Nog steeds bestaande onduidelijkheid over het testbeleid |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over het testbeleid voor zorgmedewerkers? Hoe is dat te rijmen met uw herhaalde uitspraak dat alle zorgmedewerkers met milde klachten vanaf 6 april 2020 kunnen worden getest? Is deze uitspraak volgens u voor meerdere uitleg vatbaar?
Ik ben ervan op de hoogte dat het testbeleid voor zorgmedewerkers nog niet voor iedere instelling of zorgmedewerker helder was. Ik heb dit daarom in mijn brieven aan GGD-en en koepels van 10 april en 20 april jl. verhelderd. Ik heb aangegeven dat het testen van zorgmedewerkers geen belemmeringen mag kennen en dat signalen gemeld kunnen worden bij GGDGHOR Nederland.
Betekent de richtlijn van de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI), zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor medewerkers in verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vanaf 9 april 2020 (en niet vanaf 6 april) geldt dat een zorgmedewerker getest wordt wanneer er 24 uur symptomen van Covid-19 zijn? Zo ja, gebeurt dit nu overal?1
De richtlijn van het LCI is een uitwerking van de besluiten die genomen zijn. In principe gaat de mogelijkheid van testen in zodra het besluit is genomen, maar een richtlijn helpt bij de uitwerking. Daarom wordt een richtlijn vaak met de betrokken beroepsgroep opgesteld. Dit zorgt er ook voor dat het beleid aansluit bij de gang van zaken binnen een bepaalde sector.
Waarom staat in de richtlijn voor verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalige woonvormen vetgedrukt dat een zorgmedewerker met minimaal 24 uur symptomen van Covid-19 getest kan worden, terwijl dat in de richtlijn voor ziekenhuizen niet staat? Hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?2
De richtlijn voor het testen van zorgpersoneel in ziekenhuizen is een van de eerste richtlijnen die daarover opgesteld is. Deze richtlijn is door het RIVM in samenwerking met de koepels voor ziekenhuiszorg opgesteld en lang niet aangepast omdat dit in de ziekenhuizen goed liep. Deze richtlijn was van 1 april, inmiddels is de richtlijn op 6 mei aangepast (daarbij is het onderscheid tussen de diverse richtlijn verdwenen) en op 7 mei opnieuw. Ook in de richtlijn voor ziekenhuizen is nu opgenomen dat wordt getest als personeel klachten heeft.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en/of koorts niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Zowel het persbericht van 31 maart als mijn uitspraak tijdens het plenaire debat ging over zorgmedewerkers buiten de ziekenhuizen. Het testen van zorgmedewerkers binnen de ziekenhuizen is van eerdere datum en daarover hebben mij de afgelopen periode vrijwel geen signalen van problemen bereikt. Ik zal het RIVM vragen of de richtlijn voor ziekenhuizen die van 1 april jl. is in analogie met de richtlijn voor zorgmedewerkers buiten de zorg aangepast zou moeten worden.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, dat voor niet-kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij bij hoesten en/of neusverkouden en koorts van meer dan 38 graden ook niet altijd getest worden? Zo ja, hoe rijmt u dit met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Als medewerkers meer dan 38 graden koorts hebben moeten zij thuisblijven. U kunt dit ook zien dat als medewerkers koorts hebben, we niet willen dat zij zich gedwongen voelen te komen werken. Het klopt dat niet-kritische medewerkers bij klachten van neusverkoudheid en hoesten niet altijd getest werden, zij kunnen immers ook ander werk doen. Inmiddels worden alle zorgmedewerkers met patiëntencontact en klachten getest.
Betekent de richtlijn van de LCI, zoals gepubliceerd op de website van het RIVM, waarbij een viertal vragen wordt «doorlopen», dat voor kritische medewerkers in ziekenhuizen geldt dat zij altijd getest worden of dat zij alleen getest worden als zij meer dan 38 graden koorts hebben? Zo ja, hoe rijmt u dit in het laatste geval met uw uitspraak in het persbericht van VWS van 31 maart 2020 en tijdens het plenaire debat met de Kamer op 8 april 2020 dat alle zorgmedewerkers met milde klachten zich kunnen laten testen?
Het stappenplan over testen van zorgmedewerkers in het ziekenhuis dat op de website van het RIVM stond is lang niet aangepast omdat het testen van medewerkers in de ziekenhuizen goed liep. Het stappenplan blonk echter niet uit in helderheid. Inmiddels is het verwijderd.
Waarom zijn twee IC-verpleegkundigen van het Catharina ziekenhuis in Eindhoven die met meer dan 40 graden koorts en symptomen van Covid-19 thuis zijn nog niet getest?
Het testbeleid van zorgmedewerkers was gericht op inzetbaarheid en de veiligheid van patiënten. Zorgmedewerkers met 40 graden koorts moeten thuisblijven. Dit is zowel vanuit de optiek van inzetbaarheid beter, zij kunnen thuis uitzieken en hoeven zich niet af te vragen of ze weer aan het werk moeten, als vanuit de veiligheid van patiënten. In het nieuwe testbeleid, dat maar dan voorheen ook gericht is op het inperken van de uitbraak, zouden ze wel getest worden.
Betekent het op de website van het RIVM vermelde uitgangspunt dat ziekenhuizen «afhankelijk van de lokale situatie» kunnen kiezen voor een «eigen beleid, bijvoorbeeld wanneer de capaciteit van de lokale zorg te zeer onder druk komt te staan», dat het kan voorkomen dat een ziekenhuis besluit medewerkers met mildere klachten of zelfs met meer dan 38 graden koorts niet te testen? Zo ja, wat denkt u dat dit betekent voor zorgmedewerkers die zich afvragen of zij hun patiënten hebben besmet, aangezien zelfs presymptomatische besmetting mogelijk is?
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat zij ervoor kunnen kiezen om zieke mensen thuis uit te laten zieken of, in het geval de zorg onder druk staat, dat zij mensen met milde klachten en niet al te veel verhoging kunnen vragen zich te laten testen zodat ze bij een negatieve uitslag weer aan het werk kunnen.
Bent u ook van mening dat alle zorgmedewerkers altijd getest moeten kunnen worden bij symptomen van Covid-19, hoesten en/of neusverkouden en/of koorts? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met uw eerdere uitspraken?
Ik acht het wenselijk dat alle zorgwerkers die patiëntencontact hebben getest kunnen worden bij klachten.
Acht u het mogelijk dat uw uitspraken over het testen van alle zorgmedewerkers vanaf 6 april 2020 in combinatie met de richtlijnen op de website van het RIVM, tot onduidelijkheid hebben kunnen leiden bij zorgmedewerkers of werkgevers in de zorg? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Het is altijd een balans zoeken tussen heldere een-regelige uitspraken (zoals «iedere zorgmedewerker kan vanaf 6 april getest worden) en precieze, en op de situatie toegespitste teksten in de richtlijnen van het LCI. Daar zit bijna per definitie licht tussen. De uitspraken zijn ook voor verschillende doelgroepen bedoeld.
Wat gaat u nu precies doen om ervoor te zorgen dat alle zorgmedewerkers altijd getest worden bij lichte klachten (hoesten en/of neusverkouden en/of koorts)?
Ik heb er zoveel mogelijk aan gedaan om te zorgen dat dat kan en de afgelopen periode alle mogelijke partijen aangespoord hieraan een bijdrage te leveren. Ik heb hier zoals gezegd twee brieven over gestuurd, er is de mogelijkheid om signalen te melden bij GGDGHOR NL en de IGJ en ten slotte is er ook vanuit GGDGHOR NL een uitvraag gedaan naar signalen en verbeterpunten. Op basis van de signalen die ik heb, ga ik ervan uit dat het aantal problemen steeds kleiner wordt.
Betekent het nieuwe beleid vanaf 6 april 2020 dat vóór deze datum bewust gekozen is voor een restrictief testbeleid? Is dit restrictieve testbeleid eind maart gewijzigd in nieuw beleid dat naar leveranciers is gecommuniceerd? Zo ja, zijn vanaf dat moment materialen voor testen in toenemende mate geleverd, terwijl dat daarvoor niet gebeurde? Zo nee, waarom was er tot 26 maart jl. een tekort aan alles en werden er 4000 testen per dag gedaan en konden op 31 maart 2020 41 labs 17.500 tot zelfs 29.000 testen per dag doen? Wat is er precies veranderd eind maart?
Het beleid voor 6 april was gericht op het zo goed mogelijk gebruik maken van de beperkte testcapaciteit en tegelijk proberen deze, binnen de bestaande structuren, en met de bestaande mensen, zo goed mogelijk op te schalen. Er is van begin af aan ingezet op het vergroten van de hoeveelheid gevalideerde COVID-19 laboratoria (van initieel 2 centrale en 13 opschalingslaboratoria naar een 50-tal additionele laboratoria die stapsgewijs gevalideerd zijn of worden). Daarnaast hebben fabrikanten wereldwijd hun productie van materialen voor diagnostiek fors opgeschaald. Met de instelling van de Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit, de opdracht aan de Taskforce Diagnostiek en de aanstelling van de Speciaal Gezant ben ik steviger gaan sturen op de testcapaciteit en de beschikbare testen. Er bleek ruimte om de testcapaciteit uit te breiden. Daarbij zijn onorthodoxe keuzes gemaakt, zoals het inzetten van veterinaire labs en het laboratorium van Sanquin.
Betekent het testbeleid in ziekenhuizen dat ook bron- en contactonderzoek niet heeft plaatsgevonden? Bent u ook van mening dat het testbeleid in ziekenhuizen onmiddellijk aangepast moet worden om bron- en contactonderzoek mogelijk te maken?
Hoewel bron- en contactopsporing samenhangt met het testbeleid, zoals ik u in mijn Kamerbrieven bij «testen, traceren en thuis controleren» heb toegelicht, kan zeker niet gesteld worden dat bron- en contactopsporing niet heeft plaatsgevonden vanwege het testbeleid in ziekenhuizen. Bron- en contactopsporing heeft vanaf 12 maart plaatsgevonden met de nadruk op kwetsbare mensen, zoals gemeld in mijn antwoord op de Kamervragen van 50PLUS. Inmiddels is de richtlijn, ook voor zorgpersoneel in het ziekenhuis, gewijzigd.
Wat was de exacte formulering van uw opdracht aan de GGD op vrijdag 17 april 2020? Op welke termijn moet welke capaciteit voor testen en bron- en contactonderzoek beschikbaar en in gebruik zijn?
Ik heb de GGD op vrijdag 17 april gevraagd mij op de hoogte te stellen van hun capaciteit voor bron- en contactopsporing en de uitwerking van de opschaling daarvan door de diverse GGD-en.
Waarom was deze eenvoudige opdracht, namelijk opschalen van bron- en contactonderzoek zodanig dat per 11 mei ook leraren daarin meegenomen kunnen worden, niet bekend bij de directeur van de GGD’en, tijdens de Nieuwsuur uitzending op 21 april 2020?
Ik kan geen uitspraken doen over wat er bij wie bekend was op 21 april tijdens een mediauitzending.
Per wanneer kunt u garanderen dat bron- en contactonderzoek in alle 25 regio’s en in alle gevallen uitgevoerd wordt? Hoeveel mensen zijn daarvoor nodig?
Er is gedurende de gehele epidemie bron- en contactonderzoek uitgevoerd in alle 25 regio’s. In mijn brief van 6 mei ben ik nader ingaan op de samenhangende strategie t.a.v. testen en bron- en contactopsporing.
Kunt u precies aangeven wat uw strategie is ten aanzien van bron- en contactonderzoek? Kunt u aangeven welke middelen u daarbij gebruikt, apps en/of bestaande GGD-capaciteit en/of extra aan te trekken getrainde mensen, en welke prioriteit u aan de inzet van elk van deze middelen geeft?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn brief van 6 mei.
Bent u bereid deze vragen separaat van een stand van zakenbrief te beantwoorden en dit, gezien de onzekerheid bij zorgpersoneel, binnen een week te doen?
Ik beantwoord deze vragen separaat, helaas is dit niet binnen een week (maar wel binnen de termijn van de Kamer) gelukt.
Veilig schoolverkeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Welke extra maatregelen worden er genomen om veilig schoolverkeer mogelijk te maken nu de scholen binnenkort weer open gaan? Hoe gaat de anderhalve meter mobiliteit er voor scholieren uit zien?
Voor wegbeheerders is een handreiking gemaakt om maatregelen te treffen passend bij de lokale situatie. Via de Rijksbrede campagne «AlleenSamen» zijn communicatiematerialen beschikbaar gesteld zoals posters en stoepkrijt mallen die aandacht vragen voor afstand houden tijdens de reis. De boodschap voor schoolverkeer is dat ouders en kinderen lopend naar school komen indien dit niet mogelijk is fietsend. De ouders/verzorgers het haal- en brengmoment zo kort mogelijk houden (kiss & ride). De communicatiemiddelen en maatregelen zijn onderdeel van het protocol stedelijke mobiliteit.
Gaat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) om tafel zitten (figuurlijk!) voor een actieplan dat fietsers en voetgangers extra ruimte geeft, zodat drukte wordt voorkomen?
In figuurlijke zin zit ik met IPO, VNG, vervoerregio’s, CROW en SWOV om tafel. Met hen heb ik onlangs het protocol stedelijke mobiliteit in de 1,5 meter samenleving opgesteld.
Welke mogelijkheden zijn er om op de korte termijn extra ruimte te creëren? Kunnen (delen van) rijbanen tot (tijdelijke) fietspaden worden omgezet, bijvoorbeeld door straten eenrichtingsverkeer te maken? Kunnen met snelheidsverlagingen veilige «shared spaces» gecreëerd worden?
In het protocol stedelijke mobiliteit is onderscheid gemaakt in maatregelen die op korte termijn getroffen kunnen worden en maatregelen die een langere uitvoeringstermijn hebben. Wegbeheerders kunnen verschillende tijdelijke maatregelen treffen om op de korte termijn extra ruimte te creëren. Kennisplatform CROW is gevraagd door Minister van Nieuwenhuizen om maatregelen uit te werken en deze kennis te verspreiden. Enkele voorbeelden:
Is het mogelijk om plannen voor herinrichting en onderhoud van wegen en fietspaden naar voren te halen zodat we snel extra ruimte kunnen creëren en tegelijk aannemers aan het werk houden?
Of herinrichting en onderhoud van fietspaden noodzakelijk en te combineren is met het creëren voor extra ruimte voor fietsers zal per situatie en locatie verschillen. De keuze hiervoor is aan de lokale wegbeheerders. We zien dat met name een aantal grote(ere) steden op dit moment actief bezig is met het vraagstuk.
Hoe voorkomen we dat er extra autoverkeer gaat ontstaan omdat mensen het openbaar vervoer (OV) mijden?
Door de coronamaatrelen zal de capaciteit in het OV voorlopig beperkt zijn. Daarom vragen we iedereen om zoveel mogelijk thuis te werken en anders buiten de spits te reizen. Dat geldt voor alle modaliteiten. Als mensen toch de deur uit moeten wordt gevraagd indien mogelijk te kiezen voor lopen of de fiets voor hun verplaatsing, en om dit zoveel mogelijk lokaal te doen.
Zijn de nu geldende regels voor het OV berekend op de komst van groepen scholieren? Hoe gaan OV-bedrijven hiermee om?
Om de verspreiding van het COVID19 virus tegen te gaan is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Samen met de OV-sector is een protocol opgesteld hoe het OV in de 1,5 m samenleving wordt ingericht. Dit protocol is u op 14 mei jl. toegezonden. Voor nu is de boodschap vooral: vermijd het gebruik van het OV als dat niet nodig is. Bij alle scenario’s en bij alle typen maatregelen zal de eigen verantwoordelijkheid van mensen en bedrijven een bepalende rol spelen in wat wel en niet mogelijk is.
Daarnaast kiest het Kabinet voor een gefaseerde aanpak voor het opstarten van sectoren en activiteiten, zodat er goed zicht is op de gevolgen. Op die manier wordt ook het onderwijs stapsgewijs verder opgestart; met eerst het lager en middelbaar onderwijs, vervolgens het openen van activiteiten van onderwijssectoren met een (boven)regionaal karakter, zoals examens en praktijkgerichte lessen op het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en examens en praktijkgerichte lessen op het hoger onderwijs (ho). Daarbij worden met onderwijsinstellingen o.a. afspraken gemaakt over het beperken en spreiden van mobiliteit.
Liggen er nu concrete vragen van gemeenten en provincies voor extra ondersteuning (financieel of beleidsmatig)?
Gemeenten en provincies hebben aangegeven dat ze graag ondersteuning willen bij de afweging van maatregelen bij knelpunten in de mobiliteit als gevolg van de 1,5 meter samenleving. Het protocol stedelijke mobiliteit is hiervoor opgesteld. Veel van de maatregelen zijn zonder grote investeringen te nemen. Een aantal overheden heeft aangegeven dat verdergaande maatregelen investeringen vergen.
Zijn er goede voorbeelden van maatregelen die actief gedeeld kunnen worden?
Ja. Kennisplatform CROW verzamelt en verspreidt deze voorbeelden, ook die uit het buitenland. De Dutch Cycling Embassy deelt de buitenlandse voorbeelden bijvoorbeeld met Kennisplatform CROW.
Het terug laten keren van Nederlanders uit Marokko |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel Nederlanders die terug naar Nederland willen, verblijven op dit moment nog in Marokko?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Hoeveel Nederlanders zijn de afgelopen dagen teruggekeerd naar Nederland vanuit Marokko na afspraken met de Marokkaanse autoriteiten hierover?
Bijna 1300 gestrande Nederlandse reizigers zijn via vier speciale repatriëringsvluchten op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei j.l teruggekeerd vanuit Marokko. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers blijft echter nog aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet.
Op welk niveau en welk contact heeft u de afgelopen dagen met de Marokkaanse autoriteiten gehad om deze Nederlanders terug naar Nederland te laten keren?
Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers naar Nederland te laten terugkeren. Hiertoe vindt veelvuldig en intensief contact plaats met de Marokkaanse autoriteiten, waaronder tussen beide ministers van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is er ook regelmatig contact en overleg geweest met Europese partners om een gezamenlijke boodschap richting Marokko af te geven over repatriëring van EU-burgers. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers in Marokko is echter aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland blijft ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet houden. De inzet en samenwerking met Marokko om hen zo snel mogelijk terug te laten keren wordt onverkort voortgezet, waarbij zorgvuldig wordt gewogen op welk niveau contact tussen beide landen het meest opportuun en effectief is. Nederland blijft zich maximaal inspannen voor vervolgvluchten in de komende dagen en weken. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Welke reden geven de Marokkaanse autoriteiten over waarom zij deze mensen niet terug laten keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het van het grootste belang is dat alle Nederlanders zo snel mogelijk terug naar Nederland kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te overwegen of de Koning contact op kan nemen met de Marokkaanse Koning, in een poging om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De financiële gevolgen en regelingen voor sportverenigingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom sportverenigingen die personeel betalen via een payrollbedrijf een Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-aanvraag kunnen indienen, maar zodra sportverenigingen via een centrale servicedesk personeel uitbetalen zij geen beroep kunnen doen op deze regeling?1 2 3
Als sportverenigingen gebruikmaken van een sportservicebureau, dan is dit bureau formeel de werkgever, ondanks dat de materiële werkgeversrisico’s bij de sportverenigingen zijn neergelegd. Het is niet mogelijk om binnen het loonheffingennummer waarover het sportservicebureau beschikt, een onderscheid te maken naar verschillende delen van de omzet en de loonsom ten behoeve van een aanvraag in het kader van de NOW. Dat is niet uitvoerbaar binnen de gewenste en noodzakelijke korte afhandelingstermijn en met het volume aan aanvragen.
De situatie voor deze sportservicebureaus is dan ook hetzelfde als die van payrollbedrijven, ondanks dat zij zichzelf niet als payrollbedrijf beschouwen. Zouden de sportservicebureaus bijvoorbeeld alleen als loonadministrateur optreden, dan zouden de sportverenigingen voor welke zij de loonadministratie doen, elk zelf nog een eigen loonheffingennummer hebben en ook zelf een beroep op de NOW kunnen doen.
Als werknemers niet meer bij de sportverenigingen aan het werk zijn, hoeft het sportservicebureau geen factuur voor de loonkosten te versturen en is sprake van omzetverlies bij het sportservicebureau. Als het omzetverlies minstens 20 procent is, kan het sportservicebureau een beroep doen op de NOW en zal het sportservicebureau in overleg met de deelnemende verenigingen de subsidie «toerekenen» aan de getroffen verenigingen. Als het omzetverlies van het sportservicebureau minder dan 20 procent is, is er geen recht op de NOW.
Verder ben ik ervan op de hoogte van dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen. Dit feit heeft echter geen invloed op de voorwaarden (zoals hierboven beschreven) waaraan een sportservicebureau moet voldoen wanneer zij een beroep wil doen op de NOW.
Uiteraard is het wel de inzet van het kabinet om zoveel mogelijk partijen die schade lijden door het coronavirus te ondersteunen. Daarom stelt de Minister voor Medische Zorg en Sport, zoals hij u in de Kamerbrief van 1 mei (1681229–204711-S) kenbaar heeft gemaakt, een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket.
Vindt u het wenselijk dat door deze gekozen constructie sportverenigingen financiële steun mislopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland vijf sportservicebureaus zijn die salaris uitbetalen aan sportpersoneel en alle heffingen en premies onder één collectief loonheffingsnummer afdragen aan het UWV en dat dit een structuur is die ruim 40 jaar geleden is gestimuleerd door het toenmalig Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) en het Ministerie van Financiën in het jaar 2000 een BTW-vrijstelling verleende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aanpassingen aan de huidige NOW-regeling te doen aangezien deze vooralsnog één aanvraag per loonheffingsnummer toestaat, waardoor er nu sportverenigingen zijn die geen aanspraak kunnen doen op de NOW-regeling? Bent u bereid de aanpassingen te doen zodat meerdere loonheffingsnummers per aanvraag behandeld kunnen worden, opdat sportverenigingen hier gebruik van kunnen maken? Zo ja, wanneer kunt u dit instellen? Zo nee, waarom niet? Is deze uitwerking dan de bedoeling geweest en op welke wijze bent u dan wel bereid sportverenigingen tegemoet te komen?
In de beantwoording van de vragen 1 en 2 is reeds aangegeven dat het vanwege de gewenste en noodzakelijke snelheid van afhandeling van aanvragen en het aantal aanvragen niet mogelijk is om in de regeling een andere systematiek toe te passen voor de sport.
Verder heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport u op 1 mei kenbaar gemaakt dat hij € 120 miljoen beschikbaar stelt ter ondersteuning van de sportverenigingen, aanvullend aan de maatregelen in het rijksbrede steunpakket. Op die manier worden de verenigingen tegemoetgekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de sport verschillende organisaties, waaronder bonden en verenigingen, een afwijkend boekjaar hanteren om de begroting synchroon te laten lopen met de competitie?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er binnen de sport bonden en verenigingen zijn die boekjaren hanteren die aansluiten bij de competitieperiode. De NOW is in korte tijd tot stand gebracht om werkgevers onder bepaalde voorwaarden zo kort mogelijk na de uitbraak van het coronavirus ondersteuning te bieden in de vorm van een subsidie voor de loonkosten. De noodzaak van ondersteuning op zo kort mogelijke termijn vereist een generieke maatregel. Maatwerk in de vorm van een andere omzetzetvergelijking is met het oog op de gewenste afhandelingssnelheid en het grote aantal aanvragen niet mogelijk.
In algemene zin is ons bekend dat accountantskosten hoog kunnen zijn in relatie tot de te verwachten NOW-subsidie. Momenteel wordt bezien onder welke grens een accountantsverklaring niet is vereist. Zo is het mogelijk om bijvoorbeeld voor kleine subsidiebedragen, of voor ondernemingen met een hele kleine loonsom, geen accountantsverklaring te eisen. Hierbij zou op een andere wijze het omzetverlies voldoende aannemelijk kunnen worden gemaakt. In plaats van een accountantsverklaring zou dan de verklaring van een deskundige derde moeten worden overlegd, zoals een loonadministrateur. Dit vermindert de drempel om een aanvraag voor de NOW in te dienen.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze organisaties de NOW-regeling nu niet toegankelijk is doordat de extra accountantskosten niet opwegen tegen de te ontvangen subsidie? Ontvangt u deze signalen ook?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ook dit probleem op te lossen, bijvoorbeeld door in de regeling toe te staan dat als vergelijkingsomzet 25% van de jaaromzet genomen mag worden van het meest recente volledige boekjaar eindigend voor- of op 31 december 2019? Zo nee, op welke wijze dan wel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wenselijk is vanuit maatschappelijk en sociaal perspectief en vanuit gezondheidsoverwegingen dat er een steun- of reddingsplan beschikbaar is voor de sportsector, juist omdat dit bijdraagt aan een gezondere samenleving, maar ook omdat investeren in preventie op termijn geld kan besparen? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Daar ben ik het mee eens. Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport u middels de Kamerbrief van 1 mei heeft geïnformeerd, stelt hij dan ook een steunpakket van € 120 miljoen beschikbaar voor de sportsector.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
Het testen van politieagenten op corona |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bespuugde agenten mogen zich laten testen op corona»?1
Ja.
Weten agenten, buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), handhavers of hun werkgevers dat zij zich kunnen laten testen in het geval zij tijdens het werk een mogelijke besmetting hebben opgelopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen voor snelle voorlichting over deze mogelijkheid?
Er is informatie beschikbaar voor deze werknemers over de situatie rondom corona en de getroffen maatregelen om de gezondheid van de medewerkers te beschermen. Van nieuwe ontwikkelingen, zoals veranderingen in het testbeleid, worden medewerkers op de hoogte gebracht door de interne communicatie van de organisaties, zoals nieuwsbrieven en informatie op het intranet. Mij zijn geen signalen bekend dat de informatievoorziening ontoereikend is.
Deelt u de mening dat ook zonder dat sprake was van spuug- of hoestincidenten agenten, boa’s en handhavers die in contact met publiek komen in het geval zij corona gerelateerde symptomen vertonen, getest moeten kunnen worden? Zo ja, is dat ook reeds het geval? Zo nee, waarom niet?
Ook professionals in handhaving en toezicht krijgen te maken met het coronavirus. Het kan zijn dat zij tijdens hun werk besmet worden doordat ze worden bespuugd of behoest door iemand die het coronavirus heeft. Dit risico lopen ze ook tijdens een reanimatie, vechtpartij, of aanhouding met geweld. Dit veroorzaakt onder deze professionals onrust. Daarom is afgesproken dat professionals in handhaving en toezicht (waaronder o.a. agenten, boa’s en andere handhavers) ook getest kunnen worden als zij door een incident tijdens het werk (spugen, hoesten, reanimatie, vechtpartij of aanhouding met geweld) een mogelijke besmetting hebben opgelopen. Als zij symptomen hebben ontwikkeld die passen bij COVID-19, kunnen zij getest worden na advies van de (bedrijfs)arts. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2. Ook voor politiemensen, boa’s en andere handhavers geldt dat zij bij corona-gerelateerde ziekteverschijnselen thuis moeten blijven. Op dit moment wordt gewerkt aan verbreding van het testbeleid. De Minister van VWS heeft op 6 mei aangekondigd dat per 18 mei medewerkers van politie, de Koninklijke marechaussee en boa’s getest kunnen worden bij klachten. Het testbeleid voor deze sector wordt de komende tijd uitgewerkt.
In juni, waarbij gestreefd wordt naar 1 juni, wordt het testbeleid weer verder uitgebreid en zal iedereen met klachten getest kunnen worden.
Moeten agenten, boa’s en handhavers die getest willen worden daarvoor door hun bedrijfsarts worden doorverwezen? Zo ja, wat zijn de kosten daarvan?
Ja. Aan testen zijn kosten verbonden. Er worden geen kosten berekend aan medewerkers.
Kunnen agenten, boa’s en handhaver die getest willen worden zich ook tot een GGD-arts wenden die beoordeelt of een test noodzakelijk is? Zo ja, is deze mogelijkheid bij agenten, boa’s of hun werkgever bekend? Zo nee, waarom kan dat niet?
De agenten, boa’s en handhavers wenden zich in eerste instantie tot de bedrijfsarts, die een belangrijke rol heeft bij het gezond en veilig werken in de organisatie. Deze werkwijze is afgesproken in overleg met de GGD’en en heeft als voordeel dat de GGD’en niet onnodig belast worden. Bovendien houdt de organisatie op deze wijze zicht op het aantal incidenten en de hoeveelheid medewerkers die getest moeten worden op het coronavirus.
Hebben de GGD’en voldoende capaciteit om naast de patiënten en zorgmedewerkers die zij moeten testen en per 11 mei de leraren, ook agenten, boa’s en handhavers te testen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat die capaciteit er wel komt?
Ja, de GGD’en hebben voldoende capaciteit om agenten, boa’s en handhavers te testen bij klachten na een incident.
Kunt u bovenstaande vragen gezien de zorgen die leven bij agenten, boa’s en handhavers binnen een week beantwoorden?
Zoals gebruikelijk zijn de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Een dakloos gezin dat zich niet kan inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gemeenten die weigeren mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats in te schrijven?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten verplicht zijn mensen zonder vaste woon- en verblijfplaats in te schrijven?
Ja, gemeenten hebben de plicht tot inschrijving conform de Wet BRP.
Kent u het artikel «Zoon Haagse Parnassia-moord in Duitsland aan de grond: Wanhoopsactie om met gezin niet dakloos te worden»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze mensen, ondanks meerdere pogingen zich te laten inschrijven bij verschillende Nederlandse gemeenten, telkens nul op het rekest hebben gekregen?
Ik ben onbekend met deze concrete casus. Ik ontving hiervan geen signalen of meldingen via mijn communicatiekanalen. Uit het door u aangehaalde artikel haal ik ook geen signalen of informatie over de weigering van Nederlandse gemeenten om het gezin in te schrijven.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft dat gemeenten zich niet aan de regels houden en dat daardoor een gezin met kinderen in zware problemen komt?
Ja, dat is onwenselijk. Of dat in deze casus plaatsvond kan ik op basis van de huidige informatie niet beoordelen. In algemene zin geldt dat gemeenten de plicht tot inschrijving hebben vanuit de Wet BRP. Op 18 maart 2019 en 24 april 2019 antwoordde ik uw Kamer op de Kamervragen van de leden Peters en Van der Molen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 1910 en 2393). In mijn beantwoording schreef ik dat, aangezien de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen op een briefadres in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn, ik een wetswijziging in gang zet om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres. Het wetsvoorstel is inmiddels in consultatie geweest.
Bent u bereid contact op te nemen met het betreffende gezin en de betreffende gemeenten om ervoor te zorgen dat de wet wordt nageleefd en een gezin met kinderen niet op straat hoeft te slapen?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 beschreef ben ik onbekend met deze concrete casus. Naar aanleiding van uw Kamervragen deed ik navraag bij de provincie Limburg. Daaruit bleek dat de gemeenten uit deze provincie geen signalen of meldingen ontvingen van deze casus. Vervolgens deed ik navraag bij de gemeente Zoetermeer. Ook deze gemeente ontving geen signalen of meldingen van deze casus. Als het betreffende gezin zich via een van mijn communicatiekanalen bij mij meldt, dan ben ik bereid de situatie door te nemen. Het gezin kan zich melden door contact op te nemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl.
Vouchers voor geannuleerde vluchten voor Nederlandse klanten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse klant krijgt voucher, maar Israël betaalt KLM reissom wel meteen terug»1 en bent u bekend met de ophef die internationaal is ontstaan over het aanbieden van vouchers door luchtvaartmaatschappijen?2
Ja.
Deelt u de mening dat als reizigers het recht hebben op terugbetaling bij geannuleerde vluchten, dat recht gerespecteerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij luchtvaartmaatschappijen?
Mensen hebben recht op terugbetaling als de luchtvaartmaatschappij een vlucht annuleert en geen vervangende vlucht aanbiedt (op basis van Verordening (EG) 261/2004, artikel 8, eerste lid).
De Europese Commissie heeft op 13 mei een mededeling uitgebracht met betrekking tot vouchers in de luchtvaart. De Commissie vindt dat passagiers altijd de keuze moeten krijgen tussen een voucher en terugbetaling. Om passagiers te overtuigen om vouchers te accepteren, kunnen die aantrekkelijker worden gemaakt. Ik steun de aanbeveling om vouchers aantrekkelijk te maken en heb daarop reeds bij luchtvaartmaatschappijen aangedrongen.
Vanwege de uitzonderlijke situatie die is ontstaan vanwege Covid-19 doe ik een beroep op passagiers om, indien het voor hen financieel niet bezwaarlijk is, de vouchers die luchtvaartmaatschappijen aanbieden te accepteren. Het gebruik van vouchers is behulpzaam om te voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen failliet gaan en passagiers die nog geen terugbetaling hebben ontvangen dan met lege handen staan.
Als een passagier vasthoudt aan terugbetaling van het ticketbedrag en de luchtvaartmaatschappij weigert dit, dan is er de mogelijkheid voor de passagier om (eventueel met hulp van een claimbureau) een rechtszaak te starten, zoals dit ook al vóór de coronacrisis het geval was.
Ook kunnen passagiers hiervan melding maken bij de ILT. De ILT behandelt geen individuele meldingen of klachten (alleen de rechter heeft die bevoegdheid), maar betrekt ze bij de handhaving en treedt op wanneer luchtvaartmaatschappijen stelselmatig Verordening (EG) 261/2004 overtreden.
Hebben Nederlandse passagiers het recht op terugbetaling bij geannuleerde vluchten van Nederlandse luchtvaartmaatschappijen? Zo ja, betekent dit dat zij geen genoegen hoeven te nemen met een voucher? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u compensatie voor geannuleerde vluchten via vouchers gedoogt? Zo ja, welke formele rechtsgrond maakt dit mogelijk en waarom kiest u ervoor de consument te laten betalen voor de gevolgen van annulering van vluchten?
Het recht op terugbetaling en het recht op compensatie onder Verordening (EG) 261/2004 (hierna: «de verordening») zijn twee verschillende zaken.
Ik heb (onder een aantal voorwaarden) gedoogd dat luchtvaartmaatschappijen vouchers verstrekken als alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen. Dit beleid kreeg vorm via een aanwijzing aan de ILT (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731). Het recht op terugbetaling is daarbij niet komen te vervallen. Op 14 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik de aanwijzing aan de ILT vroegtijdig heb ingetrokken (zie Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft de gehele verordening weer, wat betekent dat passagiers een heldere keuze moeten hebben tussen terugbetaling en een voucher. In het Vragenuur van 2 juni heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de invulling van de handhaving en hierover ontvangt u een aparte brief.
Van een gedoogbeleid met betrekking tot het recht op compensatie is geen sprake geweest. De verordening geeft passagiers in sommige situaties bij annulering en vertraging recht op compensatie, wat bovenop terugbetaling van het ticket komt. Het recht op compensatie geldt niet wanneer annuleringen meer dan 14 dagen voor aanvang van de vlucht bekend zijn gemaakt of wanneer sprake is van een buitengewone omstandigheid. Dat is een situatie die, ondanks alle redelijkerwijs te nemen voorzorgsmaatregelen, niet voorkomen had kunnen worden en niet inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij.
De Europese Commissie heeft in een richtsnoer aangegeven dat er bij annuleringen als gevolg van maatregelen genomen in het licht van Covid-193 sprake is van een buitengewone omstandigheid. Denk daarbij aan annuleringen als gevolg van vliegverboden, inreisverboden van passagiers en bescherming van de gezondheid van de bemanning. Dat betekent dat in die gevallen, volgens de Commissie, passagiers geen recht op compensatie hebben.
Vindt u ook dat burgers in verschillende landen een gelijke rechtspositie dienen te hebben ten aanzien van vergoedingen van geannuleerde vluchten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het feit dat Israëlische reizigers hun reissom terugbetaald krijgen, terwijl Nederlandse reizigers slechts een voucher krijgen?
Ik vind uniformiteit van de rechtspositie van passagiers belangrijk. Mede daarom heb ik gekozen voor een Europese aanpak op het gebied van de luchtvaartvouchers (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614) en blijf ik pleiten voor een Europees vouchergarantiefonds.
Van een ongelijke rechtspositie lijkt in deze casus geen sprake. Verordening (EG) 261/2004 over passagiersrechten in de luchtvaart is van toepassing op alle vluchten vertrekkend vanaf een EU-luchthaven, en op alle vluchten vanuit derde landen met EU-maatschappijen. Israël heeft sinds 2012 een wettelijk kader waarin passagiersrechten zijn vastgelegd, dat is gebaseerd op Verordening (EG) 261/20044. De rechten van Nederlandse en Israëlische passagiers op vluchten tussen de EU en Israël zijn daardoor grotendeels overeenkomstig.
Uit het artikel blijkt dat de Israel Consumer Council een groepsvordering is gestart tegen luchtvaartmaatschappijen die vouchers verstrekken in plaats van tickets terugbetalen. Naar aanleiding hiervan is een groot aantal luchtvaartmaatschappijen alsnog overgegaan tot terugbetaling van ticketgelden, overigens los van de nationaliteit van de passagiers wat de vraag lijkt te suggereren.
In antwoord 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de rechten van Nederlandse passagiers, inclusief juridische mogelijkheden om terugbetaling van tickets af te dwingen.
Vindt u vouchers een volledig en volwaardig alternatief voor terugbetaling van het geldbedrag? Zo ja, bent u dan bereid een volledige garantie te verstrekken, zodat bij het optreden van betalingsonmacht van vliegtuigmaatschappijen de consument de betaalde reissom terugkrijgt? Zo nee, waarom moet naar uw oordeel de consument dan het risico dragen van het verlies van de betaalde reissom?
Zoals reeds gemeld aan de Kamer (zie Kamerstuk 31 936, nr. 731) vind ik vouchers een acceptabel alternatief voor terugbetaling binnen zeven dagen, gelet op de crisissituatie waarin we nu zitten. Het is juist voor diegenen die het zich financieel kunnen veroorloven dat zij gedurende langere tijd het risico lopen dat de betreffende luchtvaartmaatschappij failliet gaat en daarmee de voucher zijn waarde verliest.
Dat is een punt van zorg. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa waar maatschappijen zijn overgegaan op de uitgifte van vouchers. Daarom maak ik mij in Europees verband hard voor een garantstelling, waarmee bezitters van vouchers zijn beschermd tegen een faillissement van de luchtvaartmaatschappij die de voucher heeft uitgegeven (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2614). Een Europese aanpak is doeltreffender dan een nationale aanpak waar het gaat om de bescherming van Nederlandse consumenten.
Het kan enige tijd vergen voordat een Europese garantie is afgegeven, daarvan ben ik me bewust. In dat kader merk ik op dat een groot aantal luchtvaartmaatschappijen, zowel binnen als buiten Europa, staatssteun ontvangen om deze crisis door te komen. Dit verkleint het insolventierisico op de korte termijn, wat gunstig is voor bezitters van vouchers.
Is de houder van een voucher een preferente schuldeiser bij een faillissement van een luchtvaartmaatschappij? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, vindt u het dan acceptabel dat de consument als houder van een voucher pas na de gebruikelijke rij preferente schuldeisers, pandhouders, de belastingdienst en het UWV, als schuldeiser ver achterin de rij staat voor terugbetaling van de betaalde reissom?
De houder van een voucher is een concurrente schuldeiser. Voor een opwaardering (van concurrent naar preferent) zijn meerdere wetswijzigingen nodig. Het betekent een verzwakking van de positie van de huidige preferente schuldeisers. De rangorde die het faillissementsrecht kent, doet recht aan de verschillende belangen van verschillende soorten schuldeisers. Ik wil niet tornen aan de positie van preferente schuldeisers, omdat dit rechtsonzekerheid creëert tot ver buiten het rechtsgebied van de luchtvaart.
Acht u het mogelijk dat in geval van faillissement van de luchtvaartmaatschappij ontvangers van een voucher het risico lopen die niet te kunnen verzilveren? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ongewenst is en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 6.
De opvang van de Afrikaanse olifant uit circus Freiwald. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, wanneer de tijdelijke ontheffing van circus Freiwald voor het houden van de Afrikaanse olifant Buba op 30 juni aanstaande eindigt, de commerciële belangen van het circus (bijvoorbeeld om de olifant als promotiemiddel te gebruiken) geen rol mogen spelen bij het besluit over de toekomst van de olifant?1
Commerciële belangen spelen geen rol bij het besluit over de toekomst van de olifant. Het welzijn van de olifant staat daarbij voorop.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de olifant op te vangen in een daarvoor geschikt opvangcentrum? Gaat u zich hiervoor maximaal inzetten?
Conform de huidige ontheffing moet het circus de olifant herplaatsen voor 30 juni 2020. Ik faciliteer de zoektocht van het circus naar een geschikte opvanglocatie. Ik verwacht dat er op 30 juni zicht is op een geschikte opvanglocatie en de olifant later deze zomer kan verhuizen.
Welke stappen heeft u gezet om uw toezegging gestand te doen om te bekijken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa?2
In overeenstemming met deze toezegging worden momenteel drie mogelijke opvanglocaties in kaart gebracht. Alle mogelijke opvanglocaties zijn nog in ontwikkeling. Eerder dit jaar heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en één van deze opvanglocaties.
Kunt u aangeven hoe u uw bemiddelende rol in het vinden van een geschikte opvanglocatie vormgeeft, conform uw eerdere toezegging?3
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik een verkennend gesprek gevoerd met een mogelijke opvanglocatie. Daarnaast ben ik in gesprek met de eigenaar van het circus waar de olifant verblijft.
Welke experts heeft u betrokken of gaat u nog betrekken bij uw zoektocht naar een geschikte opvanglocatie?
Onafhankelijke experts op het gebied van olifanten uit de Nederlandse dierentuinwereld worden betrokken bij het beoordelen van de mogelijke opvanglocaties.
Heeft u voorstellen van opvanglocaties ontvangen? Zo ja, welke opvanglocaties betreffen dit? Bent u met hen in gesprek? Zo ja, kunt u te zijner tijd de uitkomst delen?
Er is contact tussen het ministerie en Elephant Haven in Frankrijk. Met deze opvanglocatie heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarnaast is contact gezocht met twee andere mogelijke opvanglocaties, in respectievelijk Frankrijk en Denemarken. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Bent u bereid het internationaal erkende olifantenkenniscentrum Elephant Voices en de European Elephant Group (Elefanten Schutz Europa) te betrekken bij uw zoektocht? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn drie mogelijke opvanglocaties voor de olifant in beeld. Deze opvanglocaties moeten nog beoordeeld worden door de onafhankelijke experts. Ik acht het nu niet nodig om de genoemde organisaties te betrekken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant.
Toetst u de opvanglocaties aan de beginselen van het olifantenkenniscentrum Elephant Voices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvanglocaties voldoen aan deze principes?4
Onafhankelijke experts worden betrokken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant en maken daarbij gebruik maken van hun expertise. Deze toetsing moet nog plaatsvinden. Het is dan ook te vroeg om aan te geven welke opvanglocaties de experts geschikt achten. Het welzijn van de olifant staat voorop bij de toetsing door de experts.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van uw zoektocht naar een geschikte opvangplek in Europa?
Alle inzet is erop gericht de olifant deze zomer naar een geschikte opvanglocatie te verplaatsten. Dit zal hoogstwaarschijnlijk niet lukken voordat de huidige ontheffing op 30 juni afloopt. Wel verwacht ik voor 30 juni een geschikte opvanglocatie te hebben gevonden.
Het circus zal dan, conform mijn antwoord van 19 november 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 766) op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD), een tijdelijke ontheffing voor de olifant krijgen. Ik informeer uw Kamer wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Het lot van vrouwelijke activisten in Saudi-Arabië. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Saoedische prinses smeekt om vrijlating»?1
Ja.
Bent u bekend met de zaak van de Saoedische prinses die in het verleden veelvuldig aandacht heeft gevraagd voor de positie van vrouwen, ongelijkheid en corruptie in Saoedi-Arabië, en heeft opgeroepen tot hervormingen? Zo ja, sinds wanneer bent op de hoogte van haar situatie?
Ja. Het is bekend dat Basmah Bint Saud zich op verschillende manieren heeft ingezet voor humanitaire zaken en voor hervormingen om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Basmah Bint Saud werd in maart 2019 gearresteerd. Het is niet duidelijk welke aanklacht er tegen haar geformuleerd is.
Hebt u tijdens uw recente bezoek aan Saoedi-Arabië aandacht gevraagd voor het lot van de prinses en haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens mijn bezoek aan Saoedi-Arabië op 19 en 20 februari jl. stonden mensenrechten hoog op de agenda. In mijn gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van staat voor Buitenlandse Zaken Al-Jubeir is uitgebreid aandacht gevraagd voor de positie van vrouwen in het land. De situatie van Basmah Bint Saud is niet op zichzelf aan de orde gekomen. Wel zijn in deze gesprekken expliciet de zaken aangekaart van de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd.
Is er op andere momenten aandacht gevraagd voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland vraagt stelselmatig aandacht voor mensenrechten, en in het bijzonder de positie van vrouwen, in Saoedi-Arabië. Dit gebeurt in bilaterale gesprekken op alle niveaus, en in de daarvoor geëigende multilaterale fora. Nederland pleit hierin regelmatig tegen willekeurige gevangenneming en voor een eerlijke rechtsgang en bescherming van de rechten van activisten. Zo werd tijdens de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van activisten die zich inzetten voor vrouwenrechten.
Wat is recentelijk ondernomen om het lot van andere vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, waaronder Loujain al-Hathioul en de groep vrouwenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd, te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zaken van onder andere Loujain al-Hathloul, Nassima al-Sada en Samar Badawi, zijn in gesprek met de Saoedische ministers Bin Farhan en Al-Jubeir aangekaart tijdens mijn bezoek aan Riyad in februari dit jaar. Eerder sprak ik al mijn ernstige zorgen uit over hun zaken tijdens het bezoek van Minister Al-Jubeir aan Nederland op 14 november 2019. Zoals geschreven in de beantwoording van schriftelijke vragen op 18 maart 2020 (2019–2020, nr. 2146) is over de zaak van Loujain al-Hathloul in maart dit jaar nogmaals een stevige boodschap afgegeven aan de Saoedische ambassade in Den Haag. In verband met het coronavirus liggen de rechtszaken van deze groep vrouwenrechtenactivisten nu stil.
Op welke wijze hebt u zich nog meer ingespannen om de situatie van Saoedische vrouwelijke activisten te verbeten? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid (opnieuw) aandacht te vragen voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif bij uw Saoedische ambtsgenoot?
Nederland zal in zowel bilaterale contacten als in de daarvoor geëigende multilaterale fora, alsook in EU-verband, aandacht blijven vragen voor de verbetering van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië en zich daarbij ook uitspreken voor de rechten van activisten die zich hiervoor inzetten.
Welke verdere maatregelen bent u in uw contacten met Saoedi-Arabië bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om de positie van vrouwen in het algemeen, en die van vrouwelijke activisten in het bijzonder, te verbeteren?
Zoals beschreven in de beantwoording van Kamervragen op 17 juli 2019 (2018–2019, nr. 3498) ondersteunt de Nederlandse ambassade in Riyad meerdere initiatieven om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Nederland draagt op deze manier bij aan de positieve hervormingen die in dit land gaande zijn, zoals het stimuleren van meer participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Zo draagt de ambassade bij aan het organiseren van een carrièrebeurs voor vrouwen en nemen Saoedische vrouwen deel aan het Female Leadership programma in Nederland.
Welke acties zijn er recentelijk in Europees verband genomen om druk uit te oefenen op de overheid van Saoedi-Arabië om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren? Kunt u een toelichting geven?
Nederland pleit in EU-verband regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4 heeft de EU tijdens de Mensenrechtenraadsessies van maart 2019, september 2019 en maart 2020 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Saoedische Minister Al-Jubeir aan Brussel in januari dit jaar.
Gevolgen van het opschorten van Staatsexamens Nt2 voor statushouders en andere nieuwkomers |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het opschorten van Staatsexamens Nt2 gevolgen kan hebben voor statushouders en andere nieuwkomers die in september aan een opleiding willen beginnen?
Ja.
Zou u het ook onwenselijk vinden als nieuwkomers die staan te popelen om aan een opleiding te beginnen, in hun enthousiasme en leergierigheid zouden worden afgeremd door de coronacrisis?
Ja.
Zou u in gesprek willen gaan met onderwijsinstellingen over oplossingen, waardoor statushouders en andere nieuwkomers die als gevolg van de coronacrisis geen staatsexamen kunnen doen, wel in september aan een opleiding kunnen beginnen?
Ik ben reeds in gesprek gegaan met VH, VSNU en de MBO Raad. Dat heeft tot de volgende afspraken geleid.
In het servicedocument voor het hoger onderwijs is opgenomen dat Aspirant-studenten die als gevolg van het stil leggen van de Staatsexamens als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via Nt2 aan te tonen, voorwaardelijk worden toegelaten tot het hoger onderwijs, indien zij naar verwachting binnen een redelijke termijn over het gewenste niveau zullen beschikken. Dit kan onder de voorwaarden dat de student aan de voorkant aantoont over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken door middel van een taaltoets, aangeboden door de desbetreffende instelling. Ook kan de instelling ervoor kiezen om deze student toe te laten zonder dat deze nog voldoet aan het gewenste taalniveau, onder de voorwaarden dat de student het staatsexamen Nederlands vóór 1 januari haalt of anderszins aantoont aan het gewenste taalniveau te voldoen. Kan de student vóór 1 januari niet aantonen dat deze aan voldoende beheersing van de Nederlandse taal voldoet, dan zal deze alsnog de opleiding moeten verlaten. Dit laatste geldt ook voor studenten die in andere vakken dan Nederlands staatsexamen doen. Zij worden toegelaten tot het hoger onderwijs, onder de voorwaarde dat zij het staatsexamen vóór 1 januari halen. Zo niet, dan dienen zij de opleiding te verlaten.
In het servicedocument voor het mbo is aangegeven:
Het CvTE, dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Staatsexamen Nt2, werkt momenteel samen met DUO de planning voor het hervatten van de Staatsexamens uit. Vanzelfsprekend hangt dit samen met besluitvorming van het kabinet over de maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van het Coronavirus te beperken.
Zou u deze vragen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona op 29 april 2020 kunnen beantwoorden?
Ja.
De aanhoudende droogte, natuurbranden en het verband met het snel opwarmende klimaat. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bosbranden blijven maar komen: opnieuw grote brandhaard in Limburg», «Heel Europa warmt sneller op dan het gemiddelde wereldwijd» en «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte»?1 2 3
Ja.
Deelt u de zorgen dat het aantal natuurbranden de afgelopen jaren aanzienlijk lijkt te stijgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over een mogelijke toename van het aantal natuurbranden, maar het ontbreekt aan de juiste natuurbrandstatistieken om dit te staven voor de laatste 25 jaar. Tot halverwege de jaren negentig werden hierover gegevens verzameld door Staatsbosbeheer. Tussen 1996 en 2016 zijn er geen bruikbare data beschikbaar over het aantal en de aard van natuurbranden. Sinds 2017 worden natuurbranden door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid, in samenwerking met Wageningen University and Research, weer geregistreerd.
Baart het u ook zorgen dat elf van de twaalf warmste jaren in Europa vanaf het jaar 2000 werden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is een duidelijke opwaartse temperatuurtrend wereldwijd en in Europa, samenhangend met de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Dat is zorgelijk.
Ziet u een verband tussen het aantal en de grote impact van natuurbranden, de verdroging in Nederland en het snel opwarmende klimaat in Europa? Zo nee, waarom niet?
De kans op verdroging neemt toe in een warmer klimaat. Daarmee worden de condities voor het ontstaan van natuurbranden gunstiger. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van diverse factoren. Langjarig gemiddeld neemt de zomerdroogte in Zuid-Europa toe, in Noord-Europa neemt deze juist af. Nederland bevindt zich in het middengebied, waardoor de situatie sterk afhangt van het scenario. De waarnemingen laten zien dat het binnenland sinds 1950 droger is geworden in tegenstelling tot het kustgebied. Bij het ontstaan van natuurbranden spelen ook menselijke factoren een rol, zoals nalatigheid (achterlaten van glas en sigarettenpeuken) en het moedwillig veroorzaken van brand.
Wat was de gemiddelde economische schade van natuurbranden van de afgelopen paar jaren en hoeveel hectare natuur is gemiddeld verloren gegaan bij deze branden? Zijn de kosten van het verlies aan hectare natuur meegenomen in de berekeningen van de economische schade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn slechts sinds 2017 statistieken van natuurbranden beschikbaar, zoals gemeld in antwoord op vraag 2. Een groot deel van de natuurbranden in Nederland blijft beperkt tot enkele tientallen vierkante meters. Ook bij grotere branden gaat het natuurgebied niet verloren, maar is er wel sprake van tijdelijk kwaliteitsverlies. Zie voor de economische schade van verdroging het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om natuurbranden in de toekomst te voorkomen en de effecten ervan in te perken? Bent u, in het kader van de versnelde opwarming, van mening dat deze stappen ook in de toekomst voldoende zijn om schade van natuurbranden zo veel mogelijk te voorkomen?
In Nederland werken diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen de Veiligheidsregio’s in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. De beheerders van natuurgebieden hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft in 2014 een Praktijkadvies Risicobeheersing Natuurbranden uitgebracht4.
Met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70), de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling), de Deltaprogramma’s Zoetwater en Ruimtelijke Adaptatie werken we aan een klimaatbestendige, ruimtelijke inrichting met een passend bodem- en watersysteem. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging.
LNV en de provincies verkennen in het kader van de Bossenstrategie welke maatregelen genomen kunnen worden om het bos weerbaarder te maken tegen externe invloeden, zoals droogte en brand. Daarbij gaat het onder meer om menging met loofboomsoorten in naaldbos, het aanleggen en beheren van brandgangen in een vorm die ecologisch en landschappelijk aantrekkelijk is, en het vasthouden van water, bijvoorbeeld door verhogen van organische stof en herstellen van beken in bossen en natuurgebieden.
Wat was de gemiddelde economische schade van de verdroging in Nederland van de afgelopen paar jaren en wat voor effecten heeft deze verdroging de afgelopen jaren gehad op de ecologie in Nederland, zoals voor de visstand in rivieren en kwelmilieus? Zijn deze effecten ook doorberekend in de economische schade van verdroging? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Beleidstafel Droogte heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de economische schade van de droogte in 20185. Voor natuur kon alleen kwalitatief inzicht gegeven worden in de droogteschade; de kosten konden niet gekwantificeerd worden. Kwetsbare en sterk waterafhankelijke ecosystemen waaronder veengebieden, droge en natte heiden, vennen en beeksystemen, duingebieden en graslanden hebben de effecten van de droogte sterk gemerkt. Kwetsbare (watergebonden) diersoorten en vegetatie, met name zeldzame en geïsoleerde populaties liepen gevaar door de droogte.
Deelt u de mening dat wetenschappelijke signalen dat het continent Europa versneld aan het opwarmen is, een groeiend aantal bosbranden in Europa en de aanhoudende verdroging in Nederland, aanleiding bieden om nog meer ambitie en daadkracht te tonen in het behalen van de reductiedoelen uit het Klimaatakkoord?
Het versneld opwarmen van het Europese continent is in lijn met wetenschappelijke inzichten uit zowel waarnemingen als klimaatmodellen dat continentale gebieden sneller opwarmen dan mondiaal gemiddeld, inclusief oceanen. Om voortgaande opwarming tegen te gaan is mondiale emissiereductie in lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs noodzakelijk. Met de ambitie van het klimaatakkoord loopt Nederland binnen de Europese Unie voorop bij de realisatie van het Parijs Akkoord. Daarom maakt Nederland zich in Europees verband sterk voor een ophoging van het EU-doel tot 55% in 2030.
Kunt u aangeven of de berichten dat Europa sneller opwarmt dan het gemiddelde wereldwijd, in Europa aanleiding zijn geweest of zijn voor overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen?
Het op 22 april 2020 door Copernicus (aardobservatie programma van de EU) uitgebrachte rapport «European State of the Climate» beschrijft de belangrijkste klimaatcondities en -gebeurtenissen in 2019 in Europa. In het rapport staat dat de metingen in 2019 aansluiten bij de bekende trend: op basis van de laatste 5 jaar laat de gemiddelde luchttemperatuur een wereldwijde toename van 1,1 graad Celsius zien sinds het pre-industriële tijdperk, terwijl de temperaturen in Europa sinds dat tijdperk met bijna 2 graden Celsius zijn gestegen. Kortom, in het Copernicus-rapport wordt een inzicht dat al langer bekend is, herbevestigd. Deze kennis is ook opgenomen in verschillende IPCC-rapporten.
Het Copernicus-rapport is geen aanleiding geweest voor het organiseren van een Europees overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen. Wel loopt er in Europa al langer een discussie over het verhogen van de klimaatambities. Zo heeft de Europese Raad onlangs de EU-langetermijnstrategie wat betreft broeikasgassen aangenomen. Met deze strategie laten de EU en de lidstaten opnieuw zien dat ze alles in het werk stellen om de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelstellingen daarbij na te komen. Zij bekrachtigden het besluit van de Raad van december 2019 over de doelstelling van een klimaat-neutrale EU in 2050. Daarnaast loopt er nog een discussie over aanscherping van de EU-reductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030, waarbij Nederland inzet op besluitvorming daarover in de Europese Raad voor het einde van dit jaar.
Op het gebied van klimaatadaptatie heeft de Europese Commissie in de Green Deal aangekondigd dat zij een nieuwe ambitieuze klimaatadaptatiestrategie gaat opstellen, die naar verwachting eind 2020 of begin 2021 gereed zal zijn. Nederland verwelkomt dit voornemen van de Commissie.
Indien dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, zijn hierbij Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig geweest en wat is hierop de inzet geweest vanuit Nederland? Zal deze worden gedeeld met de Kamer?
Zoals gezegd is naar aanleiding van de publicatie van het Copernicus-rapport geen specifiek overleg geweest of gepland. Wat betreft de commissievoorstellen en onderhandelingen in de Raad over het aanscherpen van het klimaatbeleid op EU-niveau houdt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte.
Indien dergelijke overleggen niet hebben plaatsgevonden en hier vooralsnog geen voornemens toe zijn, bent u bereid om het onderwerp van de snelle opwarming van Europa te agenderen voor een Europees overleg en de Nederlandse inzet hiervoor te delen met de Kamer?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde luchttemperatuur in Europa sneller toeneemt dan het wereldwijde gemiddelde. Het rapport van het Copernicus-programma geeft hier een herbevestiging van en daarom zie ik geen aanleiding dit onderwerp apart te agenderen voor een Europees overleg.
De financiering voor wetenschappelijk onderzoek voor vaccinontwikkeling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat onderzoeken als onderdeel van het second-wave-project pas begin juni kunnen beginnen? Waarom duurt dit zo lang en kan dit niet sneller?1
Nee, het is binnen dit traject mogelijk al lopend onderzoek te financieren dat vanwege de urgentie al gestart is zonder (volledige) financiering. Voor onderzoeken die nog niet gestart zijn, moet duidelijk zijn dat deze op hele korte termijn kunnen starten.
Klopt het dat van de 27 miljoen euro slechts 9 miljoen bestemd is voor preventie, behandeling, herstel van COVID-19? Is dit niet veel te weinig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, voor dit aandachtsgebied is € 7,9 miljoen beschikbaar. Indien mocht blijken dat waardevolle en toevoegende onderzoeken buiten de boot vallen vanwege onvoldoende financiële middelen, dan zal ik bezien of aanvullende middelen nodig zijn. In mijn brief van 19 mei en 24 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten, dat het bedrag voor het ZonMw-COVID-19 programma respectievelijk verhoogd is met € 3 en € 10 miljoen. Daarmee is € 40 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat verstaan wordt onder «brede maatschappelijke vraagstukken» waarvoor de rest van het geld bestemd is?
Klopt het dat de voorstellen worden beoordeeld door een geheime commissie? Deelt u de mening dat dit transpanter zou moeten gebeuren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De beoordelingsprocedure is beschreven in de programma tekst, https://www.zonmw.nl/nl/over-zonmw/coronavirus/programmas/programma-detail/covid-19-programma/. De samenstelling van de expertpanels (voor de urgente onderzoeksvragen) en de beoordelingscommissies ten behoeve van de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen zijn (voor zover al bekend) te vinden op de website van ZonMw.
Hoeveel voorstellen heeft u inmiddels ontvangen en hoe groot acht u de slagingskans, met inachtneming van de lange en complexe procedures?
De voorstellen zijn ingediend bij ZonMw. De kans op honorering hangt samen met hoeveel onderzoeksvoorstellen worden ingediend bij ZonMw. In mijn brief van 24 juni jl. heb ik uw Kamer gemeld het beschikbare bedrag met € 10 miljoen te verhogen, zodat de deskundigen van ZonMw de mogelijkheid hebben om de meest noodzakelijke en relevante onderzoeken te kunnen honoreren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en de website van ZonMw.
Ziet u mogelijkheden om het bedrag voor wetenschappelijk onderzoek naar COVID-19 voor Nederlandse ziekenhuizen en academische centra te verhogen en de procedures te versnellen, dit in het licht van de vele miljarden die tijdens de coronacrisis louter aan economische nood maar niet aan oplossingen worden gespendeerd?
Op dit moment is € 67,5 mln. specifiek voor COVID19 gerelateerd onderzoek beschikbaar gesteld, zoals ook vermeld in de Kamerbrief van 24 juni jl. Dit bedrag is mede tot stand gekomen op basis van een inschatting die door experts van ZonMW en NWO is gemaakt. Internationaal vinden er ook veel belangrijke initiatieven plaats om vaccins te ontwikkelen, waaronder door het CEPI waar Nederland € 50 mln. aan heeft bijgedragen.
Wanneer zal het RIVM zijn horizonscan naar lopende initiatieven rond vaccinontwikkeling en mogelijkheden voor vaccinproductie in Nederland (zowel publiek als privaat) afronden?
Het RIVM heeft deze scan de eerste week van mei opgeleverd. Het betreft een inventarisatie met initiatieven van private partijen rond (voornemens tot) vaccinontwikkeling en -productie. Deze private partijen hebben deze gegevens vertrouwelijk verstrekt. Van deze inventarisatie wordt steeds een actualisatie gemaakt, omdat nieuwe initiatieven zich blijven aandienen.
Kunt u een overzicht geven van de overige overheidsfinanciering beschikbaar voor COVID-19 gerelateerd onderzoek?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 21 april 2020.
Deelt u de zorgen dat private vaccinontwikkeling kan leiden tot sterk opdrijvende prijzen en dat Nederlandse bedrijven die in handen zijn van Amerikaanse farmaceuten wel eens niet zouden willen leveren voor de Nederlandse markt?2 2
Nee, ik deel uw zorgen niet dat private vaccinontwikkeling leidt tot prijsopdrijving. De WHO telt al ongeveer 160 initiatieven gericht op vaccinontwikkeling. Er is dus concurrentie. Verschillende bedrijven hebben al aangeven dat zij een eventueel vaccin tegen kostprijs zullen aanbieden. Dit gaat prijsopdrijving tegen. Ik heb geen enkele aanwijzing dat Nederlandse bedrijven in handen van Amerikaanse farmaceuten niet zouden willen leveren aan Nederland. De mondiale productiecapaciteit voor een vaccin zal mede afhangen van het soort vaccin dat beschikbaar komt. In de opstartfase van de productie zal er schaarste zijn. De vraag naar snelle toegang tot het vaccin zal dan voor alle landen gaan gelden.
Het kabinet investeert in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Bij de financiering van onderzoek wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.4
Hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid meer financiële middelen uit te trekken voor fundamenteel onderzoek naar (de behandeling van) corona-infecties? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik heb het oorspronkelijke bedrag inmiddels verhoogd zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2, 5 en 6.
De bonus voor de topman van Air France-KLM |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Steun speelt mee bij bonus topman AirFrance-KLM», «Bonus topman Air France-KLM afhankelijk van loskrijgen steun» en «Minister Hoekstra tegen bonus voor topman Air France-KLM»?1
Ja.
Klopt het dat Air France-KLM een bonus voor haar CEO afhankelijk wil maken van het binnenhalen van financiële steun van de Franse en/of Nederlandse overheid?
Air France-KLM heeft aan de aandeelhoudersvergadering voorgesteld om de financiële prestaties en de kaspositie van de onderneming als beoordelingscriterium te gebruiken voor een deel van de jaarlijkse korte termijn variabele beloning van de CEO. Onder de financiële prestaties wordt verstaan: aanpassing van de operationele activiteiten, kostenverlaging, controle over en annulering van investeringskosten, het verkrijgen van steun en financiering en een herstelplan.
Wat zegt het over het besef van Air France-KLM voor wat er op dit moment in de maatschappij leeft, dat zij in een periode van grote nationale crisis en terwijl zij publieke steun ontvangen, duizenden flexwerkers op straat zetten en tegelijkertijd tweemaal een voorstel doen om bonussen voor de top te verhogen? Wat zegt het over dit bedrijf, als zij kennelijk geen onderscheid maken tussen geld verdienen met een succesvolle commerciële operatie en gemeenschapsgeld binnenhalen met lobbywerk?
Ik betreur de ontstane onrust. Een verhoging van de bonus past niet in deze zware crisis waarin iedereen om offers wordt gevraagd. Als we steun geven aan bedrijven, die als gevolg van de coronacrisis in de problemen zijn gekomen, zullen we ook offers vragen van het management en personeel. Dat heb ik ook steeds kenbaar gemaakt.
Impliceert uw uitspraak dat een bonus voor de CEO van Air France-KLM «niet te verenigen [is] met steun van de belastingbetaler», dat u garandeert dat u steun vanuit de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk zal maken van de norm dat geen enkel lid van de Raad van Bestuur van Air France-KLM noch de Raad van Bestuur van KLM zelf een bonus ontvangt in de tijd dat van publieke steun eventueel sprake is?
Op 24 april 2020 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijke steun aan KLM. Hierin zijn wij ook ingegaan op de voorwaarden die het kabinet aan de steun wil verbinden.
Het kabinet verwacht van het management en het personeel van KLM dat ook zij bijdragen aan het herstel en de efficiëntieverbetering van het bedrijf.
De komende tijd zullen de precieze voorwaarden met de onderneming worden afgesproken, waaronder op het terrein van winstbestemming, arbeidsvoorwaarden, hinderbeperking, duurzaamheid en netwerkkwaliteit. Zo wil het kabinet indien de onderneming steun ontvangt dat er geen bonussen en dividenden worden uitgekeerd zolang de steun aan de onderneming nog niet is terugbetaald. Hetzelfde geldt voor de winstdelingsregeling. Ook op het gebied van hinderbeperking en duurzaamheid vraagt het kabinet een bijdrage van KLM, bijvoorbeeld door het aantal nachtvluchten terug te brengen en in te zetten op CO2-reductie.
In lijn met het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele ondernemingen dat de Minister van EZK en ik op 1 mei 2020 naar de Kamer stuurden, wordt bij overheidssteun wederkerigheid verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Hierbij zal het bijvoorbeeld gaan om voorwaarden die voorkomen dat de steun wordt aangewend voor andere doeleinden dan het behoud van de economische activiteiten van de onderneming en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. Deze bijzondere steunverlening verdraagt zich in de regel niet met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur.
Bovendien zal van bedrijven expliciet verwacht worden zich te houden aan het kabinetsbeleid en te voegen naar het in Nederland gangbare Rijnlandse model, waarin langetermijnwaardecreatie centraal staat en belangen van betrokkenen bij de onderneming worden meegewogen.
Bent u bereid aan deze afhankelijkheid van steun met terugwerkende kracht invulling te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat u steun van de Nederlandse overheid aan Air France-KLM afhankelijk maakt van de eis dat zolang van publieke steun sprake is, Air France-KLM afziet van het uitbetalen van dividenden richting private aandeelhouders en geen eigen aandelen opkoopt? Bent u bereid hier met terugwerkende kracht invulling aan te geven als dat nodig blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Stelt u als harde eis dat Air France-KLM of onderdelen van Air France-KLM de publieke steun die ze krijgen uiteindelijk tot de laatste cent terugbetalen? Welke waarborgen wilt u inbouwen om hier invulling aan te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u waarborgen dat Air France-KLM zich ook na afloop van eventuele publieke steun bewust toont van haar maatschappelijke rol en niet dan alsnog bonussen en dividenduitkeringen richting private aandeelhouders fors verhoogt?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het gerechtvaardigd om bij eventuele publieke steun van Air France-KLM dan wel onderdelen van Air France-KLM te eisen dat zij sneller verduurzamen en hier invulling aangeven door verschillende ambitieuze CO2-reductiedoelstellingen over verschillende jaren heen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ook met terugwerkende kracht het geheel van de publieke steun afhankelijk te maken van de mate waarin Air France-KLM deze duurzaamheidsdoelstellingen haalt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u over bovenstaande vraagstukken in gesprek met uw Franse ambtgenoot? Gaat u proberen om samen met Frankrijk een gemeenschappelijke lijn te trekken?
Over de mogelijke steun en de voorwaarden aan deze steun vinden voortdurend gesprekken plaats met de Franse staat. Waar mogelijk trekken wij hierbij samen op.
Kunt u garanderen dat publieke steun voor grote, beursgenoteerde bedrijven voorwaardelijk wordt aan eisen op het gebied van bonussen, dividenden, het opkopen van eigen aandelen en verduurzamingsdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u invulling geven aan de in vraag 12 genoemde eisen? Bent u bereid ook met terugwerkende kracht publieke steun afhankelijk te maken van deze eisen?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit besluit tot aanpassing van het bonusbeleid volgens u een «belangrijk besluit»? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraak dat u (voortaan) gekend wordt in «belangrijke beslissingen»?
Het beloningsbeleid van het bestuur van staatsdeelnemingen is een belangrijk aandachtspunt voor mij als aandeelhouder. Dit is ook het geval bij Air France-KLM. Het beloningsvoorstel werd bekend bij het kabinet op het moment dat de documenten voor de Annual General Meeting openbaar werden. Vooraf zijn wij op dit specifieke punt niet door het bedrijf op de hoogte gesteld. Dat de informatiepositie van de Nederlandse staat verbeterd is staat onverminderd vast; sinds de aankoop is het contact met de holding intensief geweest en heeft de Nederlandse staat veel meer informatie ontvangen dan voor de aankoop van de aandelen.
Wanneer hoorde u van dit voorstel? Is Nederland vooraf gekend? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de verbeterde Nederlandse informatie die Nederland zou hebben als gevolg van de aandelenaankoop?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de aandeelhoudersvergadering?
Ja.
Het onderzoek Afstand en adoptie in Nederland, 1956- 1984 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
1. Klopt het dat mensen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek naar afstand en adoptie in Nederland 1956–1984 zich tot 1 juni 2020 hiervoor bij FIOM kunnen aanmelden?
Bent u ermee bekend dat mensen die zich bij FIOM aanmelden voor deelname aan het onderzoek volgens de website van de rijksoverheid tot vier weken moeten wachten op een reactie van FIOM?1 Wat betekent dit voor mensen die zich bijvoorbeeld eind mei 2020 aanmelden bij FIOM en dus nog in het aanmeldtraject zitten? Worden zij nog in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het onderzoek?
Bent u het ermee eens dat vanwege de coronacrisis mensen zich pas later voor deelname kunnen aanmelden? Bent u ervan op de hoogte dat mensen die te maken hebben gehad met afstand en adoptie erg getriggerd kunnen zijn door de coronacrisis en dat dit veel angst, verdriet, eenzaamheid en oud zeer kan oproepen?
Klopt het dat te houden verdiepende interviews bij het Verwey-Jonker Instituut (VJI) soms worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?
Bent u – gelet op het vorenstaande – bereid de datum voor aanmelding voor deelname aan het onderzoek te verlengen, dit eveneens met het oog op de reeds in verband met de coronamaatregelen uitgestelde conferentie «Geef je geschiedenis een stem»? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de procedure rond de verslaglegging door FIOM en het VJI van de telefoongesprekken met mensen die zich hebben gemeld precies in zijn werk gaat?
Voordat ik inga op hoe de aanmeldprocedure nu is ingericht, wil ik melding maken van het feit dat ik recent een brief heb ontvangen waaruit blijkt dat in ieder geval in één situatie de verslaglegging niet adequaat is geweest. Bij een onderzoek als het onderhavige mag geen discussie ontstaan over de juistheid van verslagen, ik heb naar aanleiding van deze brief dan ook onderzoek gedaan. Ik heb moeten constateren dat aan aanmelders onvoldoende actief gevraagd is of zij het verslag willen inzien en corrigeren. Dat moet hersteld worden. Daarbij komt dat ik ook geconstateerd heb dat het huidige aanmeldproces niet overal overeenkomstig de eisen van de AVG is ingericht. Daarom heb ik melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik het volgende besloten:
Dit betekent dat het VJI de diepte-interviews pas zal kunnen voortzetten nadat alle personen zijn benaderd en de mogelijkheid hebben gehad hun verslag te verifiëren en te corrigeren. Het onderzoek zal hierdoor meer tijd in beslag nemen. In de voortgangsbrief inzake het personen- en familierecht, die ik u voor de zomer zal toezenden, ga ik nader in op de nieuwe werkwijze inclusief de waarborgen op het gebied van privacybescherming.
Hieronder volgt de procedure die oorspronkelijk van toepassing was.
Mensen kunnen zich bij het aanmeldpunt aanmelden via e-mail of telefoon. Als men e-mailt ontvangt men binnen enkele werkdagen een reactie van de medewerker van het ministerie met de mededeling dat er binnen 5 werkweken telefonisch contact wordt opgenomen voor het stellen van een aantal vragen. Belt men tijdens de openingstijden van het telefonisch aanmeldpunt dan wordt er óf meteen opgenomen óf men krijgt een voicemailbericht dat men kan inspreken. Met de mensen die een voicemailbericht inspreken wordt binnen 5 werkweken contact opgenomen.
De medewerker van Fiom van het aanmeldpunt stelt een aantal vragen op basis van een «intakeformulier». Door middel van de vragen in het intakeformulier wordt informatie verzameld die het VJI nodig heeft om een goede selectie van aanmelders voor diepte-interviews te maken. De antwoorden op deze vragen worden genoteerd in een gespreksverslag.
De medewerker van het aanmeldpunt geeft via de telefoon mondeling aan hoe de procedure in elkaar zit. De medewerker vraagt mondeling toestemming om de gegevens van de aanmelder en de antwoorden op de gestelde vragen door te geven aan het VJI zodat onderzoekers eventueel contact kunnen opnemen voor een verdiepend interview. Verder vraagt de medewerker of onderzoekers ook contact mogen opnemen voor het opvragen van documenten voor het anoniem verwerken van de informatie uit het verhaal in het onderzoek en of de aanmelder benaderd wil worden om middels een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het onderzoek.
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders. Een heel enkele keer trekt een aanmelder na afloop de aanmelding in en wordt het gespreksverslag vernietigd.
Vraagt FIOM voorafgaand aan het telefoongesprek om schriftelijke toestemming voor gebruik van de verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Er werd volstaan met een mondelinge toestemming die niet schriftelijk werd vastgelegd. Hiervoor is destijds gekozen omdat dit eenvoudig en snel werkt en ook weinig administratieve lasten voor de aanmelder met zich brengt.
Vanaf nu zal schriftelijke toestemming worden gevraagd.
Zendt FIOM alle door haar opgestelde schriftelijke verklaringen van alle mensen die zij gesproken heeft door aan het VJI? Zo nee, waarom niet?
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Er vindt geen selectie bij het Fiom plaats.
Wat gebeurt er met de verklaringen die FIOM niet doorzendt? Worden de betreffende deelnemers daarvan op de hoogte gesteld en, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Worden de door te zenden gegevens geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Fiom anonimiseert de verslagen. Ieder verslag krijgt een nummer. Via dit nummer zijn de gespreksverslagen te herleiden tot een persoon zodat het VJI contact kan leggen met de personen die het wil uitnodigen voor diepte-interview. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders.
Op basis van welke criteria selecteert FIOM – indien zij niet alle verklaringen van deelnemers doorzendt aan het VJI – welke verklaringen zij wel doorzendt aan de onderzoekers van het VJI?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben FIOM en het VJI de betrokken deelnemers in de gelegenheid gesteld de schriftelijke verklaringen in te zien en, zo nodig, te corrigeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid betrokkenen hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de aanmelder in het gesprek met de medewerker van het aanmeldpunt aangeeft het gespreksverslag te willen ontvangen dan wordt het toegestuurd. De aanmelder kan het verslag ook na het intakegesprek opvragen. In de gevallen waarin de verslagen zijn opgevraagd zijn volgens het FIOM slechts in een beperkt aantal gevallen door de aanmelders wijzigingen in het verslag aangebracht.
Ook de intakeverslagen opgemaakt door het VJI en de verslagen van de verdiepende interviews kunnen op verzoek van de geïnterviewde worden geverifieerd en zo nodig gecorrigeerd.
Zoals gemeld in antwoord op vraag 6 heb ik besloten dat de aanmelders alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om het verslag in te zien en eventueel te corrigeren.
Klopt het dat deelnemers recht hebben op inzage in de door FIOM opgestelde verklaringen, en op het eventueel corrigeren daarvan? Zo ja, hoe wordt dat door FIOM naar de deelnemers gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre neemt het VJI de verklaringen en interviews mee in zijn onderzoek en heeft het VJI voorafgaand daaraan de betrokken deelnemers om een schriftelijke machtiging gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Eenieder die wil meedoen met het onderzoek, kan zich vanaf 1 oktober 2019 rechtstreeks aanmelden bij het VJI.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij het VJI wordt de aanmelding op dezelfde wijze in behandeling genomen als bij het aanmeldpunt. Dit geldt ook voor de wijze van verslaglegging, verificatie en eventuele verwerking van correcties.
Aan de mensen die zich bij het VJI aanmelden werd net als bij het aanmeldpunt mondeling toestemming gevraagd om de gegevens en de antwoorden op de gestelde vragen te mogen gebruiken voor het onderzoek. Dit zal vanaf heden schriftelijk gebeuren. Het VJI stuurt geen verslagen naar mijn ministerie.
Het VJI vraagt voorafgaand aan de diepte-interviews om schriftelijke toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens ten behoeve van het onderzoek.
Meer dan 670 mensen hebben zich gemeld bij het aanmeldpunt of rechtstreeks bij het VJI. Het VJI gebruikt deze gegevens voor de selectie van aanmelders voor een diepte-interview op grond van criteria die zijn afgesproken met het WODC en de onafhankelijke begeleidingscommissie. De criteria hangen samen met een goede wetenschappelijke verdeling over de verschillende perioden en een goede verdeling over de verschillende ervaringen van moeders, kinderen, vaders, adoptieouders en hulpverleners.
Kunt u aangeven of het VJI de verklaringen ook naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezonden? Zo ja, hebben de betrokken deelnemers daartoe een ondertekende machtiging afgegeven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt de kwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie in het onderzoek van VJI geborgd?
Het VJI is ISO-gecertificeerd. Jaarlijks wordt door een onafhankelijk instituut gecontroleerd of het onderzoek volgens de kwaliteitsnormen wordt uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek maakt gebruik van een multimethod design en triangulatie. Meerdere soorten bronnen worden geraadpleegd: literatuur, interviews, archieven. Het team is samengesteld uit verschillende disciplines: sociale wetenschappers en historici. Een begeleidingscommissie met wetenschappers ziet toe op de kwaliteit en van het onderzoek door feedback te geven op de onderzoeksmethodiek en aannames te toetsen op wetenschappelijke onderbouwing. Uitgangspunt voor de onafhankelijkheid van het VJI is de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Dat betekent dat het VJI zich bij de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Het VJI is aangesloten bij de Vereniging van Beleidsonderzoek en hanteert de opgestelde integriteitscode en de geschillenregeling.
Kunt u aangeven of de onderzoekers van het VJI voor het onderzoek alleen gebruik maken van de verklaringen van degenen die zich bij het meldpunt hebben aangemeld? Zo nee, vanuit welke bronnen ontvangen zij nog meer verklaringen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt in dit onderzoek rekening gehouden met mensen die rechtstreeks met het VJI in contact willen treden voor deelname aan het onderzoek? Bent u bereid deze betrokkenen hiertoe in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 oktober 2019 is het mogelijk om zich voor deelname aan het onderzoek direct bij het VJI aan te melden. Deze mogelijkheid is gecreëerd voor mensen die op basis van ervaringen uit het verleden geen contact met Fiom-medewerkers willen. Voorafgaand aan het interview geven de medewerkers van het aanmeldpunt om deze reden aan bij Fiom werkzaam te zijn en wijzen dan direct op de mogelijkheid van aanmelding via het VJI. Vanaf heden zullen alle gesprekken over het onderzoek gevoerd worden door het VJI.
Hoe worden de belangen van de doelgroep vertegenwoordigd en geborgd in dit onderzoek, en waar kan men terecht voor het melden klachten met betrekking tot (procedurele aspecten van) het onderzoek?
Mijn ministerie heeft een «werkgroep afstand en adoptie» ingesteld, waaraan ook vertegenwoordigers deelnemen van de belangengroepen voor afstandsmoeders en afstandskinderen/geadopteerden. Veel zaken worden in de werkgroep besproken. Zo is bijvoorbeeld de startconferentie van het verdiepend onderzoek door de werkgroep voorbereid. In de werkgroep zijn ook de vraagstelling van het verdiepend onderzoek, de vragen die worden voorgelegd aan de aanmelders en het start- en eindpunt van het aanmeldpunt besproken. Uiteraard kan de werkgroep niet inhoudelijk invloed uitoefenen op het onderzoek omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek moet zijn gewaarborgd. De onderzoekers hebben met de werkgroep gesproken bij de start van het onderzoek en er staan vervolgbijeenkomsten gepland.
Klachten over het aanmeldpunt en de procedurele gang van zaken kunnen worden gemeld bij het e-mailadres van het aanmeldpunt, zoals te lezen staat op de betreffende webpagina van rijksoverheid.nl. Eventuele klachten over het onderzoek kunnen bij het VJI worden ingediend.
Klopt het dat de door de deelnemers verstrekte verklaringen na het onderzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, FIOM en het VJI worden bewaard? Kunt u aangeven hoe lang deze worden bewaard en met welk doel?
De gespreksverslagen zijn tot nu toe opgeslagen bij het Fiom. Verslagen die door Fiom zijn afgerond en geanonimiseerd worden doorgestuurd naar het VJI en mijn ministerie. Vervolgens worden die verslagen bij het Fiom vernietigd. Vanuit mijn ministerie worden verslagen desgevraagd aan de aanmelder gestuurd ter inzage en correctie. Tot op heden bewaart VJI alleen de gespreksverslagen van de aanmelders die zijn geselecteerd voor een diepte-interview. Het VJI zal vanaf nu alle gespreksverslagen van de aanmeldingen en de verslagen van de diepte-interviews op een beveiligde manier bewaren tot de afronding van het onderzoek.
Gezien het feit dat de verslagen bij mijn ministerie niet conform de AVG-eisen zijn bewaard en opgeslagen zijn de verslagen in een beter beveiligde omgeving geplaatst hangende de voorbereiding voor een correct uit te voeren vernietiging. Dat betekent dat alleen het VJI toegang heeft tot de verslagen.
Bent u bereid op de website van het ministerie meer duidelijkheid te verschaffen, zodat deelnemers precies weten wat er met de door hen afgegeven verklaringen bij FIOM, het VJI en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gebeurt, zowel met het oog op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als met betrekking tot de Archiefwet?2 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid en ik zal dat onverwijld ter hand nemen.
Bent u zich ervan bewust dat het meedoen aan een onderzoek als deze voor een aantal deelnemers behoorlijk emotioneel kan zijn? Worden deelnemers gewezen op mogelijkheden tot het krijgen van nazorg? Hoe is dit georganiseerd en waar kan men daarvoor terecht?
Kunt u aangeven welke budgetten concreet beschikbaar zijn gesteld voor het aanmeldpunt, voor het onderzoek door het VJI en voor het verlenen van nazorg?
Voor het aanmeldpunt ontvangt Fiom nu een subsidie van 133.205 euro. Het onderzoek door het VJI kost 177.970 euro. Voor het verlenen van nazorg in het algemeen aan afstandsmoeders uit het verleden en volwassen geadopteerden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie aan Fiom verstrekt van 350.000 euro als onderdeel van de instellingssubsidie.
Het feit dat vermogensbeheerder BlackRock de Europese Commissie gaat voorzien van advies over duurzaamheidsbeleid bij bankenbeleid op Europees niveau |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie recent Blackrock heeft aangewezen als een belangrijke adviseur als het aankomt op duurzaamheidsadvies en governance in relatie met het reguleren van de bankensector, waarbij ook vergroening een grote rol speelt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat BlackRock voor de Europese Commissie een onderzoek gaat uitvoeren naar methoden voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk voor banken en de strategie van banken zelf. Duurzaamheid is één van de ESG-factoren waarnaar in deze context gekeken wordt.
Deelt u de mening dat dit een bizarre keuze is, gezien het feit dat BlackRock gigantische hoeveelheden geld heeft zitten in de meest vervuilende bedrijven op aarde, zoals oliemaatschappijen?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgezet via een openbare aanbestedingsprocedure. Het voorstel van BlackRock moet daardoor voldoen aan strikte aanbestedingseisen van de Europese Commissie. Het moet daarmee ook voldoen aan de strenge regels die betrekkingen hebben op het voorkomen van belangenverstrengelingen.
In de aanbestedingsprocedure zelf worden onderzoeksvoorstellen zorgvuldig gerangschikt op basis van prijs- en kwaliteitsindicatoren. In totaal zijn er negen offertes ingediend en op basis van de rangschikking kwam de offerte van BlackRock voor de Europese Commissie uiteindelijk als beste uit de bus. De Europese Commissie geeft aan dat deze keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Bent u het met ons en Finance Watch eens dat dit een overduidelijk voorbeeld is van belangenverstrengeling, zoals een slager die zijn eigen vlees mag keuren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat de Europese Commissie bij het voorbereiden van beleidsvoorstellen gebruik maakt van de kennis van experts, bijvoorbeeld waar het onderwerpen betreft met een sterk technisch karakter. Dit zorgt voor een goede aansluiting bij de meest recente ontwikkelingen in het veld. Dit onderzoek dient ook in dat licht bezien te worden. BlackRock levert middels haar onderzoek technische informatie aan de Europese Commissie. De Europese Commissie kan op haar beurt deze informatie gebruiken voor haar actieplan voor duurzame financiering. Ze heeft daarbij te kennen gegeven dat er, naast dit onderzoek, ook uit vele andere bronnen geput zal worden bij het bepalen van dit beleid.
Bovendien zijn de Europese Commissie, de Raad van Ministers en het Europees parlement die het Europese beleid ten aanzien van de financiële markten bepalen. Zij bepalen dus ook het beleid ten aanzien van de integratie van ESG-factoren in het bankentoezicht. De Raad van Ministers, waar ook Nederland deel van uitmaakt, is medewetgever bij elk wetsvoorstel van de Europese Commissie.
Ziet u ook de absurditeit van het feit dat de grootste criticaster van de gehele Europese duurzaamheidsaanpak, nu adviseur wordt van deze zelfde aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Ziet u ook een fundamenteel verschil in denkwijzen, waarbij BlackRock voorstander is van een enkele materialiteitsaanpak wat inhoudt dat er alleen wordt gekeken naar de financiële impact van klimaatveranderingen op bedrijven, waar de Europese Commissie een tweeledige materialiteitsaanpak heeft; de impact op de bedrijven maar ook de impact van bedrijven op het klimaat?
De Europese Commissie heeft de onderzoeksopdracht uitgeschreven in het kader van haar duurzame financieringsstrategie. In de opdracht geeft zij ook expliciet aan dat het onderzoek moet worden uitgevoerd binnen de context van deze strategie. BlackRock dient daarmee dus ook de denkwijze van de Europese Commissie centraal te stellen in het onderzoek.
Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, oog voor de impact van bedrijven op het klimaat. Het kabinet vindt het van belang dat financiële instellingen klimaateffecten meewegen in hun beleid. De middelen die banken, pensioenfondsen, verzekeraars en andere vermogensbeheerders beheren, zijn immers een belangrijke bouwsteen in de vergroening van de economie.
Mijn beeld is dat financiële instellingen in algemene zin in toenemende mate de maatschappelijke effecten van hun financieringen en beleggingen meenemen in hun investeringsafwegingen, mede onder druk van aandeelhouders en klanten. Waar dit vroeger vaak plaatsvond via een uitsluitingsbeleid, vindt dit tegenwoordig in toenemende mate plaats via een insluitingsbeleid, bijvoorbeeld het investeren in groene energie. Hierbij speelt mee dat vergroening en een duurzaam verdienmodel steeds meer in het verlengde van elkaar komen te liggen. De transitie naar een groene economie biedt in toenemende mate commerciële kansen aan financiële instellingen. Zij zien dat hun klanten steeds meer behoefte hebben aan groene financiële producten en spelen daar op in.
De uitdagingen zijn evenwel nog steeds groot. Gezien het grensoverschrijdende karakter van financiële markten, alsmede van klimaatverandering, is een Europese aanpak van groot belang. Ik kijk daarom uit naar de verdere uitwerking van de European Green Deal, bijvoorbeeld naar de beleidsvoorstellen voor de integratie van ESG-factoren in het Europese toezichtsraamwerk.
Kunt u de verbijstering van veel organisaties zoals Finance Watch, Urgewald en andere milieuorganisaties begrijpen over het feit dat een van de meest foute bedrijven op wereld wat betreft milieuwetgeving nu de Europese Commissie op dit onderwerp gaat adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat BlackRock tegen 82 procent van de klimaatgerelateerde resoluties heeft gestemd omdat het tegen de financiële voordelen voor klimaatvervuilende bedrijven ging?3
Ik ben op de hoogte van een onderzoek van de krant The Guardian naar het stemgedrag van BlackRock bij aandeelhoudersvergaderingen van fossiele brandstofbedrijven uit de FTSE100 en de S&P500 tussen 2015 en 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat BlackRock bij 82% van de klimaatgerelateerde resoluties tegen heeft gestemd of zich onthouden heeft van stemming. Waarom BlackRock dit heeft gedaan blijkt niet uit dit of andere gerelateerde onderzoeken.
Bent u bereid zich op Europees niveau in te zetten om ervoor te zorgen dat deze beslissing wordt teruggedraaid en BlackRock niet als adviseur wordt aangenomen op dit belangrijke onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het nut van het consulteren van experts bij de voorbereiding van wetgeving en zie geen aanleiding te treden in deze gunningsprocedure. De Europese Commissie geeft aan dat de keuze voor BlackRock is gemaakt op basis van een transparant en zorgvuldig proces.
Ik kijk uit naar de voorstellen van de Europese Commissie waar dit onderzoek input voor levert. Het is namelijk van groot belang dat ESG-factoren, zoals klimaatrisico’s, beter meegenomen worden in de strategie van banken en in het raamwerk van toezichthouders. Het verbeteren van inzicht in klimaatrisico’s speelt daarom bijvoorbeeld ook een grote rol in de duurzame financiering strategie van het kabinet zoals deze uiteengezet is in de Kamerbrief verkenning markt voor groene financiering4.
Problemen voor sociale ondernemingen met de Tijdelijke Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uw overleg met Cedris is vastgelopen en er geen specifieke compensatieregeling komt voor sociale werkbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met € 90 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten. Zie de brief van BZK inzake Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Klopt het daarnaast dat u de problemen bij de sociale werkbedrijven nu gaat betrekken bij een meer algemeen overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en gemeenten over de kosten van de coronacrisis? Zo ja, op wat voor termijn zal dat tot meer duidelijkheid voor sociale werkbedrijven leiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom laat u sociale werkbedrijven die vanwege de coronacrisis ook te maken hebben met grote omzetverliezen, zolang in onzekerheid over hoe zij de tekorten op moeten vangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NOW alsnog open te stellen voor sociale werkbedrijven nu een specifieke compensatieregeling van de baan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden in de regeling niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering. De NOW sluit de sociale werkvoorziening en sociaal ondernemers niet uit.
Bent u bereid om gemeenten de toezegging te doen dat u hen tegemoet komt voor de tekorten bij sociale werkbedrijven, zodat zij geen verregaande maatregelen hoeven te treffen om te snijden in de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het tijdelijk bevriezen van huurprijzen. |
|
Sandra Beckerman (SP), Paul Smeulders (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Kox c.s. in de Eerste Kamer om de huurprijzen tijdelijk te bevriezen?1
Ik heb de Eerste Kamer en uw Kamer op 20 mei 2020 met de brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» (27 926, nr. 320) en op 5 juni 2020 met de brief Betaalbaar huren: generieke en specifieke maatregelen geïnformeerd op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie-Kox c.s. van de Eerste Kamer. Ik herken dat er een groep huishoudens met een laag inkomen is die betalingsrisico’s heeft. Het Nibud geeft daarbij aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen en vindt het belangrijk om de risico’s voor deze groep in een breder perspectief te bekijken. In de kabinetsreactie op het IBO Toeslagen (31 066, nr. 624) heeft het kabinet al aangekondigd dat het met een bredere blik wil kijken naar de ondersteuning van betaalbaar wonen, waarbij inkomensbeleid, de subsidiëring op de huur- en koopmarkt alsmede de verhuurdersheffing in samenhang worden bezien. Ik ga daartoe in overleg met de Staatssecretaris van SZW om verder te onderzoeken hoe de woonlasten, de betalingsrisico’s en mogelijke betaalproblemen er voor deze huishoudens uitzien.
Daarnaast zie ik huurders die mogelijk een betalingsprobleem hebben als gevolg van de coronacrisis. Ik schets hier welk maatwerk reeds bestond, welk aanvullend maatwerk is afgesproken sinds de coronacrisis en welke mogelijkheden ik zie voor generiek maatwerk voor de huurders met de lagere inkomens.
In het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben Aedes en de Woonbond afgesproken om de huursomstijging op inflatievolgend niveau2 te zetten. Ik heb deze afspraak vastgelegd met de wet Wijziging huursomstijging (35 254), die op 15 februari 2020 in werking is getreden. Deze generieke maatregel geldt voor woningcorporaties, omdat zij een taak hebben om huishoudens met een laag (midden)inkomen betaalbaar te huisvesten. Het Sociaal Huurakkoord bevat daarnaast afspraken om specifiek maatwerk toe te passen bij individuele huurders met een structureel laag inkomen3.
Al aan het begin van deze crisis heb ik met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en Kences afspraken gemaakt over het toepassen van maatwerk bij huurders met acute betalingsproblemen door de coronacrisis. Deze afspraken zijn dus breder dan de afspraken die al gemaakt waren in het kader van het Sociaal Huurakkoord. Uit de huurenquête van Aedes blijkt dat 8 op de 10 woningcorporaties aangeeft aanvullend maatwerk te bieden vanwege de coronacrisis. De andere verhuurderorganisaties houden ook vinger aan de pols over de toepassing van het maatwerk. Naar aanleiding van de motie Kox c.s. (Kamerstukken I 2019/20, 35 431, D) hebben de verhuurdersorganisaties en ik een nadere invulling van het eerdere statement gegeven4. Daarnaast heb ik besloten om de maatregel tijdelijke huurkorting uit het wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen separaat en zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. Hiermee maak ik een tijdelijke huurstop of huurverlaging mogelijk. Ik heb de Autoriteit Woningcorporaties verzocht om alvast te anticiperen op dit voorstel. Ik heb daarnaast aangekondigd dat ik op zeer korte termijn een meldpunt ga inrichten bij de Huurcommissie waar huurders zich kunnen melden als hun verhuurder geen maatwerk wil bieden. Ik vind het belangrijk dat er hoor en wederhoor wordt toegepast, daarom zal ik met verhuurdersorganisaties en huurdersorganisaties in gesprek gaan hoe dit kan worden ingericht.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen om inkomensondersteuning te geven aan huishoudens tijdens deze coronacrisis en op deze wijze zoveel mogelijk een inkomensdaling te mitigeren.
Het nu maximeren of generiek uitstellen van de huurverhogingen die gebruikelijk plaats vindt op 1 juli getuigt niet van behoorlijk bestuur, vanwege twee redenen: De maatregelen zijn niet tijdig aangekondigd en niet proportioneel. De motie Kox c.s. is 21 april jongstleden ingediend, waardoor het voor verhuurders niet tijdig voorzienbaar zou zijn geweest dat de gemaakte afspraken in het huurcontract of de gebruikelijke jaarlijkse huurverhogingsronde geen doorgang konden vinden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht om minimaal twee maanden van tevoren aan te kondigen welke huurverhoging zij voorstellen aan huurders. Omdat tot dusver circa 0,5% – 2% van de huurders hebben gemeld met betalingsproblemen, acht ik een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht op dit moment niet proportioneel en rechtvaardig. De Eerste Kamer vroeg daarbij om compensatie via de verhuurderheffing. Ik acht compensatie via de verhuurderheffing onvoldoende omdat op deze wijze enkel de verhuurders met meer dan 50 gereguleerde huurwoningen worden bereikt. Dit betekent dat er niet wordt gecompenseerd bij tenminste 50.000 woningen in het gereguleerde segment en bij ruim 540.000 geliberaliseerde woningen. Overigens zou compensatie structureel honderden miljoenen per jaar vergen, want alleen al voor de woningcorporaties is de inschatting dat de kosten ruim 400 miljoen euro bedragen5. Compensatie zou niet alleen nodig zijn omdat het anders ten koste gaat van het investeringsvermogen van verhuurders, maar ook omdat het doorwerkt in de rendementen die gemaakt worden ten behoeve van pensioenen.
Tijdens het debat in de Eerste Kamer heb ik aangegeven dat ik in augustus kan overzien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik neem hierbij de volgende stappen:
Het CBS voert jaarlijks op mijn verzoek een monitor uit naar de huurverhogingen in de gereguleerde en geliberaliseerde huursector. Ik verwacht de voorlopige resultaten hiervan in augustus.
Samen met verhuurderorganisaties wil ik daarnaast monitoren of het maatwerk wordt toegepast bij huurders die in de betalingsproblemen zijn gekomen door de coronacrisis. Ik wil hiervoor de meldingen bij het meldpunt bij de Huurcommissie inzetten. Daarnaast zal ik alle individuele woningcorporaties verzoeken om mij te berichten over de wijze waarop zij hun maatwerk inrichten.
In augustus heb ik daarnaast een beter beeld van de toegepaste huurverhogingen en de economische nasleep van de coronacrisis en de impact op de koopkracht voor huurders met de lagere inkomen. Ik heb daarnaast al aangekondigd dat ik verder in gesprek ga met de Staatssecretaris van SZW over onderzoek naar huishoudens met betalingsrisico’s en hun woonlasten. Ik heb het beeld dat de kwetsbare groep in deze coronacrisis de huishoudens zijn die al een betalingsrisico hebben en als belangrijkste inkomensbron een kleine baan hebben of zzp’er zijn.
Op basis van de bovenstaande stappen heb ik in augustus een verder beeld gevormd van de toegepaste huurverhogingen, het toegepaste maatwerk, de groep huurders met betalingsrisico’s en de effecten die de coronacrisis heeft. Ik wil dan bezien welke aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld op basis van generiek maatwerk, kunnen worden genomen om deze huishoudens bij te staan. Ik sluit hierbij op voorhand geen maatregelen uit, ook geen generieke huurmaatregelen. Generieke huurmaatregelen zullen met het oog op bestuurlijke zorgvuldigheid tijdig worden aangekondigd. Met de Eerste Kamer besprak ik ook de mogelijkheden voor generiek maatwerk. Hieronder geef ik een schets van opties met generiek maatwerk die hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Huurders met een lager (midden)inkomen komen in aanmerking voor huurtoeslag. De hoogte van de huurtoeslag is onder andere afhankelijk van het inkomen van de huurder. Dit maakt het een passend instrument om de groep huurders bij te staan met lagere inkomens. Een eventuele huurverhoging wordt veelal dan ook voor een groot deel gecompenseerd door een stijging van het recht op huurtoeslag. In augustus bespreekt het Kabinet de inkomenspositie van huishoudens in Nederland en beziet of nadere maatregelen nodig zijn. Hierbij speelt ook de positie van huurders in relatie tot de huurverhogingen een rol. Naast meer generieke maatregelen met betrekking tot het inkomensbeeld kunnen daar ook aanvullende maatregelen in de huurtoeslag in beeld zijn.
Huurders met betalingsproblemen, bijvoorbeeld als gevolg van een huurachterstand, kunnen zich melden bij hun gemeente. Ondersteund vanuit het Ministerie van SZW lopen er diverse campagnes6 om huishoudens te wijzen op deze mogelijkheden. Aanvullend heeft de Staatssecretaris van SZW een voorstel tot wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening t.b.v. de uitwisseling van persoonsgegevens in voorbereiding (35 316). Dit wetsvoorstel is door uw Kamer aangenomen en ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij inwerkingtreding, voorzien op 1 januari 2021, ontstaat een duidelijke juridische grondslag voor alle verhuurders om een signaal over de betaalachterstanden naar de gemeente te sturen. De wetswijzing regelt ook dat alle gemeenten deze huurders vervolgens een aanbod tot hulpverlening doen. Een belangrijke belemmering voor het opschalen van deze bewezen effectieve aanpak voor de vroegsignalering van schulden wordt hiermee weggenomen. Indien in augustus blijkt dat het nodig is, zal ik daarbij onderzoeken welke rol deze loketten verder kunnen spelen, of ze daar voldoende toe in staat zijn en of dat daar extra ondersteuning nodig is bij het bieden van generiek maatwerk aan huurders in een vroeg stadium, bijvoorbeeld door bemiddeling met de verhuurder.
Mocht blijken dat deze maatregelen niet afdoende zijn of mocht blijken dat de economische nasleep van de coronacrisis groter is dan verwacht, heb ik een doorkijk gegeven van de mogelijkheden voor generiek maatwerk die ik kan inzetten.
Daarnaast heb ik in mijn brief «Betaalbaar wonen voor starters en mensen met een middeninkomen» van 15 mei 2020 aangekondigd dat ik de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector ga maximeren op inflatie + 2,5%. Dit vergt een wetswijziging, waardoor het nog niet per 1 juli 2020 zal gelden.
Gebaseerd op de huurverhogingen in de vrije sector van de laatste jaren verwacht ik dat verhuurders ook bij de komende huurprijsverhoging al rekening houden met deze maximering. Ik moedig verhuurders ook aan om – helemaal in deze uitzonderlijke periode – goed te kijken naar de huurverhoging die echt nodig is.
Welke stappen gaat u nemen in de vrije sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u nemen in de sociale sector om de huren te bevriezen en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen, zodat zo min mogelijk huurders in de financiële problemen hoeven te blijven of komen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om woningcorporaties te compenseren als zij in de financiële problemen komen door tijdelijke huurderving, bijvoorbeeld door de derving op te vangen met een korting op de verhuurderheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woningcorporaties passen individueel maatwerk toe voor huurders die door de coronacrisis in betalingsproblemen komen. En Aedes en Woonbond hebben in het Sociaal Huurakkoord 2018 afspraken gemaakt over individueel maatwerk voor huurders met een structureel laag inkomen en een voor dat inkomen hoge huur. Aangezien ik verhuurders niet verplicht om alle huren tijdelijk te bevriezen is compensatie van de woningcorporaties niet noodzakelijk.
Bent u bereid om -in aanvulling op de generieke huurbevriezing- vooruitlopend op de behandeling van de nieuwe wet over inkomens- en huurgrenzen de daarin voorziene tijdelijke huurkorting alvast mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Huurbeleid in tijden van corona: Gericht problemen voorkomen» van 20 mei 2020 (27 926, nr. 320), zal ik de maatregel tijdelijke huurkorting uit het conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nog deze maand als enkelvoudig wetsvoorstel indienen. Ik vind het belangrijk om verhuurders zo snel mogelijk zekerheid te geven over deze wettelijke mogelijkheid, zodat zij niet als gevolg van hun coulance geconfronteerd worden met een onbedoelde permanente huurverlaging of om deze reden geen gebruik willen maken van de mogelijkheid van een tijdelijke huurkorting, terwijl een tijdelijke huurkorting gerichte mogelijkheid biedt om maatwerk te bieden voor huurders die in betalingsproblemen komen als gevolg van de coronacrisis.
Het rapport van de Europese Rekenkamer ‘Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten»? Zijn er door u lessen getrokken uit dit rapport? Zo ja, welke?
Ja. Dit rapport geeft een nuttig overzicht van de implementatie van de EU-ondersteuningsmaatregelen in Griekenland en Italië. Volgens de Europese Rekenkamer waren de getroffen maatregelen in Griekenland en Italië relevant, maar hebben deze niet het volledige potentieel bereikt. Hierdoor ontstaat een ongelijkheid tussen de doelen en resultaten.
De migratiecrisis van 2015–2016 heeft aangetoond dat implementatie van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) door lidstaten sterk verschilt. Het kabinet acht het van groot belang dat implementatie van het asiel- en migratie acquis sterk wordt verbeterd. Dit is ook onderdeel van de inzet van het kabinet zoals verwoord in de beleidsnota «A Renewed Agenda on Migration».1 Dit draagt bij aan het beperken van zowel primaire als secundaire migratie en het verbeteren van terugkeer. Om de situatie in Italië en Griekenland te veranderen is het belangrijk om structurele verbeteringen door te voeren. Om deze daadwerkelijk duurzaam te laten zijn, dienen de nationale autoriteiten te zorgen voor capaciteitsopbouw en draagvlak.
De EU, haar agentschappen en de Europese lidstaten kunnen helpen om structurele verbeteringen door te voeren. Naast het ter beschikking stellen van noodhulp en financiële middelen, is het ook van belang dat deze middelen efficiënt en volledig worden benut door de lidstaten die worden ondersteund. Beter toezicht op en een overzicht van de uitgaven door lidstaten kan hierbij een weg voorwaarts zijn. Daarnaast is er een integrale en structurele Europese aanpak nodig in de vorm van een hervormd gemeenschappelijk asielbeleid. Het kabinet neemt dan ook goede nota van de betreffende analyses in het rapport, en sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen. Naar eigen zeggen komt de Europese Commissie nog rond de zomer met een Mededeling over een nieuw Pact voor migratie en asiel, waarin haar voorstellen voor de periode 2020–2024 staan weergeven. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig asiel- en migratiebeleid zijn te vinden in «A Renewed Agenda on Migration»2 en betreffen onder meer de aspecten die in de aanbevelingen zijn benoemd.
Hoeveel van het geld dat de Europese Unie (EU) heeft uitgegeven om Griekenland en Italië te ondersteunen bij het opvangen van de stroom migranten was specifiek bedoeld voor de «hot spots»? Hoeveel daarvan is daar ook ten goede aan gekomen naar aanleiding van onder meer punt 55 en 69? Waaraan is het overige geld besteed?
Sinds 2015 heeft de EU EUR 2,57 miljard beschikbaar gesteld om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om de migratiesituatie aldaar te verbeteren. Daar is recentelijk EUR 700 miljoen bijgekomen in het kader van het laatste EU Actieplan ten behoeve van Griekenland. De Italiaanse autoriteiten zijn ondersteund met ruim EUR 1 miljard ten behoeve van asiel en migratie.
Op de website van de Europese Commissie is een overzicht van alle projecten, waaronder de AMIF en ISF projecten in Griekenland en Italië, en de betrokken partijen, te vinden.4, 5
In Griekenland vindt de ondersteuning met name plaats via internationale organisaties en ngo’s. Een deel van deze steun is ingezet om de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden en het Griekse vasteland te verbeteren. Er zijn specifieke projecten voor de eilanden, maar veel van deze projecten zijn regio-overstijgend. Het is daarom moeilijk te zeggen hoeveel geld precies voor de hotspots bestemd is. Bovendien stammen de cijfers uit het rapport over het Griekse Nationaal Programma AMIF uit 2018. Inmiddels is er in juni 2020 € 190 miljoen gedeclareerd onder het fonds. Er is dus, uiteindelijk, geen sprake van substantiële onderuitputting bij het Griekse Nationaal Programma AMIF.
Het kabinet deelt de mening dat van belang is dat de financiering van projecten voldoende wordt gemonitord. Dit is de taak van de Europese Commissie en de Verantwoordelijke Autoriteit van Griekenland. Bij de toekenning van de aanvullende EU steun in het kader van het EU Actieplan heeft het kabinet dan ook gemeld, dat het van belang is dat de additionele middelen effectief en tijdig kunnen worden gealloceerd, mede met het oog op humanitaire noden.6
Daarnaast benadrukt het kabinet in verschillende fora het belang van voldoende absorptiecapaciteit. Mede daarom heeft Nederland een fondsenexpert ingezet die via EASO meermaals is gedetacheerd bij de Verantwoordelijke Autoriteit in Griekenland en de Griekse autoriteiten ondersteunt bij de uitputting van fondsen.
Met betrekking tot de fondsen in het AMIF Nationaal Programma voor Italië geldt eveneens dat het van belang is dat de fondsen adequaat worden benut. Echter, het kabinet heeft op dit moment geen zicht op de daadwerkelijke besteding van deze fondsen. De Italiaanse autoriteiten gaan over de besteding van middelen uit het Nationaal Programma. Wel kan het zo zijn dat er sprake is van lange termijn projecten, waarbij geld al wel gecommitteerd is, maar nog niet daadwerkelijk is besteed.
Zoals bekend zet Nederland zich sinds de migratiecrisis van 2015/2016 voortdurend in voor het ondersteunen van de lidstaten van eerste aankomst, onder andere door het leveren van experts via EASO. Na Duitsland en Frankrijk heeft Nederland doorlopend het grootste contingent experts geleverd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen de behoefte aan capaciteit in de nationale asielketen en de noden in landen van eerste aankomst. De Nederlandse doelstelling om het irreguliere doorreizen van migranten vanuit landen van eerste aankomst – de zgn. secondaire migratie – tegen te gaan wordt hierbij tevens meegewogen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als niet voldoende gecontroleerd kan worden of Europese financiële steun voor de juiste doeleinde wordt ingezet (zie punt 6)? Deelt u tevens de zorgen dat blijkbaar middelen überhaupt niet worden ingezet (zie punt 73), beoogde doelen niet worden behaald (zie punt 74) en informatie ontbreekt waardoor controle niet mogelijk is? In hoeverre is deze problematiek iets wat u met uw Europese collega’s bespreekt? Welke lessen zijn hieruit getrokken voor de toekenning van de 700 miljoen euro extra aan Griekenland maart 2020?1
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de situatie zoals die zich ontwikkeld heeft op de Griekse eilanden een gevolg is van de afspraken in de EU-Turkijeverklaring? Volgt daar volgens u ook uit dat die situatie een verantwoordelijkheid is van de hele EU?
De EU en Turkije zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. De Verklaring levert al meer dan drie jaar een significante bijdrage aan het beheersen van het aantal irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden. Door de intensievere aanpak van mensensmokkelaars, is het aantal personen dat de levensgevaarlijke oversteek waagt fors afgenomen en is het aantal verdrinkingen in de Egeïsche zee drastisch gedaald. Een ander belangrijk aspect van de Verklaring is de terugkeer van migranten vanaf de Griekse eilanden naar Turkije. Deze is nooit goed op gang gekomen. Het kabinet acht dit van groot belang om het criminele businessmodel van de mensensmokkelaars te breken en de druk op de Griekse eilanden blijvend te ontlasten. Zoals steeds benadrukt is het primair de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om adequate stappen te zetten om de situatie op de eilanden te verbeteren. Wel verdient Griekenland steun om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Hierin wordt Griekenland substantieel en doorlopend ondersteunt door de EU, de agentschappen en ook de Europese lidstaten, waaronder Nederland.
Worden vingerafdrukken alleen in de «hot spots» genomen (zie punt 32)?
Het afnemen van vingerafdrukken is onderdeel van de zogenaamde hotspotbenadering waarbij Italië en Griekenland worden ondersteund in de procedures door de EU en haar lidstaten. Onderdeel van het registratieproces is het nemen van vingerafdrukken door Frontex. In Griekenland worden migranten en vluchtelingen na aankomst naar een van de zes «registratie- en identificatie centra» gebracht, op Lesbos, Samos, Kos, Leros, Chios of Fylakio.
Waarom is het aantal van 98256 herplaatsingen waartoe de EU-lidstaten zich wettelijk verbonden hebben niet volledig uitgevoerd (zie punt 36)? Wat was het aandeel van Nederland hierin en hoeveel daarvan is niet herplaatst?
Over de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten is uw Kamer meermaals geïnformeerd.7 Op 14 en 22 september 2015 zijn de Raadsbesluiten aangenomen waarin is opgenomen dat asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland en Italië.8 De Raadsbesluiten liepen eind 2017 af. In artikel 3 van deze besluiten zijn de vereisten opgenomen om in aanmerking te komen voor herplaatsing: een asielzoeker moet een asielaanvraag hebben ingediend in Italië of Griekenland, Italië of Griekenland moeten op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de asielaanvraag zijn, en het moet een nationaliteit betreffen waarvan het inwilligingspercentage in de EU gemiddeld 75% of hoger was.9 Niet alle asielzoekers die in Griekenland en Italië op het moment van aanname van de Raadsbesluiten of daarna aanwezig waren, voldeden aan deze vereisten. Zo veranderde de samenstelling van de toestroom gedurende de termijn dat de Raadsbesluiten werden uitgevoerd. Met name in Italië nam het aantal Syriërs absoluut en relatief af. In Griekenland was dit eveneens het geval, doch in mindere mate. Op een gegeven moment betrof de instroom met name asielzoekers met nationaliteiten waarvan het inwilligingspercentage in de EU lager dan 75% was. De praktijk van secundaire migratie speelde tevens een rol: asielzoekers die mogelijk in aanmerking kwamen voor herplaatsing bleken niet meer aanwezig in Italië en Griekenland maar zelfstandig te zijn doorgetrokken.
Met betrekking tot vraag 9 stelt het kabinet dat de EU-Turkije Verklaring van 20 maart 2016 de herplaatsingsbesluiten in een andere context heeft geplaatst. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers per 20 maart 2016 in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije op de Griekse eilanden aankwamen en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard.
Het aantal migranten en vluchtelingen dat daadwerkelijk in aanmerking kon worden gebracht voor herplaatsing bleek lager dan het aantal herplaatsingen dat in september 2015 was geïndiceerd. Dit betekent echter niet dat de herplaatsing onsuccesvol was. De Europese Commissie concludeert dat de herplaatsing van asielzoekers die daarvoor in aanmerking kwamen zeer succesvol is gebleken en dat 96% van de herplaatsingsverzoeken die in het kader van de noodregelingen zijn verzonden naar de ontvangende lidstaten en geassocieerde landen, tot daadwerkelijke herplaatsing leidde10, 11. Hiervan heeft Nederland zijn fair share (2.724 personen) herplaatst, waarvan 969 uit Italië en 1.755 uit Griekenland.12
Voor nadere informaties hieromtrent verwijs ik uw Kamer naar de verschillende communicaties van de Europese Commissie over de voortgang van de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, zoals de 15 voortgangsrapportages en de factsheets.13
Welk gevolg kan en moet de recente uitspraak van het Europese Hof inzake de weigering van Hongarije, Polen en Tsjechië4 volgens u hebben (zie punt 38 en noot 15)?
Op 2 april jl. heeft het Europese Hof inzake de inbreukprocedure tegen Polen, Hongarije en Tsjechië een uitspraak gedaan. Het EU-Hof heeft in navolging op het advies van de Advocaat-Generaal de Europese Commissie gelijk gegeven dat Polen, Tsjechië en Hongarije – die geen van allen asielzoekers hebben herplaatst – hun verplichtingen t.a.v. het tijdelijk herplaatsingsmechanisme (ingesteld in 2015 door middel van een Raadsbesluit op basis van artikel 78(3) EU-Werkingsverdrag) niet waren nagekomen. Momenteel is het aan de Hongaarse, Poolse en Tsjechische autoriteiten om opvolging te geven aan de uitspraak. Omdat het herplaatsingsmechanisme niet meer actief is, kunnen de lidstaten niet alsnog voldoen aan het aan hun opgelegde quotum voor herplaatsing. De uitspraak is desondanks van belang omdat het onderschrijft dat lidstaten zich niet met een beroep op nationale belangen aan hun verplichtingen inzake de herverdeling van vluchtelingen binnen de EU kunnen onttrekken.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Rekenkamer dat het aantal herplaatste asielzoekers ontoereikend was om de druk op de asielstelsels in Griekenland en Italië te verlichten? Welke lessen trekt u hieruit, ook voor de situatie nu in Griekenland (zie punt 41)?
Het kabinet sluit zich hieromtrent aan bij de constatering van de Europese Commissie dat de herplaatsing van de migranten die in aanmerking kwamen voor herplaatsing een succes was en tijdelijk de druk op de lidstaten heeft verlicht.15 Volgens de Commissie was het doel van het tijdelijke herplaatsingsmechanisme gericht op de tijdelijke verlichting van de druk op de asielstelsels van Griekenland en Italië. Om deze druk ook op de lange termijn te verlichten zijn duurzame verbeteringen nodig, onder andere wat betreft het versnellen van de asielprocedures en het bevorderen van terugkeer. De verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteringen ligt in principe bij Italië en Griekenland zelf. Zoals bekend, zet het kabinet zich doorlopend in om deze lidstaten hierbij te ondersteunen in zowel bilateraal als EU-verband. Over deze Nederlandse inzet is uw Kamer meermaals geïnformeerd.
Hoe verklaart u het verschil tussen de besluiten inzake herplaatsing die van toepassing waren op migranten die tussen 24 maart 2015 en 26 september 2017 in Griekenland of Italië waren aangekomen (voor Syriërs en Eritreeërs en tot 15 juni 2016 voor wat betreft Irakezen) en het feit dat de ontvangende EU-lidstaten slechts kandidaten uit Griekenland voor herplaatsing accepteerden die voor maart 2016 in het land waren aangekomen (zie punt 42 en 43)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is volgens u de reden van het lage aantal registraties van kandidaten die mogelijk in aanmerking kwamen (zie punt 44)?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er meer dan 200 miljoen euro dat bedoeld was voor Griekenland uit het nationale programma van het Asiel, Migratie en Integratiefonds (AMIF) niet gebruikt is (zie punt 73 en bijlage I)? Wat is er met dat overgebleven geld gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ook 200 miljoen van het beschikbare geld in het AMIF-NP voor Italië niet gebruikt is? Hoe komt dat? Wat is er met dat geld gebeurd van de EU-lidstaten en voor de korte duur van hun detachering (zie punt 89)? Bent u in staat en bereid voldoende mensen te sturen voor een periode van voldoende lengte? In hoeverre verhinderen de achterstanden waar de Immigratie en NaturalisatieDienst (IND) in Nederland zelf mee te maken heeft, een dergelijke ondersteuning?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nog steeds sprake van verschillende beoordelingen van kwetsbaarheid door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en de Griekse Asieldienst? Zo ja, waaraan ligt dit en wat zijn de gevolgen hiervan? Acht u het terecht dat de Griekse Asieldienst, Turkije niet als veilig derde land beschouwt (zie blz. 42, tekstvak 7)?
In januari 2020 heeft de Griekse regering de nieuwe asielwet aangenomen. Op 8 mei jl. zijn amendementen op de asielwet door het Griekse parlement aangenomen. De asielwet wordt momenteel geïmplementeerd door de Griekse autoriteiten. Doel van de nieuwe Griekse asielwet is om de asielprocedures te versnellen.
Het is de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten om, in lijn met de geldende Europese en internationale wet- en regelgeving, de asielwet adequaat te implementeren. De Europese Commissie monitort de implementatie van de aanpassingen van de nieuwe asielwet. Dit geldt ook met betrekking tot de toepassing van het veilig derde landen-beleid van Griekenland.
Sinds 1 juli 2019 ligt de verantwoordelijkheid voor de beoordelingen van kwetsbaarheid weer volledig bij de Griekse Asieldienst. EASO heeft de verplichting om de beoordeling van asielaanvragen van mogelijk kwetsbare migranten door te verwijzen naar de Griekse Asieldienst.
Met betrekking tot de vraag over de achterstand in de behandeling van de asielprocedures wordt in het rapport (punt 49 en16 vermeld, dat er in 2018 sprake was van een toename in asielaanvragen en er mede daardoor weer grotere capaciteitstekorten zijn ontstaan. Wat betreft de gegevens in 2019 kan het kabinet melden, dat er sprake was van 77.275 eerste asielaanvragen, waarvan 32.700 behandeld zijn. In totaal werden in 2019 12.315 definitieve beslissingen genomen. Volgens de Griekse Minister van migratie, Mitarakis, zijn de resultaten van de nieuwe asielwet al merkbaar en zijn de eerste aanvragen in 2020 sneller afgedaan dan in vergelijkbare periodes in 2019. Zo zijn in de afgelopen maanden beslissingen op de eerste asielaanvragen gemiddeld binnen 24 dagen afgegeven in plaats van 185 dagen. Het betrof 7.000 beslissingen in maart en 15.000 in april jl. ten opzichte van 4.000 gemiddeld per maand onder de vorige wet. Zoals benadrukt, ligt de verantwoordelijkheid voor het versnellen van de asielprocedure om de achterstanden weg te werken primair bij de Griekse autoriteiten, maar staan de EU en de lidstaten klaar om Griekenland hierbij te ondersteunen waar nodig. Op technisch niveau vindt hierover met regelmaat – bilateraal en in EU verband, zowel via EASO als de Commissie – overleg plaats.
Hoe beoordeelt u het feit dat Marokko en Algerije kennelijk de voorkeur geven aan bilaterale overeenkomsten boven overnameovereenkomsten met de EU? Deelt u de mening dat bilaterale overeenkomsten, overnameovereenkomsten met de EU ondermijnen? Heeft u hierover overleg gehad met uw Europese collega’s? Wat zijn de belemmeringen om hierover eensgezindheid te krijgen (zie punt 100)?
Van primair belang is dat het doel van de overeenkomst – betere migratiesamenwerking, inclusief terugkeer en overname – wordt behaald. Dit kan zowel op bilateraal als Europees niveau worden bereikt. Wel kan het zijn dat bepaalde Europese lidstaten, bijvoorbeeld kleinere lidstaten, een voorkeur geven aan EU overeenkomsten in plaats van bilaterale overeenkomsten. Anderzijds geven verschillende derde landen de voorkeur aan bilaterale overeenkomsten met specifieke EU-lidstaten boven een EU overeenkomst. Bestaande historische dan wel anderzijds hechte en/of intensieve betrekkingen zijn hierbij vaak bepalend. Ook voor betreffende EU-lidstaten kan dit reden zijn om in dergelijke overeenkomsten te bewilligen. In voorkomend geval, zo leert de ervaring, komen de bijzondere banden van deze zogenaamde EU «lead countries» met een specifiek land mede ten goede van de migratiebelangen van de Unie als geheel. Overigens kunnen bilaterale overeenkomsten niet in de plaats komen van bestaande of voorgenomen EU overeenkomsten. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat bilaterale overeenkomsten EU overnameovereenkomsten ondermijnen. Over EU overeenkomsten wordt in Europees verband gesproken, zowel op politiek als technisch niveau. Hierbij komen ook de belemmeringen, bijvoorbeeld zoals genoemd in punt 100, aan bod.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de achterstand in de behandeling van asielprocedures nog steeds oploopt ondanks de toename van de verwerkingscapaciteit (zie punten 104–106)? Hoe kan de EU (de Europese Commissie dan wel de EU-lidstaten) Griekenland hierin volgens u bijstaan?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de verwerkingstijden voor asielaanvragen voor alle asielprocedures in Griekenland in 2018 toenamen (zie punt 109)? Zijn er wat dit betreft ook gegevens over 2019?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven waarom eind 2018 slechts 1806 van de 8928 migranten die in aanmerking kwamen voor terugkeer daadwerkelijk teruggestuurd zijn naar Turkije in het kader van de EU-Turkije Verklaring (zie punt 54, tekstvak 10 en punt 131)?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Met betrekking tot de effectieve uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en met name de terugkeer vanuit Griekenland naar Turkije moeten, zoals terecht is geconstateerd door het rapport, verbeteringen worden doorgevoerd. De duur van de asielprocedure, de uitwisseling van informatie tussen de asiel- en terugkeerautoriteiten en het «MOB (met onbekende bestemming) gaan» van migranten die geen recht hebben om te blijven, zijn belangrijkste oorzaken voor de lage terugkeercijfers. De primaire verantwoordelijkheid voor het doorvoeren van deze verbeteren ligt bij de Griekse autoriteiten. Hierin onderneemt de Griekse regering stappen. Zo zijn in 2020 de aantallen op het gebied van terugkeer gestegen ten opzichte van de vorige jaren. In totaal zijn in 2020 (tot en met eind maart) circa 140 migranten teruggekeerd ten opzichte van circa 190 migranten in geheel 2019. Momenteel is, met het oog op COVID-19, de terugkeer van migranten vanuit Griekenland naar Turkije, helaas, tijdelijk opgeschort.
Zouden de beroepscommissies volgens u ondersteund kunnen of moeten worden vanuit de EU? Zo nee, waarom niet (zie punt 117)?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij deze aanbeveling. De EU heeft recentelijk in het kader van het EU Actieplan aanvullende steun aan Griekenland beschikbaar gesteld met het oog op het verbeteren van de migratiesituatie aldaar, onder andere door de financiering van een aanvullende EUR 700 miljoen. Deze financiering komt onder andere ten goede aan het versterken van de Griekse asieldienst en EASO. Ook is extra capaciteit voor de EU agentschappen beschikbaar gesteld. Dit betreft 150 experts voor EASO ter ondersteuning van de Griekse autoriteiten bij het verbeteren en versnellen van de asielprocedure. Hiermee wordt op de korte termijn opvolging gegeven aan de aanbeveling.
Met betrekking tot de ondersteuning van de beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië verwijst het kabinet naar de reactie van EASO op het rapport.17 Hierin meldt EASO dat het Italië zal ondersteunen in de verlaging van de achterstand met betrekking tot asielaanvragen in tweede instantie, zoals overeengekomen in het Operationele Plan van EASO in Italië voor 2020.18 Ook in Griekenland zal EASO juridische rapporteurs beschikbaar (blijven) stellen voor de ondersteuning van de beroepscommissies en zo mogelijk op aanvullende verzoeken ingaan. Het kabinet is positief over deze steun aan de beroepsautoriteiten.
Klopt het dat de wettelijke bepaling uit de Overeenkomst van Cotonou die stelt dat deze landen onderdanen die illegaal op het grondgebied van een EU-lidstaat aanwezig zijn zonder verdere formaliteiten weer moet toelaten, in de praktijk niet wordt nageleefd (zie punt 139 en punt 79, aanbeveling 6)? Gaat u er met uw Europese collega’s bij de betrokken landen die de overeenkomst niet naleven op aandringen dat deze bepaling nageleefd gaat worden? Ziet u belemmeringen hierbij? Zo ja, welke?
De Cotonou overeenkomst bevat een bepaling waarin het beginsel is vastgelegd dat de aangesloten staten de eigen onderdanen terugnemen op verzoek van de andere partij. Hetzelfde artikel bepaalt dat landen met dat doel bilaterale overeenkomsten kunnen sluiten. Het klopt dat dat de naleving van dit artikel voor verbetering vatbaar is. Een van de belemmeringen voor de naleving van het beginsel omtrent terugkeer is dat het aangezochte land meent de identiteit en dus de nationaliteit niet te kunnen vaststellen, soms doordat de vreemdeling zelf onduidelijke of tegenstrijdige informatie verstrekt.
Het kabinet streeft naar verbeterde naleving van migratie-afspraken, waaronder op het gebied van terugkeer. Hiertoe wordt binnen de EU ingezet op het ontwikkelen van partnerschappen met landen van oorsprong en transit. Mede op aandringen van Nederland is in het EU-onderhandelingsmandaat voor het Post-Cotonou verdrag opgenomen dat de toekomstige overeenkomst een herbevestiging moet bevatten van de plicht van partijen om hun eigen onderdanen, die zich irregulier bevinden op het grondgebied van een andere partij, terug te nemen zonder voorwaarden. In lijn met de Europese Raadsconclusies over migratie geeft het EU-onderhandelingsmandaat aan dat alle relevante beleidsterreinen en instrumenten ingezet kunnen worden om migratiesamenwerking te bevorderen. Toepassing hiervan zal maatwerk zijn. Indien landen afspraken consequent niet nakomen kan de EU hier consequenties aan verbinden. Zo heeft Nederland de mogelijkheid van koppeling van visa en terugkeer op EU-niveau onder de nieuwe Europese Visumcode actief bepleit. Dit moet ervoor zorgen dat er in Europees verband maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van landen die voor de EU van belang zijn op het gebied van terugkeer.
Wat is de reden van het feit dat steun voor re-integratie van vrijwillige terugkeerders voor slechts 26% van de aanvragers beschikbaar is? Wat is de reden van het feit dat Griekenland geen gebruik heeft gemaakt van het actieprogramma ERIN, waarmee steun voor re-integratie van terugkeerders aangevuld had kunnen worden?
Ik kan en wil niet speculeren over de beweegredenen van de Griekse regering om niet vaker gebruik te maken van ERRIN. Hoewel ik geen volledig inzicht in de Griekse procedures heb, ligt het voor de hand dat het Griekse systeem voorwaarden stelt die verband houden met onder meer het land waarnaar wordt teruggekeerd. Ook in Nederland zijn vreemdelingen uit veilige landen van herkomst vaak uitgesloten. Tot slot is het ook aan de terugkeerders zelf om te beslissen of ze al dan niet na hun terugkeer gebruik willen maken van geboden mogelijkheden voor re-integratie.
Wat is er gebeurd met de eerdere aanbeveling van de Europese rekenkamer aan de Europese Commissie om de huisvestingsvoorzieningen op de eilanden waar de hot spots zijn gevestigd, op te waarderen? Bent u het met de Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie punt 147 en bijlage III, 1.1)? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de reactie van de Commissie op het rapport wordt deze aanbeveling momenteel uitgevoerd. Zoals bekend, deelt het kabinet de zorgen van uw Kamer over de situatie in de opvangfaciliteiten op de Griekse eilanden. Om de opvangomstandigheden te verbeteren, ontvangt Griekenland steun vanuit de EU en ook in bilateraal verband, waaronder van Nederland. Hiervoor is recentelijk in het kader van het EU Actieplan een deel van de EUR 700 mln beschikbaar gesteld, waaronder EUR 220 mln voor de realisatie van de bouw van vijf nieuwe opvang- en identificatiecentra op de Griekse eilanden.
Bent u het eens met de conclusie van de Europese Rekenkamer dat de streefdoelen van de noodregelingen voor herplaatsing niet behaald zijn, waardoor de druk op de Griekse en Italiaanse asielstelsels niet doeltreffend werd verlicht (zie punt 150–151)? Welke consequentie trekt u hieruit voor het Nederlandse beleid?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe denkt u over het voorstel van de Europese Commissie om noodhulp voor crisisondersteuning in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) op te nemen (zie punt 153)?
Op 27 mei jl. presenteerde de Europese Commissie in twee Mededelingen haar strategie voor het herstel van de Europese Unie in reactie op de crisis die door de COVID-19 uitbraak is ontstaan. Met deze strategie komt de Europese Commissie tegemoet aan het verzoek dat de leden van de Europese Raad op 23 april jl. deden. Het kabinet heeft uw Kamer met een separate brief geïnformeerd over de nieuwe Commissievoorstellen voor het MFK en de herstelstrategie met betrekking tot de COVID-19 uitbraak.19
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat de Europese Commissie en het EASO in samenwerking met de nationale autoriteiten hun steun voor de Griekse Asieldienst verder moeten opvoeren en de overbelaste beroepsautoriteiten in Griekenland en Italië moeten ondersteunen (zie punt 78 aanbeveling 5)? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u het eens met de aanbeveling van de Europese Rekenkamer om een gecoördineerde benadering in de EU voor steun voor re-integratie in de derde landen van terugkeer te bevorderen? Gaat deze aanbeveling opgevolgd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de lidstaten de ervaringen met re-integratie programma’s die zij in hun nationale regelgeving hebben neergelegd, moeten delen en uitwisselen om oneigenlijk gebruik van herintegratieondersteuning tegen te gaan. Een dergelijke uitwisseling vindt al plaats in overleggen tussen experts uit de lidstaten. Verder ondersteunt de Commissie lidstaten met de Return and Reintegration Assistance Inventory. De lidstaten zijn gevraagd de herintegratieprogramma’s en -projecten die zij in 2019 geïmplementeerd hebben, hierin weer te geven. Op Europees niveau worden daarmee verdere stappen gezet om oneigenlijk gebruik tegen te gaan zonder dat sprake is van nieuwe regelgeving.
Bent u van mening dat de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer waarin gesteld werd dat de Europese Commissie samen met de betrokken agentschappen en internationale organisaties de autoriteiten in zowel Griekenland als Italië moet helpen om alle mogelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat onbegeleide minderjarigen die als migrant aankomen, worden behandeld in overeenstemming met de internationale normen, ook wat betreft passend onderdak, bescherming, toegang tot en voorrang bij asielprocedures en het in aanmerking nemen voor mogelijke herplaatsing, is uitgevoerd (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er nu gebeuren en hoe gaat u daaraan bijdragen?
Het kabinet sluit zich aan bij de eerdere aanbeveling van de Europese Rekenkamer omtrent het verbeteren van de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland en Italië. De Commissie heeft aanzienlijke middelen verstrekt, en blijft deze verstrekken, om de capaciteit van de Griekse hotspots uit te breiden en de levensomstandigheden van minderjarigen en kwetsbare verzoekers te verbeteren, bijvoorbeeld door veilige zones in te richten en uit te breiden, voor huisvesting op het vasteland te zorgen, opvang- en identificatiecentra te onderhouden en moderniseren, en alle nodige hulpgoederen te verstrekken. De dialoog tussen de Commissie en de Griekse autoriteiten en de inspanningen om de situatie te verbeteren, worden voortgezet. Het kabinet heeft recentelijk aangekondigd de Griekse autoriteiten te ondersteunen in het doorvoeren van structurele verbeteringen om de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers te verbeteren. Een Kamerbrief met betrekking tot dit samenwerkingsverband is uw Kamer recentelijk toegegaan.20 Over de voortgang van de samenwerking zal uw Kamer tevens met regelmaat worden geïnformeerd.
Met betrekking tot de vragen van de fractieleden over de verbeteringen die zijn doorgevoerd sinds de aanbeveling en de resultaten van het project in Samos verwijst het kabinet tevens naar de reactie van de Commissie op het rapport.21 Het EASO project was gericht op steun aan de Griekse Opvang en Identificatiedienst (RIS) bij de opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). Het COA leverde in 2019 vier experts aan dit project. Het project heeft geleid tot het ontwikkelen van standaard operationale procedures (SOPs) voor de opvang en begeleiding van amv. Begin 2020 eindigde het project met de overdracht door EASO aan RIS van de ontwikkelde procedures en methodieken. Mede op basis van deze ervaringen heeft EASO de Griekse overheid geholpen met het ontwerpen van de nieuwe opvanglocatie in Samos.
Wat is er sinds bovenstaande aanbeveling concreet gedaan aan nieuwe infrastructuurprojecten om de situatie van onbegeleide minderjarigen te verbeteren (zie bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Wat is het resultaat geweest van het EASO-project op Samos om de dringende situatie daar aan te pakken (bijlage III, 2.1)?
Zie antwoord vraag 26.
Bent u het met de Europese Rekenkamer eens dat er nog steeds meer steun nodig is in Griekenland, aangezien de situatie ter plaatse nog steeds problematisch is (zie bijlage III, 2.1)? Zo ja, hoe gaat u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet sluit zich in beginsel aan bij de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en zal hier waar mogelijk en nodig opvolging aan geven. In het algemeen zet Nederland in op het doorvoeren van structurele verbeteringen op het gebied van asiel, opvang en terugkeer in Griekenland. Griekenland is en blijft primair verantwoordelijk om de migratiesituatie in het land te verbeteren. Hierbij verdient het alle steun van de EU, Europese lidstaten, waaronder Nederland, en internationale organisaties. Over de Nederlandse bijdrage is uw Kamer recentelijk bij verschillende gelegenheden geïnformeerd. Voor de aanvullende bijdrage van het kabinet met betrekking tot het verbeteren van de situatie voor alleenstaande minderjarige asielzoekers verwijst het kabinet naar het antwoord op vraag 26 en de Kamerbrief hierover die uw Kamer recentelijk is toegezonden.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.