De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichten «Storing bij UWV-site Werk.nl»? «Werk.nl werkt nog steeds traag»? en «UWV gaf 3 miljard uit aan ict»?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op de aanhoudende problemen met de bereikbaarheid van de website werk.nl van het UWV (die ook vandaag, 7 augustus 2013) wederom niet bereikbaar is?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Kooiman (2013Z15653).
Klopt de berichtgeving dat er vanaf 2002 ongeveer 3 miljard euro door het UWV is uitgegeven aan ICT? Zo nee, hoe groot is dit bedrag dan wel?
Het is juist dat in de periode 2002 t/m 2012 door UWV een bedrag van ongeveer € 3,1 miljard is uitgegeven aan ICT. De ICT-kosten van UWV laten over de jaren heen een dalende tendens zien.
Hoe verhoudt de 200 miljoen euro die volgens de jaarverslagen jaarlijks wordt uitgegeven aan automatisering zich tot de resultaten daarvan? In hoeverre is deze investering te vergelijken met de kosten die vergelijkbare overheidsinstanties en private instanties maken? Hoe wordt de prijs-/kwaliteitsverhouding van investeringen in ICT daar ervaren vergeleken met het UWV?
ICT is voor een grootschalige administratieve dienstverlener als UWV een vitaal productiemiddel. Zonder ICT zou UWV zijn brede takenpakket onmogelijk kunnen uitvoeren binnen de beschikbare financiële kaders. Efficiency operaties om taakstellingen te kunnen behalen, zijn de voornaamste aanleiding van vergaande digitalisering, maar ook aanpassingen in wet- en regelgeving, de wens van de burger om digitale diensten af te nemen via één ingang en het behouden van het niveau van dienstverlening, leiden hiertoe. UWV is nu bijvoorbeeld in staat om meer dan 20.000 WW-aanvragen per week te verwerken en tijdig betaalbaar te stellen. Zonder digitalisering van processen zou dit niet lukken.
De automatiseringskosten van UWV bedroegen in 2012 € 235 miljoen. Daarbij gaat het zowel om exploitatielasten als ontwikkelkosten. De ontwikkelkosten hangen in belangrijke mate samen met noodzakelijke wijzigingen in wet- en regelgeving.
De ICT-uitgaven zijn ook nodig om substantiële besparingen (op de uitvoeringskosten) te realiseren. Ten opzichte van het jaar 2002 dalen de jaarlijkse uitvoeringskosten van UWV in de periode tot 2017 met ruim € 1 miljard. UWV heeft in 2009 benchmarkonderzoek laten doen naar de verhouding tussen ICT-kosten en de totale operationele kosten van vergelijkbare organisaties. De automatiseringskosten bedroegen toen € 324 miljoen. Vergeleken werd met publieke organisaties met aanzienlijke financiële activiteiten en een vergelijkbaar complexiteitsniveau in Noordwest Europa. Het benchmarkrapport signaleerde dat het aandeel operationele kosten 9% hoger lag dan van organisaties waarmee vergeleken is. De domeinen met relatief hogere kosten waren: rekencentrum, kantoorautomatisering en netwerken, en applicatiebeheer en onderhoud. Aan regie en service-integratie gaf UWV relatief weinig uit. Op basis van de benchmark heeft UWV nader onderzoek laten doen naar concrete besparingsmogelijkheden. Dit heeft geleid tot een ICT- besparingsprogramma met een doelstelling van € 133 miljoen (ten opzichte van het kostenniveau in 2010). Hiervan zal eind 2013 al ca. € 100 miljoen zijn gerealiseerd.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er door het UWV telefonisch geholpen zijn en welke extra kosten dit met zich meebrengt?
Tijdens de periode van instabiliteit zijn 14.000 calls beantwoord. De kosten bedragen € 75.000.
Kunt u ook uiteenzetten hoe er wordt om gegaan met de boetes die uitkeringsgerechtigden opgelegd krijgen wegens het niet of te laat aanleveren van informatie in deze periode van storing? Hoe worden de uitkeringsgerechtigden hiervan op de hoogte gebracht?
Klanten zullen geen benadeling ondervinden als gevolg van de instabiliteit van Werk.nl. Er worden geen maatregelen opgelegd bij het niet kunnen voldoen aan verplichtingen door de instabiliteit. Op zaterdag 3 augustus hebben de werkmapgebruikers een e-mail ontvangen waarin is benoemd dat UWV rekening houdt met het feit dat het voor klanten niet altijd mogelijk is geweest om tijdig verantwoording af te leggen over hun taken. Ook is in deze e-mail aangegeven dat (verlopen) taken zo snel mogelijk worden verlengd, zodat de klant deze alsnog op tijd kan doorgeven en dat geen maatregel of boete opgelegd wordt als gevolg van het niet tijdig hebben kunnen afleggen van verantwoording.
Dinsdag 13 augustus is aan alle werkmapgebruikers een e-mail verzonden. Hierin is aangegeven dat vanaf 13 augustus de problemen met betrekking tot de bereikbaarheid van Werk.nl waren opgelost, waardoor de klant weer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook is benoemd dat UWV in dezelfde week de einddata voor taken en sollicitatieactiviteiten zal verlengen, zodat de klant voldoende tijd heeft om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Overigens geldt dat vanaf 8 augustus de website weer volledig in de lucht was. Voor 8 augustus was het voor veel werkmapgebruikers, ondanks de instabiliteit waarvan overdag vaak sprake was, toch nog mogelijk om aanvragen WW-uitkering digitaal te blijven doen en sollicitatieactiviteiten te melden. In deze periode is 8% van de WW-aanvragen schriftelijk gedaan.
Hoe gaat u problemen met de website www.werk.nl in de toekomst structureel voorkomen en oplossen? Bent u bereid alternatieven voor deze website te overwegen? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
De regering heeft in 2011 gekozen voor een beperking van het budget voor UWV Werkbedrijf. De taakstelling voor UWV Werkbedrijf wordt onverkort uitgevoerd. De keuze voor digitale dienstverlening is een beleidsmatige keuze waar de regering nog steeds achter staat. Dat neemt niet weg dat verbetering van digitale dienstverlening de hoogste prioriteit heeft.
Voor de periode tot 2015 zijn door de regering extra middelen ter beschikking gesteld aan UWV. Hiermee wordt UWV in staat gesteld alle WW-gerechtigden na drie maanden op te roepen voor een persoonlijk gesprek en worden op de vestigingen inloopmiddagen gerealiseerd om werkzoekenden persoonlijk te ondersteunen bij het werken met de digitale dienstverlening. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de dienstverlening aan 55-plussers en jongeren waarmee ook meer persoonlijke dienstverlening kan worden aangeboden.
Er is, anders dan tegen zeer hoge kosten, geen alternatief voor het verder ontwikkelen van digitale dienstverlening.
De Raad van Bestuur van UWV heeft besloten het ICT-platform waarop Werk.nl draait, te moderniseren. Dat zal ertoe leiden dat in 2015 een vernieuwd platform beschikbaar is voor de dienstverlening via internet. Door modernisering zal onder andere de capaciteit sterk worden vergroot en aangepast aan het steeds toenemende gebruik. De stabiliteit zal daardoor toenemen.
De zekerheid dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen, is niet te geven. Wel wordt uiteraard al het mogelijke gedaan om problemen of hinder die dat kan opleveren, te voorkomen. Daarom zorgt UWV ervoor dat in geval van storingen alternatieve dienstverlening beschikbaar is vanuit het klantcontactcentrum en de werkpleinvestigingen. Klanten van UWV kunnen dan hun uitkeringsaanvraag op papier doen en wijzigingen schriftelijk melden. De termijnen van uitvoering van taken worden opgeschort. Klanten ondervinden er geen financieel nadeel van als zij als gevolg van de instabiliteit hun verplichtingen niet tijdig kunnen nakomen.
Het bericht dat er problemen zijn met de site Werk.nl |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werk.nl niet goed bereikbaar»?1
De berichtgeving is correct. Werk.nl is van 29 juli tot 8 augustus niet goed bereikbaar geweest voor klanten van UWV. Vanaf 8 augustus is Werk.nl stabiel en laat het weer een goede performance zien.
Wat is de reden dat Werk.nl al meer dan een week niet of nauwelijks bereikbaar is? Wilt u een uitvoerige (technische) beschrijving geven van de storing? Wat krijgen bezoekers van werk.nl op hun beeldscherm te zien?
De instabiliteit van de afgelopen weken heeft zich voorgedaan na de release van Werk.nl in het weekend van 26 t/m 28 juli, gericht op onder meer het verbeteren van de klantgerichtheid van de digitale dienstverlening. Onderdeel van de release was het aanpassen van de menustructuur van Werk.nl. In de nieuwe menustructuur werd mogelijk gemaakt dat bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld WW-klanten) meer informatie op maat krijgen aangeboden op Werk.nl. Na doorvoering van de release bleek dat het ICT-platform onvoldoende kon omgaan met de belasting ten gevolge van de aanpassingen in de menustructuur. Gevolg was dat Werk.nl te zwaar werd belast hetgeen de instabiliteit heeft veroorzaakt. Dit deel van de release is daarop teruggedraaid. Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de hele periode van instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Werk.nl was maandag 29 juli en dinsdag 30 juli onbereikbaar. Vanaf dinsdagavond 30 augustus was de site minder goed bereikbaar. Sinds donderdag 8 augustus is Werk.nl weer goed bereikbaar. De klanten zijn hierover geïnformeerd. Er vindt een evaluatie plaats van de release. Op basis daarvan zal UWV bezien hoe het risico van herhaling van de problemen die zich hebben voorgedaan kan worden verkleind.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen?
Het verbeteren van de website heeft de hoogste prioriteit. Verstoringen in de digitale dienstverlening zijn helaas nooit volledig te vermijden. De dienstverlening van UWV is voor een groot deel gedigitaliseerd. Dit brengt zowel voor de klant als voor UWV voordelen met zich mee, maar in geval van verstoringen ook nadelen. Digitalisering van de dienstverlening zal steeds verder toenemen, daarom acht ik het van groot belang dat het functioneert en dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden wanneer zich verstoringen voordoen.
Bij verstoringen stelt UWV een crisisteam in. Dit crisisteam stelt de Raad van Bestuur van UWV dagelijks op de hoogte van de ontwikkelingen. Een crisisteam wordt pas opgeheven als er zich gedurende vijf opeenvolgende werkdagen geen storingen hebben voorgedaan.
Gezien het tempo van de ontwikkeling is in 2011 bij aanvang van het traject van overgang op digitale dienstverlening in de uitvoeringstoets van UWV onderkend dat deze ontwikkeling risico’s en onzekerheden met zich mee zou brengen. Tot in 2015 is UWV bezig met het ontwikkelen van de digitale dienstverlening. De website Werk.nl wordt «verbouwd terwijl de winkel open is». Gedurende het proces wordt tegen technische fouten aangelopen. De ontwikkelingen gaan gepaard met storingen. Gelet op de omvang en complexiteit van de transitie houd ik er rekening mee dat deze zich tot in 2015 zullen blijven voordoen. Verbetering van de digitale dienstverlening is overigens een continu proces, dat ook na 2015 nog zal doorgaan. Uiteraard wordt al het mogelijke gedaan om problemen te voorkomen. De Raad van Bestuur van UWV heeft besloten het ICT-platform waarop Werk.nl draait te migreren naar een nieuw ICT-platform.
In geval van storingen wordt ervoor gezorgd dat alternatieve dienstverlening beschikbaar is vanuit het klantcontactcentrum en de werkpleinvestigingen. Klanten van UWV kunnen dan hun uitkeringsaanvraag op papier doen en wijzigingen schriftelijk melden. De termijnen van uitvoering van taken kan dan worden opgeschort. Klanten ondervinden er geen financieel nadeel van als zij als gevolg van de storingen of instabiliteit hun verplichtingen niet tijdig kunnen nakomen.
Kunt u de vragen over het onderzoek van FNV naar Werk.nl voor 14 augustus a.s. beantwoorden?2 Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn op 22 augustus jongstleden beantwoord. Vanwege de vakantieperiode was het niet mogelijk de vragen voor 14 augustus te beantwoorden.
Wilt u een mail sturen aan alle gebruikers van Werk.nl dat zij tot nader order geen pogingen hoeven te doen om in te loggen en een mail sturen aan de gebruikers als Werk.nl weer functioneert? Zo nee, waarom niet?
Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de gehele periode van de instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Vanaf woensdag 31 juli zijn klanten geïnformeerd over de mogelijkheden voor contact via het telefonie- of vestigingskanaal, al naargelang de behoefte van de klant.
Op zaterdag 3 augustus 2013 hebben de werkmapgebruikers van UWV een e-mail ontvangen waarin is benoemd dat UWV rekening houdt met het feit dat het voor klanten niet altijd mogelijk is geweest om tijdig verantwoording af te leggen over hun taken. Ook is in deze e-mail aangegeven dat (verlopen) taken zo snel mogelijk worden verlengd, zodat de klant deze alsnog op tijd kan doorgeven en dat geen maatregel of boete opgelegd wordt als gevolg van het niet tijdig hebben kunnen afleggen van verantwoording.
Dinsdag 13 augustus is opnieuw aan alle werkmapgebruikers een e-mail verzonden. Hierin is aangegeven dat vanaf 13 augustus de problemen met betrekking tot de bereikbaarheid van Werk.nl waren opgelost, waardoor de werkzoekende weer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook is benoemd dat UWV in dezelfde week de einddata voor taken en sollicitatieactiviteiten zal verlengen, zodat de werkzoekende voldoende tijd heeft om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Werkzoekenden zullen met betrekking tot deze verplichtingen geen financieel nadeel ondervinden. Vanaf 8 augustus is de website weer volledig in de lucht. Vóór 8 augustus bleef het voor vrijwel alle werkmapgebruikers, ondanks de instabiliteit waarvan overdag vaak sprake was, mogelijk om de aanvragen WW-uitkering digitaal te blijven doen en sollicitatieactiviteiten te melden.
De reden dat werkmapgebruikers op 13 augustus (en niet op 8 augustus) een bericht kregen over de bereikbaarheid van Werk.nl is gelegen in het feit dat UWV pas na vijf storingsvrije dagen een storing formeel als opgelost aanmerkt.
Hoeveel mensen zijn bezig om de problemen met Werk.nl op te lossen? Zijn daar ook externen bij betrokken? Zo ja, wie en wat zijn de kosten daarvan?
Zowel bij UWV als bij de vaste leveranciers voor ontwikkeling en exploitatie van Werk.nl zijn mensen bezig geweest de problemen op te lossen. In totaal gaat het om enkele tientallen mensen.
De activiteiten van de leveranciers zijn uitgevoerd binnen bestaande raamcontracten. Een deel van de activiteiten die van belang waren voor het oplossen van de verstoringen, zijn reguliere activiteiten die onder basisdienstverlening vallen. Een deel betreft extra inzet van mensen en middelen die specifiek gefactureerd worden. De facturering vindt maandelijks plaats. De betreffende facturen zijn op dit moment nog niet ontvangen.
De dreigende sluiting van de sociale werkplaats in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de artikelen «Sluiting sociale werkplaats klap voor Oost-Groningen» en «Iedereen hier wil bij Wedeka horen»?1
Ja
In eerstgenoemd artikel wordt in het kader van de op stapel staande Participatiewet met betrekking tot de sociale werkvoorziening de term «sterfhuisconstructie» gebruikt; bent u het met die term eens? Deelt u de mening dat, zij het wellicht in aangepaste vorm, tegen de achtergrond van genoemde wet juist ook kansen biedt voor sociale werkplaatsen als schakel tussen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en werkgevers? Indien dat laatste het geval is, bestaat dan ook bij u de bereidheid om een dergelijke overtuiging bij gelegenheid helder over het voetlicht te brengen?
Met mijn brief van 27 juni 2013 heb ik u geïnformeerd over de hoofdlijnen van de Participatiewet na de totstandkoming van het sociaal akkoord. Met de Participatiewet wordt de instroom van de Wsw met ingang van 1 januari 2015 afgesloten. Er kunnen dus geen nieuwe mensen meer op basis van de Wsw in de sw-bedrijven aan de slag gaan. Gelijktijdig krijgen gemeenten de beschikking over een nieuw instrumentarium (loonkostensubsidie en voorziening beschut werk) met bijbehorende middelen om mensen met een arbeidshandicap aan het werk te helpen. Het Rijk sluit daarbij geen sw-bedrijven. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en hebben het voortouw in het samen met de sociale partners invullen van de Werkbedrijven in de Werkkamer. Gemeenten kunnen daarbij gebruik maken van de expertise van de sw-bedrijven. Daarom wordt bij de implementatie van de Participatiewet de koepel van de sw-bedrijven Cedris expliciet betrokken.
Gaat u uitvoering geven aan de onlangs aangenomen motie (Kamerstuk 29 817, nr. 124) waarin u werd verzocht bij de invoering van de Participatiewet rekening te houden met regionale verschillen? Zo ja, op welke wijze? Bent u van mening dat bedoelde motie in ieder geval ook betrekking heeft op de situatie in Oost-Groningen?
Ja. Zowel bij de huidige als bij de toekomstige verdeling van de middelen in het Participatiebudget wordt rekening gehouden met regionale verschillen. De lokale/regionale arbeidsmarkt, de samenstelling van de gemeentelijke doelgroep en de samenstelling van het werknemersbestand Wsw worden «meegewogen» bij de te ontwikkelen verdeelsystematiek. Op deze wijze wordt ook rekening gehouden met de specifieke omstandigheden in regio Oost-Groningen. Over de vormgeving van de toekomstige verdeling ben ik met de VNG, Cedris en Divosa in overleg.
Het stimuleren van 'reshoring' en de mogelijkheden daarbij in het kader van de Participatiewet |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Steeds meer bedrijven halen hun productie terug uit lagelonenlanden»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening met de in bedoeld artikel, in navolging van wat ook de Pvda-fractie eerder heeft gesteld, gedane bewering dat «reshoring» (het terughalen van werkzaamheden naar Nederland) kansen biedt in het kader van de door het kabinet aangekondigde Participatiewet in die zin dat het (vaak) om werkzaamheden gaat die geschikt zijn voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bij «offshoring» besteden bedrijven vaak eenvoudige activiteiten uit aan het buitenland, vanwege de lagere loonkosten daar. Omgekeerd betekent dat, dat door «reshoring» er in Nederland meer banen komen voor laaggeschoold werk. Ik ben het er dus zeker mee eens dat «reshoring» kansen biedt in het kader van de door het kabinet aangekondigde Participatiewet.
Het kabinet beoogt met de Participatiewet zoveel mogelijk burgers te laten participeren, bij voorkeur via een reguliere baan. In het bijzonder is het beleid erop gericht om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en een arbeidsbeperking volwaardig mee te laten doen in de maatschappij. Deze mensen zijn vaker aangewezen op laaggeschoolde arbeid.
Er is recent een aantal aansprekende voorbeelden in de media verschenen, waarbij mensen uit de Sociale Werkvoorziening worden ingezet voor productiewerk dat voorheen nog in het buitenland werd gedaan. Zoals het Rotterdams metaalbedrijf Ferro-Fix dat de productie van ondergrondse afvalcontainers uit Polen terughaalde naar Nederland. Dit werk wordt nu gedaan door ruim honderd mensen uit de Sociale Werkvoorziening. Het Tilburgse bedrijf Capi wil de productie van tuinsierpotten binnenkort terughalen uit China. Het afvalbedrijf Sort, ook uit Tilburg, heeft zijn Poolse werknemers vervangen door mensen uit de Sociale Werkvoorziening.
Indien u de hierboven onder 2. gestelde vraag positief beantwoordt, bent u dan bereid in het kader van dan wel tegen de achtergrond van de Participatiewet aandacht te besteden aan «reshoring» c.q. maatregelen te overwegen die het terughalen van werkzaamheden (met name ook ten gunste van mensen op wie de Participatiewet van toepassing is) stimuleren? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
De Participatiewet en «reshoring» versterken elkaar. De Participatiewet maakt het aantrekkelijk om productie in Nederland te laten plaatsvinden, door de loonkosten voor laaggeschoolde arbeid te verlagen. Hiertoe krijgen gemeenten met de Participatiewet instrumenten in handen om de arbeidsparticipatie van deze groep te bevorderen. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie om het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het WML te compenseren. De werkgever betaalt het gewone loon (WML of het loon dat overeenkomstig de cao geldt). Andersom leidt «reshoring» tot betere kansen voor mensen die onder de Participatiewet vallen.
In het Sociaal Akkoord hebben werkgevers in de marktsector zich garant gesteld voor op termijn 100.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De overheid zal garant staan voor 25.000 extra banen voor deze doelgroep. «Reshoring» kan eraan bijdragen om deze extra banen te genereren.
De genoemde voorbeelden van «reshoring» tonen aan dat juist gemeentes dit soort initiatieven goed kunnen ondersteunen. Het is bemoedigend dat dergelijke bedrijven ervoor kiezen om hun productie in Nederland te laten uitvoeren door mensen met een arbeidsbeperking. Bij de implementatie van de participatiewet gaat de Staatssecretaris van Sociale Zaken expliciet uitdragen welke kansen «reshoring» biedt voor het creëren van werkgelegenheid, met name voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Ook voordat de Participatiewet in werking is getreden zijn er voor bedrijven al mogelijkheden om loonkosten te reduceren voor laaggeschoolde arbeid. Naast het maatwerk in de Wsw uit de voorbeelden, biedt de Regeling Cofinanciering Sectorplannen mogelijkheden tot loonkostensubsidie van het in dienst nemen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de antwoorden op Kamervragen van het CDA verderop in deze brief.
Natuurlijk is het zo dat de afweging van ondernemers om hun productie al dan niet in Nederland plaats te laten vinden, niet alleen afhankelijk is van de hoogte van loonkosten, maar van het vestigingsklimaat in het algemeen. Het kabinet wil zorg dragen voor een vestigingsklimaat dat kwalitatief tot de beste ter wereld behoort. Er wordt hard gewerkt aan het verbeteren van verschillende aspecten van het vestigingsklimaat, zoals de kwaliteit van de infrastructuur, de duurzame inzetbaarheid van de beroepsbevolking, het onderwijsniveau, het functioneren van de arbeidsmarkt en de kwaliteit van leven.
De totale afweging van kosten en baten van de vestigingslocatie kan worden berekend aan de hand van een «total cost of ownership» model. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van het CDA verderop in deze brief(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3202).
Het bericht dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan thuiszorgorganisatie Sensire om 1.100 thuiszorgmedewerkers te ontslaan |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Sensire mag 1.100 hulpen ontslaan»?1
Ja.
Kunt u aangegeven waarom het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan Sensire, terwijl met het sluiten van het zorgakkoord duidelijk is geworden dat er voor 2014 niets verandert en het werk waarschijnlijk gewoon blijft bestaan?
De ontslagvergunningen zijn verleend aan Thuishulp Sensire BV (verder: Thuishulp Sensire) op grond van bedrijfseconomische redenen, meer specifiek de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2014. Thuishulp Sensire is een onderdeel van Stichting Sensire, een instelling voor gezondheid, zorg en welzijn in de regio Achterhoek. Hierin zijn de activiteiten van Sensire op het gebied van de huishoudelijke hulp ondergebracht.
Thuishulp Sensire voert als reden voor de ontslagaanvraag aan dat de aanbestedingscontracten met de gemeenten aflopen en dat er onzekerheid is over een nieuwe aanbestedingsronde. Hierdoor dreigt naar hun oordeel een financieel risico per 1 januari 2014 als het werk wegvalt en de loonkosten doorlopen. Dat zou de continuïteit bedreigen van de gehele Sensire-organisatie. Gemeenten geven – aldus Thuishulp Sensire- geen duidelijkheid over hun beleid op dit vlak over 2014. Sensire heeft gemeend, gezien de duur van de opzegtermijnen, niet langer te kunnen wachten met de ontslagaanvraag om ontslag per 1 januari 2014 te kunnen effectueren. Op grond van voorgaande heeft Thuishulp Sensire besloten te stoppen met haar thuiszorgactiviteiten. Het is een afweging van de organisatie zelf welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast binnen het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever moet zich wel verantwoorden tegenover UWV over de keuzes die hij maakt. Bij de beoordeling van de keuze als zodanig past een zekere mate van terughoudendheid.
In het algemeen geldt dat het UWV bij een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden toetst in hoeverre de bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is. Daarbij dient de werkgever aannemelijk te maken dat er een bedrijfseconomische reden is om de arbeidsplaats van de werknemer structureel te laten vervallen, de juiste volgorde voor ontslag vast te stellen (afspiegelingsbeginsel) en aannemelijk te maken dat er geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of het bedrijf.
Gemeenten zullen voor 2014 met (nieuwe) aanbieders contracten afsluiten voor het uitvoeren van de huishoudelijke hulp. De besluitvorming hierover is nog gaande. Hierbij geldt de waarborg van artikel 10a Wmo, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd. Overigens hebben de voorstellen tot hervorming van de langdurige zorg eerst effect in 2015. Het budget voor de huishoudelijke hulp blijft voor 2014 vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden voor de arbeidsmarkt behouden blijven.
Klopt het dat de vertegenwoordigers van de bonden in de ontslagcommissie van het UWV niet akkoord waren met het verlenen van een ontslagvergunning aan Sensire en dat de stem van de (vestigings)directeur van het UWV uiteindelijk doorslaggevend is geweest?
Elke ontslagaanvraag wordt door UWV voor advies voorgelegd aan een ontslagadviescommissie, waarin een werkgevers- en een werknemersvertegenwoordiger zitting hebben. In de casus van Sensire is een verdeeld advies gegeven door de ontslagadviescommissie aan UWV. UWV neemt vervolgens de beslissing, gehoord het advies van de ontslagadviescommissie.
Wat vindt u van het feit dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend, gelet op de in de vragen twee en drie geschetste context en de (wellicht) onnodige onzekerheid waar de thuiszorgmedewerkers nu in verkeren?
UWV heeft gehandeld met toepassing van de ontslag- en beleidsregels. De ontslagaanvraag is op grond van bedrijfseconomische redenen/bedrijfsbeëindiging getoetst. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden. Het is aan de betreffende gemeenten om te voorzien in de continuïteit van de ondersteuning en tijdig daartoe één of meerdere aanbieders te contracteren, alsook om toe te zien op de naleving van de overlegplicht tussen nieuwe en oude aanbieder.
Bent u bereid om, ter uitwerking van het zorg- en sociaal akkoord en ter voorkoming van situaties als nu met Sensire, samen met werkgevers in de zorg en de vakbonden betere afspraken te maken in deze overgangssituaties?
De Wmo voorziet in dergelijke overgangssituaties. In artikel 10a is vastgelegd dat de nieuwe aanbieder in overleg treedt met de vorige aanbieder over de overname van het betrokken personeel. Hier ligt een rol voor de gemeenten om hierop toe te zien. Ook in de cao-VVT zijn op dit punt goede afspraken van sociale partners neergelegd.
Bij de herziening van de langdurige zorg wordt tevens -samen met de VNG en in overleg met betrokken partijen- gewerkt aan (onder meer) transitieplannen voor een goede overgang naar 2015.
Tot slot kan ik melden dat de staatssecretaris van VWS op korte termijn in contact zal treden met de betrokken gemeenten en Thuishulp Sensire.
Het bericht dat thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen worden |
|
Nine Kooiman (SP), Paul Ulenbelt |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de werkwijze van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat een ontslagvergunning heeft afgegeven voor 1.100 thuiszorgmedewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het UWV heeft ontslagvergunningen verleend voor 789 medewerkers met een vast dienstverband. Daarnaast zijn er 300 medewerkers met een tijdelijk dienstverband, waarvan het dienstverband van rechtswege eindigt. Voor hen hoeft geen ontslagvergunning te worden aangevraagd.
Kunt u toelichten met welke argumenten en afwegingen het UWV de ontslagvergunningen heeft verstrekt?
De ontslagvergunningen zijn verleend aan Thuishulp Sensire BV (verder: Thuishulp Sensire) op grond van bedrijfseconomische redenen, meer specifiek de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten per 1 januari 2014. Thuishulp Sensire is een onderdeel van Stichting Sensire, een organisatie voor gezondheid, zorg en welzijn in de regio Achterhoek. Hierin zijn de activiteiten van Sensire op het gebied van de thuishulp ondergebracht.
Thuishulp Sensire voert als reden voor de ontslagaanvraag aan dat de aanbestedingscontracten met de gemeenten aflopen en dat er onzekerheid is over een nieuwe aanbestedingsronde. Hierdoor dreigt naar hun oordeel een financieel risico per 1 januari 2014 als het werk wegvalt en de loonkosten doorlopen. Dat zou de continuïteit bedreigen van de gehele Sensire-organisatie. Gemeenten geven – aldus Thuishulp Sensire – geen duidelijkheid over hun beleid op dit vlak over 2014. Sensire heeft gemeend, gezien de duur van de opzegtermijnen, niet langer te kunnen wachten met de ontslagaanvraag om ontslag per 1 januari 2014 te kunnen effectueren. Op grond van voorgaande heeft Thuishulp Sensire besloten te stoppen met haar thuiszorgactiviteiten. Het is een afweging van de organisatie zelf welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast binnen het kader van een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever moet zich wel verantwoorden tegenover UWV over de keuzes die hij maakt. Bij de beoordeling van de keuze als zodanig past een zekere mate van terughoudendheid.
In het algemeen geldt dat UWV bij een ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden toetst in hoeverre de bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is. Daarbij dient de werkgever aannemelijk te maken dat er een bedrijfseconomische reden is om de arbeidsplaats van de werknemer structureel te laten vervallen, de juiste volgorde voor ontslag vast te stellen (afspiegelingsbeginsel) en aannemelijk te maken dat er geen mogelijkheden zijn tot herplaatsing binnen de bedrijfsvestiging of het bedrijf.
Vindt u het wenselijk dat het UWV meedenkt met een werkgever om zoveel mogelijk risico’s af te dekken, terwijl er nog geen wet ligt die de bezuinigingen op de zorg regelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is – zie ook het antwoord op vraag 2 – een afweging van de instelling zelf op welke wijze zij anticipeert op mogelijke veranderingen en vervolgens hun personeelsomvang aanpast. UWV heeft gehandeld in overeenstemming met de ontslag- en beleidsregels. De ontslagaanvraag is op grond van bedrijfseconomische redenen/bedrijfsbeëindiging getoetst.
U verwijst daarnaast naar de hervorming van de langdurige zorg. Deze voorstellen zouden moeten ingaan per 1 januari 2015 en zijn daarom meer voor de lange termijn.
Hoe oordeelt u over het bericht dat 1.100 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl het geld en werk volgende jaar beschikbaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gemeenten zullen ook voor 2014 met nieuwe aanbieders contracten moeten aangaan. Het budget voor de huishoudelijke hulp voor 2014 blijft vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden behouden blijven. Voor de overgang naar een nieuwe aanbieder geldt de waarborg van artikel 10a Wmo, dat nieuwe aanbieders verplicht om met de oude aanbieders te overleggen over de overname van betrokken personeel. De gemeenten hebben de taak erop toe te zien dat dit overleg wordt gevoerd. Deze waarborg wordt verder versterkt door de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde cao Verpleging Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (VVT) hierover hebben gemaakt. In deze cao is geregeld dat nieuwe aanbieders verplicht zijn een arbeidsovereenkomst aan te bieden aan de werknemers tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op die werknemers van toepassing waren bij de vorige aanbieder. Hiermee is het principe mens-volgt-werk zo goed mogelijk gewaarborgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken waarin u aangaf dat u niet het beeld heeft dat de financiële haalbaarheid van zorgverlening in zijn algemeenheid in het geding is? Deelt u de mening dat deze ontslagen voorbarig zijn en dat er geen enkele reden bestaat om deze thuiszorgmedewerkers te ontslaan? Zo ja, wanneer gaat u ingrijpen? Zo nee, waarom niet?3
Ik herinner mij het antwoord dat ik heb gegeven in de antwoorden op Kamervragen van Kamerlid Leijten (TK 2012 -2013, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2459). Het is een afweging van instellingen zelf op welke wijze zij anticiperen op (voorgenomen) wijzigingen in het overheidsbeleid en of en hoe zij hun personeelsomvang daarop willen aanpassen. Ik kan dergelijke afwegingen niet direct beïnvloeden. Wel zal ik met de betrokken partijen (gemeenten en Sensire) op korte termijn in contact treden om hun ervaringen te bespreken.
Om de gevolgen voor de arbeidsmarkt van de in het Regeerakkoord opgenomen maatregelen voor de AWBZ, Wmo en Jeugdzorg goed in kaart te brengen laat ik op verzoek van sociale partners momenteel een Arbeidsmarkteffectrapportage (AER) uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de AER zal bezien worden welke aanvullende maatregelen van arbeidsmarktbeleid gewenst zijn en eventueel ingezet kunnen worden. Hierover zal ik de Kamer in het najaar informeren.
Waarom keurt u het goed dat werkgevers vanwege financiële risico’s hun personeel massaal ontslaan, terwijl zorgverzekeraars en zorgaanbieders miljarden euro’s op de plank hebben liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De zorg is er bij gebaat dat degenen die er in acteren (zorgaanbieders én zorgverzekeraars) financieel zo gezond zijn dat ze continuïteit kunnen garanderen. Daarom heb ik er geen bezwaar tegen dat zorgaanbieders eigen vermogen opbouwen. Dat is immers belangrijk voor voldoende solvabiliteit, terwijl reserves ook voor bepaalde doelen kunnen worden aangehouden (zoals afschrijvingsreserves). Hierdoor kunnen zij ook zorg blijven leveren en bekostigen in tijden van financiële tegenwind. Bovendien kunnen zij zo investeringen doen die meer financiële slagkracht vergen dan de omzet van één enkel boekjaar.
Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze 1.100 ontslagen ongedaan worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het een afweging van de instelling zelf op welke wijze zij haar exploitatie inricht en hoe zij anticipeert op vooruitzichten. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Kunt u nu wel aangeven hoeveel mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat is nu nog niet bekend. Dat hangt ondermeer af hoe de nieuw door de gemeenten gecontracteerde zorgaanbieders vanaf 2014 hun aanbod gaan inrichten en van het resultaat van het overleg tussen nieuwe en vorige aanbieder. Het budget voor de huishoudelijke hulp voor 2014 blijft vrijwel gelijk en daarom zal in 2014 naar verwachting het grootste deel van de werkzaamheden behouden blijven.
Bent u bereid om de thuiszorgmedewerkers die ontslagen worden en de mensen die straks geen zorg meer krijgen uit te leggen waarom zij hun zorg of baan verliezen en dit te danken is aan uw voornemens om te bezuinigen op de zorg? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Deze ontslagen zijn allereerst een afweging van de instelling in het licht van nieuwe contracten per 2014 in genoemde gemeenten. Voor wat betreft de transitie per 2015 heb ik de Kamer tijdens het notaoverleg van 6 juni ook toegezegd dat ik samen met betrokkenen transitieplannen ga opstellen. Het startschot daarvoor is gegeven op een startconferentie die 15 juli heeft plaatsgevonden. Ook de komende periode ben ik met betrokkenen hierover in overleg, waarbij ik ook aandacht zal geven aan overgangssituaties zoals nu bij Sensire. Ik streef er naar de Kamer medio oktober te informeren over deze plannen. Ook zullen er regionale transitieplannen opgesteld worden. Deze zullen in het najaar gereed zijn.
Tot slot zullen sociale partners een sectorplan opstellen ten behoeve van de overgang van werk naar werk als bedoeld in het onlangs gesloten Sociaal Akkoord. Zodra het plan geaccordeerd is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB in Veenendaal met de kop “Specialisten luiden noodklok over misstanden in de asbestbranche |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB over het luiden van de noodklok over misstanden in de asbestbranche?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB. In een eerder schrijven aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de asbestsector een sector is waarin op het terrein van gezond en veilig werken nog veel te verbeteren valt. In de afgelopen periode is hieraan intensief gewerkt door mijn ministerie, in samenwerking met de betrokken partijen en door intensieve handhaving en toezicht door de Inspectie SZW. Ondermeer is de sanctionering door de Inspectie SZW verzwaard en is het aantal inspecteurs uitgebreid. De algehele conclusie dat controle op de branche volledig naar de overheid moet worden teruggebracht, onderschrijf ik niet en past ook niet in de visie van het certificatiestelsel waarbinnen een branche haar eigen verantwoordelijkheid op moet pakken. Bij concrete aanwijzingen van malversaties, van belangen-verstrengeling en van het bewust omzeilen of overtreden van regelgeving wordt door de Inspectie SZW opgetreden. Dit intensieve toezicht zet ik voort. Feitelijke signalen zoals van deskundigen neem ik bijzonder serieus en worden bij het toezicht betrokken. Om belangenverstrengeling effectief te bestrijden is een goede mix nodig van formele regelgeving en een daadkrachtige uitvoering binnen de branche. Hierbij moet gestreefd worden naar een juiste balans tussen het stellen van formele regels in de certificatieschema’s en het formuleren van normen waarbij de uitvoering haar verantwoordelijkheid oppakt. Dit streven zet ik voort, in samenwerking met de betrokken partijen in de branche.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van het asbestverwijderingsbedrijf ASB over de vanzelfsprekendheid van belangenverstrengeling in de asbestbranche?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van onafhankelijk adviseur Wallet over de kwaliteit van de asbestlaboratoria?
Het inventariseren en verwijderen van asbest mag in Nederland enkel gebeuren door gecertificeerde bedrijven. Bedrijven kunnen een certificaat aanvragen wanneer zij voldoen aan voorwaarden die zijn vastgelegd in certificatieschema’s. Het ministerie van SZW is verantwoordelijk voor dit systeem. Het ministerie wijst zogenoemde Certificerende en Keurende Instellingen (CKI’s) aan om certificaten af te geven. Onderdeel van de aanwijzingsprocedure is een beoordeling door de Raad van Accreditatie (RvA) van ondermeer de onafhankelijkheid en deskundigheid van de instelling die certificaten wil afgeven.
Het uitvoeren van testen in het kader van eindcontroles/metingen mag alleen gedaan worden door asbestlaboratoria die daarvoor door de RvA geaccrediteerd zijn. De controle van deze laboratoria door middel van accreditatie is geen onderdeel van het certificatiestelsel, maar hoort bij de ZBO-taak die de RvA uitvoert op basis van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.
In 2012 heeft de Inspectie SZW in totaal vier maal een melding gedaan bij de RvA over de werkwijze van een laboratorium in relatie tot een eindmeting/vrijgave van een saneringswerk. De Inspectie zal in 2014 gerichte inspecties uitvoeren op de wijze waarop bij eindmetingen/vrijgaven door laboratoria worden uitgevoerd. De Inspectie SZW is, mede op basis van diverse signalen en eigen waarnemingen vanuit de inspectie-uitvoering, voornemens zich hierover een onderbouwd oordeel te vormen. Daarbij zoekt de Inspectie samenwerking met de RvA en met betrokken stakeholders.
De branchevereniging voor geaccrediteerde laboratoria in Nederland, Fenelab, werkt aan verbetering van opleidingen, onder meer door aanscherping van vakinhoudelijke eindcriteria. Daarnaast geldt de NEN2990 norm, waarin criteria zijn opgenomen over eindcontrole en oplevering na een asbestsanering.
Een wettelijke verwijzing naar de meest recente versie hiervan wordt binnenkort gepubliceerd in het certificatieschema voor asbestverwijdering SC-530.
Voor wat betreft belangenverstrengeling tussen asbestverwijderingbedrijven en -laboratoria, moet worden opgemerkt dat samenwerking op zich niet uitgesloten is. Maar het wordt problematisch wanneer bij een asbestlaboratorium een te grote afhankelijkheid (van opdrachtgevers) ontstaat. Het is aan de laboratoria en de opdrachtgevers om hierbij de grenzen van het certificatieschema in acht te nemen.
Kunt u een overzicht geven van de resultaten van kwaliteitscontroles op de asbestlaboratoria? Worden daarbij ook de monsters opnieuw beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?
De regelgeving rondom accreditatie verplicht de laboratoria niet om de gegevens aan te leveren aan de RvA. Wel zijn de geaccrediteerde asbestlaboratoria verplicht deel te nemen in zogenaamde ringonderzoeken, daarbij worden monsters door meerdere laboratoria geanalyseerd waarna de resultaten worden vergeleken.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het asbestsaneerders vrij staat om een laboratorium te kiezen ten behoeve van het verrichten van de eindmeting/vrijgave van de saneringswerkzaamheden. Het is niet te zeggen hoe vaak asbestverwijderaars wisselen van laboratoria. Wel geldt in het certificatieschema SC530 en in het bijzonder in artikel 7.16.3 dat bij een negatieve eindbeoordeling door de saneerder niet kan worden uitgeweken naar een ander laboratorium.
Kunt u een overzicht geven van de relaties tussen asbestverwijderaars en de laboratoria die de monsters onderzoeken? Hoe vaak wisselen de verwijderaars van laboratorium? Is er een relatie met de antwoorden op vraag 3?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de TNO-medewerker?
Het is lastig om de uitspraken te beoordelen, gegeven het ontbreken van concrete informatie. Mijn ambtenaren zijn met TNO en overige betrokken partijen in gesprek over de constateringen en bespreken met hen de mogelijke verbeteringen. Uit inspectierapportages blijkt dat nog veel moet worden verbeterd binnen de branche.
Erkent u dat belangenverstrengeling in de asbestbranche schadelijk is voor de gezondheid van werknemers, voor de omgeving en voor de kosten die opdrachtgevers moeten maken voor asbestverwijdering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u belangenverstrengeling voorkomen?
Elke belemmering voor een goed werkend stelsel is schadelijk, niet alleen voor de gezondheid van werknemers, maar ook voor de geloofwaardigheid van een goed functionerend stelsel en voor het vertrouwen in een sector. Voor een goede werking van het gecertificeerde stelsel in de asbestverwijdering is het belangrijk dat alle partijen in de asbestketen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit geldt zowel voor de opdrachtgever van een saneringswerk, het inventarisatiebureau, het saneringsbedrijf, het geaccrediteerde laboratorium als ook voor de CKI’s. Voor een beeld van de arbeidsomstandigheden in de gecertificeerde asbestsector wijs ik u op de recent door mij aan uw Kamer aangeboden rapporten van de Inspectie SZW en mijn aanbiedingsbrief (25 834, nr. 79). Daaruit blijkt dat op het gebied van de gecertificeerde bedrijven op het terrein van asbestsanering nog veel verbeteringen nodig zijn. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een onderzoek naar certificering en sanctionering door CKI’s in de asbestsector. De resultaten van dit onderzoek stuur ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer.
De werkdruk en de wurgcontracten van Ryanair-piloten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de wijze waarop Ryanair met haar personeel omgaat en alle risico’s zoveel mogelijk bij het personeel neerlegt?1
Ik ben niet bekend met alle arbeidsvoorwaarden bij Ryanair. Het kabinet vindt het recht van vakvereniging belangrijk. Dat is ook vastgelegd in Europese en Internationale regelgeving, zoals het «Europese Verdrag van de Rechten van de Mens» (artikel 11) en ILO-verdrag 98. Iedere Europese luchtvaartmaatschappij dient zich te houden aan de relevante wet- en regelgeving. Het is uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen of een luchtvaartmaatschappij wel of niet de wet heeft overtreden.
Wat is uw mening over de berichten dat het personeel van Ryanair zich niet mag verenigingen in een vakbond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) dat het huidige personeelsbeleid bij Ryanair kan leiden tot een groter veiligheidsrisico? Zo ja, hoe gaat u dit risico verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vertrouwen in de professionaliteit van luchtvaartsector, ook van de piloten die bij Ryanair werkzaam zijn. Deze professionaliteit laat het hen niet toe om te vliegen wanneer zij zichzelf niet «fit for duty» achten, vanuit welke oorzaak dan ook. Dit is vastgelegd in de Europese regelgeving voor luchtvaartmaatschappijen waarin ook de verantwoordelijkheden voor de bemanning is vastgelegd (nu EU 8–2008 paragraaf OPS.1.085(d), straks EU 965/2012 paragraaf CAT.GEN.MPA.100(c)). Voorts is de veiligheid bij Ryanair primair een verantwoordelijkheid van Ryanair zelf, waarop toezicht wordt gehouden door de Irish Aviation Authority.
Wat is het resultaat van uw contacten met uw Ierse collega over deze kwestie? Wat gaat u samen met uw Ierse collega ondernemen?
Het bezoek van Infrastructuur en Milieu aan de Ierse autoriteiten heeft geen andere inzichten opgeleverd dan in de beantwoording aan de Kamer reeds in een eerder stadium is gemeld (TK 31 936, nr. 129). De verantwoordelijkheid van het toezicht op Ryanair ligt volledig bij de Ierse minister van Transport en de Ierse luchtvaartautoriteit en het toezicht daarop bij de EASA. Er is dan ook geen sprake van gezamenlijke acties.
Bent u bereid om op Europees niveau te bepleiten dat ook andere inspecties dan die uit het thuisland meer mogelijkheden moeten krijgen om toezicht uit te kunnen oefenen en ook in te kunnen grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het huidige Europese systeem van veiligheidstoezicht in de luchtvaart functioneert goed. Dit betreft een combinatie van de centrale rol voor het land waar een bedrijf formeel is gevestigd en daarnaast een Europa brede controle door andere lidstaten op vliegtuigen (SAFA) en toezicht op het gehele systeem door EASA. Dit draagt bij aan een veilige sector. Ik zie geen reden hier wijzigingen voor te stellen.
Deelt u de mening dat, nu afgesproken is om paal en perk te stellen aan schijnconstructies zoals de Polen- en Cyprus-route, ook de Ierland-route aangepakt moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen dat er sprake is van een schijnconstructie in dit concrete geval. In de EU geldt dat iedere lidstaat zijn eigen sociaalzekerheidsstelsel heeft. Verordening (EG) Nr. 883/2004 geeft regels voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten. Uitgangspunt van de Verordening is dat een ingezetene slechts aan de socialeverzekeringswetgeving van één lidstaat onderworpen is.
Voor cockpit- en cabinepersoneel is door de per 28 juni 2012 in werking getreden wijziging (EU 465/2012) van de Europese coördinatieverordening (EG) nr. 883/2004 duidelijk in welke lidstaat premies afgedragen dienen te worden. Met die wijziging is aan artikel 11 van Verordening 883/2004 een vijfde lid toegevoegd. Dat artikellid houdt in dat leden van het cockpit- en cabinepersoneel vallen onder de socialeverzekeringswetgeving van die lidstaat waar zich hun «thuisbasis» bevindt. Onder «thuisbasis» wordt verstaan de locatie die door de exploitant aan het bemanningslid is aangewezen en waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperiodes aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie.
Een piloot die zijn dienstperiode voor Ryanair aanvangt en beëindigt in Nederland valt dus onder het Nederlandse en niet het Ierse socialeverzekeringsstelsel.
Deze regeling geldt voor al het nieuwe personeel. Voor oude gevallen geldt een overgangsperiode van tien jaar, waarin cockpit- en cabinepersoneel er zelf voor kan kiezen of ze onder de nieuwe regeling wil vallen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal u in het najaar verder informeren over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies in zijn algemeenheid.
Bent u bereid om met de VNV om tafel te gaan om te kijken hoe de situatie bij Ryanair verbeterd kan worden? Kunt u het antwoord toelichten?
Nee, ik zie voor mijzelf geen rol weg gelegd om mij te mengen in de arbeidsverhoudingen van een luchtvaartbedrijf. Zie ook beantwoording van vraag 3.
De massaontslagen in de zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat zorgaanbieders honderden zorgverleners ontslaan terwijl de plannen van de regering om te bezuinigen op de zorg nog niet eens behandeld zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de voetnoot bij deze vraag verwijst u naar een artikel op nu.nl. Daarin geeft de voorzitter van de AbvakaboFNV haar mening, namelijk dat zorgwerkgevers niet moeten kiezen voor de gemakkelijkste weg bij de bezuinigingen die de zorg boven het hoofd hangen, maar dat zij zich daar tegen moeten verzetten. Het is evident dat de zorg voor grote veranderingen staat. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om met talloze omgevingsfactoren rekening te houden en daar zo goed mogelijk naar te handelen. Met als consequentie dat zij de maatregelen treffen die huns inziens noodzakelijk zijn om de continuïteit van hun organisatie te verzekeren. Dat is overigens ook in het belang van de daar werkzame werknemers.
Ook zonder bezuinigingen zullen zorgaanbieders zich moeten aanpassen aan een sterk veranderende zorgvraag. Dat werkgevers daarop anticiperen en ook rekening houden met toekomstige bezuinigingen is begrijpelijk. Net zo begrijpelijk is de oproep van de voorzitter van de AbvaKabo om daarbij ook zoveel mogelijk rekening te houden met de werkgelegenheidsbelangen.
Is het conform uw visie op de gezondheidszorg dat er 1.100 mensen ontslagen worden bij Sensire, 800 tot 1.200 mensen bij Stichting de Opbouw, 1.100 ontslagen bij Amstelring, 135 ontslagen bij Zorggroep VDA, 200 ontslagen bij Pleyade, 100 ontslagen bij thuiszorg Diakonie, 200 ontslagen bij Thebe en 213 ontslagen bij het Ruwaard van Putten ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4 5 6 7
Naast mijn antwoord op vraag 1 wijs ik erop dat de in de vraag gevraagde voorbeelden niet over één kam moeten worden geschoren. Wanneer ik die berichtgeving langsloop, dan lees ik bijvoorbeeld dat Zorggroep VDA ziet dat er andere ondernemers in de markt komen waar het personeel naar toe kan overgaan.
Over Pleyade lees ik dat de AbvakaboFNV constateert dat de exploitatie daar al in financiële problemen zat, hetgeen er op wijst dat er sowieso een herstelplan moest komen.
In het bericht over de Thuiszorg Diakonie blijkt dat inderdaad het beoogde gedragseffect gaat optreden om alleen de essentiële hulpvraag te bekostigen waarbij ook mantelzorg een grotere rol krijgt. Bovendien blijkt hier dat de juiste procedurele weg wordt gevolgd: voor het Wmo-terrein is het aan de gemeenteraad om zich met vragen tot het college van B&W te richten.
Bij Amstelring en Thebe worden de ontslagen vooral gericht op het ondersteunend personeel, dat wil zeggen op het verminderen van de kosten van overhead. In het perspectief van houdbare zorg komt deze afweging inderdaad scherper in het licht te staan.
Over het Spijkenisse Medisch Centrum hoor ik berichten dat daar de situatie door de overnemers van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis nu zodanig wordt beoordeeld dat zij een goed werkgelegenheidsperspectief kunnen bieden aan de ontslagen medewerkers.
Hoe gaat u het uitleggen aan zorgverleners en zorgbehoevende mensen dat er straks 30.000 ontslagen vallen in de verzorgingshuizen, 50.000 ontslagen in de thuiszorg, 22.000 ontslagen in de gezondheidszorg en 20.000 ontslagen in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe denkt u een goede kwaliteit van de gezondheidszorg te garanderen, als duizenden zorgverleners massaal ontslagen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteitswetgeving en het toezicht op de kwaliteit van de zorg blijft zoals die was. Juist om te bereiken dat de kwaliteit van de zorg op peil blijft, maar dan wel de kwaliteit van de zorg die zich richt op de essentiële zorgvraag. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met werkgevers te praten en de massa ontslagen in de zorg een halt toe te roepen, zeker nu er nog helemaal geen wetten klaarliggen om deze enorme bezuinigingen te realiseren? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, hoe gaat u dit uitleggen aan alle mensen die zorg nodig hebben en aan alle mensen die binnenkort hun baan kwijtraken in de zorg?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3. Alle uitleg over het kabinetsbeleid, waar ook gedaan, zal geïnteresseerde en betrokken werkgevers bereiken waardoor zij dat in hun beleid kunnen meewegen. Er liggen welliswaar nog geen wijzigingen van de diverse wetten in uw kamer, maar het kabinet heeft in haar brief over de toekomst van de langdurige zorg wel haar visie neergelegd.
Bent u bereid om elke zorgaanbieder te bezoeken die personeel ontslaat en aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners uit te leggen, waarom deze massa ontslagen plaatsvinden en dat mensen hierdoor straks nauwelijks of geen zorg meer krijgen? Zo ja, wanneer gaat u hieraan beginnen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het zo geregeld dat werknemers niet zomaar ontslagen kunnen worden. Er geldt een preventieve ontslagtoets. Daarin worden de noodzaak, de redelijkheid en billijkheid onafhankelijk getoetst. Zie verder het antwoord op de bovenstaande vragen 3.
Hoe zou u het vinden om uw baan kwijt te raken en niet meer aan het werk te kunnen komen. Kunt u zich wel voorstellen wat de consequenties van uw beleid zijn voor duizenden mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij de zorgen van mensen over hun baan heel goed voorstellen. Gelukkig zijn er in de sociale wetgeving waarborgen geschapen om, als een mogelijk verlies van werkgelegenheid optreedt, die gevolgen voor betrokkenen zo goed mogelijk op te vangen. Tegelijkertijd is het zo dat een ook in de toekomst houdbare zorg nu maatregelen vergt. Houdbare zorg en een gezonde economie zijn voor iedereen in Nederland ook belangrijke waarden. Mijn inzet is er op gericht om de noodzakelijke veranderingen te bewerkstelligen, rekening te houden met belangen van kwetsbare burgers en zorgvuldig om te gaan met werkgelegenheid.
Het artikel ‘Samsom staat op nivelleren’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het in verschillende debatten gedane verzoek om de werkgelegenheidseffecten van de nivelleringsoperatie uit het regeerakkoord in kaart te brengen?1
Het regeerakkoord bestaat uit veel verschillende maatregelen, maar vormt een samenhangend en onlosmakelijk geheel. De werkgelegenheidseffecten van losse onderdelen zijn daardoor niet los te bezien van het totaal. De werkgelegenheidseffecten van het gehele regeerakkoord zijn doorgerekend door het CPB (CPB notitie van 12 november 2012). Hieruit blijkt dat de structurele werkgelegenheid stijgt met 0,6%. Ook als de maatregelen uit het Sociaal Akkoord worden meegenomen is er sprake van een positief werkgelegenheidseffect.
Herkent u de uitspraken van de heer Samsom dat de nivellering volgens de modellen van het Centraal Planbureau een paar duizend banen zou kosten in 2035?2 Zo ja, op welke berekening zijn deze uitspraken gebaseerd?
Mij zijn geen berekeningen van de werkgelegenheidseffecten van losse onderdelen uit het regeerakkoord bekend.
Zou u een verlies van enkele duizenden banen als gevolg van de nivellering in het regeerakkoord «heel klein» noemen? Zo nee, hoe kwalificeert u dat verlies dan wel?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel banen de nivellering uit het regeerakkoord structureel kost?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de structurele werkgelegenheidseffecten van de stijging van de marginale druk door het regeerakkoord?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat als gevolg van het regeerakkoord een werknemer uiteindelijk minder dan 50 cent overhoudt van elke euro die hij of zij extra verdient boven een bruto loon van zo’n 23.000 euro (marginale druk boven de 50%)?
Het CPB heeft in een notitie van 10 december 2012 berekend wat de effecten in 2017 zijn van het regeerakkoord. Voor de volledigheid is onderstaand plaatje uit de CPB notitie overgenomen. In het plaatje is te zien dat inclusief de maatregelen uit het regeerakkoord de grens waarbij de marginale druk hoger ligt dan 50% wordt bereikt bij een inkomen van iets meer dan 20.000 euro. Zonder regeerakkoord lag het punt waarop deze marginale druk werd bereikt verder in het loongebouw.
Overigens betekent een marginale druk van 50% niet dat een werknemer uiteindelijk 50% van het loon overhoudt. Pensioenpremies worden wel meegenomen in de marginale druk, terwijl daar uiteindelijk ook een pensioen tegenover staat.
Klopt het dat deze grens van 50% zonder het regeerakkoord pas bij een inkomen van zo’n 65.000 euro bereikt werd?3
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het vanuit economisch en moreel oogpunt wenselijk dat de marginale druk zo fors stijgt voor lage- en middeninkomens?
In deze moeilijke tijden is het noodzakelijk de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. De maatregelen om dit te bereiken wil het kabinet niet volledig bij lage inkomens leggen, omdat het draagvermogen van lage inkomens beperkt is. Het kabinet neemt maatregelen waarmee de aanpassingslast evenwichtig wordt verdeeld. Hierdoor loopt de marginale druk voor hogere inkomens in beperkte mate op. Uit economisch oogpunt is een toename van de marginale druk niet goed, omdat dit het aanbieden van arbeid afremt. Dit neemt niet weg dat vanuit het op orde brengen van de overheidsfinanciën en een evenwichtige verdeling dit goed verdedigbaar is. Overigens laat de bovenstaande figuur ook zien dat de marginale druk voor een substantiële groep werknemers daalt. Het wordt daardoor aantrekkelijker om te gaan werken door onder meer een substantiële verhoging van de arbeidskorting en de hervorming van de kindregelingen.
De berichtgeving dat militairen bij het ‘grofvuil’ worden gezet |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat militairen bij het «grofvuil» worden gezet?1
Ja.
Klopt het dat honderden militairen en burgers door Defensie ontslag aangezegd hebben gekregen met een automatisch uitgedraaide, anonieme ontslagbrief, waarop namen van een contactpersoon of een handtekening ontbreken?
In de periode van 1 juli 2012 tot 1 juli 2013 hebben 64 defensiemedewerkers een brief gehad omdat zij vanwege overtolligheid worden ontslagen. Deze brief wordt opgesteld als gevolg van het ontslagbesluit dat door de leidinggevende is genomen. Aangezien de uit de rechtspositie voortvloeiende tekst van een dergelijke brief in vrijwel alle gevallen identiek is hanteert Defensie standaard ontslagbrieven die automatisch worden opgesteld door het Dienstencentrum Human Resources (DC HR). Om technische redenen was ondertekening van aanstellings- en ontslagbrieven aan militairen pas mogelijk sinds mei jongstleden. Aanstellings- en ontslagbrieven aan burgers zullen naar verwachting vanaf 1 oktober a.s. worden ondertekend.
Aan het ontslag gaat een langdurig traject vooraf waarin de persoonlijke benadering voorop staat, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4.
In de ontslagbrief wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de P&O-adviseur van de desbetreffende medewerker met wie reeds intensief contact is geweest. Daarnaast worden de contactgegevens van het DC HR standaard opgenomen in de brief.
Klopt het dat de vakbonden in het recente verleden al vaker aandacht gevraagd hebben voor de anonieme wijze waarop Defensie meent afscheid te moeten nemen van personeel en dat hierover door Defensie toezeggingen gedaan zijn die nu niet blijken te zijn nagekomen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
De centrales van overheidspersoneel hebben al eerder aandacht gevraagd voor de automatisch gegenereerde ontslagbrieven. De technische realisatie van de ondertekening van ontslagbrieven heeft helaas echter langer geduurd dan Defensie had voorzien.
Heeft u begrip voor het verdriet, de woede en de verbijstering onder militairen die soms al twintig of dertig jaar bij Defensie werken, die voor vele missies ingezet zijn, en nu een anonieme ontslagbrief op de deurmat hebben gekregen?
Ik heb begrip voor de emoties die het ontslag bij de betrokken defensiemedewerkers teweegbrengt. Het gaat vaak om mensen die zich jarenlang voor Defensie hebben ingezet en die zich intensief verbonden voelen met de krijgsmacht. Gezien de noodzakelijke, ingrijpende reorganisaties is gedwongen ontslag helaas onvermijdelijk. Het ontslag is de uitkomst van een lang traject waarin de betrokken defensiemedewerker meerdere gesprekken voert met zijn leidinggevende, zijn P&O-adviseur en de adviseur van de Begeleidings- en Bemiddelingsorganisatie (BBO). Het gesprek met de leidinggevende staat vooral in het licht van het afscheid nemen van het eigen onderdeel. Met de adviseur van de BBO spreekt de medewerker over het vinden van ander werk.
Bij ontslag wordt in alle gevallen door de leidinggevende bezien hoe op passende wijze afscheid van de medewerker kan worden genomen.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren, zeker gezien het feit dat er al geruime tijd van tevoren bekend was dat deze ontslagrondes zouden komen? Hebben bezuinigingsoverwegingen een rol gespeeld bij de automatische wijze van het verzenden van ontslagbrieven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze kille, onpersoonlijke gang van zaken onverteerbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om in het vervolg op een gepastere wijze afscheid van personeel te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u voorzien in een passend afscheid voor de langst dienenden?
Zie antwoord vraag 4.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Henk Krol (50PLUS), Sharon Gesthuizen (GL), Marianne Thieme (PvdD), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
Het bericht 'Militairen bij grof vuil gezet' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Militairen bij grof vuil gezet»?1
Is het waar dat er in alle gevallen gebruik is gemaakt van een standaardontslagbrief? Zijn er verschillende standaardbrieven voor de verschillende onderdelen? Zo ja, hoeveel verschillende standaardontslagbrieven zijn er voor welk onderdeel gebruikt?
Welke afwegingen lagen ten grondslag aan de keuze voor een standaardontslagbrief?
Kunt u toelichten waarom er voor deze – ogenschijnlijk onpersoonlijke – manier van ontslagaanzegging gekozen is?
Is er vooraf een gesprek geweest met alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Volgt er nog een persoonlijk gesprek met alle betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
Is er of volgt er op enigerlei wijze nog een persoonlijk contact met allen die een dergelijke ontslagbrief ontvangen hebben?
Wisten de betrokkenen op welke manier communicatie over het ontslag zou geschieden?
Is er op enige manier gecommuniceerd over de wijze waarop het personeel van Defensie dat als gevolg van de reorganisatie ontslag aangezegd zal krijgen? Zo ja, op welke manier?
Zijn de afzonderlijke leidinggevenden van de onderdelen waar de ontslagen vallen, betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze?
Op welke wijze zullen de ontslagen militairen verder gevolgd worden in verband met de nazorg, indien zij op missie zijn geweest?
Hoe gaat u invulling geven aan de gemaakte afspraken over de nazorg aan militairen die op missie zijn geweest?
De toegenomen exitpremies van zorgbestuurders |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim 3 miljoen aan exitpremies zorgbestuurders?»1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
In hoeverre is er afgelopen jaar in de sectoren die onder de Wet normering topinkomens (semi)publieke sector (WNT) vallen, sprake geweest van toegenomen exitpremies? In hoeverre kan in dit kader gesproken worden van een ontwikkeling die breder is dan alleen in de zorgsector?
De bewindslieden van VWS verzorgen een jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders op basis van de jaarverslagen van zorginstellingen. Deze rapportage wordt jaarlijks in december van het daarop volgende kalenderjaar aan de beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden. Zo zal in december 2013 een rapportage aan de beide Kamers worden aangeboden over het jaar 2012. Voorzover het de zorgsector betreft zult u het antwoord op deze vraag in deze rapportage aantreffen.
Voor de publieke en semipublieke sectoren zal het niet mogelijk zijn over het jaar 2012 deze vraag en vergelijkbare vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden. In eerdere jaren zouden dergelijke vragen in beginsel kunnen worden beantwoord aan de hand van de jaarlijkse opgaven die instellingen op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) deden. Een grondslag voor het doen van opgaven over het jaar 2012 ontbreekt. Dit is ook besproken in het algemeen overleg van 14 februari 2013 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer, waarbij tevens is besproken waarom het onwenselijk was om alsnog de grondslag van de Wopt door middel van een wetswijziging te heractiveren. In de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Ophef over vergoeding zorgdirecteur» (Kamervragen 2012–2013, 2531) is hier eveneens bij stil gestaan. Met ingang van 2014 zullen de betreffende instellingen op grond van de Wnt opgave doen van de bezoldigingen en de uitkeringen van topfunctionarissen wegens de beëindiging van het dienstverband over het afgelopen jaar, derhalve het eerst over het kalenderjaar 2013. Aan de hand hiervan zal het mogelijk over het betreffende jaar vragen over feitelijke ontwikkelingen in verband met topinkomens te beantwoorden.
In hoeverre is er in het afgelopen jaar sprake geweest van een toename van de totale beloningen van bestuurders in de sectoren die onder de WNT vallen? Bent u bereid dit te inventariseren en de resultaten hiervan zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn toenames in beloningen van bestuurders in de (semi)publieke sector het afgelopen jaar toe te schrijven aan contracten die overeen zijn gekomen vlak voor de inwerkingtreding van de WNT? In hoeverre onderschrijft u de stelling dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT er geen drukkend effect is geweest op de hoogte van beloningen? Heeft u de indruk dat er sprake is geweest van een tegenovergesteld effect waarbij de beloningen juist gestegen zijn in de aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT?
Zie antwoord op vraag 2. Ik heb overigens geen aanwijzing dat in aanloop naar de inwerkingtreding van de Wnt sprake is geweest van een drukkend effect of juist een tegenovergesteld effect op de hoogte van beloningen. Voorzover beloningen zijn gebaseerd op arbeidsverhoudingen van voor het tijdstip van de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer, dan kan in verband met artikel 7.3, tiende lid, van de Wnt nadien geen sprake meer zijn geweest van een opdrijvend effect op de hoogte van deze beloningen. Op grond van deze bepaling is het immers niet mogelijk, dat deze categorie arbeidsverhoudingen na de aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer zijn gewijzigd.
Herinnert u zich de wisseling van argumenten tussen de Kamer en uw ambtsvoorganger, de heer Donner, bij de plenaire behandeling van de WNT over het risico dat in de periode tussen publicatie en inwerkingtreding van de WNT het aantal hoge beloningen zou toenemen? Herinnert u zich de stelling van uw ambtsvoorganger dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid valt van de minister van BZK, en dat «daarin allang de beweging ingezet (is) naar de normen»? In hoeverre is deze beweging sinds de plenaire behandeling voortgezet? Op welke wijze hebben u en uw ambtsvoorgangers op dit terrein de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister van BZK ingevuld en de beweging naar de normen bevorderd? Hoe beoordeelt u de resultaten hiervan?
Deze vragen waren voor mij een goede aanleiding mij nog eens te buigen over de handelingen van het debat tussen de Kamer en mijn ambtsvoorganger over de Wnt3. Bij de plenaire behandeling van de Wnt door de Tweede Kamer is zowel door mijn ambtsvoorganger als door verschillende leden tot uitdrukking gebracht oog te hebben voor het risico dat in de periode tot de inwerkingtreding van de Wnt het aantal hoge beloningen zou toenemen, en dat artikel 7.3, tiende lid, van de WNT dit risico voorkomt voor op het moment van aanvaarding van de Wnt door de Tweede Kamer bestaande arbeidsverhoudingen.
Mijn ambtsvoorganger heeft inderdaad uiteengezet, dat de categorie waarop het zwaarste regime van toepassing is, de sector is die valt onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de minister, en dat daarin allang de beweging is ingezet naar deze normen. Dit zwaarste regime, het zogeheten eerste regime van het bezoldigingsmaximum, is van toepassing voor de meeste publieke en semipublieke sectoren en daar dragen verschillende vakministers verantwoordelijkheid. Ik merk echter op, dat ten tijde van de plenaire behandeling van de Wnt de sector zorg niet onder dit zwaarste regime viel. Mijn ambtsvoorganger heeft gereageerd op de vraag of hij een soort missive zou kunnen laten uitgaan. Hij heeft uiteengezet waarom dat niet nodig was, en daarmee zijn de vragen hoe mijn ambtsvoorganger nadien een rechtstreekse verantwoordelijkheid heeft ingevuld niet aan de orde.
Hoe verhouden de exitpremies in de zorg zich tot de eigen beloningscode die in de zorgsector van kracht is? In welke mate wordt de regel nageleefd dat vergoedingen bij het beëindigen van een dienstverband maximaal een jaarsalaris mogen bedragen? Hoe kijkt u in dit kader aan tegen de creatieve manieren van zorgbestuurders om toch met een hoge vergoeding weg te kunnen gaan? In hoeverre is zelfregulering wat betreft beloningen in de zorgsector volgens u effectief gebleken?
Zie antwoord op vraag 2; aan de hand van de nog op te stellen jaarlijkse rapportage over de honorering van zorgbestuurders is het mogelijk deze analyse te doen. Aan de hand van deze analyse kan worden beoordeeld of hieraan nadere conclusies dienen te worden verbonden.
Hoe beoordeelt u de stijging van de beloningen in de zorgsector en mogelijk in andere sectoren die onder de WNT vallen? Deelt u de mening dat buitensporige beloningen niet acceptabel zijn en op zijn minst strijdig zijn met de geest van de WNT? Overweegt u nadere maatregelen te treffen om beweging naar de normen toe te bespoedigen als vastgesteld wordt dat de beweging momenteel niet of onvoldoende plaatsvindt? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Bent u bereid om met de zorgsector en andere sectoren waar sprake is van stijgende beloningen, in gesprek te gaan om te bezien of de bereidheid bestaat om tot een snellere aanpassing van de topbeloningen te komen dan de zeven jaar die binnen de huidige WNT maximaal mogelijk is? Bent u bereid om de mogelijkheden tot aanpassing of verkorting van de wettelijke overgangstermijn in de WNT te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Hoe kijkt u aan tegen mogelijkheden om in gevallen van grote overschrijdingen van de voorgestelde normen de WNT met terugwerkende kracht van toepassing te verklaren?
Het overgangsrecht in de Wnt is de uitkomst van een uitvoerig proces, beginnend voorafgaand aan het wetgevingstraject met speciale aandacht voor wetenschappelijke advisering, met name om de houdbaarheid van de Wnt te toetsen aan artikel 1 van het Eerste Protocol behorend bij het EVRM (recht op eigendom). Vervolgens is het overgangsrecht uitgebreid aan de orde geweest gedurende het wetgevingstraject. Bij amendement-Heijnen is de overgangstermijn op zeven jaar gesteld.4 Deze uitkomst is kamerbreed aanvaard door beide Kamers. Het met terugwerkende kracht wijzigen van dit overgangsrecht, staat op gespannen voet met het grondrecht op eigendom en internationaal geborgde rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel. Ik acht het dan ook niet gewenst de discussie over het huidige overgangsrecht van de Wnt te heropenen.
De ramenwas-service in Arnhem |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat de ramenwasservice in Arnhem, uitgevoerd door Presikhaaf Bedrijven in opdracht van de gemeente Arnhem, dertien bijstandsgerechtigden gedurende drie maanden onder het wettelijk minimumloon laat werken, waarna ze een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor zes maanden ontvangen op basis van het wettelijk minimumloon voor gemiddeld vijftien uur per week? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de cao voor glazenwassers? Zo nee, hoe zit het dan wel?1
De gemeente is verantwoordelijk voor het bewaken van de wettelijke voorwaarden van de verschillende re-integratie-instrumenten. Navraag bij de gemeente Arnhem geeft de volgende informatie.
De ramenwasservice in Arnhem is een proefproject dat op 1 april 2013 van start is gegaan op het raakvlak van de Wwb en de Wmo. De deelnemers worden eerst drie maanden met behoud van uitkering geplaatst. In deze periode ontvangen zij met toepassing van de Arnhemse Euro-job-regeling, een stimuleringspremie bovenop de uitkering. In deze fase volgen zij een zogenaamd AKA-traject2 en doen relevante werkervaring op. Daarna kunnen de deelnemers in aanmerking komen voor een regulier arbeidscontract voor 15 uur per week. Het loon dat iemand ontvangt wordt (indien nodig) aangevuld tot het bijstandsniveau door de gemeente. Voor deelnemers ouder dan 27 jaar geldt een gedeeltelijke vrijlating van het verdiende loon.
De medewerkers van de ramenwasservice voeren dezelfde werkzaamheden uit voor zover het wassen van de ramen aan de buitenzijde van de woning betreft, als die in het pakket zit van een thuishulp van een thuiszorganisaties. Het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, is door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). Dit werk is niet één-op-één vergelijkbaar met het werk waarop de CAO Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf van toepassing is. De thuishulp mag bijvoorbeeld geen «ramen hoog» zemen.
Is een bijstandsgerechtigde met een arbeidscontract voor vijftien uur per week op basis van het wettelijk minimumloon uitkeringsonafhankelijk? Zo nee, in hoeverre wordt dit loon door de gemeente aangevuld en hoeveel van de dertien bijstandsgerechtigden zijn reeds uitgestroomd naar regulier werk zonder uitkeringsafhankelijkheid?
De gemeente Arnhem stimuleert dat mensen met een uitkering zoveel mogelijk hun eigen inkomen verdienen. De deelnemers in dit project zijn nog niet geheel onafhankelijk van een aanvullende uitkering bovenop de eigen inkomsten. Dit komt omdat de meeste deelnemers maar een beperkt aantal uren (kunnen) werken. Van de in totaal 13 deelnemers aan de ramenwasservice (start 1 april) hebben 3 deelnemers regulier werk elders aanvaard, 1 deelnemer heeft elders een parttime baan gevonden in de schoonmaak en ontvangt een aanvullende uitkering. Het proefproject loopt tot eind 2013.
Door welke organisatie en beroepskrachten werden voorheen de ramen van de cliënten van de thuiszorg gewassen?
Volgens informatie van de gemeente Arnhem is het wassen van ramen aan de buitenzijde van woningen, dat voorheen door een thuishulp werd gedaan, door de thuiszorgorganisaties uitbesteed aan de ramenwasservice van Presikhaaf Bedrijven (het regionale SW bedrijf). De in het project toegepaste jobcarving maakt een deel van het werk van de thuishulp bereikbaar voor een minder breed inzetbare groep mensen in de bijstand en zorgt er voor dat de thuishulp meer geconcentreerd zijn/haar diensten verleent aan de zorgbehoevende.
Is hier sprake van verdringing van reguliere werkzaamheden en/of concurrentievervalsing? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad is de instantie die zich rekenschap moet geven van een juiste uitvoering van zijn beleid conform wet- en regelgeving. De gemeente Arnhem stelt dat het project wordt uitgevoerd binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving. De gemeente is als uitvoerder binnen het brede sociale domein voortdurend op zoek naar initiatieven om zo mogelijk mensen aan het werk te helpen en om de voorzieningen op orde te houden.
In het najaar van 2013 wordt het project geëvalueerd met alle betrokkenen en waar nodig bijgesteld.
Onduidelijke regels omtrent identificatieplicht voor zzp’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Mei Li Vos en Recourt over identiteitsfraude door slecht bewaarde paspoortkopieën?1
Ja.
Bent u bekend met de onduidelijkheden onder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) over identificatieplicht bij het aannemen van een opdracht?
Klachten over onduidelijkheden en tegenstrijdige adviezen over de vermeende identificatieplicht zijn mij niet bekend. Zzp’ers zijn niet verplicht zich te identificeren bij het aannemen van opdrachten. Deze verplichting ontstaat pas als de opdrachtgever ervoor kiest om van de opdrachtnemer een Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) te verlangen.
Bent u op de hoogte van de klachten van zzp’ers over de tegenstrijdige adviezen die de Belastingdienst, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) en sommige zzp-organisaties verstrekken over identificatie? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe dient een zzp’er die alleen digitaal communiceert met de opdrachtgever zich te identificeren?
De identiteit van een persoon kan door de opdrachtgever slechts worden vastgesteld als de opdrachtnemer fysiek aanwezig is, zodat de opdrachtgever kan controleren of persoon en identiteitsbewijs met elkaar overeenkomen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Op welke wijze dient het document waarmee de zzp’er zich identificeert door de opdrachtgever behandeld te worden?
Indien de opdrachtgever een kopie vraagt teneinde vrijwaring van mogelijke inhoudingsplicht voor de loonheffingen te verkrijgen, heeft deze opdrachtgever een wettelijke plicht om deze kopie gedurende zeven jaren te bewaren. Aard en nummer van het identiteitsbewijs dienen bij deze kopie te worden bewaard.
Hoe wordt de privacy van de opdrachtnemer (zzp’er) die vanuit huis werkt beschermd? Bent u bereid de zzp’ers en opdrachtgevers én alle betreffende organisaties eenduidige richtlijnen omtrent identificatie door opdrachtnemers (zzp’ers) te verschaffen zodat onduidelijkheden over identificatie tot het verleden behoren? Zo nee, waarom niet?
In het handelsregister staat van elke onderneming het (zaken)adres geregistreerd, alsmede het adres van degene(n) aan wie de onderneming toebehoort: een of meer natuurlijke persoon/personen, dan wel een rechtspersoon. Openbaarheid van dit gegeven -via een uittreksel uit het handelsregister- is nodig om bijvoorbeeld een verhaalsactie te kunnen instellen tegen de eigenaar van de onderneming. Bij zogeheten adresbestanden wordt door de KvK uitsluitend het zakelijk adres van een onderneming verstrekt. Soms valt dat zakelijk adres samen met het woonadres van de eigenaar. Die keuze is vol aan de eigenaar; hij kan ook -om zijn privacy te beschermen- besluiten het bedrijf op een ander adres te vestigen. In dat geval is het woonadres alleen via een uittreksel te traceren, hetgeen een zekere drempel opwerpt. Het woonadres van de bestuurder van een rechtspersoon (bijvoorbeeld de dga van een BV, een rechtsvorm die ook veelvuldig door zzp’ers wordt gebruikt) kan op grond van de wet slechts worden ingezien door bestuursorganen alsmede advocaten, notarissen en deurwaarders. In situaties van concrete dreiging kan ook het woonadres van een natuurlijk persoon (eenmanszaak) door de KvK worden afgeschermd; het kan dan alleen worden ingezien door de hierboven genoemden.
Om fraude met kopieën van identiteitsdocumenten te voorkomen en de regels te verduidelijken heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) reeds richtsnoeren opgesteld voor het overnemen van persoonsgegevens en het kopiëren en scannen van identiteitsdocumenten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft van 15 januari tot en met 31 maart 2013 een publiekscampagne gevoerd. Het doel was enerzijds om alle burgers te informeren over de risico’s van het afgeven van een kopie van een identiteitsbewijs, anderzijds om maatregelen aan te reiken om fraude met identiteitsdocumenten te verminderen. Een maatregel is dat burgers doel en datum op een kopie schrijven. Daarmee kan misbruik bij een andere organisatie of op een andere datum worden voorkomen. In de beantwoording van de in vraag 1 genoemde Kamervragen van 9 oktober 2012 is aangegeven dat zzp’ers wordt aangeraden dit ook te doen.
De uitzending 'Zwarte Zwanen, gokken met uw pensioenpremie' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Zwarte Zwanen, gokken met uw pensioenpremie» die 1 juli jl. door omroep MAX is uitgezonden? Zo ja, wat was daarop uw reactie?
Ja. In het programma werd ingegaan op de pensioenwereld. Onder andere werd stilgestaan bij het fenomeen «zwarte zwanen». Dat zijn gebeurtenissen waarvan beleggers nu nog niet (kunnen) weten dat het een risico is. Aandacht voor het onderwerp pensioen in de media bezie ik als positief. Het is van belang dat mensen betrokken worden bij het debat over dit onderwerp.
Kunt u aangeven hoe het toezicht is geregeld op alle verschillende partijen die betrokken zijn bij het beleggen van pensioengeld in Nederland en soms ook ver daarbuiten? Wie is waar verantwoordelijk voor? Is dit toezicht vanwege de mate van versnipperdheid überhaupt wel praktisch uitvoerbaar?
Het bestuur van een pensioenfonds is verantwoordelijk voor het pensioenfonds. De Pensioenwet bevat tal van normen waaraan het fondsbestuur zich moet houden. Het bestuur dient onder andere te zorgen voor een evenwichtige belangenafweging en zorg te dragen voor een beheerste bedrijfsvoering. DNB en AFM zien daar op toe.
Uw vraag gaat specifiek over de situatie van uitbesteding. Uitbesteding is één van de onderwerpen waar bestuurders een beslissing over moeten nemen. Als een fonds wil uitbesteden, dan is het eveneens aan de fondsbestuurders een goede uitbestedingsovereenkomst tot stand te brengen en er op toe te zien dat de partij waaraan uitbesteed wordt, het contract naleeft.
Met de 6 augustus in het Staatsblad gepubliceerde Wet versterking bestuur pensioenfondsen zullen bedrijfstakpensioenfondsen vanaf juli 2014 bovendien een Raad van Toezicht moeten hebben. Deze is verantwoordelijk voor het intern toezicht bij een fonds. De Raad van Toezicht is wettelijk belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Uitbesteding valt daar ook onder.
De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten kijken ook ten aanzien van uitbesteding of de wettelijke regels worden nageleefd. En kijken daarbij onder andere naar het risicomanagement bij uitbesteding.
Daarnaast houden DNB en AFM op onderdelen toezicht op in Nederland gevestigde financiële instellingen waaraan fondsen kunnen uitbesteden, zoals vermogensbeheerders. Zo worden er minimumeisen gesteld aan het aan te houden kapitaal van vermogensbeheerders en zijn er nadere eisen aan de betrouwbaarheid en geschiktheid van de dagelijkse beleidsbepalers van zowel fondsen als vermogensbeheerders. Buitenlandse vermogensbeheerders vallen niet onder het toezicht van DNB en AFM, maar vallen binnen het toezichtregime van de betreffende landen.
Binnen het huidig regelgevend kader is het toezicht praktisch uitvoerbaar. Het kabinet heeft regelmatig contact met DNB en AFM over eventuele knelpunten in wetgeving die kunnen ontstaan door ontwikkelingen in de maatschappij of bij fondsen en vermogensbeheerders.
Zou er in het kader van toezicht een vergelijking te treffen zijn of moeten zijn met de civielrechtelijke regel dat een hoofdaannemer aansprakelijk is voor fouten van de door hem ingehuurde onderaannemers? Zo nee, zou u het wenselijk vinden een zodanige regel van toepassing te verklaren op de pensioenfondsen?
De situatie bij fondsen is vergelijkbaar met die bij aannemers. Deelnemers hebben civielrechtelijk de mogelijkheid het pensioenfonds aansprakelijk te stellen voor fouten door de partij waaraan is uitbesteed. Pensioenfondsbestuurders zijn verantwoordelijk voor het pensioen van hun deelnemers en dus ook voor de beslissing tot uitbesteding van taken, zoals het beleggen van een deel van het vermogen. Of een fonds in een specifiek geval aansprakelijk is, hangt uiteraard af van de omstandigheden van dat geval en is aan de rechter.
Vindt u het terecht dat er, in tijden dat er tot wel 6% gekort wordt op pensioenen van het pensioenfonds metaal en techniek, vijf miljoen euro wordt bijgestort in het pensioenfonds van de pensioenuitvoerder MN waarop niet gekort is, betaald uit het pensioenfonds metaal en techniek waarop wel gekort is? Als u dit niet vindt zou u dan bereid zijn maatregelen te nemen die moeten voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals kan gebeuren?
Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Het ondernemingspensioenfonds van MN heeft een privaatrechtelijke arbeidsvoorwaardelijke overeenkomst met het bedrijf MN. In dat kader is overeengekomen dat MN een storting doet ten behoeve van het pensioen van de eigen werknemers. Die storting is volgens MN gerealiseerd uit het bedrijfsresultaat van het bedrijf. Dat bedrijfsresultaat is onder andere afhankelijk van de mate waarin contractuele overeenkomsten met pensioenfondsen, zoals het pensioenfonds voor de metaal en techniek, op efficiënte wijze nagekomen kunnen worden.
Het pensioenfondsbestuur van PMT is zelf verantwoordelijk voor onderhandelingen met de pensioenuitvoeringsorganisatie over de prijs van de diensten die door de pensioenuitvoerder geleverd worden.
Deelt u de mening dat er meer openheid en transparantie moet komen over de hoogte van de kosten en de mate van risico die pensioenfondsen nemen? Bent u bereid dit juridisch te regelen?
Het is van groot belang dat pensioenfondsen transparant zijn over de uitvoeringskosten en risico’s die horen bij pensioen. Zowel de pensioensector als ikzelf werken hier hard aan.
De Pensioenfederatie heeft, in reactie op het rapport van de AFM over kosten in 2011 en de daarop volgende vraag vanuit de Tweede Kamer om transparantie van deze kosten, in november 2011 aanbevelingen uitgebracht ter verbetering van de rapportage over uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten, gevolgd door gedetailleerdere aanbevelingen inzake vermogensbeheerkosten in maart 2012.
In juni 2012 stuurde ik u in dit kader bovendien het rapport «pensioen in duidelijk taal». Hierin staat onder meer dat de individuele deelnemer aan een pensioenregeling op eenvoudige wijze inzicht moet kunnen krijgen in de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van zijn pensioenregeling. Zo zou bijvoorbeeld op de website van een pensioenfonds op een toegankelijke en op de gebruiker afgestemde manier over uitvoeringskosten gecommuniceerd moeten worden. Pensioenfondsen zullen bovendien in het jaarverslag moeten ingaan op de uitvoeringskosten. Op dit moment wordt door mij bezien of dit juridisch vastgelegd moet worden. Ik onderzoek naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport hoe koopkrachteffecten en risico’s kunnen worden vertaald naar persoonlijk relevante informatie. Het doel is om koopkrachteffecten en risico’s op een uniforme wijze in op het individu gerichte pensioeninformatie te verwerken, zoals het pensioenregister. Ik ben voornemens een wetsvoorstel in te dienen om inzicht in risico’s voor de deelnemer te realiseren.
Deelt u de mening dat het aan pensioenopbouwers en gepensioneerden niet uit te leggen is dat er salarissen uitbetaald worden aan pensioenuitvoerders- en beleggers tot wel 60 maal de Balkenendenorm in tijden dat er op hun pensioen(opbouw) gekort moet worden?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de contractuele relatie met partners waaraan zij uitbesteden vormgeven. Bij die verantwoordelijkheid hoort ook dat zij de invulling van de maatschappelijke componenten van het contract, zoals het beloningsbeleid bij de partners aan wie uitbesteed wordt, afwegen en hierover transparant zijn naar hun deelnemers. De wetgeving die dit ondersteunt is per augustus 2013 in werking getreden. Ik constateer daarbij dat fondsen ook zonder wetgeving hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld door in het programma «zwarte zwanen» een toelichting te geven op het door hen gevoerde beleid. Fondsbestuurders lieten in het programma blijken de salarissen van enkele organisaties waaraan zij uitbesteden bizar te vinden. Ik ben het hier mee eens. Zelf zal ik het onderwerp daarom waar opportuun uiteraard ook onder de aandacht van fondsen blijven brengen.
Deelt u de mening dat goede prestaties met een marktconform salaris beloond mogen worden maar dat er dan tevens een mogelijkheid moet zijn om slecht presteren te kunnen bestraffen, omdat er anders immers geen prikkel tot het nemen van voorzichtigheid is?
Het is inderdaad niet in het belang van de deelnemer als bestuurders en anderen die bijdragen aan een goede pensioenvoorziening voor de deelnemer eenzijdig beloond worden. Dat kan aanzetten tot het nemen van onverantwoorde risico’s. In dat kader heb ik in mijn besluit over onder andere beheerst beloningsbeleid opgenomen dat het beloningsbeleid van pensioenfondsen niet mag aanzetten tot het nemen van meer risico’s dan voor het pensioenfonds aanvaardbaar is. Bovendien moeten fondsen transparant zijn over het beleid dat zij hanteren ten aanzien van het beloningsbeleid van de partijen aan wie ze uitbesteden. Voor beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen gelden daarnaast ook (Europese) regels in het kader van beloningen, waarbij de nadruk ligt op beheersing van ongewenste effecten van variabele beloning op het nemen van risico’s. DNB en AFM zien hier op toe.
Het bericht 'Rutte: werkloze jongeren naar Nederland halen' |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rutte: Werkloze jongeren naar Nederland halen»?1
Het bericht waarnaar de leden Wilders en Madlener verwijzen is bekend. Het kabinet zal op deze berichtgeving reageren in antwoord op het verzoek van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 juli jl. (kenmerk 2013Z14768/2013D30099).
Bent u knettergek geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat dertien politiechefs meer verdienen dan de minister |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «dertien politiechefs verdienen meer dan de minister»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat de salarissen die genoemd worden, tegen de afspraken in zijn van het arbeidsvoorwaardenkader voor de politietop? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is gebaseerd op een overzicht van de top 200 WOPT inkomens. Het WOPT inkomen betreft het bruto jaarinkomen (inclusief o.a. opname van levensloop), vermeerderd met de pensioenafdracht (werkgevers én werknemersdeel) en stortingen in het kader van levensloop. Het WOPT-inkomen behelst meer dan alleen het salaris, jaarinkomen, of bezoldiging. Derhalve kan er op basis van de WOPT lijst niet zonder meer een vergelijking worden gemaakt die aangeeft hoeveel functionarissen meer verdienen dan het jaarsalaris van de minister.
In een vijftal gevallen gaat het, zoals in de brief van 3 juli jl. inzake Wob verzoek- RTL naar de zo meestverdienende politieambtenaren aan uw Kamer uiteen is gezet, inderdaad om salarissen die niet sporen met het nieuwe arbeidsvoorwaardenkader voor de politietop. Om in aanmerking te komen voor benoeming in de top 61 is overigens nadrukkelijk als voorwaarde gesteld dat de bezoldiging binnen de afgesproken kaders moet passen. Voor de gehele top 61 geldt dat de bezoldiging van betrokkenen daaraan voldoet.
Deelt u de mening dat deze politiechefs niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het leiderschap binnen de politie en dat zij de integriteit van de politieorganisatie aantasten? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de bezoldiging van de aangehaalde vijf personen ben ik, zoals in de brief van 3 juli aan uw Kamer is aangegeven, van mening dat ook hun bezoldiging binnen het nieuwe arbeidsvoorwaardenkader zou moeten passen, mede vanwege de voorbeeldfunctie die ook zij behoren uit te oefenen en de verantwoordelijkheid die zij dragen voor het aanzien van de politie.
Wat gaat u er aan doen om deze onverkwikkelijke situatie zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals per brief van 3 juli jl. aan uw Kamer is bericht zijn er geen juridische mogelijkheden om de inkomens van bovengenoemde vijf betrokkenen direct te verlagen. Ik ben afhankelijk van de bereidheid van de betreffende functionarissen om op vrijwillige basis van het surplus aan inkomen af te zien. Om die reden zijn de afgelopen periode met deze functionarissen gesprekken gevoerd en is een moreel beroep op hen gedaan om vrijwillig af te zien van dat surplus aan inkomen om te bewerkstelligen dat het inkomen van alle functionarissen binnen de politie binnen het afgesproken kader past. Na overleg met hen is gebleken dat de bereidheid om vrijwillig af te zien van dit surplus niet aanwezig is. Dit betekent dat de door hen verworven arbeidsvoorwaarden vooralsnog moet worden gerespecteerd. Daarmee is deze situatie niet definitief. Voor de inkomenspositie van deze groep functionarissen geldt nu het met de politievakorganisaties afgesproken kader voor herplaatsingskandidaten in het kader van de personele reorganisatie. Dat betekent in het geval het aan de nieuwe functie verbonden salaris lager zou zijn dan het huidige salaris, een overgangstermijn van maximaal negen jaar geldt voor de desbetreffende functionaris, afhankelijk van het aantal dienstjaren. Gedurende die termijn behoudt betrokkene het huidige salaris.
Werknemers van PostNL die tijdens de staking het werk van de zelfstandige pakketbezorgers overnemen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat tijdens de staking van zelfstandige pakketbezorgers, PostNL haar werknemers heeft opgeroepen om met hun privéauto’s het werk van de stakende pakketbezorgers over te nemen?
Het is mij bekend dat PostNL haar medewerkers heeft opgeroepen om in het weekend mee te helpen om de achterstand bij PostNL pakketten als gevolg van de staking weg te werken.
Bent u van mening dat deze handelwijze van PostNL in strijd is met het stakingsrecht? Kunt u uw antwoord toelichten? Indien dit strijdig is met het stakingsrecht, welke actie bent u dan bereid te ondernemen? Indien niet strijdig, welke mogelijkheden ziet u dan in de toekomst voor opdrachtnemers om door middel van staking aandacht te vragen voor onrecht?
Op vrijdag 28 juni hebben de stakende zzp’ers en PostNL een akkoord bereikt. Het is goed dat de partijen er onderling uitgekomen zijn. Er bestaat een verbod op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (zoals uitzendkrachten) aan bedrijven waar gestaakt wordt (het zogenaamde onderkruipersverbod, zie artikel 10 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs), maar niet op het inzetten van eigen personeel. Volgens het stakingsrecht hebben werkenden het recht om collectieve actie te voeren. Het stakingsrecht ligt in Nederland vast in de jurisprudentie. Op die wijze is geregeld dat – indien nodig – de rechter van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden. Het is dus niet aan mij maar in voorkomend geval aan de rechter om een oordeel te vellen over eventuele strijdigheid met het stakingsrecht.
Op welke wijze zijn de medewerkers van PostNL, die met hun privéauto pakketten bezorgden, verzekerd geweest voor o.a. ongevallen? Klopt het dat verzekeraars in een groot aantal gevallen niet vergoeden als blijkt dat de auto verzekerd is voor privégebruik en niet voor werkgebruik? Indien blijkt dat PostNL geen juiste maatregelen heeft genomen om deze medewerkers te verzekeren, op welke wijze gaat u PostNL dan op dit onverantwoorde gedrag aanspreken?
PostNL heeft aangegeven dat de schade van de medewerkers zelf is verzekerd via het bedrijf. Indien medewerkers met hun privé auto schade aan derden toebrengen, materieel zowel als letsel, dan kan de WA verzekeraar van die auto’s inderdaad een uitkering weigeren omdat de auto voor zakelijk gebruik is ingezet en veelal alleen voor privé gebruik is verzekerd. In die gevallen wordt PostNL als opdrachtgever aangesproken en doet het bedrijf een beroep op de Algemene Bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering.