraken zijn nageleefd. De verkregen bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik niet delen met derden.
Kunt u een overzicht van de ontwikkeling van de destructietarieven per diercategorie gedurende de jaren 2014 tot en met 2020 aan de Kamer beschikbaar stellen?
De destructietarieven worden jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd, in de bijlage vindt u deze voor de periode van 2014 t/m 2020.
Hoe weegt u de tariefverhogingen in het licht van de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening bracht?4
De hoogte van de ondernemings- of vermogenskostenvergoeding heeft geen invloed gehad op de tariefstijging.
De hoogte ervan is gerelateerd aan de renteontwikkeling van staatsobligaties en een risico-opslag daarop. Aangezien de rente op staatsobligaties de afgelopen jaren flink is gedaald, is daarmee ook het percentage voor de ondernemingsvergoeding navenant lager geworden. In het kader van de huidige actualisatie van de afspraken tussen de Staat en Rendac komt herijking van het vergoedingspercentage ook aan de orde.
Heeft u, zoals aanbevolen door Rebel, sterkere efficiëntieprikkels ingebouwd om ervoor te zorgen dat Rendac werk maakt van het verlagen van kosten? Zo ja, hoe?5
In de bestaande afspraken met Rendac is een efficiëntieprikkel ingebouwd voor de transportkosten. Maar zoals Rebel aangeeft kan een efficiëntieprikkel ook leiden tot hogere winsten voor de ondernemer dan dat het geval zou zijn bij een kostprijsplus model. Dit vraagstuk is één van de elementen van de nieuw te maken afspraken tussen de Staat en Rendac. Van een commercieel bedrijf zoals Rendac wordt verwacht dat het zijn processen efficiënt uitvoert. De wettelijke taken lopen in deze processen mee.
Hoe waardeert u de onvrede van de sectororganisaties over de mate van inzicht in de cijfers die Rendac aanlevert over kosten en opbrengsten?
Ik begrijp deze onvrede. Per slot van rekening moeten de dierhouders de tarieven betalen en hebben ze het gevoel te weinig grip op de totstandkoming te hebben. De sectoren hebben o.a. via de werkgroep kadavertarieven wel de gelegenheid informatie van Rendac te krijgen. In deze werkgroep deelt Rendac gegevens via zogenaamde transparantie indicatoren. Het gaat dan bijvoorbeeld over de verwachte opbrengsten van diermelen en diervetten en de kosten voor transport en verwerking.
De inzet bij de gesprekken die ik momenteel met Rendac voer is om de transparantie van de tariefsopbouw zowel voor LNV als de sectoren te optimaliseren. Hiermee kan ik tegemoet komen aan de wens van de sectoren om een beter inzicht hierin te krijgen.
Op welke wijze geeft u inzicht in de opbrengstcijfers van Rendac?
Ik kan geen inzicht in cijfers van Rendac geven, maar zorg dat de afspraken die met Rendac zijn gemaakt duidelijk zijn en worden gerespecteerd. Wanneer de onderbouwing van door Rendac voorgestelde tarieven in lijn met deze afspraken en uitgangspunten is, dan keur ik deze in principe goed. Hiermee wordt beoogd te borgen dat er niet meer betaald wordt dan nodig en de dienstverlening van Rendac conform is aan het in de regelgeving bepaalde. De cijfers die de ADR of ik ter controle bij Rendac kunnen inzien zijn bedrijfsvertrouwelijk en mogen daarom niet worden gedeeld met derden.
Op welke wijze heeft Rendac de onderbouwing van de tarieven besproken met de veehouderijorganisaties en hobbydierhouders conform de afspraken die in 2014 zijn vastgesteld om de transparantie te bevorderen?
De tarieven worden minimaal tweemaal per jaar door Rendac met de sectoren en mij besproken in de werkgroep kadavertarieven. Dit wordt gedaan aan de hand van zogenaamde «transparantie indicatoren», waarbij de verwachte ontwikkelingen voor het komende jaar worden gepresenteerd. De transparantie indicatoren zijn in nauwe samenwerking met de sectoren bepaald. Sectoren krijgen in de werkgroep kadavertarieven de mogelijkheid kritische vragen te stellen over de door Rendac gehanteerde aannames voor de nieuwe tarieven.
Zo nodig worden aannames, zoals de inschatting van het aantal stops en te verwerken tonnages, aangepast en vervolgens opnieuw doorgerekend door Rendac.
Klopt het dat u richting de landbouworganisaties slechts zeer beperkt inzicht geeft in de onderbouwing van de tarieven? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten waarom meer transparantie gelet op de monopoliepositie van Rendac juridisch niet mogelijk zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 9 en 10. Ik of de ADR kunnen de landbouworganisaties vanwege de in het antwoord op vraag 9 aangegeven redenen ook geen inzage bieden in de cijfers die zij van Rendac krijgen.
Bent u bereid om te zorgen voor meer transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven door sectoren en hobbydierhouders meer en beter inzicht te geven in de kosten en opbrengsten van Rendac? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik voer momenteel het gesprek met Rendac over de actualisatie van de afspraken onder meer met als doel een optimalisatie van de transparantie bij het vaststellen van de destructietarieven.
Klopt de veronderstelling dat de Kamer nog niet is geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt, zoals eerder toegezegd is?6
In de brief die op 26 oktober 2015 door de toenmalige Staatssecretaris van EZ aan uw Kamer is gestuurd staat onder meer dat gegeven de risico’s die gemoeid zijn met het herinrichten van de destructiemarkt, er eerst op basis van de opgestelde rapporten overleg gevoerd zou worden met de verschillende stakeholders en daarna een gewogen besluit genomen zou worden. Op basis van die gesprekken met stakeholders is toen het besluit genomen om deze markt voorlopig niet te liberaliseren. Omdat dit besluit niet heeft geleid tot een aanpassing van de bestaande situatie is uw Kamer daarover destijds niet expliciet nader geïnformeerd.
Wat is de stand van zaken van het overleg met stakeholders over herinrichting van de destructiemarkt?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Hierover loopt momenteel geen overleg met de stakeholders. Wel is het plan om binnenkort met de sector het gesprek aan te gaan over de markt voor destructie op de middellange termijn.
Op welke wijze heeft de conclusie uit eerder onderzoek dat Rendac een te hoge ondernemersvergoeding in rekening brengt zijn weerslag gekregen in de overeenkomst tussen het Rijk en Rendac?
Conclusie van het rapport van Rebel (2015) was ook dat herijking van het vergoedingspercentage periodiek maar ook niet te vaak moet plaats vinden. Herijking wordt onderdeel van de nieuwe afspraken die momenteel met Rendac worden gemaakt. Zie ook antwoord op vraag 6.
Wat is, gelet op voorgaande punten, uw inzet in het traject «om de afspraken met Rendac over de te hanteren uitgangspunten bij de toerekening van kosten en opbrengsten, alsmede de te verstrekken informatie, met ingang van 2020 te actualiseren»?7
Ik ben daarover momenteel in gesprek met Rendac. Dit gesprek moet leiden tot nieuwe afspraken tussen de Staat en Rendac. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk en het is niet in het belang van de uitkomst, om gedurende de gesprekken daarover nu nadere informatie te geven.
Kunt aangeven in hoeverre in omliggende landen als België en Duitsland de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening neemt?
In België en in een aantal Duitse deelstaten neemt de overheid een deel van de destructiekosten voor haar rekening.
Hoe waardeert u de oproep van de landbouworganisaties om de tarieven voor 2020 te bevriezen op het niveau van 2019 totdat er meer transparantie is en een nieuwe overeenkomst afgesloten kan worden, en om de kosten voor de sector te plafonneren?
Ik heb de mogelijkheid om de door Rendac voorgestelde tarieven niet goed te keuren indien de tarieven hoger zijn dan noodzakelijk, uitgaande van een redelijke toerekening van totale kosten en opbrengsten. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, is dit niet het geval.
De tarieven behelzen 2 componenten:
Indien de stoptarieven zouden worden bevroren op het niveau van 2019 zou dit betekenen dat Rendac het tekort dat hierdoor ontstaat, mag doorberekenen in de toekomstige tarieven voor 2022. Dit is een ongewenste situatie omdat de aanbieders van kadavers in 2022 zouden moeten opdraaien voor kosten van aanbieders die inmiddels met hun bedrijf gestopt zouden kunnen zijn. Deze optie had niet de voorkeur van alle sectoren.
Om bovengenoemde redenen is niet gekozen voor het bevriezen van de tarieven op het niveau van 2019.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.