Het bericht dat arbeidsmigranten met hun baan ook hun bed kwijt raken |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werk kwijt, slaapplaats kwijt»?1
Het kabinet doet nadrukkelijk een oproep aan bedrijven om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). De NOW-regeling stimuleert werkgevers om hun personeel in dienst te houden. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Denk bijvoorbeeld aan werknemers met een oproepcontract of een flexibel contract, mits zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode. Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst houden. Ditzelfde geldt voor uitzendbureaus die uitzendkrachten in dienst hebben en houden. Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier de verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kunnen gemeenten onder bepaalde voorwaarden tijdelijk onderdak bieden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werknemers 400 euro per maand moeten betalen per persoon per bed, waarbij zij tevens per direct kunnen vertrekken als er even geen werk is?
Ik vind dat iedereen recht heeft op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van een tijdelijk verblijf in Nederland. Ten aanzien van de hoogte van de prijs die arbeidsmigranten betalen voor hun huisvesting mag het geen verdienmodel zijn. Om tegen te gaan dat huisvesting een verdienmodel wordt, is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, bijvoorbeeld dat de huisvesting gecertificeerd is door de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of als het om agrarische bedrijven gaat door het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF). In het kader van de aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten wordt ook ingezet op het verbeteren van de mogelijkheden van het melden van mistanden, waaronder over huisvesting.
Veel arbeidsmigranten komen naar Nederland met een zogenoemde «package deal». Dit houdt in dat de werkgever, veelal een uitzendbureau, een totaalpakket van werk, woning en vervoer aanbiedt. Dit kan voordelen bieden, mede vanwege de krapte op de woningmarkt. De package deal kan echter ook het onwenselijk effect hebben dat arbeidsmigranten kwetsbaar worden voor missstanden. Dat risico is nu tijdens de coronacrisis des te groter. De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd de aandacht van het kabinet. Zoals in de beantwoording op eerdere Kamervragen is aangegeven en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.3
Hiernaast werkt de uitzendbranche aan een kwaliteitscode om de positie van arbeidsmigranten beter te waarborgen. Tot slot is in de cao voor uitzendkrachten de verplichting voor werkgevers om bij uitzetting een redelijke termijn te hanteren opgenomen. Deze is vastgesteld op een termijn van tien dagen wanneer het gaat om een terbeschikkingstelling van 26 weken of langer.
Hoe rijmt u deze meedogenloze praktijk met uw oproep om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)?2
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oproep veel arbeidsmigranten niet heeft weten te behoeden voor ontslag? Hoeveel arbeidsmigranten zijn werkloos geworden sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Door de coronacrisis is er veel uitval van productie en diensten en daarmee ook van werkgelegenheid. Volgens een onderzoek van de CNV4 van begin april 2020 zijn er veel uitzendkrachten die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren. Ook het CBS5meldt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen in maart gestegen is ten opzichte van februari. Er zijn echter op dit moment geen data beschikbaar op basis waarvan ik concrete uitspraken kan doen over de aantallen arbeidsmigranten die zijn getroffen door de crisis.
Wel is het belangrijk om hierbij te vermelden dat terwijl sommige sectoren een krimp ervaren, er bij andere sectoren zoals de logistiek en de glas- en tuinbouw juist een grote vraag naar personeel bestaat. Voor veel arbeidsmigranten en uitzendkrachten zou dit dus kunnen betekenen dat ze bij een andere werkgever aan de slag kunnen gaan, waar hun inzet op dit moment hard nodig is. Juist in deze onzekere tijd is het belangrijk dat vraag en aanbod elkaar eenvoudig kunnen vinden. Daarom hebben de Ministeries van SZW en OCW in samenwerking met sociale partners, gemeenten, UWV, private intermediairs, SBB en MBO-raad het platform www.NLwerktdoor.nl opgezet om de koppeling tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bevorderen.
Tot slot, met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, is er een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de concrete opdrachten van het aanjaagteam is om tekorten en overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren te monitoren en zo nodig arbeidsbemiddeling te stimuleren door aan te haken bij bestaande initiatieven.
Welke waarde heeft de kabinetsafspraak «geen huisuitzettingen tijdens coronacrisis» voor arbeidsmigranten die massaal op straat worden gezet?3
Mede vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten heeft het kabinet op 4 mei 2020 aan uw Kamer bekend gemaakt dat zij het hierboven genoemde «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» zal instellen.7 Het doel van het aanjaagteam is drieledig. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid.
Met het instellen van het aanjaagteam kan de huisuitzetting snel worden aangepakt en worden gekeken naar (tijdelijke) directe oplossingen.
Daarnaast heeft het kabinet het met de tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten mogelijk gemaakt dat huurders en verhuurders een tijdelijk huurcontract kunnen verlengen voor een tijdelijke periode tijdens crisis.8
Hoeveel arbeidsmigranten hebben naar schatting hun onderkomen moeten verlaten sinds het uitbreken van deze crisis?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Bent u het eens dat huurprijzen van 100 euro per week/per bed schandalig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om arbeidsmigranten te beschermen tegen dit soort middeleeuwse praktijken, waarbij werknemers een soort lijfeigenen zijn van hun baas?
De afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden. De diversiteit (in bijvoorbeeld land van herkomst en verblijfsduur) van de groep arbeidsmigranten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zorgt er echter voor dat verschillende groepen arbeidsmigranten verschillende behoeftes hebben, ook met betrekking tot huisvesting. Verschillende groepen kunnen daarom niet altijd met dezelfde aanpak worden geholpen.
Het kabinet heeft inmiddels in brede werkgroepbijeenkomsten kansrijke initiatieven geïdentificeerd, gezocht naar oplossingen om misstanden tegen te gaan en besproken hoe deze initiatieven en oplossingen kunnen worden uitgewerkt. Sommige initiatieven, zoals de verbetering van voorlichting aan arbeidsmigranten, worden al gerealiseerd en zullen op betrekkelijk korte termijn nog verder worden uitgewerkt. Zo heeft het kabinet bijvoorbeeld antwoorden op veelgestelde vragen voor arbeidsmigranten in het kader van de coronacrisis in verschillende talen (waaronder Pools, Roemeens, Spaans, Engels, Duits, Turks) verspreid onder werkgever- en werknemersorganisaties, gemeenten, NGO’s en andere betrokkene partijen. Andere oplossingen, zoals de aanpak van malafide bestuurders door middel van een bestuursverbod, vragen meer zorgvuldigheid en tijd.
Tot slot, zoals eerder vermeld is er met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de opdrachten van het aanjaagteam is om op korte termijn voorstellen te doen om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren zodat ook het risico op coronabesmetting voor arbeidsmigranten afneemt.
Bent u bereid – in lijn met de initiatiefnota Actieplan arbeidsmigratie van de leden Segers en Marijnissen – te realiseren dat «bed en baas» van elkaar gescheiden worden en dat er fatsoenlijke huurprijzen worden gehanteerd? Zo nee, hoe maakt u anders een einde aan deze wantoestanden?4
Ik herken en deel veel van de zorgen die worden geuit in de initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie», ook wat betreft de mogelijke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is. Daarom verwijs ik u graag naar mijn reactie op de initiatiefnota10 die op 4 mei 2020 naar uw Kamer is gestuurd, waar ik uitgebreid inga op dit onderwerp.
Het bericht dat een op de drie Amsterdamse makelaars bereid is om te discrimineren |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: een op drie Amsterdamse makelaars bereid om te discrimineren»?1
Ja. Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is en met alle mogelijke maatregelen dient te worden bestreden? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is. In de brief van 11 november 20192 van de Minister voor Milieu en Wonen bent u geïnformeerd over de aanpak. Samengevat is die aanpak:
Het vergt enige tijd om de effecten van deze maatregelen waar te kunnen nemen.
Hoe vaak gaat u dit jaar mystery-guest-onderzoek en praktijktest-onderzoek onder makelaars en bemiddelaars laten doen? Zijn hier al resultaten van bekend?
Conform de aankondiging in genoemde brief van 11 november 2019 wordt dit onderzoek uitgevoerd. In het belang van zo reëel mogelijke resultaten van dit onderzoek, kan ik er nu geen verdere mededelingen over doen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat begin 2021 het geval zijn.
Treden brancheorganisaties, conform de motie-Azarkan2, al voldoende op tegen discriminerende makelaars, waaronder door het uit de brancheorganisatie gooien van discriminerende bedrijven? Zo ja, hoe vaak is dit reeds toegepast? Zo nee, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat brancheorganisaties meer gaan doen om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan?
De brancheorganisaties van verhuurmakelaars werken zoals afgesproken mee aan mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Zo wordt aan dit onderwerp meer aandacht besteed in interne voorlichting en scholing. Ook zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie gestart met het voor het voetlicht brengen van mijn aanpak op bijeenkomsten van de brancheorganisaties. Ook in het vervolg van mijn aanpak zal ik nauw samenwerken met deze brancheorganisaties.
Op dit moment spelen er, voor zover bekend, geen intern tuchtrechtelijke zaken binnen deze brancheorganisaties die met dit onderwerp samenhangen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een actieve meldplicht voor bemiddelaars en makelaars op de woningmarkt van discriminerende verzoeken die bij hen binnenkomen?
Verhuurmakelaars komen in de praktijk zeer weinig van dit soort verzoeken tegen (zie het onderzoek van de Radboud Universiteit dat met de brief van 11 november 2019 aan u is gestuurd). En zoals de Minister voor Milieu en Wonen in deze brief van 11 november 2019 al aangaf, behoeft een dergelijke meldplicht een wettelijke basis en zijn er twijfels bij de handhaafbaarheid ervan. Om die reden zet ik in op een betere aangifte- en meldingsbereidheid van potentiële huurders die gediscrimineerd worden.
Hoe staat het met uw onderzoek om het selectieproces voor het selecteren van een potentiële huurder transparanter te maken, waardoor het eenvoudiger wordt om eventuele discriminatie te bewijzen?
In samenwerking met de brancheorganisaties bekijk ik op welke wijze de screening kan worden georganiseerd, zodat discriminatie zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het is echter niet eenvoudig het proces van selectie van potentiële huurders zodanig te organiseren dat discriminatie nagenoeg onmogelijk wordt. Het gaat niet alleen om de uiteindelijke keuze uit de twee of drie kandidaten die overblijven, maar ook (of misschien wel juist) om het proces dat daaraan vooraf gaat: hoe komt een makelaar van 10 tot 20 belangstellenden tot de twee of drie die hij aan de verhuurder voordraagt? Om die reden is ook hier bewustwording een belangrijke eerste stap, die samen met een grotere kans om op discriminatie betrapt te worden er toe moet leiden dat we discriminatie terugdringen.
Welke activiteiten gaat u dit jaar ontplooien om de meldingsbereidheid en aangiftebereidheid van woningmarktdiscriminatie te vergroten?
Het gaat hier om een van de vormen van bewustwording zoals bedoeld in de brief van 11 november 2019. Ik ben voornemens zo snel mogelijk te starten met de hierbij horende activiteiten, die zich vooral richten op voorlichting en communicatie.
Bent u bereid om discriminerende verhuurders en makelaars publiekelijk aan de schandpaal te nagelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op dit onderwerp al eerder heb gezegd: discriminatie is verboden in Nederland en wie erop betrapt wordt kan worden vervolgd en eventueel worden veroordeeld. Ik bezie op welke wijze ik het voor de rechter of voor het College voor de Rechten van de Mens brengen van deze soorten van discriminatie kan bevorderen. Ook bezie ik de mogelijkheid om, onder meer met behulp van de brancheorganisaties, verhuurders en verhuurmakelaars aan te spreken op verwijtbaar gedrag. Hierbij is van groot belang dat de discriminatie of de intentie daartoe op een correcte wijze wordt vastgesteld.
Bent u bereid om de middelen die verscheidene gemeenten van uw ministerie ontvangen voor pilots om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan voor een langere periode toe te kennen? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer positief over de gemeenten die zelf een actief programma ontwikkelen om de discriminatie op de woningmarkt in hun gemeente tegen te gaan. Juist het lokale bestuur is nodig om een aanpak van deze vorm van discriminatie succesvol te laten zijn. Dat is ook de reden dat ik enkele steden deze middelen verschaf. In hoeverre een voortzetting daarvan aan de orde is, zal ik bezien als de pilots zijn afgerond.
Het bericht ‘Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: ‘Arrestatie Taghi voor ons te laat’’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zussen kroongetuige Nabil B. halen uit: «Arrestatie Taghi voor ons te laat»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door de zussen van kroongetuige Nabil B. wordt geschetst dat er vooraf aan de getuigenis geen veiligheidsplan was opgesteld om de familie van de kroongetuige zo veilig mogelijk te houden? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft toegelicht dat rondom de totstandkoming van de deal met de kroongetuige meerdere gesprekken zijn gevoerd met diverse familieleden aangaande hun beveiliging en veiligheid. Conform eerder gemaakte afspraken met de advocaat van de kroongetuige verliepen de contacten met de familieleden via deze advocaat. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn ten aanzien van familieleden die dit wensten, meerdere (verstrekkende) veiligheidsmaatregelen getroffen, dan wel (op eigen verzoek) daartoe middelen verschaft. Niet alle familieleden wilden voor medio maart 2018 in gesprek met het OM, ook niet na aandringen bij de advocaat van de kroongetuige. Nadat medio maart 2018 de processtukken aan de verdediging waren verstrekt, waarin duidelijk werd dat er sprake was van een kroongetuige, heeft op hernieuwd uitdrukkelijk verzoek van het OM alsnog een gesprek plaatsgevonden met enkele van de overige familieleden die daartoe bereid waren en zijn er ook voor hen alsnog veiligheidsmaatregelen getroffen.
Herkent u het beeld dat na de moord op de broer van de kroongetuige geen veiligheidsplan klaar lag om de rest van de familie, met verhoogde urgentie, in veiligheid te brengen? Zo ja, kunt u een toelichting geven van de gang van zaken? Zo nee, wat was de situatie volgens u wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 waren door het OM ten aanzien van meerdere familieleden reeds verstrekkende veiligheidsmaatregelen getroffen. Na deze tragische gebeurtenis zijn er in de ontstane en ongekende crisissituatie ten aanzien van alle familieleden noodmaatregelen getroffen ter beveiliging van de familie van de kroongetuige. In de periode hierop volgend heeft het OM met alle familieleden meerdere gesprekken gevoerd om vanuit het noodpakket aan maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen te komen tot een bestendige situatie. Vanwege de complexiteit van de beveiligingsopdracht en de samenhang tussen het relatief grote aantal personen is de uitvoering van een aantal veiligheidsmaatregelen niet altijd probleemloos verlopen. OM en politie betreuren dit en beseffen dat dit het vertrouwen van betrokkenen in de getroffen maatregelen onder druk kan zetten. Met betrekking tot de concrete aard en omvang van de genomen maatregelen, kan in het belang van de te beveiligen personen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat een gedegen veiligheidsanalyse gereed moet zijn voordat begonnen wordt aan de inzet van een kroongetuige, waarbij de veiligheid van de kroongetuige zelf, maar ook van de familieleden, advocaten en andere direct betrokkenen, en de beveiligingsmaatregelen die daarvoor genomen moeten worden, centraal staan? Zo ja, is dat hier gebeurd? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen tot afspraken te komen zodat dit in de toekomst wel altijd gebeurt?
Veiligheidsmaatregelen worden genomen op basis van dreiging en risico. Vanzelfsprekend heeft dit de hoogste aandacht; beveiligingsprofessionals maken continu nieuwe analyses van de dreiging. In een aantal gevallen kunnen (nadere) analyses – vanwege de vertrouwelijkheid – pas worden uitgevoerd nadat de dealovereenkomst met de kroongetuige is gesloten. In nauwe afstemming met de betrokkenen bepaalt het OM op basis van een inschatting wat nodig en in de desbetreffende situatie mogelijk is om de risico’s te beheersen. Over de concrete veiligheidsmaatregelen in een individuele casus kunnen geen uitspraken worden gedaan. Dit zou ten koste gaan van de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast.
Kunt u, los van deze casus, beschrijven welke stappen in het kader van veiligheid genomen worden bij het starten van een kroongetuigendeal? In hoeverre wordt de veiligheidssituatie van familieleden en andere betrokkenen in kaart gebracht en hoe wordt hierop gehandeld?
Het is bij het OM staande praktijk dat, voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten in het kader van getuigenbescherming, per situatie bekeken wordt of bescherming nodig is voor de kroongetuige, familie en andere aan de kroongetuige gelieerde personen en zo ja, voor wie en in welke mate. De veiligheid van alle betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd binnen de kaders die betrokkenen, mede vanwege de impact die veiligheidsmaatregelen op hun privé en/of maatschappelijk leven kunnen hebben, zelf aangeven. Daarbij wordt scherp gekeken naar de voor iedere situatie afzonderlijk meest geschikte beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Welke veiligheidsmaatregelen (moeten) worden getroffen is altijd een afweging tussen dreiging en risico (voor de te beveiligen persoon, diens omgeving en derden) en proportionaliteit van de veiligheidsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de inzet van kroongetuigen een hele belangrijke factor kan zijn bij het oprollen van criminele netwerken en dat de regeling geprofessionaliseerd moet worden door onder andere vooraf integrale veiligheidsanalyses te maken en ervoor zorg te dragen dat alle benodigde stappen genomen worden om betrokkenen, dus de kroongetuige, maar ook diens familie, advocaten en anderen, zoveel mogelijk veiligheid te bieden? Zo ja, welke stappen zijn hiervoor extra nodig en hoe gaat u deze vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kroongetuigen is onmisbaar bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Belangrijke voorwaarde voor de inzet van kroongetuigen is het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen voor de getuige en diens omgeving. Met de kroongetuigenregeling en het getuigenbeschermingsprogramma beschikken OM en politie over de instrumenten waarbinnen deze maatregelen kunnen worden getroffen. Voor personen die een bijdrage leveren aan of betrokken zijn bij (de inzet van) kroongetuigen, kunnen daarnaast maatregelen getroffen worden vanuit het stelsel Bewaken en Beveiligen. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de aanpak van ondermijning van 24 april jl.2 heb geschreven, is het van belang zowel de getuigenbescherming als het stelsel Bewaken & Beveiligen meer toekomstbestendig te maken. Hiertoe doet het kabinet een structurele investering van 55 miljoen euro, waarmee onder andere wordt geïnvesteerd in de kwaliteit van de informatieanalyse en advisering over maatregelen en in de uitvoering van de maatregelen.
Bent u bereid om de kroongetuigenregeling zo aan te passen dat het verder geprofessionaliseerd wordt, en hierbij de lessen mee te nemen die we van de Italiaanse anti-maffia aanpak kunnen leren, met daarbij in het bijzonder de Italiaanse geprofessionaliseerde kroongetuigen, ooggetuigen en spijtoptangen-regelingen? Zo ja, kunt u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar, of zo mogelijk eerder, over deze analyse en de voorgestelde aanpassingen informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, laatstelijk in de voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit d.d. 11 november 20193, heb ik een werkgroep ingesteld die de mogelijkheden verkent tot verruiming van de regeling omtrent toezeggingen aan getuigen. Deze verruiming heeft tot doel het instrument van de kroongetuige effectiever in te kunnen zetten bij de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Bij het vormgeven van deze verruiming wordt onder andere lering getrokken uit de regelingen en ervaringen in het buitenland, waaronder Italië. In verbinding met de verruiming bij de toezeggingen aan kroongetuigen wordt ook gekeken naar de mogelijkheden binnen het getuigenbeschermingsprogramma. Ik ben voornemens uw Kamer uiterlijk na de zomer, dus in het derde kwartaal van dit jaar, over de voorgenomen verruiming te informeren.
Het bericht ‘Natuurmonumenten voert betaald parkeren in’ |
|
Cem Laçin , Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Natuurmonumenten voert betaald parkeren in» en «Natuurmonumenten gaat parkeerkosten in rekening brengen»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de één-na-grootste natuurbeheerder van Nederland mogelijk kosten in rekening gaat brengen voor het gebruik van parkeerfaciliteiten?
Ik heb geen oordeel over het in rekening brengen van parkeerkosten voor het gebruik van parkeerfaciliteiten door Natuurmonumenten. De vereniging bepaalt op eigen terrein zelf het parkeerbeleid.
Heeft u contact gehad met Natuurmonumenten over deze voornemens? Zo nee, bent u bereid om hierover met Natuurmonumenten in gesprek te gaan en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang van deze plannen?
Er is vooraf geen contact geweest met Natuurmonumenten over deze voornemens en gelet op het feit dat Natuurmonumenten gerechtigd is op eigen terrein zelf het parkeerbeleid te bepalen zie ik geen noodzaak om in gesprek te gaan.
Is u bekend in hoeverre de plannen om parkeergeld te heffen zijn ingegeven door de wens om bezoek te reguleren of om inkomsten te vergaren?
Beheer en onderhoud van natuurgebieden is een kostbare aangelegenheid. Natuurmonumenten heeft ons bij navraag laten weten dat het invoeren van betaald parkeren – het betreft nog een proef – bedoeld is om ook in de toekomst beheer en onderhoud van natuur en recreatieve voorzieningen te kunnen blijven financieren. Natuurmonumenten wijst er daarbij op dat de provinciale beheervergoedingen niet de volledige kosten van het natuurbeheer vergoeden. Daarnaast is het doel van Natuurmonumenten om te komen tot een betere verdeling van de bijdrage in de kosten tussen leden (dragen bij via lidmaatschap) en niet-leden (dragen bij via parkeergelden).
Deelt u de mening dat de spaarzame natuurgebieden in Nederland een cruciale functie vervullen voor recreatieve en educatieve doeleinden?
Ja, die mening deel ik. Mijn beleid is ook gericht op ondersteuning van de recreatieve en de educatie- en communicatiefunctie van natuurgebieden.
Deelt u de mening dat met het heffen van parkeergelden een onwenselijke drempel zal worden opgeworpen voor het bezoeken van een belangrijke publieksvoorziening waar bezoekers middels belastinggeld reeds aan bijdragen?
Het is niet ongebruikelijk dat bij publieke voorzieningen parkeergelden worden geheven als dat vanuit het oogpunt van regulering of inkomstenwerving noodzakelijk wordt geacht. Natuurgebieden vormen hierop geen uitzondering. Natuurmonumenten wil op deze manier ook niet-leden een deel van de kosten voor het beheer van hun voorzieningen laten dragen.
Kunt u zich voorstellen dat bezoekers van natuurgebieden hun voertuigen buiten de aangewezen parkeerterreinen zullen gaan parkeren om kosten te vermijden?
Bij het invoeren van parkeertarieven in een gebied moet altijd naar uitwijkeffecten gekeken worden. Natuurmonumenten geeft daarom aan in gesprek te gaan met andere beheerders van parkeerplaatsen. Bovendien wordt met één pilot gestart zodat ook deze effecten in beeld kunnen worden gebracht. Natuurmonumenten geeft aan dat bij parkeeroverlast of overtredingen tijdig kan worden ingegrepen.
Wordt er reeds onderzocht wat de mogelijkheden zijn om natuurgebieden per openbaar vervoer gratis of tegen gereduceerd tarief te bezoeken?
Nee, de mogelijkheid van gratis of gereduceerd tarief voor openbaar vervoer naar natuurgebieden is voor zover mij bekend tot nu toe niet onderzocht.
Heeft u, gelet op het feit dat Natuurmonumenten in haar eigen jaarverslag over 2018 schrijft dat het over een gezonde financiële huishouding beschikt, aanwijzingen dat deze gezonde financiële positie sindsdien onder druk is komen te staan?3
Het is niet aan het kabinet om een oordeel uit te spreken over de financiële huishouding van de vereniging Natuurmonumenten.
Het bericht ‘Europees Parlement pleit voor een noodfonds voor overzeese gebieden’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees parlement pleit voor een noodfonds voor overzeese gebieden»?1
Ja, daar is het kabinet mee bekend.
Bent u op de hoogte van het feit dat op 17 april 2020 de resolutie met betrekking tot een exceptioneel noodfonds voor Overzeese Landen en Gebieden van de Europese Unie is aangenomen?
Ja, het kabinet is op de hoogte van het feit dat het Europees parlement op 17 april 2020 een resolutie heeft aangenomen met betrekking tot de aanpak van COVID-19 binnen en buiten de Europese Unie. In artikel 35 van deze resolutie wordt opgeroepen tot de oprichting van een exceptioneel noodfonds, waartoe Overzeese Landen en Gebieden van de Europese Unie en Ultraperifere Gebieden toegang zouden moeten krijgen.
Heeft u namens het Caribisch deel van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten en Caribisch Nederland, te weten Bonaire, Sint Eustatius en Saba) reeds een verzoek ingediend? Zo ja, op basis van welke kenmerken is dit verzoek ingediend? Zo nee, wanneer vindt verzoek dit plaats?
Genoemde resolutie, op 17 april jl. aangenomen door het Europees parlement, bevat de oproep tot het in het leven roepen van een exceptioneel noodfonds voor Overzeese Landen en Gebieden van de Europese Unie. De Europese Commissie (de Commissie) heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan deze oproep. Een dergelijk noodfonds is dus voor nu (nog) non-existent.
Los van een noodfonds heeft de Commissie wel besloten tot enkele initiatieven om de Landen en Gebieden Overzee (LGO), waaronder de landen en eilanden die deel uitmaken van het Koninkrijk, financieel te ondersteunen in de strijd tegen Covid-19. Dit uit zich vooralsnog in het herschikken van bestaande fondsen.
Zo heeft de Commissie € 10 mln. aan middelen vrijgemaakt voor hulp aan de twaalf Caribische LGO’s2. Deze middelen zijn afkomstig uit een al bestaand regionaal programma onder het LGO-fonds uit het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in het kader van duurzaamheid en marine biodiversiteit, genaamd RESEMBID (Resilience, Sustainable Energy and Marine Biodiversity Programme). Bij de implementatie van dit programma zijn nog niet alle beschikbare middelen ingezet, waardoor de Commissie heeft kunnen besluiten deze middelen beschikbaar te stellen in het kader van Covid-19. Dit heeft geleid tot de totstandkoming van het «RESEMBID COVID-19 Resilience Response Facility». Dit fonds is toegankelijk via een «fast-track procedure».
Een tweede mogelijkheid doet zich voor in de vorm van de B-enveloppe onder het LGO-fonds. Bij onvoorziene omstandigheden kan op de middelen in deze enveloppe een beroep worden gedaan. Momenteel bevat de B-enveloppe nog ongeveer € 6,4 mln. De LGO kunnen ook deze middelen aanspreken in het kader van de Covid-19 crisis. Ten slotte werkt de Commissie momenteel een pakket aan maatregelen betreffende steun aan derde landen uit. Dit levert mogelijk aanknopingspunten op voor financiële steun aan de LGO, bijvoorbeeld middels indirecte steun via regionale en internationale organisaties. Dit pakket is nog niet definitief.
In samenwerking met de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de Rijksvertegenwoordiger en de landen en eilanden binnen het Koninkrijk spant het kabinet zich in om, naar inzicht van elk land en eiland, de toegang tot beschreven middelen te faciliteren.
Weet u reeds voor welk bedrag u namens het Caribisch deel van het Koninkrijk een beroep wilt doen op het Europese noodfonds?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kan u de reeds in kaart gebrachte schade voor het Caribisch deel van het Koninkrijk vertalen naar een adequate en goed onderbouwde aanvraag van gelden uit het noodfonds?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in kaart gebracht op welke wijze de allocatie van deze bedragen uit het noodfonds aan het Caribisch deel van het Koninkrijk op een proportionele wijze kan worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt het fonds gewaarmerkt, zodat de gelden vanuit dit noodfonds op juiste wijze ingezet wordt?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kan op zeer korte termijn een procedure worden gestart voor een eenvoudige én juiste verwerking en terbeschikkingstelling van de beschikbare gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) in het Caribisch deel van het Koninkrijk ook gebruik zouden kunnen maken van het noodfonds?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in kaart welke ngo’s in het Caribisch deel van het Koninkrijk gebruik zouden kunnen maken van de beschikbare gelden uit het noodfonds?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn informeert u de Kamer over de door u te nemen acties met betrekking tot dit noodfonds?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toegenomen stroom bootmigranten vanuit Libië sinds begin april?2
Het kabinet volgt de zorgelijke situatie in Libië nauwgezet. Zoals aan uw Kamer gemeld is het evident dat het oplaaiend geweld in Libië en een mede vanwege het COVID-19 virus ingestelde avondklok gevolgen hebben voor de effectiviteit van de Libische kustwacht. Niettemin heeft volgens gegevens van IOM de Libische kustwacht dit jaar al bijna 4.400 personen gered/onderschept. Volgens UNHCR bevinden zich momenteel ca. 2000 personen in de officiële detentiecentra. Nederland ondersteunt het werk van IOM en UNCHR om de situatie in detentiecentra te verbeteren en de gevolgen van de huidige situatie in Libië zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Daarnaast worden er middels het EU-Trustfund for Africa (EUTF) momenteel extra middelen vrij gemaakt voor ondersteuning migranten en vluchtelingen i.h.k.v. de Coronacrisis.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie voor zowel de Libische bevolking als voor migranten, met name die in detentiekampen, sinds de uitbraak van de coronacrisis? Wat doet Nederland, al dan niet in EU-verband, om de situatie in Libië te verlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel migranten bevinden zich momenteel aan de Libische kust en in de Libische detentiekampen? In hoeverre worden in deze kampen coronamaatregelen in acht genomen om migranten te beschermen tegen het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Worden sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart teruggebracht naar Libië? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Deelt u de mening dat de coronacrisis geen reden mag zijn om drenkelingen die gered zijn in internationale wateren terug te brengen naar onveilige havens in Libië?3
Het kabinet heeft geen indicaties dat er sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart naar Libië worden teruggebracht. Met betrekking tot het aan wal brengen van drenkelingen als gevolg van reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied geldt dat het internationale recht gevolgd dient te worden. Dit juridisch kader blijft leidend, ongeacht de coronacrisis.
Is er op Europees niveau overleg geweest over waar geredde drenkelingen nu opgevangen kunnen worden sinds Malta en Italië besloten hebben hun havens onveilig te verklaren? Welke oplossingen ziet u? In hoeverre bent u hierover actief in contact met uw Europese collega’s? Hoe beoordeelt u in dit licht de oproep van de Maltese regering tot «urgent EU humanitarian intervention in Libya» vanwege de verslechterende situatie als gevolg van onder meer de coronacrisis?4
Een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. Zoals met uw Kamer gedeeld in het verslag van de informele JBZ-Raad d.d. 28 april jl., hebben de lidstaten die het meest zijn getroffen door irreguliere migratiestromen de gelegenheid gekregen om een aanvulling te geven op de toelichtingen door het Kroatische Voorzitterschap, de Europese Commissie en de Europese Dienst voor het Externe optreden (EDEO) op de actuele ontwikkelingen langs de belangrijkste irreguliere migratieroutes. Dit betrof echter een informatiepunt. Zoals hierboven gemeld, baart de situatie in Libië het kabinet zorgen. Naast de bilaterale bijdragen pleit Nederland in EU-verband voor additionele middelen voor de (VN)-organisaties aldaar actief om de humanitaire situatie in Libië het hoofd te bieden.
Bent u bekend met de antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken, waarin het kabinet met betrekking tot de maritieme missie Irini «verwacht dat een aantal lidstaten zich bereid zal tonen op vrijwillige basis mee te zullen doen met het herverdelingsmechanisme»? Wat zal daarbij de opstelling van het Nederlandse kabinet zelf zijn, als het gaat om op vrijwillige basis meedoen met het herverdelingsmechanisme? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. Het besluit tot herverdeling is tot stand gekomen tijdens de onderhandelingen tussen lidstaten over de modaliteiten van de nieuwe operatie. Zoals toegelicht in het SO RBZ zijn de afspraken voor ontscheping in het kader van operatie Irini als volgt: indien drenkelingen worden gered door een schip dat meevaart met de missie, zullen zij worden ontscheept in Griekenland of een andere haven mits een land zich hiervoor openstelt. Na ontscheping zullen de geredde personen worden herverdeeld onder de landen die meevaren met de operatie en eventuele andere landen die zich daartoe bereid verklaren.
Gelet op de vrijwillige basis, zal naar verwachting een aantal Lidstaten deelnemen aan het mechanisme, maar zullen er ook lidstaten zijn die niet meedoen terwijl ze wel baat hebben bij het realiseren van de doelstelling van de missie, namelijk het implementeren van het VN wapenembargo en daarmee bijdragen aan de stabiliteit in Libië. Dit compromis is de enige weg voorwaarts gebleken om consensus te krijgen over de inzet van schepen in de nieuwe operatie, maar schept geen precedent buiten de context van de operatie.
U bent bekend met de Nederlandse inzet voor een structurele, Europese oplossing voor ontscheping6. Nederland heeft zich niet bereid getoond om deel te nemen aan het herverdelingsmechanisme aangezien het mechanisme afwijkt van het kabinetsstandpunt op dit thema.
Het uitblijven van een wet inzake de vaststelling van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Kamer na de zomer van 2019 zou informeren over de voortgang van het voorgenomen wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid?1
Ik heb uw Kamer op 19 juli 2019 geïnformeerd dat al enige tijd wordt gewerkt aan de totstandkoming van een wetsvoorstel over staatloosheid. Anders dan toentertijd werd verwacht, heeft dit er tot op heden nog niet toe geleid dat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Ik zal uw Kamer zo spoedig als mogelijk informeren over de verdere stappen in dit wetgevingstraject. De huidige situatie rondom COVID-19 staat in mijn optiek los van dit wetsvoorstel en de positie van staatlozen in Nederland.
Waarom heeft u nog steeds geen wetsvoorstel aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn denkt u alsnog een wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het binnen de context van de coronacrisis zo mogelijk nog van nadrukkelijker belang is dat staatlozen een adequate vaststellingsprocedure geboden krijgen, dit met het oog op het al dan niet zekerstellen van een duurzame toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verhaal van Omid Daqiq, een 30-jarige arts die ondanks zijn opleiding niet mag werken, omdat zijn staatloosheid na 15 jaar in Nederland verbleven te hebben nog steeds niet is vastgesteld?2
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Wordt, in afwachting van de in te dienen wet inzake de vaststelling van staatloosheid, gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen in zaken waarin staatloosheid aannemelijk is maar niet juridisch is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 1 mei 2019 is de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgeschaft. Sinds die datum is de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gemandateerd om bij een eerste in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. In dat geval kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt. Staatloosheid is op zichzelf geen grond voor rechtmatig verblijf. Deze bevoegdheid kan niet gebruikt worden om situaties van vermeende staatloosheid op te lossen.
Klopt het dat ongedocumenteerden geen vrijwilligerswerk mogen verrichten in ziekenhuizen, ook niet wanneer zij hiervoor aantoonbaar de juiste opleiding beschikken? Zo ja, bent u van mening dat het afwijzen van deze vrijwilligers te billijken is in deze tijd van disproportionele druk op de zorg?
Ja, dat klopt. Het is voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet toegestaan te werken, noch om vrijwilligerswerk te doen.
Het Ministerie van VWS ontvangt overigens iedere dag berichten dat mensen willen helpen in deze tijd van de coronacrisis. Dat is hartverwarmend en fijn om te zien. Zo hebben meer dan 20.000 mensen (o.a. gepensioneerde zorgmedewerkers en studenten) zich aangemeld bij www.extrahandenvoordezorg.nl. Deze personen worden waar mogelijk gekoppeld aan zorginstellingen, die behoefte hebben aan extra zorgpersoneel. Ook zien we dat veel instellingen hun voormalige medewerkers hebben aangeschreven, die graag bereid zijn om weer in de zorg bij te springen. Hiermee is gelukkig al heel veel tijdelijke hulp voor zorginstellingen die daar behoefte aan hebben, beschikbaar gekomen.
Europese aanbesteding van medische apparatuur en hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mondkapjes en gezichtsmaskers in aantocht via EU-aanbesteding»1?
Ja.
Op welke beschermingsmiddelen en voor welke aantallen heeft Nederland zich ingeschreven, welke aantallen zijn of worden van elk van deze beschermingsmiddelen geleverd?
Nog steeds is sprake van mondiale schaarste op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarom is de Europese Commissie (EC) een gezamenlijke aanbestedingsprocedure voor o.a. beschermingsmiddelen gestart.
Op dit moment lopen vier Joint Procurements (Europese aanbestedingen): twee procedures voor persoonlijke beschermingsmiddelen, één voor beademingsapparatuur en één voor laboratoriumapparatuur en materiaal. Nederland heeft zich voor alle procedures ingeschreven. Voor drie van de vier aanbestedingen zijn inmiddels raamwerkovereenkomsten getekend door de EC met bedrijven. Lidstaten die zich hadden ingeschreven voor de aanbestedingen kunnen daarmee handschoenen, beschermende kleding, oog- en mondbescherming (zoals mondmaskers) en beademingsapparatuur gaan bestellen bij de fabrikanten.
De inzet van de lidstaten op de verschillende aanbestedingsprocedures is vertrouwelijk. Een té hoge inzet per lidstaat op een aanbestedingsprocedure, kan de kansen op een succesvolle aanbesteding aanzienlijk verkleinen. De eerste aanbestedingsronde voor persoonlijke beschermingsmateriaal (brillen en mondmaskers) was bijvoorbeeld niet succesvol (want geen enkel bedrijf had zich ingeschreven). Nederland ziet deze Joint Procurements als aanvullend op de nationale inspanningen om beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg te krijgen en niet als vervangend. Op nationaal niveau zijn via het Landelijk Consortium Hulpmiddelen grote volumes persoonlijke beschermingsmiddelen ingekocht.
Het feit dat een lidstaat zich met een bepaalde inzet heeft ingeschreven voor een aanbestedingsprocedure, betekent overigens niet dat een lidstaat de inzet ook volledig kan bestellen of daadwerkelijk geleverd krijgt. Bij de Europese aanbestedingsprocedures loopt de EC tegen vergelijkbare problematiek aan als de individuele lidstaten die persoonlijke beschermingsmiddelen en andere hulpmiddelen proberen in te kopen. Voorbeelden hiervan zijn de schaarste van de middelen, lange levertijden en de noodzaak tot aanvullende controle op kwaliteit van beschermingsmiddelen die niet uit Europa komen.
Op dit moment wordt vanuit Nederland geïnventariseerd welke producten uit de geslaagde Europese aanbestedingsprocedures wél besteld en geleverd kunnen worden. Uit de inventarisatie blijkt dat helaas geen enkel product op korte termijn geleverd kan worden. Bij de beademingsapparatuur heeft het bedrijf, die de Europese aanbestedingsprocedure heeft gewonnen, bijvoorbeeld aangegeven dat de levertijd tot 52 weken kan oplopen. Handschoenen kunnen – vanwege de toegenomen mondiale vraag – de komende maanden helemaal niet meer besteld worden bij het betreffende bedrijf. Ook een eerste (deel)levering van mogelijk te bestellen mondmaskers kan niet voor juni plaatsvinden. Tot nu toe heeft Nederland dus nog geen producten besteld of geleverd gekregen vanuit de verschillende Europese aanbestedingsprocedures.
Wanneer is deze Europese aanbesteding van start gegaan? Sinds wanneer heeft Nederland zich aangesloten bij dit EU-initiatief?
De inschrijving van de eerste Europese aanbesteding voor persoonlijk beschermingsmateriaal is op 28 februari 2020 geopend. Nederland heeft zich daarvoor ingeschreven.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gezamenlijke aanbesteding? Worden de producten op korte termijn geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke aanbestedingen Nederland heeft geplaatst in het kader van deze gezamenlijke aanbesteding? Kunt u een toelichting geven over het type beschermingsmiddelen, hulpmiddelen en uitrusting en de bedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de Nederlandse inkoop is afkomstig van de gezamenlijke aanbesteding met andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Participeert Nederland in de aanleg van de zogeheten rescEU-voorraad, waartoe op 19 maart 2020 door de Europese Commissie is besloten? Zo ja, op welke manier draagt Nederland daaraan bij? Om welke producten en over welke bedragen gaat het? Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot deze bijdragen?
Sinds het besluit van 20 maart jl. kunnen lidstaten zich bij de EC aanmelden om voorraden van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria te (laten) ontwikkelen op hun grondgebied en deze te beheren voor de EC. Dit betreft het zogenaamde rescEU stockpiling. Op dit moment zouden 14 lidstaten zich bij de Commissie hebben aangemeld. Ook Nederland overweegt dit. De kosten worden geheel gefinancierd uit het budget voor het Union Civil Protection Mechanism (UCPM). Onder rescEU medical stockpiling vallen: persoonlijke beschermingsmiddelen, laboratorium en intensive care middelen, ontwikkelen van vaccins en andere therapeutics. Daarnaast behoren het per vliegtuig verplaatsen van ernstige besmette patiënten en het beschikbaar hebben van specialistische medische teams onder rescEU medische response-capaciteiten.
De EC heeft voor het UCPM 300 miljoen euro uit de Europese begroting voor 2020 beschikbaar gesteld voor de aanschaf van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria in relatie tot de Covid-19 crisis. Gezien de grote druk op de markt van medische producten is het de verwachting dat dit initiatief pas op de middellange termijn effect zou kunnen hebben. De verdeling van producten vindt plaats door middel van een weging vanuit de Commissie welke lidstaten de producten op enig moment het meest nodig hebben. De EC heeft recent een methodologisch model daartoe ontwikkeld. Dit model zal de EC ondersteunen bij de besluitvorming over de hulpverzoeken: op basis van verzamelde data over onder andere aantal besmette personen en ziekenhuisopnamen zal bepaald worden wie wat nodig heeft. De lidstaten die als gastheer fungeren van de voorraden kunnen niet meer aanspraak maken op de producten dan andere lidstaten.
Draagt Nederland bij aan andere initiatieven die voortkomen uit het civiele-beschermingssysteem van de EU? Zo ja, wat draagt Nederland hieraan bij?
Het Europese civiele beschermingsmechanisme bestaat uit preventie, preparedness en response-activiteiten. Nederland draagt via deelname aan verschillende werkgroepen bij aan het onder meer uitwisselen van kennis over het vergroten van de nationale weerbaarheid van lidstaten en het maken van afspraken over de kwaliteit, gezamenlijk trainen en het gereed hebben van de response-capaciteiten. Naast rescEU kent het mechanisme ook de civil protection pool (CPP). Nederland heeft de volgende nationale capaciteiten in CPP ter beschikking gesteld: Urban Search and RescEU Team (USAR), Technische ondersteuningsteam (TAST), Extreem hoge capaciteiten waterpompen, Mobiel laboratorium incl. team welke ingezet wordt t.b.v. milieurampen (Environmental Assessment Unit), Maritime Incident Response Group (MIRG).
Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
André Bosman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.
Modeketens die de kosten van de coronacrisis afwentelen op kledingfabrieken in Azië |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «C&A laat kledingfabriek zitten met 10 miljoen dollar aan onbetaalde kleding»?1
Ja.
Kunt u het bericht van de BGMEA, de brancheorganisatie van kledingfabrikanten in Bangladesh, staven dat inmiddels voor 163 miljoen dollar aan orders voor kleding is teruggetrokken?
Volgens de BGMEA is het totaal van alle teruggetrokken orders USD 3,18 miljard (stand 2 mei jl.).
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse kledingketen C&A voor 10,32 miljoen dollar aan bestellingen in Bangladesh heeft teruggetrokken? Zo nee, bent u bereid hier navraag naar te doen bij C&A?
Er is navraag gedaan bij C&A. Het bedrijf geeft aan dat alle reeds geproduceerde orders worden betaald en alle orders die reeds verscheept zijn worden afgenomen, ook als dit betekent dat de producten moeten worden opgeslagen tot verkoop in de toekomst. C&A geeft aan dat ongeveer 7% van de orders is uitgesteld. Het bedrijf is met haar productiepartners en de BGMEA in gesprek om deze resterende orders opnieuw te plaatsen of te vervangen.
Bent u bekend met het terugtrekken van orders door andere in Nederland gevestigde modeketens? Zo ja, kunt u een schatting maken van de financiële omvang? Welke modeketens betreft het?
Ja, het is bekend dat dit gebeurt, ook bij bedrijven die partij zijn bij het IMVO-convenant van de kleding en textielsector. Deze praktijk is wijd verspreid. Volgens recent onderzoek van McKinsey2 verwachten internationale modeketens komend half jaar dat meer dan de helft van hun leveranciers in financieel zwaar weer zal verkeren. Er is geen uitsluitsel te geven over de financiële omvang, of welke bedrijven dit betreft in Nederland. Dat vergt specifiek onderzoek dat nu niet voorhanden is. Het secretariaat van het textielconvenant monitort het toepassen van verantwoorde inkooppraktijken tijdens de COVID-19 crisis als onderdeel van de jaarlijkse due diligence beoordeling. Deze vindt plaats in de tweede helft van 2020.
Is het intrekken van orders, zoals dat momenteel gebeurt bij kledingfabrieken in Bangladesh, juridisch deugdelijk?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen tussen leverancier en afnemer. De indruk bestaat dat er in de onderhandelingen tussen modemerken en kledingfabrieken ruimte is geweest voor contractuele bepalingen die in de huidige COVID-19 crisis nadelig uitpakken voor partijen dieper in de productieketen. Voorbeelden hiervan zijn de overmachtbepalingen in overeenkomsten waarmee inkopers hun orders kunnen annuleren indien bepaalde situaties zich voordoen.
Kunt u een analyse geven van het risico dat door het intrekken en annuleren van orders fabriekspersoneel in Azië niet langer betaald worden, en de consequenties daarvan voor deze mensen ten tijde van de coronapandemie?
Het risico dat het intrekken en annuleren van orders leidt tot het ontslag van fabriekspersoneel is aanzienlijk. De impact van ontslag kan groot zijn: het is mogelijk dat alleen al in Bangladesh honderdduizenden mensen hun baan verliezen en dat zal ook de families die zij onderhouden treffen. Het risico bestaat, dat een lokale fabriek niet in staat is om lonen uit te keren, bijvoorbeeld door liquiditeitstekort of faillissement. In bijvoorbeeld Bangladesh komen de exportopbrengsten voor 84% uit textiel. In de sector zijn zo’n 4 miljoen mensen werkzaam. De meeste textielarbeiders zijn laagopgeleid en kunnen geen aanspraak maken op een sociaal vangnet. De overheid van Bangladesh heeft diverse steunpakketten aangekondigd, onder andere gericht op het uitbetalen van uitstaande salarissen.
Het eerder genoemde onderzoek van McKinsey geeft aan dat in de komende zes maanden bij aanhouden van de corona crisis de helft van de producenten wereldwijd in de financiële problemen kan gaan komen. Dit zal grote sociale gevolgen hebben.
De meeste werknemers in deze sector worden geconfronteerd met een dubbele bedreiging, zowel voor hun inkomen als voor hun gezondheid. Fabrieken worden geconfronteerd met gedwongen sluitingen door overheden, en met gedrag van inkopende merken die zelf onder druk staan vanwege de weggevallen consumentenvraag. In veel landen ontbreken sociale vangnetten. En als er wel sociale zekerheidsrechten bestaan, ontbreken vaak de middelen om die rechten te effectueren.
Diverse organisaties die ook door de Nederlandse overheid gesteund worden hebben uitgebreide analyses van dit probleem gemaakt. Zo kan ik u verwijzen naar de analyse3 van de FairWear Foundation van de consequenties van COVID-19 en een brede analyse4 van de ILO van de sociaaleconomische gevolgen van de COVID-19 crisis voor allerlei sectoren. De kledingfabrieken vallen onder de maakindustrie (manufacturing).
Is het intrekken van reeds geplaatste orders, met waarschijnlijk tot gevolg dat fabriekspersoneel in Bangladesh niet meer zal worden betaald, in uw ogen in lijn met de UN Guiding Principles en richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, daarbij mede in acht nemend dat deze modeketens vaak jarenlang winst hebben gemaakt door gebruik te maken van deze schandalig onderbetaalde mensen?
De COVID-19 crisis heeft de textielsector overvallen. Het is begrijpelijk dat modemerken zich in eerste instantie vooral richtten op het overleven van het eigen bedrijf. Echter, ketenverantwoordelijkheid heeft juist ook in deze tijd betekenis. Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde modebedrijven dat zij de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven.
Met waardering heb ik kennis genomen van de Gezamenlijke Verklaring van multistakeholder-initiatieven5, waaronder Fair Wear Foundation en het Nederlandse convenant Duurzame kleding- en textiel, en de Global Call for Action van de ILO over een verantwoorde aanpak van de COVID-19 crisis in de gehele productieketen van de textielsector.6 Goede inkooppraktijken zijn een cruciaal onderdeel van beide verklaringen, die zodoende een invulling geven aan de OESO-richtlijnen ten tijde van COVID-19.
Bent u bereid om op korte termijn in Nederland gevestigde modeketens aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor de gehele productieketen, dus ook de fabrieken waar hun kleding wordt gemaakt?
Het intrekken van reeds geplaatste orders is onwenselijk. Ik roep bedrijven dan ook op om de impact te beperken door zich verantwoordelijk op te stellen in hun keten. Ik heb dit reeds aan de orde gesteld in gesprek met de brancheorganisaties en tijdens een bijeenkomst van deze brancheorganisaties over verantwoord inkopen op 14 mei jl.
Bedrijven kunnen zich verantwoordelijk opstellen door zich te houden aan betalingsafspraken, bestellingen die al onderweg naar levering zijn niet te annuleren, in gesprek te blijven met toeleveranciers over wat zij nodig hebben en desnoods te kijken of bestellingen doorgeschoven kunnen worden. Ook zijn er bedrijven die verder gaan, bijvoorbeeld door vervroegde betaling en cash flow oplossingen te bieden aan de meest kwetsbare toeleveranciers in de keten. Er zijn voorbeelden van bedrijven die een fonds voor arbeiders aan het einde van de keten opzetten zodat hun salaris doorbetaald wordt ondanks het wegvallen van orders en/of quarantaine maatregelen. Verder roep ik de in Nederland gevestigde modebedrijven op in hun consumenteninformatie over COVID-19 ook de aanpak van het bedrijf ten aanzien van hun verantwoordelijkheid in de keten te vermelden.
Daarnaast pleit ik voor lange termijn oplossingen voor ketenverduurzaming en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) om ook eventuele toekomstige crises het hoofd te kunnen bieden en de sector naar een beter «normaal» te brengen. Door in te zetten op leefbaar loon en sociale zekerheid in gehele ketens wil ik toewerken naar duurzame inkooppraktijken in niet alleen de kledingindustrie, maar alle sectoren.
De Covid-19 pandemie zal op de middellange termijn mogelijk consequenties gaan hebben voor het algemene consumptiepatroon, ook voor de aanschaf van kleding en textiel. Automatisering van de productie in combinatie met minder, maar onder betere sociale en milieuvoorwaarden geproduceerde producten, kunnen de textielproductie ingrijpend beïnvloeden. Het kabinet wil zich samen met de sector blijven inzetten voor de transitie naar een duurzame textielsector, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 14 april jl. over circulair textiel (Kamerstuk 32 852, nr. 116).
Bent u bereid, indien het bericht van BGMEA klopt dat in Nederland gevestigde modeketens als H&M en Inditex juist het goede voorbeeld geven, hen daarin publiekelijk te ondersteunen als goede voorbeelden en te prijzen om hun aanpak?
In het bovenstaande geef ik mijn opvatting weer over goede inkooppraktijken en ketenverduurzaming. Ieder bedrijf dat hieraan voldoet wil ik complimenteren.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ctgb trekt proefontheffing Vertimec in»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in hoe het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in eerste instantie tot de conclusie is gekomen dat het middel Vertimec gebruikt kon worden ter bestrijding van de eikenprocessierups en nu tot een andere conclusie is gekomen?
Het Ctgb had in eerste instantie een proefontheffing gegeven om te onderzoeken óf het middel als biocide kon worden ingezet ter bestrijding van de eikenprocessierups. Daarbij wordt een beperktere toets op neveneffecten gehanteerd dan bij een toelating, het betreft immers een proef op relatief kleine schaal om effectiviteit en neveneffecten te onderzoeken. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes en kieren.
Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten voor het buiten toedienen van dit middel in een eik, ook de kennis van milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel mee te wegen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
In hoeverre wordt normaal gesproken rekening gehouden met de gevolgen van het middel in het milieu bij de toelating van middelen, aangezien het Ctgb in dit artikel meldt dat daar nu breder naar gekeken is?
Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gekeken naar de risico’s voor mens, dier en milieu, waaronder niet-doelwit organismen. In dit geval was geen sprake van een toelating maar van een proefontheffing. Een proefontheffing kan worden aangevraagd voor onderzoeksdoeleinden of om proeven te doen met een (nieuw) middel, bijvoorbeeld om de werkzaamheid te testen. Dit laatste zal het geval zijn wanneer de proef bedoeld is voor dossieropbouw in het kader van een toelatingsaanvraag. Het Ctgb kan voorwaarden verbinden aan de proef of kan deze verbieden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Op welke effecten wordt er op dit moment getoetst bij de toelating van middelen en hoe worden hierbij de cumulatieve effecten en de effecten voor volksgezondheid, dieren en planten meegenomen?
Middelen worden beoordeeld op effecten voor mens, dier en milieu. De beoordelingscriteria en datavereisten zijn geharmoniseerd in EU-verordeningen. Het gaat daarbij onder meer om korte- en langetermijneffecten op de mens, zowel toepasser, arbeiders, omstanders/passanten, omwonenden, waaronder kinderen, en de consument (via residuen op voedingsmiddelen), alsmede effecten op landbouwhuisdieren. Verder wordt er gekeken naar het gedrag en effect van de stof in het milieu, zoals afbraak/persistentie, uitspoeling en afspoeling en de effecten van blootstelling, waarbij onder meer de risico’s worden beoordeeld voor bijen, andere niet-doelwit geleedpotigen (o.a. nuttige insecten), niet-doelwit planten, waterorganismen (planten en dieren), en vogels en zoogdieren.
Bij de toetsingscriteria zijn veiligheidsmarges ingebouwd om rekening te houden met onzekerheden zoals cumulatieve effecten. Naarmate er meer bekend wordt over die onzekerheden, kunnen de criteria worden aangepast. Zo werkt de Europese Voedselautoriteit (EFSA) aan richtsnoeren voor het beoordelen van cumulatieve effecten van residuen van gewasbeschermingsmiddelen. Zodra die richtsnoeren Europees zijn vastgesteld, worden ze gebruikt door de toelatingsautoriteiten bij de beoordeling van aanvragen. Voor meer informatie over cumulatie en de motie van de leden Bromet en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 477) verwijs ik u naar mijn brief van 10 oktober 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 484).
Deelt u de mening dat er bij elke toelating breder gekeken moet worden naar de gevolgen voor het milieu, waarbij rekening gehouden wordt met gevolgen voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt bij elke toelating breed gekeken naar de gevolgen voor mens, dier en milieu. Het Ctgb heeft dit eigener beweging ook gedaan bij de proefontheffing in kwestie. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn het Ctgb de opdracht te geven altijd breder en met oog voor het hele ecosysteem en de volksgezondheid te kijken naar de effecten op het milieu bij de toelating van middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport "Digitalisering aan de grens; Cybersecurity van het grenstoezicht door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol" van de Algemene Rekenkamer (20 april 2020). |
|
André Bosman (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer u van plan bent de goedkeuringsprocedure conform het defensiebeveiligingsbeleid voor de IT-systemen van de balie en de self-service op orde te hebben? Deelt u de mening dat het belangrijk is dit op korte termijn op orde te hebben en hierbij tenminste een duidelijke streefdatum en planning te hebben om naartoe te werken?
Voor zowel het IT systeem van de balie als de self-serviceportal geldt dat de goedkeuringsprocedure inmiddels loopt. De betrokken partijen hebben (gezamenlijk) de aanvullende beveiligingsmaatregelen geïdentificeerd die noodzakelijk zijn voor een (hernieuwde) goedkeuring en implementeren die momenteel. De aansluiting van het selfservicesysteem op het Security Operations Center (SOC) van Schiphol is onderdeel van de maatregelen die worden getroffen in het kader van de goedkeuringsprocedure en geschiedt bij de beslissing tot overdracht van het self-servicesysteem aan Schiphol (zie ook het antwoord op vraag 8). De volledige implementatie van de maatregelen is voorzien eind 2020, waarna de goedkeuringsprocedure kan worden afgerond.
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat alle kritieke systemen van Defensie eigenlijk jaarlijks een beveiligingstest moeten doorlopen, gezien de snelle veranderingen van digitale dreigingen? Indien hiervoor de middelen ontbreken, kunt u dan aangeven welke middelen er nodig zijn om binnen afzienbare tijd wel dergelijke testen jaarlijks uit te voeren?
In het cyberdomein ontstaan voortdurend nieuwe kwetsbaarheden, dreigingen en aanvalsscenario’s. Op basis van de inlichtingencapaciteit treft Defensie gericht beveiligingsmaatregelen. Daarnaast is het patchmanagementproces (het regelmatig doorvoeren van belangrijke softwareupdates) belangrijk voor het beperken van risico's van kwetsbaarheden in systemen. Reguliere beveiligingstesten zijn dus niet het enige middel om de weerbaarheid van de IT-systemen te waarborgen. Zoals ook aangegeven in de reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer beschikt Defensie momenteel niet over de personele capaciteit om de frequentie te verhogen. Het verhogen van de testfrequentie van alle kritieke systemen naar één keer per jaar betekent dat de huidige personele en materiële cybersecurityonderzoekscapaciteit nagenoeg moet worden verdubbeld. Omdat Defensie concurreert met andere partijen op de arbeidsmarkt bij de werving van dit specialistisch personeel is dat niet haalbaar.
Kunt u aangeven per wanneer het self-servicesysteem is aangesloten op de detectiecapaciteit van het Security Operations Center van Schiphol?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven per wanneer het baliesysteem en het systeem voor pre-assesment zijn aangesloten op het Security Operations Center van Defensie?
Processen en systemen die essentieel zijn voor het kunnen inzetten van militaire eenheden, worden aangemerkt als kritiek. In verband met veiligheidsoverwegingen kan ik hier ze niet allemaal noemen.
Nog niet alle kritieke systemen zijn aangesloten op het SOC. Bij het aansluiten van systemen op het SOC geeft Defensie voorrang aan de IT-systemen die voor de krijgsmacht de hoogste prioriteit hebben. Na een zorgvuldige risicoanalyse is voorrang gegeven aan de laag gerubriceerde infrastructuur, de defensiebrede P&O-, financiële en logistieke applicaties en de Hoog Gerubriceerde systemen. Het systeem dat wordt gebruikt bij het pre-assessment, wordt volgens planning in 2021 aangesloten.
Het baliesysteem staat niet op de lijst van kritieke systemen en is daarom voorlopig nog niet in de planning opgenomen. Voor zowel het systeem van het pre-assessment als het systeem in de balie geldt dat zij draaien op de laag gerubriceerde infrastructuur waarop reeds wordt gemonitord. Hiermee ondervangt Defensie reeds een groot gedeelte van de risico’s bij deze systemen.
Kunt u aangeven wat de 14 kritieke ICT-systemen van Defensie zijn? Kunt u tevens aangeven of deze allemaal zijn aangesloten op het Security Operations Center?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg met ketenpartners om te oefenen op crisisbeheersing als gevolg van een cyberaanval op Schiphol? Deelt u de mening dat een dergelijke oefening binnen afzienbare tijd gehouden dient te worden en daarna ook periodiek herhaald dient te worden?
Inmiddels vinden gesprekken plaats over hoe een zinvolle oefening kan worden ingevuld. Daarbij wordt ook bekeken in hoeverre aansluiting bij bestaande oefeningen zoals ISIDOOR en gebruikmaking van documenten zoals het Nationaal Crisisplan Digitaal mogelijk is. Uw Kamer wordt hierover dit jaar geïnformeerd. Leerpunten uit oefeningen worden meegenomen in de actualisatie van richtlijnen over de omgang met bepaalde scenario’s. Deze oefeningen dienen inderdaad periodiek herhaald te worden.
Kunt u in samenhang met de oefening ook richtlijnen opstellen over de omgang met voorstelbare scenario’s, zoals de besmetting van systemen met «ransomware»?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u het door de Algemene Rekenkamer geschetste probleem van tegengestelde belangen, waarbij Defensie meer oog heeft voor veiligheid en Schiphol systemen snel wil implementeren om zo de doorstroming van passagiers te versnellen? Welke waarborgen gaat u inbouwen rond de overdracht van het self-service systeem aan Schiphol? Kunt u de Kamer over deze waarborgen informeren voordat overdracht plaatsvindt?
Voor zowel Schiphol als de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid heeft veiligheid bij het grenstoezicht de hoogste prioriteit. Schiphol en de betrokken ministeries werken nauw samen om de veiligheid te verzekeren. Alvorens te besluiten tot overdracht van het eigenaarschap van het selfservicesysteem aan Schiphol wordt bekeken hoe de veiligheid het effectiefst kan worden gewaarborgd. Dit sluit aan op het goedkeuringsproces volgens het Defensieveiligheidsbeleid. Het voltooien van het goedkeuringsproces en het blijvend voldoen aan de functionele en beveiligingseisen vanuit het Ministerie van Defensie zijn voorwaarden voor een overdracht van het systeem aan Schiphol. Het kabinet zal de Kamer nader informeren over het voorgenomen besluit en de voorwaarden waaronder dit gebeurt voordat overdracht plaatsvindt.
Het uitgelekte plan voor de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Frank Futselaar (SP), Laura Bromet (GL), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat bronnen rond het kabinet informatie hebben gelekt over de voorgenomen aanpak van de stikstofproblematiek?1 2
Ik heb kennisgenomen van de in uw vragen genoemde berichtgeving. Ik hecht eraan uw Kamer te informeren zodra de besprekingen met betrokken partijen hebben plaatsgevonden en de besluitvorming in het kabinet is afgerond. Dit was ten tijde van de genoemde berichtgeving nog niet het geval en ik betreur dat deze informatie in de media is verschenen.
Tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer ook een brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek waartoe het kabinet over heeft besloten. Het kabinet neemt met deze aanpak maatregelen om de natuur te versterken, de uitstoot van stikstof te verminderen, en de vergunningverlening verder op gang te brengen.
Deelt u de mening dat de Kamer eerst geïnformeerd moet worden over vorderingen op het stikstofdossier voordat de media worden ingelicht? Zo ja, hoe beoordeelt en verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat informatie uitlekt naar de media alvorens de Kamer is geïnformeerd?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan om uw Kamer zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet te informeren. Hierbij richt het kabinet zich erop dat informatie niet eerder in de publiciteit komt te liggen dan bij uw Kamer.
Sinds wanneer is er een akkoord over een plan van aanpak?
Zoals gezegd ik het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet vandaag de besluitvorming over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek afgerond. Hierover is uw Kamer meteen geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer de brief met de nieuwe stikstofplannen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer antwoorden op de Kamervragen over het delen van de aanpak van de stikstofcrisis met de Kamer verwachten?3
De beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer vandaag tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen toe.
De beveiliging van tbs-klinieken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Kijvelanden gaat na ontsnapping personeel altijd controleren»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat zijn de regels ten aanzien van de controle van personeel van tbs-klinieken en justitiële inrichtingen?
Alle Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s), ook wel tbs-klinieken genoemd, voeren bij binnenkomst in de kliniek een toegangscontrole uit met metaaldetectiepoortjes voor personen en bagagedoorlichtings-apparatuur voor meegevoerde goederen. Ten aanzien van de controle op eigen personeel en tevens ook bezoek voor personeel, geldt dat er op aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) tussen alle FPC’s en in afstemming met DJI in 2017 een veldnorm is afgesproken waarbij steekproefsgewijs minimaal 1 op de 25 medewerkers en bezoek voor medewerkers wordt gecontroleerd. Bij sommige FPC’s ligt de norm (tijdelijk) hoger dan 1 op 25. Dit gebeurt op basis van risicomanagement, waarbij de mogelijkheid bestaat tot het opschalen van controles. Dit beleid geldt voor alle FPC’s.
Worden die in de praktijk altijd goed nageleefd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waar blijkt dat uit en hoe gaat u voor verbetering zorgen?
Ja, dit blijkt uit onderzoeken die periodiek door de IJenV en DJI naar de veiligheid in FPC’s zijn gedaan. De IJenV voert (thematisch) onderzoek uit naar onder meer de veiligheid in FPC’s. Daarnaast wordt ook door DJI periodiek gecontroleerd op de veiligheid in Justitiële inrichtingen, waaronder de FPC’s. De uitkomsten van deze controles worden gedeeld met de IJenV. De inspectie bepaalt vervolgens (mede) op basis van deze uitkomsten of zij nog aanvullend onderzoek wil uitvoeren of dat zij steunt op de rapporten van DJI. Uit het laatste inspectieonderzoek in het kader van Tussentijds Toezicht (mei 2017) bleek dat het personeel in alle FPC’s een toegangscontrole ondergaat, de sector had echter toen nog geen veldnorm afgesproken. Na vaststellen van de veldnorm voor de controle van personeel heeft DJI onderzoek gedaan (juni 2019) en daar was de conclusie dat alle klinieken toegangscontrole op het eigen personeel uitvoeren waarbij de sector aangaf de norm van 1 op 25 te volgen.
Is het aanscherpen van de beveiliging van de Kijvelanden aanleiding om de beveiliging van andere tbs-klinieken of justitiële inrichtingen aan te scherpen? Zo ja, aan welke concrete maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. De sector verricht voortdurend inspanningen om zichzelf te verbeteren en te innoveren met uiteindelijk als doel het verder verlagen van het recidiverisico. Ook wordt actief gewerkt aan het terugdringen van contrabande invoer, bijvoorbeeld door uitwisseling van kennis en best practices tussen instellingen. In het addendum bij de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg heb ik onlangs met de sector aanvullende afspraken gemaakt om de veiligheid voor personeel en patiënten in de forensische zorg te blijven verbeteren. Met dit addendum, dat uw Kamer op 18 maart 2020 als bijlage bij de brief «Gemaakte afspraken met zorgaanbieders naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag» heeft ontvangen, worden de goede voorbeelden ondersteund en verder aangejaagd.
Daarnaast is vanaf 1 november 2019 ten aanzien van de forensisch psychiatrische centra de wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerp in werking getreden. Dat houdt in dat controle op het mogelijk binnenbrengen van voorwerpen, die op de lijst van verboden voorwerpen staan, ook onderdeel uitmaakt van de toegangscontrole. FPC’s hebben voor zover dit al niet aan de orde was, het beleid en de procedures van de toegangscontroles hierop aangepast.
Het bericht 'Defensie vliegt langer zonder vergunning' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Defensie vliegt langer zonder vergunning»?1
Ja.
Klopt het dat het proces voor het aanvragen van de vergunning sinds 2008 loopt?
In 2008 heeft toenmalig Staatssecretaris De Vries de Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden aangevraagd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1569). Het aanvragen van de verschillende vergunningen is in twee fases gesplitst. Tijdens de eerste fase is in 2012 het laagvliegen met militaire helikopters in de helikopter laagvlieggebieden in Nederland vergund. U bent hierover geïnformeerd op 13 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 70). In de tweede fase wordt voor de resterende activiteiten een vergunning aangevraagd. Deze aanvragen worden voor 1 oktober 2020 verwacht. Over dit proces heb ik uw kamer geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578), op 10 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2298 en 2068) en op 17 april 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485).
Welke inspanningen zijn er in de afgelopen 12 jaar gedaan om de vereiste vergunning aan te vragen?
In de eerste fase waren de inspanningen gericht op de vergunning voor het laagvliegen met militaire helikopters inclusief het landen binnen Natura 2000-gebieden. In de tweede fase is voor elf activiteiten een beschrijving van deze activiteiten opgesteld en vervolgens een voortoets uitgevoerd, om te bepalen of hiervoor nader onderzoek noodzakelijk is. Voor vier activiteiten is in deze voortoets vastgesteld dat ze geen effect hebben op Natura-2000 gebieden. Hiervoor was daarom geen vervolg nodig. Voor zeven activiteiten is nader onderzoek nodig: de vliegbases Deelen en Leeuwarden, het gebruik van Tijdelijke Gebieden met Beperkingen, vliegoperaties met Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS, ook wel drones), het gebruik van laagvliegroutes voor vastvleugelige vliegtuigen, gebruik van de Vliehors range en helikopter landingsplaatsen. Voor al deze activiteiten wordt nu een ecologische effecten analyse opgesteld.
Waarom loopt de aanvraag van de vergunning nu vertraging op?
Er moesten significante verbeteringen in de ecologische effecten analyses worden aangebracht. Bovendien is er over de inhoud en de conclusies nog overleg gaande binnen de klankbordgroep waarin de Waddenvereniging en Natuurmonumenten zijn vertegenwoordigd. De verbeteringen in de analyses gecombineerd met het gedegen proces in de klankbordgroep hebben er toe geleid dat de eerder gemelde planning van het eerste kwartaal 2020 niet is gehaald.
Hoe ver bent u met de ecologische effectentoets?
De ecologische effecten analyses zijn grotendeels gereed en worden nu afgerond.
Welke garantie kunt u geven dat de aanvraag nu voor oktober ingediend zal gaan worden?
Als de afronding van de ecologische effecten analyses en het overleg met de natuurbeschermingsorganisaties voorspoedig verloopt, verwacht ik de aanvraag voor de Vliehors voor 1 augustus 2020 in te kunnen dienen. De aanvragen voor de overige militaire vliegactiviteiten volgen zo spoedig mogelijk hierna. Waarbij ik er naar streef deze voor 1 oktober 2020 allemaal ingediend te hebben. Met de kennis van dit moment heb ik vertrouwen in de vergunbaarheid van al deze activiteiten.
Wat zijn gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag, zowel in juridische, ecologische als in financiële zin?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020) is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) vanwege het ontbreken van een vergunning in het kader van de Wnb voor de Vliegbasis Leeuwarden. Voor wat betreft de juridische en financiële gevolgen wil ik bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op het besluit van LNV op dit handhavingsverzoek.
De militaire vliegactiviteiten boven onder andere de Waddenzee en de Vliegbasis Leeuwarden vinden al tientallen jaren plaats en zijn de afgelopen decennia afgenomen in activiteit. In een voorlopige beoordeling door een ecologisch bureau is geconcludeerd dat de militaire vliegactiviteiten van Vliegbasis Leeuwarden geen significant negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis van deze voorlopige beoordeling kan ervan worden uitgegaan dat het uitblijven van een aanvraag om vergunning geen ecologische gevolgen heeft gehad.
Wanneer is de Omgevingsvergunning van Vliegbasis Leeuwarden compleet?
Het Commando Luchtstrijdkrachten en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) streven ernaar de aanvraag uiterlijk 1 oktober 2020 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te dienen. ILT zal de aanvraag beoordelen op ontvankelijkheid en vergunbaarheid. In het kader van de aanvraagprocedure kunnen zienswijzen worden ingediend. Na ommekomst van de zienswijzetermijn neemt ILT een definitief besluit omtrent de omgevingsvergunning. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden die zienswijzen hebben ingediend vervolgens beroep aantekenen.
Wie hebt u geraadpleegd om te komen tot de conclusie dat het hier gaat om «relatief beperkt milieubelastende activiteiten»?
De term «relatief beperkt milieubelastende activiteiten» is afkomstig uit de conditiemeting die door het RVB in 2017 op de «dekkendheid» van de milieuvergunning van de Vliegbasis Leeuwarden is uitgevoerd. Het woord «beperkt» heeft hierbij betrekking op de aantallen, frequenties en/of volumes waarin activiteiten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen in juridische en financiële zin wanneer particulieren en/of bedrijven «relatief milieubelastende activiteiten» uitvoeren zonder te beschikken over een daartoe bestemde vergunning?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020 is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek in het kader van de omgevingsvergunning milieu van de Vliegbasis Leeuwarden ingediend bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op 20 mei 2020 heeft ILT besloten dat er geen aanleiding is tot handhaven. In haar besluit constateert ILT dat er geen sprake is van overtreding van enig wettelijk voorschrift en dat niet is gebleken dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Derhalve is er in het geval van de Vliegbasis Leeuwarden, voor wat betreft de omgevingsvergunning, geen sprake van gevolgen in juridische en financiële zin.
Het pleidooi voor separate COVID-19 ziekenhuizen |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wilt u reageren op het pleidooi van Prof. dr. Girbes (intensivist-klinisch farmacoloog en hoofd afdeling ICV VUmc)?1
Het pleidooi van Prof. Dr. Girbes betreft een voorstel om de zorg aan COVID-19 patiënten snel anders te organiseren en te concentreren in een aantal categorale ziekenhuizen. Door clustering van deze COVID-19 zorg kunnen de processen veel efficiënter worden ingericht, mede ook in het kader van de veiligheid van de zorgmedewerkers. Dit pleidooi volgt uit het oordeel van Prof. Dr. Girbes dat de inrichting van de huidige zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve én vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden. Hij geeft aan dat de stroom van COVID-19 patiënten de behandeling van alle andere categorieën patiënten vrijwel onmogelijk maakt, de bestaande zorg voor niet-COVID-19 patiënten volledig ontregelt en die situatie niet kan voortduren.
In de stand van zaken brief van 22 april jongstleden met betrekking tot de bestrijding van COVID-19 (25 295, nr. 277) ben ik uitgebreid ingegaan op de zorg in de curatieve sector die is uitgesteld vanwege de corona-crisis en die weer moet worden opgeschaald. Deze opschaling is noodzakelijk en zal de komende tijd een grote inspanning van de zorgverleners vergen om dit met elkaar in goede banen te leiden. Hierbij moeten de lasten goed worden verdeeld over het land, zodat het overal werkbaar blijft.
De focus ligt in eerste instantie op de meest urgente planbare ziekenhuiszorg en gebeurt langs vier lijnen, waarbij er een intensieve samenwerking is tussen de NZa, VWS en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS). De vier lijnen zijn als volgt:
De mogelijkheden om de COVID-19 zorg te organiseren in een aantal categorale ziekenhuizen laat ik, conform de voorgestelde vier lijnen, aan de bestaande regionale structuren van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en haar aangesloten ROAZ-en. Op dat schaalniveau zijn zorgprofessionals, zorgaanbieders en zorgverzekeraars bij uitstek in de positie om hierin verstandige keuzes te maken.
Deelt u de mening van Prof. dr. Girbes dat de huidige inrichting van de zorg niet is ingericht om de nieuwe werkelijkheid van COVID-19 in kwalitatieve en vooral kwantitatieve zin het hoofd te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het pleidooi van Prof. dr. Girbes om de zorg voor COVID-19 patiënten snel anders te organiseren door het oprichten en inrichten van COVID-19 categorale ziekenhuizen, waar uitsluitend patiënten met COVID-19 worden behandeld, zodat de behandeling voor andere categorieën patiënten in andere ziekenhuizen door kan gaan? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of over de suggestie om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten al gesproken is binnen het Outbreak Management Team (OMT) en de regering? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, bent u bereid deze suggestie bespreekbaar te maken en de Kamer hierover te informeren?
De afspraak om de COVID-19-patienten evenredig over de regio’s te verdelen, staat nog steeds. Het pleidooi om aparte ziekenhuizen in te richten voor COVID-19 patiënten is niet besproken in het OMT. Navraag bij de FMS, NVZ, NFU en VenVN leert dat zij aangeven in zijn algemeenheid niet te kiezen voor het opzetten van aparte COVID-19 ziekenhuizen. Enerzijds omdat de omvang van de COVID-19 fluctueert, waardoor het organisatorisch moeilijk te organiseren is op vaste plekken. Anderzijds is de werkdruk en emotionele belasting van het personeel in dat soort aparte ziekenhuizen ontzettend hoog. Allen geven zij wel aan dat je in regionaal verband natuurlijk afspraken kunt maken, waarbij het niet uitgesloten is dat de behandeling van COVID-19-patienten tijdelijk op een selectief aantal locaties plaatsvindt. Dit zou met name het geval kunnen zijn bij de vraag op welke wijze de IC-capaciteit flexibel opgeschaald kan worden indien dit (weer) nodig blijkt. Daarbij wordt bezien of specifieke COVID-19 IC opschaling op daartoe aangewezen locaties kan plaatsvinden.
De 100 miljoen euro extra aan de WHO |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland 100 miljoen euro extra aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft?1 Uit welk budget komt de door de WHO-directeur genoemde 100 miljoen van Nederland? Is dit een herallocatie van bestaande fondsen of zijn dit extra uitgaven?
Nee.
Zoals gemeld in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293) heeft Nederland voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in totaal 100 miljoen euro beschikbaar gesteld op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dit budget is gericht op preventie in de armste landen, het lenigen van humanitaire noden en de versterking van sociaaleconomische weerbaarheid en macro-economische stabiliteit van lage-inkomenslanden.
Voor preventie draagt Nederland 7,5 miljoen euro bij aan de Wereldgezondheidsorganisatie. U vindt de specifieke verdeling van de budgetten in de eerdergenoemde brief.
De inzet van het kabinet om per direct 100 miljoen euro vrij te maken voor de internationale strijd tegen COVID-19 is op 2 april jl. (Kamerstuk 21 501–04, nr. 228) aan uw Kamer gemeld.
Hierbij is uiteraard rekening gehouden met de aangenomen motie Van der Staaij c.s. (25 295 nr. 192), waarin het kabinet wordt gevraagd ernaar te streven dat de bestaande hulp en ondersteuning aan ontwikkelingslanden ook in de huidige omstandigheden wordt gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid, in het bijzonder waar het de gezondheidszorg en de voedselvoorziening betreft.
Wat is de precieze verdeling van de bestemming van de 100 miljoen die de WHO-directeur noemt? Gaat al het geld direct naar de WHO, of gaat het ook bilateraal naar andere landen? Hoeveel ervan gaat naar de ontwikkeling van een vaccin en hoeveel naar het bestrijden van het coronavirus in andere landen? Naar welke landen en/of organisaties gaat dit geld? Kunt u hiervan een zo specifiek mogelijk overzicht geven?
U vindt de precieze verdeling van de 100 miljoen euro die Nederland beschikbaar heeft gesteld voor de internationale inzet voor het bestrijden van de coronacrisis in mijn brief «Nederlandse inzet bestrijden coronacrisis ontwikkelingslanden» van 14 april jl. (Kamerstuk 33 625, nr. 293).
De aanvullende steun voor de WHO ten hoogte van EUR 7,5 miljoen zal bijdragen aan het Strategic Preparedness and Response Plan (SPRP) van de Wereldgezondheidsorganisatie. Dit plan is gericht op internationale coördinatie, nationale voorbereiding en respons, en onderzoek en innovatie om het virus te bestrijden. In de context van het SPRP is WHO tot op heden actief in 133 landen, voornamelijk lage- en middeninkomenslanden.
Wat is de ratio geweest achter de keuze om dit geld in het buitenland uit te geven en niet in Nederland?
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Wij zijn zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. Nu adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen, is een directe investering in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie. Nederland heeft een open economie. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
Bent u bekend met het artikel «Cliniclowns krijgen veel meer betaald dan verpleegkundigen»?2 Is dit nog steeds het geval?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat er nu tot 100 miljoen Nederlands belastinggeld naar het buitenland stroomt voor «fysieke en mentale gezondheid», maar dat Nederlandse verpleegkundigen intussen vaak een benedenmodaal inkomen hebben?
Het is niet correct dat er 100 miljoen euro wordt ingezet voor «fysieke en mentale gezondheid» in ontwikkelingslanden.
Hoeveel geld zou het kosten om in Nederland het niveau van testfaciliteiten als in Zuid-Korea op te zetten?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoeveel zou het kosten om de draagkracht van de Nederlandse intensive care binnen nu en een jaar naar 3.000 IC-bedden inclusief personeel te brengen, waarbij de kwaliteit van de zorg op het hoogste niveau ligt?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Is het kabinet bereid om deze 100 miljoen niet aan de WHO of anderszins in het buitenland uit te geven, maar dit geld te besteden aan het structureel uitbreiden van de IC-capaciteit in Nederland, aan betere lonen voor zorgmedewerkers in Nederland en aan het massaal uitbreiden van de testcapaciteit in Nederland? Zo nee, waarom acht het kabinet de zorg in het buitenland belangrijker dan de zorg in Nederland? Hoe ziet het kabinet de verhouding tussen zijn verantwoordelijkheid tegenover de Nederlandse bevolking ten opzichte van eventuele internationale verantwoordelijkheden?
Het kabinet dient altijd het Nederlands belang. De EUR 100 miljoen is bedoeld voor de meest kwetsbare landen, ten behoeve van preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid. Hierboven is reeds toegelicht dat dit bijdraagt aan de internationale bestrijding van COVID-19 en daarmee aan de bestrijding van het virus in Nederland. Het kabinet heeft voor de bestrijding van de coronacrisis in Nederland tientallen miljarden beschikbaar gesteld.
Het is een gedeeld belang om de pandemie en bijkomende crisis effectief en mondiaal te bestrijden door de medische en sociaaleconomische weerbaarheid van ontwikkelingslanden nu te verbeteren. Via verschillende organisaties draagt Nederland hier aan bij. De Nederlandse bijdrage is gegrond in het besef dat adequaat bijdragen aan COVID-19 bestrijding in de meeste kwetsbare landen een directe investering is in het beheersbaar maken van de mondiale virusverspreiding, en het voorkomen van verdere instabiliteit, armoede en irreguliere migratie.
Nederland heeft een open economie. Wij zijn daarmee zo succesvol als de zwakste schakel in de wereldwijde medische keten. De effecten van COVID-19 in de wereld waaronder in ontwikkelingslanden zijn dus ook mede bepalend voor economisch herstel in Nederland en Europa.
De diverse krantenartikelen waarnaar wordt verwezen zijn bekend. Bij een crisis van deze omvang hoort een grondige evaluatie achteraf, zoals ook is gebeurd na de Ebolacrisis. Het kabinet steunt vanzelfsprekend een brede evaluatie van de internationale coronabestrijding, zoals de standaardprocedure voorschrijft.
Ten aanzien van Taiwan zijn het kabinet en de EU van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, overigens zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Is het kabinet het ermee eens dat het Nederlands belang altijd op de eerste plaats dient te staan?
Zie antwoord vraag 8.
Is het kabinet het eens met de mening dat de WHO het Chinese belang om de ernst van het coronavirus te bagatelliseren in januari en februari lijkt te hebben laten prevaleren boven het internationale belang om het coronavirus zo snel mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt het kabinet hieruit?
Zie antwoord vraag 8.
Als het kabinet deze 100 miljoen dan toch in het buitenland wil uitgeven, waarom heeft het ervoor gekozen om dat deels of geheel via de WHO te doen? Als hier geen sprake van is, waarom is deze uitgave dan met de WHO gecoördineerd?
Zie antwoord vraag 8.
Is er een relatie tussen de keuze van de Verenigde Staten om voorlopig geen geld meer aan de WHO te doneren en de keuze van Nederland om 100 miljoen te doneren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «Australië eist openheid over oorsprong en aanpak coronacrisis»?3
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de zorgen omtrent de vooringenomenheid van de WHO ten gunste van China? Bent u bereid om tegen de WHO kritiek uit te spreken op het feit dat de WHO de Chinese aanpak van het coronavirus in januari en februari is blijven prijzen, terwijl al duidelijk was dat China vooral de verspreiding van informatie over het virus heeft geprobeerd in te dammen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de WHO erop aan te spreken dat Taiwan voortaan op een respectvolle manier dient te worden behandeld, als gelijkwaardige gesprekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Australië te steunen in het verzoek om een onafhankelijk onderzoek naar de mondiale aanpak van de coronacrisis, dat niet zou worden uitgevoerd door de WHO?
Zie antwoord vraag 8.
Aan welke WHO-adviezen heeft Nederland zich wel gehouden en aan welke WHO-adviezen niet?
Ik verwijs hiervoor naar de aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de Australische regering dat het succesvol is geweest in de bestrijding van het coronavirus omdat het WHO-adviezen terzijde heeft geschoven? Zijn er achteraf WHO-richtlijnen waarvan u denkt dat Nederland ze beter niet had kunnen naleven?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het plenaire debat over de coronacrisis op woensdag 22 april te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk in de problemen komen door de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , René Peters (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Scouting Nederland aan de overheid over hulp bij financiële problemen door de coronacrisis?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat 94% van de beheerde speeltuinen vanwege de coronacrisis in de problemen komen?2
Ja.
Klopt het bericht dat sportverenigingen onder voorwaarden en in tijden van financiële crisis financiële ondersteuning kunnen krijgen?
Sportverenigingen kunnen gebruik maken van de rijksbrede steunmaatregelen die van kracht zijn, waaronder de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) van het Ministerie van EZK waar de oproep van Scouting Nederland naar verwijst. Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als voor alle aanvragers van de TOGS, zo moet in ieder geval een hoofd- of nevenactiviteit van deze vereniging bij de Kamer van Koophandel zijn opgenomen op de lijst met vastgestelde SBI-codes.
Daarnaast is voor de sportverenigingen een steunpakket ontwikkeld waarover ik u onlangs geïnformeerd heb (TK2020D16797).
Klopt het beeld dat jeugd- en jongerenwerk als scouting, maar ook kindervakantieorganisaties en speeltuinverenigingen van dergelijke ondersteuning zijn uitgesloten?
Dat verschilt per organisatie. De rijksbrede steunmaatregelen kunnen met voorwaarden ook van toepassing zijn op deze organisaties. Sommige speeltuinen en scoutingverenigingen kunnen wél onder de TOGS vallen omdat ze een nevenactiviteit hebben die daarvoor in aanmerking komt. Daarnaast verschilt het per gemeente of zij scouting al dan niet in aanmerking laten komen voor het steunpakket voor sportverenigingen.
Kunt u aangeven wat daarvan de achterliggende gedachte is?
De rijksbrede steunmaatregelen zijn primair van toepassing op ondernemers en in mindere mate op verenigingen. Voor speeltuinen, jeugdverenigingen en scouting ligt er bovendien een route richting het lokale domein en de gemeenten om in gesprek te gaan voor mogelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat speeltuinen, jeugd- en jongerenwerk voor het gezond opgroeien van onze jeugd van essentieel belang zijn?
Speeltuinen en vormen van jeugdwerk als Scouting zijn zeker van belang bij het gezond kunnen opgroeien van de jeugd.
Deelt u de mening dat deze verenigingen door de huidige crisis in de problemen komen, en dat deze problemen zo groot kunnen worden dat zij het hoofd niet langer boven water kunnen houden?
Op dit moment is nog niet in te schatten wat de effecten zijn van de huidige crisis voor deze verenigingen. De gemeente is de eerstverantwoordelijke overheid voor deze verenigingen en mocht de situatie voor de scouting of jeugdwerk langdurig voortduren dan zullen deze verenigingen dan ook met de gemeente moeten kijken welke mogelijkheden er zijn om het voortbestaan van deze voorzieningen niet in gevaar te laten komen.
Deelt u de mening dat deze essentiële voorzieningen behouden moeten blijven? Hoe gaat u daar voor zorgen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om te bezien op welke manier verenigingen voor jeugd- en jongerenwerk alsnog geholpen kunnen worden?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja.
Het bericht 'China wil de ‘klus’ in Hongkong afmaken' |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China wil de «klus» in Hongkong afmaken»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de arrestatie van afgelopen zaterdag van vijftien belangrijke pro-democratische leiders in Hongkong? Deelt u de kritiek van Chris Patten? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De vijftien personen zijn op 18 april op last van de Hongkongse autoriteiten gearresteerd op beschuldiging van oproepen tot, organiseren van en/of participeren in niet-geautoriseerde demonstraties op 18 augustus, 1 en 20 oktober vorig jaar. Het betrof vooral personen uit de oudere generatie van de gematigde democratische oppositie die zich hebben ingezet voor vreedzaam protest. Allen werden nog dezelfde dag op borgtocht vrijgelaten. Zij moeten op 18 mei voor de Hongkongse rechter verschijnen.
Het kabinet zal, mede in EU-verband, het verdere verloop van hun zaken nauwgezet volgen. Als daar aanleiding toe is, zal bij de verantwoordelijke autoriteiten om opheldering worden gevraagd.
Verder blijft het kabinet met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden gerespecteerd dienen te worden. Deze boodschap is het afgelopen jaar herhaaldelijk overgebracht aan zowel de centrale overheid in Peking als de overheid in Hongkong.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtgenoot over de arrestaties van afgelopen zaterdag? Zo ja, wat is uw hoofdboodschap? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese collega’s en/of de Hoge Vertegenwoordiger om met een gezamenlijke verklaring te komen die zich uitspreekt tegen de gebeurtenissen van afgelopen zaterdag? Zo ja, hoe luidt die gezamenlijke verklaring? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft reeds gereageerd. De woordvoerders van Hoge Vertegenwoordiger Borrell hebben op 18 april zowel via Twitter als in Hongkongse media laten weten dat de meervoudige en gecoördineerde arrestaties nauwkeurig onderzoek vereisen, dat een onafhankelijk rechtssysteem zonder politieke inmenging zoals neergelegd in de Basic Law een van de hoekstenen is van Hongkongs autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, en dat de EU het verdere verloop van de zaken nauwgezet zal volgen. Nederland sluit zich daarbij aan.
Heeft u contact opgenomen met Chris Patten om u op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Dhr. Patten bekleedt geen officiële functies meer, en deed zijn uitspraken in een privéhoedanigheid. Het Nederlandse Consulaat-Generaal te Hongkong volgt de ontwikkelingen op de voet, en onderhoudt daarbij uiteraard nauw contact met vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de verklaring van het Liason Office van de vrijdag voorafgaande aan de arrestaties in strijd is met de Basic Law van Hongkong? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen in bilateraal en multilateraal verband met de Chinese overheid om te benadrukken dat Hongkong binnenlands zichzelf bestuurt en Chinese inmenging onwenselijk is?
Hongkong maakt als Speciale Administratieve Regio (SAR) deel uit van de Volksrepubliek China, waarbinnen Hongkong zijn eigen systeem heeft – het zogenoemde One Country, Two Systems-model. In de Basic Law – de mini-grondwet van Hongkong – wordt de taakverdeling tussen de centrale overheid in Peking en de overheid in Hongkong beschreven.
Artikel 22 van de Basic Law stelt: «No department of the Central People’s Government […] may interfere in the affairs which the Hong Kong Special Administrative Region administers on its own in accordance with this Law». De interpretatie van het wetsartikel die het Liaison Office – de vertegenwoordiging in Hongkong van de centrale overheid in Peking – in zijn verklaring van 17 april gaf, namelijk dat het vanwege zijn aard hieraan niet onderworpen is, is nu onderwerp van juridisch en politiek debat in Hongkong. Zo wordt de interpretatie van het Liaison Office bijvoorbeeld bestreden door de Hong Kong Bar Association.
Artikel 23 van de Basic Law stelt: «The Hong Kong Special Administrative Region shall enact laws on its own to prohibit any act of treason, secession, sedition, subversion against the Central People’s Government, or theft of state secrets, to prohibit foreign political organizations or bodies from conducting political activities in the Region, and to prohibit political organizations or bodies of the Region from establishing ties with foreign political organizations or bodies». Dit betekent dat Hongkong zelf wetgeving ter bescherming van de nationale veiligheid dient in te voeren. Het is van groot belang dat hierbij wordt gehandeld via de vastgelegde procedures van het wetgevingsproces van Hongkong. Het is tevens van groot belang dat alle partijen zich hierbij – en in het algemeen – onthouden van acties die de rechtsstaat en de autonomie van Hongkong binnen de Volksrepubliek ondermijnen. De rechtsstatelijke waarborgen liggen immers ten grondslag aan de stabiliteit en welvaart van Hongkong.
Het kabinet zal deze ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen.
Wat is uw reactie op de eis van het Liason Office dat Hongkong alsnog veiligheidswetten zou invoeren die subversie tegen de Chinese overheid strafbaar stellen?
Zie antwoord vraag 6.