Morele corruptie bij de Belastingdienst door het stellen van een minimumbedrag voor het terugvorderen van toeslagen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven welke minimumbedragen voor het terugvorderen van toeslagen gehanteerd zijn door de Belastingdienst/Toeslagen? Kunt u dit aangeven per jaar dat de minimumbedragen gehanteerd zijn?1
Om uw goed te kunnen beantwoorden is het van belang om kort te schetsen wat de context is waarin de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen in 2013 tot stand is gekomen. De Dienst Toeslagen van de Belastingdienst verstrekte in die tijd jaarlijks ca. 9 mln. toeslagen aan ca. 6,9 mln. aanvragers. Deze toeslagen werden in maandelijkse voorschotten uitbetaald. Er werden ca. 1,1 miljoen nieuwe aanvragen en ca. 6,3 miljoen mutaties verwerkt en ongeveer € 12 mld aan toeslagen uitgekeerd. Binnen de wettelijke termijn van 8 weken werden voorschotten toegekend, voordat controle kon plaatsvinden. Na controle werd, indien aan de orde, teruggevorderd of terugbetaald. In de regel gebeurde dat, tot wel twee jaar, na het moment van uitbetaling. Dat was bij de opzet van het toeslagen-stelsel een politieke keuze, maar tegelijkertijd maakte dat het systeem kwetsbaar voor misbruik. Dit leverde destijds een spanningsveld op tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds. De nadruk kwam door concrete fraudezaken, zoals de toeslagfraude door Bulgaren, steeds meer op fraudebestrijding te liggen.
Door de gekozen methodiek van voorschotten had Toeslagen tot 2012 niet de beschikking over alle informatie die nodig was om de rechtmatigheid van een toeslagaanvraag direct te kunnen valideren. De invoering van het Toeslagen-Verstrekkings-Systeem (TVS, per 1 januari 2012) maakte het meer dan voorheen mogelijk toezicht uit te oefenen in de voorschotfase. Daarvoor was het van belang om in een vroeg stadium al over de daarvoor benodigde informatie te beschikken. Deze werkwijze vereiste tevens een investering in de informatievoorziening in een context van de toen opgelegde taakstellingen en bezuinigingen. Deze werkwijze is vervolgens uitgewerkt en toegelicht in de Businesscase Intensivering Toezicht Toeslagen die als bijlage bij deze beantwoording is toegevoegd. Dergelijke kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Deze analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is in dit geval ook afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel dit laatste begrijpelijk is, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag werd daarmee taakstellend voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik onwenselijk.
De extra uitvoeringskosten van deze maatregelen zijn destijds berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kon worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de memorie van toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit2 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 2014.3 De budgetoverheveling vanaf 2014 is structureel en geldt nog steeds, de monitoring van de opbrengsten is begin 2019 gestopt.
Kunt u aangeven welke berekeningen ten grondslag hebben gelegen aan het «terugverdienen» van extra personeel en een computersysteem? Kunt u deze «business case Fraude» naar de Kamer sturen?
In de bijlage treft u de bedoelde business case Intensivering toezicht Toeslagen aan.
De opbrengst van de maatregelen bestond uit de toeslagen die te hoog of onterecht aangevraagd bleken te zijn, en die nog niet uitbetaald waren. Als uitgangspunt werd gehanteerd dat zonder de maatregelen de correcties hadden plaatsgevonden in de fase van het definitief toekennen. Als een correctie bij definitief toekennen plaatsvindt, is het te hoge voorschot reeds uitbetaald en moet daarom teruggevorderd worden. Omdat dit door de maatregelen werd voorkomen, werd een inschatting gemaakt van het bedrag aan voorkomen terugvorderingen dat oninbaar zou zijn geweest.4 Dit werd beschouwd als opbrengst van de maatregelen. Als bij het toezicht bleek dat een reeds uitbetaald bedrag teruggevorderd moest worden, werd dit niet meegerekend als opbrengst.
Deze benadering is toegelicht in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit. Daarin is eveneens aangegeven dat de fraudemaatregelen ertoe leiden dat ook onterechte aanvragen worden tegengehouden die niet als fraude te kwalificeren zijn.
Voor de monitoring van de opbrengst zijn, anders dan de business case aangeeft, opgelegde boetes niet meegeteld. Over de afgelopen jaren is ongeveer 8% van de aanvragen en mutaties die op grond van verhoogd risico geselecteerd zijn voor toezicht, naar boven bijgesteld omdat bij dit toezicht bleek dat de aanvrager recht had op een hoger bedrag dan uit zijn initiële aanvraag of mutatie volgde. De hogere toekenningen zijn niet in mindering gebracht op de gemeten opbrengst.
Klopt het dat tot in 2018 werkt is met het hanteren van een minimumbedrag dat koste wat kost gehaald moest worden? Zo ja, tot welke gevolgen heeft dit in dat jaar geleid – als het gaat om het aantal bezwaren en achterstanden van behandeling van bezwaren?
Zoals in de antwoord 1. is aangegeven is vanuit de programma-budgetten voor kinderopvangtoeslag en huurtoeslag een bedrag van € 33 miljoen structureel ingeboekt als dekking voor onder meer de € 25 miljoen extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst. De implementatie en realisatie van de maatregelen zijn intensief gemonitord, mede omdat was afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst.
De monitoring door Toeslagen ging uit van € 25 miljoen per jaar aan opbrengsten. In 2015 en in 2018 heeft bijsturing plaatsgevonden op het aantal op grond van verhoogd risico in het toezicht te betrekken toeslagen, omdat de beoogde opbrengst voor één of meer van de toeslagen anders niet gehaald zou worden. Het aantal toeslagen dat in 2015 en 2018 op grond van verhoogd risico in het toezicht betrokken is, ligt met een aantal van ca. 33.000 alsnog onder het aantal dat in de bij antwoord 2. gevoegde business case verwacht werd (40.000–200.000 aanvragen en mutaties op jaarbasis). In de praktijk bleek dat het aantal wat mede gegeven de beschikbare capaciteit behandeld werd lager was dan de in de business case geraamde aantallen. De realisatie van de opbrengst van € 25 miljoen of € 33 miljoen heeft voor de jaren vanaf 2014 geen deel uitgemaakt van de managementafspraken binnen de Belastingdienst of van de kpi’s in het jaarcontract. De budgettoedeling binnen de Belastingdienst aan Toeslagen is evenmin afhankelijk gemaakt van de gemeten opbrengst.
In het antwoord op vraag 8 wordt ingegaan op het aantal ontvangen bezwaren en de tijdige afdoening van bezwaren.
Erkent u dat het opsporen van fraude ook moet plaatsvinden als het opsporen meer kost dan het oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik ook. Daarom wordt er niet meer gewerkt met een business case of de monitoring daarop.
Is het juist om te veronderstellen dat er door het moeten halen van een minimumbedrag bepaalde groepen met hoge toeslagen harder zijn aangepakt dan mensen met andere toeslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de businesscase intensivering toezicht toeslagen staat dat met de nieuwe maatregelen wordt voorkomen dat tot uitbetaling van onrechtmatige aanvragen wordt overgegaan en dat de systemen vervuilen. Toezicht in de voorschotfase voorkomt dat bedragen ten onrechte worden uitgekeerd die later moeten worden teruggevorderd. Als vóór de uitbetaling voorkomen wordt dat mensen een te hoog voorschot ontvangen, wordt ook voorkomen dat zij voor dit te hoge voorschot op een later moment een (mogelijk grote) terugvordering krijgen. De keuze zat daarmee voornamelijk in het naar voren halen van het reguliere toezicht om zo onjuiste of te hoge voorschotbetalingen te voorkomen. Het naar voren halen van het toezicht als zodanig is geen onderdeel van hetgeen de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen heeft beschreven als «institutionele vooringenomenheid» in de context van een vermoeden van onrechtmatig handelen van een gastouderbureau, waarbij individuele kinderopvangtoeslagen gerelateerd aan dit gastouderbureau vanuit ditzelfde vermoeden behandeld zijn.
Is er door het halen van het minimumbedrag mogelijk «institutioneel vooringenomen» handelen ontstaan richting ouders die verweten werd onterecht kinderopvangtoeslag te hebben gekregen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan het staken van het werken met een minimumbedrag dat opgehaald moest worden met de fraude-opsporing? Kunt u aangeven wie dit besluit heeft genomen?
In 2018 heeft de Belastingdienst aangegeven dat de opbrengst van € 25 miljoen voor dat jaar niet gehaald zou gaan worden. Daarbij is aangegeven dat naarmate onjuiste aanvragen aan de voorkant voorkomen worden, de gemeten opbrengst afneemt. De voor toezicht geselecteerde aanvragen leidden minder vaak dan voorheen tot een correctie. Ook is geconcludeerd dat van de systematiek van rekenregels op jaarbasis voor de bepaling van de opbrengst een onjuiste prikkel uitgaat: omdat alleen de voorkomen uitbetaling van onterecht of te hoog aangevraagde voorschotten voor het restant van het lopende toeslagjaar in aanmerking werd genomen, leidde toezicht aan het begin van het jaar tot een hogere opbrengst dan toezicht dat later in het jaar uitgevoerd werd. Dit terwijl toezicht later in het jaar er ook voor kan zorgen dat de voorschottoekenning voor het volgende toeslagjaar goed is. Het besluit om te stoppen met de monitoring van de opbrengst is genomen in een ambtelijk overleg tussen het Ministerie van Financiën en de ministeries die beleids- en budgetverantwoordelijk zijn voor de verschillende toeslagen.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen te maken gehad met achterstanden bij bezwaren en beroep en wat is er met die achterstanden gebeurd? Kunt u hiervan een eerlijk overzicht geven?
In de jaren vanaf 2013 tot en met 2019 heeft Toeslagen in 2015 en 2016 de streefwaarde van 90%–95% voor het binnen Awb-termijn afdoen van bezwaren tegen definitieve toekenningen niet gehaald.
59.200
89.900
76.800
73.200
37.600
29.300
24.600
98%
94%
85%
83%
96%
94%
92%
De oorzaak van de niet-tijdige afhandeling van bezwaren hield enerzijds verband met een gebrek aan capaciteit en anderzijds met de grotere hoeveelheid ontvangen bezwaren. In 2014 en 2015 heeft Toeslagen te maken gehad met een grotere instroom van bezwaren, die samenhing met de versnelling van het definitief toekennen. Vanaf de laatste viermaanperiode van 2015 is de oplopende voorraad bezwaren aangepakt en zijn (tijdelijk) extra middelen ingezet. In 2016 is gekozen voor twee sporen. Met extra capaciteitsinzet is de oude voorraad zoveel mogelijk afgebouwd. Bij de nieuwe instroom was tijdige afdoening leidend. Over heel 2016 gezien was het niet realiseren van de norm voor de afwikkeling voor bezwaren binnen de Awb-termijn het gevolg van het afhandelen van de oude voorraad van vóór 2016. De nieuwe instroom werd wel in lijn met de norm voor tijdige afwikkeling afgehandeld. In 2019 zijn voorraden bezwaren gestegen, en is het aandeel bezwaren dat binnen Awb-termijn is afgedaan gedaald. Daardoor is Toeslagen het jaar 2020 begonnen met achterstanden.
Er bestaan op dit moment achterstanden bij de afdeling Beroep bij Toeslagen die zichtbaar worden in het niet halen van gewenste termijnen. Toeslagen slaagt er daarom niet in om binnen 4 weken na ontvangst van het beroepsschrift een verweerschrift in te dienen. In een groot deel van de zaken worden de op de zaak betrekking hebbende stukken (de inventarislijst) overlegd binnen de termijn van 4 weken. Er wordt in een meerderheid van de gevallen, binnen minimaal elf dagen voor de zitting, een verweerschrift ingediend. Ook is Toeslagen op een enkel, door overmacht veroorzaakt geval na, altijd vertegenwoordigd op de zitting.
Het tekort aan capaciteit voor beroepszaken is in 2019 door personeelsverloop opgelopen. De volgende maatregelen ter verbetering zijn sinds 2019 getroffen: Aan ervaren, naar andere functies binnen Financiën vertrokken medewerkers en aan medewerkers van andere onderdelen van de Belastingdienst is gevraagd om tijdelijk verweerschriften te schrijven en/of Toeslagen op zittingen te vertegenwoordigen. Daarnaast is gedurende 2019 en 2020 nieuw personeel geworven dat deels nog wordt opgeleid en ingewerkt. Deze maand wordt een plan van aanpak opgeleverd om de opgelopen achterstanden in het reguliere proces zo spoedig mogelijk in te lopen.
Zijn er meer onderdelen binnen de Belastingdienst die moesten voldoen aan minimumnormen? Zo ja, welke zijn of waren dit?
In de toelichting op beleidsartikel 1 Belastingen van de begroting van het Ministerie van Financiën zijn onder het kopje Toezicht als KPI’s de bruto opbrengst van de correctie voor respectievelijk aangiftebehandeling Inkomensheffing (voor Particulieren en MKB), aangiftenbehandeling Vpb voor het MKB en boekenonderzoeken MKB opgenomen.
De FIOD kent in beperkte mate normeringen bij zijn opsporingsactiviteiten. De afgelopen jaren is bij een aantal extra investeringen in de aanpak van fraude doelstelling afgesproken (afpakken van crimineel verworven vermogen). De daarmee samenhangende incassodoelstellingen bedragen in totaal € 128,3 mln. opbrengst per jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat de realisatie van de incasso mede afhankelijk is van het Openbaar Ministerie (eventuele schikkingen en transacties) en de uitkomsten van rechtszittingen.
Het ‘EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020-2024’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Europese actieplan voor mensenrechten en het onderliggende document «EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020–2024» dat in de vorm van een Joint Communication op 25 maart 2020 naar het Europees parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja.
Hoe past dit actieplan volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie (EU)?
De waarde die de EU hecht aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat zijn bij verdrag vastgelegd en maken integraal onderdeel uit van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het actieplan zet nader uiteen hoe de EU en haar lidstaten daar in de periode tot en met 2024 uitvoering aan gaan geven.
Hoe beoordeelt u de prioriteitsstelling van het actieplan?
Het kabinet kan zich vinden in de brede, ambitieuze agenda zoals opgenomen in het actieplan. Met de gezamenlijke inspanningen van de instellingen en de lidstaten kan de EU actief zijn op de volle breedte van de mensenrechtenagenda. De prioriteiten van het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid zijn duidelijk herkenbaar in het actieplan. Ook wijst het actieplan terecht op het belang van versterkte aandacht voor mensenrechten in relatie tot milieu en klimaatvraagstukken en nieuwe technologieën.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar basale en afschuwelijke mensenrechtenschendingen, zoals marteling, slavernij en buitengerechtelijke executies?
De annex vormt de inhoudelijke kern van de voorziene inzet van de EU op het terrein van mensenrechten en democratie. De strijd tegen de doodstraf en marteling worden daarin als eerste actiepunten van het eerste hoofdstuk genoemd. Ook de bestrijding van straffeloosheid bij ernstige mensenrechtenschendingen, waar buitengerechtelijke executies en slavernij toe worden gerekend, nemen een prominente plaats in. Het kabinet heeft dan ook alle vertrouwen dat de EU onverminderd het voortouw blijft nemen in het adresseren van ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar de rechten van seksuele minderheden, zoals vervolgde homoseksuelen en andere seksuele minderheden?
Ook hier geldt dat de annex leidend zal zijn voor de inzet van de EU in de komende jaren. Het versterken van inspanningen om alle vormen van discriminatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (LHBTI) personen te voorkomen en te bestrijden wordt hierin expliciet vermeld.
Hoe beoordeelt u dat noch het document zelf noch de annex verwijzingen bevatten naar het recht om van godsdienst te veranderen of niet te geloven?
Het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging en dus het recht om van geloof te veranderen of niet te geloven vormt een prioriteit van de EU en de uitgangspunten daarvoor zijn reeds vastgelegd in een EU-richtsnoer2. Het kabinet is met u van oordeel dat het recht om niet te geloven of van geloof te veranderen sterker tot uiting zou moeten komen in het actieplan. Dit zal ook de inzet zijn bij de aankomende bespreking van de mededeling in de Raad.
Hoe beoordeelt u dat het hoofddocument wel ruime aandacht schenkt aan activisme en klimaatverandering?
In toenemende mate worden wereldwijd zorgen geuit dat mensenrechten ernstig worden bedreigd door klimaatverandering. Ook in Europa laten met name jongeren van zich horen. Het kabinet kan zich erin vinden dat in het actieplan wordt benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, inclusief milieuactivisten en landrechtenverdedigers, ruimte moeten hebben te pleiten voor effectief klimaatmaatbeleid. Ook in ons eigen mensenrechtenbeleid is specifieke aandacht voor milieuactivisten, zoals aangegeven in de brief «Parlementaire verzoeken op het gebied van mensenrechten» d.d. 12 november 2019 (Kamerstuk 32 735, nr. 272).
Deelt u de mening dat de prioriteitsstelling van het actieplan anders moet? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad te pleiten voor meer aandacht voor de zogeheten eerste generatie mensenrechten (zoals vrijwaring van marteling, slavernij of vervolging van mensen om hun geloofsovertuiging of seksuele voorkeur)?
De EU zet zich al jaren zeer actief in voor de bevordering van burgerlijke en politieke rechten in het buitenlands EU-beleid. Die inzet staat onverminderd overeind in dit actieplan. In tegenstelling tot de burgerlijke en politieke rechten kan de EU op werkgebieden als mensenrechten en klimaat en mensenrechten en kunstmatige intelligentie niet buigen over een lange ervaring, terwijl dit wel terreinen zijn die versterkte aandacht verdienen. Het kabinet vindt het vanuit dat perspectief te billijken dat hier in de inleiding van het actieplan relatief uitgebreid op in wordt gegaan. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot een verminderde inzet op universele, individuele mensenrechten zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en onverminderd prioriteit genieten. Daar zal het kabinet ook nauwlettend op toezien.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie schrijft (p. 4) dat het mensenrechtenbeleid van de EU onderdeel gaat uitmaken van andere beleidsterreinen, zoals de Green Deal, het migratiebeleid, het veiligheidsbeleid en «andere vormen van extern beleid»? Kunt u bij ieder van de bovengenoemde beleidsterreinen aangeven in hoeverre u begrijpt wat de Europese Commissie wil dat de EU anders gaat doen, wat dat dan is en wat de gevolgen hiervan zijn?
Het kabinet onderschrijft de geïntegreerde benadering van de Europese Commissie, die ook dit kabinet hanteert (zie o.a. de brief «mensenrechten in het buitenlandse beleid» van 30 oktober 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 227). Mensenrechten vormen geen apart beleidsterrein, maar hebben een sterke relatie met de beleidsterreinen als klimaat-, migratie en veiligheidsbeleid, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van in het bijzonder kwetsbare groepen. Ook zijn het vaak mensenrechtenschendingen die aan migratie, instabiliteit en armoede ten grondslag liggen. Om die reden hebben mensenrechten met recht een prominente plaats in het bredere externe beleid van de EU. De voorstellen van de Europese Commissie zijn geen verandering van beleid, maar een articulatie van de bestaande inzet.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie suggereert (p. 2, 2e alinea) dat het steunen van klimaatactivisme onderdeel is van haar mensenrechtenbeleid, en dat zij schrijft dat mensenrechtenbeleid ook onderdeel uitmaakt van de Europese Green Deal (p. 4)? Deelt u de mening dat het mensenrechtenbeleid van de EU niet zou moeten dienen om klimaatactivisten binnen de EU te subsidiëren, en bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad tegen dergelijke praktijken te pleiten?
Het EU-mensenrechtenbeleid stelt zich wereldwijd onder meer ten doel het recht op vrijheid van meningsuiting te bevorderen. Het kabinet deelt die ambitie. Wanneer individuen of maatschappelijke organisaties zich daardoor gesterkt voelen zich in te zetten voor een effectief klimaatbeleid, ziet het kabinet daar geen bezwaar in, maar een teken van maatschappelijke betrokkenheid. In het VN-Klimaatakkoord van Parijs wordt eveneens het belang van participatie van het publiek benadrukt. Daarmee wordt bijgedragen aan grotere duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak voor de te nemen maatregelen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om mensenrechten- en klimaatbeleid van de EU strikt van elkaar te scheiden. Het subsidiëren van klimaatactivisten binnen de Europese Unie op basis van het actieplan is niet aan de orde, aangezien het plan betrekking heeft op het externe mensenrechtenbeleid van de Unie.
De impact van coronavirus (COVID-19) op de internationale ontwikkelingssamenwerking |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Houdt u de situatie van de verspreiding van het coronavirus in ontwikkelingslanden in de gaten?
Ja. Het Ministerie houdt de cijfers over de verspreiding nauwlettend in de gaten. WHO heeft een dashboard waar dagelijks situatie op mondiaal niveau gevolgd kan worden. https://experience.arcgis.com/experience/685d0ace521648f8a5beeeee1b9125cd
Wat is uw appreciatie van de effectiviteit van maatregelen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor ontwikkelings- en conflictgebieden?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voert zelf geen maatregelen uit, daarvoor zijn de autoriteiten van ieder land verantwoordelijk. De rol van de WHO is het ontwikkelen van aanbevelingen en handleidingen, en het bieden van technische ondersteuning in brede zin, waaronder laboratoriumcapaciteit, beschermende kleding en trainingen voor gezondheidswerkers en anderen. Het is waarschijnlijk vanwege de omvang van de vraag en de snel wijzigende situaties per land dat de WHO er niet in slaagt adequaat te adviseren over de prioritaire maatregelen in elke individuele nationale context en in elk stadium van de epidemie. Wij hechten er echter aan het internationaal leiderschap van de WHO te ondersteunen; hetgeen zij momenteel veel beter uitvoert dan in eerdere crises.
Deelt u de zorgen omtrent de preventieve maatregelen afgekondigd door de WHO voor ontwikkelingslanden, waar een tekort aan schoon water en fysieke ruimte opvolgen van de instructies «handen wassen» en «social distancing» vrijwel onmogelijk maakt?1
Ja. De door de WHO algemeen aanbevolen maatregelen van «handen wassen» en «social distancing» zijn inderdaad problematisch voor veel mensen in ontwikkelingslanden. WHO hanteert overigens sinds kort het begrip «physical distancing» in plaats van «social distancing», omdat juist sociale ondersteuning en solidariteit van groot belang zijn in deze situatie.
Wordt er door de WHO gewerkt aan specifieke (preventieve) maatregelen voor gebieden waar schoon water en «social distancing» niet mogelijk zijn, zoals in vluchtelingenkampen en sloppenwijken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiertoe op te roepen?
Zie ook vraag 2. Binnen het VN-systeem richten UNICEF (Education en WASH cluster lead) en UNHCR (Camp Coordination and Camp Management; Shelter; and Protection cluster lead) zich in samenwerking met de WHO en andere partners op de preventie van de verspreiding van COVID-19 in kampen en arme stedelijke gebieden. Zij doen dit door specifieke WASH-activiteiten (zoals het uitdelen van schoon water, zeep en hygiënekits en voorlichting over het voorkomen van besmetting), het trainen van hulpverleners, en bijvoorbeeld het verstrekken van Personal Protective Equipment (PPE). Zij hebben in hun analyse van de COVID-19 pandemie speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Bevolkingsdichtheid en beperkte toegang tot en kwaliteit van basisvoorzieningen zoals water, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg maakt mensen in kampen en arme stedelijke gebieden extra kwetsbaar.
Wat doet u momenteel bilateraal, in EU-verband en binnen de gepaste internationale instellingen om versneld de toegang tot schoon water in de meest kwetsbare gebieden te verbeteren?
Nederland stelt een pakket van EUR 100 miljoen beschikbaar om de impact van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden te mitigeren. Daarin kiest Nederland zoveel mogelijk voor bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren. Als onderdeel van het pakket van EUR 100 miljoen investeert Nederland in preventie om verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Zo ontvangt UNICEF een extra bijdrage ten behoeve van inspanningen op het terrein van water, sanitatie en hygiëne (WASH) van EUR 7,5 miljoen. Bijdragen aan het COVID-19 Strategic Preparedness and Response Plan van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de geïntegreerde response van de VN via het Multi Donor Trustfund (totaal EUR 22,5 miljoen) komen ook voor een deel ten goede aan WASH.
In samenwerking met onze bilaterale, Europese en VN-partners zorgen we er daarnaast voor dat bestaande programma’s gericht op basisvoorzieningen water, sanitatie en hygiëne ondanks de pandemie zo goed mogelijk in uitvoering blijven en worden overheidsmaatregelen ondersteund. Zo zetten we er bijvoorbeeld op in dat waterproductie ook tijdens een «lock down» mogelijk blijft. Tevens worden campagnes voor hygiëne (handen wassen) aangepast aan de COVID-19 dreiging en wordt er met prioriteit gewerkt aan toegang tot water en zeep in kwetsbare gebieden.
Bent u bereid om het ontwikkelingsbeleid waar mogelijk aan te passen om bestrijding van het coronavirus in ontwikkelingslanden (mede)mogelijk te maken, zowel met de focus op gezondheid als economische maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
De Nederlandse ontwikkelingsinzet is gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Door de snelle verspreiding van het COVID-19 virus wordt het behalen van de ontwikkelingsdoelen maximaal onder druk gezet. Juist nu is het van belang waar mogelijk betrouwbaar donor te zijn en waar mogelijk de Nederlandse bijdragen aan ontwikkeling in de armste landen te continueren. Waar nodig zal herschikking van activiteiten plaatsvinden, om zo de inzet op preventie in, humanitaire hulp voor en weerbaarheid van ontwikkelingslanden te vergroten. Nederland stelt daarom nu ook EUR 100 miljoen beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden.
Bent u op de hoogte van de geldvlucht uit ontwikkelingslanden door het terugtrekken van nu al 83 miljard dollar aan investeringen?2 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de kapitaaluitstroom is bijzonder zorgelijk. De door COVID-19 veroorzaakte onzekerheid op financiële markten leidt tot een vlucht naar veiligheid, met een tekort aan buitenlandse financieringsmogelijkheden voor opkomende en ontwikkelingslanden tot gevolg, alsmede een stijging van de kosten van financiering. Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden voor buitenlandse inkomsten en buitenlandse valuta afhankelijk van toerisme, export van grondstoffen en afdrachten van arbeidsmigranten aan hun thuisfront. Ook deze inkomsten lopen nu sterk terug, waardoor de beschikbaarheid van harde valuta en de belastinginkomsten verder afnemen. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte termijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen en middelen beschikbaar te maken voor gezondheidszorg en sociaal-economische maatregelen. De schuldpositie van veel lage inkomenslanden was al zorgelijk voor de uitbraak van COVID-19 en verslechtert door de pandemie in veel landen naar verwachting verder. Nederland steunt de internationale financiële instellingen bij het formuleren van adequate nationale en internationale beleidsresponses om deze schokken op te vangen.
Steunt u de maatregelen zoals opgeroepen door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de G20-landen? Zo ja, wat onderneemt u voor acties dit te helpen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakte zich al voor de COVID-19 crisis zorgen over de snel toegenomen schulden in veel lage-inkomenslanden. De economische effecten als gevolg van de pandemie zullen naar verwachting leiden tot een verdere verslechtering van die situatie. Het kabinet staat welwillend tegenover de genoemde oproepen tot een betalingsmoratorium. De armste landen (IDA-landen) krijgen daardoor namelijk de gelegenheid om de vrijgevallen middelen te gebruiken voor de bestrijding van het virus en om de negatieve economische effecten van de pandemie op te vangen.
De details van de vormgeving van een moratorium zijn daarbij van groot belang, zowel om de effectiviteit daarvan te vergroten alsook om solidariteit onder de crediteuren te waarborgen. Nederland zet daarom in om zoveel mogelijk crediteuren te laten aansluiten bij dit initiatief, waaronder de G20, China en het Institute of International Finance, waar private crediteuren vertegenwoordigd zijn. Doel is om de verschillende typen crediteuren daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante internationale gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank en zal hiertoe ook oproepen in EU-verband.
Steunt u de oproep van het IMF voor het inzetten van een significante injectie van Special Drawing Rights (SDR) om zwakke economieën te ondersteunen hun financiën vrij te maken voor preventie en bestrijding van het coronavirus? Zo ja, hoe groot moet het pakket van SDR’s volgens u zijn en wordt dat gedeeld door andere IMF-leden?
Om het hoofd te bieden aan de verslechtering van financieringscondities in lage-inkomenslanden (LIC’s) en opkomende economieën, kijkt het IMF op dit moment naar de mogelijke aanvullende maatregelen, waaronder een generieke allocatie van Special Drawing Rights (SDR).
Een generieke SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan alle centrale banken van de leden van het IMF en is daarmee een potentieel krachtig instrument. Tegelijkertijd komen bij een dergelijke generieke SDR allocatie, ca. 60% van de SDRs, terecht bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben, omdat zij geen tekort aan reserves ervaren. Het is daarom de vraag of een allocatie van SDRs het meest efficiënte en effectieve instrument is om de huidige problematiek aan te pakken. Een SDR allocatie vergt daarnaast een ophoging van de Nederlandse garantie aan De Nederlandsche Bank zoals die staat op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Nederland steunt de aanpak van het IMF om snel de mogelijkheden in kaart te brengen hoe landen kunnen worden geholpen. Nederland kijkt uit naar de verdere onderbouwing van het IMF en zal de voorstellen als integraal pakket bestuderen.
Wanneer er tot een dergelijke aanvulling wordt besloten door de leden van het IMF en die gepaard gaat met budgettaire gevolgen voor Nederland zal de Kamer hier tijdig over worden geïnformeerd.
Heeft Nederland nog bilaterale schuldenaflossing lopen met ontwikkelingslanden? Zo ja, gaat u gehoor geven aan de oproep van de Afrikaanse landen, IMF en Wereldbank om schuldaflossingen op te schorten voor de rest van 2020 zodat extra financiële injecties niet terugvloeien naar Nederland maar in plaats daarvan gaan naar de bestrijding van het coronavirus?3 4
Nederland is reeds vele jaren geleden gestopt met het verstrekken van ontwikkelingssamenwerking in de vorm van leningen aan ontwikkelingslanden. De bestaande leningenportefeuille, ondergebracht in de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO), wordt daardoor afgebouwd. Door het zeer concessionele karakter van de leningen is dit een langdurig proces. In overleg met de andere leden van de Club van Parijs en de G20 onderzoekt Nederland de mogelijkheden tot het inlassen van een tijdelijke opschorting van de schuldaflossingen van ontwikkelingslanden onder de NIO-portefeuille. Hiermee ontstaat bij deze landen in potentie begrotingsruimte om de gevolgen van een uitbraak te bestrijden.
Nederland heeft nog wel een aantal lopende bilaterale betalingsregelingen in het kader van de Club van Parijs. Net als bij de NIO-leningen is Nederland op dit moment met de andere leden van de Club van Parijs in overleg over een tijdelijke opschorting van de betalingstermijnen van de vorderingen op deze landen.
Bent u bereid diplomatieke en politieke acties te ondernemen om in EU-verband te pleiten voor onvoorwaardelijk opschorten van bilaterale, multilaterale en private schuldenaflossing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gezegd baart de schuldenpositie van veel ontwikkelingslanden het kabinet zorgen en Nederland steunt de oproep van Afrikaanse landen, het IMF en de Wereldbank om schuldaflossingen te bevriezen. Nederland zet zich daarom binnen de EU, maar ook in andere multilaterale kaders, zoals binnen het IMF, de Club van Parijs en de Wereldbank, in om alle betrokken partijen onder eerder genoemde voorwaarden bij te laten dragen aan schuldverlichting.
Wat is uw appreciatie van de toespraak van de voorzitter van de Wereldbank d.d. 23 maart 2020?5
In zijn interventie tijdens de vergadering van de G20 Ministers van Financiën van 23 maart jl. en de daaropvolgende verklaring6 heeft President Malpass de respons van de Wereldbank op de COVID-19-crisis toegelicht. Dit betreft zowel USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering voor landen ten behoeve van gezondheidssystemen en bedrijven via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF), als USD 150 miljard aan totale Wereldbankgroepfinanciering om de komende 15 maanden om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Daarnaast heeft President Malpass zijn zorgen geuit over de effecten van de crisis op de al zorgwekkende schuldenpositie in de armste en meest kwetsbare landen en een pleidooi gehouden voor een opschorting van schuldendienstbetalingen aan alle officiële bilaterale crediteuren door IDA-landen.
Nederland verwelkomt de proactieve, tijdige en adequate respons van de Wereldbank via FTCF en moedigt de Wereldbank aan om bij de implementatie nauw te blijven samenwerken met de WHO, het IMF, de VN en andere IFI’s. Nederland zal de Wereldbank blijven oproepen om bij de implementatie van de FTCF flexibel te blijven en te letten op landen en bevolkingsgroepen waar de noden het hoogst zijn en daarnaast de «One Health» benadering toe te passen, waarbij versterking van gezondheids- en sociale ondersteuningssystemen hand in hand gaan.
Tevens ondersteunt Nederland het brede financieringspakket van de Wereldbank om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Wat Nederland betreft richt de Wereldbank zich op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten), het versterken van economische weerbaarheid en versnellen van herstel in de getroffen landen, alsook het ondersteunen van de private sector. Nederland roept de Wereldbank op om bij de uitwerking financiering zo goed mogelijk te laten aansluiten op de analyses van de noden en daarbij het principe van «recover better» zoals aangehaald door de secretaris-generaal van de VN, hoog te houden door duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven. Nederland vraagt er specifieke aandacht voor de ambities voor duurzaamheid en klimaatimpact, schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen niet uit het oog te verliezen.
Tot slot maakt Nederland maakt zich net als president Malpass zorgen over de schuldhoudbaarheidsproblematiek in een groot deel van de lage inkomenslanden.
Deelt u de mening dat financiële injecties van de Wereldbank in ontwikkelingslanden momenteel vrij moeten zijn van politieke en economische voorwaarden? Zo ja, pleit Nederland binnen de Wereldbank voor het loslaten van de eis van de Wereldbank dat landen structurele aanpassingen in hun economisch beleid moeten toepassen om hulp te kunnen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van financiering van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden. Wel heeft de Wereldbank onverkort aandacht voor bescherming van mens en milieu, gender en integriteitsaspecten in onder FTCF gefinancierde projecten. Ook gaat speciale aandacht uit naar veilige verwerking van medisch afval.
De Wereldbank werkt tevens aan de inzet om de socio-economische gevolgen van de COVID-19 pandemie het hoofd te bieden. De Wereldbankgroep kondigde reeds aan hiervoor de komende 15 maanden USD 150 miljard ter beschikking te hebben voor landen en bedrijven. Dit zal via bestaand instrumentarium van de Wereldbankgroeponderdelen IBRD, IDA en IFC plaatsvinden.
Nederland ondersteunt dit brede financieringspakket, dat wat Nederland betreft zich zou moeten richten op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten) en het versterken van economische weerbaarheid. Nederland zal de Wereldbank oproepen om duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven («recover better») en vraagt specifieke aandacht voor duurzaamheid en klimaatimpact. Ook schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen mogen niet uit het oog worden verloren. Het behalen van SDG’s staat voorop.
Kunt u toezeggen dat u zich gaat inzetten dat alle crisismaatregelen voor ontwikkelingslanden voorwaardenvrij zijn, zodat deze pandemie niet wordt misbruikt om politieke keuzes door te duwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u op de hoogte van de effecten op werknemers verderop in mondiale productieketens die geraakt worden door het coronavirus, zoals het sluiten van fabrieken in Cambodja, Bangladesh, Sri Lanka en anderen?6
Ja.
Bent u bereid stappen te ondernemen om te garanderen dat de financiële injecties ook worden ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers die zonder werk zijn komen te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in toeleveringsketens van bedrijven ondervinden meerdere consequenties van de pandemie, waaronder inkomensverlies. Het kabinet is hierover in gesprek met bedrijven. Voor de financiële injecties die worden ingezet ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven gelden geen voorwaarden om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers in de toeleveringsketen.
Via multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken worden financieringspakketten ingezet die dienen ter ondersteuning van bedrijven die kwetsbaar zijn voor de crisis, bijvoorbeeld door de afhankelijkheid van de verstoorde waardeketens en arbeidsmarkten. IFC maakt hiervoor via versnelde financiering op de korte termijn reeds USD 8 miljard voor vrij, waarbij USD 2 miljard zal worden ingezet om bedrijven direct te ondersteunen. De overige USD 6 miljard wordt aangewend via de Financial Institutions Response Envelope, waarmee financiële instellingen nieuwe kredietlijnen voor met name MKB op kunnen zetten voor handelsfinanciering en werkkapitaal.
In de context van de landenprogramma’s die worden ontwikkeld door de IBRD voor middeninkomenslanden en IDA voor lage inkomenslanden, worden tevens cash transfers als instrument ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan de armste en meest kwetsbare delen van de bevolking.
Deelt u de zorgen over het grote risico dat deze pandemie ervoor zorgt dat de wereldwijde ongelijkheid zal toenemen? Zo ja, wat gaat u hiertegen voor stappen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen deel ik. De pandemie raakt kwetsbare, gemarginaliseerde groepen en lage inkomenslanden het hardst door beperkte toegang tot gezondheidszorg en zwakke economische posities. Nederland doet, waar mogelijk, multilateraal en samen met gelijkgezinde landen een oproep voor mondiale solidariteit en onderstreept daarmee het «leave no one behind-principe». Nederland blijft wereldwijd maatschappelijke organisaties steunen in hun werk om ongelijkheid tegen te gaan en om gemarginaliseerde groepen de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden, zijn deze maatschappelijke organisaties beter in staat de gevolgen van COVID-19 in arme landen en voor gemarginaliseerde groepen te mitigeren.
Het signaal dat de nieuwe Merwedebruggen veel te laag dreigen te worden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote zorgen van het Centraal Overleg Vaarwegen over de voorgenomen hoogte van de nieuwe Merwedebruggen?1
Ja.
Klopt het dat wordt overwogen om de twee nieuwe bruggen lager aan te leggen dan de bestaande Merwedebrug? Zo ja, waarom?
Ja, in het vastgestelde Tracébesluit is uitgegaan van het vigerende beleid aangaande doorvaarthoogte voor scheepvaartverkeer op de gehele corridor. Hierbij is rekening gehouden met verwachte klimaateffecten, zoals zeespiegelstijging. De nieuwe Merwedebruggen voldoen hieraan. Hiermee wordt echter mogelijk niet meer aan de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart voldaan, die bovenop het beleid aangaande doorvaarthoogtes een relatie legt met de huidige brug en met de bestaande of geplande bruggen in de nabijheid. Er vindt daarom momenteel extra onderzoek plaats naar de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen. Hierin wordt opnieuw het belang van de scheepvaart en weggebruikers tezamen met andere belangen zorgvuldig afgewogen.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitgangspunten in onder meer het Tracébesluit A27 Houten-Hooipolder, op de gewenste modal shift en het faciliteren van goederenvervoer over het water, op het belang van de Rijn-Waal-Merwedecorridor en op de voorschriften van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, het van belang is dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig is en ten minste gelijk blijft aan de huidige doorvaarthoogte? Op welke wijze neemt u dit mee in het vervolgtraject?
Ja, ik deel de mening dat de doorvaarthoogte van de nieuwe Merwedebruggen toekomstbestendig dient te zijn en onderschrijf het belang van de modal shift. Tevens ken ik de richtlijnen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Deze punten en belangen zijn allemaal onderdeel van de onderzoeken en het besluitvormingstraject dat momenteel loopt.
Bent u voornemens in overleg te gaan met de scheepvaartorganisaties over de vormgeving van de nieuwe Merwedebruggen?
Ja, we zijn in overleg met de betrokken organisaties middels de bestaande kanalen. Zo zijn de organisaties Evofenedex en Koninklijke BLN-Schuttevaer, beiden vertegenwoordigd in het Centraal Overleg Vaarwegen (COV), al enkele jaren partners in de Maatschappelijke Advies Groep (MAG) van het project.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad met betrekking tot het ontwerp van, de besluitvorming over en de aanleg van de nieuwe Merwedebruggen er ongeveer uitziet?
Ja, besluitvorming over de exacte hoogte van de nieuwe Merwedebruggen zal naar verwachting voor de zomer plaatsvinden. Ik zal uw Kamer hierover informeren.
Hoe reageert u op het oordeel van de Adviescommissie uitvoering toeslagen over het feit dat toezicht en fraudebestrijding bij de Belastingdienst «zichzelf moest terugverdienen» en dat dit een vorm van morele corruptie is?1
Ik ben het eens met dat oordeel. Tussen de Belastingdienst en de departementen waar besparingen op de programma-uitgaven werden verwacht is afgesproken dat als de besparingen van de extra maatregelen lager zouden uitvallen dan verwacht de betrokken departementen hiervoor gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. Hoewel begrijpelijk, ben ik het eens met de conclusie van de Adviescommissie uitvoering toeslagen dat het niet gewenst is om de financiering afhankelijk te maken van de daadwerkelijke opbrengsten van fraudebestrijding. Het begrotingsbedrag kan daardoor taakstellend worden voor de opbrengst van de uitvoering en dat vind ik met de kennis van nu onwenselijk.
Kunt u aangeven welke afspraken in 2013 precies zijn gemaakt over het aanpakken van fraude en het mechanisme dat ze de inzet moesten terugverdienen?
In zijn brief van 10 mei 20132 heeft de Staatssecretaris van Financiën maatregelen aangekondigd ter voorkoming en bestrijding van fraude met toeslagen. Daarna heeft het Ministerie van Financiën overleg gevoerd met de opdrachtgevende Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te bezien of zij bereid waren de extra uitvoeringskosten van de Belastingdienst te dragen, omdat de «opbrengsten» (lagere programma uitgaven) bij de departementen neerslaan. De extra uitvoeringskosten zijn berekend op € 25 miljoen per jaar voor de Belastingdienst en € 8 miljoen per jaar voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties, waarvan € 3 mln. structureel kan worden ingezet voor de gemeenten, die met het GBA-loket een belangrijke rol hebben bij het signaleren van fraude. Tussen de Belastingdienst en de departementen is afgesproken dat de implementatie en realisatie van de maatregelen intensief gemonitord zouden worden. Ook is afgesproken dat als de besparingen lager uitvallen dan € 33 miljoen per jaar de betrokken departementen gecompenseerd zouden worden door de Belastingdienst. In de Memorie van Toelichting van de Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit3 worden de uitvoeringkosten van de Belastingdienst vermeld, en wordt aangegeven dat deze worden gedekt uit de besparing op de programma-uitgaven aan toeslagen. De afspraak over de dekking en de monitoring van de € 33 miljoen aan gezamenlijke uitvoeringskosten is vermeld in de toelichting op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor 20144.
Welke wetenschappelijke basis of welke adviezen lagen ten grondslag aan deze wijze van fraude opsporen? Kunt u deze naar de Kamer sturen?
Er heeft geen wetenschappelijk advies ten grondslag gelegen aan de wijze waarop gezocht is naar budgettaire dekking voor de extra uitvoeringskosten van de in mei 2013 aangekondigde maatregelen door middel van een business case en de daarop volgende monitoring van uitkomsten5.
Is het besluit voor het werken met een «business case», waarmee bepaalde investeringen in toezicht terugverdiend moesten worden, breder ingezet bij de rijksoverheid als gevolg van de afspraken uit 2013? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Kosten-batenanalyses zijn in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016 en van belang voor een doelmatige en doeltreffende aanwending van publieke middelen. Dergelijke analyses zijn dan ook gebruikt bij het uitwerken van maatregelen tegen fraude.7 De in deze analyses geraamde opbrengsten hebben als zodanig geen taakstellend karakter, maar dienen slechts om een beeld te geven van de te verwachte resultaten.
Kunt u aangeven of de gekozen aanpak om fraudeopsporing zichzelf te laten terug betalen onderdeel is geweest van overleg en besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangeven wat er besproken en besloten is op welk moment?
De ministeriële commissie Aanpak Fraude is 11 keer bijeengekomen, waaronder 1 keer pro forma, tussen 3 september 2013 en 9 juni 2015. Tot de oprichting van deze tijdelijke commissie is besloten in de ministerraad van 14 juni 2013. De doelstelling was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. De ministeriële commissie Aanpak Fraude richtte zich daarbij voornamelijk op departement overstijgende onderwerpen zoals gegevensuitwisseling, mogelijke frauderisico’s met rijkssubsidies en identiteitsfraude. In de ministeriële commissie Aanpak Fraude is tevens gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn dergelijke analyses niet ongebruikelijk en in lijn met artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.
De effecten van de corona-crisis op kwetsbare kinderen en kansengelijkheid. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de zorg dat we momenteel nog onvoldoende in beeld hebben hoeveel kinderen zich in kwetsbare (thuis)situaties bevinden? Zo ja, deelt u de stelling dat we alles op alles moeten zetten deze kinderen in beeld te krijgen en te bereiken?
Ik deel de zorgen over kinderen in kwetsbare (thuis)situaties, maar ik zie dat gemeenten en scholen momenteel hun uiterste best doen om hen in beeld te krijgen en oplossingen voor hen te realiseren. Ik onderschrijf de stelling dat we alles op alles moeten zetten om deze kinderen in beeld te krijgen en te bereiken.
Kunt u, naar aanleiding van uw brief van 20 maart jongstleden, nader definiëren wat u verstaat onder kinderen in kwetsbare posities? Welke richtlijn/definitie heeft u gemeenten en scholen meegegeven in de met hen gemaakte afspraken om deze kinderen in beeld te brengen en opvang aan te bieden?
De richtlijn die ik heb mee willen geven, staat verwoord in de aangehaalde brief van 20 maart jongstleden. Ik wil daarbij ruimte geven aan gemeenten en aan scholen om te bepalen welke kinderen extra begeleiding nodig hebben. Zij kennen deze kinderen en weten wat nodig is. Globaal gaat het hier om drie groepen:
Op welke manier ondersteunt u gemeenten en scholen bij het in beeld krijgen en bereiken van kwetsbare kinderen?
Op dit moment zijn de scholen en de gemeenten aan de slag voor deze kinderen. Ik heb hierover nauw contact met de sectorraden en de VNG. Ook de Gelijke Kansen Alliantie heeft veel contact met scholen en gemeenten. Als blijkt dat extra
ondersteuning nodig is, dan wordt die zoveel als mogelijk geboden.
Samen met de VNG, de PO-Raad en de VO-raad monitoren we of de kwetsbare kinderen in beeld zijn en bereikt worden, wat de resultaten zijn van de afspraken hierover en of er signalen of knelpunten zijn.
Kunt u nader definiëren wat u verwacht van de opvang van kinderen van ouders in vitale beroepen en kinderen in kwetsbare en niet veilige situaties? Deelt u de mening dat tijdens deze opvang – zo veel als mogelijk – onderwijs moet worden aangeboden aan deze kinderen? Zo ja, kunt u aangeven of dit momenteel daadwerkelijk door leraren wordt gedaan en toelichten hoe u hier toezicht op houdt?
Het uitgangspunt is om de noodopvang op de eigen school te organiseren, dit heeft uit pedagogisch oogpunt de voorkeur. Als scholen of kinderopvang-instellingen bijvoorbeeld te weinig personeel hebben om noodopvang te accommoderen, dan kunnen kinderen in overleg met de gemeente, andere scholen en kinderopvangorganisaties elders opgevangen worden. Gemeenten hebben hierin een coördinerende rol. Zij moeten ervoor zorgen dat er voldoende aanbod is voor kinderen van ouders die werkzaam zijn in cruciale beroepen.
Er zijn situaties waarin de noodopvang voor kinderen van ouders met cruciale beroepen plaatsvindt op een kinderopvanginstelling. Op deze noodopvang is opvang geen onderwijs, maar er moet wel voor gezorgd worden dat kinderen kunnen meedoen aan het onderwijs op afstand. Als de noodopvang op een kinderopvanglocatie is, dan is het wenselijk dat kinderen daar ook begeleiding krijgen bij het maken van hun huiswerk, dit zou bijvoorbeeld kunnen door het inzetten van onderwijsassistenten. Het is belangrijk dat de eigen leerkracht nauw betrokken blijft bij het lesprogramma (op afstand) van deze leerlingen, ook als dit op een opvanglocatie gebeurt. Ik heb de Kamer hierover inmiddels ook nader geïnformeerd bij brief van 3 april jongstleden.1
Samen met SZW, de VNG, de PO-Raad en de brancheverenigingen kinderopvang wordt wekelijks via de coördinatoren van gemeenten gemonitord hoe de noodopvang verloopt. De resultaten worden wekelijks besproken evenals eventuele signalen en knelpunten die bij een van de partijen binnenkomen.
Bent u bereid aanvragen voor (digitale) hulpmiddelen bij SIVON1 ook na de deadline van 26 maart jongstleden in behandeling te nemen? Zo ja, bent u bereid hier duidelijk over te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om meer aanvragen voor (digitale) hulpmiddelen bij SIVON in behandeling te laten nemen. Ik vind het belangrijk dat alle leerlingen toegang tot onderwijs op afstand hebben. Schoolbesturen hebben in samenwerking met gemeenten en lokale initiatieven in belangrijke mate zelf oplossingen kunnen bieden. Maatschappelijke organisaties als Stichting Leergeld, Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds hebben zich in de afgelopen periode ingezet om leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen waar nodig van devices en internettoegang te voorzien. Aanvullend hierop heeft SIVON voor een door OCW beschikbaar gesteld bedrag van € 2,5 miljoen circa 6.800 devices voor leerlingen gekocht. Deze apparaten worden verdeeld over de schoolbesturen in het po, vo en mbo. Maar er is nog altijd vraag naar devices in verschillende regio’s om leerlingen toegang tot onderwijs op afstand te geven.
Daarom ben ik blij met verschillende initiatieven in de samenleving en van het bedrijfsleven om deze leerlingen te helpen. In het initiatief «allemaal digitaal» slaan de overheid, maatschappelijke organisaties en de ICT-sector de handen ineen om gebruikte laptops in te zamelen, op te knappen en te verdelen over de leerlingen die ze het hardst nodig hebben: https://www.allemaal-digitaal.nl/. Ik werk hierin nauw samen met de Minister van BZK in het kader van zijn aanpak op digitale inclusie, en met onder meer de Alliantie Digitaal Samenleven, de branchevereniging NLdigital, NL2025, de sectorraden in het onderwijs, Kennisnet en SIVON.
Op mijn verzoek inventariseert SIVON de aanvullende behoefte bij scholen. Schoolbesturen kunnen hiervoor een (nieuwe) aanvraag indienen op de website van SIVON: https://www.sivon.nl/laptops-en-tablets-voor-onderwijs-op-afstand/.
Ook de lokale stichtingen Leergeld en het Jeugdeducatiefonds kunnen een aanvraag doen bij SIVON. Hierover hebben SIVON en deze fondsen afspraken gemaakt. De aanvragen worden door SIVON verbonden met de diverse publieke en private initiatieven om gebruikte devices beschikbaar te stellen in het kader van «allemaal digitaal». Ik monitor de komende periode of hiermee in de behoefte kan worden voorzien.
Deelt u de zorg dat, hoe hard iedereen ook werkt om kinderen en hun onderwijs zo min mogelijk te laten lijden onder de corona-crisis, deze periode onverkort zal resulteren in grotere kansenongelijkheid? Zo ja, kunt u toelichten welke consequenties de corona-crisis op de kansengelijkheid dreigt te hebben en welke mogelijke langere termijn maatregelen daar een antwoord op kunnen zijn? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid in kaart te brengen welke mogelijke (lange termijn) effecten deze crisisperiode heeft op de kansengelijkheid?
Ja, deze zorg deel ik. Er zullen verschillen ontstaan tussen kinderen, het ene kind zal meer vorderingen maken dan het andere kind. Dat heeft diverse oorzaken. Voor de ene school is het makkelijker om het onderwijs op afstand goed te organiseren dan voor de andere school. Ook zijn er verschillen tussen de mate waarin ouders in staat zijn om kinderen te helpen met schoolwerk. Dit zal betekenen dat sommige kinderen op achterstand komen te staan. Daar moeten we aandacht voor hebben, nu en straks als de scholen weer open gaan. Ik zal u te zijner tijd informeren over de manier waarop we samen met scholen en gemeenten deze kinderen extra onderwijs en begeleiding aan zullen bieden, ook naar aanleiding van advies van de Onderwijsraad dat ik hierover gevraagd heb.
Regels voor campings en recreatieparken ten aanzien van coronamaatregelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groningse campings gaan open ondanks coronacrisis: «Maar het zijn onzekere tijden»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe en door wie kan het voorschrift van het houden van een afstand van tenminste 1,5 meter van elkaar worden gecontroleerd?
Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid bij mensen zelf. Van campingeigenaren wordt verwacht dat ze de hygiënemaatregelen en de eis van 1,5 meter communiceren en gasten aanspreken als zij zich niet aan de voorschriften houden. Als mensen zich niet aan de voorschriften houden, kunnen gemeentelijke handhavers handhaven op basis van de noodverordening die elke veiligheidsregio heeft vastgesteld.
Een voorzitter van een veiligheidsregio kan besluiten, als hier reden toe is, om specifieke locaties voor publiek te sluiten. Dus ook campings en vakantieparken. Een reden tot sluiting kan zijn dat er door de locatie onvoldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat gasten 1,5 meter afstand kunnen houden. Afstemming tussen de veiligheidsregio’s vindt plaats op verschillende niveaus, zowel in het wekelijkse veiligheidsberaad waar voorzitters samenkomen als in een wekelijks overleg tussen de operationeel leiders van de 25 veiligheidsregio’s.
Hoe dient er te worden omgegaan met het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes, zoals voor sanitaire voorzieningen?
Voor gemeenschappelijke ruimtes gelden de algemene voorschriften van 1,5 meter afstand en geen groepsvorming van meer dan 2 personen. Daarnaast is per 31 maart 2020 besloten dat gemeenschappelijke was-, toilet- en douchevoorzieningen in vakantie- en recreatieparken gesloten dienen te worden.
Kent u signalen dat mensen uit het zuiden en midden van het land uitwijken naar campings en recreatiewoningen in het noorden van het land? Zo ja, wat kunnen de gevolgen daarvan zijn voor de verdere verspreiding van het coronavirus en hoe kunt u deze bewegingen tegengaan?
Zoals in de brief2 van 3 april jl. nogmaals is benadrukt, blijft het devies: blijf zo veel mogelijk binnen. Haal af en toe een frisse neus, maar ga niet reizen. Op de campings gelden algemene maatregelen die in het hele land gelden om verspreiding van het virus te voorkomen. Indien gasten zich niet aan de voorschriften houden. lopen zij risico op een boete. Een voorzitter van een veiligheidsregio kan besluiten, als hier reden toe is, om specifieke locaties voor publiek te sluiten. Dus ook campings en vakantieparken.
Hoe groot is het risico dat het coronavirus zich verder kan verspreiden doordat de bezetting van recreatiewoningen na kort gebruik steeds wisselt?
De belangrijkste besmettingsroutes zijn overdracht via druppels door niezen/hoesten, daarna komt besmetting rechtstreeks via de handen. De kans dat men ziek wordt door overdracht via het aanraken of vastpakken van spullen of oppervlakken is klein. Het grondig reinigen met water en zeep en het grondig luchten van recreatiewoningen gaat verdere verspreiding van het virus tegen. Schoonmakers kunnen dit doen met handschoenen aan of door regelmatig handen te wassen en niet met de handen het gezicht aan te raken.
Zijn de richtlijnen ten aanzien van de preventie van corona voor de camping- en recreatiewoningbranche helder? Zo ja, is deze branche daarvan voldoende op de hoogte? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat hier verbetering in komt?
De adviezen en maatregelen worden breed gecommuniceerd via verschillende overheidskanalen, zoals via rijksoverheid.nl en de publiekscampagne, «Alleen samen krijgen we corona onder controle», die op 25 maart jl. is gestart. De brancheverenigingen heb ik op de hoogte gesteld van de voorschriften.
De positie van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten vrezen ontslag, besmetting en reisbeperkingen door corona»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het geschetste beeld dat sommige werkgevers hun werknemers testen op koorts, niet laten werken indien er sprake is van koorts, maar wel met alle andere medewerkers weer naar huis sturen aan het einde van de dag? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zeker in deze tijd is het van belang dat een werkgever zieke mensen niet laat doorwerken, maar een werknemer de ruimte en tijd geeft om te herstellen, zodat deze na herstel weer gezond aan het werk kan en bovendien een besmetting van andere werknemers kan worden voorkomen. De richtlijnen hierover van het RIVM zijn helder: werknemers dienen thuis te blijven bij ziekte- en verkoudheidsverschijnselen. Werkgevers mogen hun personeel niet controleren op corona. Alleen een (bedrijfs-)arts mag werknemers daarop controleren. Wanneer werkgevers vervoer van en naar huis voor werknemers verzorgen, moet dit volgens de richtlijnen van het RIVM gebeuren om te voorkomen dat een mogelijke besmetting zich verspreidt onder de werknemers.
Waar kunnen mensen zich melden als zij niet onder veilige omstandigheden kunnen werken of verblijven en hun werkgever geen maatregelen treft om daar verandering in te brengen?
Het is van algemeen belang dat de richtlijnen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Indien nodig, kunnen meldingen ook worden doorgeleid naar andere instanties, zoals bijvoorbeeld gemeentes.
Wat is uw eerste inschatting van hoeveel arbeidsmigranten en uitzendkrachten, ondanks het aangekondigde economisch pakket, toch hun baan verliezen?
Volgens een recent onderzoek van de CNV2 zijn er veel uitzendkrachten die als gevolg van de crisis helaas hun baan in onder andere de horeca, de detailhandel en de industrie hebben verloren. Het is echter nog te vroeg om concrete uitspraken over de aantallen getroffen arbeidsmigranten te kunnen doen. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat terwijl sommige sectoren een krimp ervaren, er bij andere sectoren zoals de logistiek en de glas- en tuinbouw juist een grote vraag naar personeel bestaat. Voor veel arbeidsmigranten en uitzendkrachten zou dit dus kunnen betekenen dat ze bij een andere werkgever aan de slag kunnen gaan waar hun inzet op dit moment hard nodig is.
Hoe lang kunnen arbeidsmigranten als zij geen werk meer hebben nog gebruik maken van hun huisvesting?
Hoelang iemand in een woning mag verblijven hangt af van zijn of haar huurcontract. Sommige arbeidsmigranten zijn voor zowel hun werk als hun woning afhankelijk van hun werkgever. Ik vraag werkgevers hun verantwoordelijkheid te nemen en goed te zorgen voor de gezondheid van arbeidsmigranten. In lijn met de oproep van het kabinet om de komende tijd goed voor elkaar te zorgen, houdt dit bijvoorbeeld in dat werkgevers arbeidsmigranten niet op straat moeten zetten als het werk stopt of wanneer ze ziek worden.
Heeft u een beeld van hoeveel arbeidsmigranten op dit moment op straat zijn gezet, hoeveel arbeidsmigranten naar huis zijn gereisd en hoeveel arbeidsmigranten in Nederland zijn zonder huisvesting?
Hoewel deze ontwikkelingen onze continue aandacht hebben, zijn er op dit moment geen eenduidige cijfers over het aantal arbeidsmigranten die naar huis zijn gereisd of die als gevolg van de coronacrisis hun huisvesting kwijt zijn geraakt. Wel kan ik aangeven dat de richtlijn voor maatschappelijke opvang per 27 maart jl. is aangepast3, waardoor de noodopvang bij centrumgemeenten nu ook open wordt gesteld voor kwetsbare groepen zoals arbeidsmigranten die normaliter daar niet voor in aanmerking zouden komen.
Bent u bereid om met uitzendwerkgevers in gesprek te gaan over het eventueel langer aanbieden van huisvesting, ook als er geen werk is?
Op verschillende niveaus zijn er contacten tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de uitzendbranche over de gevolgen van het coronavirus voor arbeidsmigranten, waarbij ook het aanbieden van huisvesting, ook als er geen werk is, aan de orde komt.
Wat kunnen gemeenten doen om deze mensen eventueel op te vangen?
Er wordt op dit moment samengewerkt met werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en ambassades om de problemen die nu ontstaan voor arbeidsmigranten en werkgevers, zo goed mogelijk aan te pakken en waar nodig handhavend op te treden. Naast gebruik te maken van de eerder genoemde aangepaste richtlijn voor maatschappelijke opvang, waardoor de noodopvang bij centrumgemeenten nu ook open wordt gesteld voor arbeidsmigranten die normaliter daar niet in aanmerking voor komen, zijn er ook andere acties die gemeenten kunnen ondernemen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld in overleg treden met hotels of vakantieparken om de leegstaande kamers, huizen of caravans ter beschikking te stellen aan arbeidsmigranten. Het kabinet monitort de ontwikkelingen en beziet of er extra stappen nodig zijn.
Kunnen arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa als zij dat willen op dit moment nog naar huis reizen?
De Europese Commissie heeft een mededeling met richtsnoeren betreffende de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19 uitgebracht4. Hierin wordt beschreven hoe lidstaten van de Europese Unie gedurende de COVID-19 crisis om zouden moeten gaan met werknemers die werken in een ander land dan waar zij wonen. Uiteraard staan lidstaten met elkaar in contact hierover. De Commissie acht het van belang dat deze werkenden, zeker als zij werkzaam zijn in vitale beroepen5 zonder belemmeringen de grenzen kunnen passeren om hun werkzaamheden uit te voeren. Dat betekent ook dat zij terug moeten kunnen keren. Daarbij mag niet gediscrimineerd worden tussen eigen burgers en inwoners uit andere lidstaten. Uiteraard kunnen lidstaten bij terugkeer verzoeken aan personen om in quarantaine te gaan. Het kabinet onderschrijft het uitgangspunt van de Europese Commissie dat mobiele werkenden van en naar hun werkplek moeten kunnen reizen, zeker als zij werkzaam zijn in vitale beroepen. Snelle, volledige en eenduidige implementatie van deze richtsnoeren is gewenst.
Deelt u het beeld dat er grote tekorten zullen ontstaan bij de oogst de komende maanden als er een tekort aan arbeidsmigranten ontstaat?2 In hoeverre wordt hier binnen het kabinet over gesproken? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Dit beeld ligt mijns inziens genuanceerder. Hoewel het voor een aantal seizoenarbeiders in de agrarische sector door de crisis momenteel lastig, of zelfs onmogelijk is om naar Nederland te komen, ziet de Glastuinbouw Nederland juist een ruim aanbod van arbeidskrachten die zich al in Nederland bevinden. Ook Nederlanders die (tijdelijk) geen werk hebben, melden zich om bij de oogst te helpen. Zowel individuele medewerkers als uitzendbureaus maken goed gebruik van bemiddelingsplatforms7. Ook telers die daar gebruik van maken zijn enthousiast en positief over de snelheid waarmee de ontwikkeling van de platforms tot stand is gekomen.
In hoeverre zijn deze werkzaamheden mogelijk met inachtneming van de huidige voorschriften van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Het is van algemeen belang dat de richtlijnen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, ook op de werkvloer. Op grond van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Het Ministerie van SZW is in gesprek met sociale partners om te kijken hoe de RIVM-richtlijnen goed kunnen worden toegepast in woon-, werk- en reissituaties. Daarnaast treffen werkgevers maatregelen om de werkplek en de huisvestingslocatie zo in te richten dat de kans op besmetting zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Heeft u een beeld van hoe het nu staat met het initiatief van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) helponsoogsten.nl?
De twee bemiddelingsplatforms, helponsoogsten.nl en werkenindelandentuinbouw.nl, bestaan nu ongeveer twee weken. Volgens LTO worden via de platforms inmiddels 7.000 arbeidskrachten aangeboden. Dit betreft individuele medewerkers, uitzendkrachten en in beperkte mate personen die via collegiale in- en uitleen aan het werk gaan. Er zijn ook ongeveer 170 ondernemers geregistreerd die werknemers zoeken. De platforms voorzien er in dat regionaal kan worden gezocht. De eerste matches zijn inmiddels gerealiseerd en volgens de LTO zijn individuele telers die gebruik maken van deze platforms enthousiast en positief over de snelheid waarmee de ontwikkeling van de platforms tot stand is gekomen.
Op welke manier kunnen de mensen die nu mogelijk hun baan verliezen, of niet aan het werk kunnen door de coronacrisis, bijvoorbeeld in de horeca, worden ingezet?
Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW).
Mensen die onverhoopt als gevolg van de coronacrisis toch hun baan verliezen, kunnen solliciteren in andere sectoren waar er op dit moment door de crisis juist tekorten zijn ontstaan. Voorbeelden van zulke sectoren zijn de glas-, land- en tuinbouw, maar ook de logistiek.
Wat zijn de mogelijkheden om, als er gebruik wordt gemaakt van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), bij een andere werkgever aan de slag te gaan waar tekorten zijn?
In de NOW worden werkgevers opgeroepen om werknemers, ongeacht de contractvorm, zo veel mogelijk in dienst te houden en hun loon door te blijven betalen. Uiteraard blijft de mogelijkheid voor werknemers open om van baan te veranderen en naar een andere sector te gaan, rekening houdend met de eventuele voorwaarden en/of opzegtermijnen in hun arbeidscontract.
Welke rol kunnen het UWV en de uitzendkoepels spelen bij het matchen van mensen uit sectoren waarin nu geen werk is, met sectoren waar de tekorten de komende weken steeds groter zullen worden?
Zowel het UWV als uitzendkoepels en individuele uitzendorganisaties leveren een belangrijke bijdrage aan het koppelen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zeker in sectoren waar de tekorten door de coronacrisis zijn toegenomen. Zo is bijvoorbeeld UWV Werkbedrijf bezig snel de omslag te maken om aan deze vraag te kunnen voldoen. Belangrijk te benoemen is ook de ondersteuning die uitzendkoepels aan hun leden bieden om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen.
Daarnaast gaan VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO raad en de Ministeries van SZW en OCW aan de slag om snel matches mogelijk te maken voor de cruciale beroepen. De partijen hebben het platform www.NLwerktdoor.nl opgezet, waar werkgevers met hun vraag naar personeel in (cruciale) functies naar toe kunnen gaan en dat meerdere regionale en sectorale initiatieven met elkaar verbindt. Vanuit dit platform wordt de vraag van werkgevers doorgeleid naar de loketten/instanties waar ze terecht kunnen, zodat er in de arbeidsmarktregio’s en branches snelle matches tot stand komen.
Mogelijke ondersteuning van AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers die in de knel komen door de coronacrisis |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt geen gebruik kunnen maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), en daardoor niet in aanmerking kunnen komen voor tijdelijke inkomensondersteuning tot aan het sociaal minimum, en het aanvragen van een lening voor bedrijfskapitaal?1
Het klopt dat zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning op grond van de Tozo. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – wel in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Dit is geregeld in de Tijdelijke regeling overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers van 29 april jl.
Waarom geldt deze regeling niet na de pensioengerechtigde leeftijd?
Pensioengerechtigden die nog actief zijn als zelfstandige, kunnen als gevolg van de coronacrisis worden geconfronteerd met een verlies van inkomsten uit hun onderneming. Echter, zij zijn aangewezen op het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en waar nodig op algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Het reguliere vangnet van de AIO, dat in voorkomende gevallen reeds een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum garandeert, is naar mijn oordeel ook in deze tijd van coronacrisis een adequaat vangnet. Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen om die reden niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Is dit onderscheid op grond van leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik van oordeel dat voor zelfstandigen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een adequaat vangnet is van AOW en AIO, waardoor een inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is gegarandeerd. Dit vangnet geldt voor alle personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, niet voor personen buiten die leeftijdsgroep. Om die reden is het onderscheid naar leeftijd gerechtvaardigd en geoorloofd.
De aanwezigheid van een adequaat vangnet met een gegarandeerde inkomensaanvulling tot het sociaal minimum is ook een van de redenen waarom bestaande ontvangers van algemene bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 categorisch zijn uitgesloten van het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo.
Kunnen gevestigde zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben niet óók in de knel komen door de coronacrisis, waarbij hun inkomen onder het sociaal minimum raakt? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandig ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt kunnen als gevolg van de coronacrisis te maken krijgen met een inkomensdaling tot onder het sociaal minimum. Dit is afhankelijk van de hoogte van het AOW-pensioen en de overige inkomsten. Als een AOW-gerechtigde onder het sociaal minimum komt, kan recht ontstaan op bijstand in de vorm van een AIO. De AIO kent wel een vermogens- en partnertoets. De AIO kan worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank.
Waar kan een pensioengerechtigde zelfstandig ondernemer met jongere partner terecht voor ondersteuning, indien zijn inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum terecht komt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Vindt u het niet nodig om de economische activiteit van pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis, door ook hen in de gelegenheid te stellen onder de voorwaarden van de Tozo een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen tot een maximum van 10.517 euro? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, komen niet in aanmerking voor bijstand voor levensonderhoud. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Zelfstandige ondernemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen – indien zij aan de voorwaarden van de Tozo voldoen – in aanmerking komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Biedt de overheid nog andere mogelijkheden aan pensioengerechtigde zelfstandig ondernemers om hun ondernemerschap te beschermen tegen de gevolgen van de coronacrisis? Zo ja welke? Zo niet, waarom niet?
Het door gemeenten en zorgverzekeraars (niet) doorbetalen van zorgaanbieders die als gevolg van de coronacrisis bijvoorbeeld geconfronteerd worden met ‘afbestelde’ zorg en ondersteuning |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat erop ingezet moet worden dat zorgaanbieders in deze periode als gevolg van de coronacrisis niet gedwongen worden hun werkzaamheden te staken met alle gevolgen van dien voor de continuïteit van zorg?
Ik ben het hier zeer mee eens. Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders en professionals in deze uitzonderlijke tijden hun werk kunnen voortzetten. Allereerst op de reguliere wijze waar mogelijk, maar desnoods met creativiteit en op alternatieve wijze waar nodig. We hebben alle professionals nodig in deze bijzondere tijd, op hun huidige functie dan wel op plaatsen waar zij het meest nodig zijn. Onze inzet daarbij is dat de beschikbaarheid en continuïteit van de zorg en ondersteuning op korte en langere termijn zo goed mogelijk geborgd worden.
Ik heb de afgelopen anderhalve week constructief overleg gevoerd met de zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten om over de financiële gevolgen van de crisis zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid aan zorgaanbieders en zorgverleners te kunnen bieden. Bij de maatregelen staat steeds voorop dat we de zorg op korte termijn in staat willen blijven stellen om te doen wat nodig is en daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg en ondersteuning te borgen.
Dit heeft geresulteerd in brieven van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de basisinfrastructuur (17 maart jl.), van de zorgkantoren aan de zorgaanbieders in de langdurige zorg (23 maart jl.), in afspraken met de VNG (25 maart jl.) en in een brief van de zorgverzekeraars aan de zorgaanbieders in de Zvw met wie zij een contractuele relatie hebben (25 maart jl.). De daarin opgenomen maatregelen geven zorgaanbieders zekerheid tot in elk geval 1 juni dat hun liquiditeit op peil blijft en dat zij zullen worden gecompenseerd voor de (meer)kosten die direct samenhangen met de coronacrisis.
Waar dat nodig is, kunnen zorgaanbieders in de basisinfrastructuur zorg, de langdurige zorg, het sociaal domein en de verdere curatieve zorg in overleg gaan met zorgverzekeraars, zorgkantoren respectievelijk gemeenten om afspraken te maken over de financiering van hun omzet.
Hoe deze afspraken er per sector precies uit zullen zien wordt momenteel in alle details uitgewerkt.
Bent u bekend met geluiden dat, hoewel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) hebben aangegeven dat zorgaanbieders, ook indien zij bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een teruglopende zorgvraag omdat cliënten zorg «afbestellen», moeten worden doorbetaald, dit in de praktijk niet altijd gebeurt waardoor zorgaanbieders dreigen om te vallen en de continuïteit van zorg in gevaar komt?1
De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde zorgaanbieders door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie wordt geleverd.2 Het Rijk heeft deze oproep kracht bijgezet door op 25 maart jl., in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten gedaan om hun zorgaanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte te bieden, van 1 maart 2020 tot in elk geval 1 juni 20203. Zorgaanbieders hebben dat nodig om in deze fase van de crisis continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen en professionals in te zetten daar waar ze het nu het meest nodig is. Ook blijft zo voldoende capaciteit beschikbaar voor toekomstige jeugdzorg en ondersteuning.
Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en ondersteuning tijdelijk feitelijk kunnen afwijken van de normale situatie. Het is nu van belang dat de financiering van de omzet onverminderd plaatsvindt, zoals die contractueel overeengekomen was dan wel een zo goed mogelijke inschatting daarvan. Met als doel acute liquiditeitsproblemen te voorkomen en de gevolgen van de corona-crisis voor de financiële positie in 2020 van deze zorgaanbieders te neutraliseren, zodat de zorgcontinuïteit gewaarborgd blijft. Van zorgaanbieders wordt verwacht dat zij zich inspannen om de professionele inzet zo goed mogelijk te benutten (binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar de acute behoeften bestaat), en daarmee de eventuele omzetdaling te beperken. Gemeenten zullen dat bevorderen door daarover actief in gesprek te gaan met de zorgaanbieders. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten en zorgaanbieders tot goede afspraken hierover zullen komen. Op korte termijn wordt met de VNG uitwerking gegeven aan een handreiking die ingaat op welke wijze gemeenten en zorgaanbieders de financiering (tot initieel 1 juni 2020) vorm kunnen geven.
Zorgverzekeraars hebben aan zorgaanbieders die direct met coronapatiënten te maken hebben op 17 maart een brief geschreven waarin ze aangeven dat de extra kosten die zij maken vergoed zullen worden. Op 25 maart hebben zorgverzekeraars een brief gestuurd aan de verschillende brancheverenigingen in de curatieve zorg waarmee zij op hoofdlijnen aangeven hoe zij zorgaanbieders met een contract gaan ondersteunen in deze corona crisis. Het gaat daarbij om drie onderwerpen: 1) vergoeden van extra kosten vanwege corona, 2) verschaffen van liquiditeit, en 3) het optimaal inzetten van mensen en middelen en het dempen van vraag/omzetuitval. Voor de periode 1 maart tot 1 juni willen zij zorgaanbieders die in financiële problemen dreigen te komen ondersteunen d.m.v. een liquiditeitsbijdrage of een continuïteitsbijdrage. Extra kosten die zorgaanbieders in verband met de coronacrisis moeten maken, kunnen worden gedeclareerd. De precieze uitwerking wordt nu opgepakt. Voor mij staat de continuïteit van zorg centraal. De middelen voor de zorg die we daarvoor beschikbaar hebben, moeten daarvoor worden ingezet. De brief van 25 maart geeft een eerste richting, maar nadere uitwerking volgt.
Mij zijn geen signalen bekend dat zorgverzekeraars standpunten hebben ingenomen naar zorgaanbieders die afwijken van de teksten uit de bovengenoemde brieven. Wel zijn er vragen over de uitwerking die nog enige tijd vragen. Mijn ministerie is daarbij betrokken.
Voor zorgaanbieders zonder contract geven de zorgverzekeraars aan dat zij in de komende periode waar nodig en mogelijk met nadere voorstellen komen. Wat VWS betreft is dit onderdeel van de nadere uitwerking en geven zorgverzekeraars ook aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders duidelijkheid waar zij wel of niet op kunnen rekenen. Wij zullen hier ook aandacht voor vragen bij de zorgverzekeraars. De rijksbrede regelingen zijn een vangnet daaronder.
Indien u vraag 2 bevestigend heeft beantwoord, bent u dan bereid om zorgverzekeraars op een en ander aan te spreken en te zorgen dat doorbetaling plaatsvindt zoals aangegeven? Bent u in dat geval ook bereid gemeenten op een en ander aan te spreken, zodat de continuïteit van zorg wordt gewaarborgd?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken.
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om de continuïteit van zorg en ondersteuning, onder alle omstandigheden – dus nu ook ten tijde van de coronacrisis – te waarborgen. We zien gelukkig dat veel gemeenten al in overleg zijn met hun zorgaanbieders om dit in de praktijk ook vorm te geven. Mocht blijken dat gemeenten dit niet of in onvoldoende mate doen en er in dit opzicht sprake is van taakverwaarlozing, dan zal het instrumentarium van interbestuurlijk toezicht worden ingezet.
Bent u bereid zorgverzekeraars erop aan te spreken dat zij eenzelfde beleid op dezelfde wijze uitvoeren ten aanzien van zogenaamde «ongecontracteerde» zorgaanbieders, nu het omvallen daarvan evengoed de continuïteit van zorg in gevaar brengt?
Ik ben op dit moment nog met zorgverzekeraars in gesprek over hoe hun regelingen voor zorgaanbieders eruit gaan zien en hoe we deze vervolgens kunnen uitwerken. Hoe er wordt omgegaan met niet-gecontracteerde zorgaanbieders is onderdeel van dit gesprek.
Bent u bereid gemeenten te compenseren voor de door hen als gevolg van de coronacrisis te maken extra kosten (bijvoorbeeld ook voor het veilig kunnen doen plaatsvinden van maatschappelijke opvang)?
De verlening van zorg en ondersteuning zal bij zorgaanbieders tot meerkosten als gevolg van de coronacrisis kunnen leiden, in het bijzonder door het volgen van de richtlijnen van het RIVM. De meerkosten die direct voortkomen uit het volgen van deze maatregelen zullen vergoed worden. De afspraken met de VNG als genoemd onder 1 gelden breed voor alle voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg, dus ook voor de maatschappelijke opvang. Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun zorgaanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona.
Wilt u bevestigen dat ook zorgaanbieders gebruik kunnen maken van het noodpakket aan maatregelen voor bedrijven en zelfstandig ondernemers dat het kabinet onlangs heeft bekend gemaakt?
De huisvesting van arbeidsmigranten tijdens de coronacrisis |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat arbeidsmigranten vrezen voor ontslag, besmetting en reisbeperkingen door corona?1
Ik begrijp de zorgen van arbeidsmigranten in deze onzekere en snel veranderende tijden. Veel arbeidsmigranten werken in sectoren zoals de land- en tuinbouw of in de logistiek. Hun inzet is van groot belang voor de vitale processen in ons land. Het is een noodzaak dat te allen tijde de voorzorgsmaatregelen van de rijksoverheid worden toegepast.
Hoeveel arbeidsmigranten wonen op dit moment op plaatsen waar het onmogelijk is om de bevolen afstand van anderhalve meter aan te houden, zoals gedeelde slaapkamers of stacaravans?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoe is het mogelijk dat de huisvesting, het vervoer en de werkomstandigheden van arbeidsmigranten niet voldoen aan de maatregelen van het RIVM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in ieders belang dat iedereen zo gezond en veilig mogelijk kan wonen, werken en reizen. Werkgevers, huisvesters en uitzendbureaus hebben een gedeelde verantwoordelijkheid om de maatregelen van het RIVM zo goed mogelijk te implementeren om besmettingsgevaar te voorkomen. Het is voor iedereen een grote uitdaging om de maatregelen zo goed mogelijk door te voeren en tegelijkertijd de vitale processen draaiende te houden.
Wij vragen werkgevers hun verantwoordelijkheid te nemen en goed te zorgen voor de gezondheid van arbeidsmigranten, door hen bijvoorbeeld niet op straat te zetten als het werk stopt of de arbeidsmigrant ziek wordt. Dit in lijn met de oproep van het kabinet om de komende tijd goed voor elkaar te zorgen.
Zijn inmiddels alle arbeidsmigranten in ons land op de juiste wijzen geïnformeerd over de gevaren van en de maatregelen omtrent het coronavirus, waar in eerdere Kamervragen om is gevraagd? Zo nee, waarom niet aangezien de volksgezondheid op het spel staat?2
De voorzorgsmaatregelen die gelden vanuit de rijksoverheid zijn in de vorm van posters en flyers beschikbaar in diverse talen, waaronder in het Engels, Pools, Spaans, Turks, Arabisch en Papiamento. 3 Deze informatie wordt middels sociale mediacampagnes verspreid onder diverse doelgroepen, waaronder arbeidsmigranten. De meest gestelde vragen en antwoorden over corona en de gevolgen voor werknemers worden op dit moment vertaald ten behoeve van arbeidsmigranten.
Het Ministerie van SZW verspreidt daarnaast de antwoorden op veel gestelde vragen over de situatie van arbeidsmigranten en het coronavirus, in overeenstemming met de informatie die te vinden is op rijksoverheid.nl en in afstemming met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Deze informatie wordt gedeeld met sociale partners en gemeenten die veel met arbeidsmigranten te maken hebben en gaat in op de vragen rondom de situatie van arbeidsmigranten. De informatie wordt tevens vertaald en onder ambassades verspreid van de thuislanden van veel arbeidsmigranten.
Waar kunnen arbeidsmigranten terecht als zij – al dan niet gedwongen- moeten werken en leven in omstandigheden die niet voldoen aan de richtlijnen van het RIVM en zijn of worden arbeidsmigranten op deze mogelijkheid gewezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel de Inspectie SZW (ISZW) verantwoordelijk is voor toezicht op onder andere de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), vallen de bijzondere voorzorgsmaatregelen van het RIVM niet onder de inspectiebevoegdheden van de ISZW. Op grond van de Arbowet moet de werkgever de risico’s en gevaren voor de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk voorkomen of beperken. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien de Inspectie SZW meldingen ontvangt zal per geval worden bekeken wat met de melding kan worden gedaan. Zo kan de Inspectie zelf actie ondernemen, bijvoorbeeld door de werkgever aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid. Meldingen kunnen ook worden doorgeleid naar andere instanties, zoals bijvoorbeeld de gemeente als het gaat om handhaving van de 1,5 meter afstand.
Wat gebeurt er als arbeidsmigranten van dezelfde persoon of hetzelfde bedrijf afhankelijk zijn voor werk en huisvesting, en deze mensen hun baan verliezen tijdens de coronacrisis? Worden deze mensen dan dakloos en waar kunnen zij dan heen?
De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten4, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.
Het kabinet roept allereerst werkgevers op om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier ook een verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kan de gemeente onder bepaalde voorwaarde tijdelijk onderdak bieden.
Op welke wijze(n) gaat u ervoor zorgen dat arbeidsmigranten zo snel mogelijk veilig zijn tijdens de coronacrisis, zowel op hun werk als in hun (tijdelijke) huis?
Het is van groot belang dat te allen tijde de richtlijnen van het RIVM worden gehanteerd. Zowel op de werkplaats, als op de huisvestingslocatie en in het gezamenlijke vervoer. Het kabinet zet in op voorlichting van de RIVM-richtlijnen en communicatie in verschillende talen. Daarnaast kunnen werkgevers, huisvesters en gemeenten maatregelen treffen om de werkplek en de huisvestingslocatie zo in te richten dat de kans op besmetting zo klein mogelijk wordt gemaakt. Alleen samen krijgen we het coronavirus in Nederland onder controle.
Er wordt samengewerkt met werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en ambassades om de problemen die nu ontstaan voor arbeidsmigranten en werkgevers, zo goed mogelijk aan te pakken en waar mogelijk te handhaven. Het kabinet monitort de ontwikkelingen en beziet of er extra stappen nodig zijn.
Is of wordt bij sluiting van locaties zoals vakantieparken, waar bewoners als bezoekers geen anderhalve meter afstand kunnen houden, voor alle bewoners passende en betaalbare, vervangende woonruimte geregeld? Voor welke locaties geldt deze maatregel van directe sluiting nog meer?3
Veiligheidsregio’s kunnen op basis van de noodverordening COVI-10 recreatieve locaties sluiten en een verbod op recreatief nachtverblijf afvaardigen. In de noodverordeningen zijn uitzonderinggronden opgenomen zodat al dan niet tijdelijke bewoners voor wie deze locatie het hoofdverblijf is hier kunnen blijven. Wij roepen de veiligheidsregio’s dan ook nadrukkelijk op om deze uitzonderingsgronden ruimhartig toe te passen en te zorgen dat mensen in een veilig recreatieobject met eigen voorzieningen kunnen blijven wonen tijdens deze crisis. Als dat niet kan omdat er een onveilige situatie is, dan dient de gemeente te ondersteunen bij het vinden van alternatieve huisvesting.
Deelt u de mening dat het onmenselijk, onwenselijk en onverstandig is om mensen gedurende de coronacrisis op straat te zetten, vanwege het gevaar op besmetting en verspreiding van het virus?
Ik ben van mening dat er gedurende deze crisis niemand op straat moet belanden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen mensen dakloos worden tijdens de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Samen met verhuurders heeft het kabinet afspraken gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis6. Ook zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het met een spoedwet mogelijk maken om tijdelijke contracten te verlengen voor een korte periode. Deze wet is op 6 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend.
Het bericht dat lokale en regionale kranten steun zoeken om de coronacrisis te overleven |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe duidt u de huidige economische omstandigheden voor lokale en regionale kranten die geraakt worden door de coronacrisis?1
Ik constateer op basis van brieven van en gesprekken met meerdere mediaorganisaties dat organisaties in de mediasector sinds medio maart een grote terugval van advertentie-inkomsten ervaren. Deze terugval vindt plaats bij publieke en private partijen, van televisie tot dagblad en van landelijk tot regionaal en lokaal niveau. Tegelijkertijd zien mediaorganisaties – en zeker nieuwsmedia – hun bereik vaak groeien. De inkomsten lopen dus terug, terwijl de vraag en kosten veelal toenemen.
Dit raakt met name huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen hard. Deze mediaorganisaties hebben vaak (zeer) beperkte reserves en zijn grotendeels direct afhankelijk van reclame-inkomsten. De continuïteit van de nieuwsvoorziening door deze organisaties komt hierdoor direct in gevaar.
Daarom kondig ik in mijn Kamerbrief van 7 april jl.2 het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds) aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Voor de nadere beschrijving en onderbouwing van het Steunfonds verwijs ik naar de genoemde Kamerbrief.
Hoeveel lokale en regionale kranten hebben zich sinds de uitbraak van het coronavirus al gemeld bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de inschatting van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) dat voor sommige krantenbedrijven 10% omzetverlies al de nekslag kan zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om lokale en regionale kranten indien nodig te ondersteunen om faillissementen van deze belangrijke controleurs van de lokale en regionale democratie te redden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om hier voorwaarden aan te stellen, zoals het niet aan de dijk zetten van freelancers, zoals de NDC Mediagroep wel heeft gedaan?2
In mijn Kamerbrief van 7 april tref ik coulancemaatregelen voor de mediasector en kondig ik het Steunfonds aan voor de huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen. Met deze aanpak kan een groot aantal kleinere organisaties snel toegang krijgen tot steun opdat zij hun werkzaamheden kunnen continueren. Gezien het type organisaties waar het Steunfonds zich op richt en de omvang van de verleende ondersteuning per organisatie zijn voorwaarden ten aanzien van winstuitkeringen mijns inziens niet aan de orde.
Om misbruik tegen te gaan, wordt de bijdrage in de vorm van een krediet toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie (en hoeft deze niet terugbetaald te worden).
Ik verwacht daarbij wel van partijen die toegang zoeken tot het Steunfonds dat zij integer handelen in deze uitzonderlijke tijd.
Bent u bereid om met de eigenaars van lokale en regionale kranten afspraken te maken over eventuele toekomstige winstuitkeringen aan aandeelhouders wanneer zij voor steun aankloppen? Deelt u de mening dat het geen pas geeft wanneer media aankloppen voor financiële steun, wanneer zij mensen ontslaan, freelancers aan de dijk zetten of in de nabije toekomst weer winst uitkeren aan hun aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben u ook al berichten bereikt over financiële problemen bij regionale, lokale en streekomroepen?
Juist tijdens deze coronacrisis is goede, betrouwbare en toegankelijke informatie van levensbelang. Regionale omroepen, lokale omroepen en streekomroepen voorzien daar in. Ik constateer in mijn Kamerbrief van 7 april jl. dat de continuïteit van de informatievoorziening door lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) direct onder druk staat door de huidige krimp van de advertentiemarkt als gevolg van de coronacrisis. Daarom kunnen lokale publieke omroepen (waaronder streekomroepen) straks terecht bij het Steunfonds dat ik in die Kamerbrief aankondig. Op basis van de huidige beschikbare informatie heb ik geen reden om aan te nemen dat de continuïteit van de informatievoorziening door regionale publieke omroepen onder druk staat als gevolg van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat deze omroepen eenzelfde cruciale functie vervullen als de lokale en regionale kranten en dus ook ondersteuning van de overheid verdienen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met deze omroepen afspraken te maken voor benodigde ondersteuning, met inachtneming van dezelfde voorwaarden, zoals geformuleerd in vraag 5 en 6?
Zie antwoord vraag 7.
Het sluiten van de Nederlandse kolencentrales |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet onderzoekt versnelde sluiting van kolencentrales»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het hypocrisie ten top is dat er in Nederland vanuit klimaathysterie een handjevol kolencentrales – die overigens behoren tot de modernste en schoonste ter wereld – zal worden gesloten, terwijl elders in de wereld, zoals in China, India en Indonesië, massaal nieuwe kolencentrales worden bijgebouwd?
Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ook maatregelen rondom de kolencentrales worden hierin meegewogen. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Wel kan ik aangeven dat de inschatting is dat wanneer afzonderlijk gekeken wordt naar de wet verbod op het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie, dit slechts een klein effect zal hebben op de ontwikkeling van de gemiddelde temperatuur op aarde.
Het kabinet vindt het belangrijk – en heeft zich juridisch daartoe verplicht – om ook nationaal zijn bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelen van de Overeenkomst van Parijs en wil dat op nationaal niveau doen door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 (t.o.v. 1990). De wet verbod op kolen levert hier een belangrijke bijdrage aan. Het verbod op kolen is op nationaal niveau een van de effectievere maatregelen om CO2-reductie te bereiken.
Deelt u de conclusie dat áls het sluiten van de Nederlandse kolencentrales al van invloed zou zijn op het klimaat, dat «klimaateffect» elders ter wereld met een niet eens fatsoenlijk uit te rekenen factor volstrekt en compleet teniet wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van grootheidswaan getuigt te denken dat het klimaatbeleid van Nederland – dat verantwoordelijk is voor een luttele 0,35% van de totale wereldwijde CO2-uitstoot – enig verschil zal maken? Hoeveel effect heeft het sluiten van die paar Nederlandse kolencentrales op de wereldwijde temperatuurontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wilt u onze betrouwbare, stabiele energievoorziening moedwillig kapotmaken en verruilen voor onbetrouwbare, weersafhankelijke elektriciteitsopwekking middels windturbines en zonnepanelen? Deelt u de mening dat als je in Nederland ergens vooral niet op kunt vertrouwen, dat dit het weer is... en uiteraard de klimaatwaanzin van het kabinet?
Het kabinet streeft ernaar om in 2030 de broeikasgassen in Nederland met 49% te reduceren ten opzichte van 1990. Dit doel is tevens in de Klimaatwet vastgelegd, als stap op weg naar 95% reductie in 2050.
Het is mogelijk om de transitie te maken naar een duurzame energievoorziening met behoud van leveringszekerheid van elektriciteit. Belangrijk daarbij zijn de ontwikkeling van opslag, vraagsturing en het realiseren van CO2-vrij regelbaar vermogen. TenneT monitort de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland en deze is volgens de meest recente monitor momenteel op orde.
Wat is uw reactie op de waarschuwingen van Tennet dat door het sluiten van de kolencentrales het regelbare vermogen verdwijnt, dat zonne- en windenergie grote uitdagingen voor de leveringszekerheid oplevert en dat niet uitgesloten kan worden dat bij een tekort aan elektriciteit bedrijven of complete regio’s moeten worden afgeschakeld?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het te absurd voor woorden is dat onze solide energie-infrastructuur vanuit klimaathysterie wordt ingewisseld voor een onbetrouwbaar systeem met afschakelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom voeren de betrokken ministeries gesprekken met stichting Urgenda (een of andere duurzaamheidsorganisatie) over potentieel te nemen klimaatmaatregelen? Bent u ertoe bereid de lieden van Urgenda mede te delen dat ze naar de maan kunnen lopen?
Nee, het kabinet spreekt met veel organisaties, waaronder ook Urgenda. Het kabinet werkt op dit moment aan een pakket met aanvullende maatregelen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de resultaten hiervan.
Bent u er tevens toe bereid om nu eindelijk met alle zinloze, geldverspillende klimaatwaanzin te stoppen, het nationale Klimaatakkoord in de gaskachel te gooien en uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Met de Overeenkomst van Parijs hebben 195 landen ervoor getekend om de temperatuurstijging tot ruim onder de 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. Ik zie het als onze plicht om er alles aan te doen om deze doelstelling te halen. We geven hier op nationaal niveau invulling aan door te streven naar 49% CO2-reductie in 2030 in Nederland. Dit doen we met de samenleving via een nationaal klimaatakkoord waarin doelstellingen voor de langere termijn zijn vastgelegd.
Sekswerkers die tussen wal en schip vallen door de coronacrisis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het feit dat sekswerkers die gelieerd zijn aan seksclubs als zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) momenteel wel voldoen aan de vereisten voor noodsteun, terwijl sekswerkers die onder «opting-in» vallen en sekswerkers die EU-onderdanen zijn, hier niet voor kwalificeren en daardoor plotseling alle inkomen kwijt zijn?
Voor de beantwoording van deze vraag, en de beantwoording van vraag twee en drie, ben ik te rade gegaan bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder wiens verantwoordelijkheid sociale zekerheid valt.
Sekswerkers die als zzp’er werken kunnen mogelijk in aanmerking komen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) indien zij aan de regels voldoen. Werknemers met een arbeidscontract komen mogelijk in aanmerking voor een Werkloosheidsuitkering (WW) en werkgevers wellicht voor de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW). Anderen, zoals sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen en EU-burgers die niet als zzp’er werken of die geen werknemer zijn, komen mogelijk in aanmerking voor een bijstandsuitkering als zij aan de voorwaarden voor algemene bijstand voldoen. Voor EU-burgers is dit onder meer afhankelijk van de duur van het verblijf in Nederland en de kans op werk. Hiermee wordt een onredelijk beroep op het sociale zekerheidsstelsel van het gastland voorkomen.
Op welke wijze bent u voornemens deze twee groepen kwetsbare mensen te beschermen tegen uitbuiting en onnodige armoedeval?
Sekswerkers die via de opting-in regeling werken én sekswerkers die EU-onderdanen zijn, kunnen, als zij voldoen aan de voorwaarden die daarvoor zijn gesteld, aanspraak maken op een bijstandsuitkering. Daarnaast adviseren onder meer belangenorganisaties en het online platform Kinky sekswerkers om op afstand te werken via de webcam.
Daarnaast blijft er, net zoals altijd, bij de politie, de gemeenten en de hulpverleningsorganisaties aandacht voor signalen van seksuele uitbuiting.
Bent u bereid deze twee groepen sekswerkers te behandelen zoals sekswerkers die wel bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven om zo onnodige armoedeval en uitbuiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Om voor de Tozo in aanmerking te komen, dient aan een aantal voorwaarden voldaan te worden, waaronder ingeschreven staan bij de KvK als zzp’er. De groepen die buiten de tijdelijke regeling vallen of geen aanspraak kunnen maken op de WW, kunnen zoals gezegd mogelijk wel een beroep doen op de algemene bijstand en daarmee op een sociaal minimum.
Bent u bereid de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te verzoeken tot een gezamenlijke gemeentelijke aanpak te komen, mede om het ondergronds gaan van de de seksindustrie (bijvoorbeeld via websites zoals kinky.nl, waar het aantal aanbieders en bezoekers de afgelopen dagen drastisch steeg) te voorkomen?
In de model-noodverordening van het Veiligheidsberaad is een verbod op contactberoepen opgenomen. Het verbod op contactberoepen is in alle 25 veiligheidsregio’s overgenomen. Daarmee is ook het uitoefenen van alle vormen van prostitutie en ander sekswerk, waarbij men geen anderhalve meter afstand kan houden, in alle gemeenten verboden zolang de noodverordening van kracht is.
Alle gemeenten kunnen bestuurlijk toezicht houden op seksinrichtingen enerzijds en prostitutie en sekswerk als contactberoep anderzijds. Daarnaast ben ik in contact met de VNG om te bezien hoe wij gezamenlijk gemeenten waar nodig kunnen bewegen om sekswerkers die problemen ondervinden door het coronavirus, tegemoet te komen én om gemeenten alert te maken op de handhaving van de noodverordening en wat dat betekent voor sekswerkers.
Onder normale omstandigheden zijn er veel sekswerkers die gebruik maken van legale platforms als Kinky om advertenties te plaatsen. Navraag bij Kinky leert dat er in het kader van de coronacrisis een grote daling zichtbaar is in zowel het aantal adverteerders als ook een steeds verdere daling in het aantal bezoekers van de website. Veel sekswerkers blijven volgens Kinky adverteren om zichtbaar te blijven, maar dit wil niet zeggen dat zij ook afspraken maken.
Daarnaast attenderen sites zoals Kinky en Speurders de adverteerders en bezoekers van de website erop dat prostitutie momenteel verboden is in verband met het coronavirus. Kinky biedt als alternatief een webcamoptie.
De gevolgen van de nieuwe coronamaatregelen voor rijschoolhouders en rij-instructeurs. |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 80% van de rijscholen hun deuren sluit vanwege het coronavirus?1
Met ingang van 25 maart 2020 geldt een rijinstructieverbod voor alle typen voertuigen. Dit verbod geldt tot 28 april en maakt onderdeel uit van de aanscherping van de maatregelen in de aanpak van de bestrijding van het coronavirus.
Wat vindt u van de uitslag dat slechts een derde van de branche denkt deze crisis te kunnen overleven, en wat kunt u daaraan doen?
Ik begrijp de zorgen die er zijn in de branche. Daarom sta ik ook in nauw contact met de branche. Het is duidelijk dat de branche hierdoor inkomsten misloopt. Rijscholen kunnen een beroep op financiële ondersteuning doen onder de voorwaarden zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 17 maart 2020 waarin een pakket aan tijdelijke maatregelen is bekendgemaakt voor werknemers, zzp-ers en bedrijven.
Voor de rijschoolbranche zijn onder meer de Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren Covid-19 (TOGS) beschikbaar. Om aanspraak te kunnen maken op de regelingen is van belang dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze regelingen worden gesteld. De voorwaarden van de laatstgenoemde regeling worden momenteel geëvalueerd en waar nodig aangepast.
Kunt u ondubbelzinnig aangeven of rijlessen wel of niet door mogen gaan? Kunt u daarbij tevens rekening houden met de verschillende soorten rijlessen, zoals auto, motor of brommer?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangeven dat het geven van rijinstructie met ingang van 25 maart 2020 is verboden tot 28 april aanstaande en dat het verbod voor alle typen voertuigen geldt.
Kunt u, gelet op de onduidelijkheid voor de sector, deze vragen per ommegaande, maar uiterlijk 31 maart 2020, beantwoorden?
De gestelde vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De brief van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ) aan de voorzitter van de Europese Commissie over recente anti-Europese wetgeving in Polen |
|
Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de brief van 21 februari 2020 van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ) aan de voorzitter van de Europese Commissie over recente anti-Europese wetgeving in Polen?1
Bent u bekend met het rapport van the Monitoring Committee van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa met de titel «the Functioning of Democratic Institutions in Poland» van 6 januari 2020?2
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Extraordinary Control and Public Affairs Chamber to euthanise the Supreme Court’s own resolution»?3
Deelt u de diepe zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen? Deelt u de waarneming dat het Constitutioneel Hof en de Raad voor de Rechtspraak niet langer te duiden zijn als onafhankelijke rechterlijke organen? Deelt u de zorg dat de Minister van Justitie tevens de functie van procureur-generaal van het Poolse openbaar ministerie vervult? Deelt u de mening dat de «kamer voor buitengewone controle» (zie vraag 3) net zo bedreigend is voor de Poolse rechtsstaat als de disciplinaire kamer?
De zorgen over de situatie in Polen duren onverminderd voort en zijn toegenomen. De scheiding der machten en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zijn essentiële beginselen van de democratische rechtsstaat en vormen de kernwaarden van de Europese Unie. De EU-lidstaten hebben een gezamenlijk belang te kunnen vertrouwen dat de rechterlijke macht in alle lidstaten onafhankelijk is en vrij is van beïnvloeding. De hervormingen die de Poolse regering de afgelopen jaren heeft doorgevoerd in het rechtsbestel, met als meest recente voorbeeld de zogenoemde «muilkorfwet», bedreigen de beginselen van de democratische rechtsstaat en de kernwaarden waar de Unie voor staat. Dit kan het functioneren van de internationale rechtsorde bemoeilijken en kan daarmee een obstakel zijn voor de (juridische) samenwerking.
We volgen de ontwikkelingen hieromtrent in Polen op de voet. Dat geldt ook voor de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) ter zake.
Over de specifieke vragen van de Kamerleden heeft het Hof van Justitie zich niet als zodanig uitgelaten. In de uitspraak van 19 november 2019 heeft het Hof van Justitie wel bepaalde criteria benoemd om te kunnen beoordelen of de disciplinaire kamer onafhankelijk is in de zin van het EU-recht (waarbij o.a. van belang is de samenstelling van de KRS en haar taken en de specifieke kenmerken van de tuchtkamer, o.a. de samenstelling en benoeming). Omdat het een prejudiciële procedure betrof, heeft het Hof van Justitie het verder aan de Poolse rechter gelaten om aan de hand van deze criteria te beoordelen of de disciplinaire kamer onafhankelijk is in de zin van het EU-recht.
Heeft u kennisgenomen van de procedure waarin de Europese Commissie het Europese Hof van Justitie heeft gevraagd de disciplinaire kamer van het Poolse Hooggerechtshof tijdelijk op te schorten? Wanneer verwacht u een uitspraak van het Europese Hof van Justitie? Klopt het dat deze procedure alleen ziet op de disciplinaire kamer van het Poolse Hooggerechtshof?
Ja. Het betreft een kortgedingprocedure waarin de Europese Commissie het Hof van Justitie heeft verzocht om voorlopige maatregelen. De Europese Commissie heeft meer concreet verzocht om de tijdelijke opschorting van de werkzaamheden van de disciplinaire kamer van het Poolse Hooggerechtshof voor zover deze zien op het doen van uitspraken in tuchtzaken tegen rechters. Op 9 maart jl. vond de hoorzitting in deze kortgedingprocedure plaats. Op 8 april jl. deed het Hof van Justitie uitspraak en wees de voorlopige maatregelen toe.
Deze kortgedingprocedure is aangespannen in het kader van een lopende inbreukprocedure bij het Hof van Justitie die de Europese Commissie in oktober 2019 is gestart tegen het Polen. Deze inbreukprocedure ziet zowel op de rol van de disciplinaire kamer als op het gehele Poolse tuchtregime tegen rechters. De Nederlandse regering intervenieert aan de zijde van de Europese Commissie in deze inbreukprocedure samen met vier andere gelijkgezinde lidstaten.
Deelt u de opinie dat de per 14 februari 2020 ingevoerde wetgeving die Poolse rechters verbiedt om door het Europese Hof van Justitie in Luxemburg geformuleerde criteria ten aanzien van de onafhankelijkheid van rechters zonder voorafgaande toestemming van het Constitutioneel Hof toe te passen (de zogenaamde «muilkorfwet») flagrant in strijd is met Europese wetgeving dan wel de strekking van die wetgeving?
De hervormingen die de Poolse regering de afgelopen jaren heeft doorgevoerd in het rechtsbestel, met als meest recente voorbeeld de zogenoemde «muilkorfwet» bedreigen de beginselen de democratische rechtsstaat en de kernwaarden waar de Unie voor staat. Het is zorgelijk dat de toepassing van het arrest van het Hof van Justitie waarop u doelt over de onafhankelijkheid van de tuchtkamer van het Hooggerechtshof in Polen op deze manier gestagneerd wordt. We volgen de situatie daaromtrent nauwlettend.
In dit verband is de recente uitspraak van het Hof van Justitie van 26 maart jl. in een Poolse prejudiciële procedure, waarin Poolse rechters vragen hebben gesteld aan het Hof van Justitie over een onderdeel van het Poolse tuchtrechtelijke systeem, van belang. Het Hof van Justitie benadrukt in deze uitspraak dat nationale bepalingen waaruit zou voortvloeien dat nationale rechters kunnen worden blootgesteld aan tuchtprocedures omdat zij het Hof van Justitie een vraag hebben gesteld over de uitleg van het EU-recht, onder het EU-recht niet toelaatbaar zijn.
Zijn er aanwijzingen dat de Europese Commissie een inbreukprocedure start ten aanzien van deze «muilkorfwet». Zo ja, waaruit blijkt dat? Bent u bereid om in Europees verband te bevorderen dat daadwerkelijk en zo snel mogelijk alle denkbare maatregelen en procedures worden ingezet om Polen te dwingen deze wetgeving terug te trekken? Kunt u aangeven welke mogelijkheden u in Europees verband ziet om deze druk op Polen uit te oefenen, inclusief maatregelen die liggen op andere terreinen dat het juridische? Kunt u in dat kader ingaan op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de zogeheten «conditionaliteit» in de Europese meerjarenbegroting?
In haar mededeling van 17 juli 2019 heeft de Commissie aangegeven dat ze een strategische benadering volgt van inbreukprocedures inzake de rechtsstaat. Daarbij heeft de Europees Commissie tevens aangegeven steeds wanneer dat nodig is, te zullen verzoeken om versnelde procedures en voorlopige maatregelen. Zij heeft in het recente verleden laten zien dit instrument ook daadwerkelijk in te zetten. Ook in dit geval zal de Europese Commissie een afweging moeten maken voordat wordt overgegaan tot het starten van een inbreukprocedure. Het is aan de Europese Commissie om te oordelen wanneer zij het starten van een inbreukprocedure opportuun acht.
Lidstaten kunnen maximaal gebruik maken van het internationale instrumentarium. Dat houdt onder andere in dat Nederland zich inzet om samen met gelijkgezinde lidstaten deel te nemen aan Hofzaken voor het Hof van Justitie die een duidelijke link hebben met mogelijke schending van de rechtsstatelijkheidsvereisten. Daarnaast zet Nederland zich, samen met andere lidstaten, ervoor in dat de voortgang van de artikel-7 procedure regelmatig wordt besproken in de Raad Algemene Zaken om druk op Polen te houden. Zoals u weet, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor een systematische bespreking van de juridische elementen van rechtsstatelijkheid in de JBZ-Raad. Het is goed dat in de strategische richtsnoeren de rol en verantwoordelijkheid van zowel de RAZ als de JBZ worden onderstreept. En wij zullen ons in dit verband blijven inzetten om specifieke aspecten op justitieel-rechtsstatelijk terrein als ambtsgenoten met elkaar te bespreken.
Wat betreft de conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid binnen het Meerjarig Financieel Kader is Nederland uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen.
Bent u bereid om – waar mogelijk met andere EU-lidstaten – te onderzoeken of Nederland op basis van artikel 259 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) een procedure tegen Polen kan starten? Bent u bereid van die mogelijkheid gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
De Commissie, als onafhankelijk hoedster van de Verdragen, is bij uitstek toegerust om waar nodig handhavend op te treden door middel van het starten van inbreukzaken tegen lidstaten die rechtsstatelijke beginselen schenden. De uitspraken van het Hof van Justitie vervullen in dit verband een cruciale rol, zowel in inbreukzaken als prejudiciële verwijzingszaken. Om deze cruciale rol te ondersteunen, en omdat we als Nederland belang hechten aan de naleving van rechtsstatelijkheidsvereisten door de lidstaten, maakt Nederland samen met gelijkgezinde lidstaten reeds regelmatig gebruik van het instrument van deelname aan Hofzaken die een duidelijke link hebben met mogelijke schending van de rechtsstatelijkheidsvereisten. De statenklachtprocedure waartoe artikel 259 VWEU de mogelijkheid biedt, is naar de visie van het kabinet op dit moment niet de aangewezen wijze om rechtsstatelijkheid in andere lidstaten te bevorderen.
Inzet van individuele lidstaten op het instrument van de statenklachtprocedure tegen Polen heeft in de eerste plaats als risico dat het de centrale positie van de Commissie, als hoedster van de Verdragen, ondermijnt. Als slechts één of enkele lidstaten zich op deze manier inzetten, kan daar bovendien (ook richting de betrokken landen) het onwenselijke signaal vanuit gaan dat er geen consensus bestaat over de rechtsstaatproblematiek. Het is voorts onwaarschijnlijk dat gelijkgezinde lidstaten hier samen met Nederland zouden willen optrekken: een belangrijke voorwaarde voor de Nederlandse inzet op rechtsstatelijkheid binnen de EU. Ook is het zeer de vraag of individuele lidstaten, in tegenstelling tot de Commissie, de capaciteit en instrumenten hebben om dergelijke juridisch complexe zaken te beginnen. Deze vergen immers onder meer zeer grondige kennis van de nationale wet- en regelgeving terzake en gedegen beheersing van de Poolse taal.
De berichtgeving omtrent de bewapening van boa’s |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Nieuwe maatregelen: burgemeesters blij, boa’s willen pepperspray»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke rol denkt u dat de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zullen vervullen in het handhaven van de op 23 maart 2020 door u aangekondigde maatregelen omtrent het tegengaan van verspreiding van het coronavirus? Hebben zij voldoende bevoegdheden om deze maatregelen te handhaven?
Voor de handhaving van de aangekondigde maatregelen om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan gelden noodverordeningen, vastgesteld door de voorzitters van de veiligheidsregio`s. Boa`s die werkzaam zijn in de domeinen I (openbare orde), II (milieu, welzijn en infrastructuur) en IV (openbaar vervoer) kunnen een rol krijgen bij de handhaving van deze noodverordeningen. Om deze boa`s bevoegd te maken is de Regeling domeinlijsten aangepast.2 In deze lijsten staat op welke feiten boa’s kunnen handhaven. In de veiligheidsregio’s worden vervolgens concrete afspraken gemaakt over de wijze waarop boa’s in deze domeinen worden ingezet.
Bent u van mening dat de huidige boa-uitrusting voldoet aan de taak die hen met deze nieuwe maatregelen te wachten staat? Worden de boa's voldoende beschermd tegen besmetting met het coronavirus?
De uitrusting van boa`s zoals bijvoorbeeld met bodycams en steekwerende vesten, waaronder tevens begrepen beschermingsmiddelen tegen besmetting met COVID-19, is in essentie een verantwoordelijkheid van de werkgevers van de boa`s. Zij beoordelen op lokaal niveau met welke uitrusting een boa wordt toegerust. Hetzelfde geldt voor andere beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking tussen boa’s en politie? In hoeverre is sprake van structurele informatie-uitwisseling tussen boa's en politie door middel van gezamenlijke briefings? Kan de politie op basis van locatie-informatie altijd voorzien in assistentie aan een boa in nood?
Het thema samenwerking tussen boa`s met de politie is onderdeel van de te vormen beleids- en uitvoeringsagenda, zoals ook genoemd in mijn brief van 16 december 2019.3 In deze agenda worden voorstellen gedaan voor verbeteringen in de (operationele) samenwerking tussen politie en boa’s en de veiligheid van boa’s bij de taakuitoefening. Het belang van een goede samenwerking tussen politie en boa’s wordt tevens onderschreven in de visie van de politie «Boa’s en politie, niet naast elkaar maar met elkaar», die per brief van 10 december 20184 de Kamer is aangeboden. Hierin wordt onder andere adequate informatiedeling tussen politie en boa’s en back-up (assistentieverlening) door de politie benoemd als uitgangspunten voor een goede onderlinge samenwerking.
Zowel de beleids- en uitvoeringsagenda als het visiedocument van de politie, besteden aandacht aan de mogelijkheden om de informatie-uitwisseling tussen de politie en boa’s verder te verbeteren. Hiertoe worden op steeds meer plaatsen gezamenlijke briefings gehouden, wordt gezamenlijk gesurveilleerd en wordt desgevraagd informatie overgedragen. De samenwerking tussen politie en boa’s geschiedt op basis van goede afspraken die op lokaal niveau worden gemaakt. Ondanks dat de intensiteit van samenwerking nog niet overal op gelijk niveau is, heb ik vooralsnog geen signalen ontvangen dat dit thans in de praktijk tot problemen leidt. Voor de handhaving van de maatregelen in het kader van de huidige noodverordeningen is dat niet anders.
Zijn alle boa’s in Nederland uitgerust met een goed werkende portofoon? Zo nee, waarom niet en per wanneer wel? Hebben zij via de portofoon altijd de mogelijkheid van contact met een regionale meldkamer?
Of, en zo ja, hoeveel, portofoons door een aangewezen gebruiker van C2000 aan een organisatie in gebruik worden gegeven, wordt in onderling overleg tussen de werkgevers van boa`s en de aangewezen gebruiker bepaald. Dit zogenoemde gelieerdengebruik is altijd op vrijwillige basis van de organisatie en gericht op de OOV-taak van de aangewezen gebruiker. Dit geldt ook voor het gebruik van C2000-portofoons door de boa’s die gelieerd zijn aan de politie. Iedere gebruiker van het C2000-netwerk kan door middel van de noodknop op zijn of haar portofoon contact opnemen met de meldkamer.
Deelt u de opvatting van de Bredase wethouder dat boa’s met meer verdedigingsmiddelen zouden moeten worden uitgerust, waar op 7 maart 2020 al toe opgeroepen is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 16 december 20196 kunnen boa’s, indien noodzakelijk, voor hun taakuitvoering worden toegerust met handboeien en geweldsmiddelen. Afhankelijk van het domein waarin een boa werkzaam is betreft het de volgende geweldsmiddelen: wapenstok, pepperspray, vuurwapen en surveillancehond (gecertificeerde diensthond). Op lokaal niveau wordt op aanvraag van een werkgever bekeken of een geweldsmiddel conform de geldende beleidsregels kan worden toegekend. De aanvrager dient de noodzaak hiertoe en de bekwaamheid in de omgang met het betreffende geweldsmiddel aan te tonen. Toekenning van geweldsmiddelen geschiedt namens mij door de Dienst Justis, op advies van de (direct) toezichthouder. De wijze van beoordeling en toetsing blijft ook thans, met de COVID19 crisis, van toepassing
Bent u van mening dat indien boa’s de beschikking zouden krijgen over nieuwe taken, bevoegdheden, of middelen, er een aanpassing moet komen van de training, opleiding en professionalisering van boa's? Zo ja, wat is uw aanpak? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zie ik daartoe geen noodzaak. Om aangesteld te kunnen worden als buitengewoon opsporingsambtenaar dient de functionaris aangetoond te hebben voldoende getraind, geoefend en vakbekwaam te zijn voor de taakuitoefening en daarnaast ook over voldoende vaardigheden te beschikken voor geweldstoepassing. Iemand beschikt over bekwaamheid als diegene daarvoor de vastgestelde basiskennis en vaardigheden bezit. Het basisbekwaamheidsexamen bestaat uit een deel rechtskennis en een praktijkgericht onderdeel waar de boa sanctionerend moet optreden. Hierop worden boa’s getoetst en beoordeeld. Bij een positief resultaat wordt een «getuigschrift boa» uitgereikt. Binnen een jaar na het behalen van het getuigschrift kan een titel van opsporingsbevoegdheid worden aangevraagd en kan betrokkene als boa worden beëdigd, aangesteld en aanvangen met de werkzaamheden.
Het optreden van de boa geschiedt binnen het palet van signaleren – aanspreken – waarschuwen en, indien nodig, feitelijk handhaven (en dus bekeuren). Ook dit handelingsperspectief is een onderdeel van de training, opleiding en vakbekwaamheid. Zowel theoretische kennis als de vaardigheden om sanctionerend op te treden en adequaat te handelen tijdens een dienstverlenings- en calamiteiten situatie worden geëxamineerd.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie-Den Boer c.s. over een visie op de toekomst van de politiefunctie in Nederland? Kunt u concreet aangeven wanneer en hoe deze motie wordt uitgevoerd?3
Conform mijn toezegging aan uw Kamer, heb ik op 10 januari jl. de motie besproken met de (wnd.) voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Na dit gesprek is de uitvoering van de motie van start gegaan. In samenspraak met de WRR verken ik nu een te volgen traject om te komen tot het gevraagde in de motie. Het streven is om nog voor het zomerreces experts bijeen te brengen. Mede op basis van de inbreng van de experts wordt dit traject na de zomer vervolgd.
Het niet (tijdig) huur kunnen betalen door de coronacrisis |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van mensen met een huurwoning die als gevolg van wegvallende inkomsten door de coronacrisis mogelijk de komende maanden niet (tijdig) hun huur kunnen betalen?
Ja ik deel die zorgen. De Minister voor Milieu en Wonen heeft daarom op 25 maart jl. een bestuurlijk overleg met Aedes, Vastgoed Belang, IVBN, Kences en VLBN (leegstandsbeheerders) gehad. Hieruit is een gezamenlijk statement naar voren gekomen dat ook door de Woonbond en LSVB wordt ondersteund.1 Al deze partijen onderschrijven het belang van prettig wonen, juist ook tijdens deze crisis. Zij zien het als een gedeelde verantwoordelijkheid van eenieder om huurders daar nu in bij te staan. Via maatwerkoplossingen spannen verhuurders zich binnen hun mogelijkheden in om betalingsproblemen van huurders op te lossen. Verhuurders zullen bijvoorbeeld geen incassokosten doorberekenen aan huurders als zij wegens de coronacrisis de huur niet kunnen betalen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn wanneer huurders uit hun woning zouden worden gezet door het de komende maanden niet kunnen betalen van huur vanwege wegvallende inkomsten?
Ik deel die mening. Het kabinet neemt daarom diverse maatregelen om huishoudens te helpen, om werkgevers te ondersteunen zodat mensen hun baan kunnen houden en maatregelen voor ZZP’ers en flexwerkers in het bijzonder om hen in hun inkomstenvoorziening te ondersteunen. In het bestuurlijk overleg met bovengenoemde partijen is dit besproken. In het statement is opgenomen dat huisuitzettingen voorlopig worden uitgesteld gedurende de crisisperiode, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten, extreme overlast of structurele en niet-coronagerelateerde wanbetaling. Overigens kunnen mensen alleen hun huis worden uitgezet door tussenkomst van een rechter. Huisuitzettingen zijn door de rechtspraak niet aangemerkt als urgente zaken en voorlopig vinden er daarom geen mondelinge behandelingen plaats, tenzij de rechter in kort geding oordeelt dat een zitting moet doorgaan (bijvoorbeeld bij criminele activiteiten of extreme overlast). De Koninklijke Beroepsvereniging voor Gerechtsdeurwaarders heeft leden ook geadviseerd ontruimingen tijdens de crisis zoveel mogelijk op te schorten.2
Naast deze huisuitzettingen kan het ook zo zijn dat er tijdelijke huurcontracten zijn die in deze periode van coronacrisis aflopen en huurders in deze periode moeilijker naar andere woonruimte kan zoeken. Maandag 6 april is daarom een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd om het mogelijk te maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis3. Uw Kamer heeft dit wetsvoorstel inmiddels aanvaard.
Is het juridisch mogelijk om als crisismaatregel tijdelijk een verbod in te stellen op huisuitzettingen vanwege betalingsachterstanden tijdens de coronacrisis? Zo ja, moet hiervoor de wet worden aangepast of kan dit ook via lagere regelgeving? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wet- en regelgeving en eventueel jurisprudentie toelichten?
Wanneer een huurder in gebreke blijft met betalen kan de verhuurder een verzoek tot ontbinding en ontruiming indienen bij de kantonrechter. Als de rechter dat verzoek toewijst kan met het vonnis een deurwaarder worden ingeschakeld die de ontruiming kan uitvoeren. Op basis van de huidige wetgeving is het juridisch niet mogelijk om dit op dit moment te verbieden. In mijn brief van 15 april 2020 over amendement nr. 21 heb ik aangegeven waarom ik een verbod onwenselijk vind en ruimte wil laten aan de rechter om belangen te wegen. Een verbod op huisuitzetting is een zwaar middel. Een verhuurder kan een zwaarwegend belang hebben om de huur te beëindigen, bijvoorbeeld het waarborgen van de continuïteit van verhuurder. Een rechter kan op basis van feiten en alle omstandigheden van het geval een belangenafweging maken tussen partijen.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, hebben de verhuurdersorganisaties verklaard in deze tijd geen huurders uit te zetten die door de coronacrisis in financiële problemen komen en er met maatwerkoplossingen naar streven om betalingsproblemen van huurders op te lossen. Verhuurders zullen daarnaast geen incassokosten doorberekenen aan huurders als zij wegens de coronacrisis de huur niet kunnen betalen.
Bent u bereid om als tijdelijke crisismaatregel een verbod op huisuitzettingen vanwege betalingsachterstanden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 15 april 2020 ben ik op dit moment niet voornemens een algeheel verbod in te stellen.
Deelt u ook de zorgen van mensen die een tijdelijk huurcontract hebben dat binnenkort mogelijk afloopt en vanwege de coronacrisis en de hieruit voortvloeiende begrijpelijke maatregelen lastig een nieuwe woning kunnen vinden?
Ja, ik deel die zorgen. In deze tijden past het niet om van huurders te verwachten dat zij hun volle aandacht kunnen richten op het zoeken naar andere woonruimte, terwijl opzegtermijn van de verhuurder voor hun tijdelijke huurcontract dichtbij is. Om die reden wil het kabinet het via spoedwetgeving mogelijk maken dat tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd voor een tijdelijke periode tijdens deze crisis.
Bent u in gesprek met de huurdersorganisaties (woonbond) en verhuurders (Aedes en de belangenbehartigers van particuliere verhuurders) om nadere afspraken te maken over het zoveel mogelijk voorkomen van het eindigen van tijdelijke huurovereenkomsten gedurende de coronacrisis? Zo ja, wat is volgens u de gewenste uitkomst?
Ja, hierover is gesproken. In het antwoord op vraag 1 aangehaalde statement is afgesproken dat verhuurders niet tot huisuitzetting over zullen gaan als huurders door de coronacrisis betalingsproblemen hebben. Daarnaast is, zoals eerder aangehaald, een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer om tijdelijke huurcontracten opnieuw tijdelijk te kunnen verlengen. Dit biedt verhuurders en huurders de mogelijkheid om de huur ten tijde van de coronacrisis tijdelijk voort te zetten.
Deelt u de zorgen dat ook wanneer er afspraken worden gemaakt tussen huurders- en verhuurdersorganisaties, dit geen soelaas biedt voor de huurders die een tijdelijke huurovereenkomst hebben met een verhuurder die niet aangesloten is bij een van de verhuurdersorganisaties? Zo ja, wat kunt hier voor deze huurders betekenen?
De tijdelijke wet die het kabinet voorstelt zal te gebruiken zijn voor elke verhuurder en elke huurder van een tijdelijk contract van maximaal 2 jaar (voor zelfstandige woningen) en 5 jaar of korter (voor onzelfstandige woningen). Over die tijdelijke wet heeft het kabinet de verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences) en de Woonbond en LSVb al geïnformeerd. Via communicatie via verschillende kanalen, zoals via www.rijksoverheid.nl, www.woningmarktbeleid.nl en het uitbrengen van persberichten worden zoveel mogelijk huurders en verhuurders op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om een tijdelijk huurcontract te verlengen.
In het wetsvoorstel is opgenomen dat een huurder een verzoek tot verlenging kan indienen. Uitgangspunt is dat het huurcontract vervolgens wordt verlengd. Het verzoek kan worden afgewezen als een verhuurder zich kan beroepen op een weigeringsgrond of een ander (door de rechter te toetsen) zwaarwegend belang.
Is het juridisch mogelijk om als tijdelijke crisismaatregel tijdelijke huurcontracten van rechtswege met enkele maanden te verlengen? Zo ja, moet hiervoor de wet worden aangepast of kan dit ook via lagere regelgeving? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wet- en regelgeving en eventueel jurisprudentie toelichten?
Op basis van de huidige wetgeving is het op dit moment niet mogelijk om tijdelijke contracten opnieuw tijdelijk te verlengen. Het contract wordt na het verstrijken van de overeengekomen, behoudens de tijdige schriftelijke kennisgeving over het einde van de huurovereenkomst, verlengd tot een contract voor onbepaalde tijd. Het eerder aangehaalde wetsvoorstel maakt het mogelijk om een tijdelijke huurovereenkomst tijdelijk te verlengen. Het uitgangspunt hierbij is dat de huurovereenkomst conform het verzoek van huurder wordt verlengd, behoudens de gevallen dat een verhuurder zich kan beroepen op een weigeringsgrond of een ander zwaarwegend belang.
Bent u bereid om als tijdelijke crisismaatregel de tijdelijke huurovereenkomsten van rechtswege te laten verlengen tot het einde van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk tijdelijke huurcontracten kunnen worden verlengd.
Het van rechtswege verlengen van alle tijdelijke huurcontracten vind ik niet wenselijk. Sommige verhuurders zullen al vóór 1 april contractuele verplichtingen met een derde zijn aangegaan voor de woning voor de periode na afloop van het tijdelijke huurcontract. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het verkopen of het reeds opnieuw verhuurd hebben van een woning. Ook is extreme overlast, of een huurder die de woning gebruikt om criminele activiteiten uit te voeren, een reden voor een verhuurder om niet over te gaan tot verlenging.
In het wetsvoorstel zijn een aantal redenen benoemd waarom de verhuurder niet over hoeft te gaan tot verlenging. De huurder kan dan aan de rechter vragen om alsnog over te gaan tot verlenging. De rechter zal vervolgens de belangen wegen.
Bent u bereid deze vragen één voor één en zo spoedig als mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De afwikkeling van de toeslagenaffaire met ouders die onder beschermingsbewind staan |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe er wordt omgegaan met gedupeerde ouders die in aanmerking komen voor compensatie, al dan niet herziening, die onder beschermingsbewind staan?
Deze ouders worden op gelijke wijze behandeld als de overige ouders, waarbij voor de financiële afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht de bewindvoerder als vertegenwoordiger van de ouders optreedt.1
Klopt het dat de bewindvoerder automatisch de gemachtigde voor de afwikkeling van de toeslagenaffaire is voor de gedupeerde ouder, of kan dat ook iemand anders zijn die de zaken behartigt namens de gedupeerde? Zo nee, bent u bereid dit wel mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kantonrechter bepaalt de reikwijdte van het beschermingsbewind. In de meeste gevallen wordt bewind ingesteld over het gehele vermogen van de betrokkene, dat wordt beheerd door een bewindvoerder.2 In dat geval is de bewindvoerder degene die de ouders vertegenwoordigt voor de afwikkeling van de compensatie, herziening of reparatie van het toeslagrecht. Voor sommige rechtshandelingen heeft de bewindvoerder machtiging van de rechthebbende of de kantonrechter nodig.3 Het bewind kan ook over bepaalde goederen worden ingesteld, bijvoorbeeld over de woning van de betrokkene. In dat geval kan de betrokkene niet zelfstandig beslissen over de verkoop van de woning, maar verder wel zelfstandig beslissen over zijn vermogen. Toeslagen kan niet afwijken van het bewind dat de rechter heeft ingesteld.
Als het in een bepaald geval wenselijk wordt geacht dat iemand anders dan de beschermingsbewindvoerder de belangen van de gedupeerde ouders behartigt bij de afwikkeling, ongeacht de reden daarvoor, kunnen de ouders of hun naasten dat met de bewindvoerder en zo nodig met de kantonrechter bespreken. De kantonrechter kan dan beoordelen of de reikwijdte van het bewind moet worden aangepast, zodat iemand anders bij de afwikkeling namens de ouders kan optreden.4 Als het wenselijk is dat een andere bewindvoerder de belangen van de ouders bij de afwikkeling behartigt, kan de rechter ook een tweede beschermingsbewindvoerder benoemen.5
Vindt u het wenselijk dat een bewindvoerder, die wellicht onderdeel uitmaakt van de gevolgschade van de gedupeerde ouder, ook de woordvoering doet als het gaat om het vaststellen van de gevolgschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp de vraag zo dat mogelijk als gevolg van financiële problemen door de kinderopvangtoeslagaffaire ten behoeve van ouders beschermingsbewind is ingesteld. En dat de kosten van het bewind in dat geval wellicht als gevolgschade worden gezien. In dit verband kan de rol van de bewindvoerder in zekere zin worden vergeleken met een advocaat. Een advocaat treedt niet alleen namens de benadeelde partij op om de schade te verhalen, maar zal daarbij ook proberen een vergoeding te krijgen voor de advocaatkosten, ten behoeve van de benadeelde.
Hoe wilt u omgaan met situaties waarin de gedupeerde ouder zich niet goed vertegenwoordigd voelt door de bewindvoerder, maar daar wel van afhankelijk is voor de afwikkeling van de compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschermingsbewindvoerder is door de kantonrechter benoemd. Toeslagen kan daar niet van afwijken. Wanneer gedupeerde ouders van oordeel zijn dat de bewindvoerder hen niet goed heeft vertegenwoordigd in een bepaalde aangelegenheid of niet capabel is de rechthebbende te vertegenwoordigen, kunnen zij hierover met de bewindvoerder in gesprek (en zo nodig een klacht indienen bij de bewindvoerder of de brancheorganisatie van de bewindvoerder). Zij kunnen zich ook met hun klacht wenden tot de kantonrechter of deze verzoeken de bewindvoerder te ontslaan en zo nodig een andere bewindvoerder te benoemen.
Voor ontslag van een bewindvoerder en eventueel benoeming van een andere bewindvoerder moeten de ouders een gemotiveerd verzoekschrift indienen bij de kantonrechter. Een bewindvoerder kan slechts worden ontslagen op eigen verzoek, wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet.6 De kantonrechter oordeelt hierover. In deze procedure is géén rol weggelegd voor Toeslagen.
De campagne van Second Love waarin wordt opgeroepen tot vreemdgaan |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente reclamecampagne van Second Love op billboards en in bushokjes met de tekst «Op weg naar een avontuurtje? Ik ook. www.secondlove.nl Flirten is niet alleen voor singles»?
Ja.
Wat is uw mening over deze oproep tot vreemdgaan?
Heeft u kennisgenomen van de blog «Ontrouw of het huwelijk nieuw leven inblazen?», waarin de reclamecampagne wordt gelegitimeerd?1
Wat is uw reactie op deze blog, met name de volgende uitspraken: «Ontrouw is een manier om het huwelijk het nieuw leven in te blazen en de passie opnieuw aan te wakkeren.» «Vergeet om te beginnen opvattingen en dogma’s die de maatschappij je heeft ingeprent over monogamie en dat je – man of vrouw – trouw moet zijn aan een enkele seksuele partner.» «Hoewel niet in alle gevallen, worden sommige relaties zelfs gered dankzij een bevredigend en discreet overspel.»?
Bent u bereid een moreel appèl te doen op de aanbieder om te stoppen met deze campagne?
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen gebruik te maken van de mogelijkheden die zij hebben om dit soort reclame-uitingen te voorkomen?
Deelt u de mening dat een relatie of huwelijk niet slechts een privéaangelegenheid is, maar ook maatschappelijke betekenis heeft, zoals het opvoeden van kinderen in de veilige context van een gezin?
Relaties en huwelijk maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Burgers die behoefte hebben aan relatieondersteuning kunnen wel geholpen worden door de overheid, de verantwoordelijkheid hiervoor is bij gemeenten belegd.
Vindt u ook dat deze reclamecampagne het overheidsbeleid ondermijnt om (de gevolgen) van echtscheidingen tegen te gaan, zoals in het programma Scheiden zonder Schade?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 t/m 6 aangegeven, is het niet aan de overheid om een oordeel te vellen over een reclamecampagne. Het Programma Scheiden zonder Schade (SzS) richt zich op het voorkomen van de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders.
Hoe vullen gemeenten hun verantwoordelijkheid in het kader van de Jeugdwet in om hulp te bieden wanneer relatieproblemen een negatief effect op kinderen (dreigen te) hebben?
Gemeenten geven zelf invulling aan het hulpaanbod rondom relatieversterking en (preventie van) complexe scheidingen, onder andere in het kader van de Jeugdwet. Er worden preventieve programma’s aangeboden, maar ook laagdrempelige of meer intensieve ondersteuning. Veel gemeenten ontplooien initiatieven om adequaat om te kunnen gaan met complexe scheidingen en tijdig passende hulp te bieden. De Agenda voor actie en het programma SzS bieden gemeenten daartoe ook aanknopingspunten. Vanuit het programma SzS worden gemeenten nog verder ondersteund, onder andere door de ontwikkeling van een nieuwe scheidingsaanpak in twee regiolabs in de arrondissementen Den Haag en Oost-Brabant waarbij ook gemeenten betrokken zijn. Het programma verspreidt de resultaten en geleerde lessen onder andere gemeenten.
Heeft u zicht op de maatregelen die gemeenten treffen om relaties te versterken en echtscheidingen te voorkomen, waardoor niet alleen de problemen zelf, maar ook het stijgen van de maatschappelijke kosten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.