Het bericht dat de coronatestlocatie op Schiphol alweer gesloten wordt wegens gebrek aan testcapaciteit. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de sluiting van de coronatestlocatie op Schiphol?1
Ja daarmee ben ik bekend.
Sinds wanneer was deze testlocatie open?
De testlocatie was open vanaf 13 augustus.
Hoeveel reizigers uit risicogebieden (code oranje en rood) zijn er sindsdien via Schiphol ons land binnengekomen?
Het ging hier om een proefsetting waar onderzoek werd gedaan naar het effect van het testen van mensen zonder klachten, zoals het OMT had geadviseerd. Het OMT heeft geadviseerd om dit te onderzoeken, omdat de aanname tot nu toe is dat het testen van mensen zonder klachten niet veel bijdraagt aan het bestrijden van de pandemie. Daarnaast moesten alle mensen uit oranje en rode gebieden alsnog 10 dagen in quarantaine. Uit de cijfers bleek dat het aantal positieven laag was op de teststraat, namelijk rond de 1,6% van de 19.012 mensen die zijn getest. Het aantal reizigers dat uit risicogebieden aankwam in diezelfde periode is ca 5.000 per dag.
Hoeveel reizigers lieten zich testen op deze testlocatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van hen werden «positief» getest?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met uw toezegging, gedaan in het coronadebat van 12 augustus, waarbij u aangaf dat u zou uitzoeken of u kunt bewerkstelligen dat reizigers uit risicogebieden getest worden vóórdat ze op het vliegtuig stappen?2
Ik heb eerder aangegeven dat dit verder verkend wordt, ook in Europees verband. Momenteel wordt er binnen Europa gekeken naar een meer gecoördineerde aanpak van de COVID-19 pandemie, hierover is ook gesproken tijdens de informele gezondheidsraad van afgelopen vrijdag.
De geannoteerde agenda van deze Raad met hierin de Nederlandse inzet, heeft u op 3 september jl. ontvangen. Nederland is voorstander van een meer gecoördineerde aanpak van de crisis. Het al dan niet instellen van maatregelen is uiteindelijk aan de lidstaten zelf en afhankelijk van de nationale context, zoals beschikbare testcapaciteit. In de meeste Europese landen, waaronder Nederland, is het wettelijk niet mogelijk om testen te verplichten voor aankomst in of bij vertrek uit een land. Alleen in Duitsland geldt sinds 8 augustus een testplicht bij aankomst uit een risicogebied. Dit wordt echter per 1 oktober afgeschaft omdat het te veel testcapaciteit kost en op andere plekken dan luchthavens lastig te handhaven is.
Bent u bekend met het onderzoek naar de vlucht met de Severe Acute Respiratory Syndrome (SARS)-patiënt waarbij twintig medereizigers besmet raakten (drie overleden) en dat dit niet was gebeurd als de besmette meneer niet op het vliegtuig was gestapt?3
We zijn bekend met deze studie en deze publicatie. Het lijkt er op dat transmissie van SARS-CoV-1 mogelijk is in vliegtuigen, maar van de gevallen die in deze studie beschreven worden is het niet aangetoond dat de besmetting ook echt in het vliegtuig heeft plaatsgevonden. Dit is echter maar één van meerdere onderzoeken naar dit onderwerp. Andere onderzoeken lieten kleinere aantallen mogelijke besmettingen met SARS-CoV-1 zien.
SARS-CoV-1 is echter niet gelijk aan SARS-CoV-2. Deze resultaten kunnen dan ook niet zomaar vertaald worden naar risico op transmissie van SARS-Cov-2 in vliegtuigen. Er is inmiddels meer onderzoek verricht en gepubliceerd over SARS-CoV-2 transmissie in vliegtuigen. Onderzoeken naar de risico’s op transmissie van SARS-CoV-2 in vliegtuigen laten tot nu toe kleine risico’s zien.
In Nederland werden tot recent 4 infecties gevonden onder 282 gemonitorde contacten van mensen die met COVID-19 in het vliegtuig zaten. Het is niet zeker of deze mensen de infectie ook daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig hebben opgelopen. Risico’s lijken dan ook beperkt.
Begrijpt u daarom dat het van groot belang is dat iemand met covid-19 niet op het vliegtuig stapt?
Daar ben ik het mee eens. En daarom is het ook zo belangrijk dat mensen die klachten hebben thuisblijven, en zich thuis laten testen, en niet op vakantie gaan waardoor ze anderen in gevaar kunnen brengen. En is het zo belangrijk dat mensen die wel met het vliegtuig uit een oranje/rood reisgebied naar Nederland komen ook 10 dagen in quarantaine gaan en zich laten testen bij klachten.
Waarom lukt het u niet om voor voldoende testcapaciteit te zorgen?
Ik wil u graag verwijzen naar mijn brieven van respectievelijk 28 augustus en 11 september voor het antwoord op deze vraag. Zoals daarin aangegeven is het de verwachting dat met alle ingezette acties er begin oktober voldoende testcapaciteit kan worden gerealiseerd. Dat er nu te weinig testcapaciteit is heeft te maken met tegenvallers wat betreft bijvoorbeeld krapte in materialen en met een sterker stijgende testvraag dan dat we hadden geanticipeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van de Algemene Politieke Beschouwingen d.d. 16 september 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Ik heb de vragen zo snel al mogelijk beantwoord.
Het bericht dat een meneer na 123 dagen op de IC overleed aan corona. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over het overlijden van een meneer met covid-19 die 123 dagen op de intensive care lag1
Ja.
Hoeveel mensen liggen er op dit moment met covid-19 op de IC?
Op 16 september lagen er 54 COVID-patiënten op de IC (Bron: LCPS)
Hoeveel van hen liggen langer dan 21 dagen op de IC?
Het totale aantal COVID-patiënten met een opnameduur langer dan 21 dagen is hieronder te zien. De bron van deze cijfers is NICE.
Opgenomen in
Aantal COVID opnamen
Aantal COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Percentage COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Maart–April
2.662
962
36.1
Mei–Juni
200
51
25.5
Juli–15 augustus1
74
12
16.2
van patiënten opgenomen later in augustus is nog niet bekend of ze langer dan drie weken op de IC moeten worden behandeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de Algemene Politieke Beschouwingen woensdag d.d. 16 september 2020?
Dat is tot mijn spijt niet gelukt.
Het centraal inkopen van griepvaccins voor zorgverleners |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat een voldoende groot aanbod van het griepvaccin juist in tijden van COVID-19 van belang is?
Een griepgolf naast een tweede golf van covid besmettingen kan impact hebben op de kwetsbare mensen in onze samenleving en daarnaast een risico vormen voor de patiëntveiligheid en de zorgcontinuïteit, zowel vanwege de extra instroom van patiënten als vanwege de extra uitval van zorgpersoneel. Om die reden is het extra belangrijk dat we ons goed voorbereiden en dat mensen de griepprik dit jaar gaan halen. Daarom heb ik ook 520.000 extra griepvaccins aangeschaft, waarmee we nu op een totaal van 3,88 miljoen vaccins komen. Daarmee kan een zo groot mogelijk deel van de kwetsbare doelgroep van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) gevaccineerd worden en is ongeveer 60% opkomst mogelijk, ten opzichte van de opkomst rond de 50% in eerdere jaren.
Bent u van mening dat een voldoende grote beschikbaarheid van het griepvaccin specifiek voor zorgverleners juist in tijden van COVID-19 van belang is?
Jazeker. Griepvaccinatie bij zorgverleners is belangrijk omdat zij werken met kwetsbare patiënten. Als een medewerker griep krijgt, kan deze het griepvirus overdragen aan kwetsbare patiënten. Zij lopen hierdoor risico op complicaties, of zelfs sterfte. Vaccinatie van zorgpersoneel helpt om deze overdacht te voorkomen. Daarnaast kan de griepvaccinatie onnodige uitval door griep voorkomen. Dit is belangrijk voor de continuïteit van zorg. Ik heb uw Kamer afgelopen januari al geïnformeerd over het belang van verhoging van de griepvaccinatiegraad in zorginstellingen en de gesprekken die ik daartoe met zorgkoepels heb gevoerd1. Ook heb ik de koepels in de curatieve en de langdurige zorg er in mei op gewezen dat er wereldwijd sprake is van schaarste en dat het wenselijk is dat ze tijdig bestellen. Dit advies heb ik herhaald tijdens een overleg dat ik in juni had met de koepels in de zorg over het verhogen van de griepvaccinatiegraad onder zorgverleners. Tijdens dat overleg ontving ik geen signalen dat er sprake was van problemen met inkoop. Zorginstellingen gaven aan dat ze gemiddeld 10 procentpunt extra griepvaccins inkochten voor hun personeel.
Zijn er voldoende griepvaccins beschikbaar voor zorgverleners?
Zorginstellingen zijn als werkgever zelf verantwoordelijk voor de gezondheid en veiligheid van hun personeel en voor het leveren van een goede kwaliteit van zorg voor hun patiënten. Ze zijn ook zelf verantwoordelijk voor de inkoop van griepvaccins en het stimuleren van de griepvaccinatiegraad onder zorgpersoneel. De doorlooptijden van de productie en levering van griepvaccins zijn lang en de wereldwijde vraag naar griepvaccins is vanwege covid gestegen. Dit was voor de vaccinproducenten niet te voorzien en het is niet mogelijk om snel extra vaccins te produceren. Daardoor is er sprake van schaarste op de markt van griepvaccins.
Uit gesprekken met de ziekenhuizen blijkt dat zij tijdig voldoende vaccins hebben kunnen bestellen voor hun zorgpersoneel. De koepels uit de langdurige zorg geven aan dat er bij hun wel signalen zijn van problemen met het bestellen bij zorginstellingen in de langdurige zorg en dat organisaties vanwege tekorten op wachtlijsten komen te staan. In mijn antwoord op vragen 6 en 7 geef ik aan wat voor mogelijke oplossingsrichting ik hiervoor bekijk.
Wat was destijds de reden van voormalig Minister Schippers om de centrale inkoop van griepvaccins weg te halen bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De centrale inkoop van griepvaccins wordt nog steeds door het RIVM gedaan, als het gaat om inkoop voor het NPG. Via het NPG kunnen 60-plussers en risicogroepen via hun huisarts de jaarlijkse griepvaccinatie ontvangen. Ik herken dus niet dat de centrale inkoop van griepvaccins weggehaald is bij het RIVM.
Is het waar dat het RIVM bereid is de centrale inkoop van griepvaccins voor zorgpersoneel weer ter hand te nemen als de politiek daarom vraagt?
Het RIVM heeft een coördinerende rol als het gaat om de uitvoering van het NPG. Daarnaast koopt het RIVM in opdracht van VWS vaccins in die vanuit de rijksoverheid aangeboden worden. Griepvaccins voor zorgverleners worden op dit moment niet vanuit de rijksoverheid aangeboden. In het antwoord op vraag 6 en 7 licht ik toe waarom ik denk dat we dat ook zo moeten handhaven.
Wat vindt u van het voorstel van de Influenza Stichting, gedaan bij Omroep Max, om griepvaccins voor zorgverleners weer centraal te laten inkopen door het RIVM?
Het is de vraag voor welk probleem de centrale inkoop een oplossing is. De huidige schaarste was, zoals ik aangeef bij mijn antwoord op vraag 3, niet te voorzien en centrale inkoop kan deze schaarste niet oplossen. Eerdere jaren is er ook nooit sprake geweest van een dergelijke schaarste en ik acht het aannemelijk dat de vaccinproducenten volgend jaar hun productie zullen verhogen. Het is ook niet duidelijk of en hoe centrale inkoop een oplossing zal zijn voor de griepvaccinatiegraad bij zorgpersoneel.
Op dit moment heb ik ook geen aanleiding om te denken dat er sterke behoefte is aan centrale inkoop bij zorginstellingen. Ditzelfde geldt voor andere sectoren, zoals bijvoorbeeld het onderwijs. Het aanbieden van griepvaccinatie in publieke sectoren als het onderwijs dient ook allereerst het een doel van bedrijfscontinuïteit en/of verzuimreductie. De inkoop is een taak en verantwoordelijkheid van de werkgever. De werkgever kent de organisatie het beste en kan de beste afwegingen maken over hoeveel, waar en wanneer griepvaccinatie te bestellen. En ook hoe hij de griepvaccinatiegraad onder het personeel het beste kan verhogen.
De bedrijfsarts en arbodienstverlener kunnen een werkgever hierbij adviseren. Ik acht het daarom op dit moment onnodig en onwenselijk om me op dit punt in de werkgeversverantwoordelijkheid te mengen.
Wel wil ik verkennen of er mogelijkheden zijn om eenmalig, in deze bijzondere situatie van schaarste, eventueel overgebleven vaccins vanuit zorginstellingen en wellicht vanuit NPG beschikbaar te stellen aan zorginstellingen met tekorten. Dit zou dan pas laat in het vaccinatieseizoen kunnen (december), omdat dan pas duidelijk is of er vaccins overblijven. Dit vergt daarmee nog het nodige uitzoekwerk. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de verkenning. Ik zie dit ook als een invulling van de motie van het lid Van Brenk (50Plus), waarin de regering wordt verzocht te borgen dat de voorraad griepvaccins zoveel als mogelijk gebruikt wordt voor kwetsbare groepen en daarna voor zorgmedewerkers die gevaccineerd willen worden tegen het griepvirus.
Meent u dat deze centrale inkoop van het griepvaccin uitgebreid moet worden naar andere partijen binnen de publieke sector zoals bijvoorbeeld het onderwijs? Zo ja, gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Vanwege de onderlinge samenhang heb ik vraag 6 en 7 wel samen beantwoord.
Het bericht ‘Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor minister Schouten’ |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Sanering varkensboeren levert te weinig op» en «Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor Minister Schouten»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat het effect van deze maatregel bijna drie keer te hoog is ingeschat en wat betekent dit voor de ambities ten aanzien van stikstofreductie en de daarmee samenhangende plannen voor weg- en woningbouw?
Vooralsnog lopen de termijnen van de maatregel nog en zijn nog geen definitieve cijfers over deelname aan de regeling te geven. Pas op basis van daadwerkelijk beëindigde varkenshouderijlocaties is een doorrekening te maken op hexagon niveau, die de basis biedt voor vergunningverlening voor weg- en woningbouw.
Hoe hoog ligt het aantal ingetekende varkenshouders op dit moment?
Binnenkort zal ik uw Kamer infomeren over de stand van zaken van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Daarbij zal ik ook ingaan op het aantal deelnemers.
Kunt u aangeven in hoeverre het klopt dat er een terugloop van deelnemers aan de uitkoopregeling waar te nemen valt, zoals voorspeld door sectorbelangenvereniging Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV)?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is ervoor gekozen om de regeling niet primair te richten op veebedrijven met een hoge uitstoot die zich in de nabijheid van Natura 2000-gebieden bevinden?
De Srv vloeit voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 34 700, nr. 34) om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het doel en de hoofdlijnen van de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkensbedrijven, door het bieden van een subsidie voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties in de concentratiegebieden Zuid en Oost. De Srv is daarmee primair gericht op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. Reductie van stikstofemissie en -depositie is een positief neveneffect bij de beëindiging van varkenshouderijlocaties, maar vormde geen toetsingscriterium bij de beoordeling van aanvragen voor een beëindigingssubsidie op grond van de Srv.
Bent u bereid om deze criteria alsnog toe te voegen voor deelname aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
De Srv bevindt zich momenteel in de fase van uitvoering. Varkenshouders konden in de periode van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen. Alle aanvragen zijn beoordeeld en beschikt. Het is zowel in juridische als in praktische zin niet mogelijk om met terugwerkende kracht het doel en selectiecriteria van de Srv aan te passen.
Per brief van 20 april van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Onderdeel van deze structurele aanpak wordt gevormd door de bronmaatregelen, waaronder de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de gerichte opkoop. Doel van deze bronmaatregelen is het verminderen van depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden.
Hoe kan het dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bij haar berekening andere uitgangspunten heeft gehanteerd dan uiteindelijk in de saneringsregeling zijn opgenomen?
PBL heeft in haar doorrekening geen andere uitgangspunten gehanteerd dan in de regeling zijn opgenomen. PBL heeft een inschatting gemaakt van de afname van de stikstofemissie die met de Srv gerealiseerd kan worden. PBL heeft daarbij een aanname gedaan over het aantal varkenshouders dat daadwerkelijk over zal gaan tot beëindiging van hun productie, het aantal varkensrechten dat daarmee definitief van de markt zou verdwijnen en heeft die afname met een conversiefactor van het RIVM omgezet in een geschatte reductie van de stikstofdepositie.
Een belangrijke kanttekening blijft dat de definitieve emissie- en depositiereductie nog altijd afhankelijk zijn van het uiteindelijk aantal deelnemers, het aantal dieren dat zij houden, de leeftijd van hun stallen, het type stal en de locatie waarop zij zijn gevestigd.
Bent u bereid om de te verwachten stikstofreductie opnieuw te laten doorrekenen? Zo nee, waarom niet?
De met de Srv te realiseren stikstofreductie is sterk afhankelijk van het werkelijke aantal varkenshouderijlocatie dat definitief en onherroepelijk wordt beëindigd en de ligging van individuele varkenshouderijlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Ik verwacht in de loop van het vierde kwartaal van dit jaar meer zekerheid te hebben over welke varkenshouders daadwerkelijk hun productie gaan beëindigen en welke varkenshouders alsnog afzien van de beëindigingssubsidie. Zodra deze zekerheid er is zal ik het RIVM opdracht geven om, op basis van de feitelijke gegevens, de reductie van stikstofemissie en -depositie te berekenen. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar over de uitkomst hiervan berichten. Daarbij dient aangetekend te worden dat pas van feitelijke emissiereductie sprake is op het moment dat de dieren en de mest daadwerkelijk van de productielocatie zijn afgevoerd. Dat moment zal per varkenshouderijlocatie verschillen. Mijn verwachting is dat medio 2021 het merendeel van de productielocaties definitief beëindigd zal zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van de onderzoekende partijen die stellen dat de uitkoopregeling qua reductie van zowel geuroverlast als broeikasgassen en stikstof, inefficiënt en extreem duur is?
Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden door het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties. Subsidieaanvragen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. De varkenshouderijlocatie waarvoor een subsidie werd aangevraagd, moest een minimale geurbelasting op geurgevoelige objecten in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie veroorzaken, de zogenaamde drempelwaarde, om voor subsidie in aanmerking te komen. Met de drempelwaarde is geborgd dat uitsluitend die varkenshouderijlocaties worden beëindigd die daadwerkelijk geuroverlast veroorzaken, waarmee een doelmatige besteding van middelen wordt gegarandeerd.
Met de beëindiging van varkenshouderijlocaties worden naast geur ook andere emissies voorkomen, waaronder die van stikstof (ammoniak) en broeikasgassen. Ten algemene heeft de beëindiging van varkenshouderijlocaties een positief effect op de leefomgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Rosenthal, die als voorzitter van de ontwerpcommissie van de saneringsregeling aangaf dat het voornaamste motief van de uitkoopregeling is om de varkenshouders meer rendement te geven?3
Ik onderschrijf de uitspraak van de heer Rosenthal in het artikel van het Platform Investico niet. Ik herken de uitspraak van de heer Rosenthal wel uit eerdere gesprekken in relatie tot het doel van de samenwerking in de keten, zoals nu door CoViVa wordt vormgegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vloeit de Srv rechtstreeks voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. De Srv is niet gericht op het verhogen van het rendement van de varkenshouderij.
Overigens wil ik uw Kamer er op wijzen dat de heer Rosenthal niet de voorzitter van de ontwerpcommissie van de Srv was. De heer Rosenthal trad op als voorzitter van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa). CoViVa was, net als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vijf betrokken provincies, een van de partijen waarmee ik op regelmatige basis afstemming heb gezocht over de invulling van de Srv.
Waarom is gekozen voor een regeling die volgens de voorzitter primair gericht is op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij, terwijl volgens het regeerakkoord de saneringsregel gericht was op gezondheids,- en leefbaarheidsproblemen in Veedichte gebieden?4
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de conjuncturele positie van de varkenssector in Nederland tussen 2015 tot aan de start van de uitkoopregeling?
In het artikel van Investico wordt over de Srv geconcludeerd «dat de maatregel in 2015 werd ontworpen om de varkenssector een economische oppepper te geven, die destijds in een ernstige conjuncturele crisis verkeerde.» Zoals in antwoord op vraag 10 en 11 al is aangegeven is de Srv niet gericht op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij maar op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. De conjuncturele positie van de varkenssector tussen 2015 en het moment van inwerkingtreding van de Srv (12 oktober 2019) heeft dan ook geen rol gespeeld in de besluitvorming over de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregel.
Deelt u de mening dat de saneringsregeling strikt als doel zou moeten hebben om stikstof, broeikasgas en geuroverlast te reduceren en daarmee de natuur- en omgevingswaarde te versterken?
De Srv heeft als doel de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden te verminderen. Een positief neveneffect van de definitieve en onherroepelijke beëindiging van varkenshouderijlocaties is dat daarmee ook andere emissie worden gereduceerd.
Klopt het dat de Rabobank als deelnemende partij bij het opstellen van de voorwaarden van de saneringsregeling zelf financieel baat heeft bij de uitkoopregeling in de vorm van 40% van het totale bedrag aan af te lossen leningen?5
Varkenshouders die het besluit hebben genomen om zich aan te melden voor de Srv hebben een eigen afweging gemaakt. Daarbij zullen verschillende aspecten een rol hebben gespeeld en tegen elkaar afgewogen zijn. Een belangrijk aspect is of met de hoogte van het subsidiebedrag de varkenshouder zijn nog lopende financiële verplichtingen kan nakomen. Varkenshouders zullen om die reden, afhankelijk van hun individuele situatie, in meer of mindere mate afstemming hebben gezocht met die partijen jegens welke ze als ondernemer nog een financiële verplichting hebben, zoals bijvoorbeeld slachterijen, voerleveranciers of banken. Of en in welke mate een varkenshouderij nog financiële verplichtingen moet nakomen richting deze partijen hangt sterk af van de individuele situatie. Ik heb geen zicht op welk deel van het totaal aan uit te keren subsidiebedragen uiteindelijk naar deze partijen vloeit.
Was u bekend met het financiële belang dat de Rabobank heeft bij de saneringsregeling? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat u de Rabobank niet hebt geweerd als onderdeel van deze commissie?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven zal elke varkenshouder die gebruik maakt van de Srv en die zijn productie definitief onherroepelijk beëindigd in meer of minder mate te maken hebben met nog lopende financiële verplichtingen jegens derden. Dat de Rabobank en andere banken, net als partijen zoals slachterijen en voerleveranciers, mogelijk een financieel belang hebben bij een varkenshouder die zijn bedrijf beëindigt is daarmee evident. De suggestie die in het artikel van Investico wordt gewekt dat de Rabobank, vanwege dit financiële belang, «het grootste deel van de voorwaarden schreef», is echter onjuist.
De voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Srv, hangen voor een belangrijk deel samen met uit de Europese staatssteunkaders, de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01). De Richtsnoeren stellen onder meer strikte voorwaarden aan de hoogte van de steun die mag worden verstrekt voor de beëindiging van een veehouderijlocatie. De Europese Commissie heeft de Srv hierop getoetst en is tot het oordeel gekomen dat de met de regeling te verstrekken steun verenigbaar is met de interne markt en dat er vanuit de optiek van staatsteun daarom geen bezwaar bestaat tegen (definitieve vaststelling van) de subsidieregeling.
Kunt u zich voorstellen dat de deelname van de Rabobank aan de betreffende commissie de schijn van belangenverstrengeling oproept, temeer daar het hierbij gaat om een groot bedrag aan belastinggeld dat is opgebracht door inwoners?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 is het evident dat er verschillende partijen kunnen zijn die een financieel belang hebben bij het beëindigen van een varkenshouderij. Dit belang staat echter los van het doel van de regeling, het verminderen van de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden. Om die reden bevat de Srv een toetsing op geurbelasting (de zogenaamde geurscore). Een eventueel financieel belang van partijen, zoals banken, veevoerleveranciers of slachterijen, speelde bij de opstelling van de Srv – laat staan bij de beoordeling van de aanvragen – geen enkele rol. Van belangenverstrengeling bij het opstellen van de criteria en voorwaarden voor de subsidieregeling is dan ook geen sprake.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk met nieuwe wetgeving afspraken uit het uittredingsakkoord niet na dreigt te komen |
|
Bram van Ojik (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «UK plan to undermine withdrawal treaty puts Brexit talks at risk»1 en «Brexit: PM defends planned changes to Withdrawal Agreement»?2
Ja.
Hoe duidt u het feit dat het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK) voornemens is wetgeving te introduceren die tegen afspraken in het uittredingsakkoord tussen de EU en het VK ingaat? Deelt u de zorgen van zowel EU-Commissievoorzitter Von der Leyen als Brexit-onderhandelaar Barnier dat premier Johnson hiermee het vertrouwen tussen beide partijen beschadigt en dat dit essentieel is voor het slagen van de lopende onderhandelingen over een handelsdeal?
Ik deel de zorgen over de publicatie van de Internal Market Bill, een wetsvoorstel dat, indien aangenomen in deze vorm, de afspraken uit het terugtrekkingsakkoord zou schenden. Het kabinet heeft, net als de Europese Commissie, steeds aangegeven dat een volledige en effectieve implementatie van de afspraken uit het terugtrekkingsakkoord nodig is om het noodzakelijke vertrouwen op te bouwen om een akkoord te bereiken over het toekomstig partnerschap. Dat vertrouwen wordt ondermijnd door de publicatie van dit wetsvoorstel. De onderhandelingen over het toekomstige partnerschap gaan evenwel onverminderd door.
In hoeverre bestaat de kans dat naast de nu voorgestelde wetgeving, het VK ook wetgeving introduceert die tegen de afspraken in het akkoord over burgerrechten van EU-burgers in het VK ingaat? Kunt u in uw antwoord de zogenaamde «hostile environment» van de Britse overheid jegens EU-burgers betrekken?
De Internal Market Bill raakt niet aan het burgerrechtengedeelte van het terugtrekkingsakkoord en heeft dan ook geen consequenties voor Nederlandse burgers in het VK. Het kabinet begrijpt dat de publicatie van een wetsvoorstel dat de afspraken uit het protocol Ierland/Noord-Ierland uit het terugtrekkingsakkoord schendt een zorgelijk signaal is voor EU burgers wier rechten op basis van het burgerrechtengedeelte van datzelfde terugtrekkingsakkoord beschermd zijn. Het kabinet monitort daarom samen met de Europese Commissie op verschillende manieren of deze rechten worden nagekomen, onder meer via het Gemengd Comité en via de Nederlandse ambassade in het VK. Mede naar aanleiding van de recente ontwikkelingen blijft de uitvoering van het burgerrechtengedeelte van het terugtrekkingsakkoord onderwerp van gesprek in contacten met het VK op alle niveaus. Er zijn momenteel geen signalen dat het VK wetgeving zal introduceren die de bescherming van het burgerrechtengedeelte van het terugtrekkingsakkoord kan ondermijnen. Ook uit de statistieken die het VK over de uitvoering van het EU Settlement Scheme publiceert, blijkt dat het VK de afspraken uit het terugtrekkingsakkoord nakomt.3
Het hostile environment beleid van de Britse overheid bestaat uit maatregelen gericht op burgers zonder geldige verblijfsstatus. Aangezien EU burgers die voor het einde van de overgangsperiode in het VK verblijven een geldige verblijfsstatus onder het EU Settlement Scheme kunnen aanvragen, acht ik de hostile environment in deze context niet relevant.
Klopt het dat u begin juli door de belangenorganisatie van Nederlanders in het VK schriftelijk bent benaderd met deze zorgen en problemen? Bent u bereid met hen in gesprek te gaan over de problemen waar zij in het VK tegenaan lopen?
Ik heb op 6 juli jl. een brief van belangenorganisatie the3million ontvangen met het verzoek om de Rijkswet inperking gevolgen Brexit preventief inwerking te laten treden, mede naar aanleiding van zorgen bij Nederlandse burgers in het VK. Ik heb deze brief inmiddels beantwoord en daarin aangegeven dat het kabinet en de medewerkers van de Nederlandse ambassade in het VK voortdurend in contact staan met belangenorganisaties die opkomen voor de rechten van Nederlanders in het VK, om op passende wijze opvolging te geven aan eventuele zorgen en vragen. Ik vind het belangrijk dat deze contacten de komende tijd nauw blijven.
Kunt u zich uw belofte tijdens het plenaire debat over de initiatiefwet Sjoerdsma (D66), Asscher (PvdA), Van Otterloo (50PLUS), Van Ojik (GroenLinks) en Van Wijngaarden (VVD) in de Eerste Kamer aan het lid Van Rooijen (50PLUS) herinneren, om te bezien op welke andere manieren voorlichting aan Nederlanders in het VK gegeven kan worden over de inwerkingtreding van de betreffende initiatiefwet, met het oog op ouderen en kwetsbaren die niet via (sociale) media bereikt kunnen worden of die niet regelmatig in contact staan met het consulaat of de Nederlandse ambassade in het VK? Op welke wijze gaat u bij de inwerkingtreding van dit voorstel zich inzetten om álle Nederlanders in het buitenland te bereiken? Bent u bereid de aan u toegekomen suggesties van the3million hierbij te betrekken?
Ik kan mij de toezegging aan het lid Van Rooijen, strekkende dat ik ga bekijken wat er nog meer mogelijk is op het gebied van voorlichting in geval de wet in werking treedt, herinneren. De suggestie van the3million, om alle Nederlanders met een Settled Status een bericht via SMS of e-mail te sturen met een link naar een informatiepagina, zal het kabinet, indien de initiatiefwet in werking treedt, ook meenemen. Op dit moment kunnen Nederlanders die in het VK wonen informatie over de wet en de inwerkingtreding ervan vinden via de Brexitwebsite van de rijksoverheid.4
Het artikel 'Hoe 'testen, testen, testen' stukliep op een muur van eigenbelang' |
|
Maarten Hijink (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe «testen, testen, testen» stukliep op een muur van eigenbelang»?1
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Dit was onder andere vanwege de bestaande relaties tussen GGD’en en bepaalde laboratoria, en vanwege dat er snel gebruik gemaakt kon worden van beschikbare en ingeregelde laboratorium capaciteit. Daarnaast hebben regionale laboratoria als voordeel dat deze kortere doorlooptijden hebben. De opschaling (uitrol van diagnostiek) gebeurde in verschillende fasen, waarbij de mate van opschaling afhankelijk is van het verwachtte beloop van een uitbraak:2 implementatie, validatie diagnostiek bij RIVM en een tweede centraal expertise centrum (Erasmus MC);3 uitrol naar de eerste ring, de zogenaamde opschalingslaboratoria. Dit waren er 13 begin maart 2020;4 uitrol naar overige medisch microbiologische laboratoria. Eind maart bleken er ca 40 laboratoria beschikbaar te zijn met een forse capaciteit, het lag dus voor de hand om deze labs eerst aan het werk te zetten. Om die reden is gestart met het inzetten van testen bij medisch-microbiologische laboratoria en zijn later ook veterinaire laboratoria en Sanquin aangesloten als pandemielab. In de zomer heb ik ingezet op meer materialen, meer machines en meer testcapaciteit via pooling. Nu de testvraag steeds sneller oploopt, heb ik de stap gezet om buitenlandse laboratoria te contracteren. Inmiddels zet ik stappen op weg naar een ander testlandschap waarin hoogvolumelaboratoria de bulkstroom aan monsters kunnen verwerken en regionale laboratoria worden ingezet voor diagnostiek waar korte doorlooptijden en expertise een rol speelt of in uitbraaksituaties. De opdracht ligt bij de LCT en de Dienst Testen i.o. Voor mijn actuele teststrategie verwijs ik u naar de Kamerbrief van 27 oktober en 17 november jl.
Vanaf wanneer voorzag u de tekorten van 70.000 tests per dag?
Er is geen sprake geweest van een tekort van 70.000 testen per dag.
De inschatting van de benodigde testcapaciteit is steeds gebaseerd geweest op de prognose van het RIVM, waarin werd uitgegaan van een testvraag van 70.000 COVID-19 testen in december. Tot en met juli lag de vraag naar testen ongeveer de helft lager dan de verwachte 30.000 testen/dag. Partijen in de LCT hebben vanaf begin van de zomer desalniettemin acties in gang gezet om de testcapaciteit op te schalen, zoals aanschaf van nieuwe machines en materialen, een aanbesteding voor grootschalige pooling, en onderhandelingen met leveranciers van testmaterialen. Begin augustus begon de testvraag snel te stijgen en ontving ik de waarschuwing dat ondanks de ingezette acties de opschaling van de testcapaciteit niet voldoende snel verliep om deze vraagontwikkeling bij te houden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een arts-microbioloog dat er meer doden zijn gevallen vanwege het beperkte testen?
Het is niet eenvoudig om met terugwerkende kracht aan te geven wat de precieze impact is van het wel of niet nemen van een specifieke maatregel. Uiteindelijk zijn we voor het succes bij het indammen van het virus en het beperken van het aantal slachtoffers afhankelijk van een pakket aan o.a. maatregelen, capaciteit en de mate waarin mensen zich aan de regels houden en hun gedrag aanpassen. Samen met partijen in de LCT werk ik hard aan het vergroten van de testcapaciteit en zie ik dit als belangrijk onderdeel van de aanpak van dit kabinet.
Hoe voortvarend bent u te werk gegaan met het inventariseren van de inzet van apparaten en/of laboratoria van bedrijven en onderzoeksinstellingen als u deze inzet tegelijkertijd als «niet urgent» kenmerkte?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de Taskforce Diagnostiek het opschalen van testen heeft tegengewerkt en de voorzitter van de Taskforce, arts-microbioloog en OMT-lid Vossen telkens bezwaren bleef maken tegen grootschalig testen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt de volgende constatering van Follow the Money: «Het OMT (waar Vossen lid van is) vraagt de Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (met Vossen als voorzitter) om de Taskforce Diagnostiek (met Vossen aan het hoofd) op te richten. Vanaf dat moment adviseert Vossen vanuit het subcomité het OMT, waarna het OMT haar adviezen overneemt»?
Mevrouw Vossen heeft als voorzitter van de NVMM samen met enkele deskundigen in maart het initiatief genomen tot oprichting van de taskforce diagnostiek met als doel de testcapaciteit te vergroten. De Taskforce zou aanvankelijk ook een coördinerende rol krijgen, maar deze werd uiteindelijk uitgevoerd door het LCT. Als voorzitter van de Taskforce adviseert mevrouw Vossen vanuit die functie het LCT. Daarnaast is mevrouw Vossen lid van het OMT. Zowel het LCT als OMT nemen zorgvuldig afgewogen en onderbouwde besluiten en adviseren op hun beurt het kabinet.
Wat vindt u ervan dat door dubbele petten Vossen zichzelf adviseert?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van de door Vossen gestelde tegenstelling tussen kwaliteit van diagnostiek en meer testen?
Zie antwoord vraag 1. Ik wil goede COVID-19 diagnostiek, zodat mensen met klachten getest kunnen worden. De COVID-19 diagnostiek hoeft niet perse bij een MML gedaan worden en kan ook via grootschalige laboratoria.
Wat is uw reactie op de stelling van een arts-microbioloog en OMT-lid dat de grootschalige testfabrieken de kwaliteit van medische zorg bedreigen? Waarom zou dit het geval zijn, los van de belangen van de beroepsgroep?2
Zoals ook uit voorgaande antwoorden blijkt denk ik niet dat COVID-19 diagnostiek bij een MML hoeft te gebeuren en kan dit ook via grootschalige laboratoria. Mits deze laboratoria zijn gevalideerd en voldoen aan kwaliteitseisen doet dit niet af aan de kwaliteit en is geen sprake van een bedreiging voor de kwaliteit van medische zorg.
Waarom duurde het tot eind augustus voordat U-diagnostics, het Duitse lab dat in april al bereid was om bij te springen, werd aangesloten op het benodigde IT-systeem, ondanks verzoeken en goedkeuring van het RIVM?
Zie ook mijn antwoorden op de vorige vragen. Dat kwam omdat er pas op een later moment een overeenkomst is afgesloten met U-diagnostics. Pas toen er een overeenkomst was, was het ook nodig om hen aan te sluiten op Coron-IT.
Waarom werd voorrang gegeven aan Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)-labs en moest U-diagnostics zelfs via een gang naar de rechter gelijke behandeling afdwingen?
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Dit was onder andere vanwege de bestaande relaties tussen GGD’en en bepaalde laboratoria, en hier is voor gekozen vanwege het benutten van snel beschikbare en ingeregelde laboratorium capaciteit. Tot en met juli bleef de vraag naar testen sterk achter bij de beschikbare capaciteit: tot half augustus werden er maximaal ca. 20.000 COVID-19 testen per dag afgenomen. In de context van dat moment was het dus geen heel waarschijnlijke keuze om contracten te sluiten met Duitse laboratoria. Daarnaast is uit de rechtszaak met Udiagnostics in augustus gebleken dat er geen beperkingen door VWS zijn gesteld die gelijke behandeling in de weg stonden: eiser is volledig in het ongelijk gesteld. Zie verder mijn antwoord op de vorige vragen.
In hoeverre is het Nederlandse Sanquin bij het opschalen van de testcapaciteit betrokken geweest? Is daar vanaf het begin maximaal gebruik van gemaakt? Gebeurt dat thans wel maximaal?3
Sanquin is door mijn ministerie benaderd op 28 maart met de vraag wat zij zouden kunnen betekenen voor de testcapaciteit. Daarna heb ik Sanquin gevraagd om zich voor te bereiden op het uitvoeren Covid-19 diagnostiek en heb ik het verzocht op te treden als pandemielaboratorium. Vanaf juni is Sanquin steeds meer testen gaan uitvoeren. Het inzetten van hun maximale capaciteit wordt belemmerd doordat hun machines gebruik maken van schaarse materialen, die ook nodig zijn voor andere MML’s.
Erkent u dat Vossen haar rol als OMT-lid niet goed vervult als zij het bewaken van de «kwaliteit» van de kleine Nederlandse diagnostiek prioriteert boven snel veel testen, en hiermee de belangen van de beroepsgroep die zij vertegenwoordigt prioriteert boven een adequate bestrijding van het virus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het één op één koppelen van het honorarium van vrijgevestigde artsen aan de testomzet uit het Openbare Gezondheidszorg (OGZ)-budget, afwijkt van het akkoord over de financiering van de extra kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de coronazorg, en arts-microbiologen dus flink kunnen verdienen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
De NVMM heeft op 16 juli een brief gestuurd naar haar beroepsgroep waarin zij een dringend beroep doen op de vrijgevestigde artsen om vrijwillig tot matiging van hun inkomen te komen. Ik sta achter die oproep.
Hoe gaat u dit corrigeren?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid gemeenschapsgeld die is verdwenen in de zakken van vrijgevestigde artsen die zijn verbonden aan ziekenhuizen en vrijstaande labs?
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel inkomen vrijgevestigde medisch specialisten zichzelf individueel toebedelen. Zij nemen op verschillende manieren deel in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of als maat in een maatschap. Afhankelijk van deze structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt. CBS-cijfers over 2017 laten qua inkomen een bedrag zien tussen de € 131.400 en € 179.200, afhankelijk van welke structuur sprake is. Er zijn in Nederland zo’n 6.600 vrijgevestigde medisch specialisten.
Deelt u de mening dat deze episode het belang aantoont van het stoppen met betalen per verrichting en het in loondienst treden van artsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze episode toont de uitwerking van ongewenste prikkels die er in het huidige zorgsysteem kunnen zijn. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Erkent u dat het gebrek aan voldoende opschaling van testen aantoont dat er nog altijd onvoldoende wordt gedaan om het virus in te dammen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is ervoor nodig dat u als eindverantwoordelijke deze deelbelangen opzij zet en de regie voert over de virusbestrijding? Waarom gebeurt dit niet?
Ik heb al stappen ondernomen om de regie te verstevigen. De LCT is steviger gepositioneerd en er is inmiddels een nieuwe voorzitter, André van der Zande, aangesteld. Het LCDK wordt een dienst van het Ministerie van VWS, Dienst Testen en daarmee dus dienstonderdeel van de rijksoverheid. Dienst Testen krijgt mandaat om te sturen op de teststromen en ik heb de heer Mark Frequin bereid gevonden om de komende maanden de rol van bestuurder op zich te nemen. Samen zullen zij de regie op de testketen versterken. Daarnaast wordt het testlandschap heringericht. Door het inschakelen van hoog volume labs kan de bulk van de PCR testen daar worden uitgevoerd, en worden regionale labs ingezet voor korte doorlooptijden, expertise en in uitbraaksituaties. Tenslotte neem ik meer regie op de implementatie van sneltesten en innovatieve testmethoden. Door deze en andere stappen te zetten wil ik steviger regie kunnen voeren op de testketen. Hierover heb ik u ook geïnformeerd via mijn brief van 13 oktober en 27 oktober jl.
Het bericht ‘Over dingen die blijven’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Over dingen die blijven»?1
Ja
Is het waar dat in de nieuwe omgevingsverordening 2020 van de provincie Noord-Holland 32 nieuwe beschermde provinciale BPL-landschappen worden aangewezen (Bijzonder Provinciaal Landschap)?
In de nieuwe omgevingsverordening heeft de provincie inderdaad 32 Bijzonder Provinciale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn grotendeels gebaseerd op huidige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig monument en Weidevogelleefgebied. In deze regimes zijn net als in de voorgaande Provinciaal Ruimtelijke Verordening geen grootschalige woningbouwlocaties mogelijk.
Uit informatie van de Provincie Noord-Holland komt naar voren dat de provincie vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet de 21 nu geldende provinciale verordeningen heeft samengevoegd tot 1 verordening. De provincie werkt ondertussen ook verder aan de Omgevingsverordening NH2022 die ingaat zodra de Omgevingswet wordt aangenomen. Hierin worden eventuele aanpassingen op de Omgevingsverordening NH2020 meegenomen.
In de nieuwe verordening zijn 3 beschermingsregimes waarmee het landelijk gebied beschermd wordt: Unesco werelderfgoed, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en het nieuwe beschermingsregime Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) is door het Rijk als instrument ingevoerd via de Wet Natuurbescherming en beschermt de meest waardevolle onderdelen van het Noord-Hollandse landschap op basis van ecologische, cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke kwaliteiten. Uit de vaststelling van de omgevingsverordening spreekt dat de Provincie in haar ruimtelijk beleid zowel dus landschappen aanwijst die beschermd moeten worden, als ook zich committeert om voldoende woningbouw tot stand te brengen. De provincie behartigt meerdere belangen en past dat in de ruimte in. Dus prima dat ze ook heel bewust kiest voor gebieden die expliciet beschermd moeten worden (dat is des te belangrijker naarmate je ook meer ruimte beschikbaar moet stellen voor extra woningbouw). Daarmee worden expliciete keuzes gemaakt.
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening een groot aantal woningbouwlocaties van gemeenten is komen te vervallen, onder andere in de gemeente Alkmaar en de BUCH-gemeenten (Bergen, Uitgeest, Castricum en Uitgeest)? Zo ja, om hoeveel woningbouwlocaties gaat het en om hoeveel woningen?
Op voorhand kan niet worden gezegd welke consequenties de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 heeft op de woningbouwopgave.
De status van plannen kan verschillen in harde en zachte plannen en in veel gevallen zijn er gemeentelijke verkenningen die bij provincie en het Rijk niet bekend zijn. Uit de ingediende zienswijzen op de omgevingsverordening blijkt wel dat de vastgestelde omgevingsverordening in een aantal gevallen ook effect heeft op zachte woningbouwplannen. In de beantwoording van de zienswijzen op de Omgevingsverordening Noord-Holland heeft de provincie een «Notitie discussielocaties» opgesteld waarin zichtbaar wordt welke projecten (locaties en aantallen) beïnvloed worden door de aanwijzing als Bijzonder Provinciaal Landschap. De Provincie heeft aangegeven daarom in samenwerking met deze gemeenten een verkenningstraject uit te voeren om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven en de begrenzing van het BPL.
In hoeverre komt het vervallen van deze woningbouwlocaties door provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Er worden enkele plannen belemmerd die voorheen niet in een beschermd landschap lagen, omdat die zijn komen te liggen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen in combinatie met de LIB-5 contour. In de meeste gevallen waren deze zachte plannen ook al niet te realiseren onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale Ruimtelijke Verordening), bijvoorbeeld vanwege ligging in weidevogelleefgebied, bufferzone of de 20 Ke-contour.
De provincies hebben op basis van de Wet Natuurbescherming de mogelijkheid om Bijzonder Provinciale Landschappen aan te wijzen. Het BPL is mede bepaald op basis van al geldende beschermingsregimes waaronder enkele beschermingsregimes die volgen uit Europese wet en regelgeving zoals het Unesco werelderfgoed de Natura 2000 gebieden. Er is dus geen sprake van nieuwe provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving.
Hoe staat het met het overprogrammeren in de provincie Noord-Holland? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Met de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Metropoolregio hebben we afgesproken de plancapaciteit te inventariseren en zonodig te verhogen tot een overprogrammering van tenminste 130%. Uit de inventarisatie blijkt voldoende plancapaciteit zoals u ziet in mijn brief van 5 november 2020 over de moties woningbouw Almere en Flevoland. De provincie Noord-Holland heeft in de Woonagenda 2020–2025 (ruim) voldoende plancapaciteit opgenomen, om in Noord-Holland tot voldoende productie kunnen komen. De provincie stimuleert gemeenten via de woonagenda om ervoor te zorgen dat er voor de komende vijf jaar steeds minimaal 130% harde plancapaciteit is.
Hoe kijkt u tegen de volgende stelling van de gemeente Alkmaar aan: «Wij zien weinig ruimte voor maatwerk en met de nu voorgestelde beschermingsregimes en instructieregels worden onnodige beperkingen opgelegd voor zowel nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen als kleinschalige ontwikkelingen»?
De Provincie heeft aangegeven het belangrijk te vinden om er samen met de gemeenten voor te zorgen dat er voldoende potentiële bouwlocaties beschikbaar zijn om in de grote vraag naar woningen te voorzien. In de Omgevingsvisie NH2050 en Woonagenda PNH 2020 – 2025 heeft de Provincie respectievelijk de visie en acties toegelicht om te zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Dat kan betekenen dat soms naast binnenstedelijk ook op buitenstedelijke locaties woningen zullen worden gerealiseerd, deze afweging vraagt regionaal maatwerk. De provincie maakt hierover afspraken in regionale woonakkoorden. De Omgevingsverordening biedt ruimte om in lijn hiermee tot voldoende woningbouwlocaties te komen.
Ik vind het goed dat de provincie in deze verklaring het belang van de woningbouwopgave benadrukt en regionaal maatwerk verleent.
Bent u bereid om, zoals bijvoorbeeld de gemeente Alkmaar voorstelt, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daar bij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Naar aanleiding van de grote woningbouwopgave ben ik veelvuldig in gesprek met alle provincies en diverse regio’s om de mogelijkheden voor versnelling en uitbreiding van de plancapaciteit te bespreken. Mede door deze gesprekken heeft het Kabinet recent verschillende maatregelen genomen die bijdragen aan realisatie van woningen zoals de Woningbouwimpuls, inzet van het expertteam en flexpools.
Eén van de vaste onderwerpen in mijn overleg met de Provincie Noord-Holland gaat over het inzicht in knelpunten of beperkingen die woningbouw in de weg staan. Op dit moment onderzoeken we wat er nodig is om voor 2030 het benodigde aantal woningen te realiseren. Ik zal hierbij bijzondere aandacht vragen voor de regio Alkmaar. In een eerder gesprek dat ik heb gevoerd met de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar2, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd, werd er constructief samengewerkt tussen de provincie en de regio aan de plancapaciteit en versnelling van de woningbouw. Ik verwacht dat zij hier een goed vervolg aan kunnen geven. In het eerste of tweede kwartaal 2021 informeer ik uw Kamer hierover.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties zoveel mogelijk moet terugdraaien?
Over de enorme woningbouwopgave zijn we het allemaal eens. Ik stuur er vanuit mijn rol op dat provincies zorgen voor ruim voldoende plancapaciteit. Dat betekent dat wanneer er plannen vervallen en de regio daarmee onvoldoende plancapaciteit beschikbaar heeft, de provincie deze met gemeenten moet aanvullen. Uit de analyse die de provincie heeft gemaakt blijkt dat er voldoende plancapaciteit is. De provincie heeft deze opgave ook in het beleid vastgelegd. Bovendien werken we binnen de woondeal MRA samen aan de realisatie van concrete bouwplannen. We zullen de ontwikkelingen nauwlettende volgen en monitoren om tijdig te kunnen bijsturen mocht dat nodig zijn.
Testmethodes voor COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot antigeen testen? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de polymerase chain reaction (PCR)-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de antigeen test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven welke stappen u zet om antigeen tests te bemachtigen voor ziekenhuizen, verzorgingshuizen, vliegvelden, cruiseterminals, universiteiten, scholen, kantoren, fabrieken et cetera, zodat de economie snel weer kan opstarten?
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de serologische test? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de PCR-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de serologische test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven wat het nut is van het gebruik van serologische testen in het licht van de aanbevelingen van de Infectious Diseases Society of America (IDSA)?1
Kunt u – gelet op het feit dat u nog geen antwoord hebt gegeven op eerder gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot de PCR-test, aangeven wat in Nederland het percentage «false positives» en «false negatives» van de PCR-test betreft en wat dit betekent voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?2
Kunt u aangeven wat het verschil in sensitiviteit is tussen antigeen testen en PCR-testen?
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van één PCR-test, de kosten van het onderzoek naar aanleiding van één PCR-test en de totale kosten van het gebruik van de PCR-test en nader onderzoek tot op heden? Hoe rechtvaardigt u deze kosten in het licht van de kosten van gebruik van de andere testmethodes, zoals antigeen testen?
Een huisuitzetting van een huurder die herstellend is van corona |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de zaak van een particuliere verhuurder die zijn huurder uit huis wil zetten op 15 september aanstaande ondanks het feit dat deze herstellende is van het coronavirus?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat, omdat het Gerechtshof een spoedappèl in deze zaak niet voor die tijd kan of wil behandelen, de herstellende huurster niet het beroep af kan wachten en dus op straat kan belanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe verhoudt deze geplande huisuitzetting, waarvan een arts heeft verklaard dat het onverantwoord is, zich tot de inzet van het kabinet, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen, die gezamenlijk stelden dat «... door de coronacrisis niemand op straat moet belanden»?2
U verwijst in uw vragen naar het statement van mijn ambtsvoorganger, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) van maart 2020. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt buiten de reikwijdte van het statement, omdat het ontruimingsvonnis dit voorjaar voorafgaand aan de coronacrisis is uitgesproken. Bovendien is de inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming niet gerelateerd aan huurachterstanden. Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe komt de «gedeelde verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen voor huurders die door de coronacrisis hard worden geraakt» tot uitdrukking als een herstellende huurster niet een beroep mag afwachten en op straat kan belanden? Kunt u antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze geplande ontruiming zich tot het advies van de KBvG (de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders) om tijdens de coronaperiode met maatregelen niet over te gaan tot ontruiming, waarvan u stelt dat het «in lijn is met het landelijke beleid van de rechtspraak»? Kunt u antwoord toelichten?3
De KBvG heeft bij de start van de coronacrisis haar leden met klem geadviseerd om ontruimingen zoveel mogelijk op te schorten. Dit was in lijn met de richtlijn van de rechtspraak, waarbij ontbinding en ontruiming niet als urgente zaken werden gezien en de behandeling daarvan werden opgeschort. Na 1 juni 2020 heeft de KBvG aangegeven, gegeven de taak waarmee zij binnen ons rechtsbestel als gerechtsdeurwaarders mee zijn belast, weer over te gaan tot ontruimingen indien dit werd uitgesproken door een rechter en de verhuurder opdracht tot uitvoering van het vonnis geeft.
Wanneer u stelt: «Ik ben blijvend met verhuurders in gesprek over huisuitzettingen», bent u dan bereid zo snel mogelijk met verhuurder Hummel in gesprek te gaan om de huisuitzetting uit te stellen, zodat de huurster verantwoord kan herstellen van corona en het spoedappel af te wachten, zodat zij niet op 15 september op straat komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over individuele casussen. Door het kort geding is de huisuitzetting opgeschort tot het hoger beroep gediend heeft. Met het uitspreken van een vonnis dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald.
Op landelijk niveau ben ik blijvend met de verhuurdersorganisaties in gesprek over het voorkomen van huisuitzettingen. In maart is met verhuurders afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Dit statement is hernieuwd: met verhuurdersorganisaties en de VNG heb ik afgesproken dat de gezamenlijke lijn is om huisuitzettingen door huurachterstanden in tijden van corona zoveel mogelijk te voorkomen en uit te stellen. Ik verwijs u hiervoor naar de bovenliggende Kamerbrief en het «Gezamenlijk statement verhuurders, VNG en BZK over huisuitzettingen tijdens tweede coronagolf».
Hoeveel huisuitzettingen hebben tot nu toe plaatsgevonden tijdens de coronacrisis en met welke reden(en)? Kunt u een overzicht verschaffen?
Ik beschik niet over een uitputtend overzicht met mogelijke huisuitzettingen en de daarbij behorende redenen. Uit de terugkoppeling van de enquêtes, welke zijn uitgezet bij de achterban van Aedes, IVBN, Vastgoedbelang en Kences, blijkt dat huisuitzettingen zijn uitgesteld of opgeschort. In sommige gevallen hebben huisuitzettingen wel plaats gevonden. Voor zover bekend betrof het gevallen die niet onder de reikwijdte van het statement vielen, zoals in gevallen van (extreme) overlast.
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis?
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis is bij ons niet bekend. Wel laat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) aan mij weten dat er in de eerste helft van 2020 ongeveer 1.200 huisuitzettingen plaatsvonden, waar dat er in 2019 rond de 2.500 waren. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze eerste helft van 2020 nog 2,5 maanden pré-corona bevat.
Geen airco’s in snikhete vrachtwagencabines |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van De Monitor «Vrachtwagenchauffeur: «Je ligt in een hokje van twee bij twee boven het motorblok: soms wordt het zestig graden»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat dat vrachtwagenchauffeurs in deze snikhete cabines moeten overnachten?
Ik herken de noodzaak van een goede nachtrust voor vrachtwagenchauffeurs. Het is uiteraard voor niemand prettig om in te warme omstandigheden te moeten overnachten. Voor een goede nachtrust is in de Europese verordening van rij- en rusttijden (561/2006) opgenomen dat de normale wekelijkse (45 uurs) rust buiten het voertuig moet plaatsvinden. De werkgever is bovendien verplicht om de kosten die daarmee gemoeid zijn te vergoeden (artikel 8, lid 8). Voor de dagelijkse rust is het aan de werkgever om een afweging te maken over de aanschaf van bijvoorbeeld een stand-airco. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) faciliteert deze aanschaf door het aanbieden van een energie-investeringsaftrek. Hiermee kunnen ondernemers een korting krijgen op de fiscale winst. Verder is het aan de werkgevers en werknemers om onderling afspraken te maken over een goede nachtrust.
Bent u bekend met de enquête van vakbond CNV uit 2019 waaruit bleek dat slechts 20% van de vrachtwagenchauffeurs in Nederland een cabine met stand-airco heeft?
Ja.
Hoe beoordeelt u dat de meeste werkgevers niet bereid zijn om een stand-airco te plaatsen als de vrachtwagenchauffeur hierom vraagt?
Ik onderschrijf het belang van chauffeurs om hun werk op een prettige, gezonde en veilige manier te kunnen uitvoeren. De aanschaf van bijvoorbeeld een stand-airco ligt in eerste instantie bij werkgevers in overleg met de werknemers. Om werkgevers tegemoet te komen in de kosten van deze investering, is er vanuit de overheid een energie-investeringsaftrek. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat in Spanje en Italië een stand-airco wettelijk verplicht is voor vrachtwagens uit deze landen?
Ja, dat heb ik vernomen uit het artikel van de Monitor waar u naar verwijst. Deze verplichting geldt niet voor alle Europese landen. In ons omringende landen zoals Duitsland en België is deze wettelijke verplichting er bijvoorbeeld niet.
Klopt het dat de onkostenvergoeding die internationale vrachtwagenchauffeurs krijgen onvoldoende is om een hotelovernachting te kunnen betalen?
De normale wekelijkse rust mag niet in de cabine worden genomen. De werkgever is verplicht om de daadwerkelijke kosten van deze wekelijkse rust, in een geschikte slaapfaciliteit met sanitaire voorzieningen, te bekostigen.
Deelt u de mening dat overnachten in een snikhete cabine van meer dan 40 graden in strijd is met de Arbeidsomstandighedenwet? Bent u ook van mening dat het gevaarlijk is als vrachtwagenchauffeurs, vanwege snikhete cabines, niet goed kunnen uitrusten en daardoor oververmoeid de weg op gaan?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de rij- en rusttijden waarvan de regels zijn opgenomen in het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Als onderdeel daarvan handhaaft de ILT bijvoorbeeld dat de normale wekelijkse rust niet doorgebracht wordt in de cabine. Het overnachten onder te warme omstandigheden voor de dagelijkse rust vind ik niet wenselijk in het kader van goede werkomstandigheden van de chauffeur. Het is aan de werkgever om ervoor te zorgen dat chauffeurs onder de juiste omstandigheden kunnen rusten. De stand-airco is daarmee onderwerp van overleg tussen werkgevers en werknemers. Ik ga er vanuit dat dit overleg op zorgvuldige wijze plaatsvindt, want ook werkgevers zullen deze omstandigheden belangrijk vinden. Zie mijn antwoord op vraag 2 voor een verdere toelichting hierover.
Welke maatregelen neemt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op basis van de Arbeidsomstandighedenwet om vrachtwagenchauffeurs een koelere nachtrust te geven en zo beter uitgerust, en dus veiliger, de weg op te laten gaan? Bent u bereid om de Inspectie SZW hierop te laten handhaven?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u verder nemen om te zorgen dat internationale vrachtwagenchauffeurs een airco krijgen en gezond kunnen overnachten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vervalsingen en het aanvraagproces van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat er in 2019 ruim 1,2 miljoen VOG’s zijn aangevraagd waarvan er meer dan 4.000 zijn geweigerd?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Tientallen verklaringen van goed gedrag blijken vals»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind het zeer kwalijk dat Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s) worden vervalst. Bovendien is dit fraude en daarmee strafbaar. Het is van groot belang dat organisaties erop kunnen vertrouwen dat hun personeel adequaat gescreend is. Werkgevers hebben zelf ook een rol in het controleren van de echtheid van een VOG. Daar ga ik in mijn antwoord op vraag 4 verder op in.
Herkent u het signaal dat het aantal valse VOG’s toeneemt?
Het signaal dat het aantal valse VOG’s in 2019 is toegenomen is mij bekend. De registratie van het aantal valse VOG’s bij Justis laat over de afgelopen jaren de volgende cijfers zien. In 2015 zijn er bij Justis zeven gevallen van valse VOG’s geregistreerd. In 2016 drie gevallen, zowel in 2017 als in 2018 zijn er twee gevallen geregistreerd, in 2019 zijn er 15 gevallen geregistreerd en in 2020 zijn tot op heden vier gevallen van valse VOG’s bij Justis geregistreerd.
Wie is er verantwoordelijk voor het controleren van de echtheid van VOG’s, hoe worden zij daarover voorgelicht en welke middelen hebben ze in handen om vervalsingen te onderscheiden?
Een organisatie of werkgever dient de echtheid van de VOG te controleren en te bekijken of de VOG ook echt toebehoort aan degene die de VOG overlegt. Er zijn verschillende echtheidskenmerken die kunnen worden gecontroleerd, zoals een hologram en een watermerk. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever of organisatie om te vragen om het originele papieren document, en niet akkoord te gaan met een kopie, scan of PDF. Deze informatie, inclusief de echtheidskenmerken, zijn terug te vinden op de website van Justis.2
Hoe waardeert u het feit dat er een flinke stijging in het aantal meldingen over valse VOG’s te zien was, nadat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd expliciet had gewaarschuwd voor vervalsingen? Vermoedt u dat de waarschuwing tot meer alertheid heeft geleid en dat er daardoor meer valse VOG’s zijn aangetroffen?
Berichtgeving over valse VOG’s kan de alertheid van werkgevers en organisaties verhoogd hebben, waardoor er meer valse VOG-documenten zijn ontdekt en/of gemeld.
Vindt u het ook in de rede liggen dat juist personen wiens VOG geweigerd wordt door Justis eerder zullen overgaan tot het vervalsen van een VOG? Wat zegt dit over het belang van controle van echtheid van VOG’s?
Voorop staat dat de controle op de echtheid van VOG’s altijd van belang is. De verschillende beweegredenen die personen ertoe doen overgaan om een VOG te vervalsen, zijn mij niet bekend. Daarover kan ik geen uitspraak doen.
Bent u van plan op enigerlei wijze de vervalsing van VOG’s aan te pakken? Zo ja, hoe?
Justis heeft op 27 juli jl. een nieuwsbericht uitgebracht over de echtheidskenmerken die te vinden zijn op de VOG. Verder wordt op de website van Justis benadrukt alleen originele VOG’s te accepteren. Wanneer Justis kennisneemt van een vervalste VOG, doet Justis aangifte en dit zal Justis blijven doen. Hierdoor wordt de politie in staat gesteld om een strafrechtelijk onderzoek te starten. Het belang van het controleren van de echtheid van VOG’s en op welke wijze dit getoetst kan worden, zal tevens worden benadrukt in het kader van algemene voorlichting over het gebruik van VOG aan werkgevers.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen over de VOG als verdienmodel?2
Ja.
Vindt u het nog altijd niet bezwaarlijk dat allerlei websites van bedrijven geld verdienen met het aanvragen van VOG’s van mensen, terwijl die mensen in feite precies dezelfde handelingen moeten verrichten wanneer zij de VOG zélf aanvragen en burgers daardoor soms tot wel het dubbele betalen voor hun VOG?
In mijn antwoorden van 1 juli 2019 op schriftelijke Kamervragen van de D66-fractie over dit onderwerp, heb ik aangegeven geen problemen te zien in deze dienstverlening.4 Ik blijf erbij dat bedrijven die dergelijke diensten aanbieden, werkgevers kunnen ondersteunen in het digitaal aanvragen van de VOG. Het verkleinen van administratieve lasten voor de werkgever kan daarbij een afweging zijn.5
Uit onderzoek van Justis is echter gebleken dat er ook diverse bedrijven zijn die bij burgers de indruk wekken dat zij namens Justis optreden, onder meer door het gebruik van de Rijkslogo’s. Dit is zeker bezwaarlijk. Hierdoor kunnen aanvragers in de veronderstelling zijn dat ze een VOG bij Justis aanvragen en achteraf worden geconfronteerd met additionele kosten. Ook is gebleken dat gemeenten door bedrijven benaderd worden met het verzoek VOG-aanvragers naar hen te verwijzen. De websites die ongeautoriseerd gebruik maken van de Rijkslogo’s zijn benaderd met het dringende verzoek het Rijkslogo weg te halen. De partijen die de Rijkslogo’s gebruikten hebben deze weggehaald. Er wordt nog nader onderzocht of en zo ja welke mogelijke stappen kunnen worden ondernomen om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten.
Vindt u het niet bezwaarlijk dat deze bedrijven adverteren bij internetzoekmachines waardoor zij bijvoorbeeld bij Google als eerste zoekresultaat verschijnen als iemand zoekt op de termen «VOG aanvragen»?
Het staat de commerciële partijen vrij om gebruik te maken van advertenties. Justis maakt geen gebruik van advertenties. Met de zoekterm «VOG aanvragen» verschijnt direct onder de advertenties een herkenbaar kader van de rijksoverheid waarin staat hoe je VOG kan aanvragen.
Bent u inmiddels bereid om hier iets aan te doen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen hier onnodig extra voor betalen?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording vind ik het niet bezwaarlijk dat partijen een service aanbieden, maar moet voor een ieder duidelijk zijn dat het (digitaal en) direct aanvragen van een VOG bij Justis de officiële en de goedkoopste manier is.6 Daarnaast heb ik al eerder toegezegd te bekijken of de officiële manier van aanvragen van de VOG voldoende toegankelijk en duidelijk is.
Justis heeft daarop een aantal acties ondernomen, naast het attenderen op het oneigenlijke gebruik van de Rijkshuisstijl en/of Rijkslogo’s. Justis heeft gemeenten op de hoogte gesteld van het bestaan van commerciële partijen. Gemeenten is gevraagd om in het contact met aanvragers en op hun website voor het digitaal aanvragen van de VOG altijd te verwijzen naar de officiële digitale aanvraagwijze die Justis via de werkgever faciliteert.
Daarnaast wordt op de website van Justis aandacht besteed aan dit onderwerp. Op de website staan de kosten van de officiële aanvraagkanalen van een VOG en wordt uitgelegd dat het inschakelen van commerciële partijen voor extra kosten zorgt: de burgers en bedrijven betalen het betreffende bedrijf een bedrag (dit verschilt per bedrijf) voor het overnemen van het aanvraagproces.
Omdat bedrijven soms van deze services gebruik maken vanuit het oogpunt van vermindering van administratieve lasten onderzoekt Justis momenteel of de administratieve lasten voor de werkgever kunnen worden beperkt en op welke manier het aanvraagproces makkelijker en sneller kan.
Zijn er mogelijkheden om deze bedrijven te verplichten consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen?
Op dit moment heb ik nog geen mogelijkheden om bedrijven dergelijke verplichtingen op te leggen.
Het bericht ‘Provincie Noord-Brabant: wie een weg wil aanleggen, mag nu de stikstof van een boer kopen’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Provincie Noord-Brabant: wie een weg wil aanleggen, mag nu de stikstof van een boer kopen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de provinciebesturen van Noord-Brabant en Zeeland hebben besloten dat bedrijven en overheden vanaf volgende week stikstofruimte kunnen overkopen van stoppende veehouders?
Er zijn bestuurlijke afspraken dat het Rijk en verschillende provincies na de zomer een besluit nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven en het verleasen van stikstofruimte. Het besluit van de provinciebesturen van Noord-Brabant en Zeeland is in lijn met deze afspraken.
Hoe staat deze ontwikkeling in verhouding tot uw uitspraak in het debat op 18 juni 2020: «Extern salderen voor de veehouderij staat nog niet open»? Hoe is het proces richting het besluit om extern salderen voor de veehouderij open te stellen verlopen?
Bij het maken van de bestuurlijke afspraken is geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor openstelling van extern salderen met de veehouderijbedrijven voldoende in kaart zijn gebracht. Daardoor is onder meer voldoende geborgd dat ongewenste effecten worden voorkomen. Tevens is afgesproken dat maandelijks te monitoren. Zodoende kunnen de gedeputeerde staten van de verschillende provincies een besluit nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven.
Klopt het bericht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) dat meerdere provincies het extern salderen met veehouderijen mogelijk zullen maken? Zo ja, om welke provincies gaat dit precies en wanneer wordt het per provincie opengesteld?2
Dit bericht is conform de bestuurlijke afspraak om een besluit te nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijen. Het is aan de gedeputeerde staten van de verschillende provincies om te besluiten wanneer extern salderen met veehouderijen mogelijk wordt gemaakt binnen een provincie. Deze besluiten worden de komende weken genomen.
Klopt het dat extern salderen voor de veehouderij in Limburg al langere tijd opengesteld was? Zo ja, was dat conform de afspraken en hebben daar al transacties plaatsgevonden?
Dit klopt. Bij het vaststellen van de provinciale beleidsregels intern en extern salderen op 13 december 2019 is door het provinciebestuur van Limburg besloten om geen uitzondering op te nemen voor bedrijven die op 4 oktober beschikten over dier- of fosfaatrechten. Er zijn sindsdien twee vergunningen verleend onder gebruikmaking van extern salderen.
Gaat u zelf ook gebruikmaken van het systeem van extern salderen bij Rijksprojecten, zoals wordt vermeld in het bericht van het IPO?
Ja, ook Rijksprojecten kunnen gebruik maken van de systematiek van extern salderen indien er stikstofruimte nodig is om deze projecten te realiseren.
Deelt u de analyse dat extern salderen met een percentage van 30% te weinig oplevert, aangezien er in vergunningen ook veel onbenutte, latente stikstofruimte zit? Zo nee, waarom niet? Welke waarborgen worden genomen om te voorkomen dat er in hoofdzaak enkel latente ruimte wordt ingezet bij het extern salderen?
Bij extern salderen (ten behoeve van het verkrijgen van een vergunning voor nieuwe activiteiten) geldt het principe dat de saldonemer 70% van de van een saldogever overgenomen stikstofemissie mag benutten; de overige 30% komt ter beschikking van de natuur. Daarbij hebben Rijk en de provincies afgesproken uit te gaan van «feitelijk gerealiseerde capaciteit». Dit betekent dat ook de niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning ter beschikking komt van de natuur. Bovendien is extern salderen hoofdzakelijk bedoeld als instrument om initiatiefnemers in staat te stellen om stikstofemissies van hun activiteiten te salderen en zodoende een natuurvergunning aan te kunnen vragen. Het percentage van 30% is een beleidskeuze om naast het creëren van ruimte voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen ook aanvullend stikstofreductie te realiseren. Dit staat los van de stikstofreductiedoelstellingen van het kabinet zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82), die – met uitzondering van de ontwikkelreserve – volledig ten goede komen aan de natuur. Zodoende ben ik van mening dat de systematiek als geheel ook voldoende depositiedaling in de natuur bewerkstelligt.
In hoeverre is het kabinet voornemens om het advies van de commissie-Remkes op te volgen om een emissiereductie van 50% binnen tien jaar te realiseren? Heeft de 50%-doelstelling nog gevolgen voor de beleidsregels voor extern salderen, waarbij slechts 30% van de vrijkomende depositieruimte aan de natuur wordt gegund?
In de brief van 17 juni jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 89), is aangekondigd dat het kabinet de reductiedoelstelling (om in het jaar 2030 50% van de hectares met stikstofgevoelige natuur binnen de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te brengen) als resultaatsverplichting wettelijk te verankeren. Zie verder voor de beantwoording van deze vraag de aanstaande appreciatie van het advies van de commissie-Remkes en het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat het extern salderen, waarbij 30% aan de natuur ten goede komt, enkel betrekking heeft op nieuwe initiatieven en niet op bestaande activiteiten? Zo ja, betekent dit dat de opgave voor emissiereductie van bestaande activiteiten onverminderd overeind blijft indien enkel 30% emissiereductie wordt nagestreefd?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 7.
Kunt u toelichten hoe het verleasen van stikstofruimte werkt en of de verleasde stikstofruimte afgeroomd wordt na de leaseperiode? Zo nee, leidt het verleasen van stikstofruimte dan niet de facto tot een stijging van de stikstofemissie wanneer ongebruikte ruimte tijdelijk wordt ingezet?
Verleasen van stikstofruimte komt neer op tijdelijk extern salderen. Dat kan een oplossing zijn voor projecten die, bijvoorbeeld in de aanlegfase, een tijdelijke depositie veroorzaken. De feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit wordt geheel of gedeeltelijk tijdelijk aantoonbaar buiten gebruik gesteld. De saldo-ontvanger mag 70% van deze capaciteit benutten ten behoeve van de verkrijging van een natuurvergunning voor een tijdelijke depositie gedurende een vooraf afgebakende periode. Aangezien verleasen ziet op een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen van een saldogevende activiteit is wordt de vergunning niet ingetrokken of aangepast na de leaseperiode. De facto is zeker gesteld dat er geen stijging van depositie plaatsvindt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie van de saldogever.
Deelt u de vrees van zowel de agrarische sector als natuurorganisaties dat kapitaalkrachtige partijen de stikstofruimte van veehouderijen zullen opkopen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die vrees deel ik niet. Met de provincies heb ik beheersmaatregelen getroffen om grip te houden op extern salderen met veehouderijen. Er is bestuurlijk afgesproken dat extern salderen voor één jaar wordt opengesteld, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting. Daarnaast vindt er een maandelijkse monitoring plaats en wordt na zes maanden een tussenbalans opgemaakt. In de maandelijkse monitoring wordt ook gekeken naar het aantal intersectorale transacties, waarbij extern salderen met veehouderijbedrijven plaatsvindt voor ontwikkelingen in andere sectoren. Bovendien geldt voor initiatiefnemers dat zij bij het bevoegd gezag een melding moeten doen van voorgenomen transacties met extern salderen. Zodoende houden de provincies en ik zicht op de ontwikkelingen. Indien eventuele ongewenste effecten zich voordoen, zullen de provincies en ik ingrijpen. De evaluatie van extern salderen, en desgewenst de tussenbalans, is een goed moment om aanpassingen te overwegen.
Kunt u reflecteren op uw uitspraken tijdens het debat op 12 maart 2020 waarin u stelde dat u in gesprek was met provincies over hoe zij om zouden gaan met het extern salderen van veehouderijbedrijven? Zei u toen niet dat het van belang was om daar grip op te houden?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt u nu terug op de gesprekken die u heeft gevoerd met de provincies? Bent u van mening dat er in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland nog steeds grip kan worden gehouden op het extern salderen van veehouderijen? Zo ja, kunt u toelichten waarom?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen neemt u om provincies te ondersteunen? Komt er bijvoorbeeld een uniform stikstofregistratiesysteem voor alle provincies? Zo nee, hoe gaat u de handel in emissierechten tussen provincies (en daarmee de stikstofemissie en -depositie) bijhouden?
De provincies werken aan een regionaal stikstofregistratiesysteem. Daarover zijn we in goed overleg. Hierbij zullen de ervaringen met extern salderen in de praktijk worden benut. Daarnaast vindt een maandelijkse monitoring plaats van het aantal en soort transacties met extern salderen.
Kunt u toelichten of er voldoende overheidssturing en -ondersteuning is om te voorkomen dat de stikstofruimte wordt opgekocht door kapitaalkrachtige partijen?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat de beperkte stikstofruimte die vrijkomt dient te worden gebruikt voor zaken met het grootste maatschappelijke rendement? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat stikstofruimte schaars is, en dat het van belang is om stikstofruimte beschikbaar te stellen voor projecten van groot maatschappelijk belang. Daartoe is er middels het stikstofregistratiesysteem voorrang gegeven aan woningbouw en 7 MIRT-projecten. Ook heeft het kabinet een ontwikkelreserve ingesteld voor meldingen en projecten van nationaal belang (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Extern salderen is echter een legitiem juridisch instrument voor private partijen die stikstofruimte nodig hebben voor het aanvragen van een natuurvergunning, ook als deze minder maatschappelijk rendement met zich meebrengen.
Komt er ook voldoende overheidssturing en -ondersteuning om ervoor te zorgen dat de stikstofruimte die vrijkomt wordt ingezet voor maatschappelijke doelen, zoals de woningbouw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Gaat u zich houden aan de aangenomen motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 35 334, nr. 9) om voorrang te verlenen aan de woningbouw bij de vrijgekomen stikstofruimte? Zo ja, welke instrumenten gaat u inzetten om sturing te geven aan het uitgeven van stikstofruimte?
In de Ministeriele Regeling («wijziging van de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur)» is met ingang van 24 maart jl. aangegeven op welke manier depositieruimte wordt uitgegeven. Daarin is, in lijn met de motie Moorlag, voorzien dat wanneer er concurrentie zou ontstaan tussen een woningbouw- en een MIRT-project er bestuurlijk overleg nodig is om tot prioritering te komen. Tot op heden is het niet nodig gebleken dergelijk overleg te voeren. De ruimte in het stikstofregistratiesysteem als gevolg van de snelheidsverlaging blijft apart geoormerkt, zodat prioritering ook in de toekomst mogelijk blijft. Daar waar sprake was van een concurrerende behoefte aan ruimte tussen MIRT en woningbouw, is de ruimte conform motie met voorrang ingezet voor de woningbouw.
Waarom vindt extern salderen nu plaats op basis van een rekensysteem voor stikstof, standaardrekenmethode 2 (SRM2), waarvan de commissie-Hordijk stelt dat er geen basis is om de stikstofdepositie van wegverkeer te beperken tot een afkapgrens van slechts vijf kilometer van de weg?3
Extern salderen vindt plaats op basis van bestaande procedures rondom het verlenen van een natuurvergunning. Hierbij wordt gebruik gemaakt van AERIUS Calculator om de depositie van een project te berekenen. Voor alle projecten met een verkeersaantrekkende werking, zoals wegenprojecten, maar ook projecten binnen de woningbouw, industrie en landbouw, berekent AERIUS Calculator de depositiebijdrage van het wegverkeer met een implementatie van Standaardrekenmethode 2 (SRM2). De implementatie van SRM2 in AERIUS hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer omdat berekende bijdragen op meer dan 5 kilometer niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel project. Voor andere emissiebronnen, zoals stallen, rekent AERIUS Calculator met het Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS).
Wordt het extern salderen ook voor wegprojecten ingezet?
Indien wegprojecten stikstofdepositie veroorzaken met significant negatieve effecten, dan kan extern salderen gebruikt worden als instrument om stikstofdeposities te salderen.
Klopt het dat de rekengrens van SRM2 op vijf kilometer ertoe leidt dat ook binnen een afstand van vijf kilometer tot de weg de deposities worden onderschat?
Dat klopt niet. SRM2 is uitvoerig gevalideerd in windtunnel- en veldexperimenten en geeft een nauwkeurig inzicht in de depositiebijdrage van wegverkeer binnen 5 kilometer van de weg.
Klopt het dat de commissie-Hordijk heeft aangegeven dat het alternatieve rekensysteem Operationele Prioritaire Stoffen (OPS)-model doelgeschikt is en fit-for-purpose en dat dit dus niet voor SRM2 kan gelden, omdat daarvoor het grootste gedeelte van de deposities op grotere afstanden plaatsvinden en SRM2 hiermee geen rekening houdt? Zo ja, waarom gebruikt u dan niet het OPS-model voor wegverkeer?
Dat is niet de conclusie van het adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Zij stelt vast dat het Nederlandse meet- en modelinstrumentarium voor de doorrekening op nationale schaal van goede kwaliteit, en daarmee doelgeschikt is. Het Adviescollege beoordeelt het instrumentarium op lokaal niveau (AERIUS Calculator) als niet doelgeschikt voor toestemmingsverlening, onder andere vanwege het gebruik van verschillende rekenmodellen (SRM-2, OPS) bij de vergunningverlening voor verschillende typen emissiebronnen. De modellering in SRM2 is echter specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS houdt daar geen rekening mee en is niet toegespitst op deze specifieke broncategorie, maar is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot zoals schoorstenen. Wegverkeer op dezelfde manier doorrekenen als andere emissiebronnen met behulp van OPS zorgt voor minder nauwkeurige resultaten en meer onzekerheden.
In hoeverre heeft uw ministerie in overleg met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) overwogen om net als voor alle andere sectoren ook voor het wegverkeer OPS toe te passen en welke overwegingen zijn zo zwaarwegend geweest om SRM2 te gebruiken?
De keuze om in AERIUS Calculator voor wegverkeer uit te gaan van SRM2 en voor andere bronnen van OPS is in 2015 bij de voorbereiding van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gemaakt door het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken en het (toenmalige) Ministerie van Infrastructuur en Milieu in afstemming met provincies. De implementatie van SRM2 in AERIUS Calculator is speciaal voor dit rekeninstrument ontwikkeld door het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken in samenspraak met Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en RIVM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 22 is er weloverwogen gekozen voor het hanteren van SRM2 bij depositieberekeningen voor projecten met een verkeersaantrekkende werking, zoals wegenprojecten, maar ook projecten binnen de woningbouw, industrie en landbouw. De keuze om wegverkeer in AERIUS Calculator met SRM2 door te rekenen zorgt voor nauwkeurige resultaten en minder onzekerheden. Daarnaast zorgt het gebruik van SRM2 ook voor consistentie en continuïteit: In de periode vóór het PAS werden projectspecifieke depositieonderzoeken voor rijkswegenprojecten uitgevoerd met het rekenmodel PluimSnelweg van TNO, dat ook beschouwd kan worden als een SRM2-implementatie. Daarin werd een maximale rekenafstand van 3 kilometer gehanteerd bij wegverbredingsprojecten4. Het gebruik van SRM2 in de periode voor het PAS, tijdens het PAS en nu ook in de periode na het PAS betekent dat gekozen is voor continuïteit en consistentie in de rekenmethoden voor wegverkeer.
SRM2 is in 2006 vastgelegd in het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit en is destijds ontwikkeld door ECN, in opdracht van het Ministerie van VROM. RIVM en andere deskundigen waren hier destijds bij betrokken. Dat voorschrift is in 2007 vervangen door de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De rekenmethode SRM2 en de maximale rekenafstand van 5 kilometer wordt ook gehanteerd in de Rekentool voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL Rekentool) die is ontwikkeld door RIVM en wordt gebruikt voor projectspecifieke berekeningen van de luchtkwaliteit langs wegen.
Het kabinet acht een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen gewenst en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt.
Waarom is het OPS-model wel geschikt voor de scheepvaart, de luchtvaart en het railverkeer, maar niet voor het wegverkeer?
Voor wegverkeer wordt in AERIUS Calculator gerekend met SRM2 omdat het meer geschikt is voor de berekening van de projectspecifieke depositiebijdrage van wegverkeer dan OPS. Het model houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot. Dit betekent echter niet dat het ongeschikt is voor berekeningen van de depositiebijdrage van bewegende bronnen.
Wat zijn de implicaties voor wegprojecten die al zijn vergund met een SRM2-berekening, nu de commissie-Hordijk heeft geconcludeerd dat het systeem niet verdedigbaar is?
Uit het advies van het adviescollege blijkt niet dat SRM2 niet geschikt is voor het berekenen van stikstofdeposities. AERIUS Calculator is het best beschikbare instrument voor het doorrekenen van projecten op hun effecten op stikstofdepositie. Dit wordt algemeen onderkend in de jurisprudentie. Ik vind het van belang dat bevoegde gezagen bij hun vergunningverlening uitgaan van de best beschikbare methode en dat is AERIUS Calculator. Het huidige systeem, inclusief de toepassing van SRM2 voor projecten met een verkeersaantrekkende werking, blijft dan ook de basis voor vergunningverlening. Uiteraard is het van belang dat het systeem verder wordt doorontwikkeld, onder andere aan de hand van de adviezen van het Adviescollege Meten en Berekenen. Het kabinet acht een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen gewenst en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt.
Wat zijn de implicaties van projecten die met SRM2 zijn berekend en die na de uitspraak van de Raad van State na 29 mei 2019 nog in procedure zijn, nu is gebleken dat SRM2 als niet geschikt voor het berekenen van stikstofdeposities moet worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 25.
Bent u van mening dat de adviescolleges – aangesteld door het kabinet zelf – serieus moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebruikt u de adviezen niet?
Het kabinet neemt de adviezen van alle Adviescolleges uiterst serieus, en dus ook die van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Dit Adviescollege doet aanbevelingen gericht op het verbeteren van het meet-, model- en rekeninstrumentarium, uitbreiding van het meetnet en instelling van een kennisprogramma stikstof mede gericht op het mogelijk gebruik van een modelensemble en satellietmetingen. Het kabinet neemt de bevindingen van het college ter harte en ziet in de aanbevelingen goede aanknopingspunten voor de verdere doorontwikkeling van het huidige meet- en rekeninstrumentarium.
Wanneer verwacht u met een reactie op het advies van de commissie-Hordijk te komen en gaat u daarbij aangeven welke veranderingen er in AERIUS worden doorgevoerd voordat deze software verschijnt?
De kabinetsreactie op het Adviescollege is vandaag aan uw Kamer gestuurd. Daarbij gaat het kabinet nader in op de stappen die het kabinet neemt om de huidige systematiek en bijbehorend instrumentarium verder te verstevigen in lijn met gedane aanbevelingen.
Wat zijn de mogelijke implicaties van het advies van de commissie-Hordijk voor de projecten die nu middels extern salderen mogelijk worden gemaakt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op 26 blijft het huidige systeem, inclusief het gebruik van AERIUS Calculator in de huidige vorm, de basis voor vergunningverlening. Dat geldt ook voor toepassing van extern salderen. Het systeem van meten en berekenen wordt blijvend doorontwikkeld, zodat bevoegde gezagen met de best beschikbare systemen werken, en zodoende met vertrouwen beleid en toestemmingsverlening hierop kunnen blijven baseren.
Gaat het kabinet zelf ook gebruikmaken van het systeem van extern salderen bij wegprojecten en maakt het daarbij gebruik van de afkapgrens van vijf kilometer?
Ja, het kabinet kan het systeem van extern salderen inzetten voor wegprojecten. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige werkwijze met betrekking tot de berekening van depositie, inclusief het gebruik van SRM2 voor projecten met emissies door wegverkeer.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid moet bestaan over hoe met de tekortkomingen van SRM2 moet worden omgegaan voordat extern salderen wordt ingezet voor projecten met wegemissies?
Op dit moment is er voldoende duidelijkheid voor het kabinet om te besluiten dat de huidige systematiek op dit moment niet wordt gewijzigd. Voor de verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 29.
Het bericht ‘U staat op een zwarte lijst’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «U staat op een zwarte lijst»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de in het artikel genoemde praktijken tot op de dag van vandaag doorgang vinden?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft me laten weten dat ze veel klachten ontvangt over dit soort praktijken. Ze doet daarom op dit moment onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Klopt het dat de genoemde bedrijven in het artikel (EDR, Lindorff en Focum) databases met persoonlijke gegevens bijhouden van miljoenen Nederlanders zonder dat zij hierover zijn geïnformeerd en dat deze gebruikt worden om vergaande beslissingen te nemen die invloed hebben op het leven van mensen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op dergelijke verwerkingen van persoonsgegevens. Ze doet in beginsel geen uitspraak over individuele zaken, tenzij een onderzoek is afgerond.
Klopt het dat bij sommige mensen de levering van diensten geweigerd wordt op basis van een «score» van dergelijke bedrijven, die soms alleen gebaseerd is op het adres?
Gelet op dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens nog niet is afgerond, is het niet mogelijk om inhoudelijk op zaken in te gaan. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dat de ontvangen klachten in veel gevallen betrekking hebben op scoring. In andere gevallen gaat het om klachten die betrekking hebben op direct marketing. Daarnaast krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens klachten binnen die zien op het niet verlenen van inzage of het niet inwilligen van verwijderverzoeken.
Klopt het dat deze praktijken in strijd zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en kunt u hier een eigen juridische analyse op geven? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze praktijk te stoppen?
Het geciteerde artikel uit De Groene Amsterdammer stamt uit 2017. Op dat moment was de AVG nog niet in werking getreden.
Het basisbeginsel van de AVG is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als hiervoor een geldige grondslag bestaat. Deze zes grondslagen zijn te vinden in artikel 6, eerste lid, AVG. Of de genoemde bedrijven een geldige grondslag hebben, is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk de rechter.
Daarnaast hebben burgers het recht om niet te onderworpen worden aan geautomatiseerde individuele besluitvorming.2 Er dient in ieder geval voor dergelijke verwerkingen passende waarborgen worden geboden, waaronder specifieke informatie aan de betrokkene en het recht op menselijke tussenkomst, om zijn standpunt kenbaar te maken, om uitleg over de na een dergelijke beoordeling genomen besluit te krijgen en om het besluit aan te vechten.3
Tot slot hebben de verwerkingsverantwoordelijken, zoals de genoemde bedrijven, een transparantieplicht.4 Zo dient er bij de verwerking van de persoonsgegevens al aan de betrokken personen te worden gemeld welke gegevens worden verzameld, door wie, met welk doel en de ontvangers van de persoonsgegevens.5 Daarnaast dienen ze de betrokkenen ook op de hoogte te stellen van hun rechten, zoals het recht op inzage.6
Klopt het dat het in strijd is met de wet om diensten in te kopen van dergelijke bedrijven en welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat energiebedrijven, woningcorporaties, kredietaanbieders en zorgverzekeraars geen gebruik meer maken van dergelijke onrechtmatige diensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met deze bedrijven en organisaties?
De koop en verkoop van persoonsgegevens zijn ook verwerkingen van persoonsgegevens. Ook de kopers van deze diensten zullen dus een geldige grondslag in de zin van artikel 6, eerste lid, AVG moeten hebben. Zowel de verkoper van de gegevens als de koper ervan zullen ervoor moeten zorgen dat ze handelen in overeenstemming met de AVG. Zo dienen ze onder andere de betrokken personen te informeren dat hun gegevens worden verwerkt.7
Zoals eerder aangegeven is de Autoriteit Persoonsgegevens bezig met een onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus. Indien uit het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat deze praktijken niet zijn toegestaan onder de AVG, dan ben ik bereid om samen met de Autoriteit Persoonsgegevens in gesprek te gaan met de bedrijven en organisaties die deze diensten afnemen.
Welke stappen kunnen mensen nemen om hun recht te halen als zij onterecht door deze bedrijven, en de algoritmes die de bedrijven gebruiken, als wanbetaler worden bestempeld?
Een van de basisbeginselen van de AVG is dat persoonsgegevens juist dienen te zijn en indien nodig worden geactualiseerd.8 Dit houdt in dat de genoemde bedrijven alle redelijke maatregelen moeten nemen dat onjuiste gegevens onverwijld worden gerectificeerd of gewist. Wanneer een burger constateert dat er onjuiste persoonsgegevens worden verwerkt, kan hij eisen dat het bedrijf deze gegevens rectificeert.9
Indien de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens rust op gerechtvaardigd belang of op toestemming, dan kan een burger tevens bezwaar maken tegen de geautomatiseerde individuele besluitvorming en de profilering die daarmee gepaard gaat.10 In deze gevallen is het ook mogelijk voor de burger om te eisen dat zijn persoonsgegevens worden gewist.11
Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure.
Wanneer burgers de verwerking van hun persoonsgegevens onrechtmatig achten, dan kunnen ze ook een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunnen mensen die in sommige gevallen, bijvoorbeeld door energieleveranciers, worden gevraagd een «borg» te betalen om klant te mogen worden, deze borg terugvorderen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft mij laten weten dat het vragen van een waarborgsom een bestaande praktijk is in de energiesector. In 2013 zijn Energie Nederland en de Consumentenbond tot overeenstemming gekomen over een set algemene voorwaarden voor energielevering. In deze voorwaarden is opgenomen dat de leverancier van de contractant (consument) zekerheden, zoals een bankgarantie of waarborgsom, mag verlangen voor de bedragen die de consument voor de energielevering verschuldigd is.12
Bij de vraag of een consument de waarborgsom kan terugvorderen, is het belangrijk te benadrukken uitgangspunt van het contractenrecht is dat partijen in beginsel contractsvrijheid hebben. Hieronder vallen ook bepalingen waarin een aanbieder van diensten vooraf een borg aan zijn klanten vraagt en de wijze waarop deze wordt teruggegeven. Of een persoon deze borg kan terugvorderen, hangt daarom af van hoe dit in het desbetreffende contract is geregeld.
Kunt u uiteenzetten, als het gaat om deurwaarders en incassobureaus, welke gegevens deze bedrijven over mensen mogen verzamelen en wat voor stappen mensen kunnen zetten om deze gegevens, conform de AVG, in te zien, te wijzigen of te verwijderen?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. De taken en bevoegdheden van gerechtsdeurwaarders zijn wettelijk vastgelegd en dit kan ook dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Incassobureaus daarentegen zijn commerciële bedrijven en zullen dus op basis van een andere grondslag handelen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft een Gedragscode waarin de verwerking van persoonsgegevens door gerechtsdeurwaarders nader wordt gespecificeerd.13 De gedragscode stelt onder meer dat de verstrekking van persoonsgegevens door de gerechtsdeurwaarder aan derden aan strikte regels is gebonden en dat persoonsgegevens slechts uit een beperkt aantal bronnen mogen worden verkregen, afhankelijk van de soort werkzaamheid die de gerechtsdeurwaarder uitoefent. De Gedragscode bevat ook een lijst met het soort persoonsgegevens dat in dit kader mag worden gebruikt.14
Wat betreft incassobureaus is het beginsel van minimale gegevensverwerking belangrijk.15 Incassobureaus zullen de gegevens die ze verwerken moeten beperken tot datgene dat strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze worden verwerkt.
Wat betreft de stappen die mensen kunnen zetten, biedt de AVG de mogelijkheid om de persoonsgegevens in te zien, te rectificeren en te laten wissen.16
Ammoniumnitraat |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de schriftelijke vragen van het lid van de provinciale staten Klumpes gesteld aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 7 september 2020?1
Ja.
Klopt het dat eind augustus een vrachtschip in de Merwehaven tussen Schiedam en Rotterdam lag aangemeerd, met daarin duizenden tonnen ammoniumnitraat?
In de Merwehaven van Rotterdam lag eind augustus 2020 een schip aangemeerd dat een lading van 7.009 ton ammoniumnitraat aan boord had.
Voldeed de geladen hoeveelheid ammoniumnitraat aan de daarvoor geldende maxima? Hoe groot is dat maximum en wat is het worst-case scenario voor een dergelijk maximum?
Het ammoniumnitraat dat zich aan boord bevond, betrof een verpakte oxiderende stof, met minder dan 0,2% brandbare bestanddelen. Oxiderende stoffen kunnen in het algemeen een bijdrage leveren bij brandscenario’s. De maximaal te laden hoeveelheid wordt bepaald door de ladingcapaciteit van het schip en de verpakkingsvorm die wordt gebruikt. Voor gevaarlijke stoffen, en hier in het bijzonder voor deze vorm van ammoniumnitraat, gelden vanuit de vervoerswet- en regelgeving strenge verpakkingsvoorschriften. Het desbetreffende schip en de verpakking voldeed aan de wettelijke voorschriften.
Klopt het dat de regels uit het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO-regels) voor de opslag van gevaarlijke giftige of explosieve stoffen, niet geldt voor scheepsladingen?
Ja, dat klopt. Het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) is van toepassing op inrichtingen zoals gedefinieerd in de Wet milieubeheer2. Het Brzo is niet van toepassing op vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor, over binnenwateren, over zee of door de lucht en rechtstreeks aan dit vervoer gerelateerde tijdelijke opslag, tenzij de activiteiten onderdeel zijn van een inrichting. In de beantwoording van vraag 7 zal worden ingegaan op de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke ladingen over zee.
Wanneer geldt ammoniumnitraat als een grondstof, als kunstmest, als gevaarlijke chemische stof, of als munitie of explosief? En gelden er dan andere regels?
Ammoniumnitraat wordt als grondstof in diverse technische toepassingen gebruikt zoals bijvoorbeeld als grondstof voor het vervaardigen explosieven (onder additionele toevoeging van brandbare stoffen), productie van lachgas of als grondstof voor de productie van en toepassing in kunstmeststoffen voor land- en tuinbouw toepassingen. Ammoniumnitraat is geen munitie of-component.
Afhankelijk van de verschillende soorten ammoniumnitraat gelden er passende regels voor het vervoer en opslag van deze stoffen.
Klopt het dat de eigenaar van de lading van dit schip, het Zweedse Yara, een vestiging in Vlaardingen heeft met een vergunning voor 37 ton ammoniumnitraat en dat die vergunning onder de zwaarste categorie valt, met speciale eisen aan de opslagbunker, veiligheidsprocedures en regelmatige controles?
Ja, dat klopt. Het bedrijf Yara in Vlaardingen heeft een omgevingsvergunning voor de opslag van maximaal 35 ton ammoniumnitraathoudende kunstmest dat detoneerbaar is (groep 4 volgens PGS 73 indeling).
Kunt u uitleggen wat de regels zijn voor schepen die Nederlandse havens aan doen en een gevaarlijke lading vervoeren? Hoeveel strenger of minder streng zijn de eisen aan deze schepen of de lading versus de eisen voor opslag en transport op het land?
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee (verpakt en in bulk) gelden wereldwijd strenge uniforme veiligheidseisen die zijn vastgelegd in internationale verdragen waarbij Nederland is aangesloten. Het vervoer van deze vorm van ammoniumnitraat wordt geregeld door de IMDG-code (International Maritime Dangerous Goods Code). De voorschriften van de IMDG-code stellen strenge eisen aan de classificatie, de verpakking en etikettering en de vervoerswijze.
Bijkomend gelden op een zeeschip nog specifieke voorwaarden voor de veilige stuwage van gevaarlijke stoffen aan boord. De vervoerseisen voor gevaarlijke stoffen zijn vanuit de Verenigde Naties zoveel als mogelijk geüniformeerd als het gaat om de diverse vormen van transport. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 is de ladingcapaciteit afhankelijk van het vervoermiddel zelf maar de veiligheidseisen voor transport van gevaarlijke stoffen zijn hetzelfde.
Voor de opslag van ammoniumnitraat worden veiligheidseisen gesteld die afhankelijk zijn van de hoeveelheid en samenstelling van de opgeslagen ammoniumnitraat en ammoniumnitraathoudend kunstmest.
Zowel de vervoersregelgeving als de regelgeving voor opslag streven in alle gevallen een zo hoog mogelijk veiligheidsniveau na.
Klopt het dat de lading ammoniumnitraat bestemd was als explosief in de mijnbouw, niet in Rotterdam is gelost of overgeslagen en dat er voor deze lading specifiek geen reden was om de haven aan te doen, behalve dat ze zich nou eenmaal aan boord van dit schip bevond? Dat, met andere worden, het risico dat uit ging van deze lading op deze plek, geen of slechts zeer geringe toegevoegde waarde had voor Nederland? Klopt het dat een andere planning, waarbij gevaarlijke ladingen zoveel mogelijk rechtstreeks worden vervoerd, een minimaal aantal havens passeren en een minimaal aantal kleren worden overgeslagen, risico’s kan verkleinen? Is dit een streven, is hier beleid op?
Het schip heeft Rotterdam aangedaan om een aantal containers te laden en vervolgens door te varen naar Chili om het ammoniumnitraat te lossen (om uiteindelijk te worden bewerkt als grondstof voor te vervaardigen explosieven die worden gebruikt in «open-pit» mijnbouw). Er zijn in Rotterdam geen handelingen uitgevoerd met betrekking tot het ammoniumnitraat. Deze vorm van ammoniumnitraat betreft een niet explosieve vorm die geen of verwaarloosbare risico’s heeft voor de omgeving. Het internationaal geldende recht van vrije doorvaart houdt in dat een schip een haven moet kunnen binnenlopen. De reder heeft aldus een vaarroute opgesteld met de wetenschap dat er containers geladen moesten worden in Rotterdam. Vanuit het nautisch beheer van de haven bestaat er geen beleid op planningen/vaarplannen van reders gericht op het minder aanlopen van havens teneinde mogelijke risico’s van lading te verkleinen.
Zijn er andere plekken in Nederland waar grote hoeveelheden ontplofbaar ammoniumnitraat worden op- of overgeslagen?
Nee, uit eerder opgevraagde informatie bij omgevingsdiensten blijkt dat er geen andere locaties zijn waar detoneerbaar ammoniumnitraathoudend kunstmest (groep 4 uit PGS 7 indeling) wordt opgeslagen4.
Waarom staat Yara, dat toestemming heeft om een (relatief bescheiden hoeveelheid) ammoniumnitraat op te slaan en te verwerken, niet in de categorie «explosief» vermeld op de risicokaart die door onder andere uw ministerie wordt beheerd? Welke andere risico’s staan niet vermeld op deze kaart?
Op de risicokaart wordt informatie getoond van bedrijven die op grond van het Registratiebesluit externe veiligheid en/of de Regeling provinciale risicokaart moeten worden opgenomen in het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS). Het Register en de risicokaart worden beheerd door de provincies gezamenlijk. Bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het aanleveren van de juiste gegevens.
Een Brzo inrichting (zoals Yara) valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op grond van art. 3 uit het Registratiebesluit EV, moeten Bevi inrichtingen in het RRGS worden opgenomen. Het Registratiebesluit schrijft ook voor welke informatie daarbij noodzakelijk is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het vermelden van de risicoafstanden (plaatsgebonden risico) die volgen uit de Kwantitatieve Risico Analyse (QRA) bij de vergunning. Deze risicocontour afstanden worden daarom vermeld op de Risicokaart.
De detoneerbare stoffen uit groep 4 van PGS7, waaraan in het antwoord van vraag 6 wordt gerefereerd, zijn niet als explosief geclassificeerd. Groep 4-meststoffen hebben de intrinsieke eigenschap gevoelig te zijn voor detonatie, onder de voorwaarden zoals beschreven in de Europese verordening (EU) 2019/1009. Om het product als zodanig tot detonatie te brengen zijn echter verschillende randvoorwaarden nodig, waaronder een secundair explosief, waar bij reguliere opslag onder de voorschriften van PGS7 niet aan wordt voldaan.
Kunnen risico’s voor mensenlevens niet makkelijk fors worden gereduceerd door schepen met een dergelijk verwoestend potentieel elders in de haven te laten afmeren? Dus niet in de buurt van woonwijken, maar eerder op bijvoorbeeld de Maasvlakte?
Deze vorm van ammoniumnitraat betreft een niet explosieve vorm die geen of verwaarloosbare risico’s heeft voor de omgeving. In de door de gemeenteraad vastgestelde Havenverordening Rotterdam zijn in Hoofdstuk 7 («Zoneringsregeling schepen met gevaarlijke stoffen in verpakking of bulk») zoneringregels afgesproken voor schepen met gevaarlijke stoffen die ligplaats willen nemen in de nabijheid van woonconcentraties. De classificatie en de hoeveelheid van een stof dat zich aan boord bevindt, bepaalt tot op welke afstand van een woonconcentratie een schip mag afmeren. Het zeeschip, de Ditlef Reefer, lag gemeerd conform de Havenverordening Rotterdam 2020.
Gezien de explosie in Beiroet, kunt u globaal aangeven wat de gevolgen waren geweest voor de woonwijken, bedrijven en mensen in de buurt, als de lading van dit schip was ontploft?
In de vorm waarin dit ammoniumnitraat werd vervoerd had deze geen explosieve eigenschappen. Om deze stof explosieve eigenschappen te geven moeten de stofeigenschappen worden veranderd (bijvoorbeeld door het toevoegen van externe stoffen en het toevoegen van een ontstekingsmechanisme). Deze omstandigheden waren niet aanwezig op het schip en derhalve heeft het ontploffingsscenario hier niet heeft gespeeld. Over de mogelijke schade en gevolgen voor mensen in het geval van een explosie valt daarom geen uitspraak te doen.
Reizigers die vanuit Nederland met het vliegtuig naar gebieden vertrekken waarvoor een oranje reisadvies geldt |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Corrie van Brenk (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel reizigers vertrekken er vanuit Nederland per week per vliegtuig naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt?
In de week van 14 tot en met 20 september zijn 86.571 passagiers van Schiphol vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt. De meerderheid hiervan, 46.643 reizigers, zijn transferpassagiers geweest. Dit betekent dat 39.928 passagiers van Schiphol zijn vertrokken naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt.
Noodzakelijke reizen zijn mogelijk met alle verschillende vervoersmodaliteiten. Het is onbekend hoeveel reizigers met andere modaliteiten naar gebieden waarvoor een oranje reisadvies geldt afreizen. Het aantal passagiers is voor alle vervoersmodaliteiten lager dan in dezelfde periode vorig jaar het geval was. Ter illustratie: vanaf Schiphol zijn de afgelopen week circa 80% minder passagiers afgehandeld dan in dezelfde week vorig jaar.
Is bekend welk deel hiervan niet-noodzakelijke reizen, zoals vakantiereizen, zijn? Zo ja hoeveel?
Voor geen enkele vervoersmodaliteit is zicht op het percentage reizigers dat voor een vakantie afreist naar een risicogebied. Op grond van de privacyregelgeving registreren vervoersbedrijven niet de intentie dan wel het doel van de reis van de reiziger. Dit geldt voor luchtvaartmaatschappijen evenzo als voor vervoerders per spoor, water of weg. Passagiers zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van nationale voorschriften van het land waar men naar toe afreist en vanwaar men vertrekt.
Bent u het eens dat het aantal niet-noodzakelijke reizigers naar oranje gebieden teruggedrongen moet worden?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Een land kan om twee Covid-19 gerelateerde redenen de kleurcode oranje krijgen: omdat er gezondheidsrisico’s zijn in het land of omdat het betreffende land inreisbeperkingen of maatregelen oplegt aan Nederlanders die willen inreizen. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken.
Bent u het eens dat het effect van het dringende advies, om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden, ondermijnd wordt door vliegreizen tegen dumpprijzen aan te bieden? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om het aanbieden en/of promoten van vakantiereizen naar oranje gebieden te ontmoedigen?
Ja, ik ben het er mee eens dat dumpprijzen naar risico gebieden niet bijdragen aan het effect om alleen noodzakelijke reizen te ondernemen naar oranje gebieden. Daarom heb ik, mede n.a.v. de motie Van Esch (Kamerstuk 25 295 Nr. 495), een brief gestuurd naar de ANVR, de VvKR1 de BARIN2 en de vier Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarin heb ik de organisaties gewezen op de belangrijke rol die zij vervullen om de verspreiding van het coronavirus te voorkomen en heb ik hen opgeroepen om op de websites duidelijk naar de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te verwijzen en reizen naar risicogebieden niet aan te prijzen.
Luchtvaartmaatschappijen zijn in beginsel vrij in het bepalen van ticketprijzen. Zij zijn daarbij wel gebonden aan de regels van het EU mededingingsrecht. Als luchtvaartmaatschappijen handelen in strijd met het EU mededingingsrecht, kan de Europese Commissie in zo’n geval handhavend optreden.
Kunt u deze mogelijkheden met de Kamer delen voor 22 September 2020?
Het bericht ‘Tv-spotje voor anti-abortusweek; critici noemen wervingsactie ‘misleidend' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tv-spotje voor anti-abortusweek; critici noemen wervingsactie «misleidend»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het tv-spotje voor «De Week van het Leven», een anti-abortus week, op basis van misleidende informatie donaties vergaart?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over de inhoud van de betreffende tv-spotjes. Vrijheid van meningsuiting is het grondrecht om denkbeelden en gevoelens te mogen openbaren en verspreiden. Deze vrijheid is een groot goed en zorgt ervoor dat maatschappelijke discussies blijvend gevoerd kunnen worden.
Het laten uitzenden van een tv-spotje waarin uitdrukking wordt gegeven aan bepaalde denkbeelden en gevoelens, ook als deze choqueren of als storend worden ervaren, valt onder deze vrijheid van meningsuiting. Het betreffende tv-spotje past in een patroon dat tegenstanders van abortus zich meer manifesteren.
Ik ben van mening dat het bij elk maatschappelijk debat van belang is dat zowel voor- als tegenstanders voldoende betrokken kunnen zijn en dat er ruimte en respect is voor elkaars standpunten.
Het recht om je mening te uiten is niet onbegrensd. Bij strafbare gedragingen of uitingen kan worden ingegrepen. Ik ga er dan ook vanuit dat Stichting Platform Zorg voor Leven zich ook dit jaar houdt aan de regels. Het is niet aan mij een oordeel te geven over de inhoud van de betreffende tv-spotjes.
Deelt u de opvatting dat misleidende tv-spotjes niet thuishoren op de publieke omroep?
Op grond van de Nederlandse Reclame Code van de Stichting Reclame Code is misleidende reclame niet toegestaan. Dat geldt zowel voor reclame bij de publieke omroep via de Ster als reclame bij de commerciële omroepen. De Ster is aangesloten bij de Stichting Reclame Code. Wanneer consumenten of organisaties bezwaar hebben tegen de inhoud van reclame- en telewinkelboodschappen, dan kunnen zij zich wenden tot de Reclame Code Commissie. De Ster is gebonden aan uitspraken van de Reclame Code Commissie. Een reclameboodschap die in strijd is met de Reclame Code zal de Ster niet uitzenden.
Zijn er bestuurlijke dan wel juridische mogelijkheden om op te treden tegen dit spotje? Zo ja, gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou volgens u wetgeving zoals in Frankrijk bestaat, waarbij misleidende informatie over abortus verboden is, een optie zijn om dergelijke spotjes te verbieden?
Nee. De weg via de Nederlandse Reclame Code en het toezicht daarop door de Reclame Code Commissie biedt voldoende mogelijkheden om op te treden tegen misleidende reclame-uitingen. Daarnaast acht ik aanvullende wetgeving, zoals in Frankrijk, niet nodig en wenselijk. In de eerste plaats vind ik criminalisering van informatieverstrekking die een of meerdere partijen mogelijk onwelgevallig is ongewenst. In de tweede plaats zou een verbod op mogelijke grondwettelijke bezwaren stuiten.
Verder wijs ik erop dat de Franse wetgeving negatieve informatie over abortus niet verbiedt, maar eist dat de afzender zich als «pro-life» bekendmaakt. Duidelijke criteria daarvoor ontbreken echter in de Franse wet, waardoor de invulling is overgelaten aan de rechter. Dat draagt naar mijn mening niet bij aan de rechtszekerheid.
Het nieuwsbericht ‘Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met artikel «Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren»? Kunt u reageren op het bericht?1
Ik ben bekend met het artikel. Ik kan mij voorstellen dat het vervelend is als het niet lukt om het geldbedrag te verzilveren. Zoals in het BNR-artikel wordt aangeven biedt ING de mogelijkheid aan klanten om de cheque tot eind 2020 te verzilveren. Daarnaast valt op de site van de IRS (Amerikaanse belastingdienst) te lezen dat de Amerikaanse overheid alleen een cheque opstuurt, op het moment dat er bij de IRS geen (Amerikaans) rekeningnummer bekend is. Op de website van de IRS staat ook dat de IRS het bedrag niet via een girale overboeking naar een buitenlandse rekening kan sturen.2
Is het juist dat het hier 42.000 mensen betreft die belastingplichtig zijn in de Verenigde Staten en in aanmerking komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket?
Dit kan ik niet bevestigen. Zoals ik eerder heb aangeven wordt er met betrekking tot FATCA door Nederlandse banken over 48.000 rekeningen van natuurlijke personen gerapporteerd aan de VS (cijfers 2018). Dit aantal is niet gelijk aan het aantal mensen dat in Nederland zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft.
Daarnaast heeft de Amerikaanse overheid een aantal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket. Zoals ik begrijp is één van de voorwaarden die de IRS stelt voor het ontvangen van de vergoeding dat de begunstigden over de jaren 2018 en/of 2019 belastingaangifte heeft gedaan in Amerika.3 Het is dus mogelijk dat niet alle Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aan deze voorwaarden voldoen.
Is het juist dat slechts één Nederlandse bank deze service aanbiedt en dat zelfs deze bank daarmee ophoudt?
Ik kan niet bevestigen dat er nog maar één bank in Nederland is die klanten de mogelijkheid biedt om cheques te verzilveren. Het klopt wel dat van de grootbanken in Nederland alleen ING nog deze service aanbiedt. Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zal ING deze service nog tot eind 2020 aanbieden aan consumenten. De Betaalvereniging Nederland meldt dat de andere grootbanken er voor hebben gekozen om per 1 januari 2020 geen cheques meer te verzilveren. Er is geen informatie over de mogelijkheden bij kleinere banken.
Kunt u aangeven waarom het binnen de Europese Unie wel mogelijk is om in België of Duitsland een cheque in te wisselen?
Nederland heeft een efficiënt, gebruikersvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. In Nederland is in 2001, met komst van de euro, ook het gebruik van eurocheques en girobetaalkaarten afgeschaft. Banken in Nederland verstrekken daarnaast ook geen cheques meer aan klantenrelaties. De gegevens van De Nederlandsche bank (DNB) laten zien dat er de afgelopen jaren ook steeds minder cheques ter verzilvering worden aangeboden.4
Binnen de Europese Unie bestaan er echter nog wel verschillen tussen het gebruik van cheques als betaalmiddel. Zo wordt er in Frankrijk nog veel gebruik gemaakt van cheques en in, mindere mate, ook in Duitsland en België. Dit kan de reden zijn waardoor banken in België en Duitsland nog wel de mogelijkheid bieden om een cheque te verzilveren. Of het als Nederlander ook mogelijk is om een (Trump)cheque in te wisselen bij een bank in België of Duitsland kan ik niet bevestigen.
Vindt u, gezien de intensieve economische betrekkingen, dat het innen van Amerikaanse cheques onderdeel zou moeten zijn van de reguliere dienstverlening van Nederlandse banken?
Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zijn er in Nederland geen banken meer die cheques aan klanten verstrekken. Ook zijn er in de afgelopen jaren steeds minder consumenten die een cheque, die ze van een buitenlandse partij hebben ontvangen, willen verzilveren. Dit heeft onder andere te maken met het efficiënte betalingsverkeer van Nederland en de mogelijkheid om internationaal girale overboekingen te doen. Hierdoor is er nagenoeg geen behoefte meer aan dienstverlening betreffende cheques.
Het is in principe aan banken zelf om te bepalen welke dienstverlening zij aanbieden aan hun klanten. Ik heb aan de Betaalvereniging Nederland gevraagd wat de redenen zijn dat de grootbanken besloten hebben om geen cheques van consumenten meer te verzilveren. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat de grootbanken zijn gestopt of gaan stoppen met het aanbieden van deze service onder andere vanwege de (fraude) risico’s met betrekking tot het verwerken cheques, de hoge (verlieslatende) verwerkingskosten en de mogelijkheid dat de cheque niet-gedekt kan zijn waardoor betaling niet plaatsvindt. Bovendien zijn er volgens de Betaalvereniging Nederland veiligere alternatieven voor betalen. De grootbanken zien daarom geen noodzaak om het kunnen verzilveren van cheques te blijven ondersteunen.
Tot eind 2020 biedt ING nog de mogelijkheid aan niet-zakelijke klanten om cheques te verzilveren. Volgens de Betaalvereniging Nederland blijft ING deze dienstverlening daarna alleen nog voor een bescheiden aantal zakelijke klanten en voor een beperkte tijdsduur ondersteunen. Het kan voor consumenten dus nuttig zijn om bij een buitenlandse partij aan te geven zij een betaling via een overboeking willen ontvangen in plaats van via een cheque.
Bent u bereid met de Nederlandse banken te overleggen hoe het incasseren van Amerikaanse cheques weer mogelijk wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland om het probleem op te lossen?
Ik heb dit punt reeds onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse ambassade in Nederland en zal in een vervolggesprek vragen of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om een cheque te verzilveren als dit bij een Nederlandse bank niet lukt. Daarnaast kunnen de personen die een Trumpcheque hebben ontvangen en klant zijn bij ING, volgens de Betaalvereniging Nederland, bij deze grootbank terecht om de cheque te innen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstkomende algemeen overleg Financiële markten/Financiële dienstverlening en consumentenbelangen?
Ja.
Het bericht ‘Is de voorraad aan mondkapjes voldoende om een volgende besmettingspiek door te komen?’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Is de voorraad aan mondkapjes voldoende om een volgende besmettingspiek door te komen?»1
Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers moeten kunnen rekenen op de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) die zij nodig hebben om hun werk veilig te kunnen doen. Het is belangrijk om voldoende PBM voorraden te hebben, zowel bij zorgaanbieders en aanvullend bij het LCH als noodvoorziening.
In eerdere Kamerbrieven heb ik u geïnformeerd dat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) voorbereid is op een piekverbruik zoals in de periode maart en april van dit jaar. In de Kamerbrief van 12 oktober2 heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek of de voorraden PBM in Nederland toereikend zijn voor een tweede golf en bij een verhoogd gebruik. Het gaat hier bijvoorbeeld om preventief gebruik van PBM in verpleeghuizen of andere sectoren in de zorg als het aantal besmettingen in regio’s sterk stijgt. De uitkomsten van de stress test hebben laten zien dat het LCH voldoende voorraden heeft, in verschillende scenario’s, om een tweede en voor de meeste producten zelfs een derde golf aan te kunnen. Dit betreft een langere periode dan 10 weken.
Bent u nog steeds van mening dat er een voorraad van mondkapjes moet zijn voor tien weken? Waarom is eigenlijk gekozen voor een periode van tien weken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er meer ingezet gaat worden op preventief gebruik van mondkapjes, onder andere in verpleeghuizen, maar ook in andere sectoren?
Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 12 oktober waarin meer toelichting staat omtrent preventief gebruik van mondneusmaskers. De strekking van het OMT advies is om mondneusmaskers meer preventief in te zetten – in het bijzonder in de langdurige zorg, inclusief zorg thuis – als het besmettingsniveau in de omgeving en de aard van de cliënten/patiënten daarom vragen, waarbij altijd sprake is voor een professionele afweging om mondneusmasker al dan niet te gebruiken.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel: «Dan komt Nederland tekort»?
Zie reactie op vraag 2.
Zal in het aangekondigde onderzoek naar «wat vraag en aanbod onder de verschillende scenario’s doet – zoals ook het preventief gebruik in verpleeghuizen of andere instellingen – en of daar acties voor zowel zorginstellingen zelf als het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) aan verbonden moeten zijn», rekening gehouden worden met het feit dat de benodigde voorraad in ieder geval genoeg moet zijn voor tien weken?2
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn kan de voorraad voldoende aangevuld worden als uit het onderzoek blijkt dat Nederland inderdaad tekort komt?
Zoals ik in de Kamerbrief van 21 september jongstleden4 heb genoemd zien we dat zorginstellingen steeds beter in staat zijn PBM in te kopen bij hun eigen leveranciers. Dit geldt zeker voor de grote zorginstellingen. Met uitzondering van onderzoekshandschoenen lijken de meest gebruikte PBM goed leverbaar. Het onderzoek van Accenture laat zien dat de beschikbaarheid onderzoekshandschoenen mogelijk ook in de toekomst onder druk komt te staan. Leveranciers en inkopers zijn zich hier terdege van bewust en kopen ook meer in. Ook heb ik het LCH eerder opdracht gegeven om de inkoop van onderzoekshandschoenen en voor de zekerheid ook isolatiejassen (disposable) verder op te schalen om ervoor te zorgen dat zorgverleners nu en in de toekomst over voldoende PBM kunnen beschikken. Ook kijken we naar de mogelijkheden van alternatieven bij de inkoop en het gebruik.
Wanneer komt er meer duidelijkheid over bij welke besmettingsgraad het mondkapjesadvies in zal gaan, waarbij personeel preventief mondkapjes gaat dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Verbod op blootstellen jongeren aan corona |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het coronavirus onder de biologische agentia van categorie 3 valt?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie heeft in samenspraak met het Europees parlement en de Raad op 3 juni via een (wijziging) update van de Richtlijn voor biologische agentia SARS-CoV-2 opgenomen in de lijst van biologische agentia waarvan bekend is dat deze bij de mens infectieziekten kunnen verwekken. In het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt expliciet verwezen naar de categorie-indeling in de Europese Richtlijn. SARS-CoV-2, het nieuwe coronavirus dat het ziektebeeld COVID-19 veroorzaakt, wordt in de Richtlijn geclassificeerd als biologisch agens in categorie 3.
Wat is de reden dat het coronavirus in categorie 3 is geplaatst en het ebolavirus onder categorie 4 valt?
De plaatsing van SARS-CoV-2 in categorie 3 biologische agentia, oftewel het virus dat COVID-19 veroorzaakt, is in overeenstemming met de classificatie van MERS-CoV en SARS-CoV-1, die ook in categorie 3 zijn geplaatst. Categorie 4 wordt slechts voorbehouden voor heel bijzondere pathogenen, zoals bijvoorbeeld het ebolavirus of het pokkenvirus. Bij een categorie 4 pathogeen wordt ervan uitgegaan dat blootstelling eraan ernstige ziekte zal veroorzaken met grote kans op verspreiding, zonder behandel- of preventiemogelijkheden. Voor categorie 3 pathogenen geldt dat ze mogelijk ernstige infectie veroorzaken met kans op verspreiding en zijn er wel mogelijkheden tot behandeling of preventie. SARS-CoV-2 kan ernstige infectie veroorzaken, maar doet dat bij het overgrote deel van de geïnfecteerden niet.
Klopt het verder dat werknemers, jonger dan 18 jaar, volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 4.105), niet mogen worden blootgesteld aan biologische agentia van categorie 3 of 4?
Ja, dat klopt. Artikel 4.105, tweede lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit verbiedt werkgevers jeugdige werknemers te laten werken met biologische agentia van categorie 3 of 4. Daarnaast verbiedt het werkgevers jeugdige werknemers werkzaamheden uit te laten voeren waarbij zij blootgesteld worden aan biologische agentia van categorie 3 of 4.
Artikel 4.105 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient te worden gelezen in het licht van afdeling 9 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Uit artikel 4.85, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en de toelichting daarbij, volgt dat afdeling 9 zich richt op biologische agentia die specifiek bij de arbeid van een werknemer (kunnen) voorkomen. Gedoeld wordt dan bijvoorbeeld op werkzaamheden op de COVID-19-afdeling van een ziekenhuis. Artikel 4.105 dient daarom zo te worden gelezen dat jeugdige
werknemers niet mogen worden ingezet voor werkzaamheden waarbij specifiek risico bestaat op blootstelling aan biologische agentia van categorie 3 of 4.
Wat zijn de gevolgen voor al die jonge maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers die onbeschermd hun werk moeten doen? Welke maatregelen dienen werkgevers te nemen om te voorkomen dat jongeren onder de 18 jaar worden blootgesteld aan het coronavirus?
Voor werknemers als maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers geldt dat de werkzaamheden die zij verrichten geen werkzaamheden betreffen waarbij COVID-19 een specifiek bij de arbeid voorkomend biologisch agens is, waardoor de algemene zorgplicht geldt. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) heeft de werkgever een zorgplicht, die inhoudt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. Dit betekent dat de werkgever inventariseert welke risico’s er zijn en hoe hij deze gaat aanpakken. De werknemers dienen te weten welke maatregelen er gelden en zich ook te houden aan de regels die gesteld zijn.
Het is voorts van algemeen belang voor alle werkenden ongeacht de leeftijd dat de maatregelen van het RIVM worden gevolgd om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De Inspectie SZW heeft op basis van de Arbowet nu al mogelijkheden om werkgevers aan te spreken op hun zorgplicht richting werknemers tot het treffen van maatregelen in verband met COVID-19. Daarnaast wordt in het wetsvoorstel Wet tijdelijke maatregelen COViD-19 een tijdelijke wijziging van artikel 28 Arbowet voorgesteld, waarbij de Inspectie SZW werkzaamheden kan stilleggen als werkgevers in ernstige mate niet de noodzakelijke maatregelen treffen die nodig zijn om de kans op besmetting met COVID-19 te voorkomen of te beperken. Aanvullend op de tijdelijke wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet wordt voorzien in een tijdelijke aanvulling op artikel 3.2 (arbeidsplaats) Arbeidsomstandighedenbesluit. Het accent ligt daarbij met name op het creëren van een voor de werknemers veilige arbeidsplaats. Niet naleven van de Arbobesluit-verplichtingen is beboetbaar gemaakt.
De werkgever is verantwoordelijk om de risico’s bij de arbeid te voorkomen of te beperken en in te grijpen wanneer nodig. Dit geldt tevens voor het inperken van mogelijkheden van blootstelling aan het nieuwe coronavirus onder alle werknemers, onder wie ook de jonge maaltijdbezorgers en supermarktmedewerkers. De Inspectie SZW houdt daar toezicht op. Dit doet zij risicogericht en programmatisch. Als de werkgever niet de nodige voorzorgsmaatregelen treft, kan de werknemer, ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, kan zij een inspectie ter plekke uitvoeren.
Welke maatregelen neemt de Inspectie SZW om artikel 4.105 van het Arbeidsomstandighedenbesluit te handhaven? Informeert de Inspectie SZW bijvoorbeeld sectoren proactief waar veel jongeren werken en er een risico is van blootstelling aan het coronavirus?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze classificatie van het coronavirus en het Arbeidsomstandighedenbesluit, zich tot de algemene richtlijn dat jongeren tot 18 jaar in Nederland geen 1,5 meter afstand hoeven te houden?
Het nieuwe coronavirus verspreidt zich volgens het RIVM vooral onder volwassenen en van volwassen familieleden naar kinderen. Verspreiding van COVID-19 onder kinderen onderling en naar volwassenen komt minder vaak voor. Over het algemeen geldt: hoe jonger het kind, hoe minder groot de rol bij de verspreiding van het virus. Jongeren van 13 tot 18 jaar hoeven daarom onderling geen 1,5 meter afstand te houden, maar wel tot volwassenen.
Hoewel verspreiding van COVID-19 onder kinderen naar volwassenen minder vaak voorkomt, is het nog steeds van belang dat zij, indien het geen huishouden betreft, wel afstand houden tot volwassenen, aangezien de mogelijkheid tot verspreiding nog steeds een rol speelt. De classificatie van het nieuwe coronavirus en het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn gericht op werkzaamheden waarbij specifiek het risico op blootstelling aan COVID-19 bestaat. De algemene richtlijn dat jongeren onder de 18 geen afstand hoeven te houden, is niet gericht op arbeidssituaties waarin specifiek risico op blootstelling aan COVID-19 bestaat. In die arbeidssituaties dienen jeugdige medewerkers niet te worden ingezet.
De verjaringstermijn bij adoptie en het bewaren van adoptiedossiers |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag dat de vorderingen in een adoptiezaak tegen de Staat en Stichting Kind en Toekomst zijn verjaard?1, 2
Ja.
Vindt u het eigenlijk terecht en wenselijk dat op grond van de huidige wet de verjaringstermijn in zaken als deze begint te lopen op het moment dat het feit plaatsvindt, en de betrokkene dus een baby dan wel een klein kind is en zelfs als je daar 20 jaar (de verjaringstermijn) bij optelt de betrokkene nog steeds een leeftijd zal hebben waarop je je kunt afvragen of de betrokkene dan al geacht kan worden alle feiten, omstandigheden en vragen voldoende scherp voor ogen te hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij kan voorstellen dat de betreffende uitspraak van de rechter inzake de verjaring teleurstellend is, niet alleen voor de rechtszoekende, maar mogelijk ook voor andere geadopteerden. Toch zijn absolute verjaringstermijnen van groot belang omdat deze de rechtszekerheid dienen. De regels inzake verjaring vormen de neerslag van een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de schuldeiser om een hem toekomende vordering geldend te kunnen maken en anderzijds het belang van de schuldenaar om niet tot in lengte van jaren met een rechtsvordering te worden geconfronteerd. Dit is temeer van belang omdat na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop het vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft niet meer goed zijn te achterhalen noch in juridische zin zijn vast te stellen. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind meer zicht te krijgen op de mogelijke misstanden die zich in het verleden omtrent interlandelijke adoptie hebben voorgedaan. Daarom heb ik vorig jaar de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) ingesteld, die daarnaar onderzoek uitvoert. Het eindrapport van de COIA verwacht ik begin volgend jaar.
Deelt u de mening dat het belang van het slachtoffer in adoptiezaken zwaarder zou moeten wegen dan het gegeven of de instelling die mogelijk gefraudeerd of van misstanden weggekeken heeft rechtszekerheid heeft dat zij 20 jaar na de gebeurtenissen deze niet meer tegengeworpen kan krijgen? Zo ja, bent u bereid te bekijken op welke manier dit in de wet kan worden verankerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of de verjaringstermijn bij illegale adopties, net als bij enkele andere delicten tegen minderjarigen, pas kan gaan lopen nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de werkzaamheden van Stichting Kind en Toekomst binnenkort overgeheveld worden naar een andere stichting (Anewway)? Is verzekerd dat alle oude gegevens en dossiers goed en zorgvuldig overgedragen worden en bewaard zullen blijven?
Stichting Kind en Toekomst heeft een vergunning om te mogen bemiddelen bij interlandelijke adoptie tot 1 oktober 2020 en heeft besloten geen nieuwe vergunning aan te vragen. De stichting blijft echter in stand. De adoptiedossiers blijven in het beheer van deze stichting zodat de verplichtingen die daarop rusten door de stichting kunnen worden voortgezet. Dit gaat bijvoorbeeld om dossierinzage op verzoek van een geadopteerde, maar ook om de rapportages die conform de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) dienen te worden opgesteld om het land van herkomst op de hoogte te houden van het verloop van de plaatsing in het adoptiegezin. Mocht de stichting in de toekomst worden opgeheven dan zal de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) ervoor zorgdragen dat de dossiers op een centrale plek worden gearchiveerd en alle verantwoordelijkheden daaromtrent overnemen, zoals reeds is gebeurd met vergunninghouders die in het verleden zijn opgeheven.
Op welke wijze is inmiddels uitvoering gegeven aan de motie-Langkamp/Van der Staaij, waarin geregeld is dat vergunninghouders hun dossiers 100 jaar moeten bewaren? Is dit inmiddels staande praktijk? Zo ja, hoe is geregeld dat dossiers bewaard blijven als een vergunninghouder zijn bezigheden stopt of overdraagt aan een andere vergunninghouder?3
De bewaartermijn zoals voorgeschreven in de Wobka bedraagt op dit moment tenminste dertig jaar. Verlenging van de bewaartermijn tot 100 jaar vergt derhalve aanpassing van de Wobka. Zoals ik uw Kamer bij brief van 30 juni jongstleden heb geïnformeerd, streef ik ernaar dit wetsontwerp in consultatie te brengen voor het einde van 2020.4 In de praktijk houden vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste 50 jaar, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Zoals ik in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, neemt de Ca het beheer van de dossiers over als een vergunninghouder stopt met zijn bezigheden of deze overdraagt.