Onbegrijpelijke en op het eerste oog onjuiste scenario’s die DNB gemaakt heeft op basis van de adviezen van de commissie-parameters voor de Wet Toekomst Pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Olaf Ephraim (FVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Bart van Kent , Léon de Jong (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennis genomen van het advies van de Commissie Parameters van 2022 waarin het bruto meetkundige rendement op aandelen gesteld wordt op 5,4%, terwijl het bruto meetkundige rendement een stuk hoger was in het advies uit 2019, namelijk 5,8%?1
Ja. De Commissie adviseert op basis van recente data om de parameter voor het verwachte rendement op beursgenoteerde aandelen te verlagen van 5,8% bruto naar 5,4% bruto (voor aftrek van kosten). In hoofdstuk 2.8 (p. 34–37) van het rapport van de Commissie Parameters wordt dit advies over de parameter beursgenoteerde aandelen nader toegelicht. De Commissie heeft hier ook tijdens de hoorzitting met de Tweede Kamer nadere uitleg over gegeven.
Heeft u kennisgenomen van de grafieken in de presentatie van De Nederlandsche Bank (DNB) en is het u daar ook opgevallen dat op pagina 47 in de grafiek van het aandelen rendement over de komende 60 jaar het (rekenkundig) gemiddelde van het rendement van de commissie parameters uit 2022 in elk van de 60 jaren hoger en soms zelf fors hoger is dan het rekenkundig gemiddelde van de de commissie parameters uit 2019, terwijl het rendement juist omlaag zou gaan?2
Ja. DNB heeft de scenarioset gebruikt die door de Commissie Parameters (2022) in hoofdstuk 4 van het rapport is geadviseerd. De vergelijkingen (41) en (42) in de technische appendix3 van het rapport van de Commissie laten zien dat de Commissie op heeft gelegd dat het meetkundig gemiddelde van het aandelenrendement en inflatie op lange-termijn respectievelijk 5,2% en 2,0% zijn.
De grafiek op slide 47 van de presentatie van DNB toont daarentegen het rekenkundige gemiddelde en de mediaan van de rendementen, onder andere voor aandelen. Het meetkundig gemiddelde aandelenrendement op basis van de scenarioset van de Commissie Parameters uit 2022 ligt op lange-termijn lager dan het meetkundig gemiddelde aandelenrendement op basis van de scenarioset van de Commissie Parameters uit 2019. Dat is ook te verifiëren op basis van de door DNB gepubliceerde scenariosets.
Klopt het dat de standaard deviatie van het aandelen rendement door de Commissie Parameters in zowel 2019 als 2022 is vastgesteld op 20% en dus gelijk is gebleven (paragraaf 2.13.1 van het advies van de Commissie Parameters)?
Nee, deze veronderstelling van de vraagsteller klopt ten dele niet. Er is immers een verschil tussen de standaarddeviatie voor de parameter voor het maximale aandelenrendement en de standaarddeviatie binnen de nieuwe scenariosets. Voor de parameter voor het maximale aandelenrendement klopt het inderdaad dat dit is vastgesteld op 20%, dit is gelijk met de standaarddeviatie uit het advies van de commissie parameters uit 2019. De Commissie schrijft in hoofdstuk 2.13.1 dat deze standaarddeviatie is overgenomen uit het advies van de vorige Commissie, na raadpleging van enkele externe, wetenschappelijke bronnen. Deze standaarddeviatie wordt gebruikt door pensioenfondsen bij het bepalen van het maximale portefeuillerendement voor bijvoorbeeld het opstellen van een herstelplan.
Binnen de nieuwe scenariosets is echter niet langer sprake van een constante standaarddeviatie omdat nu gewerkt wordt met stochastische volatiliteit: de standaarddeviatie van het aandelenrendement per jaar is nu dus stochastisch variërend in de tijd. In de scenarioset zoals werd geadviseerd door de Commissie Parameters in 2019 werd uitgegaan van een standaarddeviatie van het aandelenrendement van circa 15% in de scenarioset. Hier is dus wel sprake van een aanpassing.
Bent u ervan op de hoogte dat indien de standaard deviatie gelijk blijft, een lager meetkundig rendement moet leiden tot een lager rekenkundig rendement?
Dat is zo voor normaal verdeelde rendementen: dan kunnen rekenkundige gemiddelden – via een voorgeschreven rekenregel – exact worden afgeleid van de meetkundige gemiddelden en de standaarddeviatie. Maar dat is niet altijd zo voor rendementen die niet normaal verdeeld zijn. Zoals in vraag 3 aangegeven, zijn de aandelenrendementen in de nieuwe scenariosets niet normaal verdeeld en is geen sprake van een constante standaarddeviatie.
De relatie tussen het meetkundig en rekenkundig gemiddeld rendement hangt, naast de onderliggende verdeling van aandelenrendementen, ook van de standaarddeviatie af. Maar zoals benoemd is er dus geen sprake van een constante standaarddeviatie binnen de scenariosets waardoor de stelling in de vraag niet opgaat.
Kunt u het bovenstaande verklaren?
De standaarddeviatie van 20% is voor de parameter voor het maximale aandelenrendement, dit is niet bepaald aan de hand van de P-set. De Commissie heeft deze waarde overgenomen uit het advies van de vorige Commissie. In de P-set daarentegen is nu sprake van stochastische volatiliteit in aandelenrendementen. Dat het advies over de standaarddeviatie voor de parameter voor het maximale aandelenrendement gelijk is gebleven aan het advies van 2019 heeft dus niet per se consequenties voor de P-set zoals genoemd in vraag 4.
Zijn de parameter sets uit 2019 in 2022 op een correcte wijze afgeleid uit de adviezen van de Commissie Parameters, waarop de Wet toekomst pensioenen gebouwd is? En kloppen de grafieken van DNB (vanwege de korte tijd licht de indiener alleen dit probleem eruit)?
Ja, DNB gebruikt bij het berekenen van de P-scenario’s de door de Commissie geadviseerde model- en kalibratiemethode. De genoemde grafieken kloppen en zijn in lijn met de (toelichting bij de) grafieken in hoofdstuk 5.1 (pag. 73–78) van het rapport van de Commissie Parameters 2022.
Kunt u de voorlopige adviezen van DNB (die maandag 12 december de adviezen 7 uur kregen voor de Tweede Kamer en die al een lovend artikel publiceerde over uitkomsten van DNB, terwijl de Kamerleden de stukken nog moest ontvangen) en de drie validaties, die door experts gedaan zijn, aan de Kamer doen toekomen?3, 4
Maandagmiddag 12 december is inzage verstrekt in concept-berekeningen. In de bijlage bij deze antwoorden treft u deze concept-berekeningen. Deze berekeningen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de berekeningen die in het definitieve rapport zijn opgenomen.
Ik vind het niet opportuun om conceptrapportages met uw Kamer te delen. Met conceptversies van adviezen of rapporten wordt de ruimte geboden aan onafhankelijke onderzoekers en externe experts om vrijelijk van gedachten te wisselen. Deze ruimte is nodig om tot een beter inzicht te komen. Ik kan u melden dat de validaties geen betrekking hadden op de berekeningen maar op enkele interpretaties van de resultaten.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 21 december om 15.00 uur beantwoorden in verband met de eindstemmingen van de Wet toekomst pensioenen op 22 december?
Ja.
Bijlage concept-berekeningen
Verandering in nettoprofijt als gevolg van de overstap op het nieuwe contract
Verandering in pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met nieuwe scenario’s (december): links mediaan scenario; rechts 5%-percentiel (slechtweerscenario)
Verandering in pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met oude scenario’s (augustus)
Verandering in netto profijt en pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met nieuwe scenario’s.
Verandering in netto profijt en pensioenverwachting door overgang op nieuwe contract met oude scenario’s
De regeling voor het prijsplafond |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u op 30 november 2022 beloofde om op 9 december de subsidieregeling bekostiging plafond energietarieven kleinverbruikers aan de Kamer toe te sturen, dus ruim voor plenaire behandeling, later in december?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wij op woensdag 14 december 2022 een debat hebben over de suppletoire begroting, waaruit deze regeling betaald wordt en dat wij er op 15 december 2022 over stemmen?
Ja.
Kunt u deze regeling per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, zodat hij bestudeerd kan worden voor het debat? Kunt u ook de uitgebreide toelichting die bij de feitelijke vragen over de suppletoire begroting beloofd is sturen?
Ja. De regeling is op maandag 12 december 2022 met de Kamer gedeeld, en deze is voorzien van een uitgebreide toelichting.
Wanneer hebben de energiemaatschappijen de conceptregeling ontvangen?
Er is sinds september doorlopend en intensief contact geweest met de betrokken partijen vanuit de sector en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als beoogde uitvoerder over de totstandkoming van het prijsplafond. Primair ging dat over de inhoudelijke vragen die te maken hebben met de praktische uitvoering. Aan de vertaling naar de concept-regeling zelf is doorlopend gewerkt tot en met maandag 12 december. De beschikbare achterliggende stukken over de besluitvorming en de contacten met de energiemaatschappijen zijn vrijdag 9 december jl. naar de Kamer gestuurd met de Kamerbrief over de prijsplafondregeling voor 2023.
Wanneer heeft de Europese Commissie de conceptregeling ontvangen?
Er zijn doorlopende contacten geweest met de Commissie parallel aan het proces van uitwerking van de regeling. Deze gesprekken zijn vooral gebaseerd op de relevante wettelijke kaders waarop de Commissie toetst. Op 30 november jl. is het prijsplafond formeel bij de Commissie genotificeerd conform het format dat daarvoor bestaat. De definitieve versie van de regeling zoals deze op 12 december 2022 met uw Kamer gedeeld is, is op 12 december ook formeel aan de Commissie voorgelegd in het kader van de notificatieprocedure.
Op 4 oktober 2022 schreef u dat het prijsplafond met de gekozen parameters meer dan 20 miljard euro zou kosten en in de laatste brief van 9 december stond 11,2 miljard euro. Kunt u aangeven wat de schatting is van de kosten van het prijsplafond in 2023 en op basis van welke aannames die berekening gemaakt is?
Kortheidshalve verwijs ik naar de uitgebreide schriftelijke beantwoording van de vragen die de Kamer gesteld heeft over de 10e suppletoire begroting, die ook nader ingaan op de totstandkoming van de relevante ramingen. In de praktijk zullen de kosten in belangrijke mate afhangen van de ontwikkeling van de energieprijzen in 2023.
Kunt u ook de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt over de voorbereiding van het prijsplafond voor consumenten (ingezonden 24 november 2022), waarvan ik meerdere keren gevraagd heb ze tijdig te beantwoorden, per ommegaande beantwoorden?
Ja.
kunt u een rekenvoorbeeld geven van de maximale vergoeding die een energiebedrijf verkrijgt onder het prijsplafond voor een klant?
Het energiebedrijf krijgt een vergoeding voor alle inkoopkosten die het moet maken boven de plafondprijzen. Hoe hoog de vergoeding uiteindelijk uitvalt, hangt dus af van de inkoopkosten die het energiebedrijf hiervoor moet maken en is niet op voorhand te zeggen. Wel wordt door de bruto margetoets voorkomen dat energiebedrijven een hogere marge mogen behalen dan in de voorafgaande jaren (2018–2021). Kortheidshalve verwijs ik naar de toelichting op de systematiek van de margetoets in de toelichting bij de conceptregeling, die op maandag 12 december jl. aan uw Kamer verzonden is.
Kunt u deze vragen voor dinsdagavond 13 december beantwoorden?
Nee, dat was gelet op de termijn waarop de vragen ontvangen zijn, niet mogelijk. Uw Kamer ontvangt de antwoorden wel vóór het debat dat voorzien is voor woensdagavond 14 december 2022.
Het prudent persons principle en het beleggen met geleend geld in de Wet toekomst pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Herinnert u zich de volgende vraag uit het wetgevingsoverleg van 2 december: «Heeft de Minister laten toetsen of in de situatie met opheffing van de leenrestrictie in combinatie met het individueel toerekenen van rendementen, nog steeds wordt voldaan aan de prudent person regel. De Minister geeft in haar toelichting aan dat het fonds als geheel niet hoeft te lenen en er daardoor geen strijd is met dit beginsel. Echter, dat geldt op macro-niveau dus voor het fonds en is niet anders dan in het huidige stelsel waar dit eveneens op fondsniveau wordt beoordeeld. Kan de Minister heel specifiek aangeven hoe de individuele toedeling (die dus formeel negatief kan worden zonder aanvullende wetgeving) tóch niet in de weg staat aan de prudent person regel?»
Ja, deze vraag herinner ik me. Volgens de prudent person regel, een open norm zoals beschreven in artikel 19 van de IORP-Richtlijn, dienen de activa te worden belegd op lange termijn in het belang van de deelnemers en de pensioengerechtigden in hun geheel. De verantwoordelijkheid om een beleggingsbeleid te voeren in overeenstemming met het prudent person-beginsel ligt bij het pensioenfonds. De uitvoerder geeft in het beleggingsbeleid invulling aan dit beginsel en onderbouwt dat wordt voldaan aan de prudent person regel.
Volgens overweging 45 van de IORP-Richtlijn vereist naleving van de prudent person regel een beleggingsbeleid dat is toegespitst op de deelnemersstructuur van de afzonderlijke pensioeninstelling. In het voorliggende wetsvoorstel wordt nader invulling aan deze eis gegeven door de voorschriften rond de vaststelling van de risicohouding die toegespitst moeten worden op leeftijdscohorten en eventuele overige kenmerken van het deelnemersbestand. Berekeningen van CPB en Ortec hebben laten zien dat opheffing van de leenrestrictie bijdraagt aan welvaartswinst en daarmee aan stabielere of hogere pensioenen voor het collectief op de lange termijn.1 Opheffing van leenrestrictie kan in het belang van de deelnemers zijn. Het wettelijk bieden van de mogelijkheid tot een grotere blootstelling dan 100% aan zakelijke waarden, zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen is samen met de genoemde wettelijke voorschriften in lijn met de Richtlijn. In de regelgeving zijn bovendien maatregelen genomen die voorkomen dat deelnemers geconfronteerd zouden kunnen worden met een negatief persoonlijk vermogen. Als dit zou ontstaan, moet er vanuit de reserves van de pensioenuitvoerder een aanvulling op dit persoonlijke pensioenvermogen worden gedaan, waardoor de deelnemer niet met een schuld wordt geconfronteerd of de pensioenuitvoerder met een schuld zou moeten verlaten.
Het is zoals gezegd vervolgens aan de individuele uitvoerder om binnen de gestelde wettelijke kaders invulling te geven aan het beleggingsbeleid en te onderbouwen dat wordt voldaan aan het prudent person-beginsel.
Wilt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een omstandigheid voorstellen waarin meer dan 100% investeren in aandelen voor een individu/cohort in overeenstemming kan zijn met het prudent persons principle (PPP), dat is vastgelegd in de IORP-II richtlijn? Zo ja, kunt u die casus beschrijven en aangeven hoe hoog die blootstelling zou kunnen zijn in dat geval?
Zoals aangegeven in antwoord 1 kan het opheffen van de leenrestrictie in het belang van de deelnemers zijn en dient een pensioenfonds te onderbouwen of het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de prudent person regel. In ieder geval zal het betreffende pensioenfonds moeten aantonen dat de blootstelling aan bepaald beleggingsrisico in overeenstemming is met de vastgestelde risicohouding van een bepaalde deelnemer of een bepaald cohort aan deelnemers. Een exact percentage hoe hoog deze blootstelling mag zijn, kan ik dus ook niet geven aangezien deze afhankelijk is van de specifieke kenmerken van een pensioenfonds. Ik heb eerder in uw Kamer uitgesproken dat mijn gedachtewisseling met uw Kamer over dit onderwerp mij ervan heeft overtuigd dat een maximering van de leenrestrictie een wenselijke toevoeging aan het wetsvoorstel is. Hiertoe heb ik via een nota van wijziging een wettelijke maximering van 150% blootstelling aan zakelijke waarden opgenomen. Met een dergelijke wettelijke bovengrens wordt voldoende ruimte geboden aan pensioenuitvoerders om in het belang van hun deelnemers, indien nodig én passend bij de risicohouding meer risico te nemen en anderzijds recht te doen aan de zorgen zoals deze door de Kamer zijn geuit.
Klopt het dat volgens de IORP-II aan de PPP voldaan moet worden op individueel (deelnemer) niveau?
Volgens de prudent person regel, zoals beschreven in artikel 19 van de IORP-Richtlijn, dienen de activa te worden belegd op lange termijn in het belang van de deelnemers en de pensioengerechtigden in het geheel. Ten aanzien van de prudent person regel is al in regelgeving nader geconcretiseerd dat pensioenuitvoerders van premieovereenkomsten en van variabele uitkeringen bij de samenstelling van de beleggingsportefeuille rekening moeten houden met de leeftijd van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Dit wordt nader geconcretiseerd in het wetsvoorstel door het voorschrift dat per leeftijdscohort een risicohouding moet worden vastgesteld, waarbij een passend beleggingsbeleid met passende toedelingsregels moet worden gevolgd.
Acht u een risicoblootstelling van 1.600% aan zakelijke waarden voor 25-jarigen – zoals opgenomen in het De Nederlandsche Bank (DNB-)model – in overeenstemming met het PPP?
In de transitie-berekeningen die DNB in opdracht van het Ministerie van SZW heeft gemaakt, is een voorbeeld-invulling van het nieuwe contract gehanteerd. Bij gebrek aan praktijkvoorbeelden – het nieuwe contract wordt nog niet uitgevoerd – is voor het opstellen van de toedeelregels gekozen om aan te sluiten bij inzichten uit de academische literatuur.2 De circa 1600% risicoblootstelling aan zakelijk waarden voor de allerjongste deelnemers volgt uit deze inzichten. Aan de eis in het wetsvoorstel dat vermogens niet negatief mogen worden, is in de DNB-analyses invulling gegeven doordat deelnemers door negatieve aandelenrendementen maximaal de helft van hun kapitaal kunnen verliezen.
In de berekeningen van DNB van december 2022 over de transitie-effecten op basis van het advies van de Commissie parameters, die ik uw Kamer tevens heb doen toekomen, wordt uitgegaan van een opheffing van de leenrestrictie op basis van 150% zakelijke waarden voor jongere deelnemers.
Eén van de uitgangspunten van de prudent person regel is dat een pensioenfonds de waarden belegt in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden. De prudent person regel volgt uit de IORP Richtlijn en is geïmplementeerd in de Pensioenwet en in lagere regelgeving, in het bijzonder artikel 135 Pensioenwet en artikelen 13 en 13a Besluit FTK. De prudent person regel is een open norm; het is aan pensioenfondsen zelf om te onderbouwen dat het gevoerde strategische beleggingsbeleid past binnen de prudent person regel. Dat is zo bepaald in artikel 13a, vierde lid Besluit FTK
In deze context is relevant dat een fonds voor de langere termijn een strategisch beleggingsbeleid dient vast te stellen dat aansluit op de doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het fonds, waaronder de risicohouding. Het is aan een pensioenfonds om te onderbouwen dat de risicoblootstelling aan zakelijke waarden voor leeftijdscohorten aansluit bij de risico’s die leeftijdscohorten kunnen en willen nemen. Op basis van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen dienen pensioenfondsen bij de onderbouwing van de risicohouding naast wetenschappelijke inzichten deelnemerskarakteristieken en het risicopreferentie-onderzoek te betrekken.
DNB en ik gaan ervan uit dat wanneer pensioenfondsen in de praktijk de risicohouding onderbouwen op basis van deelnemerskarakteristieken, het risicopreferentie-onderzoek en wetenschappelijke inzichten en bestuurlijke weging van de informatie uit deze bronnen, dit mogelijk zal leiden tot een lagere risico-blootstelling op jonge leeftijd dan resulteert op basis van het gehanteerde theoretische model voor de voorbeeld-invulling van het nieuwe contract. In aanvulling hierop heb ik in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel een begrenzing van 150% blootstelling aan zakelijke waarden opgenomen.
Acht de toezichthouder DNB een risicoblootstelling van 1600% aan zakelijke waarden voor 25-jarigen – zoals opgenomen in het DNB-model – in overeenstemming met het PPP?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u aan DNB expliciet vragen welke risicoblootstelling aan zakelijke waarden zij – mogelijk per leeftijdscategorie – maximaal in overeenstemming achten met het PPP en het antwoord terugkoppelen aan de Tweede Kamer?
Het prudent person beginsel is een open norm. Het is aan pensioenfondsen zelf om te onderbouwen dat het gevoerde beleggingsbeleid in het bijzonder dat een pensioenfonds de waarden belegt in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden, past binnen het prudent person beginsel. Hiertoe hoort ook een onderbouwing ten aanzien van een risicoblootstelling aan zakelijke waarden. Dit is afhankelijke van de specifieke fondskarakteristieken. DNB kan daarom niet in zijn algemeenheid aangeven welk percentage risicoblootstelling aan zakelijke waarden volgt uit het prudent person principe.
Herinnert u zich dat er oorspronkelijk een maximum van 150% blootstelling aan zakelijke waarden in het wetsvoorstel zat (zie bijvoorbeeld de handelingen van de Tweede Kamer van 10 november 2022)?1
In het wetgevingsproces zijn met enige regelmaat conceptversies opgesteld. Zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten worden concepten besproken met betrokken partijen. Dit kunnen ook externe partijen zijn, bijvoorbeeld wat betreft uitvoeringsaspecten. Dat is een continu proces, waarbij voortdurend inhoudelijke afwegingen worden gemaakt. Een exacte dag kan ik dan ook niet geven. In een eerdere conceptversie heeft in de toelichting bij het wetsvoorstel een maximering van 150% blootstelling aan zakelijke waarden gestaan. De afweging was toen dat het vastleggen van een percentage bij de opheffing van leenrestrictie wellicht te belemmerend zou kunnen zijn voor de uitvoeringspraktijk en daarmee zou leiden tot potentieel minder welvaartswinst voor deelnemers. Er is toen als alternatief in de regelgeving opgenomen dat deelnemers aan het einde van het jaar of bij tussentijds vertrek uit de pensioenregeling als gevolg van de opheffing van de leenrestrictie niet met een schuld geconfronteerd mogen worden.
Zoals ik al heb aangegeven in onder meer het antwoord op vraag 3 ben ik er inmiddels van overtuigd – mede naar aanleiding van de gedachtewisseling met uw Kamer – dat een maximering van de leenrestrictie een wenselijke toevoeging aan het wetsvoorstel is.
Wie heeft ervoor gelobbyd om zelfs die limiet van 150% uit het wetsvoorstel te verwijderen?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke nieuwe inzichten of welke lobby heeft u besloten om elke vorm van leenrestrictie los te laten in het nieuwe wetsvoorstel? Op welke dag heeft u dat besluit genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat er in de nota naar aanleiding van het nader verslag van het wetsvoorstel geen leenrestrictie meer was voor het solidaire contract, maar wel een blootstelling van maximaal 100% aan zakelijke waarden in het flexibele contract?2
Ik herken de uitspraak niet waaraan u refereert. In de nota naar aanleiding van het nader verslag staat: «Het is niet zo dat het pensioenfonds in totaliteit meer dan 100% beleggingsrisico mag aangaan. Dit is alleen mogelijk voor de jongere deelnemers, waarbij het beleggingsrisico moet worden afgebouwd met het toenemen van de leeftijd.» In de beantwoording wordt hierbij gerefereerd aan de solidaire premieregeling, omdat opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieregeling niet is toegestaan in combinatie met beleggingsvrijheid.
Herinnert u zich dat er bij de artikelsgewijze behandeling volgens u ineens sprake was van het opheffen van de leenrestrictie in het flexibele contract (ten minste als er een solidariteitsreserve is)?
In het kader van de artikelsgewijze behandeling heb ik bij de schriftelijke beantwoording aangegeven dat opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieovereenkomst wettelijk niet wordt uitgesloten. Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid mogen financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd worden door de risicodelingsreserve. Opheffing van de leenrestrictie in de flexibele premieovereenkomst in combinatie met keuzevrijheid in het beleggingsprofiel is dus niet toegestaan. Dit stond reeds in het wetsvoorstel en is ook altijd conform deze lijn uitgedragen in de wetsbehandeling. Van een expliciet verbod op het toedelen van beleggingsrisico boven de 100% in het wetsvoorstel is nooit sprake geweest. In een flexibele premieovereenkomst zonder beleggingsvrijheid is opheffing van de leenrestrictie dus niet wettelijk verboden, maar ik verwacht niet dat dit in de praktijk veel toegepast zal worden.
Kunt u aangeven hoe het nu precies zit met de leenrestrictie in het flexibele contract en waar het goed en waar het niet goed is meegedeeld in de wetsbehandeling in het parlement?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u het nog steeds een idee om een jongere verplicht en zonder inspraak een beleggingsrisico te laten lopen van zeg 150% in aandelen in een fonds waar de jongere verplicht aan deelneemt en dus het risico te laten lopen dat de pensioenpot in enig jaar ook helemaal leeg is? Zo ja, bent u dan in de toekomst bereid om een gesprek te voeren met een jongere wiens pensioenpot helemaal leeg is?
Zoals ik heb uitgesproken in uw Kamer, acht ik een procentuele begrenzing ten aanzien van de blootstelling aan aandelenrisico bij het opheffen van de leenrestrictie wenselijk. Met een wettelijke bovengrens van 150% wordt de kans dat het persoonlijk pensioenvermogen daalt tot nul verder aanzienlijk kleiner. Bij een blootstelling van 150% aan zakelijke waarden zou een groot deel van de beleggingen volkomen waardeloos moeten worden om het persoonlijk pensioenvermogen tot nul of daaronder te laten dalen. Bij een gespreide beleggingsportefeuille, die toegepast moet worden op grond van de prudent person regel, is een dergelijk scenario bij een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke waarden moeilijk voorstelbaar. De keerzijde van een maximering van de blootstelling is evenwel dat de potentiële welvaartswinst kleiner is. Ik acht dit gelet op de zorgen in uw Kamer voor potentieel te hoge risicoblootstellingen een acceptabel compromis.
Welke exposure aan zakelijke waarden (en aan derivatenrisico) acht u aanvaardbaar voor de jongste generatie in elk van de beide contracten?
Ik acht – mede naar aanleiding van de debatten die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd – een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke waarden wenselijk, omdat hiermee een goed evenwicht wordt bereikt tussen enerzijds de welvaartswinst die met de opheffing van de leenrestrictie behaald kan worden en anderzijds het risico op een negatief persoonlijk pensioenvermogen met dit plafond sterk wordt gemitigeerd.
Kunt u voor de tweede termijn met een nota van wijziging komen die een leenrestrictie aanbrengt?
In de nota van wijziging heb ik een maximale blootstelling van 150% aan zakelijke waarden opgenomen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en ten minste 24 uur voor de voortzetting van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel?
De antwoorden heb ik tijdig aan u doen toekomen. Een beperkt aantal vragen is in samenhang beantwoord.
De voorbereiding van het prijsplafond voor consumenten |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Ambtenaren waarschuwden eigen Minister: prijsplafond is mogelijk staatssteun»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle contacten (telefonisch, mail, gesprekken) die door of namens u hebben plaatsgevonden met de Europese Commissie over een vorm van prijsplafond in de gas-en energiemarkt tussen 1 juni 2022 en 23 november 2022?
Gesprekken op ambtelijk niveau met de Commissie in het kader van lopende staatsteunprocedures zijn vertrouwelijk. Ik kan dergelijke correspondentie dus niet met uw Kamer delen. Bij het versturen van de Kamerbrief op vrijdag 9 december jl. over de nadere uitwerking van het prijsplafond zijn verschillende achterliggende stukken meegestuurd. Hierbij zitten onder andere de relevante ambtelijke beslisnota’s waarin de tussentijdse ontwikkelingen op dit aspect zijn omschreven. Eerder zijn ook door het Ministerie van Financiën alle stukken naar de Kamer gestuurd die ten grondslag liggen aan het eerdere besluit om te komen tot een prijsplafond.
Kunt u alle onderliggende brieven en mails en gespreksverslagen die bij de contacten horen aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen lagen ten grondslag aan uw uitspraak van 10 november 2022 dat u signalen van de Europese Commissie heeft dat wat wij van plan zijn binnen de staatssteunregels past?
De Europese Commissie bekijkt of er al dan niet sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Mijn beeld is en was dat er ruimte is voor een aanpak zoals wij die voor ogen hebben met het prijsplafond, indien er zicht is op een zorgvuldige uitwerking met oog voor behoud van concurrentie en borging van het volledig doorgeven van de subsidie aan de consument.
Hoe gaat u borgen dat er per 1 januari 2023 ingebouwde controlemechanismen gelden, zoals een margetoets, om te voorkomen dat het prijsplafond wordt aangemerkt als staatssteun en er geen misbruik van de regeling gemaakt gaat worden?
Kortheidshalve verwijs ik naar de brief waarmee ik op 9 december jl. de Kamer nader geïnformeerd heb over de wijze waarop de margetoets vormgegeven. Er is gekozen voor een vorm van brutomargetoetsing op basis van de historische benchmark per leverancier, om te voorkomen dat er sprake kan zijn van overcompensatie van bedrijven in 2023. Hiermee heb ik invulling gegeven aan de motie Erkens c.s.
Herinnert u zich dat de Kamer meerdere keren gevraagd heeft om de memo’s en stukken op het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over het prijsplafond, vanaf het begin van de zomer tot nu en dat u die al maanden niet aan de Kamer stuurt?
Ja. De achterliggende stukken die aan de besluitvorming van het prijsplafond en de totstandkoming van de uitgewerkte regeling voor 2023 ten grondslag liggen, zijn met de Kamer gedeeld op 9 december jl.
Wilt u die gevraagde memo’s per ommegaande aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u de memo’s niet aan de Kamer wil doen toekomen, beseft u dan dat u dat alleen kunt doen door een beroep te doen op het belang van de staat en dat u dat beroep aan de orde dient te stellen in de ministerraad (artikel 68 Grondwet en paragraaf 7.2.7 van het handboek voor bewindspersonen)?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u het aanstaande vrijdag aan de orde stellen in de ministerraad als u voornemens bent om de stukken niet te sturen en wilt u anders de stukken nu gewoon aan de kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer denkt u een concept-regeling te kunnen publiceren over het prijsplafond?
De concept-regeling is op 12 december 2022 gedeeld met de Kamer.
Wanneer en hoe heeft u getoetst of de vormgeving van het prijsplafond in overeenstemming is met artikel 1 van de Grondwet, dat discriminatie verbiedt op welke grond dan ook (dus ook basis van type energie-aansluiting of het feit of je gas/elektriciteit via een grootverbruik of kleinverbruikers aansluiting ontvangt)? Kunt u die toetst openbaar maken?
Bij het opstellen van de regeling is rekening gehouden met de eisen die volgen uit de algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Het kabinet wil voorkomen dat groepen uitgesloten worden en wil dat er voor alle huishoudens een goede oplossing voor de hoge energieprijzen komt.
Voor huishoudens met verschillende soorten van collectieve aansluitingen is het vanwege praktische onmogelijkheden niet gelukt om binnen de conceptregeling van het prijsplafond, zoals ik deze op 12 december jl. met de Kamer gedeeld heb, al een oplossing te vinden. Ik zet conform het verzoek van de Kamer middels de motie Kops c.s. erop in dat ook voor deze groep huishoudens een gelijkwaardige oplossing wordt gevonden, die uitvoerbaar is en deze groep op een effectieve wijze bereikt. Ik verwacht dat ik de Kamer nog voor het einde van dit jaar over de voortgang nader kan informeren.
Klopt het dat het prijsplafond gaat werken met maandelijkse delen die je kunt gebruiken, op basis van gebruikersprofielen?
Het klopt dat er voor wat betreft de implementatie sprake is van gebruikersprofielen die het standaardgebruik omschrijven. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief over de uitwerking in november geïnformeerd.
Hoe zal het prijsplafond uitwerken voor iemand die van het gas af is, 7.000 kWh per jaar verbruikt en er 5.000 opwerkt via zonnepanelen? Mag dit huishouden, als het 1.000 kWh in januari gebruikt (en er nul opwerkt), al deze energie onder het plafond brengen, omdat er in de zomer sprake is van netto teruglevering? Kunt u hiervan een realistisch rekenvoorbeeld geven?
Voor alle huishoudens geldt dat het prijsplafond geldt tot een verbruik van 1.200 m3 gas, 2.900 kilowattuur (kWh) elektriciteit en 37 gigajoule (GJ) stadsverwarming. Als iemand meer elektriciteit verbruikt maar geen gas, is er geen mogelijkheid om te schuiven tussen deze twee. Dit is niet uitvoerbaar.
Er wordt wel rekening gehouden met salderen. Het gaat bij de toepassing van het plafond steeds om de netto afname van elektriciteit door een kleinverbruiker, met andere woorden: er wordt eerst gesaldeerd en daarna wordt pas het prijsplafond toegepast. Salderen vindt plaats over de periode waarop de eindfactuur ziet. De berekening van het verbruik volgt de wijze ervan op grond artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998.
Hoe zullen de maandelijkse meterstanden gecontroleerd worden bij alle huishoudens die nog een traditionele meter hebben en dus geen slimme meter?
Er is alleen sprake van controle op het moment van een eindafrekening met een energieleverancier. Dit vindt in principe jaarlijks plaats of op het moment van overstappen naar een andere leverancier. Op dat moment zal de rekening worden opgemaakt aan de hand van het standaardverbruik zoals dat als bijlage bij de regeling is gevoegd.
Wat is laatste raming van de totale kosten van het prijsplafond? Kunt u de certificering van de raming bijvooegen?
Kortheidshalve verwijs ik naar de uitgebreide schriftelijke beantwoording van de vragen die de Kamer gesteld heeft over de 10e suppletoire begroting die ook nader ingaan op de totstandkoming van de relevante ramingen.
Bent u ervan op de hoogte dat bij elke inkomensondersteunende maatregel in de Kamer heel precies wordt bepaald wie tot de kring van rechthebbenden behoort, hoe de uitkering/subsidie/toeslag berekend wordt en hoe je bezwaar kunt maken als de berekening niet klopt?
Ja.
Op welke moment kan de Kamer, op basis van een concreet voorstel, die discussie voeren met het kabinet?
He debat over dit voorstel wordt gevoerd op het moment dat de begrotingswet, of de wijziging daarvan, met de Kamer wordt besproken. Er is zowel in het notaoverleg in november over dit onderwerp gesproken, als bij de begrotingsbehandeling voor 2023 en bij de behandeling van de 9e en 10e suppletoire begrotingen.
Realiseert u zich dat als sommige huishoudens geen recht blijken te hebben op het energieplafond (bijvoorbeeld omdat zij achter een grootverbruikersaansluiting zitten of een aansluiting delen met andere huishoudens), zij acute problemen kunnen hebben met hun bestaanszekerheid?
Voor vrijwel alle huishoudens is een oplossing gevonden. Huishoudens achter zogenaamde multi-sites komen ook in aanmerking voor het prijsplafond. Daarnaast volgt voor blokaansluitingen zo spoedig mogelijk een aparte regeling.
Bij wie kan een huishouden, dat geen recht blijkt te hebben op het energieplafond en de rekening niet kan betalen, terecht voor adequate financiele ondersteuning?
Voor huishoudens in financiële problemen geldt in algemene zin dat zich bij hun gemeente kunnen melden voor bijzondere bijstand. De gemeente kan huishoudens adviseren en helpen. Daarnaast wordt door het kabinet gewerkt aan de totstandkoming van het Noodfonds voor huishoudens die ondanks de genomen maatregelen, waaronder het prijsplafond, kampen met betalingsproblemen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat drie energiemaatschappijen een negatief eigen vermogen hebben?2
De berichtgeving in de media eerder dit jaar hierover is mij bekend.
Herinnert u zich dat u eerder aan de Kamer schreef dat drie maatschappijen met problemen zich bij u gemeld hebben?
Ja.
Hoe zal geborgd worden dat steun, die ter bescherming van consumenten gegeven wordt, niet gebruikt wordt om een solvabiliteitsprobleem op te lossen (door megawinsten) en dat steun niet in een faillissement verdwijnt?
Om overcompensatie te voorkomen zal op het moment van vaststelling van de subsidie een brutomargetoets plaatsvinden. In de regeling zijn bepalingen opgenomen die de stopzetting voorzien in geval van surseance van betaling of faillissement.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het vervolg van het debat over de incidentele suppletoire begroting beantwoorden?
Ja.
De podcast uitzending ‘Kim Lane Scheppele on Viktor Orbán’s Hungary’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Kati Piri (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de podcast uitzending «Kim Lane Scheppele on Viktor Orbán’s Hungary»?1
Ja.
Vindt u dat Hongarije op dit moment een democratische rechtsstaat is? Voldoet het aan alle basisvoorwaarden genoemd in artikel 2 van de Grondwet van de Europese Unie (EU)? En kunt u zowel voor een positief als een negatief antwoord op bovenstaande vraag toelichten hoe u tot die conclusie komt?
Nee, op dit moment niet. Zelfs de Hongaarse premier Orbán zegt dat Hongarije een «illiberal democracy» is. Freedom House, dat een jaarlijkse beoordeling geeft van hoe democratisch landen zijn, geeft Hongarije als enige EU-lidstaat het oordeel «partly free». Ook de Commissie wijst in haar jaarlijkse rechtsstaatsrapport op de ernstige rechtsstaatsproblematiek in Hongarije. Hongarije schendt fundamentele waarden genoemd onder artikel 2 van het EU Verdrag. Daarom is het van belang dat de Commissie alle beschikbare EU-instrumenten inzet om de problemen met de democratische rechtsstaat in Hongarije aan te pakken.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen ten aanzien van het verval van de Hongaarse rechtsstaat gevaarlijk zijn voor het functioneren van de EU? Zo ja, in welke opzicht(en)?
Respect voor de rechtsstaat in de Europese lidstaten is een fundamenteel uitgangspunt voor het functioneren van de Europese Unie, omdat het een randvoorwaarde is voor doeltreffende en uniforme toepassing van het EU-recht en voor het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten. Dit geldt voor alle terreinen van Europese samenwerking; van strafrechtelijke samenwerking en klimaat tot de interne markt. Een Nederlandse ondernemer actief in Hongarije moet er bijvoorbeeld op kunnen vertrouwen bij een betalingsgeschil terecht te kunnen bij een onafhankelijke rechter in Hongarije. Zo zijn er tal van voorbeelden die laten zien hoe de rechtsstaatsproblematiek in een lidstaat de Europese samenwerking kan ondermijnen. Het is daarom noodzakelijk dat alle EU-lidstaten in lijn met principes van de EU handelen en gemaakte afspraken nakomen. Het kabinet blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Hoeveel Russische diplomaten zijn er de afgelopen vier jaar door Hongarije uitgewezen en hoeveel Russische diplomaten zijn er de afgelopen vier jaar door andere EU-lidstaten uitgewezen?
Sinds 2018 heeft Hongarije geen uitzettingen van Russische diplomaten bekend gemaakt. In andere Europese landen zijn het afgelopen jaar in totaal ongeveer 400 Russische diplomaten uitgewezen.
Klopt het dat het aantal geaccrediteerde Russische diplomaten de afgelopen jaren in Hongarije is toegenomen? Zijn er andere EU-lidstaten waar dat ook het geval is?2
Ja. Het kabinet is niet bekend met het precieze aantal Russische diplomaten in verschillende EU-hoofdsteden en houdt daar ook geen tellingen van bij.
In welke EU-lidstaten is de International Investment Bank (IIB) actief?
Van de EU-lidstaten zijn Bulgarije, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Hongarije lid van de IIB, waarbij al deze landen behalve Hongarije hun terugtrekking hebben aangekondigd.
Verwacht u dat de Europese activiteiten van de IIB zich vooral in Hongarije zullen concentreren nadat Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Tsjechië hun voorgenomen terugtrekking uit de bank hebben afgerond?
Hoe de toekomst van de IIB, na terugtrekking van Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Tsjechië, eruit ziet is onbekend. Mocht de IIB blijven voortbestaan, kan verwacht worden dat de Europese activiteiten zich in Hongarije zullen concentreren, als enig overgebleven Europees lid.
Klopt het dat de IIB een instrument is voor de Russische staat om invloed in het buitenland te krijgen, en nauw verbonden is met de Russische inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gezien onder meer dat de bankpresident Nikolay Kosov voormalig KGB-chef in Boedapest was?
Het kabinet stelt vast dat de IIB banden onderhoudt met de Russische staat, bijvoorbeeld via de Russische leden in de Raad van Bestuur, de Raad van Directeuren en de Managementraad van de IIB. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over banden met Russische inlichtingendiensten.
Hoeveel Russische medewerkers van de IIB hebben in Boedapest diplomatieke status?
Het Hongaarse Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel heeft een publiek overzicht van diplomatieke accreditaties. Volgens dit Hongaarse overzicht is de plaatsvervangend voorzitter van de IIB geaccrediteerd. Hij heeft de Russische nationaliteit.
Waarom staat de IIB niet op de sanctielijsten van de EU?
Voor het plaatsen van personen of entiteiten op een sanctielijst moet worden voldaan aan de daarvoor geldende listingscriteria, EU-eenheid en de doelstellingen van de sancties. Het gaat hierbij in het geval van Oekraïne bijvoorbeeld om een bijdrage van de persoon of entiteit aan de ondermijning van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne of materiële of financiële steun aan of profijt van Russische besluitvormers die verantwoordelijk zijn voor de destabilisatie van Oekraïne. Wat betreft dit sanctieregime is het Kabinet voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, is hierover voortdurend in gesprek in EU-kader en levert hieraan een actieve bijdrage. Voor een eventuele listing dient juridisch onderbouwd te worden hoe de IIB hierbij betrokken is. Voor entiteiten is het effect een tegoedenbevriezing. In dit geval zou dit een impact hebben op verschillende EU lidstaten die lid zijn van de IIB.
Hoeveel Oekraïense vluchtelingen vangt Hongarije op? Hoeveel bij mensen thuis en hoeveel bij de overheid? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de bevolkingsomvang met de andere EU-lidstaten die grenzen aan Oekraïne, plus de drie Baltische Staten?
Op 21 november 2022 waren ca. 1.8 miljoen Oekraïners via Hongarije de EU binnen gereisd. Het is niet bekend hoeveel van hen in Hongarije zijn gebleven, aangezien verplaatsingen binnen het Schengengebied niet geregistreerd worden. Op 21 november jl. had Hongarije 32.662 tijdelijke beschermingsstatussen aan Oekraïners toegekend. Daarnaast kent Oekraïne een relatief grote Hongaarse minderheid (ca. 150.000), waarvan veel mensen naast de Oekraïense ook over de Hongaarse nationaliteit beschikken. Het niet bekend hoeveel mensen uit deze groep zich momenteel in Hongarije bevinden. Op 21 november jl. werden 1.656 personen in opvangcentra opgevangen. Het is niet bekend hoeveel Oekraïners bij mensen thuis worden opgevangen of in hun eigen levensonderhoud voorzien. Ook voor de buurlanden is het moeilijk exacte cijfers te geven, omdat ook daar niet bekend is hoeveel Oekraïners zijn doorgereisd of teruggekeerd, of welke niet geregistreerd zijn omdat ze geen tijdelijke beschermingsstatus of asiel hebben aangevraagd. Polen ving eind november ongeveer 1.3 miljoen geregistreerde vluchtelingen op. Slowakije vangt momenteel nog circa 70.000 Oekraïners op met tijdelijke beschermingsstatus. In Roemenië worden op dit moment rond de 94.000 Oekraïners opgevangen. Ook de Baltische staten hebben een groot aantal vluchtelingen uit Oekraïne opgevangen, waarvan momenteel rond de 150.000 nog in deze landen verblijven.
Hoe ondersteunt Hongarije Oekraïense vluchtelingen en hoe verhoudt dat zich tot de geboden ondersteuning in de hierboven genoemde landen?
Hongarije biedt, samen met ngo’s en UNHCR, o.a. opvang, onderwijs, zorg, voedsel en financiële ondersteuning. Ook de andere landen bieden de steun in samenwerking met NGO’s en de UNHCR. Polen, Roemenië, Slowakije en de Baltische staten bieden opvang, financiële ondersteuning, toegang tot sociale voorzieningen waaronder zorg, onderwijs en sociale ondersteuning, inclusief aandacht voor inzet op de arbeidsmarkt.
Wat vindt u ervan dat Hongarije per 15 september Oekraïense vluchtelingen niet meer gratis op alle binnenlandse treinen (inclusief de verbindingen binnen de stad Boedapest) laat reizen, maar hoofdzakelijk op de verbindingen die vanaf de Hongaarse grens met Oekraïne en Roemenië via Boedapest doorvoeren naar de grens met Oostenrijk en Slowakije?3
Het is aan de afzonderlijke lidstaten om de opvang van vluchtelingen en daarbij behorende voorzieningen in het eigen land vorm te geven.
Hoe verhoudt zich bovenstaande maatregel tot de geest van de tijdelijke beschermingsrichtlijn, waarbij het idee is dat alle lidstaten zich inspannen om Oekraïners zo goed mogelijk te helpen bij verblijf op hun eigen grondgebied?
Het is aan de afzonderlijke lidstaten om de opvang van vluchtelingen en daarbij behorende voorzieningen in het eigen land vorm te geven.
Vindt u dat een krachtige en eensgezinde Europese aanpak van Rusland en steun aan Oekraïne nodig is als respons op de Russische aanval op Oekraïne?
Jazeker.
Hoe beoordeelt u de Hongaarse rol bij deze aanpak?
Hongarije heeft de invasie veroordeeld en zich tot nu toe achter alle EU-sanctiepakketten tegen Rusland geschaard, maar laat tegelijkertijd ook zien in de praktijk niet altijd in de geest van het EU beleid ten aanzien van Rusland te handelen. Het belang van EU eenheid ten aanzien van Oekraïne en Rusland en stevig beleid waar alle EU lidstaten zich vervolgens in letter en geest aan houden, wordt door Nederland, vele andere lidstaten en de Commissie blijvend onderstreept.
Legt de Hongaarse regering een relatie tussen uitbetaling van EU-subsidies en haar steun aan verlenging of aanscherping van sancties tegen Rusland? Zo ja, op welke manier?
De Hongaarse regering ontkent dat er een relatie is tussen uitbetaling van EU-subsidies en de Hongaarse steun voor sancties tegen Rusland.
Heeft de nauwe band tussen de Hongaarse- en de Russische regering gevolgen voor de samenwerking met Hongarije binnen de NAVO en het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU, waaronder de uitwisseling van (al dan niet geclassificeerde) informatie met Hongarije? Hoe schat u de veiligheidsaspecten in van de rechtsstatelijke problemen in Hongarije?
Binnen NAVO en EU-verband zijn er goede afspraken over veiligheidssamenwerking, waaronder over het uitwisselen van informatie. Dat levert ons veel op. Uiteraard bestaan er altijd risico’s bij een dergelijke samenwerking, waarbij niet gegarandeerd kan worden dat uitgewisselde informatie binnen de EU en/of NAVO niet met derden gedeeld wordt.
Hoe beoordeelt u in algemene zin de rol van Hongarije in het buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU?
Hongarije maakt als EU-lidstaat onderdeel uit van het GBVB en heeft daarin net als alle lidstaten vetorecht op onderwerpen waar unanimiteitsbesluitvorming geldt. Hongarije heeft niet altijd dezelfde positie als andere lidstaten en laat dit vaak ook publiekelijk weten. Soms leidt dit tot het blokkeren van besluitvorming, maar in veel gevallen ook niet. Hoewel dit de beeldvorming over EU-eenheid in dergelijke gevallen geen goed doet, heeft de Hongaarse positie een effectief GBVB de afgelopen jaren in algemene zin niet in de weg gestaan, bijvoorbeeld door sancties binnen het mensenrechtensanctieregime aan te nemen, evenals de maatregelen naar aanleiding van de Russische agressie tegen Oekraïne sinds 24 februari.
Bent u van mening dat alle EU-lidstaten lid zouden moeten zijn van European Public Prosecutor’s Office (EPPO)?
Het kabinet beschouwt het Europees Openbaar Ministerie (EOM) als een belangrijk instrument om de EU-begroting te beschermen tegen corruptie en fraude en is er voorstander van dat alle EU-lidstaten zich aansluiten bij het EOM. Het kabinet blijft lidstaten, inclusief Hongarije, in lijn met moties Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2312 en Kamerstuk 21 501-02, nr. 2543) dan ook aansporen om deel te nemen aan het EOM. Het betreft echter een instrument van versterkte samenwerking, de keuze tot deelname is aan de lidstaten zelf.
Indien ja op vraag 20, hoe kan Nederland zich inzetten om dit te bewerkstelligen?
Nederland roept lidstaten die nog niet zijn aangesloten bij het EOM in bilaterale contacten op zich aan te sluiten.
Hoe heeft Nederland zich ingezet sinds 2012 (sinds de start van Viktor Orbán zijn premierschap van Hongarije) om het verval van de Hongaarse democratie tegen te gaan? Hoe zet Nederland zich nu in aangaande dit onderwerp?
Nederland heeft zorgen over de rechtsstaat in Hongarije consequent aangekaart, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Nederland heeft de Commissie consequent opgeroepen het volledig beschikbare EU-instrumentarium in te zetten om de problemen in Hongarije en de schendingen van de EU-verdragen door Hongarije aan te pakken. Ook blijft Nederland het maatschappelijk middenveld in Hongarije dat zich inzet voor versterking van de rechtsstaat en naleving van mensenrechten, zowel politiek als financieel steunen.
Welke stappen zou de EU kunnen zetten om de Hongaarse regering onder druk te zetten om het democratisch verval terug te draaien conform de normen van artikel 2 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)?
De EU beschikt over een breed juridisch, financieel en politiek instrumentarium om de rechtsstatelijke problematiek in de Unie te adresseren. Middels de brief van 17 november 2021 is uw Kamer een overzicht van het EU-rechtsstaatinstrumentarium toegegaan.4 Het kabinet zet zich er voor in dat deze instrumenten zo effectief en volledig mogelijk worden benut. Zo roept het kabinet de Commissie onder andere op om adequaat gebruik te maken van inbreukprocedures om de openstaande problemen inzake rechterlijke onafhankelijkheid te adresseren. Ook dringt het kabinet bij de Commissie aan om naleving af te dwingen van arresten van het EU Hof van Justitie, inclusief waar nodig het vorderen van geldelijke sanctie.
Hoe oordeelt u over het ontbreken van garanties over het herstel van een onafhankelijke rechterlijke macht in de 17 hervormingen die Hongarije bereid is door te voeren om weer volledige uitbetaling van EU-subsidies onder het reguliere Meerjarig Financieel Kader (MFK) te krijgen?
Middels de brieven van 7 oktober 2022 en 30 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het voorstel voor een Uitvoeringsbesluit maatregelen tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatsverordening. Het kabinet licht in deze brieven toe dat de problematiek rondom de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht als zodanig geen onderdeel uitmaakt van de procedure tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatverordening. In aanvulling op het zo volledig mogelijk benutten van de MFK-rechtsstaatsverordening dringt Nederland er om die reden bij de Commissie op aan om ook andere instrumenten in te zetten om Hongarije te bewegen hervormingen door te voeren op het gebied van rechtsstatelijkheid. Zo wordt Hongarije onder meer via mijlpalen in het Hongaarse herstelplan aangezet tot het doorvoeren van hervormingen op het gebied van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht als voorwaarde om middelen uit het EU-Herstelfonds te kunnen ontvangen
Klopt het dat de Hongaarse regering wetten over onder meer hervormingen vaak pas kort voor de stemmingen publiceert? Hoe verhoudt zich dat tot adequate democratische controle en de mogelijkheid van burgers en maatschappelijke organisaties om input te leveren voor parlementaire debatten?
Dat klopt. In deze gevallen is er hierdoor onvoldoende ruimte gegeven voor de benodigde publieke consultaties.
Wat vindt u van de aanhoudende juridische status van «noodtoestand» in Hongarije?
Het is primair aan landen zelf te bepalen of er al dan niet een noodtoestand geldt en onder welke omstandigheden. Lidstaten dienen bij de vaststelling van dergelijke maatregelen echter wel te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke controle en tevens de waarden van de Unie van artikel 2 VEU, waaronder die van de democratie en de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. Nederland heeft, evenals de Commissie, zorgen geuit over de gevolgen van de voortdurende noodtoestand in Hongarije omdat het de regering in staat stelt per decreet te regeren en toegang tot informatie voor NGO’s en andere maatschappelijke organisaties beperkt is, met bijbehorende negatieve gevolgen voor het democratische proces.
Vindt u dat er een gerechtvaardigde grond is voor het bestaan van deze noodtoestand?
Zie antwoord vraag 26.
Welke inperkingen zijn onderdeel van deze noodtoestand?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe verhoudt zich het langjarig voortduren van een noodtoestand (waarbij de rechtvaardiging van Corona overgaat in de oorlog met Oekraïne) met de normen die in de EU gelden voor een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 26.
Vindt u dat EU-subsidies aan Hongarije moeten worden stopgezet indien blijkt dat een deel van EU-subsidies aan Hongarije in de zakken verdwijnt van Hongaarse oligarchen?
Middels de brieven van 7 oktober 2022 en 30 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het voorstel voor een Uitvoeringsbesluit maatregelen tegen Hongarije op grond van de MFK-rechtsstaatsverordening.
Indien nee op vraag 30, wanneer bent u wel van mening dat EU-subsidies aan Hongarije stopgezet dienen te worden?
Zie antwoord vraag 30.
Ziet u problemen voor de legitimiteit van het Europees Parlement, waaronder als medewetgever in EU-verband, als de Europese Parlementsverkiezingen in Hongarije niet vrij en eerlijk verlopen?
Voor de democratische legitimiteit van het Europees Parlement is het zaak dat Europese parlementsverkiezingen vrij en eerlijk verlopen in elk van de 27 EU-landen waar de Europese parlementsverkiezingen plaatsvinden. Als verkiezingen niet vrij en eerlijk verlopen in een van de lidstaten heeft dat gevolgen voor de democratische legitimiteit van de in die lidstaat te verdelen zetels van het Europees Parlement.
Indien ja op vraag 32, hoe kunnen EU-instellingen zoals het Europees Parlement zelf, de Europese Commissie of specifiek Nederland ervoor zorgen dat de Europese verkiezingen in Hongarije vrij én eerlijk verlopen?
Het Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) van de OVSE heeft naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van april jl. in Hongarije, waarbij ODIHR een volledige waarnemingsmissie uitvoerde, geconcludeerd dat de verkiezingen weliswaar vrij, maar niet eerlijk zijn verlopen. Daarbij heeft ODIHR heldere aanbevelingen gedaan, waarbij de Commissie, het Europees Parlement en ook Nederland Hongarije blijvend oproepen deze aanbevelingen te implementeren.
Kijkend naar de neergang van de Hongaarse democratie, ziet u gevaren voor of gelijkenissen met andere democratieën?
Een sterke democratie met een goed functionerende rechtsstaat is nooit een gegeven. In ieder land kan het de verkeerde kant op gaan. Binnen de EU is het zaak aan alle EU-lidstaten om continue te blijven bezien waar de democratie versterkt kan en moet worden en zorgen te adresseren. Alle lidstaten hebben zich bij toetreding gecommitteerd aan de EU fundamentele waarden en dienen deze na te leven. Waar dit niet gebeurt en er schendingen van EU-verdragen plaatsvinden, is het primair aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om op te treden.
Hoe plausibel is het dat, afgezien van Polen, meer EU-lidstaten in de toekomst een dergelijk traject kunnen volgen van democratisch verval? Is de EU heden ten dage beter in staat om dergelijke trajecten vanaf het eerste moment te herkennen en te stoppen?
Zie antwoord op vraag 34. Het kabinet constateert hierbij dat het EU-instrumentarium om rechtsstatelijke problemen aan te pakken over de jaren is uitgebreid. In 2020 is de Commissie bijvoorbeeld gestart met de publicatie van het jaarlijkse rechtsstaatsrapport, waarin zij verslag doet van de rechtsstatelijke situatie in de EU als geheel en in de lidstaten afzonderlijk. Sinds 2022 omvat het jaarlijkse rechtsstaatsrapport tevens aanbevelingen per lidstaat. Het instrument draagt zo bij aan het preventief en structureel monitoren van de rechtsstaat in de Unie om zo in een vroeg stadium eventuele rechtsstatelijke problemen in de Unie te kunnen identificeren, te bespreken en gezamenlijk tot oplossingen te komen. Ook worden via mijlpalen in herstelplannen lidstaten aangezet tot het doorvoeren van hervormingen op het gebied van de rechtsstaat als voorwaarde om middelen uit het EU-Herstelfonds te kunnen ontvangen. Daar waar EU-lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de EU-verdragen zijn neergelegd, schenden, is handhavend optreden geboden, bijvoorbeeld via inbreukprocedures. Ook is het in dit licht positief dat de Commissie voor het eerst over is gegaan tot de inzet van de MFK-rechtsstaatsverordening om een lidstaat te bewegen tot hervormingen.
Het vervolgonderzoek naar oversterfte in Nederland in de periode 2020-2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in oktober – een maand waarin geen sprake was van weersextremen, een griepepidemie of hoge coronasterfte – sprake was van een oversterfte van 1800 mensen volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1
Ja.
Herinnert u zich dat u zeven weken geleden aan de Kamer schreef: «Wat betreft de vaccinatiedata van het RIVM is een genoemd knelpunt dat het verstrekken van gezondheidsgegevens ten behoeve van het oversterfteonderzoek maatschappelijk van groot belang is, maar mogelijk op gespannen voet staat met de toestemming die betrokkenen aan Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), huisartsen en instellingsartsen hebben gegeven voor het verstrekken van deze gegevens aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en voor welke doeleinden het RIVM die gegevens vervolgens mag gebruiken. De centrale vraag is of het verstrekken van gezondheidsgegevens door het RIVM valt onder de reikwijdte van die toestemming. Hiertoe dient een weging van de datatoegang in relatie tot de juridische vereisten en de sociaal-maatschappelijke waarde van het onderzoek gemaakt te worden. Dit wordt gedaan in een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (ook wel een Data Privacy Impact Assessment, DPIA), die op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) moet worden verricht. In een DPIA worden de gevolgen van de voorgestane verwerking voor de bescherming van persoonsgegevens van betrokkenen in kaart gebracht. In het bijzonder wordt daarin beschreven wat de juridische basis is van de verwerking, welke risico’s voor de privacy van betrokkenen aan de orde zijn en op welke wijze die risico’s worden weggenomen en/of geminimaliseerd. Ik heb het kantoor van de Landsadvocaat gevraagd te assisteren bij het opstellen van de DPIA. Over de DPIA wordt bovendien – conform verplichtingen uit de AVG – onafhankelijk advies gevraagd aan de functionaris gegevensbescherming (FG) van het Ministerie van VWS. Over 6 weken zal de DPIA gereed zijn, en zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten en over de verdere aanpak»?2
Ja.
Kunt u de DPIA waarover u afgelopen vrijdag de Kamer berichtte, aan de Kamer doen toekomen?
In mijn brief van 18 november jl.3 heb ik aangegeven dat het CBS samen met het RIVM bezig is met de afronding van de DPIA die nodig is om de vaccinatiegegevens bij het CBS beschikbaar te krijgen ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Ik ben bereid de DPIA met uw Kamer te delen zodra deze volledig afgerond is (naar verwachting medio december).
Herinnert u zich dat ZonMW in de onderzoeksagenda oversterfte in Nederland 2020–2021 uit juni 2022, expliciet schreef: «Binnen lijn 3 worden onafhankelijke analyses (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en RIVM mogelijk gemaakt door de data van deze instanties beschikbaar te stellen. Hierbij wordt vooral gefocust op onderbouwing van de kwaliteit van de data, toepassing van andere modellen (g-methods), correctie voor andere co-variabelen, en andere tijdsframes omtrent follow-up»?
Ja.
Herinnert u zich dat u als antwoord gaf op de vierde onderzoeksvraag over in hoeverre vaccinatie bijdroeg aan de totale sterfte in 2021, het volgende aangaf: «Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het RIVM is gebruik gemaakt van demografische gegevens (Basisregistratie Personen (BRP)), vaccinatiestatus (COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS), RIVM), Wet langdurige zorg (Wlz)- zorggebruik (CAK) en sterfte- en doodsoorzakenstatistiek (CBS). De resultaten zijn niet gecorrigeerd voor comorbide aandoeningen en voor doorgemaakte SARS-CoV-2 infecties»? Bij de uitvoering van dit deelonderzoek door het CBS is gebruik gemaakt van doodsoorzakengegevens. Datakoppelingen met (GGD-)data over SARS-CoV-2 positief geteste personen, met vaccinatiedata en met gegevens van Bijwerkingencentrum Lareb waren niet mogelijk door het ontbreken van toegang tot deze gegevens»?3
Ja.
Deelt u de mening dat die tekortkomingen, namelijk het niet beschikbaar zijn van comorbide aandoeningen en doorgemaakte SARS-CoV-2-infecties (via de genoemde bronnen, maar ook zeker via Vektis-data) in deel 3 van het onderzoek geheel opgeheven moeten worden en dat dus de datakoppelingen beschikbaar moeten zijn?
Zoals meermaals aangegeven, waaronder in mijn brieven van 28 september jl.5 en 18 november jl.6, hecht ik groot belang aan wetenschappelijk onderzoek naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Ik vind het belangrijk dat dit voortvarend en zonder belemmeringen uitgevoerd kan worden. Daarbij is het van belang dat er wel zorgvuldig en binnen de wettelijke kaders omgegaan wordt met de gezondheidsgegevens die binnen dit onderzoek gebruikt dienen te worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.7 zal een belangrijk deel van de benodigde data (onder andere de positieve testdata via de GGD’en en de vaccinatiegegevens vanuit het RIVM) volgens planning eind dit jaar gedeeld worden met het CBS ten behoeve van het oversterfteonderzoek. Deze databronnen vormen gezamenlijk een goede basis waarop het oversterfteonderzoek verder uitgevoerd kan worden. Maar ik ben mij ervan bewust dat deze databronnen niet allesomvattend zijn en aanvullende data, zoals data over comorbide aandoeningen, van waarde kunnen zijn bij de uitvoering van het oversterfteonderzoek. Dat deze data op dit moment (nog) niet standaard (volledig) beschikbaar zijn binnen de CBS omgeving betekent niet dat onderzoekers dergelijke data niet kunnen gebruiken. Onderzoekers kunnen immers een aanvraag indienen voor toegang tot deze data bij de bronhouder, mits beschikbaar, en kunnen deze data daarmee dan mogelijk alsnog toevoegen aan hun onderzoek. Ik juich dit dan ook van harte toe, mits daarbij de privacy en persoonsgegevens van burgers maximaal beschermd blijven.
Herinnert u zich dat u op de vijfde deelvraag, of er een relatie is tussen uitgestelde zorg, uitblijven van zorg, druk op de zorg enerzijds en (over)sterfte, anders dan door COVID-19, anderzijds, het volgende antwoord gaf: «Deze deelvraag vind ik heel belangrijk, maar wordt niet in dit onderzoek beantwoord»?4
Ja.
Deelt u de mening dat de vijfde deelvraag nog steeds zeer belangrijk is en dat daarvoor dus data (zoals van Vektis, bevolkingsonderzoeken, Lifelines, DBC-diagnosen Medisch Specialistische Zorg (DBC MSZ), Dutch Hospital Data (DHD), Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ)) beschikbaar moeten zijn in fase 3 van het onderzoek en dat die data ook tot zeer recent moeten gaan, omdat oversterfte door uitgestelde zorg zich in de regel later voordoen? Kunt u dus zowel op de beschikbaarheid als de snelle beschikbaarheid aandringen?
Ik maak mij hard voor een datainfrastructuur waarin het koppelen van medische gegevens ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek snel, eenvoudig, veilig en met de juiste privacywaarborgen mogelijk is. Daarnaast stimuleer ik het delen van medische gegevens wanneer dit kan. Wel wil ik opmerken dat het niet tot mijn bevoegdheid reikt om alle datakoppelingen af te dwingen. In ons wettelijke stelsel bepalen Nederlanders en bronhouders zelf om data al dan niet beschikbaar te stellen. Als het aan mij ligt krijgt de wetenschap toegang tot zo veel mogelijk relevante gegevens, binnen de kaders van de wet. Voor de beschikbaarheid van de meest relevante en bruikbare databronnen heb ik samen met het RIVM, de GGD’en en het CBS gewerkt aan beschikbaarheid van een aantal cruciale gegevens. Ik ben blij dat ZonMw en de onafhankelijke begeleidingscommissie hebben aangegeven dat hiermee voldoende data beschikbaar is om traject 3 van start te kunnen laten gaan. Het CBS biedt daarnaast de mogelijkheid aan onderzoekers om samen met andere partners en instellingen externe bestanden te koppelen aan de reeds aanwezige CBS-gegevens in de onderzoeksomgeving van het CBS, voor zover dat noodzakelijk is voor specifieke deelonderzoeken, de gegevens rechtmatig zijn verkregen en de verwerking voldoet aan de wettelijke eisen. Daarbij toetst het CBS op risico’s voor onthulling van personen en neemt maatregelen indien nodig.
Herinnert u zich dat het CBS al in maart 2022 een lijst publiceerde voor dit onderzoek naar oversterfte van co-variabelen, die relevant zijn en waarover overleg gaande is:
Het klopt dat deze lijst is gepubliceerd door het CBS. Zoals in de oorspronkelijke lijst10 te lezen valt, vond echter niet over alle in de vraag genoemde databronnen overleg plaats. Zo geldt voor de Elektronisch patiëntdossiers van verpleeghuisbewoners, de pathologische data met doodsoorzaken, de data van Sanquin, de data voor bevolkingsonderzoeken en de data van de Nederlandse Zorgautoriteit dat onderzoekers zelf een aanvraag dienen te doen bij de bronhouder.
Kunt u per onderdeel aangeven hoe ver het CBS gekomen is om deze data voor onderzoekers beschikbaar te krijgen (natuurlijk gepseudonimiseerd en in een veilige omgeving)?
Het CBS heeft de afgelopen jaren veel tijd geïnvesteerd in het beschikbaar krijgen van databronnen ter ondersteuning van statistisch en wetenschappelijk onderzoek naar oversterfte. Hierbij geldt dat verschillende databronnen relevant zijn voor de uitvoering van onderzoek naar oversterfte, maar dat niet alle bronnen dezelfde prioriteit hebben. Bovendien speelden bij bronhouders diverse ethische en juridische discussies of databronnen aan het CBS beschikbaar konden worden gesteld. Als Minister heb ik mij met het CBS gericht op het beschikbaar krijgen van een aantal bronnen die door onderzoekers als de meest relevante en bruikbare werden beschouwd namelijk: het CIMS vaccinatieregister, CoronIT (testuitslagen en vaccinatiedata), Osiris en NICE. Het CIMS vaccinatieregister van het RIVM zal naar verwachting eind 2022 beschikbaar zijn voor externe onderzoekers op de remote access omgeving bij het CBS. GGD testdata (uit HPZoneLite) zullen naar verwachting eenmalig worden aangeleverd door de bronhouder, waarna de gegevens door het CBS beschikbaar worden gesteld. Er zijn geen juridische belemmeringen om positieve testuitslagen met het CBS te delen. Voor het delen van negatieve testuitslagen met het CBS kan niet met zekerheid worden gesteld dat er geen juridische belemmeringen zijn. Hierover worden momenteel nog gesprekken gevoerd. Voordat juridische duidelijkheid is verkregen, worden de negatieve testuitslagen niet gedeeld. Ik blijf over een structurele oplossing in gesprek met de GGD’en en GGD GHOR Nederland. De databronnen Osiris en NICE zijn niet door de bronhouders aan het CBS beschikbaar gesteld voor statistisch en wetenschappelijk onderzoek. In de remote access omgeving van het CBS zijn gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), data met betrekking tot zorggegevens huisartsen (NIVEL), en data uit het Lifelines Cohort onder voorwaarden beschikbaar. De data van Lareb zijn niet bij het CBS beschikbaar.
De in het antwoord op vraag 9 benoemde data en andere data die niet direct bij het CBS beschikbaar zijn kunnen mogelijk alsnog opgevraagd worden via de bronhouders van die data, indien en voor zover wet- en regelgeving dat toelaat. Zo kunnen deze mogelijk alsnog binnen het oversterfte-onderzoek gebruikt worden.
Kunt u dan ook per onderdeel (vooral bij voorbeeld Vektis data) aangeven of er ook progressie geboekt is om de data meer real time beschikbaar te krijgen?
Actuele data zijn van belang om de relevantie en bruikbaarheid van de uitkomsten van statistisch en wetenschappelijk onderzoek over het thema oversterfte te verhogen. De bruikbaarheid van een databron is echter sterk afhankelijk van de compleetheid. Voor verschillende datasets, waaronder gegevens over de Zorgverzekeringswet (Vektis), geldt dat deze met enige vertraging beschikbaar komen, omdat er tijd nodig is om een voldoende compleet bestand te genereren dat bruikbaar is voor onderzoek. Het real time opvragen van dit type bronnen is daarom niet mogelijk. Andere databronnen zoals het CIMS-vaccinatieregister van het RIVM en CBS-data over sterfte daarentegen zijn veel actueler. Gegevens over doodsoorzaken in Nederland zijn juist minder actueel beschikbaar als gevolg van de procedure van aanlevering bij en verwerking door het CBS. Een recente wijziging in de Wet op de Lijkbezorging die begin 2022 van kracht is gegaan draagt er naar verwachting aan bij dat doodsoorzakengegevens in de toekomst sneller beschikbaar komen. Digitalisering van het registratieproces ligt hieraan ten grondslag.
Deelt u de opvatting dat nu ook in 2022 sprake is van forse vooralsnog onverklaarbare oversterfte en bijna een jaar voorbij is gegaan sinds de aangenomen motie, dat dit fase-3 onderzoek 2020 tot zo recent mogelijk als tijdspanne zou moeten hebben?
Zoals meermaals aangegeven vind ik het belangrijk dat er gedegen onderzoek gedaan wordt naar de redenen en oorzaken van oversterfte. Het CBS heeft de afgelopen maanden meermaals gerapporteerd over de (over)sterfte in 2022. Van deze rapportages heb ik kennisgenomen. Wat hiervoor de verklaringen zijn, is nog niet duidelijk. De duiding van de oorzaken van oversterfte is complex en kan door verschillende factoren worden beïnvloed.
Mijn inzet is er allereerst op gericht om het lopende onderzoek af te ronden. Hierdoor kunnen we meer leren over de oorzaken en redenen van oversterfte. Traject 3 van het oversterfteonderzoek bestaat uit drie lijnen. Lijn 1 en 2, een systematische literatuuranalyse met internationale vergelijking en een onderzoek met beschikbare onderzoeks- en zorgdata, zijn reeds september van start gegaan. Ik vind het niet opportuun om de periode van onderzoek voor de onderzoeken die al van start zijn gegaan uit te breiden, omdat we dan nog langer op resultaten zullen moeten wachten. Dit is echter een besluit dat bij de onderzoekers zelf en de onafhankelijke begeleidingscommissie die door ZonMW is aangesteld, ligt. Lijn 3 bestaat uit een onafhankelijke analyse (replicatie) van de onderzoeksresultaten van het CBS en het RIVM door het gebruik van de door deze instantie beschikbaar gestelde data. Uiteraard beslaat dit onderzoek – daar het doel van dit onderzoek replicatie is – dezelfde periode als het eerder uitgevoerde onderzoek door het CBS en RIVM (traject 2).
Onderzoekers kunnen zelf uiteraard met de al beschikbare data onderzoek doen naar oversterfte in latere periodes, zoals in 2022. Dergelijk onderzoek zou ik van harte toejuichen en nauwlettend volgen.
Bent u bekend met het feit dat in het Verenigd Koninkrijk data over overlijden, vaccinatie en besmettingen en meer al tijden beschikbaar is voor onderzoekers en leidt tot onderzoek in vaktijdschriften?6
Ik ben bekend met onderzoek dat in het Verenigd Koninkrijk verricht wordt.
Bent u bekend met het feit dat dit soort data in Denemarken, waar de AVG ook van toepassing is, al tijden bijna real-time beschikbaar is voor onderzoekers?7
Ik ben bekend met het feit dat in Denemarken vaccinatiedata en gerelateerde data beschikbaar zijn voor onderzoekers. Het klopt dat de AVG – als Europese verordening – ook rechtstreeks van toepassing is in Denemarken. De AVG laat echter ruimte om in nationale wetgeving bijkomende voorwaarden, waaronder beperkingen, met betrekking tot het verwerken van gezondheidsgegevens in te voeren.13 Daarnaast vereisen enkele uitzonderingen op het algemene verwerkingsverbod ten aanzien van gezondheidsgegevens een uitwerking in Europees of lidstatelijk recht.14 De wijze waarop die lidstatelijke uitwerking plaatsvindt, verschilt per lidstaat. In Nederland heeft die uitwerking plaatsgevonden in de Uitvoeringswet AVG, die in artikel 24 specifieke bepalingen bevat over het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek.15 In dat kader is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene voor het verwerken van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek het uitgangspunt. Daarnaast zijn er in specifieke wetgeving regels gesteld over het verwerken van gezondheidsgegevens voor bepaalde doeleinden. Voor het RIVM gelden daarbij bijvoorbeeld de wettelijke voorwaarden uit de Wet op het RIVM.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt tot en met 2022?
Zoals aangegeven blijf ik in gesprek om een structurele deling van relevante databronnen mogelijk te maken. Verder is mijn inzet er allereerst op gericht om het huidige oversterfteonderzoek tot afronding te brengen.
Kunt u in overleg treden met ZonMW, CBS, RIVM en ervoor zorgen dat de data beschikbaar komt, ook voor onderzoekers die geen toegewezen voorstel krijgen in fase 3 van het ZonMW programma?
Als Minister van VWS ga ik niet over het beschikbaar stellen van data aan specifieke onderzoekers. Hier hebben bronhouders en ook het CBS regels en procedures voor. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november jl.16 stelt het CBS de data ook aan onderzoekers van door het CBS gemachtigde instellingen beschikbaar in de remote-accessomgeving ten behoeve van wetenschappelijk en/of statistisch onderzoek, overeenkomstig artikel 41 en artikel 42 van de Wet op het CBS. Dit geldt voor alle instellingen met een (toekomstige) machtiging op de remote-accesomgeving van het CBS. Conform artikel 41 van de Wet op het CBS worden er passende maatregelen genomen om herkenning van afzonderlijke personen te voorkomen.
Welke criteria hanteert CBS om een machtiging te verstrekken om microdata te gebruiken? Zijn deze criteria objectief en toetsbaar?
Artikel 41 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek geeft de directeur-generaal van het CBS de bevoegdheid om instellingen op verzoek toegang te geven tot gegevens ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Een aanvraag voor een instellingsmachtiging wordt slechts ingewilligd, indien de instelling voldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de gegevens voor andere doeleinden dan statistisch of wetenschappelijk onderzoek wordt gebruikt.17 Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Beleidsregel toegang instellingen tot microdata CBS18. Met deze beleidsregel is beoogd om de beoordeling van aanvragen te concretiseren, alsmede objectiveerbaar en toetsbaar te maken.
Kunt u erop toezien dat onafhankelijke wetenschap niet wordt gehinderd door het proces van verkrijging van een machtiging?
Het CBS heeft hierin een zelfstandige taak op basis van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek. Ik houd daar geen specifiek toezicht op. Op aanvragen voor een machtiging wordt in de regel binnen acht weken beslist. In artikel 41, tweede lid onder a tot en met d Wet op het Centraal bureau voor de statistiek is een aantal (wetenschappelijke) instellingen genoemd dat in elk geval in aanmerking komt voor een machtiging. Op grond van artikel 41 tweede lid onder e kunnen onderzoeksafdelingen van ministeries en andere organisaties en instellingen eveneens een machtiging verkrijgen, mits de betrokken onderzoekers aantoonbaar onafhankelijk kunnen werken.
Een overzicht van de toegekende machtigingen wordt maandelijks gepubliceerd op de website van CBS19.
Welke bezwaar en beroepsmogelijkheid staat open tegen een afwijzing om een gevraagde machtiging tot gebruik van microdata te verlenen?
De beslissing op een aanvraag voor een instellingsmachtiging, waaronder een afwijzing, is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen een beslissing op bezwaar door de directeur-generaal staat beroep open bij de bestuursrechter.
Herinnert u zich dat u op 28 september aangaf dat u voornemens bent om te kijken naar de mogelijkheden van een wetswijziging of andere middelen om de wettelijke basis en het kader voor deling van gezondheidsgegevens ten behoeve van wetensschappelijk – binnen de kaders van de AVG – te verduidelijken en daarover de Kamer in het najaar te informeren?
Ja.
Wilt u bij deze toezegging ook betrekken hoe andere landen (zoals bijvoorbeeld Denemarken en Zweden) hiermee omgaan?
In de voorbereiding van een mogelijk wetsvoorstel zal worden gekeken hoe andere landen dergelijke gegevensuitwisselingsvraagstukken hebben geregeld.
Wilt u bij deze toezegging ook de mogelijkheden betrekken van een Institutional Review Board bij elke universiteit/instelling zoals in de Verenigde Staten, en het gebruik van data stewards en trusted third parties?
Ja, dit neem ik in mijn verkenning mee en zal daarin samen optrekken met de Minister van OCW. Het is daarbij vooral van belang om te kijken in hoeverre bestaande structuren ook zouden kunnen voldoen. Op dit moment zijn reeds bestaande (o.a. ethische) toetsingscommissies veelal per wetenschapsgebied georganiseerd en niet alleen overkoepelend per instituut, omdat voor specifieke wetenschapsgebieden aanvullende standaarden gelden waar veelal nationaal wordt samengewerkt. Health-RI, een publiek-private partnerschap dat een gezondheidsdata-infrastructuur ontwikkelt om data gerelateerd aan welzijn, gezondheid en zorg toegankelijk te maken voor onderzoek, innovatie implementatie en beleidsontwikkeling, zal in het teken van het Nationaal Groeifondsproject Obstakel Verwijder Traject voor secundair gebruik van gezondheidsgegevens, een efficiëntere toetsingsprocedure verkennen. Ook de rol en inzet van trusted third parties wordt daarin meegenomen. Het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship is reeds onderdeel van de landelijke Open Science agenda 2023–2030 geschreven door het Nationaal Programma Open Science, een samenwerkingsverband van organisaties die zich inzetten om wetenschappelijke resultaten van publiek-gefinancierd onderzoek vrij toegankelijk te maken voor de samenleving.
Hiernaast gaan wij samen met betrokken partijen het gesprek aan over de toegankelijkheid van data in het medisch wetenschappelijk onderzoek, ook conform de toezegging die de Minister van OCW op dit punt deed tijdens de begrotingsbehandeling OCW afgelopen november. Bij deze gesprekken en bij het uitwerken van mogelijkheden om het delen van gezondheidsgegevens te verduidelijken, zullen we verkennen of Institutional Review Boards een meerwaarde hebben, en het gebruik van data stewards en trusted third parties beschouwen. Daarin zullen we overwegen in hoeverre deze een toegevoegde waarde bieden op bestaande structuren en hoe ze aansluiten op lopende initiatieven binnen het bestaande Nederlandse systeem.
Wilt u hierbij ook verplichte bij- en nascholing en training over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot gebruik van data betrekken, zoals in de VS gebeurt met Collaborative Institutional Training Initiative (CITI)-trainingen?
Deze verantwoordelijkheid ligt primair bij de instellingen in het hoger onderwijs en wetenschap. Zoals hierboven geschetst is het opbouwen van capaciteit op het vlak van data stewardship onderdeel van het landelijk Open Science programma. Hierbij is ook (bij- en na-)scholing voorzien over de naleving van privacy, veiligheid en ethische kwesties met betrekking tot hergebruik van gezondheidsdata.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De motie-Omtzigt (Kamerstuk 36200, nr. 118) |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over ervoor zorgen dat energiebedrijven onder het prijsplafond een vergoeding krijgen op basis van de inkoopprijs met een kleine mark-up gebaseerd op reële kosten, die op 11 oktober 2022 met 141 stemmen voor is aangenomen?1 Kunt u aangeven hoe die wordt uitgevoerd?
Ja. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de energieleveranciers over hoe te komen tot een vorm van margetoetsing bij de uitvoering van de prijsplafondregeling voor 2023. Hiermee wordt invulling gegeven aan een waarborg dat er geen overwinsten plaatsvinden bij de energieleveranciers.
Herinnert u zich de motie van het lid Omtzigt c.s. over bij de uitwerking van het prijsplafond een voorstel doen voor situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, die op 11 oktober 2022 met 150 stemmen voor is aangenomen?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe u deze motie over blokverwarming en andere situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, gaat uitvoeren?
Een oplossing voor blokaansluitingen heeft de hoogste prioriteit van het kabinet. Zoals ook aangegeven in mijn Kamerbrief van 7 november jl. (Kamerstuk 36 200 nr. 162) wordt op dit moment onder coördinatie van de Belastingdienst hard gewerkt aan een oplossing voor blokaansluitingen.
Kunt u de uitstaande schriftelijke vragen van 17 oktober 2022 over het energieplafond en blokverwarming en van 27 oktober 2022 over de 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 per ommegaande, dus tezamen met deze schriftelijke vragen, beantwoorden?
De antwoorden op de schriftelijke vragen over de 190 euro regeling heeft u ontvangen op 10 november (Kamerstuknummer 2022D46616).
Herinnert u zich dat u per nota van wijziging ongeveer 5 miljard euro aan tijdelijke verlaging van belasting op energie in het belastingplan heeft teruggedraaid om dat geld vrij te maken voor het energieplafond?
Ja.
Herinnert u zich dat u daarmee bijvoorbeeld effectief de energiebelastingen op gas verhoogt en dat de btw op energie daardoor op 1 januari 2023 stijgt van 9 naar 21% en de heffingskorting (de belastingkorting) daardoor fors daalt op 1 januari 2023 en dat de energierekening daardoor fors stijgt?
De verlagingen zoals die in 2022 van toepassing waren worden in 2023 niet verlengd.
Wat is, indien het energieplafond niet ingaat op 1 januari 2023, uw plan B?
De intentie van het kabinet is dat het energieplafond ingaat op 1 januari 2023.
Houdt u er rekening mee de belastingpercentages op energie alsnog aan te passen in 2023 om huishoudens lucht te geven? Zo ja, is het dan wel verstandig om het belastingplan te behandelen en daarover te stemmen in de komende week? Zo nee, weet u dat zeker?
Nee, op dit moment is dat niet iets waar ik van uit ga.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 8 november om 15:00 uur beantwoorden in verband met de regeling van werkzaamheden, die om ongeveer 15:45 uur aanvangt en waarin besloten dient te worden over de debatten in de komende week?
Door de vele andere Kamervragen en debatvoorbereiding is het niet gelukt om de vagen voor 8 november te beantwoorden.
Het LSI (Landelijke Stuurgroep Interventieteams) en vele tot nu toe onuitgevoerde toezeggingen over privacy, risicoscores van heel veel burgers, onuitgevoerd onderzoek, niet opgezet toezicht en advies en (mogelijke) schending van de AVG |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de adviezen en correspondentie afkomstig van de Functionaris Gegevensbescherming Financiën (over de afgelopen vijf jaar) ter zake van de gegevensuitwisseling binnen LSI-verband?
Ja, uw Kamer is geïnformeerd over hoe de Belastingdienst de adviezen van de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën oppakt1.
Zijn er Data Protection Impact Assesments (DPIA’s) van de LSI-samenwerking gedaan? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?1
In de afgelopen jaren is binnen de LSI-samenwerking veel meer aandacht en bewustzijn gekomen voor het belang van privacy. De LSI-partners werken met een blauwdruk voor de wijkgerichte aanpak. Per project dient de blauwdruk ingevuld te worden met de projectspecifieke onderdelen en kenmerken, om zo tot een op het project toegesneden verantwoording te komen. Vanwege de nagestreefde zorgvuldigheid wordt dit jaar en ook volgend jaar met de partners gewerkt aan (een) bredere DPIA(’s) die gebaseerd is/zijn op de werkprocessen zoals die gehanteerd worden binnen de LSI samenwerking. Zodra de DPIA van de LSI-samenwerking is opgeleverd zal deze aan de Kamer worden toegestuurd.
Toeslagen en de Belastingdienst nemen sinds juli 2021 niet deel aan de nieuwe projecten binnen de LSI-samenwerking. Om met de processen van de Belastingdienst te voldoen aan de vereisten van de AVG, werken de afzonderlijke partners aan een procesbeschrijving, een privacyprotocol en een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA). Zodra de Functionaris Gegevensbescherming positief heeft geadviseerd over de brede DPIA van de LSI-samenwerking zal de Belastingdienst deelnemen aan nieuwe projecten. Toeslagen heeft een DPIA ontwikkeld voor het interne LSI-proces binnen Toeslagen en gaat parallel daaraan deelname aan (nieuwe) LSI-projecten in het eerste kwartaal van 2023 heroverwegen.
Op welke wijze is geborgd dat de LSI-samenwerking AVG-proof (Algemene Verordening Gegevensbescherming) is?
De juridische grondslag voor de gegevensuitwisseling binnen LSI is gebaseerd op artikel 6, eerste lid onder e van de AVG. Gelet op het derde lid van artikel 6 AVG is dit verder geregeld in artikel 64 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bij een LSI-project betrokken partners werken conform de geldende regelgeving. Alleen gegevens die noodzakelijk en proportioneel zijn en passen bij het doel van de LSI worden uitgewisseld.
Tot op heden is gewerkt conform het LSI-convenant van 2017 in combinatie met de blauwdruk zoals deze genoemd is onder antwoord 2. Met het toegenomen bewustzijn over privacy, de technologische ontwikkelingen, en de komst van de AVG wetgeving wordt deze blauwdruk momenteel omgezet in (een) DPIA(’s) die gebaseerd is op de werkprocessen zoals deze worden gehanteerd binnen de LSI samenwerking. Privacy bewustzijn is niet statisch van aard maar onderhevig aan voortschrijdend inzicht en (externe) technologische ontwikkelingen. Dit inzicht heeft tot gevolg dat de blauwdruk wordt doorontwikkeld in een DPIA. Hiermee wordt geborgd dat verwerkingen in de LSI-samenwerking voldoen aan de waarborgen uit de AVG.
Op 1 december 2022 start de evaluatie van het LSI-convenant. In deze evaluatie wordt speciale aandacht besteed aan de gegevensuitwisseling. De verwachting is dat begin 2023 de voorstellen voor convenantwijzigingen opgeleverd worden. In dat kader zal ook een externe doorlichting met open blik plaatsvinden van het LSI-proces. Ook zullen een aantal lopende wijkgerichte projecten voor de zekerheid doorgelicht worden.
Desgewenst kan de werkwijze van LSI in een technische briefing nader worden toegelicht.
Herinnert u zich het volgende antwoord uit juni 2022?
Deze antwoorden zijn bij ons bekend en de verslagen treft u als bijlagen. Wat betreft LSI zijn alle stuurgroepverslagen bijgevoegd evenals een overzicht van LSI-projecten. Handleidingen betreffende selectiecriteria, frauderisicocriteria, risicoclassificatiemodellen of profileringscriteria zijn bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet bekend. Wel bestaat er een beschrijving van de werkwijze met LSI-signalen opgesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), die inzichtelijk maakt hoe wordt omgegaan met de signalen die door de LSI-partners worden ingebracht. Deze is bijgevoegd in bijlage 4.
Kunnen deze toegezegde verslagen, notulen en handleidingen en overige documenten van de LSI binnen twee weken aan de Kamer ter beschikking worden gesteld, aangezien de toezegging al zes maanden uit is? Wilt u vooral niet vergeten een volledige lijst van de interventieteams en eindrapporten te verschaffen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er reeds een opdracht verstrekt voor het in de brief d.d. 21 april 2022 aangekondigde externe onderzoek naar de omvang van het gebruik van risicoscores? Aan wie is deze opdracht verstrekt? Kunt u de afgegeven onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?3
De opdracht van het externe onderzoek naar het breder gebruik van de risicoscores van het risicoclassificatiemodel van Toeslagen is gegund aan PricewaterhouseCoopers (PwC). Zij zijn eind oktober begonnen met het onderzoek, de verwachting is dat de resultaten in april kunnen worden opgeleverd. Bijgaand treft u de opdrachtbeschrijving, zoals opgenomen in de offerte- uitvraag.
Indien nog geen opdracht is verstrekt, wanneer zal dat dan plaatsvinden? Wat zal de onderzoeksvraag zijn? En waarom is er vertraging opgetreden?
Zie antwoord vraag 6.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen de Belastingdienst?
Nee. In het toezicht voor de doelgroep particulieren door de directie Particulieren worden geen risicoclassificaties, risicoscores of vergelijkbare beoordelingen toegekend aan burgers of belastingplichtigen. Voor zover er risico-indicaties toegekend worden, zijn deze gekoppeld aan ontvangen aangiften.
De Belastingdienst kent een indeling in aandachtscategorieën voor entiteiten5. Onder entiteit wordt verstaan: een onderneming al dan niet tezamen met één of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief of maatschappelijk opzicht verbonden belastingplichtigen. De criteria voor de aandachtscategorieën verschillen voor de directies Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en Grote ondernemingen (GO). Voor MKB bestaan deze aandachtscategorieën uit een combinatie van risicoaspecten (fiscaal risico) en de omvang van een entiteit (fiscaal belang). Het fiscaal belang wordt uitgedrukt in de zogenaamde WOLB-som. Dit is een samenstel van de geschatte belasting op basis van winst (W) voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting, de omzet zoals aangegeven voor de omzetbelasting (O) en de loonsom (LB) van een bedrijf. Het fiscale risico bestaat uit een samenstel van de risicoaspecten zoals bijvoorbeeld, brancherisico, fiscale complexiteit, het schattingsgedrag voor de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De aandachtscategorie wordt gebruikt in het kader van het toezicht voor de doelgroep ondernemingen.
De directie GO deelt organisaties op basis van hun grootte in vier categorieën in, te weten «Top 100 profit en Top 30 publiek», «Groot», «Middelgroot» en «Overig». Deze indeling en een toelichting hierop is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen6.
De directie GO gebruikt voor grote organisaties en zeer vermogende personen een door het behandelteam opgesteld klantbeeld waarin de fiscale belangen en risico’s van de betreffende klant worden bijgehouden. Ook deze werkwijze is opgenomen in de Leidraad Toezicht Grote Ondernemingen.
Bestaat er voor (bijna) iedere burger of belastingplichtige een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling binnen overige delen van de overheid?
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, wordt gebruik gemaakt van risicomodellering of risicomanagement. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risico-modellen o.b.v. de motie Marijnissen c.s. en Klaver c.s.7 Uw Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de inventarisaties van het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De overige departementen volgen eind 2022 met de rapportages aan uw Kamer8.
Voor de volledigheid heeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref9) aan uw Kamer gestuurd. Deze Werkagenda is de eerste stap in de invulling van de ambities van het kabinet voor de waardengedreven digitale transitie van Nederland, en in het specifieke geval met het reguleren van algoritmen binnen de overheid.
Er wordt gewerkt aan het meer inzicht geven in de totstandkoming van besluiten met behulp van algoritmen. Het kabinet gaat voor overheidsorganisaties het opstellen van een algoritmeregister verplicht stellen. Dat zal in samenhang worden bezien met komende EU-wetgeving, waaronder de AI-verordening. Met Europese en nationale wetgeving en toezicht maken we algoritmen en de toepassingen daarvan eerlijk en transparant voor burgers en bedrijven. Een eerste versie van een centraal overzicht van algoritmen gaat dit jaar nog live. Met behulp van dat register zullen de (mede)overheden gestimuleerd worden om de komende periode gefaseerd, tenminste de hoog risico algoritmen, transparant te maken. Daarnaast wordt een algoritmetoezichthouder ingericht. De algoritmetoezichthouder zal in januari 2023 van start gaan. De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering zal de Kamer nog voor de kerst laten weten hoe zij de inrichting van de algoritmetoezichthouder voor zich ziet en welke volgende stappen zij zet met het algoritmeregister.
Voor hoeveel burgers bestaat er een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling? Indien dit het geval is, op basis van welk (classificatie)model en/of criteria wordt een dergelijke beoordeling vastgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 9.
Bij de LSI-projecten werd gebruik gemaakt van een risicoscore voor een betrokkene. Werd alleen het Systeem Risico Indicatie (SyRi) gebruikt of waren er ook andere risicoscores? Worden deze risicoscores nog gebruikt?
Buiten SyRi (tot 2020) of voorgangers is er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen LSI-projecten. Op dit moment wordt er geen gebruik gemaakt van risicoscores binnen de LSI.
Het risicoclassificatiemodel diende bij Toeslagen tot medio juli 2020 als één van de elementen om een verwonderadres te selecteren in het kader van LSI-projecten, dit model is eerder aan de Tweede Kamer toegelicht middels Kamerbrieven van 26 november10 en 8 december 2021.11 Medio juli 2020 is het gebruik van het risicoclassificatiemodel stopgezet en daarmee is vanaf dat moment de risicoscore dus ook niet meer gebruikt om adressen te selecteren voor LSI gerelateerde projecten.
Door wie worden de risicoscores toegepast? Kunt u de voor risicoscores gehanteerde criteria doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er op dit moment gewerkt aan een risicoclassificatiemodel?
Op dit moment wordt er in LSI-verband niet gewerkt aan een nieuw of bestaand risicoclassificatiemodel. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 5 april 202212.
Is er zoals aangekondigd een integraal waarborgenkader ontwikkeld en kan dit met de Kamer gedeeld worden?
In de voortgangsrapportage HVB die op 30 mei jl. naar uw Kamer is gestuurd13, is aangegeven dat het waarborgenkader zich in de fase van bestuurlijke besluitvorming bevond. Dit zal zo spoedig als mogelijk aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in februari 2021 (20 maanden geleden) aan de Kamer schreef: «Zo stellen wij een Adviesraad Analytics voor de Belastingdienst aan. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. Het terrein waarover zij kunnen adviseren willen wij zo breed mogelijk houden, zodat zij de vrijheid voelen om waar nodig advies te geven. Ook vinden wij het belangrijk dat zij hun adviezen mededelen aan zowel de Directeur-Generaal van de Belastingdienst als de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën om meer waarborgen in te bouwen. Uiteraard kunnen deze adviezen ook aan uw Kamer ter beschikking worden gesteld indien u daar prijs op stelt.»4
Ja, deze Kamerbrief is bij ons bekend.
Is de Adviescommissie Analytics, die ook daarna al vele malen is aangekondigd, intussen opgericht? Kunt u de Kamer informeren over het instellingsbesluit, de samenstelling en de uitgebrachte adviezen? Indien de commissie nog niet is opgericht, wat is dan de oorzaak van de vertraging?
De adviescommissie is nog niet opgericht. Op dit moment loopt de werving van de leden voor de commissie. Geïnteresseerden konden reageren tot 20 november 2022. Het is mijn streven de selectiegesprekken eind dit jaar af te ronden en het instellingsbesluit in februari 2023 te publiceren. Het wervingstraject duurt langer dan vooraf voorzien. Dit heeft alles te maken met de expertise die binnen de commissie wordt belegd. Wanneer de leden geworven zijn en de commissie van start kan gaan zal ik uw Kamer informeren over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie.
Welke risicoprofielen zoals bedoeld in uw brief d.d. 2 september 2022 worden er op dit moment binnen de overheid, waaronder de Belastingdienst, politie, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LSI, Criminelen Inlichtingen Eenheid (CIE) gebruikt?5
Om dienstverlening aan burgers te verbeteren of om toezicht gerichter in te kunnen zetten, is het gebruik van risicomodellering of risicomanagement in alle mogelijke processen een gemeengoed. Je wilt alleen daar een verscherpt toezicht, waar het risico (hetzij de kans, danwel de impact) groter is dat er ook iets misgaat. Het is niet nodig en niet wenselijk dat iedere burger of elk bedrijf een 100% controle krijgt.
Een uitputtend overzicht waar risicomodellering wordt gebruikt binnen de overige delen van de overheid, als ook het inzicht of en voor hoeveel burgers een risicoclassificatie, risicoscore of vergelijkbare beoordeling bestaat, is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risico-modellen. -profielen op basis van de motie Marijnissen c.s en Klaver c.s16 en heeft de Staatssecretaris van Digitalisering Koninkrijksrelaties, namens het kabinet, de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (hierna werkagenda, ref17) naar de Kamer gestuurd. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u kennisgenomen dat in korte tijd zowel de Tijdelijke Signalerings Voorziening (TSV) als de voorgestelde wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terorrisme (WWFT) door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Raad van State (RvS) bekritiseerd is vanwege vergaande inbreuk op fundamentele (grond)rechten. Heeft u ook kennisgenomen van dat de Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden niet zonder kritiek is gebleven? Klopt het dat er ondanks het toeslagenschandaal, Fraude signalerings voorzieing (FSV)/zwarte lijsten en discriminatie binnen de Belastingdienst, er nog geen visie en een beleidsnota is over inbreuken op grondrechten?
Ik heb kennisgenomen van de adviezen die de AP en de Raad van State op verzoek hebben gegeven. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk een reactie op het advies van de AP over de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) voor het signalenproces toesturen. Al voor deze adviezen hebben de toeslagenaffaire en andere bevindingen bij de Belastingdienst geleid tot verschillende stukken waarin het kabinet zijn voorstellen voor de bescherming van de rechten van burgers heeft uiteengezet. In de reactie op het rapport Ongekend onrecht van 15 januari 2021 is het kabinet uitgebreid ingegaan op de noodzaak tot betere borging van deze rechten.
In het plan van aanpak Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) van 13 oktober 202018 en de daaropvolgende rapportages hebben de Staatssecretarissen van Financiën verscheidene stappen uiteengezet om deze rechten beter te borgen binnen de Belastingdienst. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst op 17 juni 202119 de nieuwe visie op fraudeaanpak door de Belastingdienst met uw Kamer gedeeld. Daarnaast wordt een waarborgenkader voor de risicoselectie ontwikkeld voor Belastingdienst. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 februari jl.20 aangaf, is het juridisch toetsingskader etnisch profileren van het College voor de Rechten van de Mens gebruikt bij de ontwikkeling daarvan. In hun reactie van 2 september jl.21 op de eerste observaties van de Inspectie belastingen, toeslagen en douane zijn de Staatssecretarissen van Financiën verder ingegaan op rechtsbescherming en de menselijke maat.
Wat is de visie en het beleid van het kabinet ter zake van het gebruik van artificial intelligence, big data, profilering, risicomodelering en het koppelen van bestanden ten behoeve van fraudebestrijding en opsporing van strafbare feiten? Indien die visie er na het aftreden van het kabinet nog niet is, wanneer komt die er dan wel?
Het Nederlandse beleid op het terrein van AI is in verschillende brieven aan de Tweede Kamer verwoord, meest recentelijk in de brieven van 7 oktober over Publieke controle op AI en de kabinetsreacties op het WRR-rapport «opgave AI» en het Rathenau onderzoek «Algoritmes Afwegen».22 Nederland zet in op AI-systemen die de mens dienen, veilig zijn en vertrouwd kunnen worden, die publieke waarden borgen en waarbij een goede rechtsbescherming verzekerd is.
Het kabinet werkt aan het implementatiekader «inzet van algoritmen» dat toe moet zien op het borgen van een verantwoorde inzet van algoritmen door overheden. Het is belangrijk dat voor overheden duidelijk is aan welke eisen ze moeten voldoen en wat van ze verwacht wordt.
Daarnaast is er Europese wetgeving in de maak die ervoor wil zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig zijn en fundamentele rechten en waarden van de Unie respecteren. Nederland heeft een actieve rol in de onderhandelingen. Afhankelijk van de categorie waarin een AI-systeem valt, gelden zwaardere of minder zware eisen. AI-systemen die worden gebruikt ten behoeve van fraudebestrijding, toeslagen en opsporing van strafbare feiten worden in de AI-verordening als hoog-risico geclassificeerd. Op aandringen van Nederland vallen hier ook systemen onder die de legitimiteit van ontvangers van toeslagen controleren. Dit betekent dat dergelijke systemen moeten voldoen aan de eisen die in de verordening worden gesteld en een conformiteitsbeoordeling moeten ondergaan. Hoog-risico AI-systemen moeten bijvoorbeeld worden gecontroleerd op data, er moet een risicoanalyse worden uitgevoerd en er moet sprake zijn van menselijke tussenkomst bij de inzet van deze systemen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
De 190 euro regeling voor huishoudens in november en december 2022 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2022 (Negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers), de negende incidentele suppletoire begroting inzake tijdelijk prijsplafond energie voor kleinverbruikers heeft ingediend, waarmee u voorstelt 2,6 miljard euro uit te geven om kleinverbruikers 190 euro per maand te vergoeden in november en december?
Ja. Op 7 oktober is de Negende incidentele suppletoire begroting aangeboden aan Uw Kamer.
Klopt het dat u de feitelijke vragen van de Tweede Kamer nog niet beantwoord heeft en dat de wet nog behandeld moet worden in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer?
De antwoorden op de vragen die de Tweede Kamer heeft gesteld, zijn maandag 6 november jl. naar uw Kamer verzonden.
Klopt het dat u al wel een ministeriële regeling hebt vastgesteld op 18 oktober 2022, waarmee het geld uitgegeven wordt? (Staatscourant 2022, 28075).
In de publicatie van de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 17 oktober 2022, nr. WJZ/ 22508619, houdende tijdelijke regels inzake subsidie voor elektriciteitsleveranciers ter bekostiging van een tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers (Tijdelijke overbruggingsregeling tegemoetkoming energieprijzen kleinverbruikers 2022) werd het voorbehoud gemaakt van parlementaire goedkeuring op het voor de regeling benodigde budgettaire beslag.
Bent u de juridische verplichtingen op rechtmatige wijze aangegaan?
Ter autorisatie is in de aanbiedingsbrief bij de Negende incidentele begroting (Kamerstuk 36 220) een beroep is gedaan op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet vanwege de hoge urgentie van de uitgaven inzake de tegemoetkoming voor energieprijzen voor kleinverbruikers. Dit beroep op het tweede lid van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet is tevens opgenomen in de brief van 7 oktober, waarmee de Negende incidentele suppletoire begroting werd aangekondigd aan de Eerste Kamer.
Indien u artikel 2.27 van de compatibliteitswet gebruikt, hoe heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat er in Nederland 8,1 miljoen huishoudens zijn en dat compensatie van alle huishoudens dus 3,1 miljard euro zou kosten?1
Bij de berekening van het budgettaire beslag van de regeling Tegemoetkoming energieprijzen 2022 werd dezelfde ramingsmethodiek gebruikt als bij de verlaging van de energiebelasting. Bij deze methodiek speelt de heffing van btw een rol. Een energiebelastingkorting van € 157 zou leiden tot een korting van € 190 voor de consument, indien gerekend zou worden met 21% btw. Dit is echter niet het geval bij de subsidieverlening aan de energieleveranciers die de korting op de energierekening van kleinverbruikers met € 190 in november en december mogelijk maakt. Daarom moet uitgegaan worden van een subsidie per huishouden van € 190, in plaats van de oorspronkelijk geraamde € 157. Als gevolg van het betrekken van btw in de berekening werd het benodigde beslag voor de regeling te laag geraamd op € 2,6 mld, daar waar dit € 3,15 mld had moeten zijn. Daarbij is uitgegaan van 8,3 miljoen aan kleinverbruikersaansluitingen waar de subsidie op van toepassing is. Vanwege deze aanpassing van de raming is inmiddels een nota van wijziging op de Negende incidentele suppletoire begroting ingediend.
Klopt het dat alle kleinverbruikers (winkels, kantoren) in aanmerking komen en dat als alle winkels, huishoudens, kantoren, verenigingen en andere kleinverbruikers 190 euro zouden krijgen, er waarschijnlijk zeker 3,5 miljard euro nodig zou zijn?
De raming is opgebouwd uit een P * Q. Voor de Q is uitgegaan van 8,3 miljoen kleinverbruikers, in lijn met de aantallen die wij op basis van de realisatie vermindering energiebelasting hanteren. Dit zijn zowel huishoudens als kleinverbruikers bij bedrijven. Wij gaan uit van circa 7,8 miljoen huishoudens (op basis van het aantal bewoonde woningen) en 500.000 kleinverbruikers bij bedrijven. De P bestaat uit tweemaal 190 euro per kleinverbruiker, hierdoor komt het totaalbedrag uit op € 3,15 miljard.
Kunt u de ramingstoelichting van deze wet aan de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke en hoeveel huishoudens geen kleinverbruikers aansluiting hebben voor de elektriciteit en dus geen compensatie krijgen?
Het is op dit moment nog niet exact duidelijk hoeveel huishoudens geen kleinverbruikersaansluiting hebben. Het gaat hier vaak om huishoudens met een collectieve elektriciteitsaansluiting die wordt gedeeld door meerdere wooneenheden in hetzelfde gebouw. We weten dat er naar schatting 40.000 VvE’s zijn waar dit probleem kan spelen. We weten ook dat de Belastingdienst in 2021 16.000 aanvragen heeft gekregen voor de teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één elektriciteitsaansluiting. We onderzoeken nog hoeveel huishoudens er achter de collectieve aansluitingen zitten.
Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt. Alle relevante partijen zijn betrokken en nemen hun medeverantwoordelijkheid.
Kunt u bij de vorige vraag ingaan op alle mogelijkheden, zoals meerdere huishoudens met een aansluiting en het aantal mensen dat geen tegemoetkoming krijgt?
De meest voorkomende situatie is die van een grootverbruikersaansluiting die wordt gedeeld door meerdere huishoudens in een wooncomplex. Zoals hierboven aangegeven wordt nog onderzocht om hoeveel huishoudens dit gaat. Behalve de huishoudens zonder kleinverbruikersaansluiting is er ook aandacht voor situaties waar één kleinverbruikersaansluiting door meerdere huishoudens of door veel huisgenoten wordt gedeeld. Vaak zijn dat studentenhuizen of huurappartementen in oudere gebouwen. Er wordt gekeken hoe zoveel mogelijk situaties in aanmerking komen voor een passende tegemoetkoming, maar het zal niet mogelijk zijn om iedereen te bereiken.
Is er nog een mogelijkheid om de regeling in de Kamer aan te passen, nu energieleveranciers al aanvragen voor subsidies hebben ingediend? Zo nee, wat is de rol van de Kamer dan bij deze regeling?
Nee. Zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 1 november jl. doet het kabinet ten aanzien van de benodigde parlementaire goedkeuring van het budgettaire beslag een beroep op lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016, omdat de uitvoering van deze maatregel niet kon wachten tot het parlement de bijbehorende wijziging van de begrotingsstaat heeft goedgekeurd. Daarbij is gezien de benodigde spoed afgeweken van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn.
Hebben alle leveranciers van elektriciteit een aanvraag gedaan? Zo nee, krijgen de klanten van een electriciteitsaansluiting van leveranciers die geen aanvraag doet, dan geen 190 euro per maand?
Vrijwel alle leveranciers hebben een aanvraag gedaan. Alleen leveranciers die een aanvraag doen, kunnen aanspraak maken op de subsidie. Het staat leveranciers die geen aanvraag doen vrij om hun klanten ook 190 euro per maand uit te keren.
Indien een kleinverbruiker de 190 euro niet krijgt van zijn leverancier, welke rechtsmiddelen staan dan voor hem open om dat af te dwingen?
Alleen de leverancier kan de subsidie aanvragen. De klant kan dit niet zelf doen. Wel kan een klant wiens aansluiting valt onder de regeling, zich wenden tot zijn energieleverancier. Verder is het doorgeven van het bedrag aan de kleinverbruiker een voorwaarde voor de subsidie aan de leverancier waarop gecontroleerd zal worden (zie antwoord op vraag 14). Tevens kan een klant overstappen naar een andere leverancier. Zij ontvangen de tegemoetkoming in de eerstvolgende maand waarin zij op de eerste van de maand bij een energieleveranciers staan ingeschreven. Als zij in november dus een nieuw contract afsluiten, ontvangen zij de tegemoetkoming alleen over december. De groep klanten die vanwege betalingsproblemen eerder bij hun leverancier was afgesloten en weer wordt aangesloten na het (alsnog) treffen van een betalingsregeling ontvangt de tegemoetkoming wel al over de betreffende maand (en niet pas over de volgende). Van deze groep is immers te controleren dat zij niet eerder een aansluiting bij een andere leverancier hadden waarover zij reeds de tegemoetkoming hebben ontvangen.
Is de rechtsbescherming van de individuele burger voldoende geborgd bij deze regeling?
Het belang van de burger is geborgd door in de regeling de verplichting op te nemen dat de subsidieontvanger (de leverancier) de € 190 in zijn geheel en uiterlijk binnen 30 dagen na subsidieverlening in mindering moet brengen op de betalingsverplichting van de burger. Uiteraard wordt gecontroleerd of de leverancier zich aan deze verplichting houdt.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die een zeer energiezuinige woning hebben en bijvoorbeeld energiekosten hebben van minder dan 100 euro per maand, geld terugkrijgen in november en december?
Er is voor gekozen om kleinverbruikers een tegemoetkoming te geven voor hun energiekosten. Dat kon alleen door te kiezen voor de huidige generieke vormgeving.
Welke rechtvaardiging zit er achter het feit dat mensen die nog een vast contract hebben met vaste prijzen, een tegemoetkoming krijgen voor gestegen energieprijzen? Hoeveel huishoudens hebben naar verwachting nog een vast contract?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien de regeling kennelijk al is ingegaan?
Ja.
De overname van contracten van failliete energiebedrijven zoals Welkom energie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich eerdere vragen van mij en van de leden Leijten en Beckerman (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1107), van het lid Bontenbal (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1104) en van mij (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105) beantwoord heeft over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Herinnert u zich onder andere de antwoorden op de vragen 11 t/m 13 van de vragen van het lid Omtzigt over de gang van zaken rond het faillissement van Welkom Energie, de grote gevolgen voor klanten en de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bij de afwikkeling, die veel te laat beantwoord werden, waardoor er niet meer ingegrepen kon worden. (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105).
Het kabinet streeft er altijd naar om vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, echter het is ook van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. De beantwoording van vragen betreft het verstrekken van informatie aan de Kamer en staat los van de mogelijkheden van partijen om te handelen.
Bent u bekend met de WOB-stukken van 17 oktober, waarin duidelijk is geworden dat er zeer intensief overleg is geweest tussen het ministerie en de ACM over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Bent u bekend met twee recente gerechtelijke uitspraken over consumenten die gedwongen werden naar een andere leverancier over te stappen na een vergelijkbaar faillissement en prepack als bij Welkom Energie?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van onderdeel drie van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam op 7 oktober 2022?
Ja.
Herinnert u zich dat bij Welkom Energie er sprake was van een vooropgezet plan waarbij eerst de concentratiemelding zou plaatsvinden, daarna het faillissement en dat daarna het klantenbestand verkocht is aan Eneco voor 2 miljoen euro en dat de klanten daarna hogere prijzen moesten betalen aan Eneco dan klanten die langer bij Eneco zaten?
Het klopt dat er eerst sprake is geweest van een concentratiemelding voordat het faillissement is uitgesproken. Ik heb geen inzicht in de motieven van betrokken partijen en ik kan niet oordelen of er sprake is geweest van een vooropgezet plan.
Heeft de ACM bij het faillissement van Welkom Energie, Eneco op basis van artikel 2 lid 6 onder b en c van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 aangewezen? Zo nee, op basis van welke wettelijke grondslag heeft de ACM dan Eneco aangewezen? Of is er geen wettelijke grondslag?
Nee, artikel 2, zesde lid, is niet toegepast; er was geen sprake van een toepassing van de herverdelingsprocedure. De ACM heeft als onafhankelijk toezichthouder bij besluiten van 26 oktober 2021 op grond van de Elektriciteit- en Gaswet de leveringsvergunning van elektriciteit en gas van Welkom Energie ingetrokken.2
Op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Mededingingswet heeft de ACM de concentratiemelding goedgekeurd.3
Onderschrijft u het deel van de rechterlijke uitspraak waarin staat dat de ACM slechts de mogelijkheid heeft om op basis van een aanwijzing de leveringszekerheid te garanderen indien er geen overeenkomst met de curator tot stand komt (overweging 3). Zo nee, op basis waarvan betwist u dit?
Ik heb kennis genomen van het onafhankelijk oordeel van de Rechtbank Amsterdam. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Was Eneco verplicht op de contracten van Welkom Energie te respecteren? Indien het antwoord nee is, op basis waarvan mocht Eneco afwijken?
Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval.
Heeft u of de ACM op enig moment in de afgelopen 15 maanden juridisch advies gehad over de overname/faillissementen van energiemaatschappijen? Zo ja, kunt u aangeven van wie en wanneer en kunt u die met de Kamer delen?
Zowel aan de zijde van het ministerie als van de toezichthouder is er destijds gekeken naar de juridische aspecten van de procedure. De ACM heeft extern juridisch advies ingewonnen.
Kunt u aangeven of de ACM zich aan de geldende wet-en regelgeving gevolgd heeft bij het faillissement van Welkom?
Ik ga ervan uit dat de ACM als onafhankelijk toezichthouder de regelgeving toepast. Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval. De ACM heeft mij verzocht om het Besluit leveringszekerheid op dit punt te verduidelijken. In de uitwerking van de lagere regelgeving onder de Energiewet heb ik mij reeds voorgenomen de procedure voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier te verduidelijken. Ik vind het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is waar zij aan toe zijn als hun leverancier failliet gaat.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet ondubbelzinnig ja is, wilt u dat bevorderen dat er onafhankelijk onderzoek plaatsvindt naar uw rol en de rol van de ACM bij het faillissement van Welkom Energie?
Zowel de ACM als ik hebben naar aanleiding van onder andere dit faillissement onderzoek laten doen naar hoe de kans op faillissementen te verkleinen is en naar het verbeteren van de bescherming van de consument in geval van een faillissement. Ik heb uw Kamer hierover op 20 september geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 13).4
Heeft de ACM de klanten van het failliete Welkom Energie voldoende beschermd?
In wetgeving is het kader neergelegd dat borgt dat bij een faillissement van een vergunninghoudende leverancier consumenten in voldoende mate worden beschermd en de leveringszekerheid niet in gevaar komt. De ACM ziet toe vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van deze regels door energieleveranciers. Het is aan de rechter om te oordelen of de regels juist zijn toegepast.
Wilt u aangeven welke schriftelijke vragen die eerder over Welkom Energie gesteld zijn, aangevuld dienen te worden nu de WOB door het ministerie beantwoord is en de rechter deze uitspraken gedaan heeft?
Er is geen reden om de antwoorden te herzien.
Hoe beoordeelt u de e-mail van dinsdag 23 november 2021 om 14:03 in het WOB verzoek, gezien de bovenstaande antwoorden en de juridische uitspraken?
Het beoordelen van een enkele e-mail dient in de juiste context te gebeuren. Het gaat om een e-mail van een medewerker van ACM aan een ambtenaar van mijn ministerie. Onderwerp was de vraag wat mijn ambtenaren doen met de input die ACM had gestuurd ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen over Welkom Energie en de vraag of er nog op korte termijn debatten op handen waren over het onderwerp.
Hebben het toezicht van de ACM en uw actie geleid tot onnodig hoge schade bij de voormalig klanten van Welkom Energie? Kunt u dit antwoord uitvoerig toelichten?
Een oordeel over of er sprake is van (onnodig hoge) schade en door wiens toedoen is aan de rechter.
Aangezien u zo nauw overleg voert bij de ACM, wilt u bevorderen dat de ACM alle relevante documenten over het faillissement van Welkom Energie alsnog openbaar maakt?
Voor openbaarmaking van stukken door ACM gelden de regels uit de Wet Open Overheid (WOO).
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege afstemming met betrokken partijen en een zorgvuldige duiding van de uitspraak van de rechter heb ik de beantwoording moeten uitstellen.
De voorgestelde wijzigingen inzake het nabestaandenpensioen en over berekeningen hoe het nieuwe stelsel dit jaar gewerkt zou hebben |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het rapport van Netspar «Uitkeringseffecten en kostendekkende premies in het nieuwe nabestaandenpensioen»?1
Ja.
Klopt het dat de Wet toekomst pensioenen, op reeds opgebouwd nabestaandenpensioen na, enkel nog nabestaandenpensioen op risicobasis toestaat voor het risico van overlijden voor de pensioendatum?
Ja.
Klopt het dat – vanwege die voorgestelde verplichte risicodekking – deelnemers die na einde deelname en de drie maanden uitloopperiode of Werkloosheidswet (WW-)periode hun (risico)dekking voor nabestaandenpensioen willen behouden, dit enkel kunnen bewerkstelligen door over te gaan op uitruil van hun (kapitaalgedekte) ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen?
Ja.
Bent u bekend met de berekeningen uit het bovengenoemde rapport waaruit blijkt dat een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar, die heel zijn werkzame leven ouderdomspensioen heeft opgebouwd, maar na einde deelname vanaf 55 jaar vrijwillig het fiscaal maximale nabestaandenpensioen wil voortzetten tot pensioendatum (middels de genoemde uitruil) 37,5% van zijn ouderdomspensioen verliest?
Ja, onder de aannames die Netspar gedaan heeft, zoals uitgaan van het voortzetten van een fiscaal maximaal verzekerd partnerpensioen voor pensioendatum, zou dat inderdaad de uitkomst kunnen zijn.
Klopt het dat voor bovenstaande gewezen deelnemer in het voorgestelde nieuwe stelsel, na de uitloopperiodes, in beginsel geen enkele dekking van nabestaandenpensioen voor het risico van overlijden voor de pensioendatum in de tweede pijler resteert, indien hij niet kiest voor de uitruil?
Ja, dat klopt. Wanneer de verplichte uitloopperiode is beëindigd en de deelnemer niet kiest voor de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen dan heeft deze deelnemer geen dekking van het partnerpensioen vanuit deze pensioenregeling. In het geval deze deelnemer een nieuwe dienstbetrekking is aangegaan is deze dekking ook niet nodig, aangezien er in veel gevallen vanuit zijn nieuwe pensioenregeling dekking geboden wordt. Daarnaast kan de deelnemer desgewenst het partnerrisico ook in de derde pijler verzekeren.
Vindt u dat deze uitruilmogelijkheid een realistische optie is voor iemand met een laag inkomen, gezien de grote impact op het ouderdomspensioen?
Vooraf is het goed vast te stellen dat het nu voorgestelde nabestaandenpensioen een belangrijke verbetering is van het huidige stelsel, ook voor deelnemers met een laag inkomen. Het leidt tot een nabestaandenpensioen dat voor de deelnemers voorspelbaar en begrijpelijk is, beter aansluit bij life-events en in de praktijk eenduidig is in de uitvoering. Ten aanzien van de keuze gebruik te maken van de uitruilmogelijkheid is van belang dat deelnemers zelf de afweging moeten maken of de uitruilmogelijkheid in hun geval passend is. Dat hangt van hun persoonlijke situatie af. Daarbij is van belang op te merken dat die vrijwillige voortzetting in veel gevallen niet nodig zal zijn aangezien de deelnemer een dekking voor het nabestaandenrisico zal hebben vanuit een nieuwe dienstbetrekking. Een goede informatievoorziening en keuzebegeleiding vanuit de pensioenuitvoerder is dan ook noodzakelijk.
Verder is van belang op te merken dat er een wettelijke grens wordt gesteld in de mate waarin het ouderdomspensioen ingezet kan worden. Wanneer het pensioenkapitaal onder de afkoopgrens komt, is een uitruil van pensioenkapitaal in een risicopremie wettelijk niet meer toegestaan. Dit ter bescherming van de deelnemer om te voorkomen dat het ouderdomspensioen te laag wordt. Daarnaast kunnen decentrale sociale partners een grens stellen aan de mate of duur waarin het ouderdomspensioen kan worden ingezet.
Bent u ook bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat de individuele kostendekkende premie van het voorgestelde (fiscaal maximale) nabestaandenpensioen voor een 65-jarige met een laag inkomen (20.000 euro per jaar) bijna zeven keer hoger is dan de individuele kostendekkende premie voor huidige regelingen (te weten: 29,8% in plaats van 4,3%)?
Ja.
Klopt het dat dit in een fors hogere uniforme premie zal resulteren voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is?
Voor bedrijfstakpensioenfondsen waarvan een groot deel van de populatie een lager inkomen heeft en/of ouder is, is het geen automatisme dat dit zal leiden tot fors hogere uniforme premies. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen te komen. Om die reden is het nu niet te zeggen wat in individuele sectoren het effect op de premie zal zijn, hetzij wat het effect is op de hoogte van de dekking. Of sectoren met lage lonen een fors hogere premie zullen krijgen is afhankelijk van het uiteindelijk gekozen dekkingsniveau. Verder geldt inderdaad dat een sector met een ouder deelnemersbestand in het algemeen een hogere premie zal hebben.
Klopt het dat in het algemeen de kostendekkende premies voor het voorgestelde fiscaal maximale nabestaandenpensioen significant hoger zullen zijn dan die van de huidige aangeboden regelingen en dit dus zal resulteren in ofwel hogere individuele premies/een hogere uniforme premie, ofwel in een (veel) lagere dekking dan maximaal fiscaal mogelijk is?
In het wetsvoorstel wordt het mogelijk gemaakt om een nabestaandenpensioen te verzekeren van maximaal 50% van het pensioengevend loon. Het gaat hier expliciet om een maximum waarbij fiscale ruimte geboden wordt om een risiconabestaandenpensioen overeen te komen, de genoemde 50% is dus geen streefpercentage. De maximale dekking, evenals de voorgestelde uitloopdekkingen, sluiten aan bij het advies dat de Stichting van de Arbeid heeft gegeven over het nabestaandenpensioen.
Het klopt dat er een verband is tussen enerzijds het gewenste dekkingspercentage en anderzijds het gewenste premieniveau. Hoe hoger het gewenst dekkingsniveau hoe hoger de premie zal zijn. Het is uiteindelijk aan decentrale sociale partners om in de pensioenovereenkomst de keuzes rondom nabestaandenpensioen vast te leggen en in die onderhandelingen ook de hoogte van de geboden dekking én de premieverdeling tussen werkgevers en werknemers overeen te komen.
Kunt u een indicatie geven van wat een realistische dekking voor het nabestaandenpensioen voor overlijden voor de pensioendatum zal zijn, gegeven de huidige premiebudgetten?
De Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars verwachten in dat geval bij DC-regelingen een bandbreedte van circa 20–25% van het pensioengevend salaris. Bij DB-regelingen wordt een gemiddelde van 35% verwacht, maar lopen de verwachtingen per regeling sterk uiteen van circa 20–50%.
Het eventuele toegezegde Anw-hiaatpensioen is in deze percentages niet meegenomen. Indien deze premie wordt meegenomen zullen de hiervoor genoemde percentages hoger zijn.
Bent u bekend met de berekeningen uit dit rapport waaruit blijkt dat in de voorgestelde regeling de nabestaande van een deelnemer met een inkomen van 20.000 euro per jaar bij een fiscaal maximaal nabestaandenpensioen een vier keer hogere nabestaandenpensioen (NP-)uitkering krijgt op het moment dat de deelnemer één dag voor de pensioendatum overlijdt, in vergelijking met het geval hij op de pensioendatum overlijdt (te weten: 10.000 euro per jaar in plaats van 2.500 euro per jaar)?
Ja.
Acht u dit verschil in uitkeringshoogte nog uitlegbaar? Zo ja, wilt u dit uitleggen en zo nee, wilt u het wetsvoorstel aanpassen?
Het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en het partnerpensioen dat bij overlijden na pensioendatum tot uitkering komt, verschillen in hun doelstelling. Bij het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt de uitkering gebaseerd op het arbeidsinkomen dat wegvalt als gevolg van het overlijden van de deelnemer. Bij overlijden na de pensioendatum gaat het om het wegvallende pensioeninkomen uit de tweede pijler. Dat resulteert in een lagere uitkering dan bij overlijden voor pensioendatum, maar dat heeft te maken met het feit dat rekening gehouden wordt met een AOW-uitkering.
Er kan dus inderdaad een verschil zitten in hoogte tussen de uitkering voor en na de pensioendatum en dat is uitlegbaar, wanneer je uitgaat van het verschil in doelstelling.
Voor de gemaakte berekeningen in het rapport is overigens steeds uitgegaan van de fiscaal maximale uitkeringshoogte voor het partnerpensioen (50% van het pensioengevend loon). De gepresenteerde verschillen zijn hierdoor ook maximaal. Het is echter maar de vraag of in de praktijk decentrale partners uit zullen komen op een dekking van dit niveau. In de praktijk zouden de verschillen daarom kleiner kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het restitutie bij overlijden voor pensioendatum het stelsel meer in balans kan brengen, omdat dan extreme verschillen wegegenomen kunnen worden?
Restitutie bij overlijden voor pensioendatum betekent dat in dat geval het pensioenkapitaal dat op de pensioendatum bestemd was voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na pensioendatum aangewend wordt voor dekking van het partnerpensioen voor pensioendatum. Aangezien er in veel gevallen ook sprake zal zijn van een risico nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum zal een categorische restitutie in een groot aantal gevallen leiden tot overdekking. In het geval er naast het risico nabestaandenpensioen ook de mogelijkheid van restitutie is, zal het verschil tussen voor en na pensioendatum voor deze groep hierdoor alleen maar toenemen.
Het aanbieden van een restitutie kan om die reden leiden tot minder animo om een risico nabestaandenpensioen aan te bieden of tot de keuze het dekkingsniveau ervan te verlagen. Vanwege deze gedragseffecten is het daarom maar de vraag of het aanbieden van restitutie het effect heeft dat in de vraag wordt verondersteld.
Wel is het zo dat door restitutie de groep gewezen deelnemers die niet langer gedekt is voor het risico nabestaandenpensioen alsnog een uitkering bij overlijden zal krijgen. Hoe hoog die uitkering zal zijn is sterk afhankelijk van het opgebouwd pensioenkapitaal. Wanneer de deelnemer nog maar kort heeft opgebouwd, kan die uitkering daarom laag uitpakken. Daarnaast kan het aanbieden van restitutie alleen naar de toekomst toe, wat betekent dat de dekking die hieruit voort zou vloeien pas over vele jaren enige substantie krijgt.
Bent u bereid om aan een weduwe uit te leggen, dat zij geen nabestaandenpensioen krijgt, omdat haar man (bijvoorbeeld als zelfstandige of op andere wijze zonder dekking) niet verzekerd was in de maand voor het bereiken van de Algemene Ouderdomswet (AOW-)leeftijd, dat de pensioenpot van 300.000 euro aan het collectief vervalt en dat wanneer hij een maand langer geleefd zou hebben, die pot beschikbaar geweest zou zijn voor de aankoop van een levenslang nabestaandenpensioen voor de weduwe?
Het vervallen van het opgebouwd pensioenkapitaal aan het collectief bij overlijden van de deelnemer voor pensioendatum is een gebruikelijke uitvoeringspraktijk. Dit pensioenvermogen wordt dan onderdeel van het pensioencollectief. Deelnemers die korter leven zijn daarmee solidair met deelnemers die langer leven. Met andere woorden het zogeheten langlevenrisico wordt hiermee gedeeld. Hierin ligt ook een deel van de solidariteit binnen de pensioenregeling besloten. Wanneer deze vrijval niet gebruikt zou worden voor de pensioenen van andere deelnemers zouden de premies voor alle deelnemers hoger moeten zijn of de pensioenen voor alle deelnemers lager of een combinatie van beiden.
Ik vind dat uitlegbaar. Met dit wetsvoorstel is overigens het uiterste gedaan om te voorkomen dat deelnemers ongewild zonder een dekking voor partnerpensioen komen te zitten.
Zo is er sprake van een verplichte uitloopperiode van drie maanden na einde dienstbetrekking, wordt de risicodekking tijdens de WW-periode voortgezet en is de mogelijkheid gecreëerd om de risicodekking vrijwillig voort te zetten, waarbij omwille van de betaalbaarheid het opgebouwd ouderdomspensioen ingezet kan worden voor de financiering. Indien gewenst kan de deelnemer op de particuliere markt in de derde pijler het overlijdensrisico afdekken.
Kunt u ook aangeven wat de kosten zullen zijn van de dubbele administratie van het oude nabestaandenpensioen (dat volgens het overgangsrecht beschikbaar zal blijven in het nieuwe stelsel) en het nieuwe nabestaandenpensioen?
Ik heb navraag gedaan bij de Pensioenfederatie. De precieze kosten van de uitvoering van het overgangsrecht zijn op dit moment niet bekend. Wel geeft Pensioenfederatie aan dat de hoogte van de uitvoeringskosten van de dubbele administratie zal afhangen van de wijze van uitvoering en daarmee onder andere afhankelijk is van de keuze om de dekking te continueren via persoonlijke vermogens of via een collectieve voorziening. Daarnaast zullen de implementatiekosten afhangen van de vraag of kan worden aangesloten bij reeds bestaande processen.
Constaterende dat in het huidige stelsel sprake kan zijn van restitutie bij overlijden voor de pensioendatum en dit in het nieuwe stelsel niet meer mogelijk is, opdat opgebouwde nabestaandenpensioenen of -kapitalen bij het invaren moeten worden omgezet in rechten conform de nieuwe Pensioenwet, aldus het wetsvoorstel en constaterende dat dit bij een regeling met restitutie opgebouwd bij een Premie Pensioen Instelling (PPI) echter technisch niet mogelijk is omdat als ingevaren wordt, het recht op restitutie en de daaruit voortvloeiende (hogere) uitkering namelijk zal komen te vervallen, en er dan dus een hoger (actuarieel gelijkwaardig) kapitaal meegegeven zal moeten worden voor het nabestaandenpensioen en aangezien het geld niet bij de uitvoerder aanwezig is, een andere partij dat zal moeten financieren, kunt u aangeven welke partij dit bedrag zal moeten bijleggen?
Het uitgangspunt van het overgangsrecht voor nabestaandenpensioen is dat deelnemers geen nadeel mogen ondervinden als gevolg van de transitie. Dit geldt ook wanneer er in de bestaande pensioenregeling er aanspraak is op restitutie van het pensioenkapitaal bij overlijden voor de pensioendatum. Immers de restitutie van het beschikbare pensioenkapitaal op het moment van overlijden maakt onderdeel uit van de aanspraak op nabestaandenpensioen. Het op het moment van transitie opgebouwde pensioenkapitaal dat in aanmerking komt voor restitutie, kan dus na de transitie voor restitutie beschikbaar blijven. Omdat het gaat om reeds opgebouwd kapitaal, hoeft er geen additionele financiering plaats te vinden.
Bij PPI’s en verzekeraars kan ook sprake zijn van een aanspraak op restitutie bij overlijden voor de pensioendatum. Bij PPI’s en verzekeraars is er geen transitie maar is er sprake van eerbiedigende werking van de bestaande pensioenregeling. Daarmee kan ook de aanspraak op restitutie gewoon doorlopen. Ook hier is daarom additionele financiering niet aan de orde.
Voor de uitruil van ouderdomspensioen in risicogedekt nabestaandenpensioen komt een jaarlijks keuzemoment (de opt-in), kunt u aangeven of een deelnemer die in enig jaar geen gebruik (meer) heeft gemaakt van de opt-in, bijvoorbeeld omdat hij niet in staat was om tijdig te reageren, het volgende jaar alsnog voor een opt-in kan gaan?
In het wetsvoorstel is vastgelegd dat de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen aansluitend gestart moet worden na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan het einde van de WW-periode. Omdat het gaat om een voortzetting van de bestaande dekking voor partnerpensioen kan deze niet onderbroken worden. Een deelnemer die geen gebruik heeft gemaakt van de vrijwillige voortzetting na afloop van de verplichte uitloopperiode of aan het einde van de WW-periode kan dus niet op een later moment alsnog deelnemen aan de vrijwillige voortzetting. Aangezien de verzekering voor het risico nabestaandenpensioen in dat geval al is geëindigd, is er niets meer om voort te zetten.
In dat kader is het nog goed te verwijzen naar het voorstel dat tijdens het WGO door een aantal partijen naar voren is gebracht om de default bij de vrijwillige voortzetting om te draaien, zodat de vrijwillige voorzetting in principe doorloopt tenzij de deelnemer anders beslist. Dit is ook een manier om schrijnende gevallen te voorkomen. Vanwege het risico op dubbele dekking kan het dan wel verstandig zijn om bij het omdraaien van de default periodiek te controleren of de gemaakte keuze nog steeds gewenst is, ter voorkoming dat anders de verzekering vele jaren ongemerkt en ongewenst kan doorlopen. Dit kan ondervangen worden door bijvoorbeeld drie of vijfjaarlijks de vrijwillige voortzetting te laten bevestigen door de deelnemer.
Stel dat deelnemers in Nederland massaal gebruik gaan maken van de (jaarlijkse) opt-in, dan komt het er de facto op neer dat grote groepen mensen deelnemer zijn in een pensioenfonds waar zij niet meer onder vallen op grond van hun feitelijke werkzaamheden, maar op grond van wat zij ooit gedaan hebben, zal dit naar uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
Ik acht het niet aannemelijk dat de nu voorgestelde vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen een grote invloed zal hebben op de houdbaarheid van de verplichtstelling. Het is namelijk maar de vraag hoe realistisch het is dat er massaal gebruik gemaakt gaat worden van de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen. In veel gevallen is deze voortzetting namelijk niet noodzakelijk, aangezien de deelnemer al verzekerd zal zijn voor het nabestaandenrisico vanuit zijn nieuwe dienstbetrekking. De verwachting is dat het in de praktijk om een kleine groep zal gaan die gebruik gaat maken van deze mogelijkheid. Daarnaast is relevant dat de keuze om de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten vrijwillig is en is voorbehouden aan ex-deelnemers van de betreffende pensioenregeling. De hoogte van de premie zal vanaf dat moment ook afgestemd worden op de leeftijd van de deelnemer. Decentrale sociale partners hebben daarnaast de mogelijkheid om een beperking in de tijd door te voeren voor deze keuzemogelijkheid. Het gebruik van deze mogelijkheid is dus niet per definitie onbeperkt. Deze mogelijkheid geldt dus ongeacht het type pensioenuitvoerder en alleen die specifieke situaties waarbij een deelnemer niet gaat deelnemen in een andere pensioenregeling.
Tot slot is van belang te noemen dat de Pensioenwet op dit moment reeds een mogelijkheid kent om bij het einde van de dienstbetrekking de pensioenregeling vrijwillig en voor eigen rekening voort te zetten. Deze regeling van vrijwillige voortzetting biedt deelnemers bij het einde van hun dienstbetrekking onverkort de mogelijkheid om zowel hun ouderdomspensioen als (in de nieuwe situatie) de risicodekking voor partnerpensioen voort te zetten en daarmee eventuele financiële risico’s te beperken. Deze mogelijkheid blijft bestaan.
Als bij vraag 17 het antwoord is dat een opt-in niet vervalt als het niet gebruikt is, dan betekent dit dat iemand na een paar jaar zichzelf alsnog kan aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) waar iemand ooit heeft gewerkt, zal dit dan naar uw oordeel extra druk kunnen leggen op de houdbaarheid van de verplichtstelling, aangezien daarmee een vrije marktwerking wordt verhinderd?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 17 moet de vrijwillige voortzetting gestart worden aansluitend op de beëindiging van de verplichte uitloopperiode of einde WW-periode en dient deze verzekering ononderbroken voortgezet te worden. De beschreven situatie zal zich in de praktijk dus niet voordoen.
Heeft u kennis genomen van het de berekeningen van het actuarieel adviesbureau Confident B.V. over hoe het pensioenakkoord gefunctioneerd zou hebben in de eerste helft van 2022?2
Ja
Klopt het dat uit het nieuwe contract volgt dat de rendementen van jongere werknemers, oudere werknemers en gepensioneerden dit jaar respectievelijk -11,0% -20,8% en -16,0% kunnen bedragen?
Er kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de in deze vraag genoemde rendementen volgen uit «het nieuwe contract». Die rendementen zijn het gevolg van veronderstelde aannames over de invulling van het nieuwe contract, met name rond de toedeling van rendementen naar verschillende leeftijdsgroepen, de inzet van de solidariteitsreserve en het al dan niet spreiden van rendementen in de uitkeringsfase. Op dit vlak zijn er ook allerlei andere invullingen denkbaar, die zouden leiden tot andere uitkomsten.
Bovendien zijn de effecten van behaalde rendementen op het vermogen minder relevant dan de effecten van behaalde rendementen op verwachte en ingegane pensioenen. Het gaat uiteindelijk om de pensioenen die deelnemers kunnen verwachten en die gepensioneerden ontvangen.
Verder wil ik opmerken dat in de berekeningen van actuarieel adviesbureau Confident B.V. (verder: Confident) gekozen is voor een volledige renteafdekking van gepensioneerden. In een scenario van stijgende rentes wordt de dan lagere kostprijs van pensioen volledig teniet gedaan door een daling van het persoonlijke pensioenvermogen via toedeling van negatieve beschermingsrendementen. Bij dalende rentes zou daarentegen juist maximaal gecompenseerd worden in het persoonlijke pensioenvermogen via positieve beschermingsrendementen. In de periode van 2009 tot 2022, met vrijwel continu dalende rentes, zou dat juist vooral goed uitgepakt hebben voor de pensioenuitkeringen in het nieuwe contract.
Pensioenuitvoerders kunnen straks ook een minder hoge mate van beschermingsrendement tegen renterisico aan gepensioneerden toedelen, waardoor de effecten in het nieuwe stelsel onder het door Confident gehanteerde scenario minder groot zouden zijn.
Hetzelfde geldt bij een andere inzet van de solidariteitsreserve (bijvoorbeeld meer specifiek gericht op het stabiel houden van de uitkeringen van gepensioneerden), bij een andere toedeling van overrendementen en bij de toepassing van spreiding van rendementen in de uitkeringsfase.
Verder wil ik opmerken dat een stelselherziening niet gebaseerd moet worden op een economisch scenario dat over een korte periode van een half jaar is opgetreden. Deze horizon is veel te kort om pensioencontracten goed met elkaar te kunnen vergelijken.
Acht u die verdeling een redelijke verdeling en acht u het een redelijke uitkomst dat het effect op de toekomstige uitkering voor de drie groepen respectievelijk 43,9% 6,2% en -3,5% zou zijn?
De gepresenteerde effecten op het toekomstige pensioen van jongere en oudere werknemers weerspiegelen niet hoe de solidaire premieovereenkomst feitelijk werkt. In de berekeningen wordt gedaan alsof het effect van rentestijgingen in het afgelopen half jaar op de verwachte pensioenuitkeringen één-op-één vertaald kan worden naar het verwachte pensioen op de toekomstige pensioendatum van deze twee groepen. Rentestanden van vandaag zijn echter niet de rentestanden van de toekomst. Daarom zal een scenarioanalyse worden toegepast, waarin onder meer de verwachte ontwikkeling van toekomstige rentes wordt meegenomen. Die is, naast een aantal andere economische variabelen, bepalend voor de vraag welk toekomstig pensioen verwacht mag worden. In de communicatie naar de deelnemers wordt hiervoor de wettelijk voorgeschreven uniforme scenarioset gebruikt.
Daarnaast kunnen de berekeningen van Confident niet gezien worden als dé effecten die in algemene zin onder het nieuwe stelsel zouden optreden. De specifieke aannames ten aanzien van bijvoorbeeld de toedeling van beschermings- en overrendementen aan deelnemers en gepensioneerden, de invulling van de solidariteitsreserve, de verschillende beleggingsportefeuilles van pensioenfondsen en het al dan niet toepassen van spreidingsregels in de uitkeringsfase zijn zeer bepalend voor de uiteindelijke uitkomsten. Dat geldt overigens ook in het huidige stelsel. De dekkingsgraden van fondsen lopen bijvoorbeeld sterk uiteen en zijn afhankelijk van de specifieke keuzes die bij de invulling van het huidige contract door decentrale partijen in het verleden zijn gemaakt.
Werkt het beschermingsrendement zoals aangegeven in de notitie en is dit de door het kabinet beoogde werking van het beschermingsrendement?
Het beschermingsrendement tegen renterisico werkt zoals in de notitie is beschreven, in de zin dat via dit beschermingsrendement een bepaalde mate van afdekking tegen het renterisico kan worden gegeven. In deze berekeningen is één bepaalde invulling gekozen, maar hier zijn ook allerlei andere keuzes mogelijk. Dit is mede afhankelijk van de vastgestelde risicohouding van deelnemers en gepensioneerden.
De afweging hoeveel renterisico wordt afgedekt, speelt in het huidige contract overigens evenzeer. Ieder kapitaalgedekt pensioencontract is rentegevoelig en dus speelt de vraag in hoeverre toekomstige en ingegane pensioenen gevoelig moeten zijn voor de ontwikkeling van de rente. Dit is een lastige afweging, omdat bescherming tegen een daling van de rente altijd met zich meebrengt dat naar rato ook minder geprofiteerd kan worden van een stijging van de rente. Die twee kanten hangen onvermijdelijk met elkaar samen.
Het voordeel van het nieuwe contract is dat deze afweging per leeftijd kan worden gemaakt, terwijl in het huidige contract een keuze voor het gehele fondsbestand gemaakt moet worden. Dit leidt ertoe dat jongere deelnemers nu mogelijk teveel bescherming tegen renterisico wordt gegeven en gepensioneerden mogelijk te weinig. In het nieuwe contract wordt deze spagaat eruit gehaald, omdat afdekking van renterisico specifiek per leeftijd kan worden toebedeeld.
Indien deze cijfers niet mogelijk zijn, wilt u dan zelf een voorbeeld geven hoe het pensioencontract zou uitwerken in de eerste helft van 2022?
In het antwoord op vraag 22 heb ik aangegeven hoe ik tegen de door Confident gepresenteerde cijfers aankijk. Zoals ik ook al heb aangegeven, kunnen deze uitkomsten niet worden gezien als hoe het nieuwe pensioencontract in algemene zin zou uitwerken in de eerste helft van 2022. Hier komt bij dat fondsen er mogelijk in de praktijk voor zullen kiezen om alleen jaarlijks de toedelingsregels in de uitkeringen door te voeren om zo de uitkeringsfase zo stabiel mogelijk te houden. Daarbij kan in de uitkeringsfase een spreiding van maximaal 10 jaar worden gehanteerd. De wetgeving geeft een raamwerk voor de nieuwe pensioencontracten, maar de financieel-economische uitkomsten daarvan worden bijna volledig bepaald door de specifieke invulling van deze contracten op decentraal niveau, zoals ten aanzien van het gehanteerde beleggingsbeleid, de toedeling van rendementen, de invulling van de solidariteitsreserve en de toepassing van spreidingsregels in de uitkeringsfase. De conclusie dat de specifieke invulling van pensioenregelingen op decentraal niveau bepalend is voor de uitkomsten, is voor het huidige pensioenstelsel overigens niet anders.
Indien u niet in staat bent aan te geven hoe de nieuwe contracten zouden uitwerken in de eerste helft van 2022, is de Staten-Generaal dan wel in staat een weloverwogen keuze te maken of het nieuwe stelsel ingevoerd moet worden?
Een berekeningsperiode van een half jaar acht ik te kort om de prestaties van contracten goed met elkaar te kunnen vergelijken en om een weloverwogen keuze te kunnen maken over de invoering van het nieuwe stelsel. Ook instituten als CPB, Netspar en DNB hanteren een veel langere horizon in hun scenario’s, meestal van tientallen jaren. Door deze instellingen, en recent nog door een aantal individuele fondsen, zijn berekeningen gemaakt, waarin contracten onder het oude en het nieuwe stelsel met elkaar vergeleken worden3. Die berekeningen, en een beoordeling van het wetsvoorstel op kwalitatieve gronden, bieden naar mijn mening voldoende grondslagen om een weloverwogen keuze te maken over invoering van het nieuwe stelsel.
Wilt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat behandelen?
Ja
Het energieplafond en blokverwarming |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 36 200, nr. 119), die met algemene stemmen is aangenomen en dat die motie verzoekt bij de verdere uitwerking van het prijsplafond een voorstel te doen voor situaties waarin er meerdere huishoudens per aansluiting zijn, inclusief ook bijvoorbeeld woon-zorgcomplexen, kleinschalige zorghuizen, zoals Thomashuizen, en complexen voor studentenhuisvesting?
Ja.
Herinnert u zich tevens de motie-Omtzicht over ervoor zorgen dat energiebedrijven onder het prijsplafond een vergoeding krijgen op basis van de inkoopprijs met een kleine mark-up gebaseerd op reële kosten (Kamerstuk 36 200, nr. 118)?
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat veel gebruikers van blokverwarming geen inzicht hebben in hun kosten, omdat zij geen inzicht krijgen (bij bijvoorbeeld de verhuurder) in de kostenopbouw van de geleverde energie, dat zij niet weten hoeveel elke eenheid verbruikte energie kost (als zij al meters hebben) en pas maanden na afloop van het jaar de afrekening krijgen?
De artikelen 8, 8a en 8b van de Warmtewet en het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie bevatten reeds een groot aantal verplichtingen ten aanzien van het meten en factureren van warmte die ook van toepassing zijn op aanbieders van blokverwarming. Op grond daarvan zijn deze aanbieders nu al verplicht om gebruikers van blokverwarming het in de vragen genoemde inzicht te bieden.
Ik ben er desondanks van op de hoogte dat het voor sommige gebruikers van blokverwarming lastig is om hun energiekosten in te zien, bijvoorbeeld omdat zij een woning huren en geen inzage krijgen in het jaarlijkse afrekenoverzicht en energiecontract dat de verhuurder met de energieleverancier heeft afgesloten. Huurders hebben echter op grond van artikel 7:259 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op inzage in de kosten van de door de verhuurder geleverde energie en/of warmte zoals in het geval van blokverwarming. Huurders behoren hiervoor de relevante stukken uiterlijk zes maanden na het verstrijken van het kalenderjaar van hun verhuurder te ontvangen. Huurders kunnen hun verhuurder hierom verzoeken en als het nodig is een procedure starten bij de Huurcommissie en/of de kantonrechter.
Uitzondering hierop is de situatie waarin een verhuurder een all-in-prijs hanteert. In dat geval maakt de verhuurder geen onderscheid tussen de huurprijs en de servicekosten en zijn er voor de verhuurder geen wettelijke mogelijkheden om de all-in-prijs te verhogen, bijvoorbeeld omdat de energieprijzen stijgen. Het risico van stijgende energieprijzen ligt daardoor bij de verhuurder. Dat betekent dat het voor de huurder, die gebruiker is van het warmteleveringssysteem, in principe niet mogelijk is de verschillende kosten in te zien: die prijs is afgesproken en ligt vast. Huurders die behoefte hebben aan een opsplitsing van de huurprijs en de servicekosten voor gas, water en licht kunnen hun verhuurder daarom vragen op grond van artikel 7:258 BW. Ook daarvoor geldt dat huurders een procedure kunnen te starten bij de Huurcommissie.
In een Vereniging van Eigenaars (VvE) met blokverwarming worden de energiekosten van een individuele appartementseigenaar/gebruiker niet automatisch berekend op basis van het individuele verbruik van de appartementseigenaar of huurder. Wanneer in het splitsingsreglement van de VvE is opgenomen dat het individuele energieverbruik wordt berekend conform breukdeel van het appartementsrecht, dan is de splitsingsakte leidend.
Deelt u de mening dat het, zeker met hoge energieprijzen, voor afnemers van blokverwarming duidelijk moet zijn hoeveel energie zij gebruiken en welke kosten zij maken? Wilt u ervoor zorge dat er ook minimumstandaarden – bij voorkeur in de wet – komen waaraan die informatie moet voldoen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat mensen die blokverwarming gebruiken, gebruik kunnen maken van het energieplafond?
In mijn brief van 7 oktober heb ik aangegeven dat het kabinet zich maximaal inspant om een oplossing te vinden en de Kamer hierover uiterlijk bij de publicatie van de prijsplafondregeling zal informeren. Voor 2023 streeft het kabinet naar een specifieke tegemoetkoming voor huishoudens met blokaansluitingen (warmte en elektriciteit). Een regeling hiervoor, die de hoogste prioriteit heeft, wordt onder coördinatie van de Belastingdienst uitgewerkt.
Huishoudens met een eigen individuele aansluiting voor elektriciteit en gas zullen voor het energieverbruik via die aansluitingen onder het prijsplafond gaan vallen.
Wilt u ook specifiek ingaan op de situatie dat er blokverwarming is, maar dat huishoudens ook een eigen elektriciteit en gasaansluiting (voor bijvoorbeeld koken) hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het geld voor het prijsplafond niet terecht komt bij de organisatie die de blokverwarming exploiteert, immers zeker bij flats, die een gebruik onder het prijsplafond hebben, zou de bewoner geen enkel negatief effect voelen van een extra winstmarge van de exploitant.
Het prijsplafond geldt voor het daadwerkelijke verbruik. De gehanteerde volumegrens betreft een maximum. Indien het daadwerkelijk verbruik onder de volumegrens blijft zal het prijsplafond dus alleen van toepassing zijn voor dat daadwerkelijke verbruik.
Bent u ervan de hoogte dat er nog veel meer situaties zijn, waarin meerdere huishoudens een aansluiting delen zoals Thomashuizen, waar veel bewoners samen een energie aansluiting delen, mantelzorgwoningen, waarbij er twee wooneenheden achter een aansluiting zitten, oude gebouwen (bijvoorbeeld een school) dat is omgevormd tot een kleinschalig appartementencomplex, waar de bewoners via tussenmeters het energieverbruik kennen, winkels met twee of meerdere bovenwoningen, die samen een energie aansluiting hebben, complexen met studentenwoningen, sommigen zelfstandig (studio), sommigen met gedeelde voorzieningen, die samen een elektriciteitsaansluiting hebben, huishoudens die legaal op een camping/vakantiepark wonen en een energierekening krijgen van de beheerder? Kunt u in deze gevallen aangeven hoe mensen gebruik kunnen maken van het prijsplafond?
Ik ben mij er van bewust dat er heel veel verschillende situaties zijn. Dat maakt het vinden van een oplossing voor al die situaties ook complex. In mijn brief van 4 oktober heb ik aangegeven alternatieven voor de in die brief beschreven blokverwarmingssituaties te gaan onderzoeken. Ik probeer daarbij ook zoveel mogelijk rekening te houden met alle verschillende situaties, maar realiseer me daarbij tegelijkertijd dat het vinden van een oplossing voor iedere situatie lastig is. Omdat genoemd onderzoek op dit moment nog loopt kan ik de Kamer op dit moment nog niet informeren over de resultaten en conclusies.
Kunt u aangeven hoe de 190 euro-regeling uitwerkt voor alle huishoudens met een een gedeelde energie-aansluiting zoals hierboven beschreven? Wilt u daarbij specifiek ook ingaan op huishoudens die wel een gedeelde verwarming hebben, maar ook een eigen energieaansluiting?
De regeling is zo vormgegeven dat energieleveranciers voor de maanden november en december dit jaar een subsidie van 190 euro per kleinverbruikersaansluiting met een verblijfsfunctie kunnen aanvragen, die direct verwerkt wordt in de energierekening van de klant. Zodoende ontvangen alle kleinverbruikers met een eigen elektriciteitsaansluiting de tegemoetkoming direct op de energierekening. Omdat het overgrote deel van de woningen met gedeelde verwarming wel een eigen elektriciteitsaansluiting heeft, wordt met deze regeling het grootste deel van de huishoudens met gedeelde verwarming bereikt. In die gevallen waarin meerdere huishoudens gebruik maken van één kleinverbruiksaansluiting voor elektriciteit zal de energieleverancier éénmaal subsidie kunnen aanvragen en verwerken in de energierekening. Dit betekent dat in deze gevallen de huishoudens achter deze aansluiting de tegemoetkoming moeten delen. Vanwege de plotselinge en urgente aard van het probleem, gaat het om een tijdelijke regeling die op zeer korte termijn tot stand gekomen is en daarom geen nauwkeurigere afbakening of maatwerk kan bevatten. Daardoor was het niet mogelijk om voor uitzonderingsgevallen, zoals wanneer er meerdere huishoudens gebruik maken van één elektriciteitsaansluiting, een werkbare oplossing te vinden.
Klopt het dat huishoudens met een vast contract en huishoudens die minder dan 190 euro kosten per maand betalen, ook de 190 euro per maand krijgen in november en december? Zo ja, wat is de gedachte daarachter?
Dit klopt. Omwille van het korte tijdpad is het niet mogelijk om te differentiëren op basis van de hoogte van de rekening bij het uit te keren bedrag.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de regelingen (190 euro regeling en het prijsplafonds) tijdig ingediend worden bij de Kamer, zodat zij vooraf goedgekeurd (of geamendeerd) kunnen worden? Kunt u daarvoor een precies tijdspad schetsen?
De benodigde wijziging van de begroting is middels een incidentele suppletoire begroting bij uw Kamer wordt ingediend. Gelet op het tijdpad is de regeling ten aanzien van de 190 euro in november en december van dit jaar reeds gepubliceerd. Ook ten aanzien van de regeling voor het prijsplafond is het omwille van de snelheid niet mogelijk om de regeling voorafgaande met de Kamer te delen. De hoofdlijnen van de regeling zijn wel al eerder met de Kamer besproken.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer spoedig – het liefst binnen ongeveer een week – beantwoorden, aangezien veel mensen grote stress hebben over hun energierekening?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Een laag tarief op verse groente en fruit, dat al in een aantal EU landen wordt toegepast en dus ook in Nederland mogelijk zou moeten zijn |
|
Eva van Esch (PvdD), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het decreet van de president van Italië van 26 oktober 1972, nummer 633, waarin de btw-percentages van Italië zijn vastgelegd?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Bent u bekend met het feit dat Italië er al jaren in slaagt om een deel van groente en fruit (vers, eventueel gesneden, waaraan geen suiker is toegevoegd) tegen het laagste btw tarief in Italië te belasten (4 procent), terwijl bevroren producten, samengestelde producten, producten met toegevoegde suiker etcetera belast worden tegen het tarief van 10 procent?
Ja, dat is mij bekend.
Bent u bereid om in Italië navraag te doen hoe de Italiaanse Belastingdienst dit kan uitvoeren en kunt u vervolgens terugkoppelen of dit ook in Nederland mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau is eerder dit jaar contact gezocht met lidstaten waarvan bekend was dat zij voor bepaalde groente en fruit producten een verlaagd tarief hanteren, waaronder Italië.
Italië maakt onderscheid tussen enerzijds groente en fruit die weliswaar bewerkt zijn maar niet dusdanig dat ze geschikt zijn voor onmiddellijke consumptie en anderzijds groente en fruit die, na meer complexe bewerking, wel geschikt zijn voor onmiddellijke consumptie. Een dergelijk onderscheid lijkt vooralsnog minder geschikt voor de Nederlandse situatie waarbij gezondheidsdoelstellingen onderdeel van de maatregel vormen. Daarnaast geldt dat in de Nederlandse praktijk de afbakening van welke producten onder welk btw-tarief vallen regelmatig aan de rechter worden voorgelegd. Dat leidt er toe dat in Nederland wellicht een scherpere juridische afbakening nodig is dan in andere lidstaten.
Bent u ervan op de hoogte dat Letland onbewerkte groente en fruit tegen een btw-tarief van 5 procent belast, terwijl andere etenswaren in een hoger tarief vallen?
Ja, ik ben van de Letse wetgeving op de hoogte. Letland hanteert bijvoorbeeld een verlaagd btw-tarief voor kindervoeding wanneer uit het etiket (en uit bijbehorende documentatie) blijkt dat het product bedoeld is voor de consumptie door kinderen en voor kinderen niet schadelijk is om te consumeren. Zo’n manier van onderscheid maken kan werkbaar zijn omdat voor zowel ondernemers als de Belastingdienst duidelijk is wanneer een product wel of niet onder het verlaagde btw-tarief valt. Uiteraard is het afhankelijk van de (breedte van de) doelstellingen van een maatregel of een dergelijk manier van onderscheid maken succesvol kan worden toegepast.
Bent u ervan op de hoogte dat Spanje voor een deel van groente en fruit een verlaagd tarief van 5 procent toepast?
Mij is bekend dat Spanje een super verlaagd btw-tarief van 4% toepast op bepaalde groenten, fruit, peulvruchten, knollen en granen die overeenkomstig de Spaanse levensmiddelenwetgeving als natuurlijke producten worden beschouwd. Daarnaast kent Spanje een verlaagd tarief van 10% voor producten die bestemd zijn voor menselijke of dierlijke consumptie overeenkomstig de Spaanse levensmiddelenwetgeving.
Kunt u, na een korte vergelijking in Europese landen, nog dit jaar een voorstel doen welk systeem Nederland kan overnemen om zo snel mogelijk te komen tot 0 procent btw op groente en fruit?
Zoals toegelicht in de kamerbrief «Plan van aanpak prijsmaatregelen voeding» van 5 juli 20222, wil het kabinet zorgvuldig onderzoek doen naar een btw-nultarief op groente en fruit. Voor een werkbare uitvoering die twijfelgevallen en geschillen minimaliseert is het noodzakelijk voor de Belastingdienst, maar zeker ook voor ondernemers, dat zo duidelijk mogelijk is waar de grens voor toepassing van een btw-nultarief op groente en fruit ligt. Mede daarom doet onderzoeksbureau SEO, in opdracht van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, momenteel onderzoek naar de afbakeningsmogelijkheden voor groente en fruit binnen de btw, waarbij verschillende aspecten (waaronder uitvoerbaarheid) tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de toepassing van verlaagde btw-tarieven op (bepaalde soorten) groente en fruit in de hierboven genoemde lidstaten. Mogelijk biedt dit inzichten in een geschikte (methode van) afbakening voor Nederland. Hierin wordt onder meer beschouwd of Nederland bijvoorbeeld een systeem zou kunnen hanteren zoals Italië, dat werkt met een afbakeningsvariant op basis van zogenaamde GN-codes, de nomenclatuur die de douane toepast. De resultaten van dit onderzoek en de conclusies die daaraan worden verbonden zullen naar verwachting begin 2023 worden opgeleverd. Het kabinet benadrukt dat het verstandig is om de conclusies van dit onderzoek af te wachten voordat tot eventuele invoering van een btw-nultarief op groente en fruit wordt overgegaan. De snelste mogelijkheid om via de gebruikelijke begrotings- en besluitvormingsprocessen zorgvuldig een wetgevingstraject te doorlopen is met inwerkingtreding per 1 januari 2024.
Deelt u de mening dat het uiterst merkwaardig is dat in een aantal EU-landen een verlaagd belastingtarief voor groente en fruit kan worden geregeld en hier in Nederland een duur onderzoek nodig is om erachter te komen wat groente en fruit is?
Nee deze mening deel ik niet. Een btw-nultarief invoeren is voor de uitvoering een majeure opdracht. Daarom is het van belang dat afbakeningsvraagstukken aan de voorkant zo goed mogelijk zijn doordacht zodat de juridische houdbaarheid zo groot mogelijk is. Het onderzoek ziet niet zozeer op de vraag wat groenten en fruit zijn. De vraag is met name wat voor deze btw-maatregel, die gezondheidsdoelstellingen nastreeft, een juridisch houdbaar onderscheid is tussen producten die wel en niet bij die gezondheidsdoelstellingen passen en dat tevens de toets van het Unierechtelijk neutraliteitsbeginsel kunnen doorstaan. Uiteraard zijn daarnaast ook de uitvoering, het budgettaire belang, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van groot belang.
Neemt u in de brief die is toegezegd voor het Pakket Belastingplan 2023 over de argumentatie om het onderscheid tussen bewerkte en onbewerkte groente niet te kunnen maken, mee dat in een aantal EU-landen een verlaagd belastingtarief voor groente en fruit al wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
Ja. Deze brief bied ik gelijktijdig aan met deze antwoorden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Pakket Belastingplan 2023, dat is gepland op 17 oktober a.s.?
Ja.
Het verhogen van de tarieven door energiemaatschappijen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Heeft u kennis genomen van de vele energiemaatschappijen, zoals Eneco en Greenchoice die per 1 oktober a.s. de tarieven voor elektriciteit en gas fors verhogen en dat pas tien dagen of enkele dagen voor ingang meedelen aan de klanten?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in de Kamer op dinsdag tijdens het Vragenuur heeft gezegd dat de energiemaatschappijen daarmee de wet overtreden, toen u zei: «Energiebedrijven verwijzen naar de afspraken die zij als sector hebben gemaakt en die ook in hun eigen algemene voorwaarden zijn verwerkt; de heer Erkens verwees daar ook naar. Daarin staat tien dagen, maar dat is irrelevant, want de wet is helder. De wet zegt: 30 dagen»?
Zoals ik uw Kamer reeds gemeld heb in het Vragenuur van 27 september 2022 vind ik het zeer onwenselijk dat energieleveranciers hun prijsverhoging voor 1 oktober toch wilden doorzetten. Ik heb ook aangegeven dat het aan de onafhankelijk toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) is om een eventueel onderzoek te starten naar mogelijke wettelijke overtredingen. De ACM heeft energieleveranciers op 27 september per brief opgeroepen zich aan de wettelijke regels te houden. Tegen energieleveranciers die dat niet doen, kan de ACM handhavend optreden, hetzij door het opleggen van boetes, lasten onder dwangsom of bindende aanwijzingen.
Hierna hebben de vijf grootste energieleveranciers in Nederland gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om hun besluit terug te draaien. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Moeten klanten individueel bezwaar maken of zorgt het kabinet, via bijvoorbeeld een maximumprijs op grond van artikel 44 van de Gaswet, of de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ervoor dat er wordt ingegrepen?
Klanten kunnen op individuele basis een klacht indienen bij hun leverancier of naar de Geschillencommissie of de rechter stappen. Ze kunnen ook bij de ACM melding maken dat de leverancier zich niet aan de regels houdt. De toezichthouder kan eventueel handhavend optreden bij overtredingen van de wetgeving. De leverancier kan dan bijvoorbeeld een boete krijgen. Een verplichting om de afnemers terug te betalen kan en mag de ACM niet opleggen, daarvoor moeten afnemers naar de Geschillencommissie of de rechter.
Op welke wijze kan een consument effectief zijn recht halen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de voor velen onbetaalbaar hoge incasso’s met de hogere energieprijzen over de maand oktober rechtsgeldig of niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heeft een flink aantal leveranciers inmiddels gehoor gegeven aan de oproep van de ACM.
Moet een consument de hogere incassokosten betalen, terwijl hij weet dat de energiemaatschappij zich niet aan de wet houdt? Ofwel, moet de consument zich aan de wet houden, wanneer de energiemaatschappij dat niet doet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 1 oktober a.s. beantwoorden, omdat de prijsverhogingen dan al ingaan en omdat een bedrijf als Essent dit op 27 en 28 september 2022 pas communiceert over prijsverhogingen en met de snelheid van het licht de politiek en toezichthouder probeert te passeren?
Ik heb ernaar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Huidige verlagingen van variabele pensioenuitkeringen met wel 10%, de brief van de Commissie Parameters en de tussenliggende periode tot mogelijke ingangsdatum van de Wet toekomst pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het artikel uit Pensioenpro «Variabele pensioenuitkering volgend jaar tot 10% omlaag»?1
Ja.
Klopt dat in het nieuwe stelsel alle gepensioneerden in het solidaire contract een variabele uitkering krijgen?
Ja, waarbij ik direct de kanttekening wil maken dat via de vormgeving van het beleggingsbeleid in de uitkeringsfase van het nieuwe pensioenstelsel materieel een vaste uitkering geboden zou kunnen worden door het rente- en aandelenrisico volledig dicht te zetten. Dat is alleen mogelijk als dit zou passen bij de risicohouding van de betreffende pensioengerechtigden. Deze vormgeving betekent wel dat het perspectief op pensioenverhogingen op basis van overrendementen niet aanwezig zal zijn. De economische wetmatigheid dat bij het dichtzetten van alle risico’s ook geen overrendement kan worden behaald, geldt uiteraard in ieder kapitaalgedekt pensioenstelsel en in ieder pensioencontract.
Wat betreft de vraag of ik de mening van het lid Omtzigt deel dat variabele pensioenuitkeringen in de solidaire premieregeling op een vergelijkbare manier werken als variabele pensioenuitkeringen die nu op de markt worden aangeboden in het kader van de Wet verbeterde premieregeling het volgende. Ik deel deze mening deels. Ook de variabele pensioenuitkeringen op basis van de solidaire premieregeling bewegen mee met aandelen- en renteontwikkelingen, maar hierbij passen een aantal belangrijke nuances.
De solidaire premieregeling kent bijvoorbeeld de mogelijkheid om vanuit de solidariteitsreserve variabele pensioenuitkeringen te stabiliseren. Zo heeft Ortec Finance met berekeningen laten zien dat een solidariteitsreserve met gerichte vul- en verdeelregels effectief ingezet kan worden om dalingen van pensioenuitkeringen te voorkomen.2 Met een relatief kleine solidariteitsreserve kunnen huidige en toekomstige gepensioneerden meer nominale zekerheid krijgen dan bij een beleid zonder solidariteitsreserve en onder bepaalde condities ook meer zekerheid krijgen dan het huidige stelsel kan bieden. Dit geeft dan weer ruimte om tijdens de uitkeringsperiode risicovoller te beleggen, waardoor er naar verwachting een substantieel hoger pensioen bereikt kan worden, terwijl de risico’s beperkt blijven.
Daarnaast kunnen financiële schokken over maximaal 10 jaar worden gespreid. Het rapport van Netspar «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract» laat in appendix 1 (vanaf pag. 39) zien dat de volatiliteit van uitkeringen met spreiding sterk kan worden teruggedrongen.3
Daarnaast zal uiteraard een passend risicoprofiel voor de uitkeringsfase moeten worden gehanteerd. Overigens is de huidige uitkeringsovereenkomst ook gevoelig voor aandelenkoersen en veranderingen in de risicovrije rente. Zo hebben veel pensioenfondsen de afgelopen jaren niet kunnen indexeren, omdat rentes tot voor kort bijna continu zijn gedaald, leidend tot dalende dekkingsgraden. In die zin is ieder kapitaalgedekt contract gevoelig voor aandelenkoersen en renteontwikkelingen. Dat geldt voor het huidige en voor het nieuwe stelsel. In het nieuwe stelsel kan echter beter met deze ontwikkelingen worden omgegaan.
Deelt u de mening dat die variabele uitkering in principe op een vergelijkbare manier werkt als de variabele uitkeringen die nu op de markt worden aangeboden in het kader van de Wet verbeterde premieregeling? Waarbij de variabele uitkeringen meebewegen met onder meer aandelenkoersen en veranderingen in de risicovrije rente.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit de berekeningen van u zelf blijkt dat gepensioneerden een beleggingsmix moeten aanhouden die ten minste voor 50% uit zakelijke waarden bestaat om in theorie de conservatieve inflatie van 2% op lange termijn bij te houden?
Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat deze berekeningen een sterk versimpeld beeld geven van de werkelijkheid. Hierdoor blijven in deze berekeningen een aantal factoren buiten beeld die ook van invloed zijn op de mate waarin pensioenen kunnen worden verhoogd. Deels zijn dat economische factoren die van invloed zijn op de hoogte van pensioenen in het oude en in het nieuwe stelsel – zoals rentestanden –, deels instrumenten die specifiek in het nieuwe stelsel toepasbaar zijn, zoals de inzet van een solidariteitsreserve voor gerichte inflatiebescherming. Het is aannemelijk dat bij een stijgende inflatie ook nominale rentes zullen stijgen. Die ontwikkeling is op dit moment ook daadwerkelijk gaande, waardoor de dekkingsgraden van veel pensioenfondsen de afgelopen tijd zijn gestegen. Ook in het nieuwe pensioenstelsel zijn stijgende rentes gunstig voor de hoogte van verwachte en ingegane pensioenuitkeringen, omdat de kostprijs van kapitaalgedekt pensioen dan daalt. Het gunstige effect van stijgende rentestanden op de hoogte van verwachte en ingegane pensioenen blijft in de door het lid Omtzigt genoemde berekeningen buiten beeld. In deze omstandigheden en uitgaande van de gehanteerde aannames in deze berekeningen, zullen ook bij een lagere aandelenexposure dan 50%, pensioenuitkeringen in het nieuwe stelsel stijgen. Deze stijging zal mede afhankelijk zijn van de mate van renteafdekking die door een pensioenuitvoerder wordt toegepast. Dat geldt ook voor het huidige en voor het nieuwe stelsel.
De verwachte pensioenuitkeringen in de solidaire premieregeling zijn bij hetzelfde collectieve beleggingsbeleid voor huidige deelnemers en gepensioneerden met grote kans hoger dan de verwachte pensioenuitkeringen in de huidige uitkeringsovereenkomst. Dit komt doordat in de solidaire premieovereenkomst eerder toeslagen kunnen worden gegeven.
Kunt u bevestigen dat een dergelijke beleggingsmix een erg volatiele uitkering veroorzaakt bij de huidigefluctuaties in de aandelenmarkt?
Het bovengenoemde Netspar-rapport laat in appendix 1 zien dat uitkeringen volatiel kunnen zijn. In dat rapport is uitgegaan van een aandelenexposure van 35% in de uitkeringsfase. Dit rapport laat echter ook zien dat door toepassing van een spreidingsmechanisme in de uitkeringsfase volatiliteit fors kan worden beperkt. Daarnaast wijs ik nogmaals op de solidariteits- of risicodelingsreserve, waarmee dalingen van uitkeringen kunnen worden beperkt of voorkomen.
Klopt het dus dat als het stelsel nu reeds was ingegaan, waarbij we aannemen dat de solidariteitsreserve leeg is, dat voor komend jaar een verlaging van de uitkeringen van 5% tot 10% zou resulteren zoals ook aangegeven in het artikel?
Nee, dat kan niet zo in zijn algemeenheid worden gesteld. De vraag of pensioenuitkeringen komend jaar zullen stijgen of dalen, zal bijvoorbeeld ook afhangen van de mate waarin die pensioenuitkeringen reageren op renteveranderingen. De rente is het afgelopen jaar juist fors opgelopen, dus als geen sprake zou zijn van (volledige) renteafdekking, zouden ook pensioenuitkeringen in het nieuwe pensioenstelsel daar juist van profiteren. Zoals reeds aangegeven, kunnen in het nieuwe stelsel bovendien verschillende mechanismes, zoals collectieve reserves en spreiding van financiële schokken, ingezet worden om pensioenuitkeringen te stabiliseren. Overigens laat het rapport van Bell4, waarop het door u aangehaalde artikel in PensioenPro is gebaseerd, ook zien dat variabele pensioenuitkeringen in de afgelopen 5 jaar juist tot wel 45% zijn gestegen. Het rapport laat tevens zien dat resultaten sterk afhankelijk zijn van de specifieke inrichting van een pensioenregeling. Die conclusie gaat ook op voor pensioenregelingen die straks onder het nieuwe pensioenstelsel worden vormgegeven.
Deelt u de observatie dat een daling van de uitkering met 10% zoals nu ook in het artikel is aangegeven, terwijl de inflatie meer dan 10% is, een achteruitgang in koopkracht van meer dan 20% in één enkel jaar betekent?
Zoals hierboven aangegeven, is de conclusie dat alle pensioenuitkeringen in het nieuwe stelsel dit jaar met dergelijke percentages zouden dalen een te sterke versimpeling van de werkelijkheid. De nieuwe pensioencontracten kennen een aantal stabilisatiemechanismes voor de uitkeringsfase, waardoor dalingen met percentages rond de 10% in één jaar niet erg waarschijnlijk lijken. Bovendien bestaat pensioen in Nederland ook altijd voor een belangrijk deel uit een AOW-uitkering. De AOW is altijd geïndexeerd en zal in 2023 extra stijgen door de koppeling aan het verhoogde wettelijk minimumloon.
Kunt u de hoogste daling van de koopkracht geven die in de modellen die gebruikt zijn om het nieuwe stelsel door te rekenen, is opgetreden? In welke berekening kwam die daling voor en hoe verhoudt die zich de daling van 20% in de koopkracht die een aantal deelnemers bij PPI’s zullen ervaren?
Het is mij niet duidelijk waar de stelling van het lid Omtzigt op gebaseerd is dat een aantal deelnemers, specifiek bij PPI’s, een daling van de koopkracht met 20% zal ervaren. PPI’s voeren in beginsel alleen de opbouwfase van pensioenen uit, omdat zij geen verzekeringstechnische risico’s mogen dragen, dus ook in die zin is een daling van koopkracht, specifiek voor deelnemers bij PPI’s, niet goed te plaatsen. Die daling zou hoogstens tot uitdrukking kunnen komen in termen van een daling van toekomstige verwachte pensioenuitkeringen, maar dit betekent geen actuele daling van de koopkracht.
In het hierboven al aangehaalde Netspar-rapport zijn scenario-analyses gemaakt, waaruit naar voren komt dat in een langdurig aanhoudend pessimistisch economisch scenario pensioenuitkeringen over een horizon van 20 jaar kunnen dalen met percentages die het lid Omtzigt in deze vraag noemt (tabel 3, pagina 21). Overigens geldt ook hier weer dat het huidige stelsel in dat geval ook in de problemen zal komen. De financieel-economische omstandigheden zitten in een dergelijk ongunstig scenario dermate tegen dat in ieder kapitaalgedekt pensioenstelsel problemen zullen ontstaan, mede afhankelijk van de specifieke inrichting van met name het beleggingsbeleid binnen een bepaalde pensioenregeling.
Kunt u bevestigen dat in het huidige stelsel bij sommige pensioenfondsen er dit jaar juist ruimte is ontstaan om de vaste uitkeringen te indexeren en er bij vrijwel geen enkel fonds op dit moment meer een noodzaak lijkt om die vaste uitkeringen te korten, laat staan om te korten met 10%?
Er zijn op dit moment nog een beperkt aantal pensioenfondsen met een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen. Zonder verder herstel van hun beleidsdekkingsgraad en zonder aanvullende maatregelen, zullen deze pensioenfondsen op basis van de stand 31 december 2022 eventueel een (beperkte) korting moeten doorvoeren. Door gestegen dekkingsgraden, vooral als gevolg van gestegen nominale rentes, hebben pensioenfondsen dit jaar inderdaad vaak ruimte gekregen om te indexeren, mede vanwege de extra ruimte die met de tijdelijke indexatie-AMvB is gegeven5, vooruitlopend op het nieuwe stelsel.
De afgelopen jaren was dit beeld overigens meestal juist omgekeerd. Door dalende rentes waren dekkingsgraden bij veel pensioenfondsen onvoldoende hoog om te kunnen indexeren en dreigden soms zelfs kortingen. Ik vind het dan ook niet verstandig om een stelselherziening te beoordelen op de effecten die in één jaar, het huidige jaar, optreden. Zoals in de eerdergenoemde analyse van Netspar en eerdere analyses van CPB en DNB naar voren komt, kan het nieuwe stelsel beter met de verschillende economische omstandigheden over een langere periode omgaan dan het huidige stelsel. Voor de beoordeling van de toekomstbestendigheid van het pensioenstelsel moet een veel langere horizon worden gehanteerd. Aanvullende pensioenen worden immers ook over een termijn van decennia opgebouwd.
Kunt u aangeven welke uitkering, mede gezien de inflatie van ruim 10%, dit jaar eerder uitzicht gaf op een koopkrachtig pensioen – een belofte die vaak gemaakt wordt over het nieuwe stelsel – de variabele uitkeringen of de bestaande vaste uitkeringen die veel pensioenfondsen nu aanbieden?
Ook in dit geval hangt het antwoord mede af van de specifieke inrichting van het beleggingsbeleid, inclusief het renteafdekkingsbeleid, in het oude en het nieuwe pensioenstelsel en de financieel-economische ontwikkelingen. Bij dezelfde veronderstellingen hieromtrent laat het eerdergenoemde Netspar-rapport zien dat de pensioenuitkeringen in de solidaire premieregeling voor huidige deelnemers met grote kans hoger zijn dan die in de huidige uitkeringsovereenkomst, doordat in de solidaire premieovereenkomst eerder toeslagen kunnen worden gegeven. Bovendien ben ik van mening dat eerder perspectief op een koopkrachtiger pensioen niet zozeer op jaarbasis beoordeeld moet worden, maar dat het juist van belang is om koopkrachteffecten op de langere termijn te beoordelen. In een stelsel waar de uitkeringen eerder meebewegen met de financiële markten en minder hoge buffers aangehouden hoeven te worden, is er potentieel een grotere kans op een hoger en daarmee koopkrachtiger pensioen.
Klopt het dat gepensioneerden die nu een variabele uitkering hebben ook hadden kunnen kiezen voor een vaste uitkering? En dat zij daarbij keuzebegeleiding krijgen om te kijken of ze het risico van een variabele uitkering wel willen en/of kunnen dragen?
Op grond van de Wet verbeterde premieregeling kunnen deelnemers in een beschikbare premieregeling sinds 2016 een keuze maken tussen een vaste en variabele pensioenuitkering. In de huidige uitkeringsovereenkomst, waarin momenteel veruit de meeste werknemers een aanvullend pensioen opbouwen, bestaat deze keuzemogelijkheid niet. In dat geval is altijd sprake van pensioenuitkeringen waarop de regels van het huidige financieel toetsingskader pensioenen van toepassing zijn en waarbij ook in de uitkeringsfase beleggingsrisico wordt genomen, omdat een collectief, uniform beleggingsbeleid moet worden gehanteerd.
In het nieuwe pensioenstelsel blijft de huidige keuzemogelijkheid tussen een vaste en een variabele pensioenuitkering aanwezig in de flexibele premieovereenkomst, waarbij ook nog steeds keuzebegeleiding aan deelnemers moet worden gegeven. In de solidaire premieovereenkomst wordt deze keuze niet geboden en is alleen sprake van variabele uitkeringen. Mede om die reden wordt in het nieuwe pensioenstelsel de rol van de risicohouding versterkt. Het beleggingsbeleid moet passen bij het risico dat deelnemers en gepensioneerden willen en kunnen lopen. Dat geldt zowel voor de solidaire als de flexibele premieovereenkomst.
Klopt het dat gepensioneerden die keuze en bijbehorende begeleiding in het solidaire contract niet krijgen en dus gedwongen meedoen met de variabele uitkering, zoals ingericht bij het pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 11.
Denkt u niet dat een mogelijke daling van een pensioenuitkering met wel 10% bij een inflatie van ook ruim 10% tot veel onrust zal leiden bij gepensioneerden? Wat zou dat volgens u doen met het vertrouwen in het pensioenstelsel?
Hierboven heb ik al aangegeven dat ik de kans op een dergelijke daling, in het nieuwe stelsel, niet erg hoog acht. De pensioencontracten in het nieuwe stelsel kennen diverse mechanismen, waarmee verlagingen van pensioenen kunnen worden beperkt, zelfs in slechte economische jaren. Hiervoor verwijs ik ook naar het antwoord op vraag 3.
Verder moet het beleggingsbeleid passen bij de risicohouding, dus bij het risico dat deelnemers en pensioengerechtigden, kunnen en willen lopen. Alleen bij pensioengerechtigden met een zeer geringe risico-aversie is het denkbaar dat zij beleggingsrisico’s willen lopen die in extreme economische scenario’s zouden kunnen leiden tot een verlaging van pensioenen op jaarbasis van rond de 10%. Er moet bij de vaststelling van de risicohouding immers ook gekeken worden naar de risico’s die pensioengerechtigden kunnen lopen en die zijn per definitie lager dan de risico’s die jongere deelnemers kunnen dragen. Bovendien kan door toepassing van spreiding een dergelijke grote financiële schok over meerdere jaren worden uitgesmeerd, waardoor de kans op een verlaging van pensioenen met 10% in één jaar nog veel verder wordt beperkt.
Klopt het ook dat bestaande vaste pensioenuitkeringen binnen pensioenfondsen omgezet kunnen worden in dit soort variabele pensioenuitkeringen zonder individueel bezwaarrecht of collectief instemmingsrecht voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden?
In de huidige uitkeringsovereenkomsten is sprake van vastgestelde uitkeringen. Pensioenfondsen voeren vrijwel altijd uitkeringsovereenkomsten uit als collectieve basisregeling. Hoewel sprake is van vastgestelde uitkeringen, wordt, indirect, in de uitkeringsfase vrijwel altijd beleggingsrisico genomen. In deze contracten is sprake van één uniform beleggingsbeleid, waardoor van jong tot oud sprake is van hetzelfde beleggingsrisico. Het financieel toetsingskader zorgt er vervolgens via spreidingsregels voor dat een deel van dit beleggingsrisico wordt doorgeschoven van oud naar jong. In de solidaire premieovereenkomst is op grond van het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen inderdaad sprake van variabele uitkeringen, waarbij de mate van variabiliteit wordt bepaald door de mate waarin beleggingsrisico’s worden gelopen.
Zowel in geval van vastgestelde uitkeringen in de huidige uitkeringsovereenkomsten als in geval van variabele uitkeringen in de solidaire premieregelingen, zullen dus vrijwel altijd, direct of indirect, beleggingsrisico’s door pensioengerechtigden worden gelopen. In de huidige uitkeringsovereenkomst zorgen de regels van het financieel toetsingskader ervoor dat die risico’s zich minder snel vertalen in verhogingen of verlagingen van pensioenen, maar uiteindelijk kunnen ook dan pensioenuitkeringen worden gekort... In die zin is de tegenstelling tussen vastgestelde en variabele uitkeringen minder groot dan het lijkt. De huidige pensioenuitkeringen zullen nu mogelijk zelfs risicovoller zijn dan in het nieuwe pensioenstelsel, omdat beleggingsrisico’s in het nieuwe pensioenstelsel veel gerichter naar leeftijden, op basis van de vastgestelde risicohouding, toebedeeld kunnen worden.
Het is juist dat bestaande pensioenaanspraken en -uitkeringen naar het nieuwe stelsel omgezet kunnen worden zonder individueel bezwaarrecht of collectief instemmingsrecht voor deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Zoals hierboven uitgelegd, zullen de materiële verschillen tussen uitkeringen onder het huidige en het nieuwe stelsel daarbij minder groot zijn dan de begrippen «vastgesteld» en «variabel» op het eerste gezicht doen vermoeden.
Constaterende dat in het artikel van PensioenPro staat dat aanbieders steeds risicovoller zijn gaan beleggen voor jongere deelnemers: het meest defensieve beleid was bijvoorbeeld eerst 70% zakelijke waarden en nu 80% en constaterende dat het solidaire contract nog een stap verder gaat, hierin kan je voor meer dan 100% zakelijke waardenblootstelling voor jongeren genereren, daarbij is het bekend dat zeer veel zakelijke waarden goed uit doorrekeningen komt met bijvoorbeeld de economische scenarioset zoals die van de huidige commissie parameters, zowel het verwachte pensioen als het pensioen in slecht weer komen beter uit dit soort sommen; hoe gaat u voorkomen dat er een race naar meer risico plaats gaat vinden onder het solidaire contract?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, wordt de rol van de risicohouding in het nieuwe pensioenstelsel versterkt. Het beleggingsrisico dat aan deelnemers wordt toebedeeld, zal moeten aansluiten bij het risico dat zij willen en kunnen lopen. Redenerend vanuit het toekomstige pensioen dat op basis van de door sociale partners afgesproken premie in het nieuwe pensioenstelsel verwacht mag worden, kan het binnen de kaders van de vastgestelde risicohouding soms optimaal zijn dat de jongste deelnemersgroepen binnen een pensioenregeling meer dan 100% beleggingsrisico lopen. Zij hebben nog relatief weinig persoonlijk pensioenvermogen opgebouwd en nog een zeer lange beleggingshorizon en veel verdiencapaciteit in de toekomst.
Overigens lopen jongere deelnemers in de huidige uitkeringsovereenkomsten impliciet ook meer dan 100% beleggingsrisico als gevolg van de spreidingsregels in het huidige financieel toetsingskader, zo heeft onder meer het CPB laten zien.6 Verder wil ik er nog op wijzen dat in lagere regelgeving geborgd zal worden dat deelnemers aan het einde van een kalenderjaar geen negatief persoonlijk pensioenvermogen mogen hebben. In de onverhoopte situatie dat beleggingstegenvallers bij een hogere aandelenexposure dan 100% op enig moment tot een negatief persoonlijk pensioenvermogen zouden leiden, moeten deze persoonlijke pensioenvermogens dus vanuit een reserve aangevuld worden tot minstens nul op 31 december van het betreffende jaar.
Bent u bekend met de inhoud van de brief over het gesprek tussen de voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de voorzitter van de Commissie Parameters van 21 september 2022?
Ja, ik heb deze brief aan uw Kamer doorgeleid.
Bent u bekend met de passage: «Na oplevering van het advies kan de wetgever de benodigde lagere wet- en regelgeving rondom de scenario’s en de parameters opstellen. De commissie kan zich voorstellen dat voor dat doel de effecten van de scenario’s, parameters en UFR op de verschillende wettelijke toepassingen door de wetgever inzichtelijk gemaakt en beoordeeld worden.»?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de opvatting dat de commissie parameters de wetgever hiermee adviseert de gevolgen van de scenariosets inzichtelijk te maken en te beoordelen voor ze de lagere wet en regelgeving omtrent de parameters maakt?
De commissie geeft aan dat een deel van de lagere regelgeving afhankelijk is van het advies van de commissie parameters, het gaat dan om de aanpassingen in artikel 23a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen. Dit volgt ook uit het instellingsbesluit van de commissie. Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 30 juni jl.7 ben ik voornemens om wanneer het advies van de commissie aan mij wordt toegestuurd, de bijbehorende lagere regelgeving die daaruit volgt zo snel mogelijk openbaar te maken door middel van een voorhang bij beide Kamers. Hiermee kunnen de sector en decentrale sociale partners zo snel als mogelijk duidelijkheid krijgen over de bijbehorende conceptregelgeving. Hierbij merk ik in lijn met de commissie op, dat voor de beoordeling van de Wet toekomst pensioenen het advies van de commissie geen nadere inzichten biedt. Het advies van de commissie is gericht op de lagere wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat daaruit kan worden geconcludeerd dat de economische scenariosets bekend moeten zijn – en de doorrekeningen – alvorens de regering de wetgeving kan afronden en de Tweede Kamer over de wetgeving kan stemmen?
Het advies van de commissie is ten behoeve van het opstellen van de lagere wet- en regelgeving, dit geeft de voorzitter van commissie ook aan in haar brief. Het is dus niet zo dat de Wet toekomst pensioenen afhankelijk is van het advies van de commissie parameters. De wetgever heeft als doel om een kader te scheppen waarbinnen evenwichtige uitkomsten mogelijk zijn, ongeacht de toegepaste scenariosets. Daarom hoeft niet gewacht te worden op het advies van de commissie. Het Besluit waarin het advies verwerkt zal worden, wordt voorgehangen bij uw Kamer. Als tijdens de voorhang blijkt dat behoefte bestaat om aanvullende berekeningen uit te voeren, dan is dit mogelijk.
Erkent u dat werkgevers die per 1 januari aanstaande een nieuwe pensioenregeling willen afsluiten dat nu niet kunnen omdat nog steeds niet bekend is welk fiscaal kader daarvoor gebruikt moet worden? En dat werkgevers aan nieuwe medewerkers daarom ook niet duidelijk kunnen zijn over de arbeidsvoorwaarden waaronder de werknemer wordt aangenomen?
De Tweede Kamer heeft sinds het voorjaar het wetsvoorstel toekomst pensioenen in behandeling en bepaalt daarin de tijd die het nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling. Op 10, 12 en 19 oktober zijn een derde, vierde en vijfde wetgevingsoverleg ingepland. Het is uiteindelijk aan de Kamer om over te gaan tot plenaire behandeling. Daarin kan en wil ik niet treden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijk wil ik echter duidelijkheid bieden aan de sector. Gegeven de zorgvuldige behandeling waar de Eerste Kamer ook aan hecht, acht ik het niet aannemelijk ook dit kalenderjaar nog tot afronding van de wetsbehandeling in de Eerste Kamer te komen. Het is daarom niet realistisch om te verwachten dat de Wet toekomst pensioenen op 1 januari 2023 inwerking zal treden.
De beoogde inwerkingtreding stel ik daarom bij. Het eerstvolgende verandermoment van wetgeving is 1 juli, daar sluit ik bij aan. Mijn streven is en blijft om het wetsvoorstel zo snel als mogelijk in werking te laten treden. Het wetsvoorstel biedt namelijk eerder perspectief op een koopkrachtiger pensioen, en ook de pensioenopbouw wordt persoonlijker en transparanter. Ook sluit het nieuwe pensioenstelsel beter aan op de veranderde arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel biedt dus veel voordelen voor deelnemers en gepensioneerden.
Er is ook een zeer uitgebreid en zorgvuldig proces voorafgegaan voordat het wetsvoorstel aan de Kamer is geboden. Ik wijs daarbij ook op het pensioenakkoord, waar meerdere malen in de Kamer over gedebatteerd is, de internetconsultatie van de wetgeving, alle toetsen en adviezen, en het advies van de Raad van State. Ook zijn er veel pensioenfondsen en sociale partners die zich al hebben voorbereid en graag de stap zetten naar het nieuwe pensioenstelsel. Dat is in het belang van deelnemers en gepensioneerden.
De werkgever die een nieuwe pensioenregeling wil afsluiten per 1 januari 2023, zal zich dus nog moeten baseren op de huidige wetgeving.
Bent u bereid om dit probleem op te lossen door zo spoeldig mogelijk formeel de datum van (mogelijke) inwerkingtreding door te schuiven, met bijvoorbeeld één jaar, om zo meer duidelijkheid te bieden? Zo nee, hoe vindt u dat werkgevers hiermee dan om moeten gaan?
Zie antwoord vraag 20.
Klopt het dat het Vrijstellingsbesluit van 17 december 2021 (nr. 2021–0000185966) niet geldt voor de peildatum van 31 december 2022, uw successieve voorgangers gaven aan dat de uitwerking van het pensioenakkoord in combinatie met de uitzonderlijke economische omstandigheden (lees: de voortdurende ultra lage rente) voldoende aanleiding om gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid die artikel 142 Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioen- regeling?
Het klopt dat de vrijstellingsregeling van 17 december 20218 betrekking had op pensioenfondsen die per peildatum 31 december 2021 niet aan het (minimale) vereiste eigen vermogen voldeden. Om een vrijstelling te kunnen verlenen dient aan de voorwaarden in artikel 142 van de Pensioenwet te zijn voldaan. Er moet dus ieder jaar worden bezien of sprake is van een uitzonderlijke economische omstandigheid waardoor een groot aantal fondsen niet kan voldoen aan het (minimale) vereiste eigen vermogen.
Bent u voornemens om wederom gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van beide genoemde artikelen? Kunt u in dat verband aangeven waar precies de uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen die een dergelijk besluit rechtvaardigen en waar deze verschillen van de voorgaande jaren?
De Pensioenwet biedt mij, na overleg met de toezichthouder, de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen als sprake is van de voorwaarden in artikel 142 zoals in het vorige antwoord genoemd. Op dit moment gelden in mijn optiek uitzonderlijke economische omstandigheden, maar leidt dit er niet toe dat een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de financiële vereisten. Op basis van de huidige situatie zie ik daarom vooralsnog geen wettelijke grond om een vrijstellingsregeling te verlenen. Aan het einde van het jaar zal ik bezien of dit nog steeds zo is.
Kan een dergelijke maatregel gelden voor een half jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2023?
De huidige systematiek van herstelplannen gaat uit van een jaarlijkse cyclus. De dekkingsgraad op 31 december van enig jaar leidt eventueel tot maatregelen in het daarop volgende jaar. Aan het eind van dat jaar volgt weer een beoordeling van de dekkingsgraad. Door middel van de vrijstellingsregeling krijgen pensioenfondsen een extra jaar om te herstellen.
Klopt het dat het transitie-FTK, volgens de huidige planning, pas ingaat op 1 januari 2023?
Het transitie-ftk is onderdeel van de Wet toekomst pensioenen en gebruik ervan is mogelijk als de Wtp in werking is getreden.
Betekent dit dat pensioenfondsen die op peildatum 31 december 2022 voor de zesde keer een te lage dekkingsgraad hebben (onder Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV), maar boven 90%) een MVEV-korting moeten doorvoeren?
Als de Wtp niet in werking is getreden per 1 januari 2023 is dat inderdaad de uitwerking van het huidige financieel toetsingskader voor pensioenfondsen.
Kunt u ook verduidelijken of de regel dat pensioenfondsen, met een intentie om in te varen, al bij een dekkingsgraad van minimaal 105% mogen indexeren ook in 2023 zal gelden, mocht het transitie Financieel Toetsingskader (FTK) niet per 1 januari 2023 ingaan? De tijdelijke regeling (9 juni 2022, Staatsblad 2022, 21), vervalt immers per 1 januari 2023.
Het klopt dat de tijdelijke regeling9 per 1 januari 2023 vervalt. Deze zogenoemde indexatie-AMvB is op verzoek van de Kamer uitgewerkt. De leden Van Dijk (PvdA), Palland (CDA) en Ceder (CU) hebben een motie ingediend die breed door uw Kamer is aangenomen. De motie verzoekt de regels van het transitie-ftk naar voren te halen. In de motie is expliciete aandacht gevraagd voor nadrukkelijke waarborgen voor evenwichtig invaren en de belangen van toekomstige generaties. In de indexatie-AMvB is daarom opgenomen dat pensioenfondsen die de intentie hebben om in te varen, vooruitlopend op inwerkingtreding van de Wtp gebruik kunnen maken van de versoepelde indexatieregels. Hiermee is dus nadrukkelijk een koppeling gelegd met een mate van zekerheid van invaren naar het nieuwe pensioenstelsel. De regeling staat toe dat in 2022 indexatiebesluiten worden genomen met betrekking tot een in 2022 en 2023 te verlenen indexatie. Pensioenfondsen die dit overwegen op basis van de indexatie-AMvB betrekken daarbij de mate van zekerheid dat het nieuwe pensioenstelsel er komt. Dit is een afweging die aan de fondsbesturen is.
Bent u voornemens genoemde tijdelijke regeling te verlengen? Is het daardoor mogelijk dat pensioenfondsen twee keer van de tijdelijke maatregel gebruik kunnen maken; zo ja: kunt u aangeven of dit onevenwichtige gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld onevenwichtig voor bepaalde generaties ten opzichte van andere generaties, doordat middelen voor toeslagen gebruikt worden die wellicht onder het nieuwe systeem anders ingezet zouden zijn?
Ik zie daar vooralsnog geen aanleiding toe. De indexatie-AMvB biedt de mogelijkheid om indexatie in 2023 te verlenen mits het besluit in 2022 wordt genomen. De versoepelde indexatieregels gelden ook in de Wet toekomst pensioenen. Zodra de Wet toekomst pensioenen is aangenomen kunnen pensioenfondsen gebruik maken van het transitie-ftk.
De beoordeling of een indexatiebesluit evenwichtig is, ligt bij pensioenfondsbesturen. De kern van de vraag of gebruik gemaakt kan worden van de versoepelde regels is dat pensioenfondsen de intentie hebben om in te varen naar het nieuwe stelsel, juist omdat de motie waarop de AMvB gebaseerd vraagt om de link met het transitie-ftk en de daarin getroffen waarborgen.
Wilt u deze vragen een voor een en voor het vervolg van het Wetgevingsoverleg pensioenen beantwoorden, zowel met het oog op zorgvuldige wetgeving alsook om duidelijkheid te geven aan de sector?
Een aantal vragen en antwoorden zijn samengevoegd vanwege de sterke samenhang in de vraagstelling en daarmee ook in de beantwoording.
Het prijsplafond energie en de toegezegde voorbeelden tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat ik tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen voorbeelden liet zien en beloofde concrete voorbeelden aan te leveren?
Ja.
Herinnert u zich dat u eerder antwoordde dat de invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers, de precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond op korte termijn verder wordt uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en dat hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel vergoeding een leverancier van energie krijgt, die nu 4 euro in rekening brengt voor een kuub gas, terwijl de marktprijs (en zijn inkoopprijs) 1,80 euro bedraagt en de prijs (inclusief belastingen en kosten) 2,50 euro? Krijgt de leverancier bij een prijscap van 1,50 euro, dan een vergoeding an 1 euro (zijnde het verschil tussen wat de consument moet betalen en zijn kosten) of 2,50 euro (het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond) of een ander bedrag? Kunt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Zoals heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober, betreffen de plafondgrenzen de maximale leveringstarieven inclusief energiebelasting en btw. Voor de vergoeding die de leveranciers ontvangen zal het kabinet, conform de eisen die de Europese Commissie hieraan stelt, zeker moeten stellen dat alle middelen die naar de leveranciers gaan, worden doorgegeven aan de consument. De vergoeding die de leverancier ontvangt bedraagt daarom maximaal het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond. Het kabinet zal in de vormgeving van de regeling waarborgen dat eventueel te veel vergoede middelen terug kunnen worden gehaald indien de beoogde accountantscontrole hier aanleiding toe geeft. Daarnaast zal moeten worden voorkomen dat het prijsplafond eventuele overwinsten beschermt. Het kabinet zal daarom, in overleg met de Autoriteit Consument & Markt (ACM,) bezien wat er nodig is om mogelijke ongewenste effecten van het prijsplafond op de werking van de markt zoveel als mogelijk te voorkomen. De wijze waarop de regeling, waaronder de vergoeding, wordt vormgegeven wordt voor 1 november verder uitgewerkt.
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een groot gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (kostwinner met 35.000 euro inkomen) die in een tochtige huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.635 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten
€ 6.160
€ 4.540
Vaste leveringskosten en belasting
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.250
€ 1.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 8.498
€ 5.862
Op basis van een consumentenprijs voor elektriciteit van 0,75 euro/kWh en 2,80 euro/m3 (inclusief energiebelasting en btw) en een prijsplafond met maximale tarieven van 0,40 euro/kWh en 1,45 euro/m3 en een maximaal verbruik 2900 kWh en 1.200 m3 onder het plafond.
Het voorgestelde plafond kent geen onderscheid naar inkomen. Voor wat betreft de effecten van het koopkrachteffect verwijs ik u kortheidshalve naar de met Prinsjesdag gedeelde informatie.
Voor wat betreft het handelingsperspectief: deze groep wordt ondersteund bij het nemen van kleine en grote energiebesparende maatregelen. Bijvoorbeeld door de versnelde inzet op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens, met onder andere de middelen die dit jaar aan gemeenten zijn uitgekeerd ter bestrijding van energiearmoede. Ook bundelen we samen met verschillende partijen, waaronder gemeenten en energieleveranciers, de krachten om huishoudens vroegtijdig van advies over energiebesparing en laagdrempelige energiebesparende maatregelen te voorzien en ze hierbij ook praktisch te ondersteunen, onder meer door de inzet van lokale fixbrigades en energiecoaches, de campagne Zet ook de knop om en de inspanningen van de energiebespaarcoalitie. Dat stimuleren we via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (inkomen van 25.000 euro en inkomen van 20.000 euro) die in een tochtige private huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u berekenen en reageren hoe een chronisch zieke die veel elektriciteit gebruikt voor hulpmiddelen (elektrische rolstoel, domotica of medische hulp midden (zuurstof, dialyse) en een arbeidsongschiktheidsuitkering van 22.000 euro bruto per jaar en een redelijk geïsoleerde huurwoning (label B) met gebruik van 1.000 m3 gas en 5000 kWH elektriciteit rond kan komen? Kunt u de energierekening van 2021 en 2023 met elkaar vergelijken? Kunt u aangeven op welke wijze compensatie plaatsvindt binnen en buiten de energienota?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.365 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.800
€ 1.450
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 3.750
€ 2.735
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 6.638
€ 4.273
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 kent het voorgestelde plafond geen onderscheid naar inkomen of gezondheidssituatie. Ik verwijs voor wat betreft de inschatting van de effecten van het plafond op de energierekening naar tabel 2 in de brief waarmee ik uw Kamer op 4 oktober nader over de uitwerking van het plafond heb geïnformeerd. Hiernaast profiteert een dergelijk gezin uiteraard van de koopkrachtmaatregelen die het kabinet getroffen heeft voor 2023. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van dit huishouden stijgt sterk doordat deze meestijgt met de verhoging van het wettelijk minimumloon van ruim 10%. Daarbovenop stijgen ook de huurtoeslag en zorgtoeslag voor dit huishouden.
Indien er sprake is van een specifieke betalingsproblematiek als gevolg van de zorgkosten bestaat er de bijzondere bijstand. Vanuit de Zorgverzekeringswet is geregeld dat mensen in het geval van een nierdialyse thuis, zuurstofapparaten thuis en chronische beademingsapparatuur een tegemoetkoming van de verzekeraar kunnen krijgen voor hun energiekosten.
Kunt u aangeven waar ouders van een gehandicapt kind (met of zonder persoonsgebondenbudget) die vanwege de handicap ongeveer 4000 kWh elektriciteit extra gebruiken, aanspraak op kunnen maken?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal het parlement verder informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor ouders met een gehandicapt kind. Bij het uitwerken van de regelingen zullen helaas altijd gevallen zijn waarin een problematische situatie zich voordoet. Daarom richt een deel van de maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om (gemeentelijk minimabeleid, zoals bijzondere bijstand, aan te vragen. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen met stadsverwarming? Wat zal voor hen het relevante prijsplafond zijn?
In overleg met de ACM is een mogelijke manier gevonden waarmee het tijdelijk prijsplafond ook voor deze huishoudens kan gelden. Naast een beperkt aantal grootschalige collectieve warmtenetten is er ook sprake van een oplopend aantal kleinschalige warmtenetten. Voor warmtenetten is de uitvoering van het tijdelijke prijsplafond niet eenvoudig vorm te geven. Het kabinet spant zich maximaal in om het prijsplafond ook voor gebruikers van deze warmtenetten van toepassing te laten zijn. Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt gekeken op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven. Gelet op het grotere aantal leveranciers van warmte dan van elektriciteit en gas kan de uitvoerbaarheid een andere uitvoeringsmethodiek vergen.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen die in een flat/appartementencomplex met blokverwarming wonen en dus een centraal aansluit punt hebben? Kunnen zij per huishouden gebruik maken van de vrijstelling?
Het is in de gekozen systematiek van het prijsplafond niet mogelijk om voor deze huishoudens een andere methode toe te passen. Het kabinet onderzoekt daarom alternatieve mogelijkheden om ook deze huishoudens in dezelfde mate ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken wordt daarbij of de bestaande teruggaveregeling in de energiebelasting inzicht kan bieden in het aantal huishoudens achter een bepaalde aansluiting. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om een passende oplossing te bieden, maar realiseert zich dat dit waarschijnlijk zeer lastig zal zijn.
Kunt u aangeven hoet het prijsplafond gaat uitwerken voor een huishouden, dat is overgestapt op een warmtepomp en voor alles samen 7000 kWH elektriciteit per jaar gebruikt? Kunt u de energiek René Ingen van 2021 en 2023 (inclusief prijsplafond) met elkaar vergelijken? Acht u de uitkomst redelijk?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 1.015 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 5.250
€ 4.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 5.338
€ 4.323
Een warmtepomp is een investering die zich over een tijdsspanne van meerdere jaren terugverdient. Met de aanpassing van het prijsplafond is gekozen om een grotere hoeveelheid elektriciteit onder het plafond te laten vallen en dit tegen een lager tarief t.o.v. de eerdere aankondiging (Kamerstuk 2022D36649). Hiermee wordt het effect groter voor huishoudens met een dergelijke energievoorziening, en blijft het een duurzame en rendabele investering.
Bent u bekend met het feit dat veel mensen die in een monument (huur of koop) een niet geïsoleerde woning hebben omdat monumenten niet geïsoleerd mochten worden in veel gevallen? Wat is het handelingsperspectief van de bewoners?
Het klopt dat het voor monumenteneigenaren iets complexer is om monumenten te isoleren dan voor eigenaren van reguliere woningen. Toch is er veel al wel mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld speciaal isolatieglas voor momenten op de markt en het plaatsen van achter- of voorzetramen is in de meeste gevallen ook mogelijk. Er zijn bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) verschillende instrumenten om monumenteneigenaren te helpen. Zo bieden de provincies met geld van het rijk een ontzorgingsprogramma aan waar eigenaren van monumenten met een maatschappelijke functie ook gebruik van kunnen maken. Ook komt er vanaf 2023 een ontzorgingsprogramma voor alle monumenteneigenaren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarnaast zijn er subsidies en laagrentende leningen. Denk aan de Dumava, de ISDE, de SEEH en laagrentende leningen bij het Nationaal Restauratiefonds. Momenteel onderzoeken we hoe we de ISDE en de SEEH toegankelijker kunnen maken voor monumenteneigenaren. Ten slotte raad ik eigenaren ook aan om het gesprek aan te gaan met de gemeente en contact te leggen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Veel is er namelijk wel mogelijk, zo was ook te zien tijdens de Open Monumentendagen van afgelopen september met het thema Duurzaamheid.
Hoe zal omgegaan worden met vakantieparken waar mensen een rekening krijgen van de eigenaar?
Indien de vakantiewoning een eigen aansluiting heeft, valt deze onder het plafond omdat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen kleinverbruikers met een dergelijke aansluiting.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiele Beschouwingen beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De prijscap op energie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Lilian Marijnissen |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Klopt het dat de regering overgaat tot het instellen van een prijscap op energie? Zo ja, wanneer gaat die in en op welk niveau worden verbruik en prijs vastgesteld?
Ja, dit klopt. Het kabinet gaat op dit moment uit van invoering van een prijsplafond per 1 januari 2023 voor alle huishoudens. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Het kabinet denkt aan een tariefplafond van maximaal 1,50 euro voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Mocht de ontwikkeling van de prijs voor gas of elektriciteit meevallen voor vaststelling van het plafond later deze maand, kunnen de plafonds nog worden verlaagd. Het prijsplafond voor gas wordt in dat geval maximaal verlaagd tot de prijs op 1,20 per kuub gas.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verdere uitleg van dit antwoord kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Kunt u aangeven wat de geschatte kosten zijn van de prijscap?
De exacte kosten zijn vanzelfsprekend zeer afhankelijk van de vormgeving van het tijdelijke prijsplafond en de daadwerkelijke prijsontwikkeling op de energiemarkten gedurende 2023. In de Miljoenennota is voor het tijdelijke prijsplafond al een reservering opgenomen. Voor het prijsplafond zal het kabinet in eerste instantie de middelen voor verlaging energiebelasting in 2023 (kosten 5,4 miljard euro) uit de Miljoenennota aanwenden. Dit ligt voor de hand gezien het doel en de doelgroepen vergelijkbaar zijn. Daarnaast worden de opbrengsten van een solidariteitsheffing en een inframarginale heffing ingezet. Daarvoor geldt wel dat de opbrengsten en vormgeving nog onzeker zijn.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor verder uitleg kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
In welke ministerraad is vergaderd over een prijscap en is besloten een prijscap in te stellen?
In de vierhoek – een onderraad van de ministerraad – van 16 september 2022 is besloten tot het instellen van een prijsplafond. In de daarop aansluitende ministerraad is dit besluit toegelicht en hebben de vakministers de ruimte gekregen om het besluit op korte termijn verder uit te werken.
Kunt u aangeven wie onder de prijscap vallen en dan in het bijzonder ingaan op een woning die van het gas af is en waar alleen elektriciteit gebruikt wordt, een woning die op stadswarmte in aangesloten, blokverwarming, een tweede woning, een vakantiewoning die permanent wordt bewoond?
Het voornemen is om het prijsplafond aan te laten sluiten bij de doelgroep die in aanmerking komt voor de belastingvermindering in de energiebelasting. De belastingvermindering energiebelasting geldt voor elektriciteitsaansluitingen met een verblijfsfunctie. De vijf genoemde voorbeelden vallen in principe dus onder het prijsplafond. Er wordt op korte termijn in de uitwerking nog bezien hoe de prijs van warmte meegenomen kan worden in het tijdelijk prijsplafond.
Is er een tegemoetkoming voor mensen die in een tochtig, slecht geïsoleerd huurhuis wonen (bijvoorbeeld enkel glas of energielabel F). Is deze maatregel toereikend?
Het kabinet ziet een tijdelijk prijsplafond als een stevige waarborg voor een betaalbare energierekening voor huishoudens.
De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt momenteel nog verder uitgewerkt met de sector. Daarbij zijn variaties denkbaar in de hoogte van het tarief waarop het tijdelijke plafond wordt vastgesteld, tot welk energieverbruik het prijsplafond zal gelden en hoe lang dit plafond in stand blijft. Het kabinet wil de volumegrens zo kiezen dat alle huishoudens met een hoge energieprijs voordeel hebben van het plafond. Daarbij is de inzet dat minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond valt als zij blijvend een inzet doen op besparing in hun energieverbruik. Hiertoe stelt het kabinet een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2400KWh voor elektriciteit voor. Alle huishoudens met een variabel contract hebben tot dit verbruik profijt van het energieplafond. Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 20 september 2022 geïnformeerd over het voornemen om een belangrijk deel van de energietoeslag voor de meest kwetsbare huishoudens in 2023 naar voren te halen zodat gemeenten die nog dit jaar kunnen overmaken. En tot slot is in de Miljoenennota een omvangrijk koopkrachtpakket gepresenteerd om in 2023 de koopkrachteffecten te dempen.
Heeft u een maatregel voor bedrijven (bijvoorbeeld bakkers of slagers) die energie-intensief zijn?
Het kabinet zet alles op alles om een gerichte subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb op te zetten. Voor de uitvoering van een dergelijke specifieke subsidieregeling is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met energieleveranciers.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal energiebedrijven zeer hoge prijzen in rekening brengt (zoals rond de één euro voor één kWh en 4 euro voor een kuub gas), terwijl de marktprijzen daar – gelukkig – onder zitten. Op welke wijze zult u bevorderen dat de prijscap, die een groot deel van het crediteurrisico wegneemt bij energiebedrijven, niet leidt tot excessieve winsten bij energiebedrijven?
Ja. De invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers. De precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond wordt op korte termijn verder uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.
Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik kortheidshalve ook naar mijn brief van 20 september 2022. Daarbij is volledigheidshalve reeds aangegeven dat het kabinet is zich er terdege van bewust dat er voorbeelden zullen ontstaan van bedrijven, huishoudens of mogelijk energieleveranciers die meer compensatie ontvangen dan strikt genomen wenselijk is.
Bent u ervan op de hoogte dat eigenaren van windmolen, kolencentrales, zonneparken of een nucleaire centrale voor lage kosten (soms rond de 0,1 euro) energie kunnen opwekken, dat die energie nu met winstmarges tot 1.000 procent wordt verkocht wordt en dat de overheid vervolgens de huishoudens weer subsidieert totdat zij ongeveer de kostprijs betalen?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De Europese Commissie doet voorstellen voor een inframarginale prijscap waardoor inkomsten kunnen worden afgeroomd en een solidariteitsbijdrage van fossiele energieproducten. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brief over de appreciatie van deze Europese voorstellen van 20 september 2022. Het kabinet staat positief tegenover het voorstel van de Commissie om de infra-marginale opbrengsten af te romen die ontstaan doordat de inkomsten van bepaalde elektriciteitsproducenten sterk gestegen zijn door de hoge elektriciteitsprijzen, terwijl daar voor hen geen hogere productiekosten tegenover staan. We bestuderen de wijze waarop nationale uitvoering aan de doelen van het voorstel vorm kan worden gegeven. Dit doet het kabinet ook door te kijken naar alternatieve maatregelen die hetzelfde doel dienen. Ten aanzien van de inframarginale prijscap heeft het kabinet nog onvoldoende inzicht of, en zo ja hoeveel, deze extra middelen zal opleveren en op welke manier de cap wordt uitgewerkt.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat deze vormen van elektriciteit tegen kostprijs en een redelijke mark-up geleverd gaan worden aan het systeem, zodat er geen overwinsten gaan ontstaan, die vooral publiek betaald worden?
Voor de niet-slimme meters moeten de meterstanden worden doorgegeven voor 1 januari 2023. Dit hoeft echter niet exact op de dag dat de maatregel ingaat. De procedure wijkt wat dat betreft ook niet af van eerdere jaren.
Moeten alle niet-slimme meters uitgelezen worden op de dag dat deze maatregel ingaat?
Ja, die zijn hedenochtend gedeeld met de Kamer.
Kunt u de memo’s die de fractievoorzitters van de coalitiepartijen over deze maatregel en varianten daarvan gezien hebben de afgelopen maanden, aan de Kamer doen toekomen?
Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan de algemene financiële beschouwingen een doorrekening van de koopkrachteffecten sturen.
Heeft u indicaties van de koopkrachteffecten? Kunt u die delen?
Sinds het voorjaar is er regelmatig contact geweest met de energieleveranciers, waaronder op bestuurlijk niveau in maart, juni, augustus en tweemaal in september. Gegeven de korte termijn die is gesteld voor beantwoording, verwijs ik voor wat betreft de uitkomst van deze gesprekken kortheidshalve naar mijn brief van 20 september 2022.
Op welke momenten is overlegd met de energiebedrijven? Met wie van de energiebedrijven? Zijn hier verslagen van gemaakt? Kunt u dus van elke bijeenkomst datum, aanwezigheid (van zijde regering en energiebedrijven) en verslagen delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer zijn deze overleggen gestart?
Ja, het prijsplafond is door het kabinet besproken met de fractievoorzitters van GroenLinks en de Partij van de Arbeid, die een vergelijkend voorstel hebben gedaan betreft het prijsplafond. Hiervoor zijn geen aanvullende voorbereidende notities gemaakt.
Zijn deze maatregelen besproken met andere partijen dan de coalitie? Kunnen voorbereidende notities worden gedeeld met de gehele kamer?
De elektriciteitsopwekking vindt in Nederland voor een groot deel plaats met gascentrales. Als deze gascentrales niet de kosten van het gas met voldoende hoge elektriciteitsprijzen kunnen terugverdienen, zullen ze geen elektriciteit produceren. Zonder de gascentrales is er in Nederland een groot deel van de tijd te weinig elektriciteitsopwekking om in alle elektriciteitsvraag te voorzien. Ook de Europese Commissie heeft met haar recente voorstellen niet voor ontkoppeling van de gas- en elektriciteitsprijs gekozen.
Waarom wordt de energieprijs niet losgekoppeld van de gasprijs? Is dit overwogen?
Nee. Op basis van het Europees recht worden dergelijke tarieven gereguleerd en worden de kosten gezamenlijk opgebracht door alle gebruikers van het net.
Is overwogen dat de transportkosten van energie voor huishoudens wordt kwijtgescholden?
Het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen en het daardoor niet kunnen betalen van de energierekening. Daarbij blijft uitsluitend ruimte voor contractopzegging, en daaropvolgend afsluiting door de netbeheerder, in gevallen van fraude, weigering om mee te werken of bij veiligheidsrisico’s. In gesprekken met energieleveranciers kwam naar voren dat deze intentie breed wordt gedeeld. Dit vraagt uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid en inspanning op korte termijn vanuit huishoudens, energieleveranciers en de overheid. Er wordt op korte termijn bezien of en hoe dit wordt verwerkt kan worden in de Regeling afsluitbeleid onder de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.
Wordt wettelijk geregeld dat niemand wordt afgesloten deze winter?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen een voor een en zoveel mogelijk voor aanvang van de APB beantwoorden?
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
De gelekte maatregelen naar aanleiding van het bereikte begrotingsakkoord in aanloop naar prinsjesdag |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangegeven wordt dat passagiers vanaf januari 2023 in plaats van € 7,95 straks € 28,58 vliegbelasting per ticket moeten gaan betalen? Zo ja, kunt u bevestigen dat deze maatregel inderdaad wordt genomen door het kabinet en passagiers van januari een fors hogere vliegbelasting moeten betalen?1
Ja.
Indien deze maatregel genomen wordt, is er dan gelekt uit vertrouwelijke stukken van het kabinet?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. In zijn algemeenheid kan ik wel wijzen op de afspraken die zijn gemaakt in het coalitieakkoord, namelijk dat de vliegbelasting per 2023 wordt verhoogd, zodat de budgettaire opbrengst met 400 miljoen euro per jaar toeneemt.
Indien er gelekt is uit vertrouwelijke stukken, wie heeft dat dan gedaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. De geldende afspraak is dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen. Ik betreur het als deze afspraak niet is nageleefd en heb hiervoor expliciet aandacht gevraagd binnen het kabinet. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u aangeven wat de conclusie is van de bespreking in het kabinet op 9 september 2022 over het rondvraagpunt «uitlekken van Prinsjesdagmaatregelen»?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u bevestigen dat het minimumloon per 1 januari 2023 met 10 procent zal stijgen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Klopt het dat de mijnbouwheffing voor het winnen van olie en gas voor energiebedrijven, zoals Shell en Exxon, omhoog gaat?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Bent u op de hoogte van het bericht over maatrelen die in het akkoord zijn opgenomen en waar betrokkenen bij het akkoord nog niks over bekend wilden maken?2
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vennootschapsbelasting in de lage schijf omhoog gaat van 15 naar 19 procent terwijl dit tarief eerder juist omlaag was gegaan?
Ik ben op de hoogte van het artikel van RTL Nieuws van 31 augustus 2022. Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat voor de verhoging van het kindgebondenbudget 750 miljoen euro wordt uitgetrokken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de uitwonendenbeurs zal gaan stijgen voor één jaar en hoeveel zal de uitwonendenbeurs per student gemiddeld omhoog gaan?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het dat de vermogensbelasting (Box 3) zal stijgen en dat mensen die geen bezwaar gemaakt hebben tegen de box-3 heffing niet gecompenseerd zullen worden?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Klopt het ook dat het heffingsvrije vermogen zal worden gesteld op een bedrag van 57.000 euro in plaats van rond de 50.000 euro?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Kunt u aangeven hoe het kan dat deze bovengenoemde maatregelen al zijn gelekt ver voor Prinsjesdag, terwijl direct betrokkenen die op de hoogte waren van de inhoud van het akkoord, hier niks over wilden delen?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen.
Hoeveel concrete maatregelen, in aantallen, die geheim zijn tot Prinsjesdag, zijn nu uitgelekt?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Weet u wie de vertrouwelijke plannen gelekt heeft? Zo nee, gaat u dat laten uitzoeken?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Met de brief van de Minister van Financiën van 8 september 2022 is de Kamer wel reeds geïnformeerd over het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit ten aanzien van het Herstel- en Veerkracht Plan (HVP). In deze brief licht de Minister van Financiën toe waarom enkele voornemens uit de augustusbesluitvorming onderdeel zijn van het voorstel-raadsuitvoeringsbesluit.
Herinnert u zich dat toen een Kamerlid maatregelen uit de Prinsjesdagstukken lekte, een groot onderzoek volgde en hij fors gestraft werd?
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat het kabinet of de coalitie nu geheime informatie lekken, terwijl wanneer een Kamerlid van de oppositie, die de stukken een paar dagen voor Prinsjesdag krijgt, ze laat lekken, strafbaar is en gestraft wordt?
Ja. Op 14 oktober 2009 heeft het presidium van de Tweede Kamer de commissie Prinsjesdagstukken ingesteld om onderzoek te doen naar het uitlekken van de Prinsjesdagstukken in 2009. Overigens heeft dit onderzoek niet geleid tot sancties. Het was het toenmalige fractiebestuur van de desbetreffende fractie dat de handelwijze van het betreffende Kamerlid afkeurde en besloot gedurende een maand het financieel woordvoerderschap te ontnemen.
Herinnert u zich nog dat dat Kamerlid zelfs zijn ontslag aanbood aan zijn partijleider, die Minister was?3
Het besluitvormingsproces over de Prinsjesdagstukken is op dit moment nog niet afgerond. De voorstellen zijn momenteel voor advies aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State en worden doorgerekend door het CPB. Ik kan daarom op dit moment nog niet ingaan op specifieke maatregelen die in de media worden genoemd, aangezien ik daarmee maatregelen zou bevestigen of ontkennen. Ik heb dan ook in de ministerraad expliciet aandacht gevraagd voor de geldende afspraak dat tot Prinsjesdag niet wordt gecommuniceerd over de voorstellen en laten weten het te betreuren als deze afspraak niet is nageleefd. Het debat over de Prinsjesdagstukken dient namelijk in de Tweede Kamer te worden gevoerd.
Kunt u deze vragen een voor een en voor dinsdag 13 september 10.00 uur beantwoorden? In aanvulling op eerdere vragen over hetzelfde onderwerp van het lid Leijten.
Ja.
Het artikel Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden. |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsing kinderen toeslagenouders tegengehouden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet eerder geïnformeerd heeft over de mogelijkheid om dit onderzoek te doen?
Het kabinet heeft geen betrokkenheid (gehad) bij het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. In het voorjaar werd mijn ministerie over het onderzoeksplan geïnformeerd door één van de onderzoekers. Eind juli bleek bij navraag vanuit mijn ministerie dat het onderzoek geen doorgang zou vinden. Ik heb uw Kamer steeds geïnformeerd over de manier waarop onafhankelijk onderzoek zou plaatsvinden, namelijk door de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en aanvullend door een onderzoekscommissie.
Kunt u bevorderen dat het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen openbaar wordt en aan de Kamer wordt gestuurd?
Het onderzoeksvoorstel is met een persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.2
Kunt u aangeven wie wanneer besloten heeft om dit onderzoek niet te laten plaatsvinden? Kunt een overzicht maken wanneer welk overleg daarover heeft plaatsgevonden en wie met wie daarover gecommuniceerd heeft?
De Raad voor de Rechtspraak heeft op enig moment besloten om zelf onderzoek te gaan doen. Toen zij op de hoogte raakten van het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Hierna is besloten door de rechtspraak dat zij niet met de universiteit zouden gaan optrekken. Ik heb hierover niet met de rechtspraak gecommuniceerd en geen inzicht in het overleg en de communicatie tussen de universiteit en de rechtspraak. De rechtspraak heeft zelf een toelichting gegeven op hun beslissing.3
Kunt u de informatie die u of de ambtelijke top over dit voorstel heeft ontvangen in 2022 bij de beantwoording van deze Kamervragen voegen?
Mijn ministerie beschikt alleen over het persbericht en het onderzoeksplan. Beiden zijn openbaar. Daarnaast is eenmaal op ambtelijk niveau per e-mail geïnformeerd naar de stand van zaken en planning van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hierop heeft de onderzoeker laten weten dat het onderzoek geen doorgang zou vinden.
Bent u bekend met onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen, dat voorziet in de mogelijkheid van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door analyse van de dossiers, wat duidelijk kan maken of er een aanwijsbaar causaal verband is tussen de door een (kinder)rechter genomen beslissing tot uithuisplaatsing van een kind en het terugvorderen van kinderopvangtoeslagen en de daaruit voortvloeiende schuldenproblematiek? Wanneer heeft u kennisgenomen van het voorstel?
Het onderzoeksvoorstel is met het persbericht op 26 mei 2022 op de website van de Rijksuniversiteit Groningen gepubliceerd.4 Ik heb hier destijds kennis van genomen.
Bent u bekend met de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek die voorziet in de mogelijkheid dat de directeur-generaal van het CBS op verzoek, ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek, een verzameling gegevens waarbij met betrekking tot het gebruik passende maatregelen zijn genomen om herkenning van afzonderlijke personen, huishoudens, ondernemingen of instellingen te voorkomen, kan verstrekken aan een dienst, organisatie of instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 41 van de CBS-wet, dan wel daartoe toegang kan verlenen? En bent u bekend met het feit dat het tweede lid onder a een universiteit noemt in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek?
Ja.
Bent u ermee bekend dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek daarom steeds mogelijk is geweest, zonder dat nieuwe wetgeving nodig is om de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheid die de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) biedt. In deze wet is het geformuleerd als een zogenaamde «kan-bepaling». Aan een universiteit kunnen gegevens verstrekt worden. Het is de vraag of het CBS deze gegevens voor dit doel aan de Rijksuniversiteit Groningen verstrekt zou hebben. Deze afweging is aan het CBS.
De Wet op het Centraal bureau voor de statistiek biedt de mogelijkheid om gegevens te verstrekken aan een universiteit voor statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Het is niet mogelijk de CBS-gegevens te ontsluiten en te herleiden naar persoonsgegevens die nodig zijn voor dossieronderzoek. Het CBS mag ten behoeve van statistisch of wetenschappelijk onderzoek alleen toegang verschaffen tot gepseudonimiseerde data. Ook het CBS zelf werkt alleen met gepseudonimiseerde data. Data die het CBS ontvangt worden zo spoedig mogelijk na ontvangst gepseudonimiseerd, voordat de data verder worden verwerkt. In de onderhavige kwestie speelt bovendien mee dat er door het CBS data zijn verkregen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor een specifiek doel: namelijk het in kaart brengen van de omvang van de groep kinderen van gedupeerde ouders die uit huis werd geplaatst in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel. Het CBS mag deze gegevens zonder toestemming van de UHT niet aan derden verstrekken.
Wilt u het onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen alsnog laten uitvoeren – ter uitvoering van de motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) – en al dan niet via de Raad voor de rechtspraak opdracht geven tot dat onderzoek of door financiering voor dat onderzoek mogelijk te maken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nog een onderzoek te laten uitvoeren omdat het inspectieonderzoek reeds loopt en de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding is. Het doen van onafhankelijk onderzoek staat los van de herbeoordelingen (of herzieningen) waartoe ouders of de Gecertificeerde Instelling kunnen verzoeken. In mijn brief van 3 juni jl. ben ik ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven wordt aan de motie Omtzigt-Marijnissen.5 In oktober informeer ik uw Kamer nader over de uitvoering. Overigens kan ik als Minister niet dergelijke opdrachten geven aan de Raad voor de Rechtspraak, omdat de rechtspraak onafhankelijk is.
Vindt u, indien u nog niet bekend was met het onderzoeksvoorstel, met de kennis van nu, dat alsnog opdracht moet worden gegeven tot dat onafhankelijke wetenschappelijke onderzoek, zodat uit dat onderzoek duidelijk wordt of en, zo ja, welke aanwijsbare rol de verdenking van toeslagenfraude heeft gespeeld bij het uit huis plaatsen van kinderen?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 9 reeds aangegeven dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onafhankelijke onderzoek nu al afgerond had kunnen zijn en had kunnen helpen bij het begrijpen hoe groot de omvang van het probleem is en bij het selecteren en ondersteunen van gezinnen in het toeslagenschandaal wiens kinderen uit huis geplaatst zijn?
Of het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen al afgerond had kunnen zijn, kan ik niet beoordelen. Het onderzoek zou als focus hebben te achterhalen wat de invloed was van schuldenproblematiek op de beslissing een kind uit huis te plaatsen, en of die schuldenproblematiek het gevolg was van het terugvorderen van kinderopvangtoeslag. Naar verwachting wordt dit met het onderzoek van de IJenV ook inzichtelijk gemaakt. De IJenV bekijkt namelijk welke factoren een rol speelden bij het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel bij gedupeerde gezinnen.
Uit het onderzoeksplan van de Rijksuniversiteit Groningen maak ik niet op dat het onderzoek gericht is op het inzichtelijk krijgen van de omvang van het probleem. Ook zie ik niet hoe het onderzoek zou bijdragen aan het selecteren en ondersteunen van de betreffende gezinnen. Data waartoe de universiteit zou kunnen beschikken zou uitsluitend voor statistische en onderzoeksdoeleinden aangewend kunnen worden, en niet voor het (selectief) benaderen van gedupeerden.
Tenslotte wordt in het onderzoeksvoorstel een aantal randvoorwaarden genoemd waaraan nog niet is voldaan. Ik onthoud mij van speculeren over wat een onderzoek dat niet heeft plaatsgevonden zou hebben opgeleverd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.