Het bericht ‘Minister Van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u hiermee het advies van organisatieadviesbureau Berenschot, dat onderzoek heeft gedaan naar de MBO card en concludeert dat juist een versterking van de kaart wenselijk is, negeert?
Het evaluatierapport over de MBO Card van Berenschot vormt de basis voor het beleid dat ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» heb beschreven.2 In hun rapport heeft Berenschot op drie vragen antwoord gegeven:
Op basis van de antwoorden van Berenschot op de eerste twee vragen concludeer ik dat de MBO Card er onvoldoende in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee is de subsidiedoelstelling in vijf jaar van subsidiëring niet bereikt. De derde vraag kan niet los daarvan beantwoord worden. Als de subsidiedoelstellingen van de MBO Card niet zijn behaald, vind ik het niet geheel in de rede liggen om vervolgens met overheidssubsidies het voortbestaan van de MBO Card te continueren. Het evaluatierapport geeft bovendien juist aanleiding om de integratie van cultuur en onderwijs voorop te stellen en om scholen de vrijheid te geven om los van één landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, zelf te kunnen bepalen hoe zij met hun omgeving dit doel gaan bereiken.
Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren creëer ik de ruimte die nodig is om in vrijheid de integratie van cultuur en onderwijs te vergroten. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als LKCA, MBO Raad, CJP en het Kennispunt MBO Burgerschap zal ik de regeling uitwerken. Het streven is om de regeling in het eerste kwartaal van 2021 open te stellen.
Hoe rijmt u het beëindigen van de subsidie op de MBO Card met uw ambitie, aangezien u een jaar geleden in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024 schreef dat u de komende periode vooral aandacht heeft voor kansengelijkheid en integraal cultuuronderwijs en dat de sociale economische achtergrond van een leerling geen belemmering mag zijn?
Ik sta onverminderd achter mijn ambities voor integraal cultuuronderwijs en de inzet van cultuuronderwijs voor kansengelijkheid. Zoals ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» schreef, ben ik van mening dat een verdere integratie van kunst en cultuur in burgerschapsonderwijs studenten veel voordelen geeft. Bovendien vergroot de inzet van kunst en cultuur de diversiteit aan studiemethoden van scholen, bijvoorbeeld in de manier waarop zij het burgerschapsonderwijs aanbieden. Hierdoor hebben scholen meer manieren om maatwerk aan studenten te bieden, wat kansengelijkheid in de hand werkt. Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren blijf ik deze ambities voor beter cultuuronderwijs in het mbo nastreven.
U wil meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide? Waarom denkt u te moeten kiezen bij het mbo, aangezien op het havo en vwo ook én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs krijgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het feit dat de MBO Card het subsidiedoel niet heeft bereikt voor mij aanleiding om scholen de ruimte en de middelen te geven om zelf te bepalen hoe zij de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo verbeteren en niet met overheidsmiddelen een landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, door te zetten.
Waarom pakt u het advies uit het Berenschot-rapport niet aan om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om de MBO Card te versterken door daar een budget van 5 euro aan te koppelen, zoals dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat er sowieso ongelijkheid is tussen de mate waarin leerlingen tot hun achttiende levensjaar te maken krijgen met cultuuronderwijs en dat deze afhankelijk is van het schoolniveau dat de leerling volgt? Op welke manier wilt u deze ongelijkheid financieel en in uren aangeboden cultuuronderwijs rechttrekken?
Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. Zoals ik toelichtte in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, ben ik van mening dat deze kracht van kunst en cultuur het grootst is, wanneer er sprake is van integraal cultuuronderwijs, gekoppeld aan bijvoorbeeld het burgerschapsonderwijs.3 Integraal cultuuronderwijs wil zeggen dat scholen en onderwijssectoren kunst en cultuur inzetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische en didactische opdracht. Het kan dus zo zijn dat het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.
Met de kankerverwekkende stof PCA vervuilde paracetamol |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op welke termijn wilt u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek doet naar de vraag of paracetamol met de grondstof PCA aan de normen voldoet?1 2
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschrijden. Achtergrond en bevindingen zijn neergelegd in de «Rapportage paracetamol & PCA».
Kunt u aangeven wat de reden is voor het grote verschil tussen de normen die de European de European Medicines Agenncy (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) hanteren met betrekking tot wat een veilige hoeveelheid PCA is? Wat zijn de normen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
De Europese geneesmiddelautoriteiten hanteren de normen van de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). De NVWA hanteert de door EFSA geadviseerde normen. Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Kunt u aangeven wat de normen zijn die Nederland hanteert en wat de normen zijn die buurlanden in West-Europa hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de hoogleraren die in het artikel van NRC worden aangehaald, die aangeven dat de blootstelling aan genotoxische carcinogenen zo laag zou moeten zijn als redelijkerwijs haalbaar is, en dat daarom paracetamol helemaal niet met PCA vervuild zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Internationale afspraken over de controle van mutagene onzuiverheden in geneesmiddelen liggen vast in de richtlijn ICH M7. Hierin wordt beschreven dat de aanwezigheid van (potentieel) mutagene onzuiverheden in een geneesmiddel dient te worden beperkt tot het niveau waarop een mogelijk risico op het ontstaan van kanker bij mensen door blootstelling aan deze potentieel mutagene onzuiverheden verwaarloosbaar is. De geschiktheid van deze internationale afspraken is recent nogmaals bevestigd tijdens discussies in het kader van een Europese procedure over nitrosamines.3 De conclusie van deze discussie was dat het de voorkeur heeft om het vermijdbaarheidsprincipe niet toe te passen. Het hanteren van de limieten voor acceptabele inname zoals beschreven in ICH M7 is voldoende om de patiëntveiligheid te garanderen. Het vermijdbaarheidsprincipe beperkt de mogelijkheden in de productie van geneesmiddelen, wat nadelige consequenties voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen kan hebben. Daarom zou toepassing van dit principe juist een risico voor de patiënt kunnen vormen.
De WHO en de European Chemicals Agency (ECHA) hanteren dezelfde normen als die van de ICH.
Hoeveel procent van de paracetamol markt heeft het Chinees bedrijf Anqiu Luán in Nederland?
Ik beschik niet over deze informatie.
Klopt het dat het CBG vanwege Europese regelgeving niet mag vermelden aan welke firma’s Anqiu Luán hun grondstoffen levert in Nederland, zoals de woordvoerder van het CBG meldt? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dat het geval? En waarom kunnen de namen van deze bedrijven in Italië wel gewoon openbaar gemaakt worden?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder een van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemakt te worden, omdat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Bent u bereid alsnog openbaar te maken aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden er normaliter steekproefsgewijze controles gedaan met betrekking tot deze over de counter geneesmiddelen? Zo ja, door wie?
De IGJ houdt toezicht op de bereiding, de kwaliteit en het gebruik van geneesmiddelen. De fabrikant is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de producten. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de producten na toelating op de markt door middel van steekproefsgewijs onafhankelijk post-marketingonderzoek. Hierbij wordt onderzocht of geneesmiddelen die op de markt zijn, voldoen aan de specificaties die zijn geregistreerd bij de aanvraag voor de handelsvergunning. Dit laboratoriumonderzoek vindt plaats bij het RIVM. Het RIVM rapporteert hierover aan de IGJ. Het RIVM is ook onderdeel van het netwerk van Official Medicines Control Laboratories (OMCL), een Europees netwerk waarin steekproefsgewijs geneesmiddelen worden onderzocht op de kwaliteitseisen van het product. In 2019 zijn door deze laboratoria ruim 400 producten, die ook op de Nederlandse markt zijn toegelaten, onderzocht. Door IGJ en ook binnen het OMCL netwerk zijn op dit moment geen onderzoeken aan «over-the-counter» geneesmiddelen, met name paracetamol, voorzien. In 2018 en 2019 zijn in OMCL verband enkele producten met 500 mg en 1.000 mg paracetamol onderzocht op de product specificaties die gesteld zijn in het desbetreffende registratiedossier. Deze producten voldeden aan de gestelde eisen. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Is er overleg met verkooppunten zoals drogisterijen, apotheken en supermarkten over het mogelijk uit de schappen halen van vervuilde producten? Zo ja, wat zijn de afspraken? Zo nee, waarom is er geen overleg?
Ondanks alle internationale kwaliteitssystemen die de kwaliteit van geneesmiddelen moeten borgen, komt het voor dat er bij geneesmiddelen kwaliteitsdefecten optreden. Bijvoorbeeld aangetoonde onzuiverheden in hoeveelheden die uitkomen boven een vastgestelde limiet. Bij dergelijke situaties werken CBG en IGJ nauw samen in de aanpak. Een registratiehouder is verplicht een dergelijk kwaliteitsdefect te melden. Als een dergelijk kwaliteitsdefect dermate ernstig is dat het nodig is om producten terug te halen uit de markt, wordt daarbij altijd contact gezocht met betrokken beroepsgroepen, zoals koepels van apotheken, drogisten, voorschrijvers en patiëntenverenigingen. In dit specifieke geval was geen sprake van een kwaliteitsdefect en geen reden om een product uit de markt te halen. Er is daarom geen aanleiding geweest voor overleg met verkooppunten.
Heeft de IGJ aan u bevestigd dat zij daadwerkelijk onderzoek gaat doen? Op welke termijn wordt de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het artikel 'UEFA wil maatregelen tegen koppen in jeugdvoetbal' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «UEFA wil maatregelen tegen koppen in jeugdvoetbal»?1
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat deUnion of European Football Associations (UEFA), de overkoepelende Europese voetbalbond, op 18 juni het standpunt heeft ingenomen dat maatregelen genomen moeten worden om kinderen minder te laten koppen en dat zij oefeningen zouden moeten doen om hun nek te versterken?2
Ja. De KNVB geeft daarbij aan dat deze circulaire 2020–38 van de UEFA aansluit bij het reeds ingezette beleid van de KNVB, omdat de bond al langer op de hoogte was van dit standpunt van de UEFA.
Weet u of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) extra maatregelen neemt nu de UEFA heeft aangegeven dat het koppen door kinderen zoveel mogelijk beperkt moet worden, aangezien de KNVB aangeeft het beleid van de UEFA en deFédération Internationale de Football Association (FIFA) te volgen?3
Ja. De KNVB probeert high-impact kopballen te voorkomen door aanpassingen in de regels en veldgrootte. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van lichtgewicht ballen, passend bij de leeftijd. Deze zaken zijn inmiddels ingevoerd.
De KNVB ziet bovendien net als de UEFA voor zichzelf ook een taak weggelegd om de jeugd voor te bereiden op het moment dat ze met zwaardere ballen gaan spelen. Trainingsvormen die de aansturing van het koppen bevorderen worden naar coaches gecommuniceerd.
Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid bij de KNVB aan te dringen op maatregelen tegen het koppen in het jeugdvoetbal, bijvoorbeeld naar het voorbeeld in Engeland, Schotland en Noord-Ierland?
Zie antwoord 3.
Is er al nieuws over het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal, waarvan de uitkomsten in het voorjaar van 2021 verwacht worden, zoals aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?4
Nee. De onderzoeksresultaten zijn niet eerder dan in het voorjaar van 2021 bekend.
Indien u en de KNVB wachten op de uitslag van dit onderzoek alvorens mogelijk tot (extra) maatregelen over te gaan, acht u het verantwoord nog zo lang te wachten terwijl de UEFA op basis van verschillende onderzoeken nu waarschuwt voor de risico’s van koppen en aandringt op meer maatregelen om het koppen te beperken?
Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs van schade als gevolg van koppen. De huidige maatregelen die de KNVB neemt om de risico’s van koppen te beperken zijn conform de lijn van de UEFA en FIFA, te weten: geen verbod maar wel zorgvuldig mee omgaan.
Hoe kijkt u aan tegen de risico’s van hersenschade door klappen tegen het hoofd tijdens vechtsporten? In hoeverre zijn kinderen verplicht een helm te dragen tijdens vechtsporten en hoe wordt dit nageleefd?
Trappen en stoten naar het hoofd is schadelijk voor de gezondheid van vechtsporters. Ik vind dat kinderen daartegen beschermd moeten worden. Daarom is het vanaf 1 januari 2020 voor kickboksers, thaiboxers en MMA beoefenaren onder de 18 jaar in Nederland niet toegestaan om te trappen en te stoten naar het hoofd. Het dragen van een helm is niet verplicht. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het dragen van een helm niet helpt tegen hersenschade. Daarnaast is per 1 januari 2018 een ondergrens vastgesteld dat kinderen pas vanaf 10 jaar de ring in mogen en zijn MMA wedstrijden pas toegestaan vanaf 18 jaar.
In hoeverre wordt de regel nageleefd dat het kickboksers, thaiboxers en MMA-beoefenaren onder de 18 jaar in Nederland sinds 1 januari 2020 niet langer is toegestaan te trappen en te stoten naar het hoofd? Hoe wordt dit gehandhaafd?5
Het verbod op trappen en stoten naar het hoofd voor kickboksers, thaiboksers en MMA» beoefenaars onder de 18 jaar wordt nageleefd door de sector en gehandhaafd door de Vechtsportautoriteit. Er is een convenant ondertekend door alle actieve organisaties in Nederland waarbij zij zich hebben geconformeerd aan deze regel en deze regel onderdeel is geworden van hun reglementen. De Vechtsportautoriteit houdt toezicht op de handhaving van deze regel door steekproefsgewijs vechtsportevenementen te bezoeken.
De uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020 waarin het Hof heeft geoordeeld dat de Rijnvarende in kwestie op grond van de Rijnvarendenovereenkomst verzekerings- en premieplichtig is in Nederland en dat Nederland niet verantwoordelijk is voor ongedaanmaking van eventuele dubbele premieheffing?1 2
Ja. Het gaat hierbij overigens om meerdere arresten van de Hoge Raad in een aantal individuele, zij het vergelijkbare, zaken.3
Welke invloed heeft de uitspraak van de Hoge Raad op de toekomst van uw overleg met Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarendenen die u voor ogen heeft en waarvoor u zich sterk heeft ingezet?
Bij deze problematiek gaat het om rijnvarenden die werkzaam zijn of zijn geweest voor een in Luxemburg gevestigde werkgever en die op grond van de aanwijsregels van de Rijnvarendenovereenkomst sociaal verzekerd zijn in Nederland. De werkgever heeft echter niet de Nederlandse premie volksverzekeringen op het loon ingehouden, maar de Luxemburgse.
De arresten van de Hoge Raad bevestigen de Nederlandse premieplicht van de rijnvarenden in kwestie en de bevoegdheid van de belastinginspecteur om de premie volksverzekeringen te heffen. Ook bevestigt de Hoge Raad dat een rechtsgrond ontbreekt om bij de heffing rekening te houden met onverschuldigd betaalde premies in een andere lidstaat. Daarmee is de situatie echter niet anders dan medio 2019 het geval was.
Dit betekent ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het nog steeds onwenselijk achten dat het terugvorderen van onverschuldigd betaalde Luxemburgse premies op problemen stuit. Wij blijven ons inzetten voor een oplossing hiervoor. De contouren van onze inzet in het overleg met Luxemburg hebben wij voor het zomerreces met uw Kamer gedeeld.4 Voor het realiseren van deze inzet zijn we uiteraard afhankelijk van de medewerking van Luxemburg. Het streven is om in september tot een akkoord te komen. Wij zullen uw Kamer in het najaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven en toezeggen dat u vasthoudt aan de invorderingspauze die u in uw brief van 1 april 2020 aankondigde, totdat er een goede oplossing is gevonden?3
De toezegging die ik op 1 april jl. heb gedaan, blijft gelden. Er worden tot nader bericht bij de rijnvarenden in kwestie tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Daarmee worden acute financiële problemen voorkomen in afwachting van een structurele oplossing.
Deelt u de mening dat een schijnverhuizing van ondernemers naar Luxemburg vanwege de lagere verzekeringspremies moet worden aangepakt, maar dat dit niet mag leiden tot een strop voor de werknemers?
Het aanpakken van schijnconstructies en premieshoppen heeft mijn nadrukkelijke aandacht, evenals van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in algemene zin in zijn brief van 7 juli 20206 uw Kamer nader ingelicht over de handhaving op premieshoppen en de huidige stand van zaken in de onderhandelingen voor de herziening van Verordening (EG) 883/2004.
Specifiek met betrekking tot Luxemburg hebben wij daarnaast een aantal maatregelen ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg. Hiermee bevorderen we dat de betaling van de premies voor de sociale zekerheid conform de geldende aanwijsregels plaatsvindt.7 Bij deze maatregelen zal ook hernieuwde aandacht uitgaan naar de mogelijkheid om met een A1-verklaring snel en eenduidig zekerheid te verkrijgen over de toepasselijke wetgeving. Zowel een werknemer als werkgever kan snel en eenduidig zekerheid verkrijgen over de toepasselijke wetgeving, door de aanvraag van een zogenaamde A1-verklaring en daarmee voorkomen dat langdurig premies worden afgedragen in een verkeerde lidstaat.
In het antwoord op vraag 2 hebben wij reeds aangegeven dat wij onze inzet voor een oplossing voor de problemen bij de premierestitutie zullen voortzetten. Oplossingen dienen wat ons betreft bij te dragen aan het doorbreken van het verdienmodel én rekening te houden met de ondergeschikte en afhankelijke positie van werknemers ten opzichte van hun werkgevers, zonder dat dit hen van hun eigen verantwoordelijkheid ontslaat.
De beoogde oplossingsrichting zou naar onze mening een betekenisvolle stap zijn om de financiële problemen van de rijnvarenden in kwestie te verminderen, zonder te tornen aan de Nederlandse premieplicht en doet daarmee aan beide uitgangspunten recht.
Deelt u de mening dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad dat dubbele premieheffing niet wordt voorkomen door de Rijnvarendenovereenkomst4, aanpassing van de Rijnvarendenovereenkomst met de mogelijkheid tot premierestitutie of premieverrekening in individuele gevallen moet worden overwogen om het probleem van dubbele premieheffing voor mensen werkzaam op de Rijn in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit bespreekbaar maken met de andere landen in de Rijnvarendenovereenkomst, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Luxemburg en Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat op grond van de Rijnvarendenovereenkomst op een rijnvarende de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing kan zijn. Het kan echter voorkomen dat werkgevers ten onrechte premies inhouden ten behoeve van de verkeerde lidstaat en er alsnog premies verschuldigd zijn in de lidstaat waar de rijnvarende op grond van de aanwijsregels sociaal verzekerd is. In de lidstaat waar ten onrechte premie is betaald, dient dan een verzoek tot premierestitutie te worden ingediend. De Hoge Raad heeft ook bevestigd dat er geen grondslag is voor verrekening in een geval waarin op grond van de Rijnvarendenovereenkomst de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing is en er desondanks in meer dan één Rijnoeverstaat premies zijn betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gebaseerd op artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit artikel biedt uitsluitend de ruimte aan lidstaten om afwijkende afspraken te maken over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Afspraken over premierestitutie of -verrekening kunnen dan ook niet in de Rijnvarendenovereenkomst worden opgenomen.
Onze inzet is erop gericht om de praktijk van premieshoppen zoveel mogelijk te beëindigen en onjuiste inhoudingen te voorkomen of tijdig te adresseren. Hierbij wordt in de relatie met Luxemburg onder meer ingezet op betere en snellere gegevensuitwisseling.
Nederland zal dit onderwerp daarnaast agenderen in de Rijnvaartcommissie tijdens het Nederlandse voorzitterschap van deze commissie in 2021. Daarbij zal de inzet zijn om naleving van de aanwijsregels te bevorderen en te voorkomen dat ten behoeve van een verkeerde lidstaat wordt ingehouden, bijvoorbeeld door nadere afspraken tussen de Rijnoeverstaten over informatie-uitwisseling waarmee onverschuldigde premie-inhouding vroegtijdig kan worden gesignaleerd.
Uitgevoerde doodvonnissen in Bahrein |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is u het u bekend hoeveel doodvonnissen zijn uitgevoerd in Bahrein sinds 2017?1 Zo ja, kunt u een overzicht geven? En zo nee, waarom niet?
Volgens Bahreinse mensenrechtenorganisaties zijn er momenteel 18 personen veroordeeld tot de doodstraf sinds 2017. Omdat de autoriteiten deze personen als terroristen of supporters van terrorisme beschouwt, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
In hoeveel gevallen heeft u in bilateraal verband bezwaar gemaakt tegen het uitvoeren van de doodstraf? En heeft u dat mondeling of schriftelijk gedaan?
Bezwaar tegen de doodstraf wordt zowel mondeling besproken in bilaterale contacten als schriftelijk gecommuniceerd. Op mondelinge wijze bijvoorbeeld tijdens de hoogambtelijke consultaties tussen Nederland en Bahrein die vorig jaar in april plaatsvonden. Voor het antwoord op uw vraag omtrent de schriftelijke correspondentie verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de situatie in de gevangenissen in Bahrein zorgelijk is en dat de verhalen over martelingen die naar buiten komen zeer zorgelijk zijn? En zo ja, heeft u die zorgen ook overgebracht in bilateraal verband? En is dat mondeling of schriftelijk geweest?
Zorgen over detentieomstandigheden en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Bahrein worden in alle hoogambtelijke, diplomatieke en politieke contacten aan de orde gesteld. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
In welke gremia en op welk niveau in uw contacten met de overheid van Bahrein brengt u de mensenrechtensituatie ter sprake?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Review -UPR-) en volgt nauwlettend de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR in 2017 stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
In hoeveel gevallen laat u de rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers, journalisten en politieke gevangen volgen?
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Bahrein. De Ambassade in Koeweit is geaccrediteerd voor Bahrein en heeft regelmatig contact met ambassades van Europese landen en de EU Delegatie in Bahrein over de mensenrechtensituatie in dat land en specifiek de gevangenisomstandigheden, het recht op een eerlijk proces en de doodstraf. De Nederlandse Ambassade in Koeweit, de EU Delegatie en partnerambassades in Manama wonen ook rechtszittingen in Bahrein bij. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat Nederland en de EU waarde hechten aan een eerlijke procesgang en respect voor mensenrechten. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
Daarnaast wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein besproken in EU-verband in de regionale Raadswerkgroep, de Raadswerkgroep voor mensenrechten en de informele mensenrechtendialoog tussen Bahrein en de Europese Dienst voor Extern Optreden, waarvan de meest recente in november 2019 heeft plaatsgevonden. Ook drukt de EU zich regelmatig via verklaringen uit over de mensenrechtensituatie in dat land. Zo sprak de EU zich dit jaar al tweemaal uit tegen het gebruik van de doodstraf (antwoord vraag 7). Tot slot bracht de EU de mensenrechtensituatie in Bahrein op in 2019 in de Mensenrechtenraad tijdens een speech over zorgwekkende landensituaties.
Heeft u contact met uw Europese collega’s over de mensenrechtensituatie in Bahrein, in het bijzonder over de martelingen, de omstandigheden waaronder mensen gevangen zitten en de uitvoering van de doodstraf? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat levert dit op?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid zich in te spannen om te komen tot een gezamenlijke Europese oproep tot een moratorium op het uitvoeren van de doodstraf in Bahrein?
Nederland is principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals Bahrein en in multilaterale fora zoals de VN. Mede op Nederlands aandringen zijn er begin dit jaar3 en recentelijk4 EU-verklaringen uitgegaan over recente doodsvonnissen in Bahrein waarin het gebruik van de doodstraf wordt veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot omzetting van alle veroordelingen tot de doodstraf en een moratorium op de uitvoering in te stellen als eerste stap naar algehele afschaffing. Het kabinet blijft de situatie aandachtig volgen en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Is er een gezamenlijke EU strategie tegen grootschalige mensenrechtenschendingen in het Midden-Oosten? Zo ja, wat houdt deze in? En zo nee, zou die er moeten zijn?
De EU heeft een Actieplan voor Mensenrechten en Democratie opgesteld (2015–2019) evenals landenstrategieën. Het Actieplan voor de periode 2020–2024, momenteel in onderhandeling, bouwt daarop voort, en kent een centrale plaats toe aan de bevordering van burgerlijke en politieke vrijheden in derde landen. Jaarlijks rapporteert de EU over de uitvoering van het actieplan en de landenstrategieën5. De mensenrechtensituaties in de landen in het Midden-Oosten komen hierin uitgebreid aan bod. Daarnaast voert de EU een aantal formele en informele mensenrechtendialogen waaronder met landen in het Midden-Oosten en de Golfregio zoals Bahrein, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar.
De aanhouding van tientallen boeren bij vreedzame demonstratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen boeren gearresteerd bij demonstratie in Wijster»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat in de drie meest noordelijke veiligheidsregio’s tijdelijk een algeheel verbod geldt om met tractoren te demonstreren? Waarom is in plaats van het instellen van een algeheel verbod, niet gekozen voor het stellen van bepaalde beperkingen aan het gebruik van tractoren bijvoorbeeld door het aantal te maximeren, bepaalde locaties aan te wijzen, etc.?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de door u genoemde tijdelijke algehele verboden om met tractoren te demonstreren in de drie meest noordelijke veiligheidsregio’s. Die besluiten alsmede de onderliggende afwegingen zijn een aangelegenheid van de voorzitters van die veiligheidsregio’s.
Indien het algehele verbod op demonstraties met tractoren is ingesteld om verkeershinder te voorkomen, zoals wordt gesteld, waarom geldt het dan slechts voor een bepaalde tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ermee bekend dat de tractor hét symbool is van de boerenprotestbeweging? Zo ja, erkent u dan dat het verbieden van de tractor moet worden aangemerkt als een inhoudelijke beperking van het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van voorschriften of beperkingen aan demonstraties is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) alleen mogelijk voor zover dat nodig is om de gezondheid te beschermen, in het belang van het verkeer en/of voor de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een voorschrift mag niet over de inhoud van de boodschap gaan. Wel kunnen demonstraties voorschriften krijgen die betrekking hebben op de uitingsvorm, plaats, duur en het tijdstip van de betoging. Tegen een besluit op grond van de Wom kan overigens bezwaar worden gemaakt bij de burgemeester. Daarna is er nog de mogelijkheid om tegen het besluit van de burgemeester in (hoger) beroep te gaan bij de bestuursrechter.
Hoeveel personen zijn bij de actie in Wijster in totaal aangehouden? Hoeveel van hen waren jonger dan 18 en hoeveel jonger dan 12 jaar? Hoeveel van hen worden nog steeds verdacht van een strafbaar feit? Welke strafbare feiten betreft dit?
Er zijn in totaal 62 aanhoudingen verricht. Zeven personen waren jonger dan 18 jaar en geen van hen was jonger dan 12 jaar. Alle arrestanten zijn aangehouden voor overtreding van artikel 11 Wom.
In welke mate is het toegestaan om kinderen die worden verdacht van een strafbaar feit, niet zijnde een misdrijf, aan te houden en op te sluiten?
Het is mogelijk dat een kind bij verdenking van een strafbaar feit door de politie wordt aangehouden en vastgehouden. Het uitgangspunt is echter «geen kinderen in de politiecel» en er wordt, als dit niet mogelijk is, gezocht naar een alternatieve verblijfslocatie. Vaak is dit het huisadres. Als het in de ophoudingsfase niet anders kan, dan is het verblijf in een politiecel zo kort mogelijk. Bovendien worden de ouders/voogd in kennis gesteld en uitgenodigd op het bureau te komen en heeft het kind recht op een advocaat. Tevens krijgt elke minderjarige bij insluiting door de politie duidelijk uitgelegd welke rechten hij of zij heeft.
Klopt het dat demonstranten na het staken van het protest niet het afgezette gebied mochten verlaten? Zo ja, wat is de reden om hen dit te ontzeggen?
Ja dat klopt. Op het moment dat werd geconstateerd dat in strijd werd gehandeld met het besluit van de voorzitter van de veiligheidsregio om inzet van landbouwvoertuigen bij demonstraties te verbieden, heeft de politie ervoor gezorgd dat de situatie ongewijzigd bleef om handhaving mogelijk te maken.
Erkent u dat de aanhoudingen hebben plaatsgevonden op een privéterrein, nadat de demonstratie al beëindigd was?
Ter plaatse is geconstateerd dat een deel van de demonstranten, waarvan was geconstateerd dat ze artikel 11 van de Wom hadden overtreden, zich verplaatsten naar het erf van een bedrijf. Vanwege die overtreding zijn ze daar aangehouden.
Hebben de aangehouden personen zich op enige wijze verzet tegen medewerking, of konden zij niet voldoen aan de identificatieplicht?
De aangehouden personen hebben hun medewerking verleend en konden voldoen aan de identificatieplicht.
Waarom is ervoor gekozen om vreedzame personen die worden verdacht van een overtreding aan te houden, in plaats van hen ter plekke een boete te geven? Hoe verhoudt zich dit met het proportionaliteitsvereiste?
Er is gehandeld in lijn met de door (boven)lokaal gezag vastgestelde tolerantiegrenzen. Nadat in eerste instantie was ingezet op verbinding en de-escalatie, bleek dat betrokkenen steeds minder geneigd waren om aanwijzingen van de politie op te volgen. Ook bleek dat met een grote groep actievoerders niet of nauwelijks afspraken te maken was en slechts beperkt informatie over acties beschikbaar werd gesteld. Om die reden is door de regionale driehoek gekozen voor een andere koers, waarin actief werd gehandhaafd op het verbod op demonstreren met landbouwvoertuigen van de Veiligheidsregio’s Groningen, Fryslân en Drenthe. Om handhaven bij zo’n grote groep demonstranten mogelijk te maken, was de gekozen werkwijze van aanhouden noodzakelijk.
Klopt het dat bij het afvoeren van de arrestanten in een arrestantenbus geen rekening is gehouden met corona-maatregelen? Klopt het dat bij het vasthouden van de arrestanten in een politiebureau geen rekening is gehouden met corona-maatregelen? Zo één van deze vragen met ja is beantwoord, waarom is daar geen rekening mee gehouden?
Hoewel de verboden uit de regionale noodverordeningen COVID-19 niet van toepassing zijn op activiteiten die noodzakelijk zijn voor de voortgang van vitale processen, wordt de anderhalve meter wel zo veel mogelijk in acht genomen door de politie. In deze situatie is dat niet gelukt vanwege het onverwacht grote aantal arrestanten.
Kunt u bevestigen dat bij een deel van de aangehouden personen vingerafdrukken zijn afgenomen en bij een ander deel niet? Hoe is besloten bij wie er vingerafdrukken zouden worden afgenomen? Wat is de wettelijke grondslag voor het afnemen van vingerafdrukken?
Om niet te veel in deze individuele zaken te treden vanwege het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de arrestanten ga ik hier niet op in. De wettelijke grondslag voor het afnemen van vingerafdrukken is artikel 55c, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er een mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer aan zit te komen?1, 2
In het NOVB ben ik met vervoerders en medeoverheden in gesprek over de ontwikkelingen in het OV en de maatregelen die kunnen worden genomen om de continuïteit daarvan te borgen in de huidige omstandigheden. Het kabinet heeft met een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer voor 2020 besloten de OV-sector te ondersteunen om het vereiste vervoeraanbod te kunnen blijven bieden.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat personeel dat de afgelopen maanden nog onmisbaar was om ons land draaiende te houden, straks massaal op straat wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan voor vervoersbedrijven om eenzijdig routes aan te passen en frequenties te verlagen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat dat gebeurt?
Provincies en vervoerregio’s zijn opdrachtgever voor het regionaal OV. Zij hebben in hun concessies afspraken vastgelegd over de dienstregelingen en de te volgen procedure bij wijziging daarvan. De afspraak die ik in het NOVB met de sector heb gemaakt is dat met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit, zodat alle mensen die met het OV bijvoorbeeld naar hun werk of studie willen, dit ook veilig kunnen.
Bent u het ermee eens dat, met het oog op de klimaatplannen, juist meer – of in ieder geval niet minder – gereisd moet worden met het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is erop gericht gebruik van het OV te stimuleren. Inderdaad draagt dat bij aan de doelstellingen van het klimaatbeleid.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven die miljoenen overgemaakt hebben gekregen alsnog overwegen hun personeel te ontslaan en hun diensten uit te kleden?
Bedrijven hebben het verzoek gekregen een volwaardige dienstregeling te blijven uitvoeren, terwijl duidelijk was dat er veel minder reizigers en reizigersinkomsten zijn en waren. Het Rijk vergoedt met de beschikbaarheidsvergoeding in 2020 niet alle kosten, een deel van het verlies wordt door de bedrijven gedragen.
Ik begrijp dat bedrijven voor komende jaren niettemin anticiperen op achterblijvende reizigersaantallen en hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aanpassen. De mate waarin zij dit doen is afhankelijk van het verloop van de pandemie en het effect daarvan op het reisgedrag en eventuele beperkende maatregelen die door de overheid worden opgelegd. Vanwege deze samenhang ben ik in het NOVB in gesprek met de sector om de keuzes die gemaakt worden door Rijk, provincies en vervoerders zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed OV voor de reiziger staat daarbij voorop.
Welke plannen, als blijkt dat de gebruiksvergoeding onvoldoende is, liggen er klaar of bent u aan het voorbereiden om de kwaliteit van het openbaar vervoer te garanderen zodat het voor mensen een realistisch alternatief voor de auto blijft?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Na het bekend maken van de beschikbaarheidsvergoeding zijn Rijk, provincies en vervoerregio’s in gesprek gegaan met vervoerders over het perspectief op 2021 en verder. Die gesprekken zijn nog niet afgerond.
Bent u het ermee eens dat voor eventueel aanvullende steunmaatregelen vervoerders openbaarheid moeten geven over hun cijfers, immers kan de topman van Transdev in slechte tijden vertellen dat zijn bedrijf 20 tot 30 miljoen euro in de min gaat terwijl we niks weten over de winst in de goede jaren? Zo nee, waarom niet en waarom vindt u deze selectieve berichtgeving over winst en verlies acceptabel?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding zijn alle vervoerders transparant richting het Rijk over hun gerealiseerde en geprognotiseerde kosten en opbrengsten. Het gaat hierbij echter om bedrijfsvertrouwelijke gegevens, die vervoerders niet openbaar hoeven te maken.
Welke bijdrage leveren de aandeelhouders en de moederbedrijven van de vervoersbedrijven in het financieren van de continuïteit?
In algemene zin geldt dat aandeelhouders en moederbedrijven leningen kunnen verstrekken of garant kunnen staan voor het aantrekken van extra financiering. Bij de beschikbaarheidsvergoeding geldt dat de vervoerders zelf een deel van het kosten (7%) moeten nemen. Of zij dat uit hun eigen vermogen dekken, leningen aantrekken of dat zij (buitenlandse) aandeelhouders hiervoor aanspreken is aan de vervoerders zelf.
Bent u het ermee eens dat een grote ontslaggolf en het inperken van de dienstverlening bij commerciële vervoersbedrijven het failliet aantoont van marktwerking in het openbaar vervoer en wat bent u van plan om hierin te veranderen?
Niemand had kunnen voorzien dat deze uitzonderlijke omstandigheden zouden optreden. De bedrijfsvoering van ieder bedrijf is hier niet tegen opgewassen, ongeacht of er sprake is van een commercieel bedrijf of een staatsdeelneming.
Recent heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd naar de Effecten van openbaar aanbesteden in het openbaar vervoer. Dit onderzoek toont aan dat het aanbod van het openbaar vervoer, de efficiency en de klanttevredenheid in de afgelopen twee decennia over de gehele linie is gegroeid. Zowel bij aanbestede trajecten als daar waar het OV is inbesteed en onderhands gegund. Dit laat zien dat alle betrokkenen in de OV-sector heel goed werk leveren. Voor mij is de Corona-crisis geen aanleiding om een goed functionerend systeem te veranderen.
Canadese wetgeving die het openbaar maken van misstanden in de dierindustrie strafbaar stelt (Bill 156) en over de dood van de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren in de Canadese deelstaat Ontario een groot aantal mishandelingen in de dierindustrie naar buiten zijn gebracht, waaronder het «doodgooien» van kuikens1, het slaan en schoppen van varkens tot de dood erop volgde2, het doodschoppen van kalkoenen3 en het langzaam laten sterven van nertsen die met grote wonden in hun kooien aan hun lot zijn overgelaten?4
Het kabinet heeft kennis genomen van deze informatie.
Wat vindt u van dit soort praktijken?
Mishandeling en verwaarlozing van dieren zijn in Canada bij wet verboden. Evenals in Nederland zijn er meldpunten in Canada, en de Provincie Ontario waarnaar u verwijst, om verdenkingen van deze strafbare feiten te melden. De autoriteiten verrichten onderzoek naar deze zaken en dat kan bij voldoende bewijs leiden tot vervolging en berechting. De regering van Ontario heeft vorig jaar de Provincial Animal Welfare Services Act, 2019 doorgevoerd, welke in werking trad op 1 januari 2020, waardoor deze provincie een handhavingssysteem kent met speciaal opgeleide inspecteurs, strikte sancties, en verhoogde aansprakelijkheid en transparantie om dierenwelzijn te vergroten.
Kunt u bevestigen dat deze praktijken alleen maar dankzij klokkenluiders, dierenrechtenactivisten en onderzoeksjournalisten in de openbaarheid zijn gekomen, en dat zonder die klokkenluiders, activisten en journalisten dit nooit naar buiten zou zijn gekomen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen omdat het kabinet niet kan inschatten of deze zaken anders niet in de openbaarheid zouden zijn gekomen.
Kunt u bevestigen dat de Canadese deelstaat Ontario in reactie hierop een wet (Bill 156) heeft aangenomen die het klokkenluiders, activisten en journalisten vrijwel onmogelijk maakt om deze praktijken naar buiten te brengen en het naar buiten brengen van deze praktijken criminaliseert?5
Het kabinet kan niet bevestigen dat de Canadese Provincie Ontario Bill 156 heeft aangenomen in reactie op de eerder genoemde zaken. Bill 156 is bedoeld om dieren, de voedselvoorziening, boeren en anderen te beschermen tegen risico’s die ontstaan wanneer zonder voorafgaande toestemming plaatsen worden betreden waar vee wordt gehouden, of wanneer personen ongeoorloofde interacties aangaan met de dieren. De risico’s omvatten bijvoorbeeld het risico dat de dieren worden blootgesteld aan ziekte en stress, en mogelijke verontreiniging van de voedselketen6.
Canada is een democratische rechtsstaat met een levendig maatschappelijk debat en beschikt daarmee over de instrumenten om, bijvoorbeeld, kwesties aangaande dierenwelzijn te onderzoeken. Nederland en Canada werken nauw samen op gebied van vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid, en nemen deze vrijheden in eigen land zeer serieus.
In het kader van CETA wordt regelmatig gesproken over het belang van dierenwelzijn.
Kunt u bevestigen dat deze wet ook het demonstratierecht bij slachthuizen in Ontario aan banden legt?
Bill 156 heeft geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Kunt u bevestigen dat verscheidende Canadese journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties zich tegen deze wet hebben gekeerd, omdat deze wet in strijd is met basale burgerlijke vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting?
Het kabinet heeft kennis genomen van het feit dat er vanuit verschillende belangengroepen kritiek is geuit op de wet. Canada is een goed functionerende rechtsstaat. Indien journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties van mening zijn dat de wetgeving in strijd is met internationale mensenrechtenstandaarden, dan hebben zij de mogelijkheid om dit aan te kaarten via het nationale rechtssysteem in Canada.
Kunt u bevestigen dat in verscheidene Amerikaanse staten vergelijkbare wetgeving door rechtbanken ongrondwettig is verklaard omdat dit soort wetten strijdig zijn met fundamentele burgerrechten?
In lokale publieke media is te lezen dat rechtbanken in bepaalde staten in de Verenigde Staten wetten die in dit debat regelmatig door dierenrechtenactivisten «ag-gag» wetten worden genoemd ongrondwettig zouden hebben verklaard. De mate waarin deze wetten vergelijkbaar zijn met de Bill 156 varieert. Het is aan de rechter te om te bepalen of er van strijdigheid met fundamentele rechten sprake is.
Vindt u dat mensen wereldwijd het recht hebben om te weten waar hun voedsel vandaan komt, en dan met name waar dierlijke producten vandaan komen?
De regelgeving voor etikettering van levensmiddelen is opgenomen in diverse Nederlandse en Europese regelingen. De belangrijkste regeling de Europese Verordening (EU) Nr. 1169/2011 over Voedselinformatie aan consumenten met algemene regels voor de etikettering van levensmiddelen. Deze Verordening bevat regels voor zogenaamde «verplichte» en «vrijwillige» herkomstetikettering. «Verplichte» herkomstetikettering is van toepassing als weglating daarvan de consument kan misleiden met betrekking tot het werkelijke land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel. Naast Verordening (EU) Nr. 1169/2011 zijn er nog enkele Europese regelingen, waarin verplichte herkomstetikettering is opgenomen voor specifieke producten, zoals voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten of pluimvee en voor producten zoals olijfolie en honing. «Vrijwillige» herkomstetikettering gaat over de situatie dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel vrijwillig wordt vermeld en deze niet gelijk is aan het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt. In dit geval gelden er specifieke regels voor hoe deze «vrijwillige» herkomstetikettering moet worden vermeld. Deze Europese wetgeving geldt ook voor producten die vanuit derde landen naar de Europese Unie worden geëxporteerd.
Vindt u deze wet te rijmen valt met basale rechten en waarden, zoals het recht op vrije meningsuiting, het demonstratierecht, transparantie over waar voedsel vandaan komt en persvrijheid?
Vrijheid van meningsuiting is een universeel recht, neergelegd in diverse verdragen waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Dit recht omvat het vergaren van en toegang tot informatie. Het is echter geen absoluut recht en kan onderworpen zijn aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en nodig zijn in het belang van de rechten van anderen, nationale veiligheid, openbare orde, volksgezondheid of goede zeden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft Bill 156 geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Vindt u het van modern leiderschap getuigen dat wanneer misstanden naar buiten komen die een overheid onwelgevallig zijn niet de misstanden, maar de boodschapper aangepakt wordt?
Het kabinet heeft geen aanleiding om te denken dat dit het geval is in Canada. Journalisten, activisten en klokkenluiders spelen immer een belangrijke rol in de samenleving en versterken de parlementaire democratie. Zij werpen licht op zaken die aandacht verdienen en mogelijk verder onderzocht moeten worden of aanpassing behoeven. Journalisten en andere maatschappelijke actoren kunnen dan ook – naast overheden – een rol spelen om bedrijven ter verantwoording te roepen.
Kunt u bevestigen dat een paar dagen nadatBill 156 is aangenomen de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell van de Save Movement om het leven is gekomen nadat ze, terwijl ze vreedzaam bij een slachthuis demonstreerde, door een vrachtwagen die varkens vervoerde was overreden?6
Het kabinet heeft kennis genomen van de tragische dood van Regan Russell. De Halton Regional Police heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de omstandigheden van Russells dood. Er is geen bewijs gevonden van opzet. Er is een aanklacht op basis van de Highway Traffic Act (careless driving causing death) ingediend tegen de chauffeur van de vrachtwagen die het ongeluk heeft veroorzaakt.
Kunt u bevestigen dat de Canadese politie een onderzoek is gestart naar de dood van Regan Russell?7
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u begrijpen dat veel Canadese dierenrechtenactivisten de dood van Regan Russell beschouwen als een gevolg van de steeds agressievere bejegening van dierenrechtenactivisten door zowel de Canadese overheid als de Canadese vertegenwoordigers van de dierindustrie?8
Het kabinet begrijpt dat dierenrechtenactivisten in Canada geschokt zijn door de dood van mede-activiste Regan Russell. Zoals beschreven in de antwoorden op vraag 4 en 5 staat het personen in Canada vrij om op vreedzame wijze te protesteren. Het kabinet ziet geen aanleiding om de tragische dood van Regan Russell en de bejegening van activisten met elkaar te verbinden.
Vreedzame activisten verdienen de bescherming van hun overheid. Naar onze overtuiging tracht Canada vreedzame activisten in eigen land zoveel mogelijk te beschermen onder internationale en nationale wet- en regelgeving. Zowel Nederland als Canada hebben in 2019 de Mensenrechtenraadresolutie over environmental human rights defenders gesteund, waarin wordt onderstreept dat staten een verantwoordelijkheid hebben om de rechten van mensenrechtenverdedigers, inclusief individuen die zich sterk maken voor rechten gerelateerd aan het milieu, te beschermen10.
Vindt u dat vreedzame activisten, waar ook ter wereld, de bescherming van hun overheid verdienen en dat een overheid die dit nalaat daarop aangesproken dient te worden?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om bij de Canadese ambassadeur de vinger aan de pols te houden over de voortgang van het onderzoek naar de dood van Regan Russell?
Ja.
Bent u bereid om de wijze waarop dierenrechtenactivisten in Canada bejegend worden en in gevaar worden gebracht ter sprake te brengen in overleggen met uw Canadese ambtsgenoten en de Canadese ambassadeur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat Canada het eigen wetsvoorstel om de transportduur van levende dieren te verkorten in 2016, nadat Canada en de Europese Commissie het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) in 2014 hebben ondertekend, danig heeft afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel in 2013?9 Zo nee, hoe zit het dan?
Dierenwelzijnseisen aan het vervoer van dieren zijn opgenomen in de federale wet- en regelgeving in Canada. Nadere toelichting en juridische inkadering van de vereisten is opgenomen in de Health of Animals Regulations, o.m. in deel XII.12 Per februari 2020 werd de regelgeving voor diergezondheid en dierenwelzijn tijdens het gehele transportproces aangescherpt.13 In het impact assessment bij de aanpassing van de Health of Animals Regulations wordt vermeld dat deze wijzigingen de vereisten meer in lijn brengen met Nieuw-Zeeland, Australië, de Verenigde Staten en de Europese Unie.
Via CETA is het mogelijk om in gesprek te blijven met Canada over dierenwelzijnseisen. Op 14 december 2018 is door de co-voorzitters van het CETA Regulatory Cooperation Forum onder andere gesproken over onderwerpen voor het werkplan van het Forum.14 Daarbij is afgesproken om het lange-afstand-transport van dieren als eerste onderwerp voor dierenwelzijn op te pakken. In het geactualiseerde werkplan staat een nadere planning en de voortgang van de activiteiten.15
Kunt u bevestigen dat het zo onzeker is dat de toch al niet bijster ambitieuze datum van het verplicht stellen van groepshuisvesting voor zeugen in Canada (1 juli 2024) gehaald wordt, dat u geen uitspraken kunt doen over of deze datum gehaald wordt?10 Zo nee, hoe zit het dan?
Een aanzienlijk deel van de dierenwelzijnseisen wordt in Canada niet op federaal niveau vastgesteld en loopt daarmee per provincie en territorium uiteen. Ten aanzien van de regulering van het dierenwelzijn in de varkenshouderij in Canada wordt op federaal niveau de Pig Code of Practice aangehouden, waar ook in de rechtbank aan kan worden gerefereerd.17 Codes of Practice worden opgesteld in consensus onder alle belanghebbenden in Code Development Committees die zijn opgericht op basis van de richtsnoeren van de National Farm Animal Care Council (NFACC). Op p. 11 van deze code worden de huidige en aankomende vereisten uiteengezet. Daarin staat dat groepshuisvesting voor zeugen voor de Canadese varkenshouderij op 1 juli 2024 verplicht gesteld wordt. Over het halen van de deze datum kan het kabinet geen uitspraken doen. Wel kunnen we aangeven dat wanneer een Code of Practice is ontwikkeld, alle belanghebbenden zich committeren aan de implementatie van die Code.
Kunt u bevestigen dat Canada in het Sanitaire en Phytosanitaire-comité van CETA heeft gelobbyd voor het verlagen van Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees? Zo nee, hoe zit het dan?11
Het SPS comité onder CETA behandelt aangelegenheden met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen en biedt een forum om regelmatig informatie uit te wisselen die betrekking heeft op het regelgevingssysteem van elke partij (zie art. 5.14 en 26.2, lid 1, onder d van CETA). Deze taken blijven beperkt tot de uitvoerende en technische aspecten van CETA. Het comité heeft dus niet de bevoegdheid om Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees te verlagen.
Het staat zowel Canada als de Europese Unie vrij om over eender welk SPS-gerelateerd onderwerp te spreken tijdens deze vergaderingen.
Het kabinet kan uitsluiten dat het comité EU-wetgeving heeft gewijzigd. Zoals eerder aangegeven heeft het comité geen bevoegdheid om EU-wetgeving te wijzigen. Dat is alleen maar mogelijk door de EU, op basis van de door de EU-verdragen voorgeschreven besluitvormingsprocedures.
Kunt u zich herinneren dat u in november vorig jaar in Buitenhof heeft gezegd dat u samen met Canada optrekt als het gaat om dierenwelzijn, en dat als dat met Canada niet lukt, het met geen enkel land lukt? Kunt u zich herinneren dat u heeft gezegd dat CETA leidt tot eenrace to the top, onder meer op het gebied van dierenwelzijn?12 Vindt u dat Canada als bevriende natie uw vertrouwen beschaamd heeft?
Zoals blijkt uit de beantwoording op voorgaande vragen deelt het kabinet de in de vraagstelling gesuggereerde karakterisering van de situatie in Canada niet. Van een beschamen van vertrouwen is dan ook geen sprake.
Erkent u dat Canada door het inperken van rechten van journalisten en klokkenluiders om misstanden in de dierindustrie aan de kaak te stellen, door het criminaliseren van journalisten en klokkenluiders, door het inperken van het demonstratierecht van dierenrechtenactivisten, door koste wat kost proberen te verbergen wat zich in de Canadese dierindustrie afspeelt, door het afzwakken van eigen wetgeving over het terugbrengen van transporttijden, door eigen wetgeving over groepshuisvesting voor zeugen niet serieus te nemen en door te lobbyen voor de verlaging van Europese standaarden voor rund- en varkensvlees sinds het ondertekenen van CETA in 2014 in de dierindustrie geenszins de race naar de top heeft ingezet, maar eerder een race de andere kant op?
Zie antwoord vraag 20.
De gevaarlijke situaties als gevolg van ‘boerenprotesten’ |
|
Joost Sneller (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over de recente boerenprotesten, waaronder «Landbouwprotest – Boeren met trekkers blokkeren urenlang A1»1 en «Jongen (17) opgepakt voor poging tot doodslag om inrijden op marechaussees»?2
Ja.
Hoeveel tractoren hebben sinds donderdag 1 juli jl. blokkades veroorzaakt bij snelwegen, vliegvelden en bedrijven?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel bestuurders hebben een boete gekregen? Zijn er aanhoudingen verricht? Zo ja, hoeveel en voor welk vergrijp?
Met betrekking tot de bovengenoemde stremming op de A1 is één boete opgelegd voor bellen achter het stuur. Er zijn geen aanhoudingen verricht. Uit de systemen valt niet te herleiden hoeveel aanhoudingen in totaliteit hebben plaatsgevonden en hoeveel boetes zijn opgelegd bij blokkades bij boerenprotesten sinds 1 juli 2020.
Benadrukt wordt echter dat de politie wel degelijk optreedt tegen demonstrerende boeren die zich schuldig maken aan strafbare gedragingen, waaronder het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarom worden tractoren niet direct van de snelweg afgeleid, eventueel op straffe van aanhouding?
De wijze waarop wordt opgetreden is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken die daarover voorafgaand in de lokale driehoek op basis van het grondwettelijke demonstratierecht en de geldende wettelijke kaders zijn gemaakt. Zie ook de beantwoording van de volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat boeren snelwegen, vliegvelden en distributiecentra blokkeren met hun trekkers?
Het grondrecht op demonstreren is in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert. Of blokkadeacties onder de bescherming van het demonstratierecht vallen, hangt af van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen (gaan) overheersen, bijvoorbeeld acties die het karakter hebben van dwangmaatregelen tegen de overheid of tegen derden zijn geen (beschermde) demonstraties in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Dat kan aan de orde zijn bij blokkades van wegen. Voor zover wel sprake is van een demonstratie in de zin van de Wom geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op grond van de Wom kan het demonstratierecht door het bevoegde – lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. De aard en schaal van demonstraties kan wel (enige) overlast veroorzaken, bijvoorbeeld voor het verkeer of van economische activiteiten. Maar het demonstratierecht is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten, zoals overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het is aan het bevoegde gezag om binnen deze kaders en de (vooraf) vastgestelde tolerantiegrenzen te bepalen hoeveel ruimte er aan demonstranten wordt gelaten. Dit vergt maatwerk en een inschatting door het gezag en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie.
Klopt het dat de politie niet heeft ingegrepen toen demonstranten op vrijdag 3 juli jl.urenlang de A1 blokkeerden? Welke afweging is hieraan door de politie en door Rijkswaterstaat voorafgegaan?
De politie heeft, in overleg met het bevoegd gezag, bij deze onaangekondigde actie prioriteit gelegd bij het beëindigen van de stremming en het waarborgen van de verkeersveiligheid. In deze situatie is gehandeld in lijn met de toen geldende, en met het bevoegd gezag afgestemde, beleidsuitgangspunten.
Welke risico’s voor de verkeersveiligheid zijn er door deze situatie ontstaan?
Door de blokkade en de beperkte doorstroming van het verkeer is filevorming en beperkte doorstroming ontstaan. Door het beëindigen van die stremming zijn verdere risico’s op verkeersveiligheid voorkomen.
Bent u bereid de handelingskaders te delen op basis waarvan in deze situatie een risico inschatting is gemaakt? Kunt u daarbij ook delen welke tolerantiegrenzen hier van toepassing waren?
Zoals eerder vermeld kan bij vooraf aangemelde demonstraties op grond van de WOM het demonstratierecht door het bevoegde – (boven)lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. Bij (onaangekondigde) demonstraties kan het bevoegde – (boven)lokale – gezag aanwijzingen geven of de demonstratie (terstond) beëindigen wanneer de vermelde belangen dat vereisen. De toepassing van tolerantiegrenzen kan gelet op de specifieke lokale en regionale omstandigheden per situatie verschillen.
Hoe had voorkomen kunnen worden dat de trekkers de snelweg opgingen en de ingang van Eindhoven Airport en andere locaties konden bereiken? Waarom is dat niet gebeurd? Bieden de afgekondigde maatregelen in Groningen, Friesland en Drenthe nu voldoende grond om direct handhavend op te treden?
Informatie over een aanstaande protestactie, waarbij trekkers de ingang van Eindhoven Airport wilden bereiken, was van tevoren niet bekend bij de politie en (eventuele) maatregelen tegen deze actie konden derhalve niet tijdig worden genomen.
De actievoerders hebben, zowel voorafgaand aan de actie, als na hun vertrek, geen gebruik gemaakt van snelwegen.
Het verbod op demonstraties met landbouwvoertuigen, dat op 7 juli 2020 voor de duur van een week door de voorzitters van de veiligheidsregio’s van Groningen, Friesland en Drenthe is ingesteld, is niet verlengd. Ook wanneer een dergelijk verbod van toepassing is, wordt gehandeld naar bevind van zaken in lijn met door bevoegd gezag vastgestelde beleidsuitgangspunten.
In hoeverre deelt u de mening van deskundigen die stellen dat de boerenprotesten een gevaar vormen voor het recht op demonstreren?3
Het vertrekpunt bij demonstraties is en blijft dat de overheid dit recht zoveel mogelijk dient te respecteren en beschermen. Als demonstranten zich (bij herhaling) niet houden aan de regels, kan dit bij latere demonstraties wel een rol spelen bij de ruimte die door het lokale gezag aan deze demonstranten wordt gelaten. In zoverre kunnen grensoverschrijdende acties tijdens de boerenprotesten wel van invloed zijn op hun (toekomstige) mogelijkheden tot uitoefening van het demonstratierecht.
In hoeverre bedreigt de manier van actie voeren, waarbij tractoren als dwangmiddel worden ingezet, het geweldsmonopolie van de staat?
Het geweldsmonopolie van de overheid is niet in het geding. Het aanwenden van geweld is alleen toegestaan door daartoe aangewezen ambtenaren. Van belang is dat boeren het recht hebben om te demonstreren. Voor zover daarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, wordt daarop in beginsel gehandhaafd, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat bij sommige inwoners leeft dat bij demonstraties met twee maten wordt gemeten? Waarom was het bij de klimaatprotesten in Amsterdam bijvoorbeeld wel mogelijk demonstranten aan te houden of te verplaatsen en bij de boerenprotesten niet?4
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken. Het (boven)lokaal gezag maakt afwegingen op basis van de lokale situatie. Verwezen wordt naar de brief van 5 november 2019 aan de Kamer over het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten.5
Het bericht ‘Oud-topman RIVM: “We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand”' |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Oud-topman RIVM: «We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand»»?1
Deelt u de mening dat het enkel testen van personen met klachten onvoldoende is, aangezien 40–45% van de besmettingen van asymptomatische personen komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u reageren op de volgende constatering uit het onderzoek: «Als 30% van alle besmettingen asymptomatisch verloopt, missen we die in de opsporing. Als daarna nog eens 45% van de andere 70% besmettelijk is vóór de ziekte zich ontwikkelt, dan missen we nog eens 31,5% en hebben we een screeningsprogramma dat zich nog maar voor 38,5% kan richten op de doelgroep»? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat als we de viruscirculatie verder willen terugduwen enkel de R0 onder de 1 houden niet voldoende is en er veel meer getest moet worden?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat voor een indamstrategie het ook noodzakelijk is om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te krijgen en dat hiervoor aanvullende maatregelen op het contactonderzoek nodig zijn zoals het actief testen en opsporen van besmettingen bij mensen die in risicogebieden waren, het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen alsook het testen van verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen?
Wat vindt u van de suggestie om systematischer te zoeken naar weinig onderzochte Covid-19 symptomen die zogenaamd asymptomatische patiënten wellicht wel degelijk hebben, om zo besmettingen beter in beeld te brengen?
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team, ondanks de feiten, niet zo gelooft in asymptomatische verspreiding en dit dus onderbelicht blijft in het testbeleid?
Het bericht dat het Pax Christi College in Druten voornemens is om de huidige techniekprofielen vanaf het schooljaar 2021 te laten vervallen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen omtrent toekomst techniekonderwijs Pax»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voornemens is op het Pax Christi College te Druten de vmbo-uitstroomprofielen Bouw, Wonen en Interieur(BWI), Produceren, Installeren en Energie (PIE) en Economie en Ondernemen te vervangen door één profiel Dienstverlening en Producten en dat daarmee het specifieke techniekgerichte onderwijs komt te vervallen?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschapsraad (MR) van het Pax Christi College onlangs heeft ingestemd met een plan van het bevoegd gezag om op termijn de vier vmbo-profielen die de school nu aanbiedt – Zorg & Welzijn (Z&W), E&O, PIE en BWI – te vervangen voor twee profielen, te weten Z&W en D&P. Het plan van de school is om deze verandering over twee of drie jaar in te laten gaan, zodat de huidige leerlingen in de derde en vierde klas de kans krijgen het door hen gekozen uitstroomprofiel te kunnen afronden.
Techniekgericht onderwijs kan binnen het profiel D&P – in de vorm van technische keuzevakken – voor leerlingen beschikbaar blijven. Dit vergt welbewuste keuzes van de school en het bevoegd gezag, die in goed overleg met de lokale en regionale behoeften van het vervolgonderwijs en de lokale werkgelegenheid kunnen worden afgestemd.
In het geval van de plannen van het Pax Christi College hangt een en ander dus af van de keuzes die gemaakt worden. De bestuurder van de Alliantie Voortgezet Onderwijs, het bevoegd gezag in deze, heeft in een nadere toelichting aangegeven een sterk op techniek gerichte invulling van het toekomstige D&P-profiel voor te staan. De ambitie van de school is om samen met het bedrijfsleven een «techniekhotspot» te vormen binnen het bredere regionale plan voor Sterk Techniekonderwijs.
Hoe rijmt dit met het regeerakkoord waarin structureel 100 miljoen euro per jaar beschikbaar is gesteld voor een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs op het vmbo?
In mijn brief van 17 december 2019 heb ik u bericht over de uitwerking van deze afspraken in het regeerakkoord.2 Per 1 augustus jl. heb ik van in totaal 77 regio’s voor Sterk Techniekonderwijs plannen goedgekeurd in het kader van de Subsidieregeling Sterk techniekonderwijs 2020–2023. Op basis van deze plannen zijn de regio’s de komende 3,5 jaar aan de slag om kwalitatief hoogstaand, innovatief en toekomstbestendig technisch onderwijs binnen hun regio te verankeren. De subsidieregeling richt zich specifiek op technisch vmbo.
De kern van de aanpak binnen de regeling is gelegen in regionale afstemming binnen de planvorming en uitvoering. In de regio wordt tussen de verschillende onderwijsaanbieders in het po, vo & mbo, samengewerkt met het bedrijfslevens om goede doorlopende leerlijnen en een doelmatig technisch onderwijs vorm te geven. Voorwaarde voor subsidiering is cofinanciering door het bedrijfsleven.
Ook het Pax Christi College participeert in een van de regio’s waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld en verbindt zich zodoende aan het blijvend vormgeven van sterk technisch onderwijs. Om aan de subsidievoorwaarden te kunnen blijven voldoen zal er dus sprake moeten zijn van toegankelijk technisch vmbo in de regio en samenwerking met – en cofinanciering door -het lokale bedrijfsleven.
Klopt het dat er juist recent geïnvesteerd is in infrastructuur voor de techniekprofielen? 5. Kunt u aangeven, rekening houdend met andere vmbo’s in de regio, op welke wijze er een «witte vlek» ontstaat wanneer in Druten de techniekprofielen niet meer worden aangeboden? Wat is voor jongeren in Druten, Beuningen, West Maas en Waal en Wijchen dan de dichtstbijzijnde vmbo met een «hard» techniekprofiel?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. Investeringen in concrete infrastructuur voor technisch vmbo kunnen onderdeel uitmaken van regionale plannen indien hier regionaal behoefte aan is.
Bent u bekend met de zorgen van de ondernemers in de regio? Wat is er nodig om de techniekprofielen wél in stand te houden bij het Pax Christi College en hoe kunt u daarbij helpen?
Het Mondial College in Nijmegen biedt de profielen PIE en BWI aan. Deze school bevindt zich in dezelfde regio voor sterk techniekonderwijs als het Pax Christi College. Ten westen van deze regio ligt Het Linge College in Tiel, ook deze school biedt het profiel PIE aan. Als de plannen van het Pax Christi doorgang zouden vinden, blijft het hiermee mogelijk- voor leerlingen die dit wensen – om, in aanvulling op een meer technisch ingericht D&P-profiel in Druten, ook hard technisch vmbo te blijven volgen binnen de eigen regio.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die heeft gezegd dat hij het eens was dat ieder kind op fietsafstand (van een uur) vmbo-techniek moet kunnen kiezen? Ten tijde van die uitspraak (2016) was dat een probleem in o.a. de regio’s Leeuwarden, de gehele provincie Drenthe, Deventer, een deel van de Betuwe, Utrecht, Haarlem, Zeeland en de kop van Noord-Holland. Is de situatie sindsdien verbeterd?
Ik ben bekend met deze zorgen. In de eerste plaats wil ik aangeven dat het geven van onderwijs vrij is. In beginsel betekent dit, dat voor het vmbo een bevoegd gezag zelf kan kiezen welke profielen het aanbiedt. Dit gaat in afstemming met het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) en op basis van de vereisten die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) daaraan verbindt. Een keuze voor het wel of niet aanbieden van de «harde» techniekprofielen op het Pax Christi College is daarom ook een lokale en regionale afweging.
Ik heb begrepen dat – alhoewel het plan voor de wijzigingen reeds door de MR van het Pax Christi College is goedgekeurd – regionaal nog overleg gevoerd wordt tussen bevoegd gezag, gemeente en het bedrijfsleven over de uitvoering en verschillende scenario’s. Voor de zomervakantie zijn hierover nog geen concrete afspraken gemaakt. Het overleg zal na de zomer worden voortgezet.
Dat gezegd hebbende – de bestuurder van het Pax Christi College geeft aan dat de plannen voor het terugbrengen van het aantal vmbo-profielen zijn ingeven door de effecten van demografische krimp. Met name in de gemeente West Maas en Waal is de krimp in het voortgezet onderwijs sterk. Om scholen bij het zoeken naar oplossingen voor de gevolgen van leerlingendaling te ondersteunen heb ik een accountteam leerlingendaling. Ik zal mijn accountteam vragen zich actief in te zetten voor extra ondersteuning in deze regio. Op deze wijze kan verder onderzocht worden welke mogelijkheden er bestaan om een gevarieerd onderwijsaanbod in stand te houden.
Bent u bereid een «omgekeerde macrodoelmatigheidstoets» te ontwikkelen, die gebruikt kan worden bij het voornemen van een school tot het stoppen met aanbieden van een (technisch) profiel?
Als met deze uitspraak wordt verwezen naar het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over «Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap» van 9 juni 2016, dan ben ik hiermee bekend. Mijn voorganger Staatssecretaris Dekker heeft hierin op vragen van het lid Bruins aangegeven mee te kunnen gaan met de uitspraak van dhr. Bruins dat «als een kind niet op de fiets binnen een uur naar zijn opleiding kan, de opleiding er in die regio niet meer is.»3
In hetzelfde overleg heeft de voormalig Staatssecretaris aangegeven dat er in het kader van krimp keuzes gemaakt zullen moeten worden om het onderwijsaanbod doelmatig te verdelen in een regio. Hij gaf daarbij aan dat niet elke school een klein beetje kan aanbieden. Ik ben het hiermee eens.
Juist hierom zijn sinds 2019 in de regio’s voor Sterk Techniekonderwijs de scholen samen met het bedrijfsleven aan de slag gegaan om een toekomstbestendig technisch onderwijs binnen elke regio te verankeren. Dat gaat niet over één nacht ijs. In 2021 zal de voortgang van de plannen tussentijds worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zal ik delen met uw Kamer.
Het bericht dat een agent vervolging wil afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een agent procedure aanspant op basis van artikel 12 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering om vervolging af te dwingen van een man die hem bedreigde met fysiek geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere vorm van agressie en geweld tegen politiemedewerkers volstrekt onacceptabel is?
Ja, iedere vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak is onacceptabel.
Kunt u bij het Openbaar Ministerie (OM) verifiëren waarom deze zaak is geseponeerd en niet zoals gebruikelijk de zaak is voorgelegd bij de rechter?
Het OM heeft mij laten weten dat het bedreigingen tegen personen met een publieke functie hoog opneemt. De aangifte van de politieambtenaar is dan ook met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid door het OM bekeken en op strafbaarheid beoordeeld. De omstandigheid dat verdachte door aangever werd aangemerkt als vuurwapengevaarlijk is hierbij eveneens betrokken. Het OM heeft geconcludeerd dat een bedreiging met een kopstoot niet kan worden gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling (artikel 285 Sr). Het Openbaar Ministerie heeft de beoordeling gedaan mede op basis van de geldende jurisprudentie2 waaruit blijkt dat het geven van een kopstoot, waarmee in dit geval werd gedreigd, niet zonder meer voldoende is om (een poging tot) zware mishandeling aan te nemen. Het (mogelijke) vuurwapengebruik van verdachte in het verleden, maakt dit niet anders. Er is nog gekeken of de bedreiging van verdachte kan worden gekwalificeerd als een ander strafbaar feit dan het hiervoor genoemde bedreiging met geweldpleging, maar dat bleek niet het geval.
Heeft u contact gehad met de politievakbonden over deze zaak? Zo ja, wat heeft u besproken en kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u voert met de politievakbonden over het geweld tegen politiemedewerkers?
Ik heb regelmatig contact met de politievakbonden over verschillende onderwerpen die op dat moment actueel zijn. Op deze individuele casus, die thans aan de rechter is voorgelegd, kan ik verder niet ingaan. Ik vind agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel en werk met de politie samen om dit terug te dringen.
Deelt u de zorgen van de politievakbonden en de politiemedewerkers dat het seponeren van deze zaak een slecht signaal is richting politiemedewerkers, juist omdat veel agenten het gevoel hebben dat melding doen van een incident weinig zin heeft?
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. Melding doen van incidenten als deze is naar mijn oordeel overigens zeker altijd zinvol, zoals ik in antwoord op vraag 6 nader toelicht.
Klopt het dat agenten worden aangemoedigd om melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en dat dit binnen de politie met prioriteit wordt opgepakt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit beleid in de praktijk wordt vormgegeven?
Ja, agenten worden aangemoedigd melding te maken van bedreigende situaties en geweldsincidenten en zo mogelijk aangifte te doen. Hiervoor wordt door leidinggevenden doorlopend aandacht gevraagd. Er zijn verschillende mogelijkheden bij het doen van aangifte, waaronder het kiezen voor aangifte onder domicilie (bijvoorbeeld de werkplek als domicilie). Hierdoor kan de verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever. Ook is er de mogelijkheid dat de leidinggevende, vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, aangifte doet. De politie behandelt dit soort meldingen en aangiftes met prioriteit. Dat geldt zowel voor de opsporing en vervolging als voor de nazorg voor de medewerker die met agressie en geweld te maken heeft gehad (bijv. de leidinggevende en het Team Collegiale Ondersteuning voor de eerste ondersteuning). Meldingen en aangiftes van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, waaronder politieambtenaren, krijgen een speciale code zodat ze bij de behandeling van de zaak als zodanig herkenbaar zijn en ze worden behandeld overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken. De casemanager heeft een belangrijke rol in de begeleiding na een incident. De casemanager ontlast de medewerker zoveel mogelijk in de administratieve zaken en ziet toe op de zaak.
Herinnert u zich dat u in februari 2020 de Kamer heeft toegezegd dat de Wet uitbreiding taakstrafverbod in maart/april zou worden gestuurd naar de afdeling Advisering van de Raad van State en dat u «alles op alles» zet om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?2 Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle stappen die zijn gezet sinds uw toezegging om dit te bewerkstelligen?
Na verwerking van de adviezen die in de consultatie zijn ingewonnen, is het wetsvoorstel conform de toezegging aan uw Kamer op 9 april aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het advies van de afdeling is op 14 juni ontvangen. Het nader rapport dateert van 6 juli en het wetsvoorstel werd op 14 juli ingediend bij uw Kamer (Kamerstuk 35 528, nr. 1).
Kunt u het wetsvoorstel uitbreiding taakstrafverbod tegen hulpverleners in september bij de Tweede Kamer indienen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Snel de ouders in juni 2019 al wilde compenseren |
|
Mahir Alkaya (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom op de tijdlijn die naar de Auditdienst Rijk (ADR) is gegaan, alsmede naar de Kamer, geen melding is gemaakt van de poging van voormalig Staatssecretaris Snel om begin juni 2019 al een compensatieregeling aan te bieden aan de gedupeerden in de CAF 11-zaak?1
De tijdlijn is door de Belastingdienst opgesteld ten behoeve van het onderzoek van de ADR, onderzoeksvraag 9a. De onderzoeksvraag had tot doel in kaart te brengen wanneer de ambtelijke leiding en politieke top van Financiën op de hoogte waren van het onrechtmatig handelen door de Belastingdienst en andere problemen.
Welke analyse maakte de nieuwe programmamanager Toeslagen die diep in de ouderdossiers was gedoken? Hoe kunt u verklaren dat ánderen niet tot de slotsom kwamen dat er iets grandioos was misgegaan?
Ik wil geen uitspraken doen over de persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren. In die periode zijn meerdere signalen naar boven gekomen dat de aard en omvang van de problematiek ernstiger waren dan voorheen gedacht. De wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving heeft daarin in het verleden mogelijk geleid tot tunnelvisie. Een andere reden dat dit niet eerder is opgemerkt valt mogelijk te vinden in de «cultuur en leiderschap» binnen de Belastingdienst waar ik over schreef in mijn reactie op het eindrapport van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, het rapport van de ADR en het Zwartboek2. Over het cultuurtraject heb ik uw Kamer in de Voortgangsrapportages van 28 april en 2 juli j.l. geïnformeerd.
Hoe is het mogelijk dat er begin juni wordt geconcludeerd dat het «systemisch» is misgegaan en dat het geen uitwassen waren, maar dat in het uiteindelijke advies van de commissie-Donner II toch weer gesproken wordt over de hardheid van het stelsel?
Vanaf juni 2019 zijn de inzichten in wat was misgegaan verder ontwikkeld, doordat ook over de andere CAF-zaken informatie gestructureerd is verzameld en ter beschikking is gesteld aan de AUT en de ADR. In de afgelopen periode heeft een grote groep ouders zich als gedupeerde bij Toeslagen gemeld. Veel van deze ouders zijn geconfronteerd met hoge terugvorderingen, waardoor zij in soms zeer schrijnende situaties beland zijn. De oorzaak van een groot deel van deze terugvorderingen ligt echter – anders dan bij de CAF-11 zaak en vergelijke zaken – veelal niet in vooringenomen fraudebestrijding maar in de voorschotsystematiek en het «alles-of-niets» karakter van het toeslagenstelsel. In haar eindadvies heeft AUT geconcludeerd dat er naast institutionele vooringenomenheid dus ook sprake was van hardheid van het stelsel en heeft de problematiek rond hardheid uiteengezet.
Waarom zijn de interne pogingen om de ministerraad te overtuigen na begin juni gestrand? Welke pogingen zijn er verder nog ondernomen, of is er gewacht op het advies van de commissie-Donner I?
Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij mijn ambtsvoorganger duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de AUT heeft gevraagd hem daarbij te helpen.
Hoe vaak is er contact geweest met de commissie-Donner ten tijde van het onderzoek?
Aan de hand van de vragen van de AUT is via ruim 100 mails schriftelijke informatie verstrekt aan de commissie. Rondom dit proces is regelmatig ambtelijk contact geweest. Daarnaast hebben mijn ambtsvoorganger en ik enkele keren gesproken met (leden van) de adviescommissie.
Is er met de commissie-Donner gesproken over de hoogte van de schadevergoeding (à 500 euro per half jaar)? Zo ja, over welke bedragen is er gesproken? Zo neen, hoe kunt u het verschil tussen de 5.000 euro waarover in juni was gesproken en de 500 euro per half jaar verklaren?
De AUT is inderdaad geïnformeerd over de regeling van € 500 per halfjaar. De schadevergoeding van € 500 per halfjaar is in de rechtspraak het standaardbedrag bij vertraagde besluitvorming of rechtspraak. Dit is voor de CAF-11 ouders in november 2018 toegezegd4 De AUT heeft dit bedrag overgenomen als één van de elementen van de compensatieregeling (dus niet de totale compensatie). De huidige regeling is ruimer en biedt ouders daarnaast de mogelijkheid om een beroep te doen op de Commissie aanvullende compensatie werkelijke schade wanneer zij in de veronderstelling zijn dat de compensatie niet voldoende is voor hun situatie. Het bedrag van € 5.000 is rond juni 2019 genoemd als overkoepelende tegemoetkoming als erkenning van aangedaan leed, ongeacht de omvang van de werkelijke schade bij de ouder. De wens tot maatwerk en het feit dat al snel bleek dat de daadwerkelijke gemiddelde compensatie hoger zou liggen, hebben ertoe geleid dat dit voorstel geen voortgang heeft gevonden.
Is er overleg geweest tussen de commissie-Donner en de landsadvocaat over de lijst van gemaakte fouten die het artikel in NRC schetst?
Nee, er is geen contact geweest tussen de AUT en de Landsadvocaat over deze lijst. Wel zijn deze omstandigheden onderwerp van gesprek geweest tussen het ministerie en de AUT, alsmede genoemd in diverse brieven aan uw Kamer.
Kunt u de interne notities die zijn opgesteld ten behoeve van de ministerraad en de adviezen van de landsadvocaat over een compensatieregeling en de lijst gemaakte fouten zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Ik ben altijd bereid specifieke inlichtingen te verschaffen, wanneer uw Kamer daar om verzoekt en ook uit eigen beweging. Het is echter staand kabinetsbreed beleid om persoonlijke beleidsopvattingen opgenomen in (juridische) documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van politiek debat. Onder intern beraad moeten ook de adviezen van door de staat geraadpleegde advocaten worden verstaan. De recent aangestelde Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, zal in haar onderzoek beschikbaarheid krijgen over de benodigde stukken voor het uitvoeren van hun onderzoek.
Erkent u dat de Kamer wederom geïnformeerd wordt door onderzoeksjournalisten over cruciale informatie en inzichten die de Kamer zijn onthouden, waarmee de controlerende taak van de Kamer ernstig in het gedrang komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in dit beeld. Uw Kamer is zeer intensief betrokken bij de vormgeving van de compensatie voor getroffen ouders en wordt zo niet alleen in staat gesteld de controlerende taak uit te voeren, maar is zelfs intensief betrokken bij de vormgeving van het te voeren beleid.
Non-consensuele naaktbeelden en pornografie, kinder- en wraakporno op pornosites |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kritiek op pornogigant neemt toe: «Ze doen te weinig tegen kinder- en wraakporno»»?1
Ja.
Herkent u de klachten in het artikel over de laksheid van pornosites jegens het aanpakken van kinder- en wraakporno, al dan niet vanwege de enorme omvang van het aanbod van pornografisch materiaal?
Slachtoffers van online seksueel geweld zijn gebaat bij het tijdig offline halen van onrechtmatig beeldmateriaal. Bij het offline halen is snelheid geboden, aangezien de verspreiding van materiaal na online plaatsing vlug kan gaan. Dit is de reden dat het kabinet opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content verwijderd te krijgen.
Op dit moment hebben slachtoffers drie handelingsperspectieven. Gedupeerden kunnen altijd een verwijderverzoek doen bij de eigenaar van een website en het platform dat de content host, of bij de provider van een dergelijke hoster. Over het verloop van verwijderverzoeken die specifiek zijn gericht op het offline halen van seksueel getint beeldmateriaal is geen informatie beschikbaar. In de praktijk kunnen slachtoffers tegen verschillende obstakels aanlopen bij het gerealiseerd krijgen van een verwijderverzoek, met name wanneer de website of het platform waar het ongewenste seksueel getinte beeldmateriaal wordt vertoond niet onder Nederlandse jurisdictie valt.
Naast een verwijderverzoek via de eigenaar van de website of het platform, kan een dergelijk verzoek ook worden gedaan via een meldpunt. De website Helpwanted.nl kan een belangrijke rol spelen bij het offline halen van ongewenst seksueel getint beeldmateriaal. Kinderporno kan worden gemeld bij het Meldpunt Kinderporno. Deze meldpunten richten zich op het verwijderd krijgen van de illegale content en onderhouden nauwe banden met de rechtshandhavingsautoriteiten.
Tenslotte kan een slachtoffer die online content verwijderd wenst te zien zich wenden tot een toezichthouder of de rechter.
Heeft u enig inzicht in het aantal gevallen van naaktbeelden en pornografische beelden waarin personen verschijnen zonder dat ze daarvoor toestemming hebben gegeven, het aantal gevallen van kinderporno en het aantal gevallen van wraakporno op populaire pornosites?
Vooropgesteld is elk slachtoffer dat wordt geconfronteerd met het zonder toestemming plaatsen van naaktfoto’s of van andere vormen van online seksueel geweld er één te veel. Vooral minderjarigen zijn kwetsbaar; de aanpak van online seksueel geweld gericht tegen minderjarigen heeft daarom mijn onverdeelde aandacht.
Het kabinet heeft geen inzicht in het absolute aantal slachtoffers van online seksueel geweld. Wel zijn er onderzoeken naar ervaren slachtofferschap, zoals het onderzoek naar het fenomeen online seksueel geweld dat op 14 juli aan u is aangeboden als bijlage bij de brief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.2 Op 7 juli 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak online seksueel kindermisbruik.3 Hierin worden concrete maatregelen aangekondigd die aansluiten bij de aanbevelingen in dit onderzoek. Daarnaast zijn er cijfers beschikbaar van de verschillende meldpunten waarbij online seksueel geweld kan worden gemeld.
Wat vindt u er van dat deze populaire pornosites geld verdienen aan slachtoffers van deze ernstige misdrijven met vaak verstrekkende gevolgen voor deze slachtoffers?
Misdaad mag nooit lonen. Het is mij een doorn in het oog dat het verdienmodel van dergelijke internetplatformen vaak onvoldoende rekening houdt met schadelijke neveneffecten voor individuen, waaronder niet zelden minderjarigen en mensen die onderdeel vormen van een kwetsbare groep.
Hoe beoordeelt u de verantwoordelijkheid van pornosites bij de aanpak van non-consensuele naaktbeelden en pornografie, kinder- en wraakporno? Vindt u dat naast internethosts, waar u al een felle strijd mee voert, ook deze pornosites een morele plicht hebben bij te dragen aan deze strijd tegen foute porno?
Mijn beleid is erop gericht om onrechtmatigheden zo snel mogelijk weer ongedaan te maken. De medewerking van internetplatformen is daarbij essentieel. Daar waar deze samenwerking uitblijft, zet ik zowel op Europees als op nationaal niveau in op implementatie en naleving van bestaande maatregelen en – waar nodig – op aanvullende maatregelen, waaronder het aanscherpen van het wettelijk kader. In dit kader verwijs ik graag naar het wetgevingstraject om bestuursrechtelijk te kunnen gaan ingrijpen bij internetbedrijven die zich onvoldoende inzetten om kinderporno aan te pakken.
In uw brief van 7 juli 20202 spreekt u over een toenemend gevoel van verantwoordelijkheid onder hostingbedrijven, geldt dat volgens u ook voor pornosites?
De publiek-private samenwerking die ik met de internetsector heb, heeft mede als doel om bij te dragen aan een toenemend gevoel van verantwoordelijkheid. De actiegerichtheid die ik van hostingbedrijven verwacht en zie toenemen, zal ook doorwerken naar pornosites, die hun online content hosten bij deze bedrijven.
In eerdere nieuwsberichten werd ook al vergelijkbare kritiek geuit3, wat zegt deze toenemende kritiek op de rol van pornosites volgens u?
De toenemende kritiek past binnen een maatschappelijke beweging die bij de groei van het internet ook aandacht vraagt voor de negatieve gevolgen hiervan. Deze aandacht is terecht. Zo constateer ik dat politie en Openbaar Ministerie worden geconfronteerd met een nog steeds groeiend aanbod van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik. Achter dit beeldmateriaal zit veel leed van slachtoffers. De toenemende kritiek op de rol van pornosites toont (het begin van) een ontwikkeling, waarbij de internetsector van een passieve houding naar een proactieve houding moet transformeren. Een toekomstbestendig internetbedrijf neemt verantwoordelijkheid voor wat er op servers staat, wat een site toont en of materiaal kan worden gedeeld. Dit zal in veel gevallen gevolgen hebben voor het verdienmodel.
Is hier ook sprake van een gebrek aan verantwoordelijkheid van pornosites voor het aanpakken van «rondslingerend kinderpornografisch materiaal»4?
De huidige Richtlijn voor elektronische handel bepaalt dat aanbieders van hostingdiensten niet aansprakelijk zijn voor de informatie die zij hosten, behalve als zij er kennis van hebben of redelijkerwijs behoren dat zij illegaal of onrechtmatige informatie hosten. Zodra een melding van onrechtmatige beelden is gedaan, mag in het algemeen worden aangenomen dat de aanbieder dit redelijkerwijs behoort te weten. In dat geval moeten zij prompt handelen om die informatie ontoegankelijk te maken of te verwijderen. De stellingname van veel pornosites is juridisch dus maar beperkt houdbaar: indien zij weten of behoren te weten dat het geüploade materiaal onrechtmatig is, dienen zij wel degelijk zelf maatregelen te nemen. Aanvullend daarop vind ik dat platformen ook een morele verantwoordelijkheid hebben om hun platform schoon te houden van illegale en onrechtmatige content. De richtlijn elektronische handel staat niet in de weg dat zij zelf aanvullend onderzoek verrichten naar geüploade content die zij hosten.
Vindt u dat pornosites waarop gebruikers zelf video’s en/of afbeeldingen kunnen uploaden voor openbaar gebruik onder hun verantwoordelijkheid uitkomen door op de website te melden dat deze gebruikers zelf verantwoordelijk zijn voor het geüploade materiaal5?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u ook dat pornosites de plicht hebben foute porno te verwijderen, in plaats van het recht zoals in een nieuwsartikel wordt beweerd6, om het materiaal van gebruikers te verwijderen?
Seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag, zowel online als offline, zijn onaanvaardbaar. Het kabinet hecht eraan dat platformen hun verantwoordelijkheid nemen in het tegengaan van onrechtmatige content, ook in relatie tot pornografische content. Privaatrechtelijk hebben internetplatformen al een zekere verantwoordelijkheid om uit eigen beweging onrechtmatige content te verwijderen. Bij het opnieuw vorm geven van de wet- en regelgeving ten aanzien van het elektronisch handelsverkeer in Europees verband bekijken we of het wenselijk is om de verantwoordelijkheid van internetplatformen aan te scherpen.
Wat zegt het volgens u dat de Stichting Stop Online Shaming en de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik gezamenlijk een proces zijn gestart tegen de eigenaar van vagina.nl omdat er naaktbeelden zijn verschenen van personen die daarvoor geen toestemming hebben gegeven? Kunt u andere wegen bedenken die de voorkeur verdienen om het materiaal te laten verwijderen van dergelijke sites?
De grens tussen wat onrechtmatig is en wat niet, is niet altijd scherp te trekken. Ik juich het toe dat de Stichting Stop Online Shaming en de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik opkomen voor het belang van slachtoffers door platformen civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de schade die zij veroorzaken. Bij de herziening van de richtlijn elektronische handel is het streven van het kabinet om ook op Europees niveau de teugels richting de internetplatformen worden aangetrokken.
Welk wettelijk kader bestaat er om te voorkomen dat non-consensuele naaktbeelden, kinder- en wraakporno op pornosites verschijnen?
Via het strafrecht zijn strafwaardige handelingen als kinderpornografie en misbruik van seksueel naaktmateriaal (ongeacht leeftijd) strafbaar gesteld. Verder bieden algemene strafbepalingen, zoals afpersing, bedreiging, smaad en laster ook bescherming op het moment dat misbruik van seksueel beeldmateriaal plaatsvindt.
In zowel het privaatrecht als het publiekrecht zijn er normen die ertoe strekken dat platformen bepaalde onrechtmatige content verwijderen en, afhankelijk van de content in kwestie, ook zelf opsporen. Platformen kunnen ook zelf op grond van een gebruikersovereenkomst (terms of service) paal en perk stellen aan de verspreiding van onwenselijke of onrechtmatige content op het platform. De typen content die door platformen niet zijn toegestaan komen in grote lijnen overeen met de typen content die ook juridisch gezien onrechtmatig zijn.
Hoe is het toezicht georganiseerd om te voorkomen dat deze foute pornobeelden online komen en het achteraf aan te pakken?
Het vormgeven van toezicht op online content is zowel in Europees verband als op nationaal niveau onderwerp van gesprek. Voor de aanpak van kinderpornografisch beeldmateriaal ben ik inmiddels een wetgevingstraject gestart om een toezicht constructie in te richten waarmee internetbedrijven bestuursrechtelijk aangepakt kunnen worden.
Waarom geldt er geen vergewisplicht voor dit soort sites waarbij deze sites zich dienen laten overtuigen dat de afgebeelde personen toestemming hebben verleend voor het openbaar maken van die beelden op die site en dat deze personen de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt?
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan met het zonder toestemming plaatsen van seksueel getinte content een strafbaar feit of een onrechtmatige daad worden gepleegd. In het geval een dergelijke openbaarmaking wordt voorzien, kan het (potentiële) slachtoffer rechtsmiddelen aanwenden om publicatie te voorkomen.
Zou u voorstander zijn van een dergelijke vergewisplicht in het kader van de strijd tegen deze vormen van foute pornografie? Waarom wel c.q. niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s. Ik ben daarom geen voorstander van een separate wettelijke vergewisplicht. Ik zie wel meerwaarde in het beter informeren van mensen over hun rechten in relatie tot het gebruik van afbeeldingen, gecombineerd met een snelle toegankelijke procedure om onrechtmatige content zo snel mogelijk verwijderd te krijgen. Ook zie ik mogelijkheden om het gesprek met internetplatformen aan te gaan inzake hun algemene voorwaarden en terms of servicein relatie tot onrechtmatige content. Daarbij zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau.
Wat zouden volgens u de voor- en nadelen zijn van een dergelijke vergewisplicht?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 14 en 15.
Op welke wijze zou een dergelijke vergewisplicht juridisch vormgegeven kunnen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s.
Bent u bereid om een vergewisplicht vorm te geven in een wet? Zou u dit eventueel in kunnen passen in het wetgevingstraject om het ontoegankelijk maken van online kinderpornografisch materiaal middels het bestuursrecht af te dwingen7 of in het wetsvoorstel regulering sekswerk8? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 14 uiteen is gezet, kan een slachtoffer zich reeds verzetten tegen publicatie van dergelijke foto’s. Daarnaast laat het kabinet een studie uitvoeren naar een laagdrempelige voorziening voor burgers om onrechtmatige content verwijderd te kunnen krijgen.
Denkt u dat het meerwaarde heeft hier op Europees niveau voor te pleiten, zo ja, bent u daartoe bereid? Waarom wel c.q. niet?
Naast het beter informeren van mensen over hun rechten en het opzetten van een snelle en laagdrempelige meldprocedure, zie ik meerwaarde in afspraken met internetplatformen ten aanzien van hetgeen kan worden vastgelegd in algemene voorwaarden en terms of service in relatie tot onrechtmatige content. Daarbij zet ik in op het maken van afspraken op Europees niveau.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Behoudens de vragen 8 en 9, die beide de aansprakelijkheid van platformen voor onrechtmatig materiaal betreffen, en enkele verwijzingen naar eerdere antwoorden in de beantwoording van de vragen over de vergewisplicht, heb ik alle vragen separaat beantwoord.
De nieuwe coronabesmettingen bij twee nertsenfokkerijen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u het nieuws hoorde dat er afgelopen weekend bij weer twee nertsenfokkerijen coronabesmettingen zijn vastgesteld, terwijl het aantal besmettingen onder mensen al weken stabiel zeer laag ligt, er een landelijk vervoersverbod is ingesteld voor nertsen en hun mest en er een bezoekersverbod en strenge hygiëneprotocollen gelden voor de stallen?1
Wij betreuren het dat er ondanks alle maatregelen toch nog infecties zijn opgetreden. Wij hebben de maatregelen aangescherpt zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124). Zo is een vaste relatie tussen een nertsenbedrijf en werknemer door het wisselen van werknemers tussen bedrijven voortaan slechts mogelijk indien een wachtperiode van 10 dagen wordt nageleefd. Een andere maatregel is dat houders van nertsenbedrijven verplicht worden vooraf aan de NVWA te melden wie er wanneer op de bedrijven in de stallen werkt en de nertsen verzorgt.
Heeft u gelezen dat de heer Stegeman, vice-voorzitter van het Outbreak Management Team Zoönose en viroloog de heer Van der Poel van Wageningen University – allebei nauw betrokken bij dit dossier – verbaasd waren over de besmettingen en niet meer hadden verwacht dat er nog nieuwe besmettingen zouden opduiken?2
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het opduiken van de nieuwe besmettingen?
Het Outbreak Management Team-Zoönosen(OMT-Z) geeft in zijn advies van 17 juli jl. aan het aannemelijk te achten dat de meeste introducties van het virus op de bedrijven door elders besmette mensen heeft plaatsgevonden. Het OMT-Z schrijft dat er een arbeidsintensieve periode met vaccineren (juni) en spenen (juli) van de dieren is geweest, waarbij veel nabij, direct contact is geweest tussen medewerkers en dieren, waarbij op veel bedrijven ook tijdelijke medewerkers werden ingezet. Het is niet zeker in welke mate de adviezen van goede hygiëne en triage (mensen met klachten komen niet in de stal) in alle situaties adequaat worden uitgevoerd, en het is niet uit te sluiten dat in ieder geval mensen met zeer milde of geen klachten maar wel een SARS-CoV-2- infectie, in de stal gewerkt hebben, aldus het OMT-Z.
In het advies van 24 augustus stelt het OMT-Z dat er geen aanwijzingen zijn voor een besmettingsroute via voer, voertuigen, huisdieren, wild, op bedrijven gebruikte materialen of via de lucht. Daarmee blijft de mens waarschijnlijk de belangrijkste verspreidingsbron tussen de bedrijven. Het OMT-Z constateert dat het lastig is om de contacten tussen de bedrijven goed in kaart te brengen door een onvolledige registratie van personen die op de bedrijven zijn geweest, het moeilijk bereiken van tijdelijke medewerkers en het vanwege privacyregels niet kunnen uitwisselen van persoonsgegevens. Omdat de continuering van nieuwe besmettingen op nertsenbedrijven ook na medio augustus aanblijft, zijn naar aanleiding van het advies van 24 augustus de maatregelen op de nertsenbedrijven om besmetting te voorkomen nog verder aangescherpt. Wij verwijzen hiervoor naar onze brief aan uw Kamer van 28 augustus jl.
Kunt u uitsluiten dat nertsen nog bevattelijker zijn voor COVID-19 of besmettelijker zijn dan gedacht? Zo ja, hoe dan?
Er is geen onderzoek geweest naar de gevoeligheid van nertsen voor SARS-CoV-2. We kunnen daarom niet beoordelen of nertsen nog bevattelijker zijn dan eerder gedacht.
Kunt u bevestigen dat de laatst bekende marktwaarde voor pelzen onder de kostprijs ligt, wat betekent dat een nertsenfokker meer geld kwijt is aan het houden en het voeden van een nerts dan wat een nertsenpels oplevert bij verkoop?
De laatst bekende marktwaarde dateert uit 2019. Deze ligt onder de kostprijs. Dit blijkt onder meer uit recent onderzoek van de WUR (https://edepot.wur.nl/498017).
Kunt u zich herinneren dat u aan de Kamer schreef dat de verkoop van pelzen nog verder is gedaald als gevolg van de coronamaatregelen en dat nertsenfokkers daardoor in liquiditeitsproblemen kunnen komen?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat het vroegtijdig laten ruimen van nertsen financieel gunstiger is dan het wachten tot november wanneer de dieren standaard worden vergast, omdat het maar de vraag is welke prijs er op dat moment nog wordt betaald voor de pelzen en de nertsenfokker tot die tijd wel kosten heeft moeten maken voor voer en dergelijke?
De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van de marktwaarde van de (gezonde) dieren op het moment van ruimen. Het is niet uit te sluiten dat de markt verandert in de periode na het ruimen. Hierdoor zou de prijs voor nertsenvellen in de toekomst hoger of lager kunnen liggen dan het bedrag dat bij ruiming is uitgekeerd. Bovendien kunnen pelsen ook langere tijd worden bewaard.
Kunt u uitsluiten dat bedrijven met opzet zijn besmet? Zo ja, hoe dan?
We hebben geen concrete aanwijzingen voor opzettelijke besmetting, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de NVWA (IOD) doet daar de komende tijd extra onderzoek naar. De NVWA voert bij iedere nieuwe besmetting een traceringsonderzoek uit en onderzoekt zo alle mogelijke besmettingsroutes. De mogelijkheid dat dieren opzettelijk besmet zijn wordt hierin meegenomen. Daarnaast doet ook de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht uitgebreid(-er) traceringsonderzoek. In dit onderzoek wordt ook rekening gehouden met de mogelijkheid van opzettelijke besmetting.
Klopt het dat de Wageningen University & Research (WUR) nu onderzoekt wat de bron is van de besmettingen is?
Nee, de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht doet het uitgebreide traceringsonderzoek naar mogelijke besmettingsroutes.
Bent u bereid de resultaten van deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
Ja. Zodra er een definitief onderzoeksverslag is opgesteld, zullen we de resultaten met uw Kamer delen.
Kunt u bevestigen dat er bij de twintig locaties in totaal – moederdieren en pups – nu al 850.000 tot 900.000 nertsen vroegtijdig zijn vergast? Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Kunt u bevestigen dat hiermee nu al een vijfde tot een kwart van het totale aantal nertsen in Nederland is gedood vanwege de COVID-19 uitbraken?
De status op 7 september 2020 is 50 besmette bedrijven. Tot nu toe zijn 2.373 reuen, 306.118 teven en 1.755. 960 pups getaxeerd en geruimd. In totaal is ongeveer 35% van de bedrijven besmet en ongeveer de helft van het aantal moederdieren in Nederland geruimd.
Begrijpt u dat mensen het moreel volstrekt verwerpelijk vinden dat de kooien van al deze dieren die nu zijn vergast, weer opnieuw kunnen worden gevuld?
Op dit moment geldt er een vervoersverbod voor nertsen. Daarmee is het voor geruimde bedrijven niet mogelijk om nieuwe dieren aangeleverd te krijgen. Het feit dat stallen opnieuw kunnen worden gevuld is nu dus niet aan de orde.
Het kabinet stelt op dit moment een wetsvoorstel op dat voorziet in een verbod op het houden van nertsen op korte termijn. Streven is dat het wetsvoorstel, eenmaal wet, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking treedt. Het ligt voor de hand dat pelsdierhouders de huidige productiecyclus, die omstreeks 1 december aanstaande eindigt, zullen afmaken. (Zie de brief van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124).
Vindt u dit zelf ook?
Zie hiervoor het antwoord op de vorige vraag. Het vullen van stallen van geruimde bedrijven is momenteel niet aan de orde. Daarnaast werkt het kabinet aan een verplichte stoppersregeling. In de brief aan uw Kamer van 28 augustus jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1124) is dit nader uiteengezet.
Hoe geeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de controles in de nertsenfokkerij vorm sinds de eerste besmettingen op 23 april 2020?
Tijdens surveillancewerkzaamheden door inspecteurs van de NVWA is gericht aandacht voor het verbod op het vervoer van nertsen en wordt gelet op activiteiten op of rondom het terrein van een nertsenbedrijf met betrekking tot bezoekers of vervoermiddelen. Bedrijven die mest willen afvoeren moeten dat vooraf melden en ook bij het signaleren van activiteiten worden deze bedrijven onderworpen aan een controle. Daarnaast worden nertsenbedrijven bezocht voor controles op onder andere het bezoekersregister. Sinds de inwerkingtreding van de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 juli 2020 tot wijziging van de Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen in verband met de wijziging van het vervoersverbod voor nertsenmest, is er de mogelijkheid om, onder voorwaarden, nertsenmest af te voeren van niet-besmette bedrijven. Dit wordt gemonitord en waar nodig door de NVWA onderworpen aan een controle. Houders van nertsenbedrijven zijn verplicht vooraf aan de NVWA te melden wie er wanneer op de bedrijven in de stallen werkt en de nertsen verzorgt.
Hoeveel inspecteurs zijn er nodig om goed toezicht te houden op het verbod op het vervoeren van nertsen, materialen en mest, het verbod op bezoekers in de stallen, op het naleven van de veiligheidsvoorschriften en het hygiëneprotocol?
In de brief van 10 juli 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 1121) is door de ministers aangegeven dat de NVWA het toezicht op de naleving van de maatregelen ter voorkoming van infectie van nertsen met SARS-CoV-2 zal intensiveren. Het toezicht is hierop geïntensiveerd. De NVWA heeft tot 6 september dagelijks vier inspecteurs ingezet om toezicht te houden op het verbod op het vervoeren van nertsen, materialen en mest, het verbod op bezoekers in de stallen, op het naleven van de veiligheidsvoorschriften en het hygiëneprotocol. Met ingang van 7 september 2020 heeft een verdere intensivering plaatsgevonden. Op basis van vooraanmeldingen van verzorgers worden nu 6 tot 8 inspecteurs per dag ingezet en worden gerichte inspecties uitgevoerd.
Heeft u de beelden gezien die Animal Rights maakte van het ruimingsproces bij één van de bedrijven, waarop te zien was dat een medewerker een levende nerts met een netje uit de afvalcontainer viste?4
Ja.
Hoe lang zal dit dier in de vergassingskist hebben gezeten voordat hij of zij met een shovel samen met vele dode soortgenoten in de container werd gegooid?
Alvorens er dieren in de box geplaatst worden, is deze gevuld met koolmonoxide. De NVWA ziet erop toe dat er voldoende tijd wordt genomen om te garanderen dat dieren bewusteloos zijn voordat ze onder andere dieren bedekt raken. Dat is in deze concrete situatie helaas niet afdoende gebleken. Gemiddeld genomen duurt het laden van een vergassingskist een half uur. De duur van het laden is mede afhankelijk van de afmetingen van de vergassingskist.
Na het laden blijft de kist nog een kwartier gesloten voordat deze wordt geopend om de kadavers te verwijderen.
Hebben zowel de NVWA als de onafhankelijke Dierenwelzijnscommissie toezicht gehouden op de gang van zaken bij het doden van de dieren bij alle twintig locaties?5
Inmiddels (dd. 07-09-2020) zijn op 50 locaties de nertsen geruimd. De NVWA heeft op al deze locaties toezicht gehouden op het dodingsproces. De Welzijnscommissie dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op de hoogte gebracht. De voorzitter bepaalt bij welke ruimingen leden van de commissie aanwezig zijn. De Welzijnscommissie Dierziekten is op twintig locaties aanwezig geweest.
Hoe hebben zij gecontroleerd of dieren daadwerkelijk dood waren voordat zij de container in werden gegooid?
Gedurende het laden wordt door middel van een steekproef gecontroleerd of de nertsen snel het bewustzijn verliezen en vervolgens overlijden. Voordat er gelost wordt, wordt nog een visuele inspectie uitgevoerd en tijdens het lossen wordt ook visueel gecontroleerd of de dieren dood zijn. Na het lossen van de bak in de container van het destructiebedrijf wordt er nogmaals gecontroleerd of er geen levende nertsen zijn.
Hebben zij nog andere misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere misstanden geconstateerd. De Welzijnscommissie dierziekten rapporteert daarover in haar rapporten aan mijn ministerie. Ik verwijs ook naar de brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 1124).
Hoe lang duurt de doodsstrijd van een nerts in een vergassingskist bij de vergassing die standaard in november plaatsvindt?
Uit visuele waarnemingen van de Welzijnscommissie Dierziekten en de NVWA blijkt dat een nerts binnen 30 seconden buiten bewustzijn is na blootstelling aan koolstofmonoxide. In totaal blijft de kist drie kwartier gesloten. Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009.
Hoe lang duurde de doodsstrijd van de nertsen die zijn vergast vanwege de coronabesmettingen, minimaal en maximaal?
Uit visuele waarnemingen van de Welzijnscommissie Dierziekten en de NVWA blijkt dat een nerts buiten bewustzijn is binnen 8 tot 30 seconden na blootstelling aan koolstofmonoxide. Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009. De Welzijnscommissie Dierziekten wordt door de NVWA van elke voorgenomen ruiming op de hoogte gebracht. De Commissie ziet toe bij ruimingen en concludeert in haar rapport dat er geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief zijn vastgesteld. Het eerste rapport is meegezonden met de brief aan uw Kamer van 20 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1122).
De Welzijnscommissie heeft in de periode vanaf 9 juli (sinds het vorige verslag) tot en met 5 september 13 nertsenfokkerijen bezocht die werden geruimd. Het samenvattende verslag van de Welzijnscommissie dierziekten over deze periode sturen wij mee met deze brief. De Welzijnscommissie constateerde dat de NVWA constant toezicht hield op een juiste uitvoering van alle stappen in het proces en adequaat reageerde in situaties waarin aanpassing van de werkwijze wenselijk was. Tijdens de observaties van de Welzijnscommissie zijn geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief vastgesteld. De ruimingsactiviteiten veroorzaakten weinig onrust bij de dieren die nog in de kooien aanwezig zijn. Het tempo van de werkzaamheden lag hoog, maar er werd vakbekwaam en respectvol met de dieren omgegaan. Zorgvuldigheid bij de uitvoering van de werkzaamheden weegt altijd zwaarder dan snelheid. De Welzijnscommissie zal ook toezicht houden bij eventueel toekomstige ruimingen en hierover rapporteren aan mijn ministerie.
Hoeveel nertsen werden er tegelijk in één vergassingskist vergast tijdens de ruimingen op de twintig bedrijven?
Het doden van nertsen gebeurt volgens de voorschriften van de Europese Verordening 1099/2009 (bescherming van dieren bij doden). Het aantal dieren in een kist hangt af van de grootte van de kist.
Heeft u gezien dat een NVWA-woordvoerder in reactie op de vondst van de levende nerts in de container heeft aangekondigd dat de werkinstructies zijn aangepast en dat er nu minder nertsen tegelijk in de vergassingskist gaan?
De aanpassing is dat de vergassingskist minder vol wordt gedaan; deze is nu voor driekwart vol in plaats van helemaal vol.
Kunt u bevestigen dat de dieren volgens de «Europese verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden» ieder afzonderlijk in de bedwelmingsruimte moeten worden binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas wordt binnengebracht als het vorige dier bewusteloos of dood is?
Voor het bedwelmen en doden van dieren met koolmonoxide volgt de hoofdregel uit artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303), in samenhang met onderdeel 5 van tabel 3 van hoofdstuk I en onderdelen 9.2 en 9.3 van hoofdstuk II van bijlage I bij deze verordening:
Er wordt te allen tijde visueel toezicht op de dieren uitgeoefend.
De dieren worden afzonderlijk in de bedwelmingsruimte binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas binnengebracht wordt als het vorige dier bewusteloos of dood is.
De dieren blijven in de bedwelmingsruimte totdat zij dood zijn. De dieren worden conform bovengenoemde voorschriften een voor een in de box geplaatst.
Artikel 1, tweede lid, van deze verordening bepaalt evenwel dat hoofdstuk II van de verordening, waar artikel 4 onderdeel van uitmaakt, niet van toepassing is op het doden van dieren in noodsituaties buiten een slachthuis of in situaties waarin de naleving van deze voorschriften een onmiddellijk en ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van mensen zou meebrengen. Het doden van nertsen ter bestrijding van Sars-CoV-2 is aan te merken als een dergelijke noodsituatie. Zou elke nerts individueel moeten worden gedood volgens de hoofdregel, dan zou het bestrijdingsproces aanzienlijk langer duren, wat niet wenselijk is met het oog op de bescherming van de volksgezondheid. Ook dan is het overigens zaak het welzijn van het dier zo min mogelijk te benadelen.
Erkent u dat de manier waarop de dieren zijn vergast dus strijdig was met de Europese verordening?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Erkent u dat ook de aangepaste werkinstructie van de NVWA nog steeds in strijd is met de regels die onnodig extra lijden bij het doden van dieren moeten voorkomen?
Nee. De NVWA werkt volgens de voorschriften zoals opgenomen in verordening (EG) nr. 1099/2009.
Wat vindt u ervan dat de toezichthouder die moet toezien op het naleven van de wettelijke regels zelf met instructies komt die tegen de wet zijn?
DE NVWA werkt volgens verordening (EG) nr. 1099/2009. De NVWA neemt de voorschriften over in hun werkinstructies. De instructies zijn niet in strijd met deze verordening.
Doet de NVWA dit vaker? Zo ja, waar en wanneer? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord op vraag 28.
Gaat u de NVWA tot de orde roepen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen aanleiding voor. Zie ook mijn antwoord op de vragen 28 en 29.
Hoe gaat u er op toezien dat de regels vanaf nu wel worden nageleefd als u dat blijkbaar niet aan de NVWA kunt overlaten?
De NVWA leeft de regels na. Er is geen aanleiding om te denken dat de NVWA de regels niet naleeft. De Welzijnscommissie dierziekten ziet toe bij ruimingen en concludeert in haar rapport dat er geen onvolkomenheden of vermijdbaar ongerief zijn vastgesteld.
Heeft de NVWA een actieplan opgesteld voor de ruiming van de nertsenbedrijven? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen?
De NVWA heeft een werkinstructie die wordt gebruikt bij ruimingen van nertsenbedrijven. Deze werkinstructie is voor intern gebruik.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
We sturen de antwoorden zo snel mogelijk.
Het bericht ‘Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel»?1
Ja.
Welke kansen ziet u om, in lijn met het standpunt van het kabinet dat wederkerigheid en een gelijk speelveld het uitgangspunt moeten zijn voor een eerlijke (wereld)markt, én in de wetenschap dat deze wederkerigheid vanuit China richting Europese bedrijven ontbreekt, gelijke toegang tot elkaars markt te borgen/af te dwingen en te handhaven, bijvoorbeeld door hierover in handelsverdragen afspraken te maken?
Ik ben voorstander van meer wederkerigheid tussen derde landen, zoals China, en de Europese Unie (EU) als het gaat om de toegang tot de markt voor overheidsopdrachten. Op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen hebben Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten reeds de mogelijkheid om inschrijvingen niet toe te laten van bedrijven die zijn gevestigd in landen die niet zijn aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de WTO. Hetzelfde geldt voor bedrijven gevestigd in landen waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten die toegang geeft tot de Europese markt voor overheidsopdrachten. In de praktijk zie je echter dat bedrijven uit derde landen aanbestedingen in Europa kunnen winnen, terwijl aanbestedingen in deze derde landen voor Europese bedrijven in feite niet toegankelijk zijn. Daarbij speelt mee dat een reeds binnen de interne markt gevestigde dochtermaatschappij van een moederbedrijf uit een derde land als Europees beschouwd moet worden en niet op grond van de herkomst van het moederbedrijf uitgesloten kan worden.
Ik vind het daarom positief dat in Europees verband voortgang gemaakt wordt met de besprekingen van het voorstel voor het International Procurement Instrument (IPI). Het IPI bevordert meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen voor EU-bedrijven, aangezien het door fictieve prijsopslagen derde landen ertoe beweegt om zich bij de GPA aan te sluiten of om een bilaterale handelsovereenkomst met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Wederkerigheid alleen garandeert overigens nog geen gelijk speelveld. Ik vind het belangrijk ook dat te borgen. In antwoord 3 en 6 ga ik in op mogelijkheden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Overijsselse gedeputeerde Van Hijum om het mogelijk te maken bij regionale aanbestedingen drempels op te werpen tegen bedrijven uit landen die hun markten afschermen, staatssteun bieden of beide?
Ik ben het met gedeputeerde Van Hijum eens dat het van belang is om meer wederkerigheid te bewerkstelligen en om oneerlijke concurrentie door marktverstorende overheidssteun bij aanbestedingen tegen te gaan. Ik zet mij daarom in om deze problemen zoveel mogelijk op te lossen. Naast de besprekingen over het IPI worden in Europees verband instrumenten verkend die gericht zijn op het adresseren van marktverstorende overheidssteun. In dat kader heeft de Europese Commissie op 17 juni jl. een witboek gepresenteerd. Dit bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen de verstorende effecten van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt, zoals bij overnames en aanbestedingen. De kabinetsappreciatie van dit witboek is vanaf
21 augustus voorgehangen bij de Kamers (zie verder het antwoord op vraag 6). De instrumenten uit het witboek en het IPI dragen bij aan een oplossing voor de problemen die gedeputeerde Van Hijum aankaart. Ik plaats wel de kanttekening dat de Aanbestedingswet 2012 op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen alleen onderscheid maakt tussen nationale en Europese aanbestedingen. Er bestaan geen specifieke regels voor regionale aanbestedingen, omdat dat in strijd is met de Europese aanbestedingsrichtlijnen en de regels voor de interne markt (zie ook antwoord op vraag 4).
Welke mogelijkheden ziet u om de Nederlandse en/of Europese (maak)industrie op eenzelfde manier in positie te brengen of te houden als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gebeurt, waar vaak bewust wordt gegund aan lokale of regionale bedrijven dan wel er sprake is van (hogere) toetredingsdrempels voor partijen «van buiten»?
Het Nederlands bedrijfsleven is gebaat bij een open economie. Dat versterkt ons vestigingsklimaat, vergroot onze potentiële afzetmarkt en leidt er tevens toe dat we kunnen profiteren van een gunstige kwaliteit, prijs of variatie van goederen en diensten van buitenlandse aanbieders. Wederzijdse afhankelijkheid in mondiale waardeketens in een op regels gebaseerde wereldorde verlaagt de kans op conflicten. Anders dan de VS zet de Europese Unie in het handelspolitieke domein daarom niet in op nodeloze ontvlechting van mondiale waardeketens. Wel wordt ingezet op een modern Europees innovatie- en industriebeleid waarmee de Europese concurrentiekracht kan worden versterkt.
Een open economie vormt ook het uitgangspunt van de regels voor de interne markt en de Europese aanbestedingsrichtlijnen. De interne markt creëert een vrijhandelszone waarbinnen Europese bedrijven onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Dit betekent dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen Nederlandse bedrijven en Europese bedrijven. Ditzelfde geldt voor het maken van onderscheid tussen inschrijvingen van Nederlandse/Europese bedrijven en bedrijven uit landen die zijn aangesloten bij de GPA (zie het antwoord op vraag 2). Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt door deze regels toegang tot de markten van de andere EU-lidstaten en die van bij de GPA aangesloten landen en vaart daar wel bij. Daar staat tegenover dat wij dan ook toegang bieden tot onze markt. Ik zie daarom slechts beperkte mogelijkheden om te sturen op het gunnen aan lokale en regionale bedrijven, namelijk dat aanbestedende diensten inschrijvingen uit derde landen niet hoeven toe te laten en er zijn mogelijkheden op defensiegebied.
Zoals ik hierboven al aangaf, vind ik het wel belangrijk dat de concurrentie op die aanbestedingsmarkt eerlijk is en de nationale veiligheid geborgd blijft. Dat kan in bepaalde situaties met zich meebrengen dat het wenselijk is om specifieke partijen te weren. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162) is de wenselijkheid en mogelijkheid van het weren van inschrijvingen uit derde landen afhankelijk van de aard van de opdracht en de markt. In bepaalde gevallen kunnen buitenlandse aanbieders goederen of diensten goedkoper, beter of efficiënter voortbrengen, of is er geen Europese partij die kan leveren. Er zijn ook gevallen waarbij het wel noodzakelijk is om inschrijvingen uit derde landen te weren, bijvoorbeeld in verband met nationale veiligheidsaspecten.
In hoeverre ziet u nog andere mogelijkheden om het belang van regionale werkgelegenheid en het behoud en/of de versterking van technologische kennis door productie in Nederland en/of Europa mee te laten wegen bij aanbestedingen, waarvoor in bovenvermeld bericht wordt gepleit? Hoezeer zouden (delen van) opdrachten kunnen worden voorbehouden voor productie in eigen land of binnen Europa, bijvoorbeeld voor zover geen sprake is van wederkerigheid? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
De Aanbestedingswet 2012 biedt op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen geen mogelijkheden om regionale werkgelegenheid en (nationale) opbouw van technologische kennis direct mee te wegen in aanbestedingen, omdat dat neer zou komen op het stellen van eisen aan de herkomst van een product of dienst. Als dat zou mogen, zou dat betekenen dat Europese lidstaten (of GPA-landen) hun eigen markt voor elkaar kunnen afsluiten. Dat is niet wenselijk, omdat het Nederlandse bedrijfsleven belang heeft bij open markten en zijn geld voor een belangrijk deel over de grens verdient.
Het is wel mogelijk om bij aanbestedingen eisen te stellen in de sfeer van social return, waarmee indirect tot op zekere hoogte gestuurd kan worden op regionale werkgelegenheid. De Aanbestedingswet 2012 biedt daarnaast mogelijkheden om maatschappelijke effecten mee te laten wegen, zoals sociale, milieu en innovatieve kenmerken. Dit heb ik uiteen gezet in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162). Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zet het kabinet in Europees verband in op het IPI met het oog op meer wederkerigheid.
Op welke termijn verwacht u dat het door Nederland voorgestelde «level playing field instrument» en Europese voorstellen ten aanzien van het verruimen van de mogelijkheid voor ex ante-onderzoek daadwerkelijk kunnen worden ingezet? Op welke wijze(n) verwacht u dat deze voorstellen aanbestedende diensten kunnen helpen om in te grijpen bij aanbestedingen en zo oneerlijke concurrentie in een vroegtijdig stadium van de aanbesteding te kunnen detecteren en elimineren?
Buitenlandse overheidssteun kan er bij aanbestedingen toe leiden dat inschrijvers aanbiedingen kunnen doen waarmee zij andere partijen oneerlijk beconcurreren. Het witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt schetst de contouren van mogelijke instrumenten die de verstorende effecten van dergelijke subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt moeten tegengaan. Het witboek bevat onder andere een voorstel voor een aanbestedingsinstrument dat lopende een aanbesteding kan worden ingezet. Voor de wijze waarop de in het witboek voorgestelde instrumenten kunnen bijdragen aan de aanpak van marktverstoring en oneerlijke concurrentie bij aanbestedingen verwijs ik naar de kabinetsappreciatie van het witboek. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3405) heb aangegeven, wordt een uitgewerkt wetgevend voorstel in 2021 verwacht. Vervolgens moeten de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees parlement het ook gezamenlijk eens worden over een nieuw instrument. Dergelijk instrumenten zullen dus niet op korte termijn inzetbaar zijn. Op de middellange termijn kunnen deze instrumenten wel helpen om oneerlijke concurrentie, bij aanbestedingen en in algemene zin, te bestrijden.
Biogrondstoffen (biomassa) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kogel door de kerk. Geen houtstook meer voor energie: nu nog boter bij de vis»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat milieuorganisaties Comité Schone Lucht (CSL), Mobilisation for the Environment (MOB) en Leefmilieu naast Nederlandse bewonersorganisaties ook buitenlandse natuur- en bosbeschermingsorganisaties op lokaal, regionaal en (inter)nationaal niveau representeren met betrekking tot houtige biomassa (Dogwood Alliance (VS), Biofuelwatch (UK), Estonion Forest Aid, Estonian Nature Fund (ES), Forests, Climate and Biomass Energy Working Group, FERN (EU) et al.)? Zo ja, bent u bereid om met de drie vertegenwoordigers van bovengenoemde milieuorganisaties in gesprek te gaan over de uitwerking van het advies van de sociaaleconomische Raad (SER)? Zo nee, waarom niet?
Het SER-advies over het duurzaamheidskader biogrondstoffen is de basis voor een appreciatie en aankondiging van bijpassende beleidsmaatregelen door het kabinet. In het proces waren tot dusverre uitgebreide mogelijkheden voor partijen om inbreng te leveren. Het PBL heeft begin dit jaar een «joint fact finding» uitgevoerd met meer dan 100 partijen en de SER heeft het advies onderworpen aan een ruime raadpleging van de achterban. De beleidsmaatregelen die het kabinet over het duurzaamheidskader zal aankondigen zullen nadere uitwerking vergen. Ook hierbij zal het kabinet steeds alle relevante partijen betrekken.
Kunt u uitsluiten dat de biomassacentrale in Diemen van Vattenfall, die de grootste moet worden van Nederland en waartegen om deze reden (vervuiling) momenteel twee beroepsprocedures lopen aangespannen door MOB en CSL tegen respectievelijk de omgevingsvergunning en de natuurvergunning en die pal naast een woon- en kinderwijk wordt gebouwd, vervuilend is? Zo nee, vindt u het wenselijk deze te openen, gezien uw uitspraak: «het heeft echt geen zin hele vervuilende biomassacentrales te plaatsen naast woonwijken. Dat moeten we echt niet doen»?2
Voor de genoemde centrale gelden net als voor andere centrales strenge emissie-eisen die de nadelige effecten zoveel als mogelijk beperken. Dat is in de genoemde vergunningen vastgelegd. Daarnaast is er door Vattenfall en verschillende decentrale overheden een convenant opgesteld om de negatieve effecten op de luchtkwaliteit te minimaliseren. Bijvoorbeeld door strenge eisen te stellen aan de uitstoot van stof. In het convenant wordt aangegeven dat er door de getroffen maatregelen nagenoeg geen impact is op de lokale luchtkwaliteit. Het is verder niet aan mij om mij te mengen in gerechtelijke procedures die hierover lopen.
Bevestigt u dat de afbouw van subsidies voor houtige biomassa voor de opwekking van warmte het beste omwille van het klimaat en leefomgeving per onmiddellijk in gang gezet kan worden, aangezien dit een politieke keuze is? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met Vattenfall over stopzetting van de SDE-subsidie en een afkoop/compensatieregeling of een alternatieve aanwending? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa van belang is voor de transitie naar een klimaatneutrale economie. Daarbij is het belangrijk dat partijen die investeren in deze transitie, uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Ik ben daarom niet bereid bestaande subsidiebeschikkingen ter discussie te stellen of af te kopen met een schadevergoeding. Wel werkt het kabinet aan de geleidelijke afbouw van subsidies voor verschillende toepassingen van duurzame biomassa. Zoals toegelicht in mijn Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) is er sinds 2018 geen nieuwe subsidie meer beschikbaar voor de bij- en meestook in kolencentrales. Als reactie op de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 537) wordt geen nieuwe subsidie meer beschikbaar gesteld voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit. Wat betreft warmteproductie zal het kabinet ook toewerken naar een uitfaseringsstrategie voor de gesubsidieerde inzet van duurzame biomassa.
Bent u bereid in het algemeen in overleg te treden met biomassacentrales (groot en klein) om de nog niet gegeven maar wel gereserveerde subsidies in te trekken met schadevergoeding, alsook de al vergeven subsidies voor opwekking van warmte en electriciteit door houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat subsidies van de SDE-voorjaarsronde nu worden verwerkt? Zo ja, onderschrijft u dat in deze ronde geen subsidies voor het opwekken van warmte door de verbranding van houtige biomassa zouden moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Beaamt u dat uitstootnormen ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit ook per direct zouden moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft ernaar de emissie-eisen voor installaties voor bedrijven tussen 0,5 en 50MWth zo snel als mogelijk aan te scherpen. Een aanscherping voor uitstootnormen moet economisch en technisch haalbaar zijn. Hier laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op dit moment onderzoek naar doen, wat bijna afgerond is. Daarna zal een voorstel hiervoor ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. De emissies van grote stookinstallaties (vanaf 50MWth) moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. De eisen in het Activiteitenbesluit zijn al scherp en soms zelfs scherper dan wat Europees als BBT (Beste Beschikbare Technieken) is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag (afhankelijk van de omvang van de installatie de gemeente of provincie) bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een bandbreedte waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021 zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
Beaamt u dat een koolstofschuld die gecreëerd wordt door biogrondstoffen meegewogen moet worden in het «fair share»-principe, gezien het disproportionele aandeel dat ontwikkelde landen, zoals Nederland, hebben in het veroorzaken van de klimaatcrisis?
Koolstofschuld heeft te maken met de CO2 die vrij komt als hout wordt verbrand. Deze schuld kan worden ingelost door de herplanting en groei van nieuwe bomen. Dit staat los van het idee van een «fair share». Het «fair share-principe» is een theoretische maatstaf om de hoeveelheid biogrondstoffen te duiden die een land redelijkerwijs zou mogen benutten in relatie tot de mondiale beschikbaarheid ervan.
Bent u bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate»? Zo ja, onderschrijft u de conclusie dat de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie (RED II) hebben bijgedragen aan ontbossing en uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate».
Het rapport geeft aan dat de RED II een dekmantel zou zijn voor bosexploitatie en ongecontroleerde uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van hout. De schrijvers concluderen dat de laatste jaren het bosoppervlak in Europa aan het afnemen is door biomassa. Ze adviseren dat de gehele Europese benadering voor biomassa moet worden hervormd.
Ik onderschrijf de conclusie niet, omdat er geen sprake is van afname van bosoppervlak in Europa. Het bosgebied in Europa neemt jaarlijks nog steeds toe met zo’n 300.000 tot 400.000 hectare, ook is de houtkap slechts zo’n 65% van de bijgroei, dus het Europese bos bouwt nog steeds houtvolume op. Wel is er sprake van een lichte stijging van het areaal gekapt bos van ongeveer 7% sinds het dieptepunt van de economische crisis in 2009, maar dat is reguliere houtoogst die past in de cyclus van duurzame houtteelt waarbij bos(her)aanplant plaatsvindt, vervolgens beheer en uiteindelijk houtoogst. In dat jaarlijks areaal kunnen variaties plaats vinden. Daarnaast hebben onderwerpen zoals de economische recessie en droogte ook een effect op het areaal gekapt bos voor houtoogst. Voor het kabinet is duurzaam bosbeheer, via een geïntegreerde aanpak met gelijkwaardige aandacht voor ecologische, economische en sociale aspecten, uitgangspunt van het Nederlandse nationale en internationale beleid. Dat geldt zeker voor Europa, want bossen zullen een belangrijke rol gaan spelen in de transitie naar een klimaatneutraal en circulair Europa. Dat zal daarom ook de Nederlandse inzet en beoordeling zijn van de aankomende EU-bossenstrategie van de Europese Commissie zoals genoemd in de Green Deal. Tot slot kan ik niet vooruitlopen op een mogelijke herziening van de RED II.
Bent u bekend met de in het Europees parlement aangenomen motie van de PvdD die oproept om de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie te herzien (RED II)? Zo ja, bent u bereid om de EU op te roepen om een eerlijke klimaatboekhouding en een bovengrens voor biomassa in de EU RED II mee te laten nemen, zoals Natuur&Milieu voorstelde tijdens de persconferentie van de SER op 8 juli jongstleden?4
Zie antwoord vraag 9.
Ontvangen signalen over oneigenlijk gebruik van GIRFEC en de zogenoemde Kansencirkel. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat nog steeds ouders bevreesd zijn voor oneigenlijk gebruik van de zogenoemde Kansencirkel, die is voortgekomen uit het Schotse GIRFEC (Getting it Right for Every Child)?
Ik ben ermee bekend dat ouders zorgen hebben geuit over het oneigenlijke gebruik van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument.
Blijft u van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om de GIRFEC methode of specifieke elementen daaruit in Nederland te verspreiden? Bedoelt u met «de overheid» ook de lokale overheid?
Ik blijf van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om GIRFEC of elementen hieruit in Nederland te verspreiden, zoals ik ook heb laten weten per brief in januari 20201. Opvoeding is primair de verantwoordelijkheid van ouders. Het staat gemeenten wel vrij om al lerend te kijken welke elementen van GIRFEC, zoals de Kansencirkel, kunnen bijdragen aan betere gesprekken tussen kinderen, ouders en professionals en aan sterkere interprofessionele samenwerking. Daarbij is de Kansencirkel nadrukkelijk niet bedoeld als risicotaxatie-instrument om veiligheids- en ontwikkelproblematiek te signaleren.
Deelt u de zorg van de betreffende ouders, maar ook van deskundigen dat de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument ingezet kan worden en kan leiden tot daarmee samenhangende dossiervorming?
De inzet van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument is nadrukkelijk niet de bedoeling. De Kansencirkel is bedoeld als leidraad om een gesprek over het welbevinden van een kind te kunnen voeren met ouders, kinderen en professionals.
Hoe houdt u vinger aan de pols dat er geen oneigenlijk gebruik ontstaat van GIRFEC of de daarop gebaseerde Kansencirkel? Op welke wijze kunnen ouders en deskundigen signalen kwijt dat de zogenoemde Kansencirkel mogelijk gebruikt wordt als risicotaxatie-instrument?
Er zijn mij geen signalen bekend van oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel of andere elementen van GIRFEC. Wanneer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover meldingen ontvangt, zal zij hier onderzoek naar doen. Wanneer ouders of professionals signalen ontvangen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hiervan melding maken bij de IGJ. Bij klachten kunnen ouders en professionals daarnaast terecht bij de jeugdzorginstelling; voor informatie en advies, en voor ondersteuning bij het indienen van de klachten kunnen ouders terecht bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) wijst er verder bij de Nederlandse vertaling van de Kenniscirkel nadrukkelijk op dat deze niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Bent u bekend met de invulling van de verschillende pilots in gemeenten waar men al lerend kijkt wat werkt in de Nederlandse situatie waarbij de Schotse benaderingswijze leidend is? Op welke wijze wordt bij deze pilots in de gaten gehouden dat de Kansencirkel niet oneigenlijk wordt ingezet?
Ik ben ermee bekend dat er gemeenten zijn die lerend kijken wat werkt in de Nederlandse situatie om interprofessioneel samen te werken met vragen van ouders en kinderen als vertrekpunt. Het staat gemeenten vrij dit te doen. Ik zie momenteel geen aanleiding om dit als rijksoverheid preventief centraal te monitoren. Indien er meldingen binnen komen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, wordt daar onderzoek naar gedaan (zie beantwoording vraag 4 en 7).
Ondersteunt u op enigerlei wijze het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) dat het als zijn taak ziet het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument? Levert het NJI naar uw mening op dit punt voldoende inspanning en heeft het naar uw mening de gewenste uitwerking?
Het NJi is een onafhankelijk kennisinstituut dat actuele kennis en (internationale) ontwikkelingen over jeugd, vakmanschap en het jeugdveld verzamelt, duidt en deelt. Ik ondersteun het NJi financieel om deze rol uit te kunnen voeren. Ik ben van mening dat het NJi momenteel voldoende inspanning levert om het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signalen bekend over oneigenlijke inzet van de Kansencirkel? Hoe houdt de IGJ toezicht op dit punt?
De IGJ houdt geen preventief toezicht om oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel tegen te gaan. De IGJ heeft los van de in de media uitgesproken zorgen geen aanwijzingen dat er in de praktijk werkelijk sprake is van oneigenlijk gebruik. Er zijn bij de IGJ geen meldingen binnen gekomen van concrete situaties waarin de Kansencirkel oneigenlijk is ingezet. Wanneer de IGJ zulke meldingen krijgt, doet zij daar onderzoek naar.
Wat kunt u verder nog doen om de angst bij ouders weg te nemen dat zij buitenspel worden gezet bij het opvoeden van hun kinderen? Ziet u wellicht aanleiding om met de vrees voor GIRFEC en de Kansencirkel in het achterhoofd er nog eens voor te pleiten jongeren en ouders te horen en te betrekken bij de zoektocht naar en implementatie van nieuwe methoden in de jeugdhulp?
Wanneer ouders signalen ontvangen of klachten hebben over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hier een melding van maken (zie beantwoording vraag 4). Meer algemeen geldt dat het betrekken van jongeren en ouders een belangrijk uitgangspunt is in de jeugdhulp. De gehele jeugdsector heeft het belang hiervan ook uitgesproken in het actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
Het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), René Peters (CDA), Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de open brief van 239 wetenschappers waarin de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en nationale gezondheidsinstituties worden opgeroepen de mogelijke verspreiding van het coronavirus via aerosolen serieus te nemen en naast de huidige adviezen (handen wassen, afstand houden, thuis blijven bij klachten) ook meer te wijzen op goede ventilatie van binnenruimtes?123
Ik heb het RIVM een aantal vragen gesteld over het belang van ventilatie en het risico van de verspreiding van het SARS-CoV-2 via aerosolen. Op basis van de antwoorden van het RIVM heb ik op rijksoverheid.nl publieksinformatie laten plaatsen over het belang van goede ventilatie. Ook zijn op deze website voor specifieke sectoren zoals verpleeghuizen handreikingen te vinden.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat er meer aandacht moet zijn voor goede ventilatie en hoe relateert u dit aan het recente onderzoek van het RIVM dat 1 op de 20 besmette mensen aantoonbare hoeveelheden virusdeeltjes in aerosolen verspreidt in slecht geventileerde ruimtes?4
Ik deel deze mening. Het recente onderzoek van het RIVM betrof een theoretisch model waarbij, op basis van aannames, de verspreiding van virusdeeltjes via aerosolen onder verschillende omstandigheden is berekend. Een aanname was dat de aerosolen een constante verdeling in de ruimte vertonen. Het model toont hoe de verspreiding van aerosolen verloopt in een ruimte als er niet wordt geventileerd.
Het is echter onzeker of aerosolen voldoende infectieus zijn om tot een infectie via aerogene transmissie (> 1,5 meter) te leiden. De auteurs van het RIVM-onderzoek stellen dat zo lang het onduidelijk is hoeveel infectieus virus aanwezig is in de verschillende druppels (dit is een functie van meerdere variabelen w.o. viruseigenschappen, host eigenschappen, ernst ziekte, locatie van infectie, tijd, temperatuur, UV licht etc.), en het ook nog onbekend is wat de minimale infectieuze dosis van SARS-COV-2 is, voorzichtigheid geboden blijft met het trekken van conclusies over de kans op infectie.
Het RIVM volgt de ontwikkelingen over aerosolen en aerogene transmissie nauwgezet en neemt deze inzichten mee in de afweging of aanvullende adviezen een wezenlijke bijdrage leveren aan het voorkomen van COVID-19. Hierbij wordt behalve naar (kwalitatief goede) wetenschappelijke publicaties, ook gekeken of er uit de beschikbare epidemiologische gegevens een duidelijke rol voor aerosolen (aerogene transmissie) blijkt. Vooralsnog lijkt dit niet het geval.
Verder wordt gekeken of al geldende maatregelen effectief zijn in het voorkomen van mogelijke verspreiding van aerosolen > 1,5 meter.
Welke aanvullende maatregelen nodig zijn om aerogene transmissie te voorkomen of verminderen (buiten de extra persoonlijk beschermingsmaatregelen zoals FFP2 maskers tijdens/na medische aerosolvormende handelingen) is nog onbekend. Het is onzeker of een bepaalde ventilatie(drempel) als aanvullende maatregel een daadwerkelijk bijdrage levert aan het voorkomen of verminderen van SARS-CoV-2-transmissie (zie ook vraag5. Voldoende luchtverversing is wel belangrijk omdat dit de gezondheid bevordert, noodzakelijk is voor een prettig en gezond binnenklimaat en de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken helpt te verkleinen.
Wat is uw reactie op de stelling van de wetenschappers dat de kritiek op de WHO terecht is omdat ze te weinig rekening zouden houden met nieuwe inzichten?
Het RIVM volgt de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie over de transmissie en besmettelijkheid van SARS-CoV-2 op de voet. Sinds de stellingname waaraan u refereert heeft de WHO een review verricht met beschikbare evidence en een update gepubliceerd (https://www.who.int/news-room/commentaries/detail/transmission-of-sars-cov-2-implications-for-infection-prevention-precautions). De wetenschappelijke discussie zal voortduren zolang de vele onderzoeks- en kennisvragen rond COVID-19 nog niet of onvoldoende beantwoord zijn.
Welke overige onderzoeken worden momenteel gedaan naar de mogelijke overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen? Welke onderzoeken worden uitgevoerd naar de rol van ventilatie hierin?
Zoals beschreven bij vraag 2 verricht het RIVM enkele theoretische modelstudies. Hierbij wordt ook naar ventilatie gekeken. Onderzoek naar de overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen is lastig, omdat het altijd een theoretisch in vitro-onderzoek betreft waarbij een aantal in vivo variabelen die van invloed zijn op de kans op transmissie en infectiviteit niet gemeten kan worden. Tevens heeft ventilatie als variabele ook invloed op grotere druppels en infectiviteit en overleving van het virus op oppervlakten e.d. wat het moeilijk maakt de directe relatie tussen besmettelijkheid en alleen aerosolen te onderzoeken.
De TU Eindhoven heeft onderzoek gedaan naar ventilatie en luchtfiltering in sportscholen om aerosolenconcentraties te reduceren. Het doel van dit onderzoek was echter nadrukkelijk niet om te analyseren in welke mate aerosolen al dan niet een transmissierisico voor SARS-CoV-2 inhouden. De virologische en microbiologische aspecten van SARS-CoV-2 vallen buiten de expertise van het betreffende onderzoeksconsortium.
Deelt u onze mening dat er zo spoedig mogelijk helderheid moet zijn over de wijze van ventilatie om overdracht van het coronavirus te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u deze helderheid verschaffen aan gebouweigenaren van onder andere restaurants, verpleeghuizen, concertzalen, bioscopen etc. gegeven het feit dat het nu het moment is om eventuele voorbereidingen te treffen voor de aanstaande herfstperiode?
De adviezen van het RIVM zijn heel helder: er zijn onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. Volg daarom de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie zoals: zorg dat een ventilatiesysteem in ieder geval voldoet aan de minimale regelgeving voor luchtverversing zoals genoemd in het Bouwbesluit, zorg dat het ventilatiesysteem wordt gecontroleerd en wordt onderhouden, en zorg dat er 10 à 15 minuten wordt gelucht na een bijeenkomst, bijvoorbeeld na een vergadering.
Het is echter niet mogelijk te stellen dat enige vorm van ventilatie de overdracht van COVID-19 kan voorkomen, en het is ook onmogelijk te meten welke mate van ventilatie bijdraagt aan de preventie van COVID-19. Dit geldt overigens ook voor locaties met hogere ventilatiehoeveelheden (zie vraag 2 en 3).
In hoeverre komen de eisen uit het Bouwbesluit 2012 overeen met de richtlijnen die de REHVA (Federation of European Heating, Ventilation and Air Conditioning Associations) voor mechanische ventilatie heeft opgesteld?5
Het Bouwbesluit omvat minimale eisen waar gebouwen aan moeten voldoen, onder meer op het punt van luchtverversing. Het RIVM adviseert de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie te volgen: te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, het ventilatiesysteem goed te onderhouden, 10 à 15 minuten te luchten na bijeenkomsten en zo mogelijk geen recirculatie binnen één ruimte toe te passen. Het RIVM heeft onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. REHVA heeft een eigen advies opgesteld waarbij wordt uitgegaan van een grotere rol van aerogene tansmissie bij de verspreiding van Covid-19 en een grotere rol van ventilatie om dit te voorkomen.
Wanneer levert het RIVM de tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirusdebat van 25 juni jl. toegezegde eenvoudige ventilatieinstructies voor burgers en bedrijven? Worden hier de praktische adviezen van de REHVA in meegenomen?6
Het RIVM heeft na het debat van 25 juni jl. de volgende informatie over ventilatie gepubliceerd:
Het is echter niet per se de rol van het RIVM om die publieksinformatie te geven: publiekscommunicatie over COVID-19 is belegd bij de rijksoverheid. Het toegankelijk uitleggen wat het Bouwbesluit inhoudt is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Op rijksoverheid.nl staat overigens ook al informatie zoals de instructie voor bedrijven (meer specifiek: gebouweneigenaren), hier heeft het RIVM aan meegewerkt: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen.
Klopt het dat de normen in het Bouwbesluit 2012 slechts minimumeisen zijn, die niet gericht zijn op gezondheid en waarbij geen rekening is gehouden met infectieziekten? Zo niet, kunt u daar een onderbouwing van geven?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan luchtverversing. Deze zijn niet primair gericht op het bestrijden van infectieziekten. Wel is in gebouwen altijd voldoende luchtverversing nodig. Voldoende verse lucht bevordert de gezondheid en helpt ook de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken te verkleinen, bijvoorbeeld het coronavirus.
Wat is uw reactie op de stelling dat de controle op naleving van de ventilatieregels die in het Bouwbesluit 2012 staan allesbehalve waterdicht zijn?
Gemeenten zijn belast met de handhaving van het Bouwbesluit (bouw- en woningtoezicht). Bij bestaande bouw is echter allereerst de gebouweigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de regelgeving. Het is dus aan gebouweigenaren en -beheerders om hun gebouwen en installaties daarop te controleren en zo nodig aan te passen.
Als het gaat om verpleeghuizen heb ik Actiz gewezen op de adviezen van het RIVM en hen gevraagd deze onder de aandacht te brengen van hun leden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs heeft opgeroepen om de ventilatiesystemen op alle scholen te controleren. Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. De Tweede Kamer is hierover per brief op 17 augustus jl. geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Amsterdam UMC en enkele GGD-en naar de verspreiding van het virus in verpleeghuizen? Wordt bij dat onderzoek ook gekeken naar de rol van ventilatie en recirculatie in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van dit onderzoek zijn onlangs bekend gemaakt. Het OMT heeft advies uitgebracht over de aanbevelingen van de onderzoekers en het kabinet heeft het OMT-advies overgenomen (Kamerstukken 25 295, nr. 509) In dit onderzoek is geen aandacht besteed aan ventilatie; het onderzoek is in april 2020 gestart en de hoofdvraag was wat de rol is van personen zonder (herkenbare) klachten bij een coronavirusuitbraak in een verpleeghuis, zie: https://www.vumc.nl/nieuws/nieuwsdetail/bij-nieuwe-corona-uitbraak-in-verpleeghuis-is-snelle-diagnose-essentieel.htm
Bij clusters van COVID-19 zijn de GGD’en wel geïnstrueerd om de ventilatie aspecten in het uitbraakonderzoek mee te nemen. Zie https://lci.rivm.nl/covid-19/clusters-regionale-verspreiding.
'Statement on Black Lives Matter’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Statement on Black Lives Matter» van Universiteit Utrecht, opgesteld onder verantwoordelijkheid van professor dr. James Kennedy, decaan van het University College Utrecht?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat prof. dr. Kennedy met zijn verklaring zich kritiekloos opstelt, als Universiteit Utrecht, maar ook als eindverantwoordelijke voor de herijking van de Canon van de Nederlandse geschiedenis, achter de uitgangspunten van de Black Lives Matter-beweging? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» van 15 juni jl. staat beschreven dat een inclusieve leeromgeving om beleid vraagt dat enerzijds het bewustzijn en de kennis van studenten over diversiteit vergroot en anderzijds studenten weerbaarder maakt. Bewustmaking, kennisneming van en het delen van ervaringen zijn elementen die in het statement worden gestimuleerd.
Deelt u de opvatting dat de analyse van de Black Lives Matter-beweging veel verder gaat dan het bestrijden van racisme, wat zich uit in haar verklaringen dat onze maatschappelijke instituties en zelfs het kapitalistische fundament van onze samenleving niet alleen bestreden, maar zelfs ontmanteld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvatting niet. Zoals te lezen is in de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» jl. zijn racisme en discriminatie ontegenzeggelijk hardnekkige problemen in onze samenleving. Het Kabinet blijft streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Het Kabinet verwerpt het wegzetten van mensen als groep, of om wat ze geloven of waar ze vandaan komen. Het is dan ook goed dat, ook door de onderwijsinstellingen, de discussie over het bestrijden van racisme plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de verklaring in Kennedy’s statement «As empirical evidence has shown time and again, systematic racism, as well as covert and overt discrimination against people of colour are deeply rooted and widely institutionalized in the Netherlands and throughout Europe: through our education systems, employment practises, health, tax and welfare systems. Ethnic profiling is a standard practice throughout the Netherlands and Europe. As in the US, people of colour are disproportionally likely to die in police custody» een product is van feitenvrij, ideologisch activisme en bovendien niet gestoeld op inzichten die wetenschappelijke onderzoeken geven? Zo nee, waarom niet?
In het statement van het University College Utrecht spreekt decaan James Kennedy zijn steun uit aan studenten en medewerkers die geconfronteerd worden met het racisme. Ook benadrukt hij het multiculturele karakter van het College en de educatieve missie ervan, waarin wereldburgerschap voorop staat. Dit zijn de uitgangspunten van waaruit het College diversiteit en gelijkwaardigheid wil bevorderen en van waaruit decaan Kennedy namens het College, de Black Lives Matter-beweging als een antiracistisch burgerinitiatief ondersteunt. Betrokkenheid bij maatschappelijke vraagstukken is eigen aan de universiteit en, als deel ervan, aan het College. De manier waarop men dit op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instelling.
Bent u het met de mening eens dat prof. dr. James Kennedy als voorzitter van de herijking historische Canon van Nederland zich van deze uitspraken had moeten onthouden, om de schijn van politiek activisme te voorkomen, omdat de Canon bij uitstek het instrument zou moeten zijn van verbinding door een gedeelde geschiedenis voor alle burgers van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Prof. dr. James Kennedy is als decaan van de Universiteit van Utrecht vrij zijn gedachten over maatschappelijke thema’s onder de aandacht te brengen van studenten.
Bent u het tenslotte met de mening eens dat nu de Black Lives Matter-beweging zich aantoonbaar heeft gemanifesteerd als een beweging die de bevolking splijt naar etnische scheidslijnen en in voor- en tegenstanders en daarnaast oproept tot ontmanteling van het kapitalistische systeem en de instituties wil vernietigen, de instellingen voor hoger onderwijs onmiddellijk moeten stoppen met het uitspreken van steun en solidariteit voor deze subversieve organisatie, voor het te laat is en er onherstelbare schade zal zijn aangericht aan onze wetenschappelijke instituten en het academische klimaat in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat binnen het onderwijs een open discussie gevoerd wordt over maatschappelijke gebeurtenissen en het is de taak van het onderwijs goed burgerschap te bevorderen. Ik heb vertrouwen in de hoger onderwijsinstellingen dat het gesprek met studenten en docenten over de recente gebeurtenissen kan plaatsvinden. De manier waarop men deze taak op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instellingen zelf.