Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
Het testen van politieagenten op corona |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bespuugde agenten mogen zich laten testen op corona»?1
Ja.
Weten agenten, buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), handhavers of hun werkgevers dat zij zich kunnen laten testen in het geval zij tijdens het werk een mogelijke besmetting hebben opgelopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen voor snelle voorlichting over deze mogelijkheid?
Er is informatie beschikbaar voor deze werknemers over de situatie rondom corona en de getroffen maatregelen om de gezondheid van de medewerkers te beschermen. Van nieuwe ontwikkelingen, zoals veranderingen in het testbeleid, worden medewerkers op de hoogte gebracht door de interne communicatie van de organisaties, zoals nieuwsbrieven en informatie op het intranet. Mij zijn geen signalen bekend dat de informatievoorziening ontoereikend is.
Deelt u de mening dat ook zonder dat sprake was van spuug- of hoestincidenten agenten, boa’s en handhavers die in contact met publiek komen in het geval zij corona gerelateerde symptomen vertonen, getest moeten kunnen worden? Zo ja, is dat ook reeds het geval? Zo nee, waarom niet?
Ook professionals in handhaving en toezicht krijgen te maken met het coronavirus. Het kan zijn dat zij tijdens hun werk besmet worden doordat ze worden bespuugd of behoest door iemand die het coronavirus heeft. Dit risico lopen ze ook tijdens een reanimatie, vechtpartij, of aanhouding met geweld. Dit veroorzaakt onder deze professionals onrust. Daarom is afgesproken dat professionals in handhaving en toezicht (waaronder o.a. agenten, boa’s en andere handhavers) ook getest kunnen worden als zij door een incident tijdens het werk (spugen, hoesten, reanimatie, vechtpartij of aanhouding met geweld) een mogelijke besmetting hebben opgelopen. Als zij symptomen hebben ontwikkeld die passen bij COVID-19, kunnen zij getest worden na advies van de (bedrijfs)arts. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2. Ook voor politiemensen, boa’s en andere handhavers geldt dat zij bij corona-gerelateerde ziekteverschijnselen thuis moeten blijven. Op dit moment wordt gewerkt aan verbreding van het testbeleid. De Minister van VWS heeft op 6 mei aangekondigd dat per 18 mei medewerkers van politie, de Koninklijke marechaussee en boa’s getest kunnen worden bij klachten. Het testbeleid voor deze sector wordt de komende tijd uitgewerkt.
In juni, waarbij gestreefd wordt naar 1 juni, wordt het testbeleid weer verder uitgebreid en zal iedereen met klachten getest kunnen worden.
Moeten agenten, boa’s en handhavers die getest willen worden daarvoor door hun bedrijfsarts worden doorverwezen? Zo ja, wat zijn de kosten daarvan?
Ja. Aan testen zijn kosten verbonden. Er worden geen kosten berekend aan medewerkers.
Kunnen agenten, boa’s en handhaver die getest willen worden zich ook tot een GGD-arts wenden die beoordeelt of een test noodzakelijk is? Zo ja, is deze mogelijkheid bij agenten, boa’s of hun werkgever bekend? Zo nee, waarom kan dat niet?
De agenten, boa’s en handhavers wenden zich in eerste instantie tot de bedrijfsarts, die een belangrijke rol heeft bij het gezond en veilig werken in de organisatie. Deze werkwijze is afgesproken in overleg met de GGD’en en heeft als voordeel dat de GGD’en niet onnodig belast worden. Bovendien houdt de organisatie op deze wijze zicht op het aantal incidenten en de hoeveelheid medewerkers die getest moeten worden op het coronavirus.
Hebben de GGD’en voldoende capaciteit om naast de patiënten en zorgmedewerkers die zij moeten testen en per 11 mei de leraren, ook agenten, boa’s en handhavers te testen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die capaciteit er wel komt?
Ja, de GGD’en hebben voldoende capaciteit om agenten, boa’s en handhavers te testen bij klachten na een incident.
Kunt u bovenstaande vragen gezien de zorgen die leven bij agenten, boa’s en handhavers binnen een week beantwoorden?
Zoals gebruikelijk zijn de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De financiering voor wetenschappelijk onderzoek voor vaccinontwikkeling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat onderzoeken als onderdeel van het second-wave-project pas begin juni kunnen beginnen? Waarom duurt dit zo lang en kan dit niet sneller?1
Nee, het is binnen dit traject mogelijk al lopend onderzoek te financieren dat vanwege de urgentie al gestart is zonder (volledige) financiering. Voor onderzoeken die nog niet gestart zijn, moet duidelijk zijn dat deze op hele korte termijn kunnen starten.
Klopt het dat van de 27 miljoen euro slechts 9 miljoen bestemd is voor preventie, behandeling, herstel van COVID-19? Is dit niet veel te weinig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor dit aandachtsgebied is € 7,9 miljoen beschikbaar. Indien mocht blijken dat waardevolle en toevoegende onderzoeken buiten de boot vallen vanwege onvoldoende financiële middelen, dan zal ik bezien of aanvullende middelen nodig zijn. In mijn brief van 19 mei en 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten, dat het bedrag voor het ZonMw-COVID-19 programma respectievelijk verhoogd is met € 3 en € 10 miljoen. Daarmee is € 40 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat verstaan wordt onder «brede maatschappelijke vraagstukken» waarvoor de rest van het geld bestemd is?
Klopt het dat de voorstellen worden beoordeeld door een geheime commissie? Deelt u de mening dat dit transpanter zou moeten gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De beoordelingsprocedure is beschreven in de programma tekst, https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/programmas/programma-detail/covid-19-programma/. De samenstelling van de expertpanels (voor de urgente onderzoeksvragen) en de beoordelingscommissies ten behoeve van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zijn (voor zover al bekend) te vinden op de website van ZonMw.
Hoeveel voorstellen heeft u inmiddels ontvangen en hoe groot acht u de slagingskans, met inachtneming van de lange en complexe procedures?
De voorstellen zijn ingediend bij ZonMw. De kans op honorering hangt samen met hoeveel onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij ZonMw. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer gemeld het beschikbare bedrag met € 10 miljoen te verhogen, zodat de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid hebben om de meest noodzakelijke en relevante onderzoeken te kunnen honoreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en de website van ZonMw.
Ziet u mogelijkheden om het bedrag voor wetenschappelijk onderzoek naar COVID-19 voor Nederlandse ziekenhuizen en academische centra te verhogen en de procedures te versnellen, dit in het licht van de vele miljarden die tijdens de coronacrisis louter aan economische nood maar niet aan oplossingen worden gespendeerd?
Op dit moment is € 67,5 mln. specifiek voor COVID19 gerelateerd onderzoek beschikbaar gesteld, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 24 juni jl. Dit bedrag is mede tot stand gekomen op basis van een inschatting die door experts van ZonMW en NWO is gemaakt. Internationaal vinden er ook veel belangrijke initiatieven plaats om vaccins te ontwikkelen, waaronder door het CEPI waar Nederland € 50 mln. aan heeft bijgedragen.
Wanneer zal het RIVM zijn horizonscan naar lopende initiatieven rond vaccinontwikkeling en mogelijkheden voor vaccinproductie in Nederland (zowel publiek als privaat) afronden?
Het RIVM heeft deze scan de eerste week van mei opgeleverd. Het betreft een inventarisatie met initiatieven van private partijen rond (voornemens tot) vaccinontwikkeling en -productie. Deze private partijen hebben deze gegevens vertrouwelijk verstrekt. Van deze inventarisatie wordt steeds een actualisatie gemaakt, omdat nieuwe initiatieven zich blijven aandienen.
Kunt u een overzicht geven van de overige overheidsfinanciering beschikbaar voor COVID-19 gerelateerd onderzoek?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 21 april 2020.
Deelt u de zorgen dat private vaccinontwikkeling kan leiden tot sterk opdrijvende prijzen en dat Nederlandse bedrijven die in handen zijn van Amerikaanse farmaceuten wel eens niet zouden willen leveren voor de Nederlandse markt?2 2
Nee, ik deel uw zorgen niet dat private vaccinontwikkeling leidt tot prijsopdrijving. De WHO telt al ongeveer 160 initiatieven gericht op vaccinontwikkeling. Er is dus concurrentie. Verschillende bedrijven hebben al aangeven dat zij een eventueel vaccin tegen kostprijs zullen aanbieden. Dit gaat prijsopdrijving tegen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Nederlandse bedrijven in handen van Amerikaanse farmaceuten niet zouden willen leveren aan Nederland. De mondiale productiecapaciteit voor een vaccin zal mede afhangen van het soort vaccin dat beschikbaar komt. In de opstartfase van de productie zal er schaarste zijn. De vraag naar snelle toegang tot het vaccin zal dan voor alle landen gaan gelden.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Bij de financiering van onderzoek wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.4
Hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid meer financiële middelen uit te trekken voor fundamenteel onderzoek naar (de behandeling van) corona-infecties? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb het oorspronkelijke bedrag inmiddels verhoogd zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2, 5 en 6.
Het onderzoek Afstand en adoptie in Nederland, 1956- 1984 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
1. Klopt het dat mensen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek naar afstand en adoptie in Nederland 1956–1984 zich tot 1 juni 2020 hiervoor bij FIOM kunnen aanmelden?
Bent u ermee bekend dat mensen die zich bij FIOM aanmelden voor deelname aan het onderzoek volgens de website van de rijksoverheid tot vier weken moeten wachten op een reactie van FIOM?1 Wat betekent dit voor mensen die zich bijvoorbeeld eind mei 2020 aanmelden bij FIOM en dus nog in het aanmeldtraject zitten? Worden zij nog in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het onderzoek?
Bent u het ermee eens dat vanwege de coronacrisis mensen zich pas later voor deelname kunnen aanmelden? Bent u ervan op de hoogte dat mensen die te maken hebben gehad met afstand en adoptie erg getriggerd kunnen zijn door de coronacrisis en dat dit veel angst, verdriet, eenzaamheid en oud zeer kan oproepen?
Klopt het dat te houden verdiepende interviews bij het Verwey-Jonker Instituut (VJI) soms worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?
Bent u – gelet op het vorenstaande – bereid de datum voor aanmelding voor deelname aan het onderzoek te verlengen, dit eveneens met het oog op de reeds in verband met de coronamaatregelen uitgestelde conferentie «Geef je geschiedenis een stem»? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de procedure rond de verslaglegging door FIOM en het VJI van de telefoongesprekken met mensen die zich hebben gemeld precies in zijn werk gaat?
Voordat ik inga op hoe de aanmeldprocedure nu is ingericht, wil ik melding maken van het feit dat ik recent een brief heb ontvangen waaruit blijkt dat in ieder geval in één situatie de verslaglegging niet adequaat is geweest. Bij een onderzoek als het onderhavige mag geen discussie ontstaan over de juistheid van verslagen, ik heb naar aanleiding van deze brief dan ook onderzoek gedaan. Ik heb moeten constateren dat aan aanmelders onvoldoende actief gevraagd is of zij het verslag willen inzien en corrigeren. Dat moet hersteld worden. Daarbij komt dat ik ook geconstateerd heb dat het huidige aanmeldproces niet overal overeenkomstig de eisen van de AVG is ingericht. Daarom heb ik melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik het volgende besloten:
Dit betekent dat het VJI de diepte-interviews pas zal kunnen voortzetten nadat alle personen zijn benaderd en de mogelijkheid hebben gehad hun verslag te verifiëren en te corrigeren. Het onderzoek zal hierdoor meer tijd in beslag nemen. In de voortgangsbrief inzake het personen- en familierecht, die ik u voor de zomer zal toezenden, ga ik nader in op de nieuwe werkwijze inclusief de waarborgen op het gebied van privacybescherming.
Hieronder volgt de procedure die oorspronkelijk van toepassing was.
Mensen kunnen zich bij het aanmeldpunt aanmelden via e-mail of telefoon. Als men e-mailt ontvangt men binnen enkele werkdagen een reactie van de medewerker van het ministerie met de mededeling dat er binnen 5 werkweken telefonisch contact wordt opgenomen voor het stellen van een aantal vragen. Belt men tijdens de openingstijden van het telefonisch aanmeldpunt dan wordt er óf meteen opgenomen óf men krijgt een voicemailbericht dat men kan inspreken. Met de mensen die een voicemailbericht inspreken wordt binnen 5 werkweken contact opgenomen.
De medewerker van Fiom van het aanmeldpunt stelt een aantal vragen op basis van een «intakeformulier». Door middel van de vragen in het intakeformulier wordt informatie verzameld die het VJI nodig heeft om een goede selectie van aanmelders voor diepte-interviews te maken. De antwoorden op deze vragen worden genoteerd in een gespreksverslag.
De medewerker van het aanmeldpunt geeft via de telefoon mondeling aan hoe de procedure in elkaar zit. De medewerker vraagt mondeling toestemming om de gegevens van de aanmelder en de antwoorden op de gestelde vragen door te geven aan het VJI zodat onderzoekers eventueel contact kunnen opnemen voor een verdiepend interview. Verder vraagt de medewerker of onderzoekers ook contact mogen opnemen voor het opvragen van documenten voor het anoniem verwerken van de informatie uit het verhaal in het onderzoek en of de aanmelder benaderd wil worden om middels een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het onderzoek.
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders. Een heel enkele keer trekt een aanmelder na afloop de aanmelding in en wordt het gespreksverslag vernietigd.
Vraagt FIOM voorafgaand aan het telefoongesprek om schriftelijke toestemming voor gebruik van de verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Er werd volstaan met een mondelinge toestemming die niet schriftelijk werd vastgelegd. Hiervoor is destijds gekozen omdat dit eenvoudig en snel werkt en ook weinig administratieve lasten voor de aanmelder met zich brengt.
Vanaf nu zal schriftelijke toestemming worden gevraagd.
Zendt FIOM alle door haar opgestelde schriftelijke verklaringen van alle mensen die zij gesproken heeft door aan het VJI? Zo nee, waarom niet?
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Er vindt geen selectie bij het Fiom plaats.
Wat gebeurt er met de verklaringen die FIOM niet doorzendt? Worden de betreffende deelnemers daarvan op de hoogte gesteld en, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Worden de door te zenden gegevens geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Fiom anonimiseert de verslagen. Ieder verslag krijgt een nummer. Via dit nummer zijn de gespreksverslagen te herleiden tot een persoon zodat het VJI contact kan leggen met de personen die het wil uitnodigen voor diepte-interview. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders.
Op basis van welke criteria selecteert FIOM – indien zij niet alle verklaringen van deelnemers doorzendt aan het VJI – welke verklaringen zij wel doorzendt aan de onderzoekers van het VJI?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben FIOM en het VJI de betrokken deelnemers in de gelegenheid gesteld de schriftelijke verklaringen in te zien en, zo nodig, te corrigeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid betrokkenen hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de aanmelder in het gesprek met de medewerker van het aanmeldpunt aangeeft het gespreksverslag te willen ontvangen dan wordt het toegestuurd. De aanmelder kan het verslag ook na het intakegesprek opvragen. In de gevallen waarin de verslagen zijn opgevraagd zijn volgens het FIOM slechts in een beperkt aantal gevallen door de aanmelders wijzigingen in het verslag aangebracht.
Ook de intakeverslagen opgemaakt door het VJI en de verslagen van de verdiepende interviews kunnen op verzoek van de geïnterviewde worden geverifieerd en zo nodig gecorrigeerd.
Zoals gemeld in antwoord op vraag 6 heb ik besloten dat de aanmelders alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om het verslag in te zien en eventueel te corrigeren.
Klopt het dat deelnemers recht hebben op inzage in de door FIOM opgestelde verklaringen, en op het eventueel corrigeren daarvan? Zo ja, hoe wordt dat door FIOM naar de deelnemers gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre neemt het VJI de verklaringen en interviews mee in zijn onderzoek en heeft het VJI voorafgaand daaraan de betrokken deelnemers om een schriftelijke machtiging gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Eenieder die wil meedoen met het onderzoek, kan zich vanaf 1 oktober 2019 rechtstreeks aanmelden bij het VJI.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij het VJI wordt de aanmelding op dezelfde wijze in behandeling genomen als bij het aanmeldpunt. Dit geldt ook voor de wijze van verslaglegging, verificatie en eventuele verwerking van correcties.
Aan de mensen die zich bij het VJI aanmelden werd net als bij het aanmeldpunt mondeling toestemming gevraagd om de gegevens en de antwoorden op de gestelde vragen te mogen gebruiken voor het onderzoek. Dit zal vanaf heden schriftelijk gebeuren. Het VJI stuurt geen verslagen naar mijn ministerie.
Het VJI vraagt voorafgaand aan de diepte-interviews om schriftelijke toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens ten behoeve van het onderzoek.
Meer dan 670 mensen hebben zich gemeld bij het aanmeldpunt of rechtstreeks bij het VJI. Het VJI gebruikt deze gegevens voor de selectie van aanmelders voor een diepte-interview op grond van criteria die zijn afgesproken met het WODC en de onafhankelijke begeleidingscommissie. De criteria hangen samen met een goede wetenschappelijke verdeling over de verschillende perioden en een goede verdeling over de verschillende ervaringen van moeders, kinderen, vaders, adoptieouders en hulpverleners.
Kunt u aangeven of het VJI de verklaringen ook naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezonden? Zo ja, hebben de betrokken deelnemers daartoe een ondertekende machtiging afgegeven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt de kwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie in het onderzoek van VJI geborgd?
Het VJI is ISO-gecertificeerd. Jaarlijks wordt door een onafhankelijk instituut gecontroleerd of het onderzoek volgens de kwaliteitsnormen wordt uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek maakt gebruik van een multimethod design en triangulatie. Meerdere soorten bronnen worden geraadpleegd: literatuur, interviews, archieven. Het team is samengesteld uit verschillende disciplines: sociale wetenschappers en historici. Een begeleidingscommissie met wetenschappers ziet toe op de kwaliteit en van het onderzoek door feedback te geven op de onderzoeksmethodiek en aannames te toetsen op wetenschappelijke onderbouwing. Uitgangspunt voor de onafhankelijkheid van het VJI is de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Dat betekent dat het VJI zich bij de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Het VJI is aangesloten bij de Vereniging van Beleidsonderzoek en hanteert de opgestelde integriteitscode en de geschillenregeling.
Kunt u aangeven of de onderzoekers van het VJI voor het onderzoek alleen gebruik maken van de verklaringen van degenen die zich bij het meldpunt hebben aangemeld? Zo nee, vanuit welke bronnen ontvangen zij nog meer verklaringen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt in dit onderzoek rekening gehouden met mensen die rechtstreeks met het VJI in contact willen treden voor deelname aan het onderzoek? Bent u bereid deze betrokkenen hiertoe in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 oktober 2019 is het mogelijk om zich voor deelname aan het onderzoek direct bij het VJI aan te melden. Deze mogelijkheid is gecreëerd voor mensen die op basis van ervaringen uit het verleden geen contact met Fiom-medewerkers willen. Voorafgaand aan het interview geven de medewerkers van het aanmeldpunt om deze reden aan bij Fiom werkzaam te zijn en wijzen dan direct op de mogelijkheid van aanmelding via het VJI. Vanaf heden zullen alle gesprekken over het onderzoek gevoerd worden door het VJI.
Hoe worden de belangen van de doelgroep vertegenwoordigd en geborgd in dit onderzoek, en waar kan men terecht voor het melden klachten met betrekking tot (procedurele aspecten van) het onderzoek?
Mijn ministerie heeft een «werkgroep afstand en adoptie» ingesteld, waaraan ook vertegenwoordigers deelnemen van de belangengroepen voor afstandsmoeders en afstandskinderen/geadopteerden. Veel zaken worden in de werkgroep besproken. Zo is bijvoorbeeld de startconferentie van het verdiepend onderzoek door de werkgroep voorbereid. In de werkgroep zijn ook de vraagstelling van het verdiepend onderzoek, de vragen die worden voorgelegd aan de aanmelders en het start- en eindpunt van het aanmeldpunt besproken. Uiteraard kan de werkgroep niet inhoudelijk invloed uitoefenen op het onderzoek omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek moet zijn gewaarborgd. De onderzoekers hebben met de werkgroep gesproken bij de start van het onderzoek en er staan vervolgbijeenkomsten gepland.
Klachten over het aanmeldpunt en de procedurele gang van zaken kunnen worden gemeld bij het e-mailadres van het aanmeldpunt, zoals te lezen staat op de betreffende webpagina van rijksoverheid.nl. Eventuele klachten over het onderzoek kunnen bij het VJI worden ingediend.
Klopt het dat de door de deelnemers verstrekte verklaringen na het onderzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, FIOM en het VJI worden bewaard? Kunt u aangeven hoe lang deze worden bewaard en met welk doel?
De gespreksverslagen zijn tot nu toe opgeslagen bij het Fiom. Verslagen die door Fiom zijn afgerond en geanonimiseerd worden doorgestuurd naar het VJI en mijn ministerie. Vervolgens worden die verslagen bij het Fiom vernietigd. Vanuit mijn ministerie worden verslagen desgevraagd aan de aanmelder gestuurd ter inzage en correctie. Tot op heden bewaart VJI alleen de gespreksverslagen van de aanmelders die zijn geselecteerd voor een diepte-interview. Het VJI zal vanaf nu alle gespreksverslagen van de aanmeldingen en de verslagen van de diepte-interviews op een beveiligde manier bewaren tot de afronding van het onderzoek.
Gezien het feit dat de verslagen bij mijn ministerie niet conform de AVG-eisen zijn bewaard en opgeslagen zijn de verslagen in een beter beveiligde omgeving geplaatst hangende de voorbereiding voor een correct uit te voeren vernietiging. Dat betekent dat alleen het VJI toegang heeft tot de verslagen.
Bent u bereid op de website van het ministerie meer duidelijkheid te verschaffen, zodat deelnemers precies weten wat er met de door hen afgegeven verklaringen bij FIOM, het VJI en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gebeurt, zowel met het oog op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als met betrekking tot de Archiefwet?2 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid en ik zal dat onverwijld ter hand nemen.
Bent u zich ervan bewust dat het meedoen aan een onderzoek als deze voor een aantal deelnemers behoorlijk emotioneel kan zijn? Worden deelnemers gewezen op mogelijkheden tot het krijgen van nazorg? Hoe is dit georganiseerd en waar kan men daarvoor terecht?
Kunt u aangeven welke budgetten concreet beschikbaar zijn gesteld voor het aanmeldpunt, voor het onderzoek door het VJI en voor het verlenen van nazorg?
Voor het aanmeldpunt ontvangt Fiom nu een subsidie van 133.205 euro. Het onderzoek door het VJI kost 177.970 euro. Voor het verlenen van nazorg in het algemeen aan afstandsmoeders uit het verleden en volwassen geadopteerden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie aan Fiom verstrekt van 350.000 euro als onderdeel van de instellingssubsidie.
De financiële gevolgen en regelingen voor sportverenigingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom sportverenigingen die personeel betalen via een payrollbedrijf een Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-aanvraag kunnen indienen, maar zodra sportverenigingen via een centrale servicedesk personeel uitbetalen zij geen beroep kunnen doen op deze regeling?1 2 3
Als sportverenigingen gebruikmaken van een sportservicebureau, dan is dit bureau formeel de werkgever, ondanks dat de materiële werkgeversrisico’s bij de sportverenigingen zijn neergelegd. Het is niet mogelijk om binnen het loonheffingennummer waarover het sportservicebureau beschikt, een onderscheid te maken naar verschillende delen van de omzet en de loonsom ten behoeve van een aanvraag in het kader van de NOW. Dat is niet uitvoerbaar binnen de gewenste en noodzakelijke korte afhandelingstermijn en met het volume aan aanvragen.
De situatie voor deze sportservicebureaus is dan ook hetzelfde als die van payrollbedrijven, ondanks dat zij zichzelf niet als payrollbedrijf beschouwen. Zouden de sportservicebureaus bijvoorbeeld alleen als loonadministrateur optreden, dan zouden de sportverenigingen voor welke zij de loonadministratie doen, elk zelf nog een eigen loonheffingennummer hebben en ook zelf een beroep op de NOW kunnen doen.
Als werknemers niet meer bij de sportverenigingen aan het werk zijn, hoeft het sportservicebureau geen factuur voor de loonkosten te versturen en is sprake van omzetverlies bij het sportservicebureau. Als het omzetverlies minstens 20 procent is, kan het sportservicebureau een beroep doen op de NOW en zal het sportservicebureau in overleg met de deelnemende verenigingen de subsidie «toerekenen» aan de getroffen verenigingen. Als het omzetverlies van het sportservicebureau minder dan 20 procent is, is er geen recht op de NOW.
Verder ben ik ervan op de hoogte van dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen. Dit feit heeft echter geen invloed op de voorwaarden (zoals hierboven beschreven) waaraan een sportservicebureau moet voldoen wanneer zij een beroep wil doen op de NOW.
Uiteraard is het wel de inzet van het kabinet om zoveel mogelijk partijen die schade lijden door het coronavirus te ondersteunen. Daarom stelt de Minister voor Medische Zorg en Sport, zoals hij u in de Kamerbrief van 1 mei (1681229–204711-S) kenbaar heeft gemaakt, een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket.
Vindt u het wenselijk dat door deze gekozen constructie sportverenigingen financiële steun mislopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen aan het UWV en dat dit een structuur is die ruim 40 jaar geleden is gestimuleerd door het toenmalig Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) en het Ministerie van Financiën in het jaar 2000 een BTW-vrijstelling verleende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aanpassingen aan de huidige NOW-regeling te doen aangezien deze vooralsnog één aanvraag per loonheffingsnummer toestaat, waardoor er nu sportverenigingen zijn die geen aanspraak kunnen doen op de NOW-regeling? Bent u bereid de aanpassingen te doen zodat meerdere loonheffingsnummers per aanvraag behandeld kunnen worden, opdat sportverenigingen hier gebruik van kunnen maken? Zo ja, wanneer kunt u dit instellen? Zo nee, waarom niet? Is deze uitwerking dan de bedoeling geweest en op welke wijze bent u dan wel bereid sportverenigingen tegemoet te komen?
In de beantwoording van de vragen 1 en 2 is reeds aangegeven dat het vanwege de gewenste en noodzakelijke snelheid van afhandeling van aanvragen en het aantal aanvragen niet mogelijk is om in de regeling een andere systematiek toe te passen voor de sport.
Verder heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport u op 1 mei kenbaar gemaakt dat hij € 120 miljoen beschikbaar stelt ter ondersteuning van de sportverenigingen, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket. Op die manier worden de verenigingen tegemoetgekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de sport verschillende organisaties, waaronder bonden en verenigingen, een afwijkend boekjaar hanteren om de begroting synchroon te laten lopen met de competitie?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er binnen de sport bonden en verenigingen zijn die boekjaren hanteren die aansluiten bij de competitieperiode. De NOW is in korte tijd tot stand gebracht om werkgevers onder bepaalde voorwaarden zo kort mogelijk na de uitbraak van het coronavirus ondersteuning te bieden in de vorm van een subsidie voor de loonkosten. De noodzaak van ondersteuning op zo kort mogelijke termijn vereist een generieke maatregel. Maatwerk in de vorm van een andere omzetzetvergelijking is met het oog op de gewenste afhandelingssnelheid en het grote aantal aanvragen niet mogelijk.
In algemene zin is ons bekend dat accountantskosten hoog kunnen zijn in relatie tot de te verwachten NOW-subsidie. Momenteel wordt bezien onder welke grens een accountantsverklaring niet is vereist. Zo is het mogelijk om bijvoorbeeld voor kleine subsidiebedragen, of voor ondernemingen met een hele kleine loonsom, geen accountantsverklaring te eisen. Hierbij zou op een andere wijze het omzetverlies voldoende aannemelijk kunnen worden gemaakt. In plaats van een accountantsverklaring zou dan de verklaring van een deskundige derde moeten worden overlegd, zoals een loonadministrateur. Dit vermindert de drempel om een aanvraag voor de NOW in te dienen.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze organisaties de NOW-regeling nu niet toegankelijk is doordat de extra accountantskosten niet opwegen tegen de te ontvangen subsidie? Ontvangt u deze signalen ook?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door in de regeling toe te staan dat als vergelijkingsomzet 25% van de jaaromzet genomen mag worden van het meest recente volledige boekjaar eindigend voor- of op 31 december 2019? Zo nee, op welke wijze dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wenselijk is vanuit maatschappelijk en sociaal perspectief en vanuit gezondheidsoverwegingen dat er een steun- of reddingsplan beschikbaar is voor de sportsector, juist omdat dit bijdraagt aan een gezondere samenleving, maar ook omdat investeren in preventie op termijn geld kan besparen? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Daar ben ik het mee eens. Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u middels de Kamerbrief van 1 mei heeft geïnformeerd, stelt hij dan ook een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector.
De aanhoudende droogte, natuurbranden en het verband met het snel opwarmende klimaat. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bosbranden blijven maar komen: opnieuw grote brandhaard in Limburg», «Heel Europa warmt sneller op dan het gemiddelde wereldwijd» en «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte»?1 2 3
Ja.
Deelt u de zorgen dat het aantal natuurbranden de afgelopen jaren aanzienlijk lijkt te stijgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over een mogelijke toename van het aantal natuurbranden, maar het ontbreekt aan de juiste natuurbrandstatistieken om dit te staven voor de laatste 25 jaar. Tot halverwege de jaren negentig werden hierover gegevens verzameld door Staatsbosbeheer. Tussen 1996 en 2016 zijn er geen bruikbare data beschikbaar over het aantal en de aard van natuurbranden. Sinds 2017 worden natuurbranden door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid, in samenwerking met Wageningen University and Research, weer geregistreerd.
Baart het u ook zorgen dat elf van de twaalf warmste jaren in Europa vanaf het jaar 2000 werden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is een duidelijke opwaartse temperatuurtrend wereldwijd en in Europa, samenhangend met de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Dat is zorgelijk.
Ziet u een verband tussen het aantal en de grote impact van natuurbranden, de verdroging in Nederland en het snel opwarmende klimaat in Europa? Zo nee, waarom niet?
De kans op verdroging neemt toe in een warmer klimaat. Daarmee worden de condities voor het ontstaan van natuurbranden gunstiger. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van diverse factoren. Langjarig gemiddeld neemt de zomerdroogte in Zuid-Europa toe, in Noord-Europa neemt deze juist af. Nederland bevindt zich in het middengebied, waardoor de situatie sterk afhangt van het scenario. De waarnemingen laten zien dat het binnenland sinds 1950 droger is geworden in tegenstelling tot het kustgebied. Bij het ontstaan van natuurbranden spelen ook menselijke factoren een rol, zoals nalatigheid (achterlaten van glas en sigarettenpeuken) en het moedwillig veroorzaken van brand.
Wat was de gemiddelde economische schade van natuurbranden van de afgelopen paar jaren en hoeveel hectare natuur is gemiddeld verloren gegaan bij deze branden? Zijn de kosten van het verlies aan hectare natuur meegenomen in de berekeningen van de economische schade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn slechts sinds 2017 statistieken van natuurbranden beschikbaar, zoals gemeld in antwoord op vraag 2. Een groot deel van de natuurbranden in Nederland blijft beperkt tot enkele tientallen vierkante meters. Ook bij grotere branden gaat het natuurgebied niet verloren, maar is er wel sprake van tijdelijk kwaliteitsverlies. Zie voor de economische schade van verdroging het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om natuurbranden in de toekomst te voorkomen en de effecten ervan in te perken? Bent u, in het kader van de versnelde opwarming, van mening dat deze stappen ook in de toekomst voldoende zijn om schade van natuurbranden zo veel mogelijk te voorkomen?
In Nederland werken diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen de Veiligheidsregio’s in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. De beheerders van natuurgebieden hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft in 2014 een Praktijkadvies Risicobeheersing Natuurbranden uitgebracht4.
Met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70), de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling), de Deltaprogramma’s Zoetwater en Ruimtelijke Adaptatie werken we aan een klimaatbestendige, ruimtelijke inrichting met een passend bodem- en watersysteem. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging.
LNV en de provincies verkennen in het kader van de Bossenstrategie welke maatregelen genomen kunnen worden om het bos weerbaarder te maken tegen externe invloeden, zoals droogte en brand. Daarbij gaat het onder meer om menging met loofboomsoorten in naaldbos, het aanleggen en beheren van brandgangen in een vorm die ecologisch en landschappelijk aantrekkelijk is, en het vasthouden van water, bijvoorbeeld door verhogen van organische stof en herstellen van beken in bossen en natuurgebieden.
Wat was de gemiddelde economische schade van de verdroging in Nederland van de afgelopen paar jaren en wat voor effecten heeft deze verdroging de afgelopen jaren gehad op de ecologie in Nederland, zoals voor de visstand in rivieren en kwelmilieus? Zijn deze effecten ook doorberekend in de economische schade van verdroging? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Beleidstafel Droogte heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de economische schade van de droogte in 20185. Voor natuur kon alleen kwalitatief inzicht gegeven worden in de droogteschade; de kosten konden niet gekwantificeerd worden. Kwetsbare en sterk waterafhankelijke ecosystemen waaronder veengebieden, droge en natte heiden, vennen en beeksystemen, duingebieden en graslanden hebben de effecten van de droogte sterk gemerkt. Kwetsbare (watergebonden) diersoorten en vegetatie, met name zeldzame en geïsoleerde populaties liepen gevaar door de droogte.
Deelt u de mening dat wetenschappelijke signalen dat het continent Europa versneld aan het opwarmen is, een groeiend aantal bosbranden in Europa en de aanhoudende verdroging in Nederland, aanleiding bieden om nog meer ambitie en daadkracht te tonen in het behalen van de reductiedoelen uit het Klimaatakkoord?
Het versneld opwarmen van het Europese continent is in lijn met wetenschappelijke inzichten uit zowel waarnemingen als klimaatmodellen dat continentale gebieden sneller opwarmen dan mondiaal gemiddeld, inclusief oceanen. Om voortgaande opwarming tegen te gaan is mondiale emissiereductie in lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs noodzakelijk. Met de ambitie van het klimaatakkoord loopt Nederland binnen de Europese Unie voorop bij de realisatie van het Parijs Akkoord. Daarom maakt Nederland zich in Europees verband sterk voor een ophoging van het EU-doel tot 55% in 2030.
Kunt u aangeven of de berichten dat Europa sneller opwarmt dan het gemiddelde wereldwijd, in Europa aanleiding zijn geweest of zijn voor overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen?
Het op 22 april 2020 door Copernicus (aardobservatie programma van de EU) uitgebrachte rapport «European State of the Climate» beschrijft de belangrijkste klimaatcondities en -gebeurtenissen in 2019 in Europa. In het rapport staat dat de metingen in 2019 aansluiten bij de bekende trend: op basis van de laatste 5 jaar laat de gemiddelde luchttemperatuur een wereldwijde toename van 1,1 graad Celsius zien sinds het pre-industriële tijdperk, terwijl de temperaturen in Europa sinds dat tijdperk met bijna 2 graden Celsius zijn gestegen. Kortom, in het Copernicus-rapport wordt een inzicht dat al langer bekend is, herbevestigd. Deze kennis is ook opgenomen in verschillende IPCC-rapporten.
Het Copernicus-rapport is geen aanleiding geweest voor het organiseren van een Europees overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen. Wel loopt er in Europa al langer een discussie over het verhogen van de klimaatambities. Zo heeft de Europese Raad onlangs de EU-langetermijnstrategie wat betreft broeikasgassen aangenomen. Met deze strategie laten de EU en de lidstaten opnieuw zien dat ze alles in het werk stellen om de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelstellingen daarbij na te komen. Zij bekrachtigden het besluit van de Raad van december 2019 over de doelstelling van een klimaat-neutrale EU in 2050. Daarnaast loopt er nog een discussie over aanscherping van de EU-reductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030, waarbij Nederland inzet op besluitvorming daarover in de Europese Raad voor het einde van dit jaar.
Op het gebied van klimaatadaptatie heeft de Europese Commissie in de Green Deal aangekondigd dat zij een nieuwe ambitieuze klimaatadaptatiestrategie gaat opstellen, die naar verwachting eind 2020 of begin 2021 gereed zal zijn. Nederland verwelkomt dit voornemen van de Commissie.
Indien dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, zijn hierbij Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig geweest en wat is hierop de inzet geweest vanuit Nederland? Zal deze worden gedeeld met de Kamer?
Zoals gezegd is naar aanleiding van de publicatie van het Copernicus-rapport geen specifiek overleg geweest of gepland. Wat betreft de commissievoorstellen en onderhandelingen in de Raad over het aanscherpen van het klimaatbeleid op EU-niveau houdt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte.
Indien dergelijke overleggen niet hebben plaatsgevonden en hier vooralsnog geen voornemens toe zijn, bent u bereid om het onderwerp van de snelle opwarming van Europa te agenderen voor een Europees overleg en de Nederlandse inzet hiervoor te delen met de Kamer?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde luchttemperatuur in Europa sneller toeneemt dan het wereldwijde gemiddelde. Het rapport van het Copernicus-programma geeft hier een herbevestiging van en daarom zie ik geen aanleiding dit onderwerp apart te agenderen voor een Europees overleg.
De opvang van de Afrikaanse olifant uit circus Freiwald. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, wanneer de tijdelijke ontheffing van circus Freiwald voor het houden van de Afrikaanse olifant Buba op 30 juni aanstaande eindigt, de commerciële belangen van het circus (bijvoorbeeld om de olifant als promotiemiddel te gebruiken) geen rol mogen spelen bij het besluit over de toekomst van de olifant?1
Commerciële belangen spelen geen rol bij het besluit over de toekomst van de olifant. Het welzijn van de olifant staat daarbij voorop.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de olifant op te vangen in een daarvoor geschikt opvangcentrum? Gaat u zich hiervoor maximaal inzetten?
Conform de huidige ontheffing moet het circus de olifant herplaatsen voor 30 juni 2020. Ik faciliteer de zoektocht van het circus naar een geschikte opvanglocatie. Ik verwacht dat er op 30 juni zicht is op een geschikte opvanglocatie en de olifant later deze zomer kan verhuizen.
Welke stappen heeft u gezet om uw toezegging gestand te doen om te bekijken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa?2
In overeenstemming met deze toezegging worden momenteel drie mogelijke opvanglocaties in kaart gebracht. Alle mogelijke opvanglocaties zijn nog in ontwikkeling. Eerder dit jaar heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en één van deze opvanglocaties.
Kunt u aangeven hoe u uw bemiddelende rol in het vinden van een geschikte opvanglocatie vormgeeft, conform uw eerdere toezegging?3
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik een verkennend gesprek gevoerd met een mogelijke opvanglocatie. Daarnaast ben ik in gesprek met de eigenaar van het circus waar de olifant verblijft.
Welke experts heeft u betrokken of gaat u nog betrekken bij uw zoektocht naar een geschikte opvanglocatie?
Onafhankelijke experts op het gebied van olifanten uit de Nederlandse dierentuinwereld worden betrokken bij het beoordelen van de mogelijke opvanglocaties.
Heeft u voorstellen van opvanglocaties ontvangen? Zo ja, welke opvanglocaties betreffen dit? Bent u met hen in gesprek? Zo ja, kunt u te zijner tijd de uitkomst delen?
Er is contact tussen het ministerie en Elephant Haven in Frankrijk. Met deze opvanglocatie heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarnaast is contact gezocht met twee andere mogelijke opvanglocaties, in respectievelijk Frankrijk en Denemarken. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Bent u bereid het internationaal erkende olifantenkenniscentrum Elephant Voices en de European Elephant Group (Elefanten Schutz Europa) te betrekken bij uw zoektocht? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn drie mogelijke opvanglocaties voor de olifant in beeld. Deze opvanglocaties moeten nog beoordeeld worden door de onafhankelijke experts. Ik acht het nu niet nodig om de genoemde organisaties te betrekken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant.
Toetst u de opvanglocaties aan de beginselen van het olifantenkenniscentrum Elephant Voices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvanglocaties voldoen aan deze principes?4
Onafhankelijke experts worden betrokken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant en maken daarbij gebruik maken van hun expertise. Deze toetsing moet nog plaatsvinden. Het is dan ook te vroeg om aan te geven welke opvanglocaties de experts geschikt achten. Het welzijn van de olifant staat voorop bij de toetsing door de experts.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van uw zoektocht naar een geschikte opvangplek in Europa?
Alle inzet is erop gericht de olifant deze zomer naar een geschikte opvanglocatie te verplaatsten. Dit zal hoogstwaarschijnlijk niet lukken voordat de huidige ontheffing op 30 juni afloopt. Wel verwacht ik voor 30 juni een geschikte opvanglocatie te hebben gevonden.
Het circus zal dan, conform mijn antwoord van 19 november 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 766) op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD), een tijdelijke ontheffing voor de olifant krijgen. Ik informeer uw Kamer wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
Problemen voor sociale ondernemingen met de Tijdelijke Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Bart van Kent (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uw overleg met Cedris is vastgelopen en er geen specifieke compensatieregeling komt voor sociale werkbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met € 90 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten. Zie de brief van BZK inzake Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Klopt het daarnaast dat u de problemen bij de sociale werkbedrijven nu gaat betrekken bij een meer algemeen overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en gemeenten over de kosten van de coronacrisis? Zo ja, op wat voor termijn zal dat tot meer duidelijkheid voor sociale werkbedrijven leiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom laat u sociale werkbedrijven die vanwege de coronacrisis ook te maken hebben met grote omzetverliezen, zolang in onzekerheid over hoe zij de tekorten op moeten vangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NOW alsnog open te stellen voor sociale werkbedrijven nu een specifieke compensatieregeling van de baan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden in de regeling niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering. De NOW sluit de sociale werkvoorziening en sociaal ondernemers niet uit.
Bent u bereid om gemeenten de toezegging te doen dat u hen tegemoet komt voor de tekorten bij sociale werkbedrijven, zodat zij geen verregaande maatregelen hoeven te treffen om te snijden in de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De continuïteit van jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wordt door het Outbreak Management Team (OMT) en het kabinet ook nagedacht over nieuwe richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ als het gaat om behandelingen en bezoekregelingen? Bent u van mening dat het uitblijven van een behandeling voor mensen met psychische problemen, zeer schadelijk kan zijn? Wordt dit meegenomen in de overleggen over het geleidelijk loslaten van de coronamaatregelen?
De richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ met betrekking tot behandelingen en bezoekregelingen worden door het OMT en kabinet afgewogen tegen de corona ontwikkelingen.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben grote invloed op de jeugdzorg, inclusief jeugd-ggz en zorg voor jongeren met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Nabijheid en fysiek contact zijn vaak belangrijk om deze kinderen te begeleiden of zich veilig te laten voelen. Een algehele bezoekersstop is daarom niet wenselijk. Wel moeten professionals, bezoekers en kinderen de actuele richtlijnen van het RIVM in acht nemen.
De Staatssecretaris van VWS heeft u reeds eerder geïnformeerd over de richtlijn «ggz en corona», die door de veldpartijen is opgesteld en is onderschreven door het RIVM. Partijen zijn voortdurend bezig om deze richtlijn te actualiseren, zodat zorgverleners in de ggz beschikken over de meest actuele handvatten voor het veilig verlenen van zorg. Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 9 juni een zesde versie van de richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden wordt verwoord1. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz niet gewenst en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. De richtlijnen van het RIVM worden uiteraard wel in acht genomen bij bezoek. Het is van belang dat de behandelingen voor mensen met psychische problemen zoveel mogelijk worden voortgezet, waar nodig op alternatieve wijze. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is door het kabinet gevraagd het proces te coördineren rond het opnieuw opstarten en draaiende krijgen van de curatieve zorg. Dit doet de NZa ook voor de volwassen-ggz, waarvoor geldt dat veel behandelingen gedurende de coronacrisis doorgang hebben gevonden, al dan niet in andere (digitale) vorm. De NZa zoekt hierin de afstemming met relevante partijen uit de sector.
Ook in de jeugdzorg is de oproep van het Rijk en gemeenten aan zorgaanbieders en professionals om de zorg zo veel mogelijk voort te zetten. Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar op locatie is per 1 juni opgestart. Daarnaast mogen kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis sinds 1 juni weer bezoek ontvangen.
Heeft u sinds de aankondiging van de continuïteitsbijdrage van 5 april 2020 signalen ontvangen van zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ die in acute liquiditeitsproblemen verkeren? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan en om welke aantallen gaat het? Zo nee, kunt u garanderen dat deze maatregel de continuïteit van het zorgaanbod voldoende waarborgt?
Er zijn sinds 5 april 2020 geen signalen binnengekomen van acute liquiditeitsproblemen onder zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ. Binnen de verschillende domeinen zijn er maatregelen getroffen om zorgaanbieders te compenseren voor een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis, zodat zij niet in financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De maatregelen die vanuit de verschillende domeinen worden genomen bevatten op hoofdlijnen dezelfde elementen: er wordt voorzien in een vergoeding van meerkosten van de zorgverlening in verband met corona, een vergoeding voor gederfde omzet en maatregelen in de sfeer van bevoorschotting om de liquiditeitsproblemen van zorgaanbieders te voorkomen. Daarnaast trekken financiers binnen hun respectievelijke domeinen zo veel mogelijk met elkaar op: binnen het sociaal domein bijvoorbeeld (Wmo en Jeugdwet) hebben gemeenten, verenigd in de VNG, en het Rijk afspraken gemaakt over de uitwerking van de financiële regelingen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor de korte en langere termijn geborgd.
Kunt u garanderen dat geen enkele jeugdzorgaanbieder of GGZ-instelling zal omvallen als gevolg van de coronacrisis?
GGZ-instellingen hebben door de continuïteitsbijdrage financiële ruimte om tijdens de coronacrisis hun doorlopende kosten te dekken. Daarnaast hebben de VNG en het Rijk op 25 maart bestuurlijke afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals in het sociaal domein (waaronder jeugdzorgaanbieders). GGZ-instellingen kunnen in overleg met verzekeraars ook hun meerkosten corona declareren. Er zijn ook afspraken gemaakt om binnen de jeugdzorg de meerkosten als gevolg van de coronamaatregelen te compenseren. De compensatie van meerkosten in het sociaal domein is verlengd tot en met 31 december 2020. Ook in andere domeinen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het declareren van meerkosten die door zorgaanbieders gemaakt moeten worden in verband met corona, voor bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze afspraken garanderen dat er, ten tijde van de coronamaatregelen, geen problemen ontstaan die continuïteit van zorg en de toekomst van de zorgstelsels in gevaar brengen. Het is echter nooit uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de corona-uitbraak financieel slecht voor stonden.
Waarom bent u van mening dat de continuïteitsbijdrage van 60 tot 85 procent van de normale omzet toereikend is voor zorgaanbieders die vallen binnen de Zorgverzekeringswet? Wat is het aandeel van vaste kosten versus variabele kosten in de GGZ, volgens u?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft eind mei de continuïteitsbijdrageregeling gepubliceerd (voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln). Volgens deze regeling wordt de continuïteitsbijdrage berekend door een percentage te nemen van de gemiste omzet door de coronacrisis. Voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln. ligt het percentage waarop de continuïteitsbijdrage wordt gebaseerd op 85%. De hoogte van het percentage is gekoppeld aan de omvang de doorlopende kosten (o.a. personeel en huur bedrijfsruimte). Medio juli heeft ZN bekend gemaakt hoe de regeling voor ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. eruit ziet. Binnen deze regeling wordt gewerkt met een percentage van 94%. Bij ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. met een afwijkend grote uitval over het gehele boekjaar 2020 vindt maatwerk plaats. Welke kosten vast en welke variabel zijn is afhankelijk van de termijn waarop kosten worden bezien. In beide regelingen wordt gesproken over een vergoeding voor doorlopende kosten.
Bent u ervan op de hoogte dat er jeugdzorg en GGZ-instellingen zijn die vanwege hun specialistische landelijke aanbod, wisselende inkomsten hebben waardoor het voor hen moeilijk is om in aanmerking te komen voor continuïteitsbijdragen?
Mij zijn geen signalen bekend van ggz-instellingen die vanwege hun specialistische aanbod niet in aanmerking zouden komen voor een continuïteitsbijdrage op grond van de continuïteitsbijdrageregeling voor de ggz die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend heeft gemaakt.
Mij zijn ook geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die vanwege hun specialistische aanbod geen financiële zekerheid van gemeenten ontvangen. Ik herken wel dat het ingewikkelder kan zijn voor een landelijke werkende instelling om financiële zekerheid te organiseren. Tegelijkertijd bestond de omzetgarantie die tot 1 juli aan aanbieders werd geboden uit het verschil tussen de gemiddelde maandomzet en de nog gewoon geleverde zorg (in reguliere of alternatieve vorm).
In de uitwerking van de afspraken tussen de VNG en het Rijk met betrekking tot de continuïteit van de financiering in de Jeugdwet en WMO werd het omzetniveau in eerste instantie vastgesteld aan de hand van het maandgemiddelde van de omzet van die aanbieder voor geheel 2019. Indien met een aanbieder een omzetafspraak is gemaakt voor 2020, is de hoogte van die afspraak de gegarandeerde omzet. Het kan voorkomen, zoals Fier in de brief aangeeft, dat een aanbieder contracten heeft met andere gemeenten dan in 2019. De aanbieder moet hierbij samen met de financier een representatief omzetniveau bepalen. Ik roep aanbieders die worden geconfronteerd met liquiditeits- en andere financiële problemen op om daarover in overleg te treden met hun (reguliere) financiers.
Kent u de brief van Fier van 20 april 2020 aan de VNG, GGZ-Nederland, Valente en de NZA waarin zij de noodklok luiden? Deelt u de mening dat Fier een dusdanig gespecialiseerd aanbod heeft dat voorkomen moet worden dat zij omvallen? Zo ja, wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de vraag naar beschermingsmaterialen (mondkapjes e.d.) in de jeugdzorg en GGZ? In hoeverre wordt aan deze vraag voorzien door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen?
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Om die reden is per 13 april jl. een nieuw verdeelmodel van kracht, waarin ook de (jeugd)ggz is meegenomen. Het LCH kan de aanvragen uit de sector ondertussen goed accommoderen, waarbij de recente schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Wat is de omvang van de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg en GGZ naar benadering?
Op 4 juni heb ik u geïnformeerd over het proces rond het opschalen van reguliere zorg in de ggz, waarin de Nederlandse Zorgautoriteit een coördinerende rol heeft (Kamerstuk 25 424, nr. 531). In het kader van deze coördinerende rol brengt de NZa de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz in beeld. In de meest recente monitor (van 16 juni jl.) schat de NZa dat als gevolg van de coronacrisis sinds half maart ongeveer 59.000 minder verwijzingen van huisarts naar ggz-aanbieder hebben plaatsgevonden. De NZa signaleert dat het aantal verwijzingen wel weer herstelt: inmiddels zitten we op ongeveer 86% van het niveau van voor de corona-maatregelen. Daarnaast blijkt onder andere uit peilingen dat een deel van de patiënten tijdens de coronacrisis minder behandelcontacten had en dat intakes, al dan niet op verzoek van de patiënt, zijn uitgesteld. De NZa stelt dat de weggevallen zorgvraag in elk geval gedeeltelijk zal moeten worden ingehaald, maar het is op dit moment niet te zeggen hoeveel en welke zorg dit betreft. De NZa actualiseert haar monitor over de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz op regelmatige basis. De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd.
Er is nog geen precies inzicht in de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg, dit verschilt sterk per jeugdhulpvorm. Enerzijds is dit afhankelijk van de mate waarin zorg is uitgevallen (zo is het grootste deel van de jeugdhulp met verblijf is ook ten tijde van corona gecontinueerd), en anderzijds van de mate waarin de uitgevallen zorg überhaupt in te halen is (dagbesteding is vrijwel niet in te halen). Ook valt op dat de mate van zorguitval per zorgaanbieder flink kan verschillen.
Kunt u zorgverzekeraars aansporen juist in deze tijd proactief te inventariseren welke ondersteuning beschikbaar is, ook bij complexe hulpvragen vanuit de cliënt? Zo nee, waarom niet?
In het kader van eerdergenoemde acties van de NZa ten aanzien van het weer opschalen van reguliere zorg in onder meer de volwassen-ggz-sector, spreekt de NZa ook met de zorgverzekeraars. Over het verloop van dit traject onderhoud ik uiteraard contact met de NZa. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Deze houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde de zorg (natura), of vergoeding van de kosten van zorg en desgevraagd zorgbemiddeling (restitutie), krijgt waar hij behoefte aan en wettelijk aanspraak op heeft. Het gaat hierbij zowel om de inhoud en omvang van de (vergoeding van) zorg als om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een verzekeraar zich met succes kunnen beroepen op overmacht. Hij moet dan kunnen aantonen dat hij het maximale heeft gedaan wat binnen zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden ligt. De NZa houdt toezicht op de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Kunt u deze vragen vóór maandag 27 april 2020 beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen op deze korte termijn te beantwoorden.
Kinderopvangtoeslag in werkloosheid tijdens de coronacrisis. |
|
Peter Kwint , Bart van Kent , Renske Leijten (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag van ouders die hun baan zijn kwijtgeraakt na drie maanden stopzet, ook tijdens deze coronacrisis?
Ouders hebben na het verlies van hun baan nog drie maanden recht op kinderopvangtoeslag. Deze werkloosheidstermijn is er op gericht ouders in staat te stellen nieuw werk te vinden, zonder dat de kinderopvangtoeslag direct eindigt na beëindiging van de arbeid.
Daarnaast kan de jaarsystematiek van de kinderopvangtoeslag nog extra ruimte geven aan de ouder. Er wordt namelijk recht op kinderopvangtoeslag opgebouwd tijdens de werkzame periode en in de eerste drie maanden van de werkloosheid. Als na die drie maanden werkloosheidstermijn het totale opgebouwde aantal uren nog niet is opgebruikt, dan mogen ouders deze nog tot het eind van het kalenderjaar gebruiken (ook al is iemand nog steeds werkloos). Het recht op kinderopvangtoeslag kan daardoor maximaal tot 12 maanden na werkloosheid doorlopen (binnen een kalenderjaar).
Deelt u de mening dat de kans dat iemand zonder werk momenteel een nieuwe baan vindt, relatief gering is?
Op dit moment bevinden we ons in een uiterst bijzondere en onzekere situatie.
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd is de ontwikkeling op de arbeidsmarkt zorgelijk. Het kabinet spant zich er met het economische noodpakket voor in om banen en inkomens te beschermen en de negatieve gevolgen van de crisis waar mogelijk te beperken. Het forse gebruik van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) laat zien dat het noodpakket voor veel mensen en ondernemingen ondersteuning biedt. Het is echter helaas onvermijdelijk dat deze crisis significante gevolgen zal hebben voor de economie en werkgelegenheid. Op basis van de cijfers van april meldt het CBS een aanzienlijke stijging van het aantal WW-uitkeringen. De verwachting is dat de werkloosheid de komende maanden verder zal stijgen en het dus moeilijker zal zijn om nieuw werk te vinden.
Deelt u de mening dat met de huidige wachtlijsten in de kinderopvang er een reëel risico bestaat dat wanneer iemand nu de kinderopvang stopzet, hij of zij – wanneer er een baan gevonden is – straks niet aan het werk kan gaan omdat er nog geen kinderopvang gevonden is?
Ik vind het heel belangrijk dat iedereen die kan en wil werken hier ook toe in de gelegenheid wordt gesteld. De werkloosheid was de afgelopen tijd historisch laag en op de arbeidsmarkt ontstond krapte. De vraag naar kinderopvang nam daardoor toe. Tegelijkertijd was het moeilijk om extra personeel te vinden voor de kinderopvang. Dat zorgde op verschillende plekken voor wachtlijsten. Bij een toename van de vraag naar kinderopvang duurt het enige tijd voordat het aanbod is gegroeid. In het verleden en ook in de afgelopen tijd zagen we dat ondernemers ondanks deze uitdagingen erin slaagden de capaciteit flink uit te breiden. De tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO – waarmee de eigen bijdrage die ouders betaalden gedurende de sluitingsperiode vergoed wordt – moet er gedurende deze moeilijke tijd aan bijdragen dat de kinderopvangsector stabiel blijft en opvangcapaciteit zo min mogelijk verloren gaat als gevolg van de verplichte sluiting. Op dit moment is nog onduidelijk hoe de vraag naar kinderopvang zich zal ontwikkelen. De onvermijdelijke gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid zullen mogelijk ook z’n weerslag hebben op de vraag naar kinderopvang en daarmee naar verwachting ook leiden tot minder wachtlijsten.
Staat dit niet haaks op uw ambities om iedereen die kan werken, ook in de gelegenheid te stellen om daadwerkelijk te gaan werken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u gezien bovenstaande alsnog voornemens om de kinderopvangtoeslag voor ouders zonder baan in deze moeilijke periode om werk te vinden te verlengen naar bijvoorbeeld zes maanden? Zo nee, waarom niet?
In 2015, 2016 en 2017 is de werkloosheidstermijn verlengd van drie naar zes maanden.1 De verwachting was dat zes maanden beter zouden aansluiten bij de gemiddelde zoekduur naar een nieuwe baan. Het CBS heeft het effect van de verlenging onderzocht en de resultaten leken er op te wijzen dat dit slechts een beperkt effect heeft gehad op het gebruik van kinderopvang.2 Mogelijk werd dit ook veroorzaakt door de ruimte die de jaarsystematiek (zoals toegelicht in antwoord 1) vaak ook al biedt om een aantal maanden langer kinderopvang te gebruiken bij werkloosheid. Wel waren er een aantal beperkingen aan het onderzoek, omdat niet alle groepen meegenomen konden worden. De jaarsystematiek kan ook nu aan ouders ruimte geven om langer dan drie maanden de kinderopvang te behouden.
Gegeven de ruimte die de bestaande werkloosheidstermijn en de jaarsystematiek reeds bieden, en gegeven de beperkte effecten in het verleden, de onzekerheid over het economische beeld en het effect daarvan op wachtlijsten, vind ik het niet opportuun om de werkloosheidstermijn te verlengen.
Wrakingscijfers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NOvA wil opheldering wrakingscijfers»?1
Ja.
Herinnert u zich de discussie tijdens het algemeen overleg strafrechtelijke onderwerpen op 4 maart 2020 over de wrakingscijfers en de noodzaak tot regelgeving, waarin aanpassingen aan het instrument van wraking in strafzaken zouden worden gedaan, namelijk een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken, vanwege het mogelijke oneigenlijk aanwenden van de op zich legitieme procedurele mogelijkheid van wraking?
De voorgestelde aanpassing is ingegeven door meerdere redenen en adresseert verschillende aspecten van de inzet van het wrakingsinstrument. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering werd al voorgesteld te voorzien in een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke wrakingsverzoeken. Uitbreiding van dit voorstel naar kennelijk ongegronde verzoeken wordt voorbereid. Daarnaast wordt het van belang geacht te voorzien in een wettelijke waarborg dat de rechter na een ter zitting ingediend wrakingsverzoek nog beslissingen kan nemen die geen uitstel dulden. Op dit moment wordt dit slechts in wrakingsprotocollen geadresseerd. Tot slot wordt met de aanpassing beoogd de beoordeling van de ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek door een enkelvoudige kamer te bevorderen.
Deelt u de mening dat de wrakingsprocdure, waarbij de verdediging of de officier van justitie twijfels over de partijdigheid van de rechter aan de orde kan stellen, een zeer belangrijke waarborg is binnen het strafproces?
Ja. Het wrakingsinstrument is overigens niet alleen een zeer belangrijke waarborg binnen het strafproces. Het instrument is in het algemeen van groot belang voor het waarborgen van de integriteit van de rechtspraak.
Deelt u voorts de mening dat de noodzaak van vermeend misbruik van het strafprocesrecht goed onderbouwd moet zijn voordat aanpassingen aan het instrument van wraking worden gedaan?
Hoe duidt u de wrakingscijfers over 2019 uit het jaarverslag van de Rechtspraak waaruit blijkt dat het aantal ingediende wrakingsverzoeken is gedaald van 750 in 2018 naar 692 in 2019?2
Mogelijk hebben de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin de Hoge Raad vooropstellingen en algemene beschouwingen weergeeft inzake het toetsingskader van wrakingsverzoeken, hierbij een rol gespeeld. Of de afname structureel is moet nog blijken. Overigens werden in 2017 606 wrakingsverzoeken ingediend, in 2016 620, en in 2015 713.
Kunt u voorzien in een uitsplitsing per rechtsgebied van deze cijfers? Hoeveel wrakingsverzoeken houden verband met strafzaken?
Ja
Klopt het dat de wrakingsverzoeken waarin is berust en waar dus geen wrakingskamer over heeft geoordeeld, wel mee zijn geteld bij het aantal ingediende verzoeken maar niet bij het aantal gehonoreerde verzoeken? Kunt u deze cijfers alsnog verstrekken?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit belangrijke ontbrekende informatie is om een volledig beeld te krijgen van de wrakingscijfers en deze cijfers de noodzaak tot wetgeving kunnen beïnvloeden?
Zie het antwoord op vraag 2. De aanpassing is onder meer ingegeven door de door het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak gewenste flexibiliteit bij de afdoening van wrakingsverzoeken. De betreffende informatie onderstreept daarnaast dat een zeer beperkt aantal wrakingsverzoeken wordt gehonoreerd. Dat draagt bij aan de onderbouwing van de noodzaak om meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken te bewerkstelligen.
Bent u bereid eerst opheldering van deze cijfers te verschaffen, zoals verzocht in vraag 6 en 7, en zo de omvang van het veronderstelde probleem te onderbouwen, voordat u een eventueel wetsvoorstel aan de Kamer zendt?
Het bericht ‘Wereld op rand van hongerpandemie’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wereld op rand van hongerpandemie» van 22 april 2020?1
Ja.
Steunt u de inzet van de voedselhulporganisatie van de Verenigde Naties (WFP) om zo veel mogelijk voorraden naar distributiepunten te brengen zolang de aanvoerroutes open zijn?
Het WFP is een belangrijke partner in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Nederland steunt het WFP daarom ook financieel, in 2019 met ruim USD 59 miljoen. Een groot deel van die bijdrage is ongeoormerkt. Het WFP kan dat flexibel aanwenden. Hiermee kan de organisatie via inkoop- en logistieke arrangementen dus proactief inspelen op crisissituaties en voorraden op tijd op de plekken brengen waar ze nodig zijn. Hiervoor heeft het WFP een effectief logistiek systeem met distributiehubs.
Heeft het verzoek van de WFP u ook bereikt? Zo ja, heeft u mogelijkheden gezien, naast de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen COVID-19, het toegezegde geld vervroegd over te maken? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Nederland heeft zijn jaarlijkse core-bijdrage aan het WFP van EUR 36 miljoen voor 2020 direct aan het begin van het jaar overgemaakt. De overweging daarbij is dat humanitaire organisaties als het WFP de middelen moeten hebben om in het geval van noodsituaties direct actie te kunnen ondernemen.
In het kader van het Nederlandse COVID-steunpakket gaat er additioneel EUR 15 miljoen (bovenop de jaarlijkse bijdrage van EUR 55 miljoen) naar het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Het WFP ontvangt uit dit fonds ook middelen ten behoeve van de COVID-19 respons.
Is het u bekend hoe groot de bereidheid is bij andere landen voor het vervroegd overmaken van toegezegd geld aan WFP? Heeft u hierover contact met uw Europese collega’s?
Over de positie van andere landen heb ik geen informatie. In het Nederlandse noodhulpbeleid is meerjarig en ongeoormerkt financieren in ieder geval een kernelement. De ratio daarvoor is dat noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. Het is namelijk nog geen standaardpraktijk. Nederland bepleit bij andere donoren een dergelijke benadering, ook in EU-verband.
Bent u bereid om u samen met uw ambtsgenoten in Europa ervoor in te zetten dat juist de meest gemarginaliseerden, onder wie vrouwen, meisjes en migranten, ook bereikt worden?
Ja. Nederland blijft zich – samen met andere landen – in relevante internationale gremia sterk maken voor het bereiken van de meest gemarginaliseerde en daardoor meest kwetsbare groepen; ook in EU. Het bereiken van die groepen is immers een prominent thema in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Zoals beschreven in de kamerbrief «Mensen Eerst!« van maart 2019 gaat het om vrouwen, kinderen, mensen met een beperking, ouderen. Ook vluchtelingen en ontheemden zijn als zodanig te kwalificeren. Nederland dringt er consequent op aan dat hulporganisaties die worden gefinancierd de verschillen in behoeften in hulp en bescherming van deze kwetsbare groepen onderzoeken en onderdeel maken van hun responsplannen.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland gezien de bijzondere kennis op het gebied van landbouw om – indien nodig – het lokaal verbouwen van voedsel te ondersteunen door bijvoorbeeld lopende programma’s op dit gebied te versterken of kennis beschikbaar te stellen?
Nederland ondersteunt jaarlijks miljoenen boeren in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun productiviteit. Nederlandse kennis en kunde is daar onderdeel van. De Corona-crisis stelt boeren voor nieuwe uitdagingen, zoals beperkingen bij de toevoer van inputs (zaden, kunstmest, arbeid) en bij het bereiken van markten. In lopende programma’s wordt onderzocht hoe – met de beperkingen als gevolg van lock downs – boeren toch bereikt kunnen worden en hoe markten en handelsketens kunnen blijven functioneren. Eerste prioriteit daarbij is dat boeren kunnen planten voor het aankomende seizoen. NGO’s hebben via het subsidiekader «NGO’s Corona-crisis» (Staatscourant 2020, 21245) de mogelijkheid om waar nodig hun programma(’s) aan de nieuwe situatie aan te passen. Het Netherlands Food Partnership (NFP) faciliteert verder de dialoog tussen partners in het voedselzekerheidsprogramma over welke extra inzet nodig is en hoe daarbij kan worden samengewerkt.
Criminaliteit onder asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Misdaadpiek asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar sprake was van een forse toename van criminaliteit door asielzoekers? Zo ja, wat is de aard en omvang van die criminaliteit? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de cijfers van de politie zoals opgenomen in het incidentenoverzicht dat ik vandaag aan de Kamer toegezonden heb, komt naar voren dat er in 2019 27 procent meer misdrijven zijn geregistreerd dan in 2018. Het gaat hierbij om 4.999 registraties van misdrijven waarbij een vreemdeling die op enig moment in het rapportagejaar op een COA-locatie verbleef in de rol van verdachte voorkwam. Voor meer informatie over de aard en omvang verwijs ik u naar het incidentenoverzicht 2019.
Wat is de oorzaak van de genoemde toename?
Zoals aangegeven bij de aanbieding van het incidentenoverzicht is de oorzaak voor de geconstateerde toename in 2019 op basis van het incidentenoverzicht niet te geven. Een verdiepende analyse is echter gewenst om te kunnen komen tot een meer gerichte inzet van maatregelen. Ik heb het WODC daarom gevraagd om hier nader onderzoek naar te doen.
Klopt het dat van alle geregistreerde verdachten het overgrote gedeelte uit veilige landen komt? Hoeveel van die verdachten komen uit welke veilige landen?
Het incidentenoverzicht laat zien hoeveel vreemdelingen die in 2019 op enig moment op een COA-locatie verbleven werden verdacht van een misdrijf waarvan de politie in 2019 heeft kennisgenomen. Van deze vreemdelingen had 59% de nationaliteit van een veilig land2. Bij de overige 41% ging het om een andere nationaliteit of was de nationaliteit niet bekend. Of deze vreemdelingen perspectief hebben op een verblijfsvergunning hangt af van meerdere factoren, bijvoorbeeld de nationaliteit en identiteit en het individuele vluchtrelaas.
Hoeveel van de verdachten komen uit landen waarbij wel een perspectief op een verblijfsvergunning mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het probleem van criminele asielzoekers uit veilige landen reeds jaren bekend is? Zo ja, waarom lukt het u dan steeds maar niet om hier substantieel is aan te doen of zelfs op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat verdachte asielzoekers opgespoord, vervolgd en berecht dienen te worden? Zo ja, waarom gebeurt dat in veel gevallen niet? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Personen uit veilige landen van herkomst vertonen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag.
Nederland wil bescherming bieden aan diegenen die vluchten voor oorlog en geweld. Het is volstrekt onacceptabel dat een relatief kleine groep zorgt voor disproportionele overlast en hiermee het draagvlak afkalft voor opvang van personen die vluchten voor oorlog en geweld. Het terugdringen van de overlast en criminaliteit onder asielzoekers is mijn absolute prioriteit.
Zoals bij brief eerder aan uw Kamer vermeld is er de afgelopen jaren een breed palet aan maatregelen ontwikkeld dat kan worden ingezet om overlastgevende en/of criminele asielzoekers aan te pakken en terugkeer te realiseren3. Zo heb ik in februari jl. een speciale Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) geopend, heb ik een Top-X aanpak ontwikkeld voor de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers en kunnen overlastgevers eerder in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Daarnaast zijn er snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen voor Dublinclaimanten en veilige landers ingevoerd. Ook het sneller en efficiënter in bewaring kunnen stellen van vreemdelingen die in een open opvanglocatie voor overlast of criminaliteit zorgen is daar onderdeel van. Dit is ook de inzet in de gesprekken over Europese regelgeving die de vreemdelingenbewaring regelt. Tevens wordt ingezet op het maken van afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven. Daarbij wil ik vooropstellen dat een groot gedeelte van de landen van herkomst goed meewerkt. Er is een aantal landen waar het niet zoals gewenst gaat, daar zet het kabinet zich actief in voor een goede, wederkerige samenwerking. Met deze landen zijn wij in gesprek over verbetering van die terugkeersamenwerking.
Op een aantal plaatsen in het land werpen de maatregelen die ik hiertoe heb genomen hun vruchten af. Zo heeft de gemeente Harderwijk aangegeven meer grip te hebben op de aanpak van overlast en criminaliteit veroorzaakt door asielzoekers. Een belangrijke succesfactor hierbij is de intensieve en effectieve lokale samenwerking tussen de gemeente en partijen uit de migratie- en strafrechtketen. Op andere plekken is nog veel winst te behalen. Samen met betrokken ketenpartijen en de speciaal hiertoe aangestelde ketenmariniers ben ik continu op zoek naar mogelijkheden om de aanpak te optimaliseren. Ook in Europees verband worden stappen gezet, waarbij bijvoorbeeld kan worden gewezen op de bepaling in de Visumcode, waarmee ook op Europees niveau een stap wordt gezet naar een gecoördineerde aanpak van landen die onvoldoende meewerken aan de terugkeer van de eigen onderdanen.
Deelt u de mening dat criminele asielzoekers uit veilige landen zonder zicht op een rechtmatig verblijf ons land moeten verlaten? Zo ja, hoe gaat u hier eindelijk voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is het standpunt van het kabinet dat eenieder die een strafbaar feit begaat, een passende straf dient te krijgen. Daarbij is de aard van het feit leidend. A-priori maakt het strafrecht geen onderscheid naar de verblijfsrechtelijke positie van de verdachte.
Wel is de strafrechtketen ingericht als een selectieve keten waarin vele beslismomenten van invloed zijn op de uitkomst. Wanneer er tijdens het onderzoek blijkt dat er onvoldoende opsporingsindicatie of bewijs is, wordt de zaak niet doorgezonden naar het OM. Ook is het mogelijk dat het OM een ingezonden zaak anders beoordeelt. Het OM bepaalt per zaak of en zo ja welke opvolging gegeven wordt aan het feit.
Kunt u het in bericht genoemde geheime rapport per ommegaande voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen die om bescherming vragen – asielzoekers – zijn volgens Europese regels gedurende hun procedure niet verplicht te vertrekken, ook als zij uit veilige landen van herkomst komen en strafbare feiten begaan. Maar ik deel de mening dat vreemdelingen uit veilige landen na afloop van de procedure dienen terug te keren naar hun land van herkomst. Dat geldt eveneens voor vreemdelingen die strafbare feiten hebben begaan. Naast de voortdurende inzet van alle ketenpartners kan ook nog worden gewezen op de inzet en de verschillende initiatieven die ik hiervoor in het antwoord op vraag 7 naar voren heb gebracht.
De olieprijs die onder nul dollar zakt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de olieprijs hard onderuit gaat?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de prijs van een vat Amerikaanse olie (de lichte West Texas Intermediate) voor het eerst in de geschiedenis kortstondig onder nul is gezakt en dus even negatief is geweest. Door de coronacrisis krimpt de economie en is de vraag naar olie gekelderd. Aflopende termijncontracten hebben ertoe geleid dat oliebedrijven geld toegeven aan handelaren om hun olie af te nemen. Dit om te voorkomen dat de productie zou moeten worden stilgelegd, wat nog kostbaarder is. Op het moment dat de prijs van de Amerikaanse olie onder nul zakte, was de prijs voor Noordzeeolie ook gedaald, maar daar werd nog altijd 23 dollar per vat voor gevraagd. Mede door afspraken tussen de olieproducerende landen over productiebeperking en het op termijn verwachte economisch herstel is de verwachting dat de olieprijs van de Amerikaanse olie weer zal aantrekken.
Heeft u contact met de oliebedrijven in Nederland? Zijn er bedrijven die het financieel zwaar hebben door deze historische oliecrash?
Ik heb hierover geen contact gehad met bedrijven die olie winnen in Nederland. De extreem lage olieprijs brengt landen en bedrijven die voor hun inkomsten afhankelijk zijn van oliewinning, zoals de Golfstaten, Rusland, Venezuela, Nigeria en de Verenigde Staten, in problemen. In Nederland doet die situatie zich niet voor, omdat de oliewinning voor de Nederlandse economie geen rol van betekenis speelt. Wel is het zo dat gasbedrijven in Nederland de gevolgen van de door de coronacrisis veroorzaakte economische teruggang ervaren. Dat vertaalt zich in het uitblijven van investeringen in de opsporing en winning van aardgas. Een verbetering van de investeringsaftrek, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend, beoogt investeringen te stimuleren en de te snelle daling van de aardgasproductie af te remmen, zodat de infrastructuur in stand blijft en later ingezet kan worden in het kader van de duurzame energievoorziening.
Kan deze situatie gevolgen hebben voor de schadeafhandeling van omwonenden rond een gas-en olieput? Kunnen betreffende bedrijven gemaakte afspraken nog nakomen? Staat de overheid garant voor schadeloosstelling van omwonenden? Wordt het geen tijd om nu toch de omgekeerde bewijslast voor kleine velden in te voeren bij schade door mijnbouwactiviteiten om het gedupeerde omwonenden niet nog moeilijker te maken wanneer de schadeveroorzakers failliet zijn?
De huidige economische situatie heeft geen gevolgen voor de schadeafhandeling van omwonenden en de in dat kader gemaakte afspraken. Mijnbouwondernemingen zijn en blijven te allen tijde verplicht de eventuele schade die is ontstaan door hun mijnbouwactiviteiten te vergoeden en bestaande afspraken na te komen. Daartoe hebben zij financiële middelen gereserveerd en zo nodig kan ik in voorkomende gevallen bepalen dat zij zekerheid dienen te stellen ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het winnen van delfstoffen. De overheid staat niet garant voor schadeloosstelling van omwonenden, maar zoals ik mijn brief van 9 juni 2020 heb aangegeven zorg ik voor een laagdrempelige, transparante en deskundige afhandeling van schade door de Commissie Mijnbouwschade die de bewijslast oppakt en daarmee de schademelder ontzorgd. De financiële situatie van een mijnbouwonderneming speelt in de afweging van de Commissie geen rol. Indien een gedupeerde omwonende schade heeft geleden door een activiteit door een mijnbouwonderneming die wegens een faillissement de schade niet meer zal kunnen vergoeden, dan kan deze gedupeerde een beroep doen op het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Verwacht u gevolgen voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties? Zo ja, welke? Hoe wordt deze veiligheid gemonitord? Door wie en hoe vaak? Hoe is de staat van veiligheid op dit moment? Wat gaat u doen om de veiligheid te waarborgen?
De daling van de olieprijs mag en zal geen gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties en voor het opruimen van deze locaties in de toekomst. Het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet bevat waarborgen dat bedrijven daarvoor ook voldoende financiële middelen hebben voor het verantwoord en zorgvuldig opruimen van gas- en olieputten. Verder houdt Staatstoezicht op de Mijnen er nauwgezet toezicht op dat de ter zake geldende voorschriften strikt worden nageleefd en alle verplichtingen goed en zorgvuldig worden uitgevoerd.
Welke gevolgen heeft deze crash voor het opruimen van gas- en olieputten in de toekomst? Blijven de gas- en oliebedrijven in staat dit veilig voor mens, dier en natuur te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit voor werknemers van deze bedrijven? Gaat u een plan maken om de werknemers die ontslagen worden om te scholen en een baan in de duurzame sector aan te bieden? Of is dat plan er al? Zo ja, hoe ziet dat plan er uit? Zo nee, wanneer kunt u de Kamer daarvan op de hoogte brengen?
De huidige economische crisis trekt diepe sporen en heeft onmiskenbaar gevolgen voor bedrijven en de werkgelegenheid, niet alleen voor de mijnbouwsector. Ik heb geen voornemens om in het bijzonder werknemers uit de gas- en oliesector om te scholen en in te zetten in de duurzame sector. Dat is aan de sector zelf.
Wat gaat u doen om de veiligheid te garanderen als gas- en oliebedrijven failliet gaan?
Door het toezicht van Staatstoezicht op de Mijnen is gewaarborgd dat de veiligheid van mijnbouwactiviteiten is gegarandeerd. Mocht een gas- of oliebedrijf failliet gaan en de activiteiten niet door een ander bedrijf worden overgenomen, dan zijn er via het stelsel van Decommissioning Security Agreements adequate financiële garanties dat de putten en boorgaten op een verantwoorde en veilige manier worden afgesloten en het mijnbouwwerk wordt ontmanteld en verwijderd. Dit wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat thans in behandeling is in de Tweede Kamer.
Klopt het dat Vermillion al afspraken heeft gemaakt over winsten die naar Canada gaan, terwijl de aansprakelijkheid in Nederland blijft? Zo ja, hoe kan dit zonder dat de Eerste Kamer zich over het CETA-verdrag heeft uitgesproken?
De wijze waarop een bedrijf als Vermilion is georganiseerd, staat los van de aansprakelijkheid voor de wijze waarop zij haar mijnbouwactiviteiten in Nederland uitvoert. Ook Vermilion zal en kan te allen tijde worden aangesproken op haar verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij de uitoefening van haar mijnbouwactiviteiten.
Welke effecten heeft de huidige situatie in de oliemarkt voor olieopslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam en voor in Nederland actieve oliehandelaren?
Door de afgenomen vraag naar olie zijn de voorraden toegenomen en zitten de olieopslagen inmiddels vol.
Welke gevolgen heeft deze oliecrash voor Energie Beheer Nederland (EBN)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van de daling van de olieprijs zijn beperkt voor EBN omdat de oliewinning in Nederland gering van omvang is. In 2019 werd in totaal 0,90 miljoen Sm3 aardolie gewonnen, gemiddeld 2.468 Sm3 per dag. De opbrengsten uit de oliewinning zijn voor EBN van ondergeschikt belang. De lage gasprijs heeft daarentegen grotere financiële consequenties voor EBN en daarmee voor de gasbaten voor de Staat. Wat deze gevolgen precies zijn, laat zich pas later berekenen.
Het Rijksvastgoedbedrijf en een pand dat voor een spotprijs is verkocht aan een malafide ondernemer |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf Noordeinde 64 heeft verkocht aan de gemeente Den Haag, die het een dag later meteen voor een spotprijs verkocht aan een malafide ondernemer?1
In aansluiting op mijn beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het lid Krol over de verkoop van het pand Noordeinde 64/64A te Den Haag, met Aanhangsel Handeling, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2881, bericht ik u het volgende.
Het pand is verkocht in het kader van de zogeheten reallocatieprocedure, zoals genoemd in artikel 9, zevende lid, van de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006. Op grond daarvan werd het onderhavige overtollig rijksvastgoed, voordat het eventueel openbaar kan worden verkocht, eerst aangeboden aan medeoverheden met het oog op herbestemming in de publieke sfeer. Tijdens het reguliere samenwerkingsoverleg dat de gemeente Den Haag voerde met het Rijksvastgoedbedrijf, heeft de gemeente in juli 2016 belangstelling getoond voor het verwerven van het pand in het kader van de reallocatieprocedure. Zie ook het collegebesluit van de gemeente Den Haag (bijlage 1), waarin de doorverkoop aan de heer Munie wordt gemotiveerd. Belangrijke beweegredenen daarbij waren dat het pand al langdurig leegstond (op leegstandsbewoning na), de betrokken ondernemer op deze locatie zijn diverse werkzaamheden kon samenvoegen en plaats wilde bieden aan mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Op basis daarvan is destijds besloten tot overdracht van het onroerend goed aan de gemeente Den Haag.
Voor wat betreft deze overdracht heeft mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 25 juni 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 490, nr. 122) aangegeven dat onderhandse verkoop aan medeoverheden plaatsvindt op basis van een door een (externe) onafhankelijke taxateur bepaalde marktwaarde. Daarom is met het oogmerk de marktconformiteit te waarborgen een taxatierapport opgesteld door een NRVT-gecertificeerde2 taxateur van Frisia Makelaars. Op 7 september 2018 is bij notariële akte het pand voor een koopprijs van € 1.735.000,00 geleverd aan de gemeente Den Haag. Verder wil ik u in dit verband melden dat ik momenteel een ADR-onderzoek laat uitvoeren naar de verkoop van dit pand, waarvan ik voor de zomer de resultaten verwacht. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Voor hoeveel geld heeft het Rijksvastgoedbedrijf het pand verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft het Rijksvastgoedbedrijf het pand verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Wist het Rijksvastgoedbedrijf van de plannen van de gemeente om het pand een dag later door te verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dan toch ingestemd met de verkoop?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort constructies om Rijksvastgoed te verkopen voor spotprijzen zeer onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig discussie over de reallocatieprocedure, met name als het gaat om doorverkoop door gemeenten aan derden. Naar aanleiding van deze discussie en om meer transparantie en verkorting van de huidige langdurige verkoopprocedures aan te brengen, ben ik voornemens om deze reallocatieprocedure aan te passen. De uitwerking hiervan vindt momenteel plaats. Over mijn bredere beleidsafweging, mede in het licht van de uitkomsten van het genoemde ADR-rapport, informeer ik de Tweede Kamer in het najaar.
Een zogenaamde anti-doorverkoopclausule (in de vastgoedpraktijk bekend als anti-speculatiebeding of vervreemdingsbeding) is bij verkoop van bestaand onroerend vastgoed niet gebruikelijk. Een overeengekomen koopprijs is immers gebaseerd op het voorgenomen gebruik door de koper. Een dergelijk verbod om te verkopen wordt in het algemeen wel bij nieuwbouw toegepast om doorverkoop met mogelijke snelle winst te voorkomen. In de koopovereenkomst tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Den Haag is wel een meerwaardeclausule met kettingbeding opgenomen. Dit houdt in dat, indien (een deel van) het object binnen tien jaar een andere en meer hoogwaardige bestemming (bijvoorbeeld uitsluitend woningen) verkrijgt dan op basis van het thans vigerende bestemmingsplan is toegestaan, de koper aan de Staat een meerprijs is verschuldigd. Het Rijksvastgoedbedrijf beoordeelt regelmatig of er sprake is van een hoogwaardiger bestemming. Daarvan is tot op heden geen sprake.
Worden meer van dit soort constructies gebruikt? Welke verkopen met vergelijkbare constructies zijn er vanaf het jaar 2000 geweest?
In bijlage 2 vindt u een overzicht van alle verkopen met betrekking tot gebouwen en bouwgrond aan medeoverheden die via de reallocatieprocedure tot stand zijn gekomen. In verband met de mogelijkheden van de geautomatiseerde systemen begint het overzicht bij 2003. Daar de systemen niet zijn ingericht op deze vraagstelling, is er een handmatige sectie toegepast en kan het zijn dat er ondanks diverse controles kleine discrepanties resteren.
Bijlage 1: Collegebesluit van de gemeente Den Haag3
Bijlage 2: Overzicht verkocht rijksvastgoed in het kader van de reallocatieprocedure4
Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf te verplichten gebouwen te verkopen met een antidoorverkoopclausule voor bepaalde tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma» van 23 april 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ervaringen van agenten waardoor zij PTSS ontwikkelen vergelijkbaar zijn met die van militairen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet eenvoudig om ervaringen van agenten en militairen in zijn algemeenheid met elkaar te vergelijken. Net zoals militairen onderling door hun verschillende taken ook niet over één kam te scheren zijn. Het zijn de omstandigheden waaronder militairen opereren in missiegebieden, die vaak wezenlijk anders zijn dan die van agenten. Dat neemt niet weg dat er bij beide groepen in de beroepsuitoefening risico’s bestaan voor de geestelijke gezondheid. Voor mij maakt het mogelijke verschil in ervaringen tussen agenten en militairen overigens niets uit voor het respect en waardering dat ik voor beiden heb.
Ziet u Defensiepersoneel ook als mensen die een roeping hebben en zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de veiligheid van de Nederlandse en Internationale samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat zij de beste behandeling verdienen als zij door die roeping ziek raken?
Personeel bij Defensie is in mijn ogen zeer gedreven en van militairen is bekend dat zij bereid zijn om offers te brengen voor de vrijheid en veiligheid van anderen. Dat is een groot goed. Als zij door hun werk ziek raken, verdienen zij de best mogelijke behandeling. Dit geven we vorm via de bijzondere zorgplicht. De regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen zijn sinds 2012 vastgelegd in de Veteranenwet.
Wat vindt u van het voornemen van uw collega van Justitie en Veiligheid om getroffen agenten sneller en eenvoudiger te ondersteunen?
Het is een goed gebruik dat bewindspersonen zich niet uitlaten over de beleidsterreinen van andere ministeries. Uiteraard is er wel samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren.
Welk percentage van getraumatiseerde militairen is gedwongen om te procederen om Defensie aansprakelijk te stellen? Hoe lang duren dergelijke procedures gemiddeld?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) inwerking getreden met als doel op snelle en efficiënte wijze schadeclaims af te handelen. Als gevolg van de regeling is de aansprakelijkstelling niet meer nodig. Het percentage waarnaar gevraagd wordt is derhalve feitelijk nul. Op het moment dat bij een oorlogs- en dienstslachtoffer de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De periode tussen de start en het einde van de schadebepaling neemt gemiddeld 2,5 jaar in beslag.
Overigens heeft mijn voorganger voor veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen, in 2016, naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III en een Libanonveteraan, besloten om ook hun schade volledig te gaan vergoeden (Kamerstuk 30 139, nr. 165, dd. 23 augustus 2016).
Hoe onwenselijk vindt u het dat daardoor werkgever en werknemer pal tegenover elkaar komen te staan in schadeprocedures die het gevolg zijn van het werk?
Indien Defensie in een procedure als werkgever tegenover een (ex-)werknemer komt te staan is dat altijd betreurenswaardig. Defensie streeft er naar om zo lang mogelijk in goed onderling overleg en in alle redelijkheid tot een schaderegeling te komen. Naarmate de materie complexer is, kost het meer tijd om tot een correcte schaderegeling te komen. In de tussentijd kunnen overigens wel voorschotten op de schadevergoeding worden toegekend.
Bent u bereid een vergelijkbare invulling van «goed werkgeverschap» door uw collega van Justitie en Veiligheid over te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie ligt de basis voor «goed werkgeverschap voor veteranen» in de Veteranenwet en -het Veteranenbesluit. De bijzondere zorgplicht voor de veteraan en zijn relaties is daarin vastgelegd. Zoals gezegd is er samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren. Ik juich dat toe. Verder wordt het uitkerings- en voorzieningenstelsel voor veteranen herzien en vindt een evaluatie plaats van de Regeling Volledige Schadevergoeding. Dit alles is erop gericht om Defensie nog verder te verbeteren.
Het bericht dat Achterhoekse burgemeesters boos zijn om het sluiten van cellen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Waarom worden er politiecellen gesloten in de Achterhoek?1
Door het sluiten van cellencomplexen wordt voorkomen dat 60 fte politiecapaciteit onttrokken moet worden aan onder meer de basisteams in de eenheid Oost-Nederland voor in essentie te veel arrestantencomplexen. Zelfs als er ten gevolge van de overcapaciteit aan cellen niet of nauwelijks van het betreffende complex gebruik wordt gemaakt, moet er toch een minimumcapaciteit aan politie-inzet gegarandeerd worden. Zo’n inzet is niet efficiënt; zeker in tijden dat de capaciteit beter elders kan worden ingezet.
De huidige situatie van negen cellencomplexen dateert van ruim voor de start van de eenheid Oost-Nederland. Volgens de politie kampt het team Arrestantentaken vanaf de vorming van de eenheid met het feit dat de beschikbare formatie onvoldoende is om op alle negen locaties het werk professioneel uit te voeren. Daar bovenop is er ook in de eenheid Oost-Nederland structureel te veel celcapaciteit.
Het openhouden van de cellencomplexen is tot op heden alleen mogelijk geweest door overbezetting in de beginperiode, het continu werken met extra inhuur, het inzetten van politiemedewerkers uit basisteams, het beperkt openstellen van de locatie Deventer en het inperken van onder andere de arbeidsmodaliteiten van medewerkers. Daarom heeft de leiding van de politie-eenheid Oost-Nederland in afstemming met het lokale gezag realistische toekomstvarianten extern laten onderzoeken en deze bestuurlijk uitgebreid en veelvuldig besproken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het besluit om de cellencomplexen in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten en de complexen Arnhem/Nijmegen, Apeldoorn, Borne en Zwolle open te houden. Met dit besluit wordt vooral voorkomen dat er personele capaciteit vanuit de basisteams ingezet moet worden om negen cellencomplexen open te houden, terwijl qua benodigde celcapaciteit met minder cellencomplexen kan worden volstaan. Het ingezette proces wordt door de politie nauwgezet gevolgd. Tot op heden gaat dit naar tevredenheid van alle (bestuurlijke) partners. Al eerder is besloten om het proces over een jaar te evalueren.
Tevens zal ik, nu het proces van beoordeling en besluitvorming binnen de politie-eenheid Oost-Nederland recentelijk is afgesloten, alsnog, conform eerder verzoek van uw Kamer, de gevraagde AEF-analyse vertrouwelijk aan uw Kamer doen toekomen. Dit rapport maakt deel uit van de analyse en de beraadslagingen in de verschillende bestuurlijke gremia van de politie-eenheid Oost-Nederland. Mede op basis van dit rapport kon het bestuurlijke proces met uiteindelijk de instemming van alle burgemeesters, ook die in de Achterhoek, worden afgesloten. Bepalend was daarbij de mogelijkheden om via flankerende maatregelen de nadelen van dit besluit voor de betreffende basisteams zo klein mogelijk te houden. Denk daarbij aan georganiseerd vervoer en de nieuwe mogelijkheid om over de eenheidsgrenzen heen arrestanten te kunnen insluiten. Met deze en andere maatregelen is de politieleiding in de eenheid Oost-Nederland erin geslaagd een goede balans te vinden tussen de beheersmatige en operationele verantwoordelijkheden.
Waarom worden agenten nu gedwongen verder te reizen met arrestanten terwijl er al een groot tekort aan politiecapaciteit is?
Juist het oplossen van het capaciteitsvraagstuk voor de basisteams is de belangrijkste motivator achter dit besluit. Daarmee was ook een belangrijke overweging dat het ene besluit (tot sluiten of verplaatsing van arrestantencomplexen) niet teniet gedaan zou worden door operationeel onverantwoorde extra reisbewegingen. Dat was en is scherp in beeld gebracht. De eenheidsleiding treft met het oog hierop verschillende maatregelen, zodat extra vervoersbewegingen door de eerstelijns politiezorg zo veel als mogelijk worden beperkt. Zo zal in de hele politie-eenheid op bepaalde dagen en tijdstippen een vervoersondersteuning beschikbaar zijn. Daar is met zorg naar gekeken en dekt het gros van de vervoersbehoefte af. Er komt ook een nieuwe inrichting op een strategisch gekozen plaats. De cellencomplexen in Arnhem en Nijmegen worden in de toekomst samengevoegd in een nieuw te bouwen pand in (het tussen beide plaatsen gelegen) Elst. Waar detentielocaties van andere eenheden voor het betreffende basisteams gunstiger liggen, is voorts mogelijk gemaakt dat ze daar terecht kunnen. De sluiting van de cellencomplexen in combinatie met de maatregelen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, zorgen voor een positief effect op de inzetbare politiecapaciteit. Het uitblijven van dit besluit zou juist (blijvend) negatief uitpakken voor de beschikbare politiecapaciteit. De maatregelen die zijn genomen om extra vervoersbewegingen zo veel als mogelijk te beperken, hebben ertoe geleid dat inmiddels alle burgemeesters binnen de politie-eenheid Oost-Nederland het besluit om cellencomplexen te sluiten ondersteunen. Hierover is op 15 mei jl. ook gecommuniceerd door diverse burgemeesters uit de Achterhoek.2
Hoe verhoudt zich dit tot de maatregelen in Amsterdam om het arrestantenvervoer uit te besteden zodat politiecapaciteit vrijgespeeld wordt?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft, samen met betrokken partners, de voornoemde keuze gemaakt aan de hand van de wensen, mogelijkheden en regionale omstandigheden binnen de eenheid. Dit staat op zich los van de situatie binnen de politie-eenheid Amsterdam en het besluit dat hierover is genomen3.
Al enkele jaren is er op het gebied van het arrestantenvervoer een nauwe samenwerking tussen de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de politie. Daar waar politiecapaciteit vrij gemaakt kan worden, en waar dat mogelijk is, wordt door het hele land gebruikgemaakt van de vervoersmogelijkheden van de DJI.
Bent u bereid te kijken hoe het arrestantenvervoer zo kan worden ingericht dat het geen extra politiecapaciteit kost? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe bent u van plan de verschraling van de sociale advocatuur in deze regio tegen te gaan als deze maatregelen doorgaan?
De politie in Oost-Nederland heeft met de advocatuur (Orde van Advocaten van Overijssel en Gelderland) gesproken over de consequenties van sluiting van cellencomplexen. De advocatuur heeft aangegeven ook in die nieuwe situatie te kunnen werken. Daarnaast zijn de leden van het Strafrechtelijk Ketenberaad door de politie meegenomen in dit besluit. De Raad voor Rechtsbijstand is via de Orde van Advocaten geïnformeerd over de nieuwe situatie.
Krijgen sociaal advocaten een extra tegemoetkoming als zij verder moeten reizen om verdachten bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand heeft een component reiskostenvergoeding. De advocaten die verder moeten reizen kunnen daar gebruik van maken. Afhankelijk van de vestigingsplaats van een advocaat, kan een advocaat in voorkomende gevallen minder en meer behoeven te reizen. Ook kan de Raad indien het nodig blijkt de regio-indeling voor de (sociale) advocatuur aanpassen. Voorgaande is aan de Raad voor Rechtsbijstand.
Het tijdelijk bevriezen van huurprijzen. |
|
Sandra Beckerman , Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Kox c.s. in de Eerste Kamer om de huurprijzen tijdelijk te bevriezen?1
Ik heb de Eerste Kamer en uw Kamer op 20 mei 2020 met de brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» (27 926, nr. 320) en op 5 juni 2020 met de brief Betaalbaar huren: generieke en specifieke maatregelen geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie-Kox c.s. van de Eerste Kamer. Ik herken dat er een groep huishoudens met een laag inkomen is die betalingsrisico’s heeft. Het Nibud geeft daarbij aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen en vindt het belangrijk om de risico’s voor deze groep in een breder perspectief te bekijken. In de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen (31 066, nr. 624) heeft het kabinet al aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurdersheffing in samenhang worden bezien. Ik ga daartoe in overleg met de Staatssecretaris van SZW om verder te onderzoeken hoe de woonlasten, de betalingsrisico’s en mogelijke betaalproblemen er voor deze huishoudens uitzien.
Daarnaast zie ik huurders die mogelijk een betalingsprobleem hebben als gevolg van de coronacrisis. Ik schets hier welk maatwerk reeds bestond, welk aanvullend maatwerk is afgesproken sinds de coronacrisis en welke mogelijkheden ik zie voor generiek maatwerk voor de huurders met de lagere inkomens.
In het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben Aedes en de Woonbond afgesproken om de huursomstijging op inflatievolgend niveau2 te zetten. Ik heb deze afspraak vastgelegd met de wet Wijziging huursomstijging (35 254), die op 15 februari 2020 in werking is getreden. Deze generieke maatregel geldt voor woningcorporaties, omdat zij een taak hebben om huishoudens met een laag (midden)inkomen betaalbaar te huisvesten. Het Sociaal Huurakkoord bevat daarnaast afspraken om specifiek maatwerk toe te passen bij individuele huurders met een structureel laag inkomen3.
Al aan het begin van deze crisis heb ik met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met acute betalingsproblemen door de coronacrisis. Deze afspraken zijn dus breder dan de afspraken die al gemaakt waren in het kader van het Sociaal Huurakkoord. Uit de huurenquête van Aedes blijkt dat 8 op de 10 woningcorporaties aangeeft aanvullend maatwerk te bieden vanwege de coronacrisis. De andere verhuurderorganisaties houden ook vinger aan de pols over de toepassing van het maatwerk. Naar aanleiding van de motie Kox c.s. (Kamerstukken I 2019/20, 35 431, D) hebben de verhuurdersorganisaties en ik een nadere invulling van het eerdere statement gegeven4. Daarnaast heb ik besloten om de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen separaat en zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Hiermee maak ik een tijdelijke huurstop of huurverlaging mogelijk. Ik heb de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om alvast te anticiperen op dit voorstel. Ik heb daarnaast aangekondigd dat ik op zeer korte termijn een meldpunt ga inrichten bij de Huurcommissie waar huurders zich kunnen melden als hun verhuurder geen maatwerk wil bieden. Ik vind het belangrijk dat er hoor en wederhoor wordt toegepast, daarom zal ik met verhuurdersorganisaties en huurdersorganisaties in gesprek gaan hoe dit kan worden ingericht.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om inkomensondersteuning te geven aan huishoudens tijdens deze coronacrisis en op deze wijze zoveel mogelijk een inkomensdaling te mitigeren.
Het nu maximeren of generiek uitstellen van de huurverhogingen die gebruikelijk plaats vindt op 1 juli getuigt niet van behoorlijk bestuur, vanwege twee redenen: De maatregelen zijn niet tijdig aangekondigd en niet proportioneel. De motie Kox c.s. is 21 april jongstleden ingediend, waardoor het voor verhuurders niet tijdig voorzienbaar zou zijn geweest dat de gemaakte afspraken in het huurcontract of de gebruikelijke jaarlijkse huurverhogingsronde geen doorgang konden vinden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht om minimaal twee maanden van tevoren aan te kondigen welke huurverhoging zij voorstellen aan huurders. Omdat tot dusver circa 0,5% – 2% van de huurders hebben gemeld met betalingsproblemen, acht ik een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht op dit moment niet proportioneel en rechtvaardig. De Eerste Kamer vroeg daarbij om compensatie via de verhuurderheffing. Ik acht compensatie via de verhuurderheffing onvoldoende omdat op deze wijze enkel de verhuurders met meer dan 50 gereguleerde huurwoningen worden bereikt. Dit betekent dat er niet wordt gecompenseerd bij tenminste 50.000 woningen in het gereguleerde segment en bij ruim 540.000 geliberaliseerde woningen. Overigens zou compensatie structureel honderden miljoenen per jaar vergen, want alleen al voor de woningcorporaties is de inschatting dat de kosten ruim 400 miljoen euro bedragen5. Compensatie zou niet alleen nodig zijn omdat het anders ten koste gaat van het investeringsvermogen van verhuurders, maar ook omdat het doorwerkt in de rendementen die gemaakt worden ten behoeve van pensioenen.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik in augustus kan overzien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik neem hierbij de volgende stappen:
Het CBS voert jaarlijks op mijn verzoek een monitor uit naar de huurverhogingen in de gereguleerde en geliberaliseerde huursector. Ik verwacht de voorlopige resultaten hiervan in augustus.
Samen met verhuurderorganisaties wil ik daarnaast monitoren of het maatwerk wordt toegepast bij huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis. Ik wil hiervoor de meldingen bij het meldpunt bij de Huurcommissie inzetten. Daarnaast zal ik alle individuele woningcorporaties verzoeken om mij te berichten over de wijze waarop zij hun maatwerk inrichten.
In augustus heb ik daarnaast een beter beeld van de toegepaste huurverhogingen en de economische nasleep van de coronacrisis en de impact op de koopkracht voor huurders met de lagere inkomen. Ik heb daarnaast al aangekondigd dat ik verder in gesprek ga met de Staatssecretaris van SZW over onderzoek naar huishoudens met betalingsrisico’s en hun woonlasten. Ik heb het beeld dat de kwetsbare groep in deze coronacrisis de huishoudens zijn die al een betalingsrisico hebben en als belangrijkste inkomensbron een kleine baan hebben of zzp’er zijn.
Op basis van de bovenstaande stappen heb ik in augustus een verder beeld gevormd van de toegepaste huurverhogingen, het toegepaste maatwerk, de groep huurders met betalingsrisico’s en de effecten die de coronacrisis heeft. Ik wil dan bezien welke aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld op basis van generiek maatwerk, kunnen worden genomen om deze huishoudens bij te staan. Ik sluit hierbij op voorhand geen maatregelen uit, ook geen generieke huurmaatregelen. Generieke huurmaatregelen zullen met het oog op bestuurlijke zorgvuldigheid tijdig worden aangekondigd. Met de Eerste Kamer besprak ik ook de mogelijkheden voor generiek maatwerk. Hieronder geef ik een schets van opties met generiek maatwerk die hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Huurders met een lager (midden)inkomen komen in aanmerking voor huurtoeslag. De hoogte van de huurtoeslag is onder andere afhankelijk van het inkomen van de huurder. Dit maakt het een passend instrument om de groep huurders bij te staan met lagere inkomens. Een eventuele huurverhoging wordt veelal dan ook voor een groot deel gecompenseerd door een stijging van het recht op huurtoeslag. In augustus bespreekt het Kabinet de inkomenspositie van huishoudens in Nederland en beziet of nadere maatregelen nodig zijn. Hierbij speelt ook de positie van huurders in relatie tot de huurverhogingen een rol. Naast meer generieke maatregelen met betrekking tot het inkomensbeeld kunnen daar ook aanvullende maatregelen in de huurtoeslag in beeld zijn.
Huurders met betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van een huurachterstand, kunnen zich melden bij hun gemeente. Ondersteund vanuit het Ministerie van SZW lopen er diverse campagnes6 om huishoudens te wijzen op deze mogelijkheden. Aanvullend heeft de Staatssecretaris van SZW een voorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening t.b.v. de uitwisseling van persoonsgegevens in voorbereiding (35 316). Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2021, ontstaat een duidelijke juridische grondslag voor alle verhuurders om een signaal over de betaalachterstanden naar de gemeente te sturen. De wetswijzing regelt ook dat alle gemeenten deze huurders vervolgens een aanbod tot hulpverlening doen. Een belangrijke belemmering voor het opschalen van deze bewezen effectieve aanpak voor de vroegsignalering van schulden wordt hiermee weggenomen. Indien in augustus blijkt dat het nodig is, zal ik daarbij onderzoeken welke rol deze loketten verder kunnen spelen, of ze daar voldoende toe in staat zijn en of dat daar extra ondersteuning nodig is bij het bieden van generiek maatwerk aan huurders in een vroeg stadium, bijvoorbeeld door bemiddeling met de verhuurder.
Mocht blijken dat deze maatregelen niet afdoende zijn of mocht blijken dat de economische nasleep van de coronacrisis groter is dan verwacht, heb ik een doorkijk gegeven van de mogelijkheden voor generiek maatwerk die ik kan inzetten.
Daarnaast heb ik in mijn brief «Betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen» van 15 mei 2020 aangekondigd dat ik de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector ga maximeren op inflatie + 2,5%. Dit vergt een wetswijziging, waardoor het nog niet per 1 juli 2020 zal gelden.
Gebaseerd op de huurverhogingen in de vrije sector van de laatste jaren verwacht ik dat verhuurders ook bij de komende huurprijsverhoging al rekening houden met deze maximering. Ik moedig verhuurders ook aan om – helemaal in deze uitzonderlijke periode – goed te kijken naar de huurverhoging die echt nodig is.
Welke stappen gaat u nemen in de vrije sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen in de sociale sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om woningcorporaties te compenseren als zij in de financiële problemen komen door tijdelijke huurderving, bijvoorbeeld door de derving op te vangen met een korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woningcorporaties passen individueel maatwerk toe voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen komen. En Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord 2018 afspraken gemaakt over individueel maatwerk voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huur. Aangezien ik verhuurders niet verplicht om alle huren tijdelijk te bevriezen is compensatie van de woningcorporaties niet noodzakelijk.
Bent u bereid om -in aanvulling op de generieke huurbevriezing- vooruitlopend op de behandeling van de nieuwe wet over inkomens- en huurgrenzen de daarin voorziene tijdelijke huurkorting alvast mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» van 20 mei 2020 (27 926, nr. 320), zal ik de maatregel tijdelijke huurkorting uit het conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nog deze maand als enkelvoudig wetsvoorstel indienen. Ik vind het belangrijk om verhuurders zo snel mogelijk zekerheid te geven over deze wettelijke mogelijkheid, zodat zij niet als gevolg van hun coulance geconfronteerd worden met een onbedoelde permanente huurverlaging of om deze reden geen gebruik willen maken van de mogelijkheid van een tijdelijke huurkorting, terwijl een tijdelijke huurkorting gerichte mogelijkheid biedt om maatwerk te bieden voor huurders die in betalingsproblemen komen als gevolg van de coronacrisis.