Het bericht ‘Moord op Rik van de Rakt: foutengala rond Soedanese verdachte; ’Cruciale informatie vanwege privacy niet gedeeld’’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moord op Rik van de Rakt: foutengala rond Soedanese verdachte; «Cruciale informatie vanwege privacy niet gedeeld»»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoeksrapport van onderzoeksbureau Necker van Naem dat door de gemeente Bernheze werd ingeschakeld om de moord op Rik van de Rakt te onderzoeken? Bent u voornemens dat rapport met de Kamer te delen?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoeksrapport. Het betreffende rapport heeft de gemeente Bernheze openbaar gemaakt. Voor het volledige rapport verwijs ik u naar de website van de gemeente Bernheze.2
Kunt u aangeven of de conclusies uit het onderzoeksrapport, zoals deze worden weergegeven in het krantenartikel, kloppen?
Het onderzoeksrapport waar De Telegraaf naar verwijst is in opdracht van de gemeente Bernheze opgesteld. In hoeverre de conclusies uit het rapport, zoals deze worden weergegeven in het krantenartikel, kloppen, kan ik niet aangeven, onder meer omdat ik geen betrokkenheid heb gehad bij het onderzoek. Ook is het van belang dat het strafrechtelijke onderzoek dat loopt naar de toedracht van het incident wordt afgewacht om het beeld te completeren. Wel vind ik het waardevol dat de gemeente het onderzoek heeft ingesteld en dat de uitkomsten gebruikt worden om te bezien of er mogelijkheden zijn om de informatie-uitwisseling bij huisvesting en begeleiding van statushouders te verbeteren. Dit is een belangrijk aandachtspunt uit het rapport.
Kunt u aangeven hoe het heeft kunnen gebeuren dat cruciale informatie over de geestelijke gesteldheid van deze statushouder niet met de plaatsingsgemeente werd gedeeld? Kunt u aangeven of het gebruikelijk is dat gegevens over de geestelijke gesteldheid van statushouders niet worden gedeeld met plaatsingsgemeentes of andere relevante overheidsinstanties? Ook als er door de betreffende statushouder al meermaals een strafbaar feit is gepleegd en er dus aanwijzingen waren dat het met de statushouder de verkeerde kant op ging? Welke (juridische) belemmeringen zorgen ervoor dat deze gegevens niet (kunnen) worden gedeeld?
Voor het delen van medische informatie geldt strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy, die voor statushouders niet anders is dan voor andere burgers in Nederland. Het COA dient zich hier aan te houden en kan informatie alleen delen indien dat past binnen het wettelijk kader. In deze casus heeft het COA zoveel mogelijk informatie gedeeld met betrokken partners, waaronder cruciale informatie met betrekking tot de bijzondere omstandigheden van de betreffende statushouder. In de volgende alinea’s licht ik dit nader toe.
Het COA verwerkt persoonsgegevens van bewoners in het kader van zijn taken primair op grond van de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van openbaar gezag. Deze wettelijke grondslag is opgenomen in artikel 6 lid 1 onderdeel e van de AVG. Deze publieke taak is verder uitgewerkt in artikel 3 lid 1 onderdeel d van de Wet COA, op basis waarvan het COA is belast met de bemiddeling bij de uitstroom van vergunninghouders naar huisvesting in de gemeente. Bij eerste binnenkomst in een COA-locatie wordt een asielzoeker om toestemming gevraagd om zijn/haar persoonsgegevens te mogen delen met ketenpartners, waaronder de gemeente. Vervolgens zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders volgens de opgelegde taakstelling op basis van artikel 28 Huisvestingswet 2014. Om uitvoering te kunnen geven aan zijn taak deelt het COA via het Taakstelling Volg Systeem (TVS) die gegevens die noodzakelijk zijn voor de gemeente in het kader van huisvesting van de vergunninghouder(s).
Zoals gezegd, geldt voor het delen van medische informatie strikte wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het COA heeft geen inzage in en/of beschikking over medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, e.e.a. conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over het medische dossier van een statushouder.
Wanneer een bewoner uitstroomt naar een gemeente heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA. Daarvoor is wel de toestemming van de statushouder benodigd.
Recent is door de betrokken organisaties bij de opvang en begeleiding van statushouders (COA, VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, GGD, GZA, Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en VNG) afgesproken om een aanpassing te doen in TVS waarmee het vanaf januari 2020 mogelijk is geworden voor het COA om proactief richting de gemeente te melden wanneer er aanleiding is om versneld een nieuwe huisarts in contact te brengen met de statushouder. Dergelijke informatie werd voorheen, indien nodig, ook gedeeld met de gemeente, eventueel ondersteund door een Sociaal Medische Advies (SMA).3
Het initiatief tot het opvragen van een medisch dossier ligt bij de zorgverlener en het stimuleren om in contact te komen met een huisarts ligt bij de gemeente. Het is overigens aan betrokkene zelf om de afspraken bij zorgverleners ook daadwerkelijk na te komen. De voorbereiding op de uitplaatsing van de betrokken statushouder had in dit geval al plaatsgevonden voordat deze recente aanpassing in TVS was aangebracht.
Het onderzoeksrapport had als belangrijk aandachtspunt voor het COA de informatie-uitwisseling bij de plaatsing van een statushouder vanuit een azc in een gemeente. Zoals ik hierboven al aangaf heeft het COA geen inzage in en/of beschikking over de medische dossiers, omdat het geen zorginstelling is. In deze specifieke situatie is, zoals ook uit het rapport blijkt, tussen gemeente en COA op meerdere momenten contact geweest met het doel om passende huisvesting en begeleiding te bieden. Ook heeft het COA op eigen initiatief tweemaal een Sociaal Medisch Advies (SMA) aangevraagd en de strekking ervan gedeeld via het TVS.
Het betreft hier een periode van meer dan een jaar, waarin tussen gemeente en COA de zorgen en aandachtspunten rond de statushouder zijn gedeeld.
Kunt u aangeven hoe gemeentes een inschatting moeten maken van de geestelijke gesteldheid van een statushouder – en dus wat er nodig is qua hulpverlening en huisvesting – als zij niet beschikken over cruciale informatie? Deelt u de mening dat plaatsingsgemeentes wel over deze informatie zouden moeten kunnen beschikken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke veiligheid nooit in gevaar mag worden gebracht vanwege de privacy?
Maatschappelijke veiligheid is een groot goed en dat is de reden dat er in voorliggende gevallen informatie gedeeld mag worden. De belangenafweging tussen maatschappelijke veiligheid enerzijds en privacy anderzijds is verdisconteerd in de hierboven aangehaalde wet- en regelgeving. Voor het COA is de basis dat het deelt wat het mag en moet delen ingevolge wet- en regelgeving op het gebied van privacy. Het TVS is hierbij een hulpmiddel.
Deelt u de mening dat toerekenbare «bijzonder» ernstige misdrijven zoals deze moord/doodslag altijd moeten leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning in overeenstemming met het in 2015 aangescherpte beleid om verblijfsvergunningen te kunnen intrekken? Bent u bereid de verblijfsvergunning in te trekken als de verdachte onherroepelijk is veroordeeld?
Het is staand kabinetsbeleid dat het vertonen van maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag zoveel mogelijk gevolgen moet hebben voor een verblijfsvergunning, ook als dat een asielvergunning is. Op 1 juli 20204 heb ik uw Kamer een brief gestuurd waar de belemmeringen met betrekking tot het intrekken van een verblijfsvergunning asiel uiteengezet zijn. Van belang is dat voor het intrekken van een verblijfsvergunning asiel er naast de nationale strafnormen van de glijdende schaal ook strengere internationale eisen gelden. Voorts dient een veroordeling onherroepelijk te zijn voordat de intrekkingsprocedure van de verblijfsvergunning asiel van start kan gaan. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief die ik op 1 juli 2020 aan uw Kamer heb gestuurd over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat er alles aan gedaan moet worden om een volgend drama zoals dit te voorkomen? Bent u daarom bereid het systeem van toewijzing van statushouders aan gemeenten en de informatiedeling die daarbij hoort zeer snel onder de loep te nemen, zodat cruciale informatie over een statushouder zijn geestelijke gesteldheid voortaan wel gedeeld kan worden? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren voor het eind van het zomerreces?
Vanzelfsprekend vind ik het gebeurde zeer betreurenswaardig. Het is van belang dat de partijen betrokken bij de huisvesting en begeleiding van statushouders gezamenlijk bekijken of er verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling (incl. TVS) wordt hierover gedurende het jaar meerdere malen overleg gevoerd tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het systeem van toewijzing en begeleiding van statushouders wordt door deze betrokken partijen periodiek bezien op verbetermogelijkheden. Dit tragische incident wordt daarbij uiteraard betrokken.
Zoals hierboven aangegeven, heeft over het proces van delen van medische informatie van een statushouder bij uitplaatsing naar een gemeente tot voor kort veelvuldig overleg plaatsgevonden tussen COA, VWN, Pharos, GGD, GZA, LHV en VNG. Dit heeft onder andere geleid tot bovengenoemde verbetering waarmee sinds januari 2020 in TVS aangegeven kan worden of er aanleiding is om versneld een huisarts aan te stellen om medische problematiek te bespreken.
Het bericht dat de NVWA nalatig is bij corona in slachthuizen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»?1
Ja.
Kent ook u de interne signalen van dierenartsen of andere medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waaruit blijkt dat er gewaarschuwd werd voor een onveilige situatie in verband met de bescherming tegen corona? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat heeft u ermee gedaan? Zo nee, wilt u zich in deze dan alsnog laten informeren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Is het waar dat uit een interne enquête van de NVWA blijkt dat het houden van anderhalve meter afstand op zijn best problematisch is en deelt u de mening van de in het bericht genoemde dierenartsen dat die afstand niet handhaafbaar is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw eerdere antwoorden dat de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wel gevolgd worden? Zo nee, wat is er dan niet waar?2
De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Naar aanleiding van signalen van dierenartsen die de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd kunnen naleven en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april een arbeidshygiënisch onderzoek uitgevoerd op zeven slachthuizen. Op basis van deze signalen en de resultaten van de interne enquête, en vooruitlopend op de definitieve uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand3 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over de arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen zelf over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Begrijpt u dat medewerkers van de NVWA die in slachterijen werken zich in de steek gelaten voelen door hun management? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand heb aangegeven, betreur ik het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Deelt u de mening dat er, aangezien medewerkers van de NVWA bij herhaling geen luisterend oor weten te vinden binnen hun eigen organisatie, een extern meldpunt moet komen waar zij hun meldingen direct kunnen doen? Zo ja, bent u bereid bij dit meldpunt bij een van uw departementen onder te brengen? Zo nee, waarom niet?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije in de eerste plaats het aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht bestaat tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar.
Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken. Het management heeft in instructies voorzien voor werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid extern bij de Inspectie SZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
Deelt u de mening dat de NVWA als organisatie zeker zelf moet zorgen dat de RIVM-richtlijnen nageleefd worden? Zo ja, gaat u hierover met de NVWA in gesprek? Zo, nee waarom niet?
Ja. In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor deze medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever. Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen dat medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in slachterijen de gezondheidsbelangen boven financieel-economische belangen gaan gelden?
Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (kenmerk 2020D29113)) is het aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektebestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen terwijl dat in andere gevallen niet noodzakelijk was. Ik constateer dat er door economische overwegingen een grote druk staat op het productiesysteem en het slachtproces, maar in alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend.
Het bericht ‘Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Eaton 300 van de 700 banen verdwijnen, met als reden dat het bedrijf productie verhuist naar Turkije en Hongarije waar de productiekosten lager liggen? Is u bekend in hoeverre ook andere redenen meespelen?
In het voorgenomen besluit gaat het om 240 vaste werkplekken en 60 flexibele werkplekken. Ik begrijp van het bedrijf dat Eaton minder specialistische onderdelen van de productie zal verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische hoogwaardige producten.
Vanaf welk moment was u op de hoogte van het voornemen van Eaton om banen in Nederland te schrappen? Wanneer is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd over deze enorme hoeveelheid ontslagen? Is er contact geweest tussen uw ministerie/kabinet en Eaton over de ontstane situatie en het voornemen om banen te schrappen? Wanneer is dit geweest? Welke acties hebt u ondernomen om (te proberen) dit massaontslag te voorkomen?
Het ministerie is vanaf het moment van het eerste persbericht op 1 juli dit jaar op de hoogte van de plannen van Eaton over de verplaatsing van productie met ontslagen voor de vestiging in Hengelo als gevolg. Het ministerie en de lokale overheden zijn niet meegenomen in de overwegingen van de productieverplaatsing en outsourcing van bedrijfsonderdelen en hebben daarom geen mogelijkheden gehad om vooraf acties te ondernemen dit voornemen te beïnvloeden.
Bent u op dit moment met Eaton, de gemeente Hengelo, de provincie Overijssel en partners als het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en Oost NL in gesprek over de gevolgen voor de regio en hoe deze op te vangen? In welke mate heeft het krimpen van het bedrijf ook effecten voor de werkgelegenheid bij andere ondernemingen in de regio, zoals toeleveranciers en het midden- en kleinbedrijf?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat naar ik verwacht een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton. Het is in deze fase nog te vroeg om in te kunnen schatten wat de exacte effecten zullen zijn op de werkgelegenheid van andere ondernemingen in de regio die gerelateerd zijn aan de activiteiten van Eaton.
Hoezeer deelt u de mening dat het zorgelijk is dat na het massaontslag bij Apollo Vredestein in Enschede er nu wéér banen in Twente verloren gaan en er opnieuw productie uit Nederland verdwijnt naar lagelonenlanden aan de rand van Europa? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat ons land op een glijdende schaal terecht komt, waar aan het einde alle maakindustrie verdwenen is? Deelt u de mening dat het, zeker in het licht van de coronacrisis, noodzakelijk is dat er op korte termijn een industriestrategie komt die dit tegengaat? Wanneer na de zomer ontvangt de Kamer in dat kader het tweede deel van de industrievisie 2050, gericht op de maakindustrie?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Ik hecht onverminderd belang aan een sterke maakindustrie, en zal hier nader op ingaan in de industrievisie gericht op de maakindustrie die de Staatssecretaris en ik in het najaar aan uw Kamer verwachten te sturen.
In hoeverre zien ook landen als Duitsland, Oostenrijk en in Scandinavië zich geconfronteerd met het verdwijnen van maakindustrie naar het buitenland? Hoezeer weten zij maakindustrie in hun land wel vast te houden en op welke manier(en)? In welke mate speelt de hoogte van de loonkosten daarbij wel of geen rol?
Nederland is volgens het World Economie Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. Dit is gegeven door een krachtige combinatie van factoren, zoals een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Zo is de arbeidsproductiviteit in de Nederlandse hightech sector is twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector. Mede door deze krachtige combinatie liggen de loonkosten in Nederland over het algemeen hoger dan in andere landen. Dit kan een nadeel zijn wanneer het minder specialistische productie betreft en kan een bedrijf er toe bewegen delen van de niet hoogwaardige of specialistische productie naar landen te verplaatsen waar de lonen over het algemeen lager liggen.
Ook bijvoorbeeld minder strenge milieuregulering of een ander fiscaal beleid kunnen redenen zijn voor bedrijven om (delen van) hun productie te verplaatsen naar landen waarvan de impact van deze factoren minder drukt op de cijfers. Landen als Duitsland, Oostenrijk en Scandinavië hebben hierin een vergelijkbaar profiel als Nederland en zien ook outsourcing van (niet hoog innovatieve of specialistische) productie naar landen met lagere loonkosten. Loonkosten wordt ook in Duitsland het meest als reden opgevoerd om delen van het productieproces te verplaatsen naar landen waar dit aanzienlijk lager ligt. Net als Nederland is een onderdeel van de Duitse reactie op deze beweging om bijvoorbeeld te investeren in innovatie en R&D om een sterke kennisbasis te stimuleren en een aantrekkelijk klimaat te creëren voor hoogwaardige en specialistische productie en ontwikkeling.
Bent u bereid de regionale situatie van Eaton, net als die van Apollo Vredestein, te betrekken bij de uitvoering van de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)?
De motie verzoekt onder anderen om te onderzoeken hoe regionale investeringen in en rondom de maakindustrie kunnen worden gerealiseerd en te onderzoeken waar extra kansen liggen om werkgelegenheid te behouden en / of te creëren gericht op de Nederlandse maakindustrie. In reactie wil ik hiervoor in eerste instantie wijzen op de groeibrief, waarin een algemene groeistrategie is gepresenteerd die in belangrijke mate betrekking heeft op de maakindustrie en de belangrijke uitdagingen in deze sector adresseert. Mede naar aanleiding van de motie hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik de ambitie om een industrievisie gericht op de maakindustrie dit najaar aan uw Kamer te sturen.
Het bericht ‘Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeentepolis verdwijnt langzaam. Wat is er aan de hand?»1?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen die over dit onderwerp zijn gesteld op 20 augustus 2018, 18 juli 2019 en op 19 augustus 2019?2, 3 en 4
Ja, ik herinner me deze Kamervragen.
Zou u zich, anders dan in de antwoorden op die vragen, deze keer wel sterk willen maken voor gemeenten die hun inwoners met een laag inkomen een passende ziektekostenpolis willen aanbieden en op die wijze ook voor de desbetreffende inwoners?
De gemeentepolis is één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten om bijvoorbeeld afspraken te maken over armoede, schulden en het tegengaan van ongewenste zorgmijding. Het is echter niet per definitie de beste oplossing. Zo is de gemeentepolis niet voor iedere verzekerde de meest voordelige en de meest passende polis. Dit hangt af van de zorgbehoefte van de verzekerde, de afspraken die gemaakt worden in de gemeentepolis en van de premie en de gemeentelijke bijdrage. Gemeenten hebben ook andere opties om hun burgers te ondersteunen, zoals het aanbieden van keuzehulpen. Een voorbeeld hiervan is de VoorzieningenWijzer. Dit initiatief helpt verzekerden bij het vinden van de juiste zorgpolis en bij het benutten van andere voorzieningen, zoals de zorgtoeslag en indien relevant de bijzondere bijstand.
Verder zijn er andere vindplaatsen om armoede en schulden te signaleren. Binnen de brede schuldenaanpak wordt er gewerkt aan vroegsignalering. Op basis van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mogen gemeenten met ingang van 1 januari 2021 gegevens ontvangen van zorgverzekeraars, woningcorporaties en nutsbedrijven over beginnende betalingsachterstanden (zonder toestemming van de burger). Ook gebruiken gemeenten de lijst wanbetalers zorgpremie van het CAK als vindplaats voor schuldenproblematiek. Gemeenten kunnen op basis van deze gegevens actie ondernemen.
Momenteel lopen er verschillende relevante onderzoeken. Zo vindt er onderzoek plaats naar de effectiviteit van de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars in kunnen zetten om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen onder kwetsbare groepen tegen te gaan. Daarnaast loopt er een onderzoek naar relevante feiten rondom de gemeentepolis, zoals de ontwikkelingen in de afgelopen jaren in het aanbod, de premies en de dekkingen van deze polis. Beide onderzoeken verwacht ik dit najaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Bent u het eens met de stelling dat een collectieve gemeentepolis het makkelijker maakt om goede afspraken te maken over het signaleren van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op in hoeverre na het schrappen van een collectieve gemeentepolis vaker sprake is van bijvoorbeeld zorgmijding of het ontstaan van financiële problemen van mensen met een laag inkomen? Bent u bereid daarnaar, bijvoorbeeld in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook vreemd en niet te rechtvaardigen dat een zorgverzekeraar niet geïnteresseerd is in een collectieve zorgverzekering voor mensen met een kleine portemonnee, omdat die «buiten het kerngebied» van de desbetreffende verzekeraar zouden vallen, maar die verzekeraar blijkbaar tegelijkertijd wel zo’n collectieve verzekering wil afsluiten voor ambtenaren in datzelfde gebied (met vermoedelijk veel lagere zorgkosten)? Wilt u daarover met zorgverzekeraars in gesprek gaan?
Er zijn verschillende redenen waarom enkele verzekeraars zich terug trekken uit gemeenten. Eén van de redenen is dat de samenwerking tussen de verzekeraar, gemeenten, aanbieders en bijvoorbeeld zorgkantoor moelijker tot stand komt buiten het kernwerkgebied van de verzekeraar. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Ik heb gemeenten meerdere keren opgeroepen kritisch te kijken naar de invulling van de gemeentepolis, de effectiviteit en eventuele alternatieven. We zien vaker dat gemeenten kosten – die voorheen via de bijzondere bijstand werden vergoed – laten lopen via de gemeentelijke collectiviteiten, bijvoorbeeld de kosten voor een bril, een compensatie voor het eigen risico. Dat maakt dat de rekening ook voor zorgverzekeraars steeds hoger wordt. Het is aan gemeenten en zorgverzekeraars om desgewenst tot een collectieve zorgpolis te komen. Het afsluiten van een collectieve zorgpolis voor gemeenten is geen doel op zich.
Waarom heeft u niet gereageerd op de in het artikel aangehaalde brandbrief van de gemeente Heerde en bent u bijvoorbeeld niet met desbetreffende gemeente in gesprek gegaan? Bent u daartoe alsnog bereid?
Op 29 januari 2020 hebben toenmalig Minister Bruins en ikzelf, destijds als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de brandbrief van de gemeente Heerde gereageerd. In deze reactie heb ik dezelfde overwegingen als in bovenstaande beantwoording weergegeven.
Mogelijke fouten bij het dodelijk drama met Rik van de Rakt als slachtoffer |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel van Nispen |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Drama na blunders. Rapport: Rik slachtoffer van niet delen informatie over verdachte asielzoeker»?1
Voorop staat dat het incident buitengewoon betreurenswaardig is. Het is goed dat niet alleen de gemeente Bernheze, maar ook andere partijen als bijvoorbeeld het COA hebben aangegeven hiervan te willen leren en te bezien welke mogelijkheden er zijn om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen. Daarbij is wel van belang dat de toedracht van het incident helder is. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
Kent u het onderzoek dat in opdracht van de gemeente Bernheze is verricht? Kunt u bevestigen dat relevante informatie niet werd gedeeld tussen instanties? Kunt u uitsluiten dat fouten mogelijk tot dit drama, de dood van Rik van de Rakt, hebben geleid?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek. De toedracht die heeft geleid tot het dodelijk incident is nog niet bekend, dat onderzoek loopt nog. Daar kan ik niet op vooruitlopen. Uit het onderzoeksrapport dat in opdracht van de gemeente Bernheze is opgesteld, komt naar voren dat diverse partijen die betrokken waren bij de overdracht en huisvesting van de betreffende statushouder op meerdere momenten informatie hebben uitgewisseld om passende huisvesting te vinden.
De informatie-uitwisseling is gebonden aan wet- en regelgeving waar het COA, gemeente en zorginstellingen aan zijn gehouden. Het COA kan informatie dan ook alleen delen indien dat past binnen het wettelijk kader. In deze casus heeft het COA zoveel mogelijk informatie gedeeld met betrokken partners, waaronder cruciale informatie met betrekking tot de bijzondere omstandigheden van de betreffende statushouder. In de volgende alinea’s licht ik dit nader toe.
Het COA verwerkt persoonsgegevens van bewoners in het kader van zijn taken primair op grond van de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van openbaar gezag. Deze wettelijke grondslag is opgenomen in artikel 6 lid 1 onderdeel e van de AVG. Deze publieke taak is verder uitgewerkt in artikel 3 lid 1 onderdeel d van de Wet COA, op basis waarvan het COA is belast met de bemiddeling bij de uitstroom van vergunninghouders naar huisvesting in de gemeente. Voorts wordt de asielzoeker bij eerste binnenkomst in een COA-locatie om toestemming gevraagd om zijn/haar persoonsgegevens te mogen delen met ketenpartners, waaronder de gemeente. Vervolgens zijn gemeenten verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders volgens de opgelegde taakstelling op basis van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014. Om uitvoering te geven aan zijn taak deelt het COA via het Taakstelling Volg Systeem (TVS) alleen die gegevens die noodzakelijk zijn voor de gemeente in het kader van huisvesting van de vergunninghouder(s).
Het COA is geen zorginstelling en beschikt derhalve niet over medische dossiers van vergunninghouders, noch heeft het COA er inzage in. Binnen zijn opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, e.e.a. conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over een medisch dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA, daarvoor is wel de toestemming van de statushouder vereist. Het COA informeert de statushouder hierover, maar heeft daarna geen rol meer.
Het COA heeft, om bovenstaande reden, geen medisch dossier kunnen delen met de gemeente Bernheze. In deze casus is op initiatief van het COA wel tweemaal een Sociaal Medisch Advies (SMA)2 aangevraagd inzake de best passende wijze van huisvesten van betrokkene en de belangrijkste conclusies daarvan zijn gedeeld met de gemeente middels het TVS.
Daarnaast is, zoals het rapport ook aangeeft, veelvuldig contact geweest tussen gemeente en het COA, waarin de verschillende zorgen en aandachtspunten rond de (plaatsing/huisvesting van de) statushouder zijn gedeeld.
Als het gaat om de overdracht van de statushouder vanuit het azc naar de gemeente Bernheze, ben ik op basis van de huidige beschikbare informatie in dit geval van mening dat het COA binnen de juridische mogelijkheden de informatie heeft gedeeld die het kon delen. Het COA heeft wel toegezegd in gesprek te zullen gaan met de gemeente en andere betrokkenen over het rapport en de bevindingen.
Klopt het dat het de weken voorafgaand aan het drama met Rik van de Rakt sterk bergafwaarts ging met de verdachte in kwestie, die daarvoor al meerdere strafbare feiten had gepleegd en voor overlast had gezorgd?
In hoeverre de verdachte meerdere strafbare feiten en/of overlast heeft gepleegd, is onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek dat momenteel nog loopt. Hier kan ik derhalve geen uitspraken over doen.
Is op dit moment geregeld dat gemeentes, die verantwoordelijk zijn voor de huisvesting en hulpverlening aan statushouders, over relevante informatie beschikken om juiste inschattingen te kunnen maken die te maken hebben met veiligheid? Zo ja, hoe?
Op niet-medisch gebied deelt het COA op basis van afspraken die gezamenlijk met gemeenten zijn gemaakt informatie ten aanzien van huisvesting en ten aanzien van screening en matching. Dit gebeurt via een klantprofiel in het TVS. Naast deze digitale informatie-uitwisseling is ook persoonlijk contact rondom de uitplaatsing, in ieder geval via «warme overdracht», maar vaak ook al eerder via de regievoerder, dit alles binnen geldende wet- en regelgeving. Het COA heeft als taak begeleiden en signaleren. Eventuele daaruit verkregen medische informatie over een statushouder mag het COA alleen delen met toestemming van de statushouder. In een werkgroep met COA, Vluchtelingenwerk Nederland, Pharos, GGD, GZA, Landelijke Huisartsen Verenging (LHV) en VNG is afgesproken om een aanpassing te doen in TVS: sinds januari 2020 geeft het COA in dit systeem proactief aan richting de gemeente wanneer er aanleiding is om versneld een nieuwe huisarts in contact te brengen met de statushouder. Dergelijke informatie werd voorheen, indien nodig, ook gedeeld met de gemeente, eventueel ondersteund door een SMA.
De nieuwe huisarts in de gemeente kan verzoeken om overdracht van het medisch dossier bij de huisarts van GZA. De overdracht van het medische dossier gaat van de huisarts van GZA naar de huisarts in de gemeente, daartoe is initiatief nodig van de nieuwe huisarts en toestemming van de statushouder. Dit is gelijk aan hoe de overdracht van medische gegevens voor andere inwoners van Nederland is geregeld. Het COA heeft hier geen rol in. Alleen een statushouder is bevoegd om medische contacten of behandelingen te starten of voort te zetten, zowel tijdens zijn verblijf bij het COA als daarna bij de gemeente.
Wat is uw reactie op de verklaring van de gemeente Bernheze dat uit dit onderzoek blijkt dat het landelijk systeem van koppeling en plaatsing van statushouders hiaten kent, namelijk het delen van informatie, en dat gemeentes beperkte informatie krijgen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers en het asielzoekerscentrum, zeker als er sprake is van sociaal-medische problematiek?
Op basis van de systematiek van «screening en matching» en met in achtneming van de taakstellingsopdracht worden door het COA de koppelingen van statushouders met gemeenten gemaakt. Er is tussen betrokken partijen een systeem opgezet voor het delen van informatie binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving. Binnen die kaders zijn afspraken gemaakt over welke informatie gedeeld kan worden, zowel in algemene zin als op gebied van medische informatie. Dat neemt niet weg dat ik zeker bereid ben met partijen te praten om verbetering van zowel de werkwijze als de mogelijkheden van het delen van informatie (opnieuw) te bezien.
Wat is uw reactie op de oproep van de burgemeester dat het systeem van toewijzing en informatiedeling op landelijk niveau onder de loep moet worden genomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als hier landelijk lessen uit getrokken zouden worden? Bent u bereid dit voorval en de structuren in het systeem die hieraan ten grondslag liggen grondig te laten onderzoeken door bijvoorbeeld de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, met als doel hieruit lessen te trekken voor de toekomst?
Zoals bekend heeft de gemeente Bernheze recent een onderzoek laten uitvoeren door onderzoeksbureau Necker van Naem naar aanleiding van dit incident. Daarnaast heeft het Toezicht Sociaal Domein (TSD)3 zeer recent gekeken naar de integratie van statushouders in gemeenten.4
Ik vind het van belang dat de betrokken partijen gezamenlijk bekijken, met in achtneming van deze recente onderzoeken, of er verbeteringen in het proces mogelijk zijn.
Klopt het dat u van mening verschilt met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam of het seismisch risico van de gaswinning in Pernis en Pernis-west is veranderd? Zo ja, kunt u de verschillen nader duiden?
Nee, dit klopt niet. Op 1 mei 2020 heb ik reeds in het schriftelijk overleg bij de beantwoording van vragen van de CDA-fractie (Kamerstuk 33 529, nr. 744) aangegeven dat er over de uitkomst van de seismisch risicoanalyse (SRA) met de gemeente geen verschil van mening is. Het seismisch risico in het winningsplan is conform de leidraad van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerd door de NAM.
Klopt het dat u – hoewel u er vanuit gaat dat het seismisch risico niet is veranderd – toch aanvullende voorwaarden aan de voornemens van de gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) stelt in de vorm van een seismisch risicobeheersplan en het plaatsen van versnellingsmeters boven gasveld Pernis-West om bodemtrillingen te monitoren? Zo ja, waarom neemt u deze aanvullende voorwaarde?
Ja, het klopt dat ik voorwaarden heb gesteld voor de seismische monitoring en het opstellen van een risicobeheersplan. Het voorgaande winningsplan en instemmingsbesluit Pernis zijn opgesteld in 2010. In 2016 heeft SodM een leidraad1 gepubliceerd waarin beschreven staat welke monitoringsverplichtingen en beheersmaatregelen SodM verbindt aan de onderscheiden risicocategorieën. Op grond van de leidraad moet er een seismisch risicobeheersplan worden opgesteld als er sprake is van een indeling in risicocategorie II. Bij het gasveld Pernis-West is hier sprake van. Derhalve diende de NAM er voor zorg te dragen dat er een seismisch risicobeheersplan kwam. Door dat voorschrift in het instemmingsbesluit te stellen heb ik gewaarborgd dat voldaan wordt aan de leidraad. Het voorschrift over het plaatsen van versnellingsmeters is het resultaat van een afspraak die ik met uw Kamer maakte over intensievere monitoring nabij gaswinningen. Dit heb ik toegelicht in mijn reactie op de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) en is in lijn met de motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 849, nr. 178).
De verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030 leidt niet tot een andere beoordeling van de effecten van bodembeweging als gevolg van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade. Dat naar de huidige inzichten een intensievere invulling wordt gegeven aan de monitoringsverplichting doet hier niet aan af.
Deelt u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de te verwachte hoeveelheid te winnen gas door de NAM boven de toegestane marge van 20% heen gaat?
Nee, die conclusie deel ik niet. Dit heb ik toegelicht in het instemmingsbesluit en tevens in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462). De maximale vergunde productievolumes staan op https://www.nloq.nl/maximale-productievolumes-gasveld/ en wordt halfjaarlijks bijgewerkt. Het vergunde volume in het gewijzigde instemmingsbesluit valt binnen het eerder vergunde volume inclusief de 20% marge. De wijziging van het instemmingsbesluit met het winningsplan Pernis-West is geen verruiming van het vergunde volume noch van de marge. Het gewijzigde instemmingsbesluit ziet alleen op de verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030, bij ongewijzigd volume.
Wanneer inderdaad boven de marge van 20% meer te winnen gas gewonnen gaat worden in Pernis, welke gevolgen heeft dit dan voor het seismisch risico en de risicobeoordeling?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 gaat het winningsplan niet uit van winning boven de 20% marge.
Klopt het dat u in uw besluit in 2010 het maximum winningspercentage voor gaswinning in Pernis heeft vastgelegd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462) neem ik in elk instemmingsbesluit het maximale productievolume op. Dit geldt ook voor het instemmingsbesluit Pernis.
Klopt het dat de totale productie, zoals nu voorzien in het wijzigingsverzoek van de NAM, hoger en buiten de grenzen valt van het vingerende winningsplan?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de verlenging van de winningsperiode tot 2030 – en de mogelijke extra risico’s voor de bewoners – leidt tot onrust bij de inwoners van Pernis die al bodemtrillingen gevoeld hebben? Zo ja, wat gaat u doen om de onrust weg te nemen?
In 2019 is de procedure tot verlenging van de winningsperiode doorlopen en was er geregeld contact op ambtelijk niveau. Deze procedure is rustig verlopen en eind 2019 afgerond. Ik ben ervan op de hoogte dat er het afgelopen half jaar kritische vragen zijn gesteld over de gaswinning in Pernis.
Ik voer per regio overleg met de gemeenten en provincies waar mijnbouw plaatsvindt om hen te informeren over de bestaande en de te verwachten mijnbouwactiviteiten in hun regio en om beleidsvraagstukken met betrekking tot mijnbouw te bespreken. Tevens wordt de behoeften op het gebied van informatievoorziening opgehaald. Het te voeren overleg met de regio Zuid-Holland zal ik prioriteren en zo spoedig mogelijk laten plannen.
Op de website mijnbouwvergunningen.nl en via de website nlog.nl staat informatie zodat mensen die ongerust zijn zich kunnen verdiepen in de gaswinning ter plaatse. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Zijn de bewoners van Pernis of vertegenwoordigende organen van bewoners op enige manier betrokken geweest bij de adviesvraag of de gaswinningperiode in Pernis verlengd kan worden? Zo ja, hoe vaak en wanneer is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen, eventueel digitaal in deze corona-tijden?
Zoals ook aangegeven in de verslagen van de schriftelijke overleggen op 1 mei 2020 en op 19 mei (Kamerstuk 33 529, nrs. 744 en nr. 745) geldt dat bij een dergelijk besluit de overheden adviesrecht hebben en omwonenden bezwaar kunnen maken. Gedurende de procedure zijn, zoals gebruikelijk, alle stukken gedeeld en besproken met de decentrale overheden. Om ook los van vergunningprocedures informatie beschikbaar te hebben is de website www.mijnbouwvergunningen.nl ingericht. Op die website is ook informatie over de gaswinning bij Pernis-West, het winningsplan en het instemmingsbesluit te vinden. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Bent u bereid om bij het wijzigen of verlenen van mijnbouwvergunningen hierover ten alle tijden met de betrokken bewoners in gesprek te gaan, zodat zij in een open en transparante manier worden meegenomen in de besluitvorming?
Ja, ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan over de vergunningen die ik in procedure heb. Wanneer er sprake is van een wijziging van de effecten voor de omgeving wordt ook een informatiemarkt georganiseerd waarin het gesprek met omwonenden wordt aangegaan, toelichting gegeven wordt en vragen beantwoord worden.
Klopt het dat voor de gaswinning uit Pernis-West wel een geofon wordt geplaatst om de bodemtrillingen te meten, maar voor de gaswinning uit Pernis niet ondanks dat daar een bodemdaling is gemeten met een vergelijkbaar aantal centimeters als in Groningen?
Nee, dit klopt niet. Er is geen geofoon geplaatst specifiek voor de gaswinning uit Pernis of Pernis-West. Daarnaast is boven het gasveld Pernis geen bodemdaling door gaswinning gemeten die vergelijkbaar is met die in Groningen.
Een meetnet voor het meten van bodemdaling is al decennia aanwezig in het gebied. Sinds 2018 heeft het KNMI extra geofoons geplaatst in de regio als onderdeel van de verdichting van hun meetnet. Deze monitoring is afdoende. In het besluit Pernis-West is alleen het plaatsen van een versnellingsmeter voorgeschreven.
Wat voor consequenties kunnen bevingen (SodM: tot 3.9 op de schaal van Richter) op de gebouwen, de haven én de (petrochemische) industrie hebben?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen van de CDA-fractie in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 529, nr. 744) geldt dat de NAM in het risicobeheersplan beschrijft welke maatregelen zij nemen als zich een beving voordoet. Het risicobeheersplan is in overleg met SodM opgesteld en met de veiligheidsregio besproken. In het risicobeheersplan is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat geïnduceerde bevingen een dusdanige schade kunnen veroorzaken aan industrie, speciale gebouwen, infrastructuur en dijken dat een gevolgrisico zou kunnen ontstaan. De haven en de installaties voldoen aan de veiligheidsstandaarden voor dergelijke gebieden en installaties. De installaties zijn zodanig ontworpen om in geval van een calamiteit, onafhankelijk van de aard van de calamiteit, de installatie te kunnen uitschakelen en consequenties te voorkomen.
Het onderzoek naar een statushouder in Bernheze |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar proces statushouder afgerond»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het genoemde onderzoek dat het landelijk systeem van koppeling en plaatsing van statushouders hiaten kent? Zo ja, waar bestaan die hiaten naar uw mening uit en hoe gaat u die opvullen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het een zeer betreurenswaardig incident is.
De koppeling door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met gemeenten wordt gemaakt op basis van een systematiek van «screening en matching» met in achtneming van de taakstellingsopdracht van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten. Het is van belang dat de partijen betrokken bij de huisvesting en begeleiding van statushouders gezamenlijk bekijken of er verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling wordt hierover gedurende het jaar meerdere malen overleg gevoerd tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het systeem van toewijzing en begeleiding van statushouders wordt door deze betrokken partijen periodiek bezien op verbetermogelijkheden. Dit tragische incident wordt daarbij uiteraard betrokken.
Deelt u de mening dat de gemeente Bernheze te weinig informatie had om een goede inschatting te maken van de risico’s die een statushouder met sociaal-medische problematiek met zich mee kan brengen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
De exacte beweegredenen van de statushouder bij het incident zijn (nog) niet bekend. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
Omdat het COA geen zorginstelling is, beschikt de organisatie niet over medische dossiers van statushouders. Ook heeft het COA geen inzage in de medische dossiers.
Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, e.e.a. conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over een medisch dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA. Daarvoor is wel de toestemming van de statushouder nodig. Het COA informeert de statushouder hierover, maar heeft daarna geen rol meer.
In deze casus is op initiatief van het COA tweemaal een Sociaal Medisch Advies (SMA)2 aangevraagd inzake de best passende wijze van huisvesten van betrokkene. De belangrijkste conclusies van de SMA zijn gedeeld met de gemeente middels het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Zoals het rapport van de gemeente aangeeft, is er daarnaast tussen het moment van vergunningverlening en verhuizing naar gemeente, gedurende een periode van meer dan een jaar, veelvuldig contact geweest tussen gemeente en het COA. In deze gesprekken zijn de verschillende zorgen en aandachtspunten rond de (plaatsing/huisvesting van de) statushouder gedeeld.
Als het gaat om de overdracht van de statushouder vanuit het azc naar de gemeente ben ik op basis van de huidige beschikbare informatie van mening dat het COA binnen de juridische mogelijkheden de informatie heeft gedeeld die het kon delen. Medische dossiers kunnen niet worden gedeeld door een zorginstelling/huisarts met de gemeente, dat geldt voor iedere burger.
Zoals hierboven aangegeven, sta ik er vanzelfsprekend voor open het proces van informatie-uitwisseling te bezien en in dat kader heb ik onder andere het COA verzocht om in overleg te treden met de gemeente Bernheze en andere betrokken partijen om de uitkomsten van het rapport te bespreken en te kijken waar eventueel nog ruimte is voor verbetering. Daarnaast vindt, als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling (incl. TVS) binnen het proces van huisvesting, drie à vier keer per jaar een overleg plaats tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er ook kwetsbaarheden zijn in het systeem van toewijzing van statushouders aan gemeenten? Zo ja, waar bestaan die kwetsbaarheden uit en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten als zij wel op de hoogte zijn van sociaal-medische problematiek bij een statushouder en die gemeente niet voldoende toegerust is om die problematiek te laten behandelen, die gemeente dan om plaatsing in een andere gemeente moet kunnen vragen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), een wet in het kader van hulp en ondersteuning aan burgers, ook voor nieuwe burgers als statushouders, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen en deel kunnen nemen aan de maatschappij.
Een gemeente kan zelf, indien zij meent dat in een andere gemeente betere zorgfaciliteiten zijn, het initiatief nemen om met een andere (buur)gemeente afspraken te maken om een statushouder over te nemen. Als beide gemeenten daar overeenstemming over hebben, dan zal COA de statushouder «omkoppelen» naar de andere gemeente. De door u gevraagde optie is derhalve reeds een mogelijkheid.
De malafide puppyhandel vanuit Hongarije naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte tegen grote puppyhandelaar: Dieren komen ziek, ondervoed en getraumatiseerd aan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er jaarlijks zeker 80.000 onjuist of niet-geregistreerde, te jonge, zieke, getraumatiseerde of niet-ingeënte puppy’s de Nederlandse grens over worden gesmokkeld, vooral vanuit Oost-Europa, met name Hongarije?
Ik vind het van groot belang dat iedere hond, of deze nu in Nederland is gefokt of daarbuiten, in goede gezondheid en, als deze uit het buitenland komt, op een legale manier Nederland binnenkomt. Het doel van mijn beleid is niet alleen het bestrijden van de illegale handel maar ook er zorg voor te dragen dat, ook in het legale circuit, iedereen een gezonde en sociale hond kan aanschaffen en kan houden.
Kunt u aangeven tegen hoeveel illegale hondenhandelaren en/of broodfokkers de afgelopen vijf jaar proces-verbaal is opgemaakt, tot hoeveel veroordelingen dit heeft geleid en wat de strafmaat was bij deze veroordelingen?
Bij het opleggen van afdoeningen wordt geen onderscheid gemaakt tussen handelaren en/of fokkers.
In de afgelopen vijf jaar zijn bij bedrijfsmatige houders van honden processen verbaal opgemaakt, de respectievelijke aantallen zijn weergeven in onderstaande tabel.
Jaartal
Aantal
2015
36
2016
11
2017
12
2018
14
2019
8
Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid hoeveel pv’s de NVWA elk jaar heeft ingezonden naar het OM. Niet alleen de NVWA maar ook andere opsporingsinstanties sturen pv’s naar het OM in. Processen verbaal zijn ingezonden naar het OM. Het is uiteindelijk aan de rechter, om te bepalen of er een boete of straf wordt opgelegd. Naast het strafrechtelijke optreden zijn ook bestuursrechtelijke sancties opgelegd.
Illegale hondenhandel is in zichzelf echter geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het kan zich uiten in verschillende formeel-juridische strafbare feiten zoals overtredingen van de Dierenwelzijnswet en valsheid in geschrift. Uit de registratiesystemen van het OM kan derhalve niet achterhaald worden hoeveel zaken gerelateerd aan illegale hondenhandel de afgelopen jaren door het OM zijn verwerkt en of dit tot een veroordeling heeft geleid.
Bent u bereid om de strafmaat voor het illegaal handelen in huisdieren en voor het vervalsen van gegevens op huisdierpaspoorten te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Een opgelegde sanctie moet proportioneel zijn aan de gepleegde strafbare feiten. Het strafmaximum voor de overtreding van voorschriften over de handel in dieren is afhankelijk van het type overtreding. Voor het plegen van de meest ernstige feiten staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. Daarnaast kan bij een handel van enige omvang ook het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen
Bij opzettelijk invullen van onjuiste gegevens in een dierenpaspoort kan sprake zijn van valsheid in geschrift en hierop staat een strafmaximum van 6 jaar gevangenisstraf. In de praktijk is niet gebleken dat deze huidige strafmaxima ontoereikend zijn.
Bent u bereid betere controle en handhaving aan de grens te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, in praktijk via een luchthaven, wordt er aan de grens gecontroleerd. Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Bent u bereid om binnen de EU te pleiten voor standaard en eenduidige registratie voor alle honden, waar streng op wordt toegezien door overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
In EU-verband vinden, mede op Nederlands initiatief, ontwikkelingen plaats om illegale hondenhandel aan te pakken. Het Europees parlement heeft in februari jl. met algemene stemmen een resolutie aangenomen om de lidstaten en Europese Commissie aan te sporen om maatregelen te nemen en plannen te maken om illegale hondenhandel te bestrijden, vooral door Indentificatie en Registratie (I&R) te verbeteren. Nederland is hierin al een koploper en zal deze voortrekkersrol verder intensiveren door aandacht te vragen voor ons I&R-systeem en samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden voor een Europees I&R of binnen de EU inter-operabele I&R systemen.
Wist u dat broodfokkers niet zelden onderdeel zijn van criminele netwerken, en dat schattingen erop wijzen dat er jaarlijks in de EU honderden miljoenen worden verdiend aan de illegale hondenhandel?
Ja.
Wat doet u om deze criminele netwerken bloot te leggen en hun financiële stromen te doorsnijden?
In maart 2020 is een taskforce hondenhandel gestart. Dit is een samenwerking tussen de NVWA, de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) en de politie om handhaving hondenhandel zo effectief mogelijk te laten verlopen. Zowel op strategisch als op operationeel niveau wordt samengewerkt. Er wordt gezamenlijk aan een integrale handhavingsstrategie gewerkt, waar alle partijen vanuit hun eigen focus en expertise aan bijdragen. Voor de politie is dat bijvoorbeeld het aanpakken ondermijning en het onderzoeken van diergerelateerde criminaliteit (niet zelden is er bijvoorbeeld een verband met drugshandel of geweld), voor de LID ligt de focus primair op dierenwelzijn, de NVWA brengt expertise in over (internationale) hondenhandel en diergezondheid.
Welke concrete stappen onderneemt u om te voorkomen dat mensen een hond afkomstig van een broodfokker kopen?
Naast handhaving van de NVWA bij bedrijfsmatige houders van gezelschapsdieren, waarbij ook wordt samengewerkt met de LID en de politie, richt ik mijn aanpak op de consument door hen voor te lichten. Dit doe ik door het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) mede te subsidiëren. Hier vinden consumenten informatie over de aanschaf van een hond. Informatie van LICG verschijnt bijvoorbeeld ook bij verkoopadvertenties van honden op Marktplaats.
Hebben de inspanningen van dit kabinet om de hondenhandel aan te pakken naar uw inzicht voldoende geholpen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Er is veel inspanning verricht om de hondenhandel te verbeteren. Er vindt steeds meer gerichte voorlichting plaats en de capaciteit voor inspecties is uitgebreid. Aanstaande veranderingen zoals de verbetering van het I&R-systeem zullen voor verdere verbetering zorgen. In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en zijn technische verbeteringen gedaan. Ook is er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd. De mogelijkheid om buitenlandse honden als Nederlandse hond te registreren wordt zo moeilijk mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd blijven verbeteringen in de hondenhandel nodig. De taskforce hondenhandel die ik in het antwoord op vraag 8 noemde, kan hieraan aan belangrijke bijdrage leveren. Voor een verdere toelichting op mijn beleid verwijs ik u naar mijn brief over dierenwelzijn (datum vandaag).
Hoe is het mogelijk dat het wetsvoorstel voor een houdverbod als zelfstandige strafmaatregel, waarmee illegale hondenhandelaren en broodfokkers kunnen worden aangepakt, nog altijd op zich laat wachten?
Mede vanwege de coronacrisis heeft de voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel de laatste maanden extra vertraging opgelopen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Het bericht ‘AED-netwerk is uitgebreid, maar nog niet dekkend’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «AED-netwerk is uitgebreid, maar nog niet dekkend»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat inmiddels ongeveer 22.000 AED’s zijn aangesloten bij het oproepsysteem HartslagNU, terwijl er in Nederland een veelvoud aan AED’s beschikbaar is en dus blijkbaar lang niet alle AED’s geregistreerd worden?
Niet iedere beschikbare AED is geschikt om te worden opgenomen in het oproepsysteem van HartslagNu. Om opgenomen te kunnen worden in het systeem is het belangrijk dat er een goede dekking is van AED’s in een buitenkast welke 24 uur per dag beschikbaar zijn voor de burgerhulpverleners. Veel AED’s in Nederland zijn binnen, achter een hek geplaatst of slecht toegankelijk (flatgebouw op hoogte) waarbij het relatief veel tijd kost om de AED ter plaatste te krijgen.
HartslagNu heeft de afgelopen tijd hard gewerkt aan het realiseren van een verdere toename van het aantal geregistreerde AED’s in Nederland. HartslagNu heeft mij laten weten dat in 2019 bij alle reanimatie-oproepen in 70% van de meldingen een AED werd gevonden op een afstand van 460m van het slachtoffer. Voor 2020 is hierin een verbetering zichtbaar waarbij 89% een AED is gevonden met een gemiddelde afstand van 513m.
Welke acties bent u bereid om samen met gemeenten te ondernemen om te zorgen dat meer AED’s geregistreerd worden en dat gericht gekeken wordt naar het oplossen van knelpunten in de AED-loze zones?
Samen met de Hartstichting werkt HartslagNu in 2020 aan de dekking van AED loze zones. Hiervoor is een kaart ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan gemeenten (https://hartslagnu.nl/aed/waar-in-nederland-zijn-nog-aeds-nodig/). Daarnaast wordt er een correlatie gemaakt tussen alle reanimatie meldingen en de plaatsing van AED’s. Deze data geven inzicht waar de meeste reanimaties zijn en wat er (nog) nodig is om de dekking verder te verbeteren.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het beleid rond AED’s. Onderling zijn hierin verschillen zichtbaar in welke prioriteit een gemeente hieraan geeft. Mijn ambtsvoorganger heeft hiervoor in april 2019 samen met de Hartstichting aandacht gevraagd van de gemeenten.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het registreren van AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen? Hoeveel AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen zijn inmiddels geregistreerd?
In (semi) overheidsgebouwen zijn over het algemeen één of meerdere AED’s aanwezig. Zoals aangegeven kunnen niet alle aanwezige AED’s worden geregistreerd in het systeem van HartslagNu omdat deze binnen hangen en niet 24 uur beschikbaar zijn. Binnenkort vindt overleg plaats tussen HartslagNu en betrokken partijen om nogmaals te bezien of het mogelijk is om aanwezige AED’s toch, bijvoorbeeld tijdens kantooruren, beschikbaar te kunnen krijgen voor oproepsysteem van HartslagNu.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat nog meer burgers een AED kunnen gebruiken? Bent u bereid in overleg met gemeenten en GGD’en een bijdrage te leveren aan het opleiden van meer burgerhulpverleners?
Er zijn ca. 1 miljoen burgers in het bezit van een certificaat/diploma waarmee burgers mogen deelnemen aan het oproepnetwerk van HartslagNu. De Hartstichting heeft diverse campagnes gevoerd waarmee het aantal vrijwilligers de afgelopen jaren enorm is toegenomen en inmiddels boven het eerder gestelde doel ligt van 170.000 hulpverleners. HartslagNu heeft in haar meerjarenbeleidsplan aangegeven dat zij dit aantal de komende jaren naar 340.000 hulpverleners wil brengen, de uitwerking hiervan is nog in ontwikkeling.
De rol van zeewier binnen de energietransitie en de verduurzaming van onze maatschappij |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de technologie die het mogelijk maakt om zeewier om te zetten in biogas?1
Bent u daarnaast bekend met het feit dat zeewier ook gebruikt kan worden als alternatieve meststof, als productiemateriaal voor afbreekbare bioplastics en als duurzame voedingsbron voor onder andere koeien doordat zeewier de vorming van methaan tijdens de vertering in het maagdarmkanaal aanzienlijk kan verminderen?2
Bent u ook bekend met het feit dat de vermenging van zeewier met veevoer het gebruik van antibiotica in de bioindustrie aanzienlijk kan verlagen vanwege de gezondheidsvoordelen die dit met zich meebrengt?3
Weet u dat er per vierkante kilometer 20.000 ton vers zeewier geproduceerd kan worden en dat elke ton zeewier naar inschatting 100m3 aan biogas op kan leveren? Weet u dat zeewierteelt tegelijkertijd CO2 uit de lucht onttrekt?4
Erkent u dat zeewierteelt op verscheidene manieren bij zou kunnen dragen aan de Nederlandse energietransitie en de verduurzaming van onze samenleving in zijn algemeenheid? En dat de productie van biogas gezien onze bestaande gasinfrastructuur en lange kustlijn extra voordelen met zich mee zou kunnen brengen ten opzichte van andere duurzame energiebronnen?
Bent u bekend met het feit dat The Seaweed Company in Zeeland en Groningen de mogelijkheid ziet om een kleinschalig proefproject uit te rollen om de potentie van zeewierteelt en biogas nader te onderzoeken? Bent u bereid het project van The Seaweed Company praktisch mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om dit proefproject te realiseren?
Deelt u de mening dat naast het pilotproject van The Seaweed Company er meer onderzoek gedaan zou moeten worden naar andere toepassingsmogelijkheden van zeewier om de effectiviteit en toepasbaarheid van verschillende zeewiersoorten beter in kaart te brengen? En dat het stimuleren van dergelijke projecten een grote rol kan spelen in zowel de energietransitie als de concurrentiepositie die Nederland heeft op het gebied van verduurzaming?
Bent u in het kader van de hierboven gestelde vragen bereid om onderzoek en innovatie rondom de teelt en het gebruik van zeewier in Nederland te stimuleren? Deelt u de mening dat dergelijke proefprojecten goed onderdeel uit zouden kunnen maken van het Delta Kenniscentrum dat ter compensatie voor de marinierskazerne in Zeeland opgesteld zal worden? Zo nee, kunt u nader verklaren waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om dit in de praktijk te realiseren?
Het bericht ‘Groot alarm bij de bloedbank: alweer een zak vol zwarte deeltjes’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Groot alarm bij de bloedbank: alweer een zak vol zwarte deeltjes»?1
In het artikel wordt aandacht gevraagd voor een incident dat in 2011 heeft plaatsgevonden. Het betreft de aanwezigheid van zwarte deeltjes in zakken gedoneerd plasma. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is belast met het toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Daaronder vallen ook bloedproducten en medische hulpmiddelen. Vanuit haar rol als toezichthouder was de IGJ betrokken bij deze casus. Plasma dient ten alle tijden op een veilige manier ontvangen te worden door patiënten. Gebruikers van medische hulpmiddelen moeten kunnen vertrouwen op veilige medische producten en de veilige toepassing ervan.
De IGJ is in juni 2011 door Sanquin en fabrikant, Haemonetics, geïnformeerd over een tiental incidenten die zich hebben voorgedaan rond zwarte deeltjes in plasma. Haemonetics heeft destijds de centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden van de markt gehaald. Dit is een gebruikelijke «corrigerende maatregel» die fabrikanten kunnen nemen in dergelijke situaties. Na het van de markt halen van deze centrifugekommen, zijn er geen nieuwe incidenten bij de IGJ gemeld door Haemonetics of Sanquin. In de berichtgeving van de NRC wordt aangegeven dat er in de jaren erna opnieuw zwarte deeltjes werden aangetroffen door Sanquin. Na de meldingen van de incidenten uit 2011 is er noch door Sanquin, noch door Haemonetics noch door derden melding gemaakt bij IGJ.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problemen bij bloedbank Sanquin? Welke informatie die is gepubliceerd in dePlasma Fileswaren u nog niet bekend?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de 600 incidenten met onverklaarbare deeltjes hebben in Nederland plaatsgehad?
De IGJ heeft in juni 2011 een melding van Sanquin ontvangen over een tiental incidenten met «zwarte deeltjes» in plasma die zich in Nederland hebben voorgedaan. Zowel Sanquin als Haemonetics heeft na de melding van de incidenten uit 2011 geen meldingen gemaakt bij de IGJ. De IGJ onderzoekt enerzijds de aard van de berichtgeving door de NRC en anderzijds of er sprake is geweest van incidenten die gemeld hadden moeten worden.
Hoe kan het dat er 600 incidenten hebben kunnen plaatsvinden? Hoe kan het dat deze problemen al ruim acht jaar voortduren?
In het artikel is aangegeven dat in de afgelopen 15 jaar wereldwijd 360 miljoen plasmadonaties zijn uitgevoerd. Daarover heeft Haemonetics ongeveer tweeduizend klachten ontvangen; ofwel 0,0006%. Deze klachten zijn wereldwijd gemeld bij de aangewezen nationale autoriteiten, waaronder die in Frankrijk en Nederland. Voordat een medisch hulpmiddel op de markt toegelaten wordt, gaat daar een zorgvuldig voortraject aan vooraf. De fabrikant dient vervolgens te blijven onderzoeken of het product nog steeds voldoet aan de geldende wettelijke eisen voor veiligheid en effectiviteit. In dit onderzoek wordt de veiligheid van een product consistent gemonitord als onderdeel van de verplichte post-marketsurveillance. De fabrikant moet op basis van de informatie die dat oplevert de risicoanalyse van het product aanpassen en waar nodig maatregelen treffen, bijvoorbeeld door het product zelf aan te passen of extra gebruiksinstructies te verstrekken. Dit heeft bijvoorbeeld in deze casus ertoe geleid dat er correctieve maatregelen zijn getroffen waarbij centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden uit de handel zijn gehaald. Deze maatregel heeft ervoor gezorgd dat het aantal incidenten relatief gezien klein is. Aangenomen kan dus worden dat het niet zo is dat acht jaar lang dezelfde problemen zijn blijven bestaan.
Daarnaast is het van belang dat gesignaleerde veiligheidsrisico’s door de fabrikant gemeld worden bij de aangewezen nationale autoriteiten, in Nederland is dat de IGJ. Een goede en vroegtijdige signalering maakt dat ook de IGJ proactief kan handelen en daarmee tijdig kan ingrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het bedrijf Haemonetics B.V. bij onderzoek mogelijk toxische stoffen in het bloedplasma heeft aangetroffen maar dit niet in haar (vertrouwelijke) rapport benoemt?
Zowel de IGJ als ik zijn niet bekend met het rapport. Ik kan daar dus geen oordeel over vormen. De IGJ heeft bij Haemonetics aanvullende vragen gesteld en het rapport opgevraagd.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de rol die Haemonetics heeft gespeeld in deze geschiedenis?
Het is op dit moment te vroeg voor een oordeel. Niet alle feiten en details zijn bekend bij de IGJ. De IGJ heeft het rapport opgevraagd. Indien de inhoud van het rapport daar aanleiding toe geeft, zal de IGJ verder in gesprek gaan met de betrokken partijen, het onderwerp op Europees niveau bespreken met haar collega-toezichthouders en zal zij met andere lidstaten de rol van Haemonetics evalueren.
Hebben bloeddonoren of ontvangers van bloed in Nederland risico gelopen? Zo ja welk risico en zijn de desbetreffende personen daar tijdig van op de hoogte gesteld?
Sanquin heeft de IGJ in 2011 geïnformeerd dat het gebruik van een filter afdoende was om de donoren te beschermen en zij geen tot hooguit een verwaarloosbaar risico hebben gelopen wanneer deeltjes gemist zouden zijn. Verder heeft Sanquin in 2011, op basis van de rapporten van de fabrikant, aangegeven dat de zwarte deeltjes biologisch afbreekbaar waren. Destijds oordeelde Sanquin dat het lichaam de deeltjes die het filter zouden passeren, zou afbreken. De IGJ heeft dat als afdoende beschouwd en geen nader onderzoek verlangd. De donoren en ontvangers zijn naar weten van IGJ om die reden niet nader geïnformeerd. De IGJ is in gesprek met Sanquin of zich vergelijkbare incidenten hebben voorgedaan na 2011.
Waarom zijn de schadelijke gevolgen van deeltjes voor donoren op korte en langere termijn zolang niet onderzocht? Hoe kan het dat de Franse toezichthouder een zeer kritisch rapport van wetenschappers (met daarin de waarschuwing «dat als er niet „heel snel» meer onderzoek wordt gedaan, en meer duidelijkheid komt over oorsprong en samenstelling van de deeltjes, over de risico’s die patiënten en donoren lopen, medische hulpmiddelen met dit soort draaiende onderdelen in de ban dienen te worden gedaan») naast zich neer heeft gelegd?
Volgens de Franse autoriteiten is het rapport van het Temporary Specialistic Committee (CSST) in 2017 gepubliceerd, zonder dat er al daadwerkelijk deeltjes waren onderzocht. Het CSST heeft in haar rapport alleen besproken wat in theorie de gevaren zouden kunnen zijn. Een volledige risicobeoordeling mist aangezien niet kon worden vastgesteld of patiënten ook aan vervuiling ware blootgesteld. Na publicatie van het rapport hebben de Franse autoriteiten de oorsprong en samenstelling van de deeltjes in het plasma onderzocht. De deeltjes zijn geïdentificeerd als afgebroken eiwitten (lichaamseigen stoffen). Er was geen bewijs voor de aanwezigheid van deeltjes afkomstig van de centrifugekom zelf. Daarnaast heeft zij het ontstaan van deeltjes in de onderzoeksetting niet kunnen reproduceren. Het verschijnen van deeltjes in plasma is zo zeldzaam dat er geen basisoorzaak is gevonden.
Wat was de reactie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de eerste melding op 1 juni 2011 over problemen met deeltjes en de keuze om het type centrifugekom niet langer te gebruiken?
Haemonetics heeft de IGJ geïnformeerd dat op basis van gevonden deeltjes hij een deel van de centrifugekommen van de markt zou halen. De IGJ heeft vervolgens aanvullende vragen gesteld over de basisoorzaak. Deze bleek te liggen in het productieproces in Schotland. Bij het aanscherpen van de specificaties is de mal voor de komproductie een fractie kleiner geworden dan gewenst. Dit leidde bij gebruik van de kom tot extra vibraties, wat de kans op loslaten van deeltjes van de afsluitring vergrootte. De IGJ heeft in 2011 besloten dat op basis van de corrigerende actie van de fabrikant er geen aanvullende acties nodig waren. De fabrikant heeft adequaat gereageerd door de centrifugekommen die niet aan de veiligheidseisen voldeden terug te roepen. Daarnaast heeft Haemonetics de aanpassingen doorgevoerd in het productieproces om herhaling te voorkomen.
Waarom deed de IGJ in het najaar van 2018 geen verder onderzoek, nadat zij was ingeseind door de Franse toezichthouder? Hoe kan het dat de IGJ enkel op basis van opmerkingen van de fabrikant oordeelde dat de situatie voor Nederland «niet relevant» was?
De Franse autoriteiten en Haemonetics hebben destijds aangegeven dat het probleem alleen optrad bij de in Frankrijk gebruikte apparatuur. Ook was er geen signaal vanuit Sanquin dat er in Nederland problemen waren geweest. De in Nederland gebruikte centrifugekommen zijn anders dan die gebruikt werden in Frankrijk en ook de wijze van gebruik is anders. De Nederlandse centrifugekommen brachten minder risico’s met zich mee dan die in Frankrijk in gebruik waren. Dit is recent opnieuw aan de IGJ bevestigd door Haemonetics. De IGJ is in gesprek met Sanquin over incidenten die zich sinds 2011 mogelijk voorgedaan hebben, maar niet gemeld zijn bij de IGJ.
Gaat de IGJ deze problemen alsnog onderzoeken?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe oordeelt u over de regelgeving voor fabrikanten van medische hulpmiddelen dat zij alleen gebeurtenissen hoeven te melden die tot zwaar letsel of de dood (hadden kunnen) leiden? Bent u van mening dat dergelijke regels ook moeten gelden als er al jarenlang, vanuit verschillende landen, meldingen op hetzelfde onderwerp binnenkomen? Bent u van mening dat deze regelgeving aangepast moet worden?
Fabrikanten zijn niet alleen verplicht om incidenten met medische hulpmiddelen te melden als die (kunnen) leiden tot ernstig letsel of overlijden. Fabrikanten zijn wettelijk verplicht om ook significante toenames van minder ernstige incidenten te melden bij de IGJ. Ik ben daarom van mening dat de regelgeving niet hoeft te worden aangepast. Wanneer Eudamed (Europese Databank voor medische hulpmiddelen) gereed is, moeten fabrikanten die medische hulpmiddelen in Europa in de handel brengen in deze databank registraties bijhouden van ernstige incidenten als wel van trends van minder ernstige incidenten. Centrale registratie maakt de ernst van de situatie sneller inzichtelijk als meldingen bij verschillende lidstaten binnenkomen. Zodoende kan ook snel ingegrepen worden.
Deelt u de de mening dat degelijke producten pas op de markt dienen te komen als is bewezen dat ze veilig zijn?
Een medisch hulpmiddel moet aan strenge eisen op het gebied van veiligheid en effectiviteit voldoen, voordat het in de Europese handel gebracht mag worden. Voor hulpmiddelen die in een hogere risicoklasse vallen, beoordeelt een door de overheid aangewezen instantie (notified body) of het hulpmiddel deze wettelijke eisen voldoet. Als dat het geval is, geeft de notified body daarvoor een CE-certificaat af. Pas dan mag een fabrikant een medisch hulpmiddel in Europa in de handel brengen. Vervolgens is de fabrikant verplicht om ervaringen van gebruikers met zijn hulpmiddel te volgen en op basis daarvan verdere verbeteringen aan te brengen (post-market surveillance). Het onderzoeken en rapporteren van incidenten en het uitvoeren van eventuele correctieve acties maakt daar onderdeel van uit. Uiteindelijk zitten er aan elk hulpmiddel veiligheidsrisico’s waardoor volledige veiligheid in principe nooit te garanderen is. Door medische hulpmiddelen consistent te blijven monitoren kunnen de veiligheidsrisico’s van een hulpmiddel wel tot een minimum beperkt worden.
Bent u van mening dat ook de Nederlandse bloedbank Sanquin op de hoogte had moeten worden gesteld van de schikking tussen Haemonetics en de Franse bloedbank nadat bekend werd dat zij tweedehands reserveonderdelen als nieuw hadden verkocht? Heeft een dergelijke situatie ook in Nederland plaatsgevonden?
Als de Franse autoriteiten van mening zijn dat de fabrikant niet conform wet- en regelgeving handelt, kunnen zij besluiten het land waar de fabrikant gevestigd is (in dit geval Zwitserland) te vragen om actie te ondernemen. Zij kunnen daarbij besluiten om gelijk alle Europese lidstaten te informeren. In dit geval werd Nederland echter niet geïnformeerd. Wanneer een fabrikant een correctieve actie uitvoert of als een hulpmiddel niet aan de eisen voldoet, informeren lidstaten elkaar hier actief over. Dit draagt bij aan een goede en vroegtijdige signalering binnen Europa, waardoor ook Nederland tijdig en proactief kan handelen. Inmiddels heeft Haemonetics bij de IGJ aangegeven dat er in Europa geen tweedehands onderdelen worden gebruikt voor de plasmaferesemachines.
Is iedere donor die onbekende risico’s loopt er één te veel? Zo ja, wat gaat u ondernemen om verdere problemen te voorkomen?
Ik vind het fantastisch dat er zoveel donoren zijn die bereid zijn plasma te doneren. Ik doe er dan ook alles aan om de risico’s van donatie zo klein mogelijk te houden voor zowel de donor als de ontvanger. De IGJ is in gesprek met Sanquin en Haemonetics om de risico’s in kaart te brengen zodat een dergelijke situatie in de toekomst voorkomen kan worden.
De rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne |
|
Joël Voordewind (CU), Mahir Alkaya (SP), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport over de rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne?1 Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van SOMO en de Schone Kleren Campagne, waarin wordt ingegaan op de publieke rapportages van 34 bedrijven die onder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vallen. In het rapport wordt gesteld dat de publieke rapportages van bedrijven verbeterd kunnen worden, onder meer door dieper in te gaan op geïdentificeerde IMVO-risico’s en hoe deze worden aangepakt, door de dialoog met lokale belanghebbenden te verbeteren en door betere communicatie over procedures met betrekking tot toegang tot herstel. Het kabinet waardeert het dat maatschappelijke organisaties, in dit geval SOMO en de Schone Kleren Campagne, de publieke IMVO-rapportages van bedrijven met aandacht lezen en tevens aanbevelingen doen voor verbetering daarvan.
In 2019 hebben 44 bedrijven die vanaf het begin aan het convenant deelnemen publiekelijk gecommuniceerd over IMVO. Zeven bedrijven hebben hun plan van aanpak online gepubliceerd. Veel van de bedrijven communiceerden voor het eerst over hun IMVO-inspanningen en waren nog zoekende naar de mate van detail in hun rapportage. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid, inclusief het opstellen en publiceren van een IMVO-rapportage, is dan ook een leerproces. De aanbevelingen van SOMO en de Schone Kleren Campagne, welke grotendeels in lijn zijn met eerdere aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het convenant en het recente alignment assessment van de OESO, kunnen bedrijven helpen om de volgende stap te zetten in het proces van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe kan de rapportering over gepaste zorgvuldigheid verbeterd worden? Hoe ziet u uw rol daarin?
Deelt u de conclusie dat de transparantie van de rapportering over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de bedrijven nog veel aan kwaliteit te winnen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bedrijven geen betekenisvolle rol voorzien voor belanghebbenden, zoals de werknemers in fabrieken, in hun IMVO-beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel werken partijen samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Zoals naar voren komt in de jaarrapportage over 2019 zien bedrijven steeds meer in dat het belangrijk is om ook lokale belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, te betrekken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Zo zijn in 2019 al 20 bedrijven rechtstreeks met lokale stakeholders in contact gebracht. Daarnaast zijn partijen binnen het convenant steeds meer gaan samenwerken, zowel als collectief als één-op-één. Maatschappelijke organisaties helpen bedrijven steeds vaker om inzicht te ontwikkelen hoe thema’s als kinderarbeid, vrijheid van vakvereniging, leefbaar loon en dierenwelzijn beter verankerd kunnen worden in het IMVO beleid van individuele bedrijven. Om bedrijven te stimuleren een volgende stap te zetten zal het SER-secretariaat dit jaar tijdens de jaarlijkse beoordelingsgesprekken extra aandacht besteden aan de manier waarop bedrijven arbeiders en lokale vakbonden in hun toeleveringsketen betrekken. Ook wordt komend jaar een workshop met bedrijven georganiseerd over het thema vrijheid van vakvereniging en het betrekken van lokale werknemers via sociale dialoog.
Hebben de bedrijven aangesloten bij het textielconvenant allemaal een access to remedy mechanisme? Zo ja, waarom ontbreekt het aan communicatie hierover? Zo nee, worden daartoe stappen ondernomen?
Het zorgen voor of meewerken aan herstelmaatregelen waar van toepassing, is onderdeel van gepaste zorgvuldigheid. Van bedrijven bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt verwacht dat zij in hun plan van aanpak ingaan op de beschikbaarheid van klachtenmechanismen. Uit de tussentijdse evaluatie van het convenant is gebleken dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het inbedden van gepaste zorgvuldigheid in hun beleid en organisatie (stap 1) en op de risicoanalyse en prioritering (stap 2). Bedrijven dienen nu stappen te zetten om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief de toegang tot herstel, verder te implementeren. Het secretariaat zal dit jaar dan ook met bedrijven bespreken in welke mate er toegang is tot klachtenmechanismen in hun keten.
Daarnaast biedt het convenant de mogelijkheid voor belanghebbenden om, al dan niet vertegenwoordigd door een externe partij, rechtstreeks in dialoog te gaan met een bedrijf dat mogelijk schade zou hebben veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Het SER secretariaat kan hierin een bemiddelende rol spelen. Ook kent het Convenant een formele klachten- en geschillencommissie waar belanghebbenden terecht kunnen om een klacht in te dienen. Uit zowel de tussentijdse evaluatie van het convenant als uit het recente alignment assessment van de OESO blijkt dat de klachten- en geschillencommissie momenteel nog weinig wordt gebruikt en dat de manier waarop betrokkenen in de textielketen toegang hebben tot het klachten- en geschillenmechanisme verbeterd dient te worden. Hierover zijn gesprekken gaande met Fair Wear Foundation. Daarnaast is een taakgroep opgericht binnen het convenant die zich verder zal buigen over de aanbevelingen en het verbeteren van het bestaande mechanisme.
Bent u bereid dit rapport aan de orde te stellen bij de stuurgroep van het textielconvenant? Zo ja, kunt u daarover rapporteren aan de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport is bekend bij de stuurgroep van het textielconvenant. De stuurgroep heeft bij monde van het SER-secretariaat een bericht gepubliceerd in reactie op het rapport. Daarin erkent het secretariaat dat de communicatie van bedrijven over hun inspanningen versterkt dient te worden. In 2019 is het beoordelingskader al verder aangescherpt, waarbij meer nadruk is komen te liggen op het meten hoe bedrijven op productielocatieniveau problemen aanpakken en zorgen dat hun stakeholders hier onderdeel van zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden over de voortgang van het textielconvenant via de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling van het textielconvenant voor het realiseren van een leefbaar loon in 2020?
De ambitie dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen van aan het convenant deelnemende bedrijven een leefbaar loon wordt betaald is losgelaten. Dit heeft de stuurgroep vermeld in de appreciatie van de tussentijdse evaluatie van het textielconvenant2. Ondanks dat er binnen en buiten het convenant steeds meer voorbeelden bestaan waarin duidelijke stappen richting een leefbaar loon zijn gezet, hebben partijen vastgesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen een leefbaar loon wordt betaald. Het loslaten van deze ambitie voor 2020 werd vooral veroorzaakt door de complexiteit van het onderwerp, het gebrek aan bewezen strategieën voor het realiseren van een leefbaar loon en de vaak geringe invloed van Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun leveranciers. Op basis van deze factoren is de conclusie getrokken dat bedrijven meer tijd en ondersteuning en samenwerking met andere bedrijven nodig hebben bij het realiseren van een leefbaar loon in de keten.
Leefbaar loon blijft voor partijen en bedrijven van het convenant één van de centrale thema’s. In 2019 is de volgende lange-termijn doelstelling6 voor het convenant gedefinieerd in de nieuwe «Theory of Change» met betrekking tot leefbaar loon: «Convenantspartijen, deelnemende bedrijven en steunbetuigers dragen actief bij aan een industriebrede systeemverandering gericht op het verkleinen van het loongat tussen het wettelijk minimum loon en leefbaar loon schattingen.» Zowel de inmiddels ondernomen activiteiten als de geplande activiteiten zijn daarop gericht.
De ondersteuning is door het Convenant Duurzame Kleding en Textiel op een aantal manieren vorm gegeven.
Meer dan 90% van de bij het convenant aangesloten bedrijven is inmiddels getraind op het onderwerp leefbaar loon. Zij weten nu wat een leefbaar loon is, hoe de kloof vast te stellen tussen de huidige lonen en een leefbaar loon en welke mogelijke methoden er bestaan om een leefbaar loon te implementeren. Zij weten hoe hun inkooppraktijken kunnen bijdragen aan leefbaar loon.
Ook zijn diverse trainingsbijeenkomsten in een vijftal productielanden georganiseerd teneinde ook leveranciers te trainen.
Bedrijven worden daarnaast gestimuleerd deel te nemen aan collectieve projecten. Het collectieve project «Remedies towards a better workplace» uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is inmiddels afgerond, waardoor bijna 9.000 werknemers in Tamil Nadu hogere lonen ontvangen en/of meer financiële zekerheid hebben gekregen. De inspanningen in Tamil Nadu zullen een vervolg krijgen, gericht op het steunen van het CAO-proces in de textielsector.
Veel van bovengenoemde activiteiten zijn het resultaat van steeds nauwere samenwerking tussen diverse internationale partijen, namelijk de Duitse Partnership for Sustainable Textiles, de Fairwear Foundation, het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging ACT (Action, Collaboration, Transformation), en het Convenant zelf.
Omdat bedrijven in het Convenant nu kennis en vaardigheden hebben opgedaan voor de volgende stappen en omdat zij steeds verder komen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, worden zij steeds strenger beoordeeld op de implementatie van leefbaar loon in hun toeleveringsketen.
Dit betekent o.a. dat bedrijven in de aankomende beoordelingsronde voor al hun productielocaties de loonkloof tussen de huidige lonen en een leefbaar loon verplicht in kaart dienen te hebben gebracht en stappen naar het dichten van de loonkloof hebben gezet. De uitkomsten worden verwacht in het najaar van 2021.
Kunt u een rol spelen in het verbeteren van het inzicht over de vrijheid van associatie in de productieketen van de betrokken bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vrijheid van associatie scoort vaak hoog in de prioritering van ketenrisico’s van deelnemende bedrijven en daarom wordt er geregeld aandacht besteed aan het onderwerp. Zo vond in oktober 2019 voor de derde maal een ronde tafel over dit thema plaats, waar vakbondsvertegenwoordigers uit productielanden in discussie gingen met twaalf bedrijven en inzicht gaven in uitdagingen omtrent vrijheid van associatie in productielanden als Bangladesh, Cambodia, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam.
Dit najaar start een collectief project inzake vrijheid van associatie dat deels uit het Fonds Verantwoord Ondernemen en deels uit het Strategisch Partnerschap voor Transformatie van de Kledingketen wordt gefinancierd. Voor het project hebben zich inmiddels acht convenantsbedrijven aangemeld en ongeveer evenveel bedrijven overwegen deelname. Dit project richt zich op de verankering van vrijheid van associatie in intern beleid en interne processen van bedrijven (zoals inkooppraktijken, en audits). Het gezamenlijke ambitieniveau is om concrete stappen te zetten in de verbetering van vrijheid van associatie en sociale dialoog in de toeleveringsketens van de deelnemers. Het project richt zich onder meer op intensiever engagement met leveranciers, bijvoorbeeld via trainingen aan inkopers van merken en aan het management en de werknemers van leveranciers.
Bent u bereid om zowel de Sociaal Economische Raad (SER) als de bedrijven die partij zijn bij het textielconvenant aan te sporen de aanbevelingen van dit rapport ter harte te nemen?
Zoals gebruikelijk brengt het SER secretariaat het rapport onder de aandacht van de aangesloten bedrijven. Het secretariaat helpt bedrijven om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief transparantie, stap voor stap te implementeren en heeft reeds aangegeven de aanbevelingen van het rapport mee te zullen nemen in de beoordelingscyclus.
Informeelkapitaalstructuren |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het commentaar van Jan Vleggeert op de vragen en antwoorden met betrekking tot het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter?1 Kunt u hierop reageren?
Ja.
Deelt u zijn conclusie met betrekking tot zekerheid vooraf over informeelkapitaalstructuren?
Vanaf 1 juli 2019 is het beleid voor het afgeven van internationale rulings aangescherpt. Zo wordt niet langer zekerheid vooraf gegeven indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Bij een internationale informeel-kapitaalstructuur waarbij tegenover een vrijstelling of neerwaartse aanpassing van de belastinggrondslag in Nederland geen corresponderende bijtelling in het buitenland staat, zal belastingbesparing het enige dan wel doorslaggevende motief zijn. In die gevallen wordt dus geen ruling (meer) afgegeven.
De auteur wijst er in het commentaar op dat een belastingplichtige weliswaar vooraf niet meer een ruling kan krijgen voor een informeel-kapitaalstructuur, maar dat die belastingplichtige in zijn aangifte vennootschapsbelasting wel kan vragen om een expliciet standpunt van de Belastingdienst over een (in dat jaar toegepaste) informeel-kapitaalstructuur. Ik deel de visie van de auteur dat een door de inspecteur expliciet ingenomen standpunt over een aangiftejaar onder omstandigheden ook van belang kan zijn voor de daaropvolgende jaren, maar er is in de geschetste situatie geen sprake van het geven van zekerheid vooraf.
Eerder is al aangegeven dat het niet geven van zekerheid vooraf bij informeel kapitaal, niet betekent dat informeel kapitaal niet langer kan bestaan. Belastingen worden immers geheven uit kracht van de wet. Die wijzigt niet door het niet langer geven van zekerheid vooraf. Daarom heb ik ook een onderzoek aangekondigd naar informeel-kapitaalstructuren. In het kader van de «Herziene planning lopende beleidstrajecten tot het zomerreces naar aanleiding van COVID-19»2 is uw Kamer geïnformeerd dat het onderzoek na het zomerreces doorgang zal vinden. Ik kom daar dus nog op terug.
Blijkt uit het antwoord op vraag 17, uit de beantwoording van vragen met betrekking tot het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, dat vooraf wel een ruling (een advance pricing agreement – APA) kan worden verkregen over de fiscale gevolgen van de exploitatie van de immateriële activa?2
In genoemde vraag 17 is een casus aan de orde waarbij door een Nederlandse BV (met relevante DEMPE functies4) patenten, goodwill en andere immateriële activa worden verkregen van een entiteit die is gevestigd in een laagbelastend land. In het antwoord op deze vraag is bevestigd dat in een dergelijke situatie – ten aanzien van de exploitatie van de verkregen rechten met groepsmaatschappijen die niet zijn gevestigd in een laagbelastend land – op grond van artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zekerheid vooraf kan worden verkregen in de vorm van een APA over de zakelijke beloning van de in Nederland uitgeoefende functies, gelopen risico’s en gebruikte activa. Dit onder de voorwaarde dat ook wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor zekerheid vooraf, namelijk er is ook sprake van voldoende economische nexus in Nederland en belastingbesparing is niet de enige of doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de rechtshandeling/transactie.
De zekerheid vooraf zal bestaan uit het vaststellen van de zakelijke beloning voor de in Nederland uitgeoefende functies, gelopen risico’s en gebruikte activa, waaronder de immateriële activa. Er wordt derhalve geen zekerheid vooraf gegeven over de overdrachtsprijs van de immateriële activa en/of de afschrijvingsgrondslag indien de patenten, goodwill en andere immateriële activa worden verkregen van een entiteit die is gevestigd in een laagbelastend land.
Wordt er door het geven van een ruling over de zakelijke beloning die de BV geniet ter zake van de exploitatie van de immateriële activa, impliciet ook een uitspraak gedaan over de waardering van deze activa en hun afschrijvingstermijn?
Zoals hiervoor aangeven wordt geen zekerheid vooraf gegeven over de waardering van de immateriële activa en/of hun afschrijvingstermijn indien sprake is van een transactie met een entiteit die is gevestigd in een laagbelastend land of sprake is van een informeel-kapitaalstructuur. Wel wordt, indien daartoe een verzoek wordt ingediend, zekerheid vooraf gegeven over de zakelijke beloning van de in Nederland uitgeoefende functies, gelopen risico’s en gebruikte activa. Dit is echter alleen mogelijk indien in Nederland ook daadwerkelijk de voor de exploitatie van de immateriële vaste activa benodigde activiteiten worden uitgeoefend. Ik erken dat er een indirect verband kan zijn tussen de zakelijke beloning in Nederland en de prijs die voor de immateriële activa in rekening is gebracht. Het verband is echter niet zo nauw als wordt gesuggereerd. De totale beloning is namelijk de vergoeding voor de uitgeoefende functies, gelopen risico’s en gebruikte activa waaronder het immaterieel vast actief. Zoals ook uit de gepubliceerde samenvattingen van alle afgegeven internationale rulings blijkt, is met betrekking tot de hiervoor beschreven situatie tot op heden in de praktijk overigens geen zekerheid vooraf gegeven.
Kunt u de conclusie bevestigen, dan wel ontkennen, dat het op deze wijze via de achterdeur van de APA over de exploitatie van de immateriële activa toch mogelijk is om afspraken vooraf te maken over transacties met een entiteit die is gevestigd in een laagbelastend land of een informeelkapitaalstructuur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u verzekeren dat bedrijven ook niet op indirecte wijze zekerheid vooraf kunnen krijgen of een informeelkapitaalstructuur kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe vaak de informeelkapitaalstructuur wordt toegepast binnen bedrijven?
Een informeel-kapitaalsituatie kan zich voordoen in internationale maar ook in zuiver nationale verhoudingen. Sinds 2016 is in het aangiftebiljet hierover een specifieke vraag opgenomen. Op basis daarvan is over de aangiftejaren 2016 en 2017 respectievelijk in 1.667 en 2.465 aangiften door belastingplichtigen aangegeven dat er sprake is van een informele kapitaalsituatie. Dit betreft echter zowel nationale als internationale situaties. In zuiver nationale verhoudingen zal een neerwaartse aanpassing van de fiscale winst bij de ene binnenlandse partij normaal gesproken worden gevolgd door een opwaartse aanpassing bij de andere binnenlandse partij van de transactie. In internationale verhoudingen is dat niet altijd het geval waardoor juist in die situaties een ongewenste mismatch kan ontstaan.
In OESO-verband worden alle informeel-kapitaalsituaties (rulings en niet-rulings) met een internationaal karakter vanaf 1 april 2016 uitgewisseld. Om die reden worden informeel- kapitaalsituaties met een internationaal karakter die voor uitwisseling in aanmerking komen vanaf 2016 door de Belastingdienst (handmatig) in beeld gebracht. Voor het aangiftejaar 2016 is de beoordeling afgerond. Het aangiftejaar 2017 is onderhanden en over het aangiftejaar 2018 en later zijn er nog geen cijfers bekend omdat nog niet alle aangiften zijn ontvangen. Na beoordeling van de situaties waarin een belastingplichtige in zijn aangifte heeft aangegeven dat sprake is van informeel kapitaal blijkt voor zowel het aangiftejaar 2016 en 2017 dat het grootste deel daarvan ziet op zuiver nationale verhoudingen. Daarnaast blijkt dat niet in alle gevallen daadwerkelijk sprake is van een informeel-kapitaalsituatie, maar bijvoorbeeld sprake is van een agiostorting. Ten slotte betreft het in veel situaties een individueel zeer gering financieel belang.
Na de hiervoor bedoelde beoordeling zijn er voor het aangiftejaar 2016 in totaal 157 informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter in beeld gebracht. Het totaalbedrag hiervan bedraagt ongeveer € 6 miljard. Hiervan is echter niet vast te stellen wat het totaalbedrag van de internationale mismatch is aangezien dit afhankelijk is van de fiscale behandeling in het buitenland. Door de uitwisseling is het buitenland beter in staat de juiste fiscale behandeling van de informeel kapitaal transactie te beoordelen. De belangrijkste bron van informeel kapitaal betreft de inbreng van deelnemingen beneden de waarde in het economisch verkeer. Door de werking van de deelnemingsvrijstelling heeft dit geen impact op de Nederlandse belastinggrondslag. Een andere belangrijke bron van informeel kapitaal betreft de imputatie van een zakelijke rente op renteloze leningen.
Voor het aangiftejaar 2017 zijn tot nu toe 126 informeel-kapitaalsituaties met een internationaal karakter in beeld gebracht. Daarnaast worden nog ruim 40 gevallen thans beoordeeld.
Zoals ook in de jaarverslagen over rulings met een internationaal karakter is opgenomen, zijn er in de jaren 2017, 2018 en (het eerste halfjaar van) 2019 respectievelijk 10, 3 en 6 rulings met een internationaal karakter afgesloten die zien op een informeel-kapitaalsituatie.
In mijn brief van 23 februari 2018 heb ik aangegeven dat een informeel-kapitaalstructuur kan knellen met de aanpak van belastingontwijking. Dat is de reden van het hiervoor aangehaalde onderzoek naar informeel-kapitaalstructuren waar ik uw Kamer later over zal informeren.
Valt er een verandering waar te nemen in de mate waarin de informeelkapitaalstructuur wordt toegepast sinds het niet meer afgeven van rulings voor deze structuren per 1 juli 2019?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 en 6 betekent het niet geven van zekerheid vooraf bij informeel kapitaal niet dat informeel kapitaal niet langer kan bestaan. Het is daarom de vraag of er sinds de per 1 juli 2019 vernieuwde rulingpraktijk een verandering zal zijn waar te nemen in de mate waarin informeel-kapitaalstructuren worden toegepast. Omdat verreweg de meeste aangiften vennootschapsbelasting over 2019 nog door de Belastingdienst moeten worden ontvangen, is er nog geen zicht op het aantal informeel-kapitaalstructuren in 2019 dat moet worden uitgewisseld met het buitenland. Daarom kan hierover op dit moment nog geen gefundeerde uitspraak worden gedaan. Bovendien zullen meer ervaringscijfers over een langere periode nodig zijn voordat een betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over de effecten van het niet meer afgeven van rulings voor informeel-kapitaalstructuren per 1 juli 2019.
Is uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen3, waarin u stelt dat het aantal situaties van informeel kapitaal (met en zonder ruling) niet wordt bijgehouden, nog steeds van toepassing? Vindt u het wenselijk dat er niets over wordt bijgehouden? Wordt er überhaupt iets bijgehouden waarop op de een of andere manier inzicht is te krijgen in aantallen en omvang met betrekking tot het gebruik van informeelkapitaalstructuren?
Zie antwoord vraag 7.
De werkgelegenheid in het zorgvervoer |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de waarschuwing van vakbonden en werkgevers, dat de werkgelegenheid in het zorgvervoer in gevaar is?1 Wat is uw reactie?
Ja.
Ik begrijp dat de vervoerssector, net als veel andere sectoren, zich zorgen maakt over de impact van COVID-19 op de eigen sector en zekerheid voor een lange periode wenst te krijgen. De rijksoverheid heeft maatregelen genomen om banen en inkomen zoveel mogelijk te beschermen in deze crisis. Daarnaast mag van werkgevers en werknemers verwacht worden dat ze zo goed mogelijk inspelen op veranderende omstandigheden. Wat betreft doelgroepenvervoer is het belangrijk dat alle betrokken partijen, vooral opdrachtgevers en vervoerders, in overleg met elkaar blijven bekijken welke maatregelen nodig zijn om de continuïteit van de voorziening doelgroepenvervoer, afgestemd op de nieuwe realiteit, te garanderen.
Bent u zich ervan bewust dat vervoerscontracten zijn afgesloten op basis van een hogere verwachting van het aantal ritten dan ten gevolge van de Covid-19 crisis werkelijk gerealiseerd kon en kan worden? Welke gevolgen kan dit volgens u hebben voor de werkgelegenheid in het zorgvervoer en voor patiënten die er gebruik van moeten maken?
Ik ben me bewust van het feit dat de vraag naar zorgvervoer als gevolg van de uitbraak van COVID-19 plotseling terugliep. Gelet daarop en om de continuïteit van de (vervoer)voorzieningen tijdens en na de coronacrisis van waarborgen te voorzien heeft het Rijk afspraken gemaakt met VNG en zorgverzekeraars2. Deze afspraken betreffen onder meer de continuïteit van aanbieders in de periode dat er sprake is van een terugval van de vraag. Per 1 juli is er geen dringend beroep meer vanuit de rijksoverheid om de continuïteitsbijdrage voor de meeste vormen van zorg en ondersteuning te continueren. Dat wordt vanaf die datum lokaal bepaald waar nodig. Echter, per sector en voorziening is vervolgens nagegaan of er een reden is hierop een uitzondering te maken. Voor de intramurale gehandicaptenzorg inclusief extramurale dagbesteding zijn deze afspraken verlengd tot 1 augustus. Na deze periode is er de mogelijkheid voor zorgkantoren en zorgaanbieders om over de dagbesteding maatwerkafspraken te maken tot uiterlijk 1 januari 2021. Dit stelt zorgaanbieders in staat om, in het kader van de continuïteit van zorg, ook deze compensatie aan derden (waaronder vervoerders) voort te zetten. Zorgverzekeraars hebben besloten om de continuïteitsbijdrage-regeling voor aanbieders van zittend ziekenvervoer tot 31 augustus 2020 te verlengen3.
Wat betreft zorgvervoer dat door de gemeenten wordt uitgevoerd is geconstateerd dat een belangrijk deel van het zorgvervoer weer opgepakt is of opgestart kan worden. Zo is bijvoorbeeld het leerlingenvervoer na hervatting van het onderwijs voor een groot deel teruggekeerd naar het oude niveau. Vooral het vraagafhankelijk sociaal-recreatief vervoer zoals Wmo-vervoer is minder snel op gang gekomen. Daarom hebben het Rijk en VNG gemeenten opgeroepen om lokaal actief met betrokken partijen het overleg aan te gaan gericht op de continuïteit van het regionale en lokale vervoer en met vervoerders gerichte continuïteitsafspraken te maken voor de periode tot 1 september 2020. Wij hebben gemeenten opgeroepen om daarbij maatwerk toe te passen4.
In lijn met bovenstaande oproep heeft VWS als opdrachtgever van het Valysvervoer afspraken gemaakt met de uitvoerder van Valys, Transvision, om de continuïteit van deze voorziening en de werkgelegenheid te borgen. Deze afspraken lopen eveneens tot 1 september 2020.
De periode tot 1 september wordt gebruikt om, ook op lokaal niveau en in overleg met alle relevante partijen, vooral opdrachtgevers en vervoerders, de voortgang van de gemaakte afspraken te monitoren en te bezien of verdere afspraken nodig zijn voor de periode na 1 september om het zorgvervoer, afgestemd op de nieuwe realiteit, als belangrijke schakel in continuïteit van zorg en ondersteuning in stand te houden. Van alle relevante partijen, ook werkgevers, wordt zoals gezegd verwacht dat ze zo goed mogelijk inspelen op veranderende omstandigheden.
Bent u zich ervan bewust dat de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)-regeling en opschorting loonbelastingbetaling onvoldoende oplossing bieden omdat een groot deel van de vaste kosten doorloopt? Wat is uw reactie?
Zorgvervoer wordt voor een groot deel met publieke middelen gefinancierd, hoewel er vervoerbedrijven zijn die zowel commerciële als publieke taken uitvoeren. Gelet hierop en zoals uit antwoord op vraag 2 blijkt, heeft het Rijk eerder samen met de VNG en zorgverzekeraars opdrachtgevers opgeroepen om de vaste kosten te blijven financieren met het oog op de continuïteit van de vervoersvoorziening en het beschermen van de werkgelegenheid. Het staat bedrijven vrij om aanvullend, voor het deel waarvoor geen compensatie van de overheid wordt ontvangen, een beroep te doen op de overige steunmaatregelen van het kabinet.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Panteia dat uitwijst dat het grootste deel van de sector door de crisis heen kan komen indien 80% van de vaste kosten wordt vergoed?2 Wat is uw reactie? Garandeert u doorbetaling van de vaste kosten in het geval de overheid opdrachtgever is?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek dat Panteia, in opdracht van de zorgvervoerssector, in maart 2020 heeft verricht. Hierin wordt geconcludeerd dat de vaste kosten (die doorlopen als er niet meer gereden wordt) in het zorgvervoer ongeveer 80% van de totale kosten bedragen. Panteia geeft daarin ook aan dat de 80% een gemiddelde is en dat het per contract en regio kan verschillen. Mede op basis van dit onderzoek heeft het Rijk met de VNG en zorgverzekeraars afspraken gemaakt om in de periode van maart tot juli 2020 de vaste kosten te blijven vergoeden. Zie ook antwoord op vraag 2.
Ik deel verder de mening niet dat gemeenten, zorginstellingen, verzekeraars en andere opdrachtgevers tenminste 80% van de vaste kosten van uitgevallen zorgvervoer de rest van dit jaar door moeten blijven betalen. Er bestaat op dit moment onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat doorbetaling van 80% van de vaste kosten van uitgevallen ritten in het zorgvervoer tot het einde van dit jaar nodig zal zijn. Zoals in antwoord op vragen 2 en 4 is aangegeven is het zorgvervoer hervat en komt het geleidelijk op gang. De versoepeling van coronamaatregelen per 1 juli kunnen ook een positief effect op de vervoersvraag hebben. Zoals aangegeven is het belangrijk om de komende periode in overleg met alle relevante partijen te blijven om de ontwikkelingen in het zorgvervoer te monitoren en te bezien welke maatregelen nodig zijn om zorgvervoer, als belangrijke schakel in de continuïteit van zorg en ondersteuning, in stand te houden en toekomstbestendig te maken. Dit zal veelal om maatwerk vragen, toegesneden op de lokale omstandigheden en afstemming op de nieuwe realiteit.
Bent u ook van mening dat gemeenten, zorginstellingen, verzekeraars en andere opdrachtgevers tenminste 80% van de vaste kosten van uitgevallen zorgvervoer de rest van dit jaar door moeten blijven betalen? Zo nee, waarom niet, zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid gemeenten te compenseren wanneer zij ertoe over gaan tenminste 80% van de vaste kosten door te betalen? Zo nee waarom niet?
De middelen die gemeenten inzetten voor het doelgroepenvervoer komen uit hun reguliere uitkering van het Gemeentefonds. Deze middelen blijven beschikbaar en kunnen worden ingezet in de periode van vraaguitval om de continuïteit van het doelgroepenvervoer voor de toekomst te waarborgen. Aanvullende compensatie vanuit het Rijk voor gemeenten bij doorbetaling van 80% van de kosten van uitgevallen ritten is daarom niet aan de orde.
Bent u bereid opdrachtgevers te verplichten om de extra kosten tengevolge van coronaprotocollen ook te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn reeds afspraken gemaakt over het vergoeden van meerkosten die direct voortvloeien uit de coronamaatregelen van het kabinet en het volgen van de RIVM-maatregelen. Deze gelden tot 1 januari 2021. Deze afspraken bieden een kader dat verder in overleg tussen de betrokken partijen, zoals opdrachtgevers en vervoerders, uitgewerkt kan worden. Dit geldt voor zorgvervoer op grond van de Wmo en Jeugdwet, de WLZ en Zvw. Voor een overzicht van de afspraken over continuïteitsbijdragen en compensatie van meerkosten per domein verwijs ik u naar de betreffende bijlage bij de brief van 24 juni jl.6.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat zorgvervoer gegarandeerd blijft voor patiënten en de werkgelegenheid in het zorgvervoer behouden blijft?
Zie antwoord op vraag 2.
Geweldsaanwending door de politie |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wordt er bij de registratie van geweldsaanwending door de politie, zoals toegelicht in uw brief «Cijfers geweldsaanwending politie 2019», onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van fysiek geweld?1
In 2019 is een nieuwe registratiewijze ingevoerd, vooruitlopend op de per 1 juli jl. van kracht geworden Ambtsinstructie eerste tranche. Op basis hiervan worden het gebruik van fysiek geweld en geweldsmiddelen geregistreerd, waaronder pepperspray en wapenstok. Binnen de categorie fysiek geweld wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van fysiek geweld.
Is het mogelijk om vormen van fysiek geweld verder uit te splitsen op basis van de meldingsformulieren geweldsaanwending, zoals ook is gedaan in het onderzoek «Met gepast geweld»? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe de aantallen toepassing van fysiek geweld door de politie in 2019 zijn opgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
Nee, deze informatie kan niet automatisch uit de politiesystemen worden gegenereerd. In het genoemde onderzoek is een erg arbeidsintensieve, handmatige zoekslag gemaakt.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak de politie de nekklem als geweldsmiddel heeft ingezet in 2019? Kunt u tevens inzichtelijk maken hoe vaak daarbij sprake was van een verwurgingstechniek?
Het begrip «nekklem» heeft betrekking op verschillende soorten technieken met een verschillend doel, die kunnen worden gebruikt om iemand fysiek in zijn vrijheid van handelen te beperken. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de (hoofd)controletechniek en anderzijds de verwurgingstechniek. Door het hoofd te omklemmen kan de persoon gestuurd worden. Daarnaast kan de «nekklem» afhankelijk van de stand van de arm en de uitgeoefende kracht op de nek, als verwurgingstechniek worden gebruikt. Gelet op de risico’s wordt de verwurgingstechniek niet tijdens de politieopleiding aangeleerd.3 De (hoofd)controletechniek maakt wel deel uit van de politieopleiding en wordt inderdaad, toegepast in situaties waarin mensen zich hevig verzetten. Verwurging is daarbij nooit het doel, de techniek is gericht op controle. Tijdens de training worden politieambtenaren actief bewust gemaakt van het risico dat bij het toepassen van de (hoofd)controletechniek toch onbedoeld sprake is van verwurging. Die training zorgt ervoor dat de politieambtenaar in staat is om deze techniek toe te passen zonder dat deze uitmondt in een verwurging. Uit te sluiten is dit echter niet, bijvoorbeeld wanneer het verzet zo hevig is dat de situatie uitmondt in noodweer zijdens de politieambtenaar. Het gebruik van de «nekklem» als verwurgingstechniek dient evenwel beperkt te blijven tot die gevallen waarin er geen, minder risicovol, alternatief voorhanden is.
Omdat de fysieke geweldtechnieken niet apart worden geregistreerd – ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 – zijn er geen betrouwbare cijfers te geven over de toepassing van controle of verwurgingstechnieken.
Klopt het dat de nekklem is bedoeld voor situaties waarin mensen zich hevig tegen de politie verzetten en moeilijk onder controle te brengen zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het risico op verwurging? Zo nee, voor welke situaties is de nekklem als geweldsmiddel dan bedoeld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de noodzaak van de nekklem als verwurgingstechniek in het scala van geweldsmiddelen voor de taakuitvoering toelichten?
Zoals ik al eerder heb gesteld leidt het verbieden van de toepassing van de «nekklem» tot een hiaat in het geweldsspectrum.4 Niet alleen voor politiemensen, maar ook voor andere ambtenaren met een geweldbevoegdheid, zoals medewerkers van DJI, geldt dat door het snel onder controle brengen van een persoon de kans op verder en heftiger fysiek geweldgebruik door of tegen deze persoon kan worden verminderd. Bij DJI vormt de nekklem als controletechniek een van de meest effectieve mogelijkheden om in een gevaarsituatie iemand onder controle te krijgen. Zoals gezegd worden ambtenaren die bevoegd zijn deze vorm van fysiek geweld te gebruiken tijdens hun opleiding bewust gemaakt van de risico’s van verwurging. Het onderscheidenlijk verbieden van alleen de verwurgingstechniek is juridisch een erg moeilijk begaanbare weg. Een juridische definitie is niet goed te geven.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan de motie van de leden Groothuizen en Den Boer die oproept tot periodiek casusoverstijgend onderzoek naar alle gevallen waarbij mensen te maken krijgen met politiegeweld?3
De politie is op dit moment bezig met de nadere uitwerking van de motie. De voorzitters en secretarissen van de nieuwe commissies geweldsaanwending komen inmiddels periodiek bij elkaar, onder meer om casusoverstijgend inzicht te krijgen in geweldgebruik door de politie. Naar verwachting zullen de eerste resultaten hiervan in het voorjaar van 2021 beschikbaar zijn. De politie heeft de intentie dit periodiek te herhalen, om zo goed zicht te houden op de inzet van geweld en beter te kunnen leren van toegepast geweld. Ook het nieuwe systeem van melden, registreren en beoordelen van geweld geeft een belangrijke impuls aan het leren van geweld door de politie. De informatie uit dit proces is input voor de leercirkel.
Het advies van de Gezondheidsraad betreffende de gezondheidsrisico’s van landbouwgif en de kabinetsreactie hierop. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad in het Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden onder andere adviseert dat «overheid en agrarische sector de plannen om de landbouw te verduurzamen, zoals recent nog beschreven in de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, met kracht ter hand nemen en intensiveren»?1
Ja.
Beaamt u dat dit betekent dat volgens de Gezondheidsraad de plannen die reeds bestonden, zoals de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, geïntensiveerd, dus aangescherpt dienen te worden, en resoluut dienen te worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Waarom schrijft u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad dat het advies in lijn is met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, terwijl de Gezondheidsraad juist adviseert dat de plannen geïntensiveerd dienen te worden?2
Waarom geeft u in uw appreciatie nergens aan hoe u de huidige plannen zult intensiveren?
Kunt u bevestigen dat u dit belangrijke onderdeel van het Vervolgadvies van de Gezondheidsraad dus niet overneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit niet over?
Waarom wijdt u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad voornamelijk uit over de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, terwijl er ook nog doelen staan voor 2023, namelijk uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst?3
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» schetst een perspectief en horizon die verder gaat dan het huidige beleid, dat is vastgelegd in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». Dit betekent uiteraard niet dat de doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» komen te vervallen. Integendeel, bij de aanbieding van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de Toekomstvisie aanvullend is op de voornemens en acties uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en dat die onverkort worden uitgevoerd (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Kunt u bevestigen dat in de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst in 2013 de volgende ambitie is geformuleerd: «Het kabinet wil dat vanaf 2014 alle professionele gebruikers van gewasbescherming geïntegreerde gewasbescherming toepassen»?
Ja.
Passen momenteel alle professionele gebruikers van landbouwgif geïntegreerde gewasbescherming toe? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor te zorgen dat dit zo snel mogelijk wel het geval is en uiterlijk in 2023?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Is het juist dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018 50% minder overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen te realiseren t.a.v. 2013 niet is gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen momenteel afgenomen t.a.v. 2013?
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» kwam naar voren dat het aantal overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen in 2017 met 15% is afgenomen ten opzichte van de periode 2011 tot 2013. Aangezien dit nog geen volledig beeld schetste, is hierop een update uitgevoerd. Het rapport «Gewasbeschermingsmiddelen en de realisatie ecologische kwaliteit van oppervlaktewater 2018» – een update van de tussenevaluatie – toont aan dat het aantal overschrijdingen van de ecologische waterkwaliteitsnormen voor acute blootstelling is afgenomen met 50% en voor chronische blootstelling met 30% ten opzichte van de periode 2011 tot 20134.
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 90% minder overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen te realiseren, t.a.v. 2013 te bereiken?
Op 1 januari 2018 zijn emissiereducerende maatregelen van kracht geworden, die nog niet konden worden meegenomen in de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst». Denk hierbij aan: de verplichting voor de glastuinbouw om afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen te zuiveren met een rendement van 95% en een verhoging van de verplichting om verwaaiing bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen met minste 75%.
Bovendien is eind 2017 het verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw volledig van kracht geworden en is het aantal uitzonderingen sindsdien gereduceerd.
Ik heb uw Kamer daarnaast vorig jaar het «pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten» gestuurd, dat zich mede richt op het realiseren van het doel «nagenoeg zonder emissie naar het milieu» uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal voorzien in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn.
Kunt u bevestigen dat het doel uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst om in 2018 50% minder overschrijdingen van de drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 niet is gehaald? Met welk percentage zijn de overschrijdingen van de drinkwaternorm momenteel afgenomen t.a.v. 2013?
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het aantal knelpunten voor de drinkwaterwinning uit oppervlaktewater licht is gestegen ten opzichte van de periode 2011 tot 2013.
Welke maatregelen neemt u om het doel om in 2023 95% minder overschrijdingen van de drinkwaternorm te realiseren t.a.v. 2013 te bereiken?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 10.
Bovendien heeft het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden vorig jaar het principebesluit genomen om het gebruik van glyfosaathoudende middelen binnen en buiten de landbouw op alle gesloten en halfopen verhardingen in het stroomgebied van de Maas te verbieden.
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst constateert dat er tussen 2013 en 2018 een achteruitgang heeft plaatsgevonden in de ontwikkeling van functionele agrarische biodiversiteit (zoals bloemrijke akkerranden)? Zo nee, waarom niet?4
Uit de tussenevaluatie van de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» blijkt dat het areaal akkerranden licht is gedaald. Hiervoor zijn volgens het PBL de volgende beweegredenen: de hoogte en de beschikbaarheid van subsidieregelingen en de keuzevrijheid bij de vergroeningsmaatregelen in kader van het GLB, waarbij agrariërs de voorkeur geven aan vanggewassen boven ecologische aandachtsgebieden zoals akkerranden.
Welke maatregelen neemt u momenteel om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van functionele agrarische biodiversiteit (zoals de aanleg van akkerranden) zo snel mogelijk gestimuleerd wordt en toe gaat nemen?
Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» bevat verschillende acties om de doelstelling «verbinden land- en tuinbouw met natuur» te realiseren. Ik verwacht uw Kamer hierover in september te kunnen informeren. Dit is overigens niet het enige. Er lopen verschillende trajecten, zoals het ontwikkelen van strokenteelt op de Boerderij van de Toekomst, pilots waarin agrarische ondernemers aan de slag gaan met het stimuleren van de functionele agrarische biodiversiteit, het zaaien van kruidenrijk grasland en het gebruik van stalmest om de bodembiodiversiteit te verbeteren.
Beaamt u dat het noodzakelijk is om eerst de doelen voor 2023 te halen, alvorens de aandacht te richten op verdere stappen richting 2030?
De relevante doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» worden als tussendoelen opgenomen in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030». Ik vind het belangrijk dat er een omslag plaatsvindt naar een andere manier van landbouw bedrijven, waarbij uitgegaan wordt van weerbare planten en teeltsystemen en de land- en tuinbouw beter is verbonden met de natuur. Deze omslag vergt tijd,waarmee de noodzaak om snel aan de slag te gaan groot is.
Deelt u de mening dat het advies van de Gezondheidsraad om de huidige plannen voor verduurzaming te intensiveren gelezen kan worden als een pleidooi om de doelen voor 2023 en 2030 eerder te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet mijn interpretatie van hetgeen de Gezondheidsraad adviseert.
Kunt u bevestigen dat het PBL in de Tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst adviseert dat «het belangrijk is dat [...] dwingende maatregelen als stok achter de deur beschikbaar zijn om te voorkomen dat vrijwilligheid overgaat in vrijblijvendheid»?5
Ja.
Onderschrijft u de visie dat dwingende maatregelen noodzakelijk zijn voor een daadwerkelijke intensivering van de plannen voor verduurzaming, zoals de Gezondheidsraad adviseert? Zo ja, hoe gaat u daar uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
De benodigde verduurzaming van de landbouw is een fundamentele, langjarige transitie die diep ingrijpt op de manier waarop telers werken. Het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal vele acties bevatten om de omslag naar een andere manier van landbouw bedrijven te realiseren. Dit uitvoeringsprogramma voorziet in een jaarlijkse monitoring van de voortgang, waardoor het mogelijk is tijdig bij te sturen als dit nodig blijkt te zijn. Dit kunnen verschillende maatregelen zijn, waaronder wet- en regelgeving.
Kunt u bevestigen dat u in uw appreciatie van het advies van de Gezondheidsraad ingaat op het nog in ontwikkeling zijnde uitvoeringsprogramma voor de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, waarin de nadruk lijkt te liggen op wetenschappelijk onderzoek, private research & development en pilotprojecten? Zo nee, waar ligt dan de nadruk op?
In de appreciatie worden enkele voorbeelden genoemd van acties die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma bij de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Erkent u dat biologische boeren al sinds jaar en dag laten zien hoe het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen te voorkomen is? Zo nee, waarom niet?
Ook in de biologische landbouw worden op dit moment nog (chemische) gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Dit betekent dat ook daar de behoefte aan deze middelen vermindert kan worden. Hier zetten we op in via het uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
Beaamt u dat de aanbeveling van de Gezondheidsraad om het voorzorgsbeginsel te laten prevaleren en dat de bestaande plannen geïntensiveerd en met kracht ter hand genomen dienen te worden, erop neerkomt dat met het nemen van (dwingende) maatregelen dus niet gewacht dient te worden op de uitkomsten van verder uitstelonderzoek?
Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden op de vragen 15 en 18.
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad stelt dat erkende problemen van de Europese toelatingsprocedure voor landbouwgif zijn dat de risico’s voor ongeboren en jonge kinderen onvoldoende zijn afgedekt, dat niet wordt getest op neurologische aandoeningen en dat de risico’s van blootstelling aan een stof uit verschillende bronnen of aan verschillende stoffen tegelijk niet worden meegenomen? Erkent u deze problemen ook? Zo nee, waarom niet?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces. Dit leidt tot een steeds strengere procedure. Ik vind het belangrijk dat dit gebeurt en schroom – zoals u weet – niet om de Europese Commissie proactief te verzoeken de procedure aan te passen. Een recent voorbeeld hiervan is het verzoek om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien, zodat studies gericht op de vroege ontwikkeling van neurotoxische effecten voortaan standaard worden opgenomen in het beoordelingsdossier voor de goedkeuring van werkzame stoffen.
Kunt u bevestigen dat van alle chemische bestrijdingsmiddelen die momenteel op de Europese markt zijn, het onbekend is wat de risico’s zijn voor ongeboren en jonge kinderen, voor neurologische aandoeningen en van cumulatieve effecten van de middelen? Zo nee, waarom niet?
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
De «European Food Safety Autority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer. Nederland – het RIVM en Wageningen UR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2396).
Deelt u de mening dat vanuit het voorzorgsprincipe geen stoffen op de markt toegelaten dienen te worden totdat de bovengenoemde risico’s bekend zijn en uitgesloten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Deelt u de mening dat de Europese toelatingsprocedure zo spoedig mogelijk aangevuld moet worden met de bovengenoemde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 22.
Deelt u de mening dat tot het moment dat de toelatingsprocedure aangevuld is, er geen nieuwe stoffen toegelaten dienen te worden en geen toelatingen vernieuwd dienen te worden? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 24.
Deelt u de mening dat zodra de toelatingsprocedure aangevuld is, alle huidige toelatingen opnieuw beoordeeld dienen te worden op de aangevulde criteria? Zo ja, hoe gaat u zich daarvoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voorziet al in de goedkeuring van werkzame stoffen voor een bepaalde periode, het regelmatig herbeoordelen van zo’n werkzame stof en de mogelijkheid om in te grijpen in de goedkeuring van zo’n werkzame stof als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat niet meer aan de goedkeuringsvoorwaarden wordt voldaan.
Kunt u bevestigen dat u in een Kamerbrief stelt dat u spuitvrije zones in kan stellen, zoals een Kamermeerderheid wenst, wanneer dat onderbouwd is met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek?6 7
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat het niet mogelijk is om in landelijke regelgeving spuit- of teeltvrije zones of andere gebiedsbeperkingen in te kunnen voeren. De effecten voor de omwonenden en de benodigde afstand tot de bewoning of andere maatregelen moeten worden onderbouwd met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Deze onderbouwing is er echter op dit moment niet. Daarnaast concludeerde de landsadvocaat in het advies over het instellen van teeltvrije zones dat een verplichte teeltvrije zone pas ingevoerd kan worden als aangetoond is dat eventuele andere – minder vergaande maatregelen – geen of onvoldoende effect hebben om omwonenden te beschermen (Kamerstuk 27 858, nrs. 311 en 484).
Geldt de internationale literatuur, zoals aangehaald door de Gezondheidsraad, waaruit verbanden blijken tussen blootstelling aan landbouwgif en ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en de ziekte van Parkinson, alsmede het blootstellingsonderzoek (waarbij gifresten aangetroffen zijn in de urine van (kinderen van) omwonenden) als onderbouwing voor het instellen van spuitvrije zones? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hiermee uitvoering geven aan de motie van het lid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 464) voor spuitvrije zones?8
De Gezondheidsraad stelt dat de bevindingen uit het buitenland zich niet eenvoudig laten extrapoleren naar de Nederlandse situatie, omdat rekening moet worden gehouden met de agrarische praktijken, landinrichting, huisvesting en klimaat. Deze kunnen sterk verschillen tussen landen en deze bepalen de risico’s voor omwonenden in grote mate. Daarnaast stelt de Gezondheidsraad dat er onderzoeken zijn die een verband met blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen vanuit de woonomgeving aantonen, maar dat ander onderzoek dit verband niet aantoont. Omdat de Nederlandse situatie niet vergelijkbaar is met de situatie in het buitenland kan deze literatuur niet zonder meer worden gebruikt voor het wetenschappelijk onderbouwen van het instellen een spuitvrije zone in Nederland. Uit de benodigde wetenschappelijke onderbouwing moet bovendien een benodigde «veilige»» afstand volgen. Die volgt niet uit de beschikbare onderzoeken.
Het aangekondigde banenverlies bij Eaton in Hengelo. |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eaton in Hengelo schrapt 300 arbeidsplaatsen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht nu na Vredestein opnieuw een groot bedrijf uit Twente productie naar (onder andere) Hongarije dreigt te verplaatsen? Is hier wat u betreft inmiddels sprake van een (zeer zorgwekkend) patroon?
Het voorgenomen besluit van het bedrijf om een deel van de productie te verplaatsen is in de eerste plaats slecht nieuws voor de betrokken werknemers en hun gezinnen, die hierdoor een periode van onzekerheid tegemoet gaan. Het is echter de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de maatregelen te nemen die het noodzakelijk acht voor gezonde bedrijfsvoering.
Dat er voor de tweede keer in korte tijd een bedrijf in deze regio zich gedwongen ziet tot een forse reorganisatie betekent niet direct dat er sprake is van een patroon. Het gaat om zeer verschillende bedrijven die op zeer verschillende markten actief zijn en er liggen verschillende oorzaken ten grondslag aan de voorgenomen besluiten. Ik begrijp uit de berichtgeving dat Eaton in Hengelo al vanaf 2010 in moeilijke omstandigheden verkeert en structureel verliezen boekt. Vorig jaar is geringe operationele winst geboekt. In de aangekondigde verplaatsing van productie zal Eaton de minder specialistische onderdelen van de productie verplaatsen naar vestigingen in andere landen en het bedrijf in Hengelo toespitsen op specialistische, hoogwaardige producten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de bedrijfsleiding van Eaton om zoveel mogelijk banen voor de regio te behouden?
Mijn medewerkers staan in nauw contact met de provincie Overijssel, de regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM) Oost NL en de gemeente Hengelo en volgen zo de ontwikkelingen op de voet. Oost NL voert namens de provincie Overijssel en mijn ministerie gesprekken met de directie over de voorgenomen reorganisatie met als doel de mogelijkheden van het behoud van zoveel mogelijk banen te onderzoeken.
Bent u bereid om in samenspraak met Twentse gemeenten, de provincie Overijssel, vakbonden en Twentse bedrijven te komen tot een strategie voor behoud van industriële werkgelegenheid in Twente?
Twente is een belangrijke regio met een sterke economische basis en een omvangrijke industriële werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen euro ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk ook in de regio Twente beschikbaar zijn. De industriële werkgelegenheid in Twente was de afgelopen jaren groter dan het aanbod van beschikbaar personeel. Alhoewel op dit moment de impact van de coronacrisis onduidelijk is, biedt dat, naar ik verwacht, een voldoende perspectief voor eventuele vervangende werkgelegenheid voor de medewerkers van Eaton.
Welke andere mogelijkheden ziet u om zich in te zetten voor het behoud van werkgelegenheid bij Eaton Hengelo specifiek en Twente in het algemeen?
Het is belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het is nu nog te vroeg om in te gaan op de mogelijkheden voor behoud van werkgelegenheid bij Eaton specifiek. Het kabinet spant zich samen met de provincie Overijssel, Oost NL en de gemeente Hengelo in om de effecten van de ontslagen te beperken, waarin met name de lokale overheden en Oost NL sterk gepositioneerd zijn om in te spelen op de regionale belangen en behoeftes. De situatie wordt op dit moment verder verkend. Het kabinet zal waar nodig en waar mogelijk het behoud van delen van de productie van Eaton in de regio ondersteunen.
Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Eaton te behouden, zal een sociaal plan erop gericht moeten zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
Het bericht ‘Verhoogde concentraties radioactieve stoffen gemeten boven Scandinavië’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhoogde concentraties radioactieve stoffen gemeten boven Scandinavië?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een licht radioactieve wolk boven Noorwegen, Finland en Zweden zweeft en dat dit wijst op een lek van een reactorkern uit de richting van West-Rusland? Zo nee, waarom niet?
Het is onzeker waar de radionucliden precies van afkomstig zijn. Wel is het duidelijk dat de radionucliden vanuit zuidoostelijke richting in Scandinavië zijn aangekomen. De radionucliden die daar zijn aangetroffen (met name radioactief cesium en ruthenium) zijn afkomstig van kernsplijting en zijn mogelijk, ook volgens het IAEA, gerelateerd aan een reactorkern in bedrijf of in onderhoud.
De lucht bevat altijd en overal in de wereld radioactieve stoffen. Door de aangetroffen radionucliden in Scandinavië is de concentratie daar tijdelijk met veel minder dan één procent gestegen. Vanuit stralinghygiënisch oogpunt was er dan ook geen aanleiding om hiervoor maatregelen te treffen.
Is het mogelijk dat er ook in Nederland op een later moment alsnog een verhoogde radioactiviteit zal worden gemeten als de wolk zich mogelijk verplaatst?
Nee, om twee redenen is dit niet te verwachten. Ten eerste hebben de kunstmatige radioactieve stoffen zich niet naar Nederland verplaatst. Ten tweede zijn de meetwaarden die in Scandinavië zijn gevonden erg laag en zitten net boven de detectielimiet (de waarde die nog net aangetoond kan worden) van de meest gevoelige apparatuur. Zouden de kunstmatige radioactieve stoffen zich naar Nederland hebben verplaatst, dan zouden deze op hun reis naar Nederland zodanig verdund raken dat hun concentratie te laag zou zijn geworden om ze te kunnen detecteren, zelfs met de meest gevoelige apparatuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de bron van het incident nog niet bekend is en dat het daardoor niet mogelijk is om een inschatting te maken van de ernst van het incident? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk is het belangrijk dat de oorzaak van de verhoogde radioactiviteit bekend wordt. Zolang niet bekend is wat het land van oorsprong is en wat er daar precies is voorgevallen, is het speculatief om conclusies te trekken over de ernst van de gebeurtenis. Voor West- en Noord-Europa is met zekerheid te zeggen dat dit voorval geen gevolgen voor de gezondheid heeft gehad.
Wanneer en op welke manier zal worden achterhaald wat de precieze bron of locatie is van het lek in West-Rusland?
Het is niet vastgesteld dat de oorsprong van de gemeten radionucliden in West-Rusland ligt. De verzamelde gegevens bieden vooralsnog onvoldoende informatie om de precieze bron of locatie achterhalen. Er is op dit moment geen zicht op aanvullende informatie die hierover uitsluitsel geeft.
Welke afspraken worden er internationaal gemaakt op het gebied van nucleaire veiligheid om te voorkomen dat een dergelijk incident, waarbij voor de tweede keer in korte tijd een wolk radioactief materiaal vrijkomt vanuit Rusland, opnieuw plaatsvindt?
Er is een uitgebreid stelsel aan Europese en internationale afspraken op het gebied van nucleaire veiligheid, in het bijzonder het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid en de veiligheidsstandaarden van het IAEA. De naleving hiervan wordt periodiek getoetst in toetsingsconferenties waaraan verdragspartijen deelnemen en in review-missies van het IAEA.
Het lopende onderzoek van de FIOD naar scheepsbouwbedrijf Damen Shipyards |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u inmiddels aangeven wanneer de FIOD het onderzoek naar mogelijke corruptie door Damen Shipyards, waaraan u refereert in uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, zal afronden? Zo nee, waarom kunt u dit nog steeds niet, en wanneer verwacht u dit wel te kunnen?1
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan. Defensie beschikt niet over informatie of andere bedrijven die deelnemen aan haar aanbestedingstrajecten, onderwerp zijn of zijn geweest van een strafrechtelijk onderzoek.
Is er inmiddels een uitkomst beschikbaar van het hoger beroep dat Damen Shipyards heeft ingesteld tegen het openbaar maken van informatie omtrent deze zaak door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, wanneer is deze uitspraak voorzien?
Damen Shipyards heeft in september 2019 het hoger beroep tegen het openbaar maken van informatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingetrokken. De documenten die het betrof zijn vervolgens op 16 september 2019 via een Wob-besluit openbaar gemaakt, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/09/16/beslissing-op-bezwaar-wob-verzoek-levering-van-vaartuigen-door-damen-shipyards
Acht u het wenselijk dat binnen de bestaande aanbestedingsregels voor Defensiematerieel lopende strafrechtelijke onderzoeken naar aanbieders niet worden meegewogen? Zo ja, waarom? Zo nee, staat iets u in de weg om dit aan te passen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Deze regelgeving berust op Europese richtlijnen en is in overeenstemming met een universeel erkend grondbeginsel van het recht, de zogenoemde «onschuldpresumptie», waarbij een ieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Het afwijken van deze regelgeving zou ook op gespannen voet staan met een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het proportionaliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat het feit dat Damen Shipyards eerder met de Wereldbank heeft geschikt in een sanctie voor corruptie in Sierra Leone an sich al een overweging dient te zijn in het betrekken van het bedrijf in aanbestedingsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u indicaties op basis waarvan u kunt aannemen dat Damen Shipyards inmiddels de bedrijfsvoering dusdanig heeft aangepast dat er redelijke grond is om te vertrouwen dat corruptie in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, welke?
Nadat Damen in 2016 door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort.
Parallel aan deze maatregelen heeft Atradius Dutch State Business (ADSB), dat de ekv’n uitvoert, een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De Staat heeft in 2016 op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen.
Damen heeft onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance-beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties.
De Wereldbank heeft Damen vervolgens in 2017 van haar uitsluitingslijst afgehaald. Ook heeft de Staat, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv-aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden. Damen heeft per 1 januari 2020 een interne commissie ingesteld die alle overeenkomsten met agenten goedkeurt en periodiek alle bestaande agenten beoordeelt.
Acht u het denkbaar dat Defensie materieel verwerft bij een bedrijf dat opereert met steekpenningen voor het verkrijgen van opdrachten doordat op het moment van aanbesteding het strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond? Zo ja, kunt u de rationale van de moraliteit achter die stellingname toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn u lopende of afgeronde strafrechtelijke onderzoeken bekend tegen andere aanbieders in lopende aanbestedingstrajecten van Defensie? Zo ja, om welke aanbieders gaat het, en van welke feiten worden zij verdacht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het afschieten van jonge zwijntjes. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De Wild redt met zijn dierenambulance troep aaibare jonge wilde zwijnen van de dood»?1
Ja.
Klopt het dat in 2020 geboren jonge wilde zwijntjes vanaf 1 juli mogen worden gedood door jagers, ook als de dieren nog in de zoogtijd zijn?
De datum vanaf wanneer wilde zwijnen gedood mogen worden, staat in de ontheffingen die door de provincies worden afgegeven. Deze ontheffingen zijn gebaseerd op door de provincies goedgekeurde faunabeheerplannen. Binnen de leefgebieden kunnen vanaf 1 juli de wilde zwijnen worden afgeschoten. Buiten de leefgebieden mag het afschot op wilde zwijnen jaarrond plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoeveel jonge dieren er maximaal geschoten kunnen worden en op welke wijze dat gebeurt (tijd van de dag, gebruikte munitie, gebruik van restlichtversterkers, gebruik van knaldempers)?
Dit is afhankelijk van de afwegingen en besluiten die de onderscheidenlijke provincies maken. Ik verwijs u hiervoor naar de ontheffingen die provincies afgeven, zie ook het antwoord op vraag 2.
Worden in deze periode ook pasgeboren zwijnen en moederdieren gevangen in vangkooien en vervolgens gedood in de kooien en hoe verhoudt zich dit tot de wettelijke bescherming die zwijnen in Nederland genieten?
Vangkooien zijn in de Wet natuurbescherming een toegestaan middel om dieren te vangen. Als provinciale ontheffingen dit toestaan, kan van vangkooien gebruik worden gemaakt om wilde zwijnen te vangen en vervolgens te doden.
Welke dringende noodzaak is er om pasgeboren dieren te doden en deelt u de mening dat het onethisch is om bij grote hoefdieren zuigelingen te schieten?
Wilde zwijnen hebben een hoge reproductie. Afschot is noodzakelijk uit oogpunt van schadebestrijding en in het kader van preventie Afrikaanse varkenspest. Van de zijde van de provincies is mij gemeld dat in het extreem droge jaar 2018 weinig biggen zijn geboren en derhalve ook weinig afgeschoten.
Ik verwijs u verder naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Van Kooten-Arissen over het bericht dat wild op de Veluwe lijdt onder extreme droogte.3
Hoe rijmt u het afschieten van jonge wilde zwijnen onder het mom van populatiecontrole met de verhoogde sterfte van zwijnen door extreme droogte en voedselgebrek?2
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de (terechte) opvang van verweesde zwijntjes door medewerkers van de dierenambulance in schril contrast staat met het afschieten van jonge zwijntjes in het gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Het afschieten van wilde zwijnen geschiedt uit oogpunt van schadebestrijding en is voorts een preventieve maatregel in het kader van de bestrijding van de Afrikaanse varkenspest. Het opvangen van wilde zwijnen dient in mijn ogen te worden afgeraden, gezien mogelijke risico’s voor diergezondheid. Bovendien betreft het wilde dieren, waarmee als het gaat om onderbrengen in opvangcentra terughoudend moet worden omgegaan. Nogmaals wijs ik erop dat het aan de provincies is om afwegingen en besluiten te nemen als het gaat om beheer (inclusief opvangen) van wilde zwijnen.
Bent u bereid een schoontijd in te stellen voor beschermde dieren die voorkomt dat de dieren tijdens de draag- en zoogtijd gedood mogen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Wilde zwijnen hebben geen vaste paartijd, en mitsdien evenmin een vaste zoogtijd. Het gehele jaar door kunnen jonge zwijnen geboren en gezoogd worden. Het instellen van een schoontijd acht ik om die reden niet realistisch, gezien de noodzaak van populatiebeheer en schadebestrijding.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, gelet op het feit dat het afschot van de wilde zwijnen op dit moment plaatsvindt?
Ja.