Een nieuw onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van ALS |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de studie van het ALS Center of Excellence aan de Universiteit van Michigan, gepubliceerd in het tijdschrift Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, dat ervoor waarschuwt dat blootstelling aan pesticiden en andere vervuilende stoffen de kans vergroot op ontwikkeling van ALS, en de aftakeling als gevolg van deze neurogeneratieve ziekte zal versnellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze nieuwe studie de uitkomsten van eerder onderzoek bevestigt, waaruit bleek dat patiënten met ALS verhoogde niveaus van pesticiden in hun bloed hebben?
Het Amerikaanse onderzoek richt zich op een verband tussen het voorkomen van bepaalde verontreinigingen in het bloed en de snelheid van het verloop van de ziekte amyotrofische laterale sclerose (ALS). Het gaat hierbij om zogenaamde persistentie organische verontreinigingen (Persistent Organic Pollutants, POP’s), dit zijn bekende milieuverontreinigende stoffen die dermate schadelijk zijn dat er een wereldwijde overeenkomst is (Verdrag van Stockholm) dat gericht is op het uitfaseren van dergelijke stoffen. In dit verdrag zijn zowel werkzame stoffen voor bestrijdingsmiddelen als andere chemicaliën opgenomen. Deze stoffen zijn in de Europese Unie al uitgefaseerd. In het artikel wordt ook een metaboliet van DDT genoemd. DDT is een insecticide dat in de westerse wereld al zeer lang niet meer is toegelaten.
Wat vindt u van de bevindingen die opnieuw bevestigen dat mensen ernstige gezondheidsrisico’s lopen door blootstelling aan landbouwgif?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, gaat het in het onderzoek om persistentie organische verontreinigingen die in de EU niet meer zijn toegelaten. Dit onderstreept het belang van herbeoordelingen en het betrekken van nieuwe wetenschappelijke inzichten bij de toelating van stoffen.
Herinnert u zich dat Frankrijk vanuit het voorzorgsbeginsel een verbod heeft ingesteld op de verkoop van het glyfosaathoudende middel Roundup?
Ik heb uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd over een uitspraak van een Franse rechtbank over Roundup Pro 360 (Kamerstuk 27 858, nr. 441). ANSES – de Franse toelatingsautoriteit – heeft op 6 maart 2017 het besluit genomen om Roundup Pro 360 toe te laten in Frankrijk. Dit middel bevat de werkzame stof glyfosaat. De Rechtbank van Lyon heeft dit besluit op 15 januari 2019 vernietigd. De rechtbank vond dat ANSES het voorzorgsprincipe niet goed heeft toegepast door bij de beoordeling onder andere geen rekening te houden met de eigenschappen van de hulpstoffen in het product en de classificatie van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (de IARC). ANSES kan zich niet vinden in deze uitspraak van de rechtbank en gaat in beroep.
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat het voorzorgsprincipe «nee, tenzij». Dit betekent dat een werkzame stof of een gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof niet in de Europese Unie mag worden gebruikt, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd op Europees niveau en een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten op nationaal niveau.
Erkent u dat u ook de wettelijke mogelijkheid heeft om het voorzorgsbeginsel toe te passen om mensen te beschermen tegen de gevaren van landbouwgif?2
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het kabinet heeft laten doen naar blootstelling van omwonenden onder coördinatie van het RIVM. De resultaten van dat onderzoek nu geven geen aanleiding om in te grijpen. Wel laat het kabinet vervolgonderzoek uitvoeren door de Gezondheidsraad. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 10 april jl.
Erkent u dat de Staat aansprakelijk kan worden gesteld als hij op de hoogte is van risico’s voor de volksgezondheid van het gebruik van bepaalde middelen en toch adequate maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid achterwege laat?
Het Europese geharmoniseerde toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen draagt er zorg voor dat alleen middelen op de markt mogen worden gebracht waarvan uit een risicobeoordeling is gebleken dat ze veilig voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is.
Bent u bereid het voorzorgsbeginsel toe te passen en een moratorium af te kondigen op het gebruik van pesticiden in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is. Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie in januari 2011 al, evenals artsen, toxicologen, milieudeskundigen en burgers, waarschuwde voor de effecten van landbouwgif voor de gezondheid van de omwonenden van landbouwgronden waarop pesticiden worden gebruikt?3 4
Ja.
Herinnert u zich dat het kabinet daarop de Gezondheidsraad om advies heeft gevraagd, dat op 29 januari 2014 is verschenen en waarin werd erkend dat blootstelling aan landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van leukemie bij kinderen en ernstige aandoeningen aan het zenuwstelsel zoals Parkinson?5
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) had eerder de Gezondheidsraad gevraagd om het onderwerp «risico’s van omwonenden door de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen» op te nemen in het werkprogramma van de Gezondheidsraad voor 2011. In april 2011 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dit verzoek nader gespecificeerd tot een advies over blootstelling naar aanleiding van zorgen bij een aantal bewonersgroepen.
In het advies van de Gezondheidsraad werd melding gemaakt van epidemiologisch onderzoek (in binnen- en buitenland) onder agrariërs waarbij associaties zijn gevonden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten zoals de ziekte van Parkinson en leukemie bij kinderen van agrariërs. De Gezondheidsraad constateerde echter ook dat buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden. (Kamerstuk 27 858, nr. 230).
Wat is de reden dat het blootstellingsonderzoek dat de Gezondheidsraad aanbeval vertraging heeft opgelopen?
Het onderzoek «Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden» onder coördinatie van het RIVM is enigszins vertraagd doordat de geplande analyses meer tijd kostten dan aanvankelijk ingeschat. Op 10 april jl. is uw Kamer over het onderzoek geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u beloofde in gesprek te gaan met de omwonendenorganisatie Bollenboos, die zich al sinds het jaar 2000 inzet voor de gezondheid van omwonenden van bollenvelden en andere agrarische percelen waarop (veel) pesticiden worden gebruikt?
Ja. Ik heb begrip voor de zorgen die bij omwonenden leven in verband met de aanwezigheid van (sporen van) gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving. Ik neem deze zorgen serieus en ben daarom ook met deze omwonenden op 8 april jl. in gesprek gegaan.
Heeft u de stichting Bollenboos al uitgenodigd voor een gesprek? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid uw belofte alsnog na te komen en – nu het zo lang heeft geduurd – spoedig af te reizen naar Westerveld om ter plaatse in gesprek te gaan met deze hardwerkende vrijwilligers voor een gezonde leefomgeving?6
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die in de buurt van landbouwpercelen wonen enorm schrikken bij berichten over onderzoeken waaruit blijkt dat je zelfs een ernstige progressieve spierziekte zoals ALS kunt ontwikkelen als op de akkers in hun omgeving landbouwgif wordt gebruikt?
Ik kan mij dat voorstellen. Ik ben op 8 april jl. ook in gesprek gegaan met omwonenden van landbouwpercelen om te praten over hun zorgen. Tegelijkertijd is van groot belang dat binnen grenswaarden wordt gewerkt, dat toegelaten stoffen en middelen periodiek worden herbeoordeeld en dat op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten kan worden ingegrepen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het in dit geval om stoffen die in de EU niet meer zijn toegelaten.
Dat neemt niet weg dat we toe moeten naar weerbare teelten. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken en in ieder geval voor het nog te plannen algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen beantwoorden?
Ja.
Uitbreiding van het externe onderzoek naar de gang van zaken rond de noordelijke slachthuizen en het optreden door de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u uw besluit toelichten om een onafhankelijk extern onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond (signalen over) de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft gereageerd, zoals u schreef in uw brief van 25 februari jl?1
Het belang van voedselveiligheid en dierenwelzijn dient boven iedere twijfel verheven te zijn. Daarbij hoort naast een stevige aanpak van overtreders ook een permanente kritische blik op de uitvoering van de eigen werkzaamheden. Om er zeker van te zijn dat de NVWA de goede stappen heeft ondernomen en onderneemt, wordt, zoals in de brief van 25 februari jl. is aangegeven, een onderzoek naar de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de NVWA hierop heeft gereageerd uitgevoerd.
Waarom beperkt het onderzoek zich tot de noordelijke slachthuizen en wordt niet ook gekeken naar andere delen van het land en andere delen van de toezichtsketen, zoals het reguliere toezicht en de handhaving door de NVWA in de veehouderij en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd op de reeks aan beelden die de stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht, en bent u bereid het onderzoek uit te breiden naar deze terreinen?2
Vanwege aanhoudende signalen rondom de noordelijke slachthuizen heb ik besloten hier nader extern onderzoek naar in te stellen. Op dit moment zie ik geen aanleiding het onderzoek uit te breiden naar slachthuizen in andere delen van het land. Eventuele resultaten uit het onderzoek kunnen leiden tot verbreding (bijvoorbeeld als instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land.
Erkent u dat de beelden die stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht en de manier waarop de NVWA daarop heeft gereageerd veel vragen oproepen over het toezicht en de handhaving door de NVWA op de primaire bedrijven in de veehouderij en bent u bereid de gang van zaken rond de betreffende stallen en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd mee te laten nemen in het externe onderzoek?
De NVWA heeft in december 2018 gereageerd op de beelden getoond door Animal Rights. Er is gereageerd op persvragen, via social media (twitter) en middels een weblog. Op basis van maatschappelijke reacties heeft de NVWA in haar berichtgeving verduidelijkt dat slaan en schoppen van dieren verboden is. En dat de verzorging van dieren aan diverse regels is gebonden.
Er is naar aanleiding van de beelden contact met Animal Rights geweest om meer informatie te verkrijgen. Volgens Animal Rights zijn de beelden gemaakt in het voorjaar van 2018. De NVWA heeft in het voorjaar van 2018 echter geen melding van Animal Rights hierover ontvangen.
De NVWA kan niet alleen op basis van beelden handhaven. Filmbeelden vormen namelijk geen direct bewijs. Vaak is het niet duidelijk waar en wanneer gefilmd is en wat de omstandigheden waren. Ook kan er niet altijd met zekerheid vastgesteld worden of beelden authentiek zijn. Filmbeelden die de NVWA binnenkrijgt worden altijd beoordeeld door een dierenwelzijnsinspecteur, indien er voldoende aanleiding is, stelt de NVWA een onderzoek in op het betreffende bedrijf.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond een specifieke varkensstal in Limburg, waar na undercoverbeelden van Varkens in Nood in 2018 en bijbehorende melding aan de NVWA, bijna een jaar later dezelfde wantoestanden zijn gefilmd door stichting Animal Rights, terwijl de NVWA in de tussentijd liet weten dat zij een inspectie heeft uitgevoerd en dat er «passende maatregelen zijn genomen» en deelt u de mening dat het in elk geval goed zou zijn als deze casus wordt meegenomen in het externe onderzoek?3
De NVWA voert aselecte en risicogerichte inspecties uit, bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen waarin beelden zijn opgenomen. De NVWA heeft echter niet de mogelijkheid om 24/7 controles uit te voeren. Incidenten zijn hierdoor niet te voorkomen.
Varkens in Nood heeft in 2018 naar aanleiding van de genoemde undercoverbeelden, een melding gedaan bij de NVWA. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan bij het desbetreffende varkensbedrijf een inspectie uitgevoerd die leidde tot een niet-akkoord bevinding. Hierop is vervolgens een herinspectie uitgevoerd die leidde tot een akkoord bevinding. Recent is dit bedrijf opnieuw gecontroleerd en wederom akkoord bevonden. Deze inspecties vonden onaangekondigd plaats.
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 kunnen vanzelfsprekend eventuele bevindingen uit het onderzoek leiden tot verbreding (bijvoorbeeld indien instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land indien de resultaten daartoe aanleiding geven.
Wat worden de onderzoeksvragen van het externe onderzoek en bent u bereid de onderzoeksopzet naar de Kamer te sturen?
U treft de hoofdvragen aan in bijlage bij de beantwoording van de Kamervragen. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten.
Wie gaat het onderzoek uitvoeren?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau 2Solve.
Bent u bereid deze vragen vóór 28 maart 2019 te beantwoorden in verband met het geplande algemeen overleg over de NVWA?
Ja, ik ben bereid de vragen te beantwoorden ruim voor het AO NVWA.
Het nu alweer niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van Kamervragen over het niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen, op 4 maart 2019 de Kamer heeft geinformeerd dat u de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken kunt beantwoorden? Kunt u toelichten waarom?1 2
Ja. De reden was de benodigde afstemming over de beantwoording, zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 maart 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1784).
Kunt u toelichten waar u precies op doelt als u schrijft: «Vanwege de nodige afstemming betreffende de beantwoording kunnen de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord worden»? Met wie moet u de beantwoording afstemmen?
De antwoorden dienden te worden afgestemd met de NVWA en RVO.nl.
Zijn er al wel gegevens bekend over de sterfte onder lammeren die in 2018 geboren zijn in de melkgeitenhouderij? Zo nee, hoe is dat mogelijk, gelet op uw aankondiging dat per 1 januari 2018 ieder bedrijf per kwartaal inzicht moet geven in het uitvalspercentage onder lammeren die op het bedrijf zijn geboren?3
De maatregelen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes zijn door de sector per 1 januari 2018 ingebed in het keten-kwaliteitszorgsysteem KwaliGeit. Bedrijven zijn op grond van het plan van aanpak verplicht ieder kwartaal onderbouwd inzicht te geven in de uitvalspercentages. Deze gegevens worden geleverd aan en gecontroleerd door Qlip, een onafhankelijke private organisatie die bewaakt of melkgeitenhouders de normen uit KwaliGeit naleven. Het plan van aanpak verplicht ondernemers dus niet om per kwartaal aan de overheid inzicht te geven over het uitvalspercentage onder lammeren die op hun bedrijf zijn geboren.
Geitenhouders zijn verplicht om geboortes te melden in het I&R-systeem. Op basis van de gegevens uit I&R zijn sterftecijfers voor 2018 afgeleid. Voor deze sterftecijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de schriftelijke vragen van de PvdD-fractie met kenmerk 2019Z02541 (ingezonden 11 februari 2019).
Hebben de bedrijven per kwartaal de cijfers aan u gemeld? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u alle cijfers die al wel beschikbaar zijn per ommegaande doorsturen naar de Kamer nu u de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn zegt te kunnen beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het niet naleven van de wettelijke bepaling om de Wet dieren te evalueren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat in artikel 10.11 van de Wet dieren is vastgelegd dat «Onze Minister binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de Wet dieren op 1 januari 2013 in werking is getreden, dus ruim zes jaar geleden?
Met ingang van 1 januari 2013 is de eerste fase van de Wet dieren in werking gesteld. Het betrof het merendeel van meer algemene bepalingen van die wet, zoals strafbepalingen en bepalingen inzake de bestuurlijke boete. Daarnaast zijn de onderwerpen diergeneesmiddelen, diervoeders en dierlijke producten (Stb. 2012, 659) in werking gesteld.
De tweede fase van inwerkingtreding van de Wet dieren vond plaats met ingang van 1 juli 2014. De artikelen van de Wet dieren inzake het houden van dieren en de diergeneeskundige beroepen traden toen in werking. Daarnaast werden in deze fase ook het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen als ook enkele artikelen van het Besluit dierlijke producten in werking gesteld.
Gezien de gefaseerde inwerkingtreding van de wet start ik met de evaluatie in 2019. Deze termijn van vijf jaar is ook redelijkerwijs nodig om een goed beeld te krijgen van de doeltreffendheid en effecten van deze wet en onderliggende besluiten en regelingen.
Zouden we kunnen stellen dat u hiermee uw eigen wet hebt overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe het zo is gekomen dat u de wettelijk vastgelegde termijn voor de uitvoering van de evaluatie van de Wet dieren niet bent nagekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er op uw ministerie problemen met de prioriteit die aan dierenwelzijn wordt gegeven, zoals te weinig menskracht of een cultuur waarin aan dierenwelzijn te weinig gewicht wordt toegekend?
Dierenwelzijn heeft prioriteit op mijn ministerie. Voor mijn inzet op de dierenwelzijnsonderwerpen verwijs ik u naar de inhoud van de dierenwelzijnsbrief van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991). Ook is dierenwelzijn één van de negen toetsstenen in de meetlat van de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden.
Mijn ministerie houdt zich naast beleidsvorming ten aanzien van dierenwelzijn ook bezig met het beantwoorden van vragen van de parlementaire vertegenwoordiging.
Is de evaluatie inmiddels wel in gang gezet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u tot nu toe hebt gezet?
De evaluatie is in gang gezet. De opzet en uitwerking van de evaluatievragen zijn nagenoeg gereed. Er is volgens de geldende aanbestedingsregels een start gemaakt met het aantrekken van een onderzoeksbureau dat de evaluatie gaat uitvoeren. Het onderzoeksbureau zal het evaluatierapport uiterlijk eind van het jaar opleveren, waarna ik uw Kamer begin volgend jaar zal informeren.
Was u van plan de Kamer te betrekken bij de opzet van de evaluatie en de formulering van de onderzoeksvragen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Net als bij andere beleidsevaluaties het geval is, zal ik de resultaten van de evaluatie met de Kamer delen, waarbij ik aangeef wat ik van plan ben met de resultaten te gaan doen. Ik ga het gesprek daarover dan graag met uw Kamer aan.
Wie zal de evaluatie van de Wet dieren uitvoeren?
Een onderzoeksbureau dat ervaring heeft met het uitvoeren van evaluaties zal worden aangetrokken.
Welke partijen worden bij de evaluatie van de Wet dieren betrokken?
Ik zal in ieder geval per diersector de relevante partijen betrekken, bracheorganisaties en betrokken Ngo’s. Ook zullen de toezichthoudende diensten zoals de Landelijke inspectiedienst dierenbescherming (LID), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie worden betrokken.
Worden ook alle onderliggende besluiten, zoals het Besluit houders van dieren – waarin veel open normen zijn opgenomen, waarvan gerede twijfel bestaat of deze wel (kunnen) worden gehandhaafd – meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle onderliggende besluiten en regelingen worden meegenomen in de evaluatie.
Wordt de handhavingscapaciteit meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
De handhavingscapaciteit wordt niet meegenomen in de evaluatie, omdat de evaluatie gaat over de doeltreffendheid en effecten van de Wet dieren in de praktijk.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Het antwoord op vraag twee, drie en vier is samengevoegd, waarmee ik uitleg waarom de evaluatie in 2019 start en niet in 2018. De antwoorden worden binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord.
De inmenging van Shell in inhoudelijke exposities van Rijksmuseum Boerhaave |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijksmuseum Boerhaave laat zich gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell»?1
Ja.
Onderschrijft u de strekking van dit artikel waarin wordt gesteld dat het Rijksmuseum Boerhaave zich laat gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, het partnership tussen Rijksmuseum Boerhaave en Shell richt zich op talentontwikkeling en inclusiviteit met als doel de Nederlandse geschiedenis op het gebied van wetenschap en techniek dichter bij jongeren en volwassenen te brengen. Dit partnership vormt daarmee een bundeling van de krachten om jongeren die normaliter minder snel met wetenschap en techniek in aanraking komen te stimuleren deze onderwerpen te verkennen en hun talenten te ontdekken.
Voorts is het Rijksmuseum Boerhaave aangesloten bij de Ethische Code voor Musea. Artikel 1.10. van die code schrijft voor dat musea, ongeacht de bron van inkomsten, te allen tijde controle houden over de inhoud en integriteit van hun programma’s, tentoonstellingen en activiteiten.
Wat is uw reactie op de volgende stelling in dit artikel: «In z’n subsidietoekenning van ruim 1,7 miljoen euro noemt de Raad voor Cultuur de financiële en inhoudelijke samenwerking met Shell «interessant»»?
De Raad voor Cultuur is het wettelijke en onafhankelijke adviesorgaan op het gebied van kunst, cultuur en media. De Raad heeft in het BIS-advies 2017–2020 vanuit het oogpunt van ondernemerschap geconstateerd dat het samenwerkingsverband van Rijksmuseum Boerhaave met partners als Shell niet alleen financieel, maar ook op inhoudelijk gebied interessant is. Ik onderschrijf het advies en de motivering van de Raad.
Deelt u de mening dat, gezien het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell, de duiding «interessant» in dit geval beter vervangen had kunnen worden door «gevaarlijk» of «ongepast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het, gezien de enorme klimaatopgave, vanuit educatief oogpunt onlogisch is om een boodschap van Shellbaas Van Loon te vertonen zonder daarbij de context te leveren van het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave draait om de presentatie van de Nederlandse geschiedenis van wetenschap en techniek. Eén van de uitgelichte thema’s in deze presentatie betreft de Nederlandse geschiedenis over energie. Het museum heeft in haar presentatie oog voor de klimaatopgave en stelt in de presentatie het vraagstuk centraal of schone energie op tijd beschikbaar is. Om dit verhaal vanuit verschillende perspectieven te presenteren, zoekt Boerhaave de inhoudelijke samenwerking op met private partijen. In dit geval betreft het Shell omdat deze private partij onlosmakelijk verbonden is met de Nederlandse energiegeschiedenis.
Erkent u dat het in alle gevallen ongepast is om Shellbaas Van Loon op gelijke voet te plaatsen met belangrijke hoogleraren en Nobelprijswinnaars? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat de inhoudelijke inmenging van Shell in het Rijksmuseum Boerhaave niet geheel los gezien kan worden van de zitting die de heer Willems, voormalig president-directeur van Shell Nederland, heeft in de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave is aangesloten aan de Governance Code Cultuur en past de principes van deze code toe. De code vormt het instrumentarium voor goed bestuur en toezicht in de cultuursector. Het omvat het gehele besturingsproces: beleid, uitvoering, toezicht en verantwoording.
Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen die subsidie ontvangen van het Rijk zich aansluiten bij de Governance Code Cultuur. Daarom heb ik bij het toekennen van de BIS- en Erfgoedwetsubsidie aan de culturele instellingen de aansluiting op de code als een subsidieverplichting opgelegd. Bij de jaarlijkse verantwoording van de subsidie verwacht ik een reflectie van de instelling waarop het bestuur toepassing heeft gegeven aan Governance Code Cultuur.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen het Rijk en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk hebben een samenwerking sinds 1928. Sindsdien is de samenwerking en de financiële steun continue onder hevig aan veranderingen door maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Tot op heden blijft in de samenwerking tussen het Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk de presentatie en het beheer van de Rijkscollectie centraal staan. Voor het presenteren van de Rijkscollectie ontvangt het Rijksmuseum Boerhaave op basis van de culturele basisinfrastructuur 2017–2020 een vierjaarlijkse instellingssubsidie van € 7.948.628. Voor het beheer van de Rijkscollectie en de huisvesting ontvangt het museum op basis van de Erfgoedwet jaarlijks een subsidie van € 2.409.904.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen Shell en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en Shell hebben een samenwerking sinds 2009. Deze samenwerking bestond eerst uit het tentoonstellen van de bedrijfscollectie van Shell in het museum. Vervolgens is de samenwerking op het gebied van educatie versterkt, waaronder de samenwerking in de Jet-Net onderwijsprogramma’s. In januari 2019 ondertekenden Rijksmuseum Boerhaave en Shell een driejarige samenwerkingsovereenkomst die zich richt op talentontwikkeling en inclusiviteit.
Ten aanzien van de financiële steun maken culturele instellingen en sponsoren onderling afspraken. Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen eigen inkomsten genereren. Door middel van een gezonde financieringsmix kunnen culturele instellingen immers beter de financiële risico’s spreiden. Op basis van het jaarverslag 2017 heeft Rijksmuseum Boerhaave een totaal bedrag van € 140.000 aan bedrijfsdonateurs ontvangen. Shell is één van deze bedrijfsdonateurs.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als gesubsidieerde culturele instellingen samenwerken met fossiele bedrijven en daarbij de noodzakelijke contextinformatie achterwege laten? Zo nee, waarom vindt u het een goede zaak als een onafhankelijk geacht museum dat belastinggeld ontvangt als een marketinginstrument kan worden gebruikt door een fossiel bedrijf dat maatschappelijke doelen in de weg zit? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te beëindigen en in de toekomst te voorkomen?
Nee, ik vind het belangrijk dat geschiedenis vanuit verschillende perspectieven wordt gepresenteerd en dicht bij de maatschappelijke context blijft. In dit geval presenteert het Rijksmuseum Boerhaave de Nederlandse energiegeschiedenis. Daarbij heeft het museum de samenwerking opgezocht met Shell. Zoals ik in de eerdere beantwoording zei, is Shell onlosmakelijk verbonden met de Nederlandse energiegeschiedenis en levert om die reden een bijdrage aan de presentatie van het Rijksmuseum Boerhaave. Daarnaast is er in de presentatie aandacht voor andere organisaties die nieuwe vormen van energiebronnen hebben ontwikkeld, zoals Wetsus, LeydenJar-Technologies en Tesla.
Bent u bereid om het Rijksmuseum Boerhaave aan te moedigen de banden met Shell te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Toezicht en handhaving binnen het domein dierenwelzijn van de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Hoeveel toezichthouders zijn er werkzaam binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Binnen de NVWA zijn er 1117 toezichthouders werkzaam. Deze toezichthouders worden ingezet voor het toezicht en de keuringen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn en hoeveel van deze medewerkers hebben een studie diergeneeskunde afgerond?
Er zijn 35 toezichthouders die zich fulltime bezighouden met reguliere controles op dierenwelzijn. Zij komen daarbij bijvoorbeeld in de stallen. Naast deze inspecteurs zijn ruim 500 toezichthouders bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn. Van hen hebben er ongeveer 350 een studie diergeneeskunde afgerond. Zij hebben een breder takenpakket en voeren ook controles uit op onder meer diergeneesmiddelen, de identificatie en registratie van dieren of houden (permanent) toezicht in slachthuizen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij?
Met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij houden zich ruim 250 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen?
Alle medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen. Zij moeten de omstandigheden waaronder dieren gehouden worden beoordelen en komen daarom in de stallen.
Hoeveel van deze medewerkers die in de stallen komen, hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Hoeveel van de medewerkers die in de stallen komen een studie diergeneeskunde hebben afgerond kan ik niet aangeven. Afhankelijk van de aard van de inspectie en de mate van naleving die wordt verwacht wordt er gekozen om de inspectie door een medewerker die wel of geen dierenarts is te laten uitvoeren. Er kan ook voor worden gekozen om een inspectie gezamenlijk door een medewerker en een dierenarts te laten uitvoeren. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op diertransporten?
Met de reguliere controles op diertransporten houden zich circa 45 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens?
Alle medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens. Dit doen zij om de omstandigheden te beoordelen waaronder de dieren vervoerd worden.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op het doden van dieren?
Bij de NVWA zijn circa 350 medewerkers bezig met reguliere controles op het doden van dieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood?
Alle medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren?
Bij de NVWA zijn 5 medewerkers bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatige gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven?
Binnen de NVWA zijn drie toezichthouders bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Zij zijn fulltime beschikbaar voor deze inspecties. Gezien het hoge nalevingspercentage (meer dan 99% – zie de dierproevenrapportages. Zo doende, Kamerstuk 32 336, nr. 68) concludeer ik dat er voldoende toezicht is op bedrijven en instellingen op het domein dierproeven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of het u bekend was dat de situatie zich weleens voordoet dat NVWA-toezichthouders geen rapporten schrijven bij misstanden, omdat ze aangeven hier geen tijd voor te krijgen van hun teammanager?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of u het aannemelijk vond dat, vanwege gebrek aan tijd en capaciteit, misstanden wel worden geconstateerd maar niet gerapporteerd en dat u antwoordde dat u dat niet kon uitsluiten?2
Ja. Mijn antwoord was: «De medewerker heeft altijd de mogelijkheid om misstanden te rapporteren. Indien hij hierbij in de knel komt met een volgende activiteit dan lost hij dit in eerste instantie zelf op. Indien hij hier niet uitkomt dan betrekt hij zijn leidinggevende. Ik kan echter niet uitsluiten dat de situatie die in de vraag geschetst wordt, zich soms in de praktijk voordoet.»
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren niet of nauwelijks invullen?
Deze mening deel ik. Een inspectie bestaat uit het bezoeken van een bedrijf en het vastleggen van de bevindingen omtrent naleving van de regelgeving. Binnen de NVWA wordt gemonitord of inspecteurs dat ook daadwerkelijk doen.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, geen rapporten van bevindingen opstellen terwijl dit gezien de aangetroffen situatie wel wenselijk zou zijn?
Deze mening deel ik. De inspecteurs van de NVWA treden tegen overtredingen op conform het interventiebeleid. De hoofdregel is dat niet van het interventiebeleid wordt afgeweken. Een inspecteur kan, gezien de omstandigheden van het geval, van het interventiebeleid afwijken. Dit moet hij motiveren en het moet schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe vergewist u zich ervan dat toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locatie toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren wel invullen en hoe kan de Kamer controleren of dit wel gebeurt?
Door de toezichthouders van de NVWA worden inspectielijsten ingevuld. De NVWA maakt de resultaten van inspecties openbaar door de publicatie van naleefmonitoren voor roodvlees slachthuizen en pluimveeslachterijen. Van deze monitoren kan uw Kamer kennisnemen. De controle op het door inspecteurs invullen van inspectielijsten is een taak van het management van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam binnen de NVWA onder andere als taak heeft om inspecteurs te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen?
Het uniformiteitsteam binnen de NVWA heeft tot taak om medewerkers van de NVWA die bij de slachthuizen toezicht houden te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen. Het doel daarvan is uniform optreden.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam onderzoek doet naar de wijze waarop inspecties worden uitgevoerd en hierover rapporteert? Zo ja, ontvangt u deze rapporten en bent u bereid de rapporten naar de Kamer te sturen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 23 heb aangegeven begeleidt het uniformiteitsteam medewerkers van de NVWA die toezicht houden in de slachthuizen. Daarover worden geen rapporten opgesteld. De begeleiding van de medewerkers wordt door het uniformiteitsteam wel geanalyseerd om de begeleiding verder te verbeteren.
Hebben de reguliere toezichthouders en de inspecteurs uit de dierenwelzijnsteams dezelfde bevoegdheden op het gebied van opsporing en handhaving? Zo nee, kunt u toelichten wat het verschil is?
Dierenartsen en andere inspecteurs van de NVWA zijn aangewezen als toezichthouders. Daarnaast is een deel van hen beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). Toezichthouders zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd tot bijvoorbeeld het vorderen van inlichtingen, het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, het onderzoeken van zaken en het nemen van monsters daarvan en het onderzoeken van vervoermiddelen en hun lading. De boa’s hebben wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering.
Hoeveel NVWA-medewerkers tellen de dierenwelzijnsteams, hoeveel van hen hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties in de veehouderij en is dit volgens u voldoende om jaarrond meldingen van dierverwaarlozing in de veehouderij op te pakken?
De dierenwelzijnsteams van de NVWA tellen 32 medewerkers, waarvan er 10 een studie diergeneeskunde hebben afgerond. Inspecties in de veehouderij kunnen betrekking hebben op dierenwelzijn, maar ook op diergeneesmiddelen en I&R. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in en voor het toezicht op diergezondheid 9%. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht.
Als de reguliere toezichthouders bij twijfel over de situatie, bijvoorbeeld in een stal, de hulp kunnen inroepen van een dierenarts uit de dierenwelzijnsteams, zoals u schreef in antwoord op de feitelijke vragen over de NVWA-voortgangsrapportage, hoe vaak is dat de afgelopen vijf jaar dan gebeurd en wat was hiervoor de reden?3
De vraag hoe vaak in de afgelopen vijf jaar door reguliere toezichthouders de hulp in is geroepen van een dierenarts van een dierenwelzijnsteam kan ik niet beantwoorden. Deze vorm van collegiale bijstand wordt niet geregistreerd.
Is er bij de dierenwelzijnsteams jaarrond capaciteit beschikbaar voor dergelijke hulpvragen? Zo nee, op welk moment is het aantal beschikbare uren van de dierenwelzijnsteams reeds opgemaakt voor de rest van het jaar?
De dierenartsen uit de dierenwelzijnsteams zijn jaarrond beschikbaar voor hulpvragen van reguliere toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat financiële krimp «dwingt tot een aantal keuzes», waardoor «de volgende taken in 2018 niet meer worden opgepakt: de nalevingsmeting en gericht inspecteren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers»?4
Ja, dat kan ik bevestigen.
Hoeveel inspecties heeft de NVWA in 2018 uiteindelijk uitgevoerd in de sectoren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers, hoeveel hiervan hebben plaatsgevonden op basis van een melding, hoeveel op basis van het reguliere toezicht, waar waren deze inspecties op gericht en wat waren hierbij de bevindingen?
De door u gevraagde informatie staat in de onderstaande tabellen:
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
5
2
3
Vleeskuikenouderdieren
1
1
Paarden
112
76
36
Schapen en geiten
181
126
55
Runderen
318
171
147
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
4
2
2
Paarden
54
46
8
Schapen en geiten
77
52
25
Runderen
250
145
105
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget en is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoeveel inspecties zijn er minder uitgevoerd en in welke sectoren en welke subdomeinen?5
Ja, ik kan bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget. Dit is niet daadwerkelijk gebeurd. In het jaarplan voor 2018 staat namelijk ook dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is wat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt.6
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is dat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt?6
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Zijn er in 2018 minder inspecties uitgevoerd in pluimveeslachthuizen dan in eerdere jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoeveel rapporten zijn er in de afgelopen drie jaar door NVWA-toezichthouders geschreven over de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis?
In de onderstaande tabel staat hoeveel rapporten van bevindingen er in de afgelopen drie jaar door de toezichthouders van de NVWA zijn geschreven voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis. Voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis kan zowel tegen de veehouder, de transporteur als het slachthuis een rapport van bevindingen worden opgemaakt.
Jaar
Aantal rapporten van bevindingen
2016
255
2017
233
2018
250
Bent u bereid de vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken, dus uiterlijk 22 maart 2019, te beantwoorden?
Ja.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?2
Kent u het bericht «Tweede Week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Zou u zo vriendelijk willen zijn deze vragen voor 11 maart 2019 te beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste «Week zonder vlees»?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de «Week zonder Vlees» die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van het adviesbureau CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de «Week zonder Vlees» op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u al overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken en de secretaris-generaal2 over de invoering van het concept «Carnivoor? Geef het door?»3, waarbij alle diners in principe geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek wordt uitgebreid met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?4 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid en daarmee op de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s)? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?5
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?6 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat ook in het beleid op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking de terugdringing van de consumptie van dierlijke eiwitten een speerpunt zou moeten zijn, gelet op de grote klimaat- biodiversiteits- en voedselzekerheidsopgaves waarvoor wij ons gesteld zien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht: «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?3 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, in plaats van het eten van vlees en vis, bij officiële gelegenheden die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat georganiseerd worden, plantaardig of vegetarisch voedsel de norm zou moeten zijn, zoals ook in Duitsland het geval is?6
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw oproep van vorig jaar «Vandaag is de eerste editie van de Week zonder vlees. Doe jij ook mee?»?1
Bent u bereid het publiek ook dit jaar weer te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is in de eerste plaats aan de stichting Nationale Week Zonder Vlees zelf om het publiek te wijzen op de Week zonder Vlees. Het kabinet vraagt op verschillende manieren aandacht voor een – op de Schijf van Vijf gebaseerd – gezond en duurzaam voedingspatroon. Hieraan kan invulling worden gegeven met of zonder vlees.
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?2
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Ja.
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
De Week zonder Vlees is een particulier initiatief waar de Nederlandse overheid geen rol in heeft.
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van CE Delft. Op verzoek van het lid Ouwehand (PvdD) heb ik op 18 april 2018 een reactie gegeven naar aanleiding van het bericht over dit onderzoek in de Volkskrant. Hierin heb ik ook laten weten welke vervolgstappen gezet gaan worden. (Kamerstuk 31 532, nr. 194).
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Catering is één van de 25 initiatieven van de rijksoverheid die een bijdrage hebben ontvangen uit de klimaatenvelop voor klimaatneutraal en circulair inkopen. Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan een verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Bij de catering binnen het Rijk zijn steeds meer plantaardige keuzes te verkrijgen, wordt regelmatig geëxperimenteerd met nieuwe plantaardige producten en heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties een zogenoemde «meatless monday» of een «duurzame donderdag» geïntroduceerd. Tijdens de Dutch AgriFood Week van oktober 2018 zijn op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden geserveerd en de schijnwerpers gezet op circulariteit. Ook werkt het Rijk projectmatig samen met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. In het Nationaal Preventieakkoord Overgewicht (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is afgesproken dat uiterlijk in 2021 bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid gezond zijn (minimaal niveau zilver volgens de criteria van het Voedingscentrum die gebaseerd zijn op de Schijf van Vijf). Overigens voldoen enkele bedrijfsrestaurants nu al aan de criteria voor goud, wat betekent dat deze restaurants in aanbod en uitstraling de bezoekers verleiden tot een betere keuze.
Wilt u zijn deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het voedingsadvies is bekend. De meeste cateraars die binnen de verschillende ministeries en overheidsdiensten actief zijn, ondersteunen de Week zonder Vlees. Op enkele locaties worden louter vegetarische gerechten aangeboden. Op andere locaties wordt nadruk gelegd op vegetarische gerechten en alternatieven.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners wordt gesteund?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder Vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Is uw ministerie al gestart met het concept «Carnivoor? Geef het door?»2, waarbij alle diners in basis geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn en wijze bent u van plan dit concept te implementeren naar aanleiding van uw toezegging tijdens het wetgevinsgoverleg Cultuur op 19 november 2018?3
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?6 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het proces rond het Beeguidance document |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie over het proces rond het Beeguidance Document en de Nederlandse positie hierin, gesteld in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019, niet of nauwelijks heeft beantwoord?1
Ik heb de vragen bij het schriftelijk overleg zo goed en beknopt mogelijk trachten te beantwoorden door aan te geven dat de Europese Commissie het EFSA Bee guidance document gefaseerd wil invoeren als EU geharmoniseerd richtsnoer, dat Nederland voorstander is van zo’n geharmoniseerd richtsnoer, dat er inhoudelijk nog niets is veranderd, dat uw Kamer wordt geïnformeerd zodra er een concreet voorstel gereed is en dat besluitvorming op zijn vroegst in maart 2019 zal plaatsvinden. Ondertussen is gebleken dat besluitvorming op zijn vroegst in mei zal plaatsvinden.
Kunt u onderstaande vragen, gesteld tijdens het genoemde schriftelijk overleg en hieronder herhaald (vraag 3 tot en met 9) per stuk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar aangezien enkele vragen overlap vertonen, is verwijzing naar eerdere antwoorden onvermijdelijk.
Kunt u de Kamer laten weten hoe de discussie over het Beeguidance document van de European Food Safety Authority (EFSA) tot nu toe is verlopen?
Sinds de totstandkoming van het Bee guidance document in 2013 is het document nog niet vastgesteld door het Permanent Comité van de lidstaten (SCoPAFF) en wordt zodoende niet geharmoniseerd toegepast als richtsnoer. Dit omdat een groot aantal lidstaten onderdelen van het document niet uitvoerbaar vinden, omdat deze destijds erg conservatief zijn uitgewerkt. Genoemde bezwaren zijn de grenswaarden voor de chronische toxiciteit voor honingbijen, de gehanteerde veiligheidsfactoren voor hommels en solitaire bijen en de zeer strikte eisen aan veldstudies die daardoor in de praktijk zeer moeilijk kunnen worden uitgevoerd. Bovendien ontbreken voor bepaalde onderdelen nog gestandaardiseerde testmethoden, zoals voor solitaire bijen. Verder is de afgelopen jaren nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar gekomen die in het EFSA Bee guidance document moet worden verwerkt.
Omdat de Europese Commissie (EC) op korte termijn geen verschuiving ziet in de posities van lidstaten, zal de EC nu voorstellen de gefaseerde invoering van het Bee guidance document aan te passen. Dit betekent dat de onderdelen waar consensus over heerst eerst worden ingevoerd en dat EFSA tegelijkertijd een mandaat krijgt om het document op de onderdelen waarop door lidstaten bezwaren zijn geuit, binnen 2 jaar uit te werken en in lijn te brengen met de huidige stand der wetenschap. Hierna treedt ook dit deel van het Bee guidance document in werking.
Met dit compromisvoorstel wordt een stap gezet in de verbetering van de bescherming van bijen door de niet-problematische delen van het Bee guidance document op korte termijn te implementeren. Besluitvorming wordt nu op zijn vroegst in mei 2019 verwacht, dus twee maanden later dan voorafgaand aan de SCoPAFF vergadering van 24 en 25 januari tijdens het Schriftelijk Overleg Landbouw en Visserijraad was ingeschat.
Kunt u de Kamer laten weten wat daarin (steeds) de opstelling van Nederland is geweest?
Nederland heeft bij de EC aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van het Bee guidance document als richtsnoer met daarbij een gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat en heeft hier altijd actief aan bijgedragen, onder andere door inbreng van experts in de Europese werkgroep en in OESO-verband (ontwikkelen en vaststellen van testrichtsnoeren). Nederland heeft daarnaast aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee guidance document kan worden verbeterd en gevraagd om mandaat te verlenen aan EFSA om samen met experts de problematische onderdelen van het guidance document bij te werken aan de hand van de laatste wetenschappelijke inzichten. Het onderzoek van de WUR naar beoordelingsmethodieken op bijen en hommels, dat in opdracht van mijn ministerie wordt uitgevoerd, kan daar een bijdrage aan leveren. Voor solitaire bijen vergt dit een grotere opgave want hiervoor is meer kennis nodig.
Op het moment dat er een concreet voorstel ligt om het Bee guidance vast te stellen zal ik, na advies te hebben gevraagd van het Ctgb, uw Kamer nader informeren over het voorstel en mijn positie.
Is het oorspronkelijke voorstel in de loop der tijd gewijzigd? Zo ja, hoe?
Het is voor de beantwoording van deze en komende vragen relevant te vermelden dat EFSA geen voorstel doet. EFSA heeft een Bee guidance document opgesteld. Het is aan de Europese Commissie om een voorstel te doen voor de adoptie en implementatie van dat guidance document.
Het EFSA Bee guidance document is sinds 2014 niet gewijzigd. Het voorstel van de EC voor een gefaseerde invoering is in het recente conceptvoorstel wel gewijzigd, maar dit heeft geen directe invloed op de inhoud van het Bee guidance document. De EFSA krijgt daarnaast wel het mandaat van de EC om een aantal onderdelen van het Bee guidance document binnen 2 jaar verder uit te werken en in lijn te brengen met de laatste stand der wetenschap.
Hoe heeft Nederland zich daar steeds over opgesteld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het voorstel dat nu op tafel ligt tijdens de bijeenkomst van de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 24 en 25 januari?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Besluitvorming wordt nu op zijn vroegst in mei 2019 verwacht, dus twee maanden later dan voorafgaand aan de SCoPAFF-vergadering van 24 en 25 januari tijdens het Schriftelijk Overleg Landbouw en Visserijraad was ingeschat.
Hoe verhoudt dit zich tot het oorspronkelijke voorstel van de EFSA?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 3 en 5. Het EFSA Bee guidance document is sinds 2014 niet gewijzigd. Het voorstel van de EC voor een gefaseerde invoering is in het recente conceptvoorstel wel gewijzigd, maar dit heeft geen directe invloed op de inhoud van het Bee guidance document. De EFSA krijgt daarnaast wel het mandaat van de EC om een aantal onderdelen van het Bee guidance document binnen 2 jaar verder uit te werken en in lijn te brengen met de laatste stand der wetenschap.
Wat is de huidige positie van Nederland ten opzichte van het voorstel en hoe zit dat met de andere lidstaten?
Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is voorgelegd aan de lidstaten. Ik sta echter wel positief tegenover het conceptvoorstel van de EC voor een gefaseerde invoering omdat hiermee een stap wordt gezet in de verbetering van de bescherming van bijen doordat de niet-problematische onderdelen op korte termijn worden geïmplementeerd. Tegelijkertijd worden de overige onderdelen, via het mandaat aan EFSA, verder uitgewerkt en in lijn gebracht met de huidige stand van de wetenschap. Hiermee komt een einde aan de Europese patstelling van de afgelopen jaren. Dat is positief en gewenst.
Ik heb momenteel geen eenduidig beeld van de positie van overige lidstaten. Een aantal lidstaten heeft net als Nederland verklaard nog geen positie in te nemen zolang er nog geen concreet voorstel aan lidstaten wordt voorgelegd.
Kunt u bevestigen dat bij agendapunt C.1 van de SCoPAFF-bijeenkomst op 24 en 25 januari jongstleden een discussie heeft plaatsgevonden over een «draft Commission Regulation amending Commission Regulation (EU) No 546/2011... as regards bees principles for evaluation and authorisation of plant protection products»? Zo ja, wat heeft Nederland ingebracht in deze discussie?2
Dit agendapunt is onderdeel van en vloeit voort uit de beoogde gefaseerde implementatie van het Bee guidance document. Onderdelen van het Bee guidance document betreffen te gebruiken drempelwaarden («trigger values») voor honingbijen. Die drempelwaarden worden vastgelegd in de Uniforme Beginselen (Regulation (EU) 546/2011) voor de evaluatie en toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor worden de beoordelingseisen voor de risico’s voor bijen verankerd in de risicobeoordeling. Nederland heeft gedurende de betreffende SCoPAFF-bijeenkomst geen specifieke inbreng geleverd voor dit agendapunt.
Kunt u bevestigen dat bij agendapunt A.08 van de SCoPAFF-bijeenkomst op 23 en 24 oktober 2018 een implementatieplan voor het Guidance document is besproken? Zo ja, wat heeft Nederland ingebracht in deze discussie?3
Ja. Nederland heeft ingebracht dat verbetering van de praktische toepassing van het Bee guidance document wenselijk is alvorens het volledig te implementeren. Nederland heeft hier meerdere malen voorstellen voor aangeleverd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat bij deze bijeenkomst in oktober 16 lidstaten hebben aangedrongen op herziening van het Beeguidance document voordat het kan worden geïmplementeerd? Zo ja, wat was hierin de positie van Nederland?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 11 voor de Nederlandse inbreng.
Na de SCoPAFF-vergadering van oktober heeft de EC geconcludeerd dat het Bee guidance document met het bijbehorende implementatieplan niet op een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten kon rekenen. Hierop heeft de EC het implementatieplan aangepast naar een gefaseerde invoering met daarbij het voornemen om een duidelijk mandaat aan EFSA te geven.
Erkent u dat op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er tenminste tweemaal is gesproken over een voorstel, draft of concept van het Beeguidance document? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in de beantwoording van de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019 dat er geen concreet voorstel is?
Het Bee guidance document wordt iedere SCoPAFF-vergadering in meer of mindere mate besproken. Met een conceptvoorstel wil de EC bij lidstaten inventariseren hoe men staat tegenover een gefaseerde invoering van het Bee guidance document. Zodra de EC een eindvoorstel aan lidstaten voorlegt zal ik mij hierover laten adviseren door het Ctgb en uw Kamer vervolgens informeren over mijn positie.
Wat waren de inhoudelijke verschillen tussen deze twee versies en wat zijn de inhoudelijke verschillen tussen deze versies en het originele EFSA-voorstel uit 2013?
De verschillen tussen de conceptvoorstellen van de Commissie zitten in de wijze waarop het EFSA Bee guidance document zal worden geïmplementeerd. Het implementatieplan is dusdanig gewijzigd dat de implementatie van de onderdelen waarover consensus bestaat (zoals acute toxiciteit) direct na accordering worden geïmplementeerd en dat de onderdelen waarvoor onvoldoende steun is eerst, via het mandaat aan EFSA, verder worden uitgewerkt en in lijn worden gebracht met de laatste wetenschappelijke inzichten alvorens deze worden geïmplementeerd.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Bent u bereid de versies van het document zoals deze bij de genoemde bijeenkomsten zijn besproken en/of eventuele bijbehorende agendastukken bij deze agendapunten naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit betreft werkdocumenten die binnen een technische discussie worden verspreid. Wanneer de EC een concreet voorstel aan de lidstaten voorlegt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Zijn er buiten deze twee momenten nog meer SCoPAFF-bijeenkomsten geweest waarin het Beeguidance document is besproken? Zo ja, hoe vaak en wanneer, wat is daar besproken en wat was daarbij de inbreng van Nederland?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4, 9, 11 en 13.
Bent u op de hoogte van het feit dat Politico de hand heeft weten te leggen op gelekte documenten die betrekking hebben op de voorstellen voor het Beeguidance document?4
Ik ben bekend met het betreffende nieuwsbericht.
Heeft u gezien dat de Europese Commissie in het Politico-artikel bevestigt dat er tijdens de bijeenkomst in januari een nieuwe versie van het Beeguidance document zou worden gepresenteerd aan de lidstaten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in de beantwoording van de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019 dat er inhoudelijk nog niets is veranderd aan het voorstel?
De EC heeft een conceptvoorstel gedaan het Bee guidance document gefaseerd in te voeren. Inhoudelijk is het Bee guidance Document niet veranderd. Dit heb ik zo ook in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad medegedeeld.
Kunt u bevestigen dat uit de gelekte stukken blijkt dat binnen SCoPAFF is gesproken over wijzigingen in het voorstel waardoor de criteria voor de beoordeling of een stof een negatieve invloed heeft op bijen en hommels worden versoepeld, waardoor bijvoorbeeld de chronische toxiciteit niet meer hoeft te worden meegewogen of onderzocht? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat is de positie van Nederland in deze discussie over het toetsen op chronische toxiciteit? Zo nee, kunt u toelichten hoe het zit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 4. Dit wil overigens niet zeggen dat chronische toxiciteit voor bijen niet hoeft te worden meegewogen of onderzocht. Op grond van de Europese datavereisten moeten aanvragers data aanleveren over de chronische toxiciteit voor bijen en dit is ook nu onderdeel van de risicobeoordeling.
Kunt u bevestigen dat de implementatie van de eis om de effecten van stoffen op hommels en solitaire bijen te testen voorlopig niet zal worden ingesteld, omdat de implementatie daarvan wordt uitgesteld? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat is de positie van Nederland in deze discussie? Zo nee, kunt u toelichten hoe het zit?
Ja, deze onderdelen zullen ook via een mandaat aan EFSA verder worden uitgewerkt en aangepast aan de laatste stand van de wetenschap alvorens ze worden geïmplementeerd. Dit wordt gedaan omdat deze onderdelen uit het Bee guidance document nog onvoldoende werkbaar zijn. Zo zijn de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen nog afgeleid van de beschermdoelen voor honingbijen waardoor deze te conservatief uitvallen. Verder ontbreken nog internationaal vastgestelde testprotocollen voor solitaire bijen. Ik sta daarom positief tegenover de intentie van de EC om dit onderdeel eerst verder uit te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad, dat op 13 maart plaatsvindt?
Ja.
Het nu alweer niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u beloofde de Kamer voor het einde van 2018 te informeren over de voortgang van het door de sector opgestelde «Plan van aanpak welzijn geitenbokken van de melkgeitenketen»?1
Ja.
Heeft u opgemerkt dat we inmiddels ruim in de tweede maand van 2019 leven?
Ja.
Kunt u toelichten wat u bedoelde toen u in uw Beleidsbrief Dierenwelzijn over hoge sterfte onder jonge dieren in de veehouderij schreef dat u de sectorplannen rond de «vitaliteit» van jonge dieren «nauwlettend» volgt?2
Zoals ik mijn Beleidsbrief Dierenwelzijn heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat de sterfte onder jonge dieren wordt teruggedrongen. Ik ben blijvend in gesprek met sectoren, zowel over de uitwerking van de plannen, de implementatie van de maatregelen als de monitoring van de resultaten.
Waarom heeft u de Kamer niet volgens belofte geïnformeerd over de voortgang van de aanpak die de sectororganisaties zelf mochten opstellen over het ernstige probleem van de sterfte onder bokjes in de melkgeitenhouderij?
Het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes kent een aanpak waarbij de uitval onder lammeren in een kalenderjaar wordt vastgesteld en wordt vergeleken met een benchmark. Met ingang van 1 januari 2018 is binnen het kwaliteitssysteem KwaliGeit een normering opgenomen voor het bewaken van de lammersterfte conform de definitie in het plan van aanpak. Na afloop van het 4e kwartaal van 2018 is gestart met het berekenen van de jaargemiddelde sterftecijfers op individuele geitenhouderijen. De eerste toetsing op de normering vindt plaats in het eerste kwartaal van 2019. Het Platform Melkgeitenhouderij rapporteert in april van dit jaar over deze eerste toetsing.
Zoals ik in het plenair debat over dieren in de veehouderij van 24 januari jongstleden heb toegezegd, stuur ik uw Kamer in het voorjaar van 2019 een stand-van-zakenbrief dierenwelzijn. Zoals daar ook toegezegd zal in die brief ook worden ingegaan op de sterfte van jonge dieren. Ik zal uw Kamer bij die brief het rapport van het Platform Melkgeitenhouderij over de eerste toetsing op de normering uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes meesturen. Vooruitlopend op dat rapport treft u bij deze brief een rapportage3) van het Platform Melkgeitenhouderij aan waarin ingegaan wordt op de implementatie en uitvoering van het plan van aanpak.
Hebben de Nederlandse Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse GeitenZuivel Organisatie (NGZO) u wel geïnformeerd over de voortgang van het door hen opgestelde plan van aanpak? Zo ja, op welk moment? Zo nee, waarom accepteert u dat van de sectororganisaties?
Ik voer op regelmatige basis overleg met de melkgeitenketen, onder andere over het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes. In goed overleg met de melkgeitenketen is besloten de rapportage over de voortgang van de maatregelen uit het plan van aanpak door te schuiven naar een moment waarop de gegevens over het gehele kalenderjaar beschikbaar en geanalyseerd zijn.
Vindt u de inspectieresultaten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over 2017 (gemiddeld 32% sterfte op bokkenmesterijen in 2017 ten opzichte van 31% in 2016) acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u wel acceptabele sterftecijfers onder geitenlammeren die ter wereld komen in de melkgeitenhouderij?3
Ik vind de in 2016 en 2017 geconstateerde sterftecijfers op bokkenmesterijen onacceptabel. Daarover kan geen misverstand bestaan. Deze cijfers zijn aanleiding geweest voor het vorige kabinet om de sector nadrukkelijk aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om de sterfte onder geitenbokjes terug te dringen en hiervoor zelf maatregelen te implementeren. Dit heeft geresulteerd in het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes, waarvan ik de eerste rapportage over het jaar 2018 binnenkort van de sector verwacht en aan uw Kamer zal toesturen.
Mijn inzet is erop gericht het sterftecijfer onder jonge dieren in de melkgeitensector, maar ook in andere sectoren, zo ver als mogelijk terug te dringen. In het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes wordt door de melkgeitenketen een doelstelling gehanteerd voor het jaar 2020. In de komende periode ga ik, mede op basis van de resultaten over het eerste jaar van het plan van aanpak, in het kader van het programma Versnelling Verduurzaming Veehouderij met de melkgeitensector in gesprek over de ambitie om sterfte onder jongen dieren zo snel als mogelijk terug te dringen.
Kunt u, gelet op het feit dat de NVWA meldt niet te weten hoeveel bokkenmesters er zijn in Nederland, met zekerheid zeggen dat het nu door de NVWA genoemde hoogste sterftecijfer (61% op een bedrijf in 2017) ook daadwerkelijk de hoogste sterfte is die in de geitenzuivelsector voorkomt? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, erkent u dat de sterftecijfers ook nog hoger kunnen liggen dan nu door de NVWA genoteerd?
Bedrijven die geiten houden dienen zich te laten registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en krijgen een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) toegekend. Daaronder vallen ook de bedrijven die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden. Dergelijke bedrijven kunnen aangemerkt worden als «bokkenmester», maar staan niet onder die aanduiding geregistreerd bij RVO.nl of de NVWA. In het I&R-systeem wordt de verblijfplaats (locatie) van geiten geregistreerd.
Op basis van het UBN en het I&R-register is bij de overheid bekend waar de bedrijven zijn gevestigd en op welke locaties de geiten staan geregistreerd. Op grond van deze registers kan middels data-analyse afgeleid worden welke van deze bedrijven uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden en dus gezien kunnen worden als «bokkenmester». Op basis van de analyse in 2017 kon gesteld worden dat het geconstateerde sterftepercentage van 61% het hoogste percentage was bij de bedrijven waarvan uit analyse was gebleken dat die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes hielden in dat betreffende jaar.
Hoeveel geitenlammeren zijn er in 2018 in de Nederlandse melkgeitenhouderij levend dan wel dood geboren, hoe is dat geregistreerd en hoe en door wie is dat gecontroleerd?
In 2018 zijn door melkgeitenhouders 291.405 geboortes geregistreerd in het I&R-systeem. Het I&R-systeem kent diverse administratieve controles. Daarnaast worden door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteiten (NVWA) fysieke controles uitgevoerd. Geitenhouders hoeven doodgeboortes niet te registreren in het I&R-systeem.
Hoeveel geitenlammeren die levend geboren zijn in de Nederlandse melkgeitenhouderij zijn er in 2018 alsnog gestorven, op welke leeftijd gebeurde dat, hoe is de sterfte onder geitenlammeren geregistreerd en hoe en door wie is dat gecontroleerd?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2018 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
4.588
7 tot 29 dagen
25.296
30 t/m 365 dagen
22.422
Meer dan 365 dagen
45.321
Geiten moeten na geboorte worden gemeld in het I&R-systeem op het moment dat ze van het geboortebedrijf worden afgevoerd. Indien een geit niet van het geboortebedrijf wordt afgevoerd dient melding in ieder geval binnen 6 maanden na de geboorte plaats te vinden. De verplichting om sterfte van geiten op het bedrijf te melden in I&R geldt alleen voor dieren die zijn voorzien van een oormerk.
Kunt u nader specificeren hoe het aantal van 110.237 doodmeldingen van geiten in de Nederlandse veehouderij in 2017 is opgebouwd, in elk geval naar de leeftijd (of leeftijdscategorie) waarop de dieren gestorven zijn?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2017 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
6.411
7 tot 29 dagen
22.227
30 t/m 365 dagen
27.635
Meer dan 365 dagen
53.964
Is het cijfer dat u noemde het totale aantal geiten dat in de Nederlandse veehouderij in 2017 is gestorven, inclusief de doodgeboren geitenlammeren? Zo nee, hoe hoog is het cijfer dan?4
Dit cijfer geeft het aantal doodmeldingen van geiten die in het I&R-systeem zijn geregistreerd. Er is geen wettelijke verplichting om doodgeboren geitenlammeren te melden in I&R.
Wat was het sterftecijfer onder geiten in de Nederlandse veehouderij in 2016?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2016 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
6.394
7 tot 29 dagen
18.663
30 t/m 365 dagen
25.336
Meer dan 365 dagen
42.022
Kunt u het cijfer bevestigen dat Wakker Dier in haar rapport «Sterfte in de veehouderij» noemde, te weten 91.000 dieren? Zo nee, om welk cijfer gaat het dan? Zo ja, vindt u een stijging van meer dan 20%, oftewel 20.000 geiten die nog voor de slacht zijn gestorven in de Nederlandse veehouderij, acceptabel?5
Het door Wakker Dier in rapport genoemde cijfer over sterfte onder geiten heeft betrekking op het jaar 2016 en is, zoals bij de betreffende tabel in het rapport is aangegeven, een «benadering van de jaarlijkse sterfte». Op basis van cijfers uit I&R kom ik voor het jaar 2016 op een sterfte van 92.415, in alle leeftijdscategorieën (zie de tabel bij het antwoord op vraag 12).
Om een oordeel te kunnen vellen over de stijging van het aantal sterfgevallen onder geiten tussen 2016 en 2017 (19,3%) is meer informatie noodzakelijk, bijvoorbeeld over het totaal aantal gehouden geiten en de oorzaak van de sterfgevallen. Ten algemene ben ik van mening dat het percentage vroegtijdige sterfte omlaag moet, met name, maar niet uitsluitend, onder jonge dieren.
Erkent u de constitutionele verhoudingen, onder andere keer op keer benadrukt door de Algemene Rekenkamer, dat de Kamer het beleid van het kabinet moet kunnen controleren op concrete en afrekenbare doelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete en afrekenbare doelen koppelt u aan het beleid dat u voert voor het terugdringen van de sterfte onder geitenlammeren in de geitenzuivelketen?
Daar waar het gaat om het concretiseren van de algemene zorgplicht is het niet altijd effectief en haalbaar om afrekenbare doelen te formuleren en op te leggen aan individuele ondernemers. Dit geldt met name daar waar het beoogde beleidsdoel niet uitsluitend beïnvloed wordt door het handelen van de ondernemer. In het geval van sterfte en ziektes zijn er vele factoren die bepalend zijn voor het behaalde resultaat. Factoren die zich deels in de invloedssfeer van de ondernemer bevinden, maar deels ook daarbuiten. Ik ben van mening dat de sector in den brede en individuele ondernemers in het bijzonder aangesproken moeten worden op hun (maatschappelijke) verantwoordelijkheid en hun professionaliteit om maximaal invulling te geven aan de zorgplicht die op hun rust. Daarbij kunnen koplopers als benchmark dienen voor de rest van de sector en is het van belang dat partijen uit de veehouderijketen en maatschappelijke organisaties bijdragen aan de juiste omstandigheden om sterfte terug te dringen tot een zo laag mogelijk niveau.
Neemt u het doel over dat de sectororganisaties in het plan van aanpak hebben geformuleerd? Zo ja, kunt u verhelderen wat dat doel dan inhoudt wanneer het plan spreekt over 9,3% sterfte in 2020, maar tegelijk spreekt over een stoplichtenmodel dat ruimte laat voor veel hogere sterftepercentages? Zo nee, welk doel stelt u dan en welke deadline houdt u daarvoor aan?6
Het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is per brief van 11 december 2017 aan uw Kamer toegezonden (Kamerstuk 28 286, nr. 939). In het plan is als doel voor 2020 het percentage van maximaal 9,3% opgenomen. Het plan is met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg Dierenwelzijn van 7 februari 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 968). Het «stoplichtenmodel» waar de Partij voor de Dieren over spreekt laat geen ruimte voor een hoger sterftepercentage. Het stoplichtenmodel maakt inzichtelijk bij welke bedrijven het sterftepercentage te hoog is en koppelt hier maatregelen aan. Het plan van aanpak zal geëvalueerd worden waarbij een belangrijke toets zal zijn wat het doel voor de periode na 2020 kan en zal worden.
Hoe verhoudt het (vage) sectordoel van 9,3% met ruimte voor veel hogere sterftepercentages zich tot de uitspraken van oud-minister Kamp dat ook een sterfte van slechts 2% te bereiken is?7
Het percentage van 2% waar oud-minister Kamp tijdens het dertigledendebat over misstanden in een bokkenmesterij van 13 september 2017 op doelde, had betrekking op een individueel bedrijf. Op het betreffende bedrijf werden uitsluitend bokjes van één primair melkgeitenbedrijf afgemest. Doordat er geen koppels jonge dieren van verschillende primaire bedrijven werden samengebracht was op dit bedrijf de ziektedruk laag. Dit benadrukt het belang van het streven van de melkgeitensector om zoveel mogelijk bedrijven ertoe te bewegen geitenbokjes op hun eigen bedrijf af te mesten.
Oud-minister Kamp heeft tijdens genoemd debat het volgende gezegd over wat in zijn ogen een realistisch en haalbaar sterftecijfer kan zijn: «Bij bokkenhouders waar controles zijn geweest en waar is opgetreden, is gebleken dat het sterftecijfer teruggebracht kan worden naar 12%. Ik denk dat het nog verder teruggebracht kan worden. Dat zal nu per bedrijf moeten gebeuren en wij zullen daar bovenop moeten zitten.»
Wat bedoelt de NVWA als zij in haar rapport «Welzijn geiten. Inspectieresultaten 2017» schrijft dat de «aanpak» is geïntensiveerd toen de hoge sterfte bij bokkenmesterijen in beeld kwam in 2017 en kunt u uiteenzetten wat de aanpak vóór 2017 dan precies was en de inspectieresultaten van de voorgaande vijf jaar naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?8
In 2017 is in het project Welzijn Geiten van de NVWA aandacht besteed aan geitenbokjes, naar aanleiding van aanwijzingen bij inspecties in voorgaande jaren. De bokkenmesters zijn geselecteerd door middel van een data-analyse op basis van gegevens uit I&R en de Gecombineerde opgave van 2016. Aan de hand van deze data-analyse bleek er sprake te zijn van (zeer) hoge sterfte onder geitenbokjes bij bokkenmesters. Dit was aanleiding om extra inspecties bij bokkenmesters uit te voeren in 2017.
Vóór 2017 waren bokkenmesters voor de NVWA geen aparte doelgroep bij welzijnsinspecties omtrent geiten. In het voorjaar van 2014 is door de NVWA een project uitgevoerd, gericht op geitenlammeren. Bij primaire bedrijven is daarbij gecontroleerd op gebruik van diergeneesmiddelen, I&R en dierlijke bijproducten. Tevens is het vervoer van jonge dieren gecontroleerd. In 2015 is dit project herhaald. Er zijn destijds geen welzijnsovertredingen aangetroffen.
Kunt u uitleggen hoe het in hemelsnaam zo kan zijn dat de NVWA niet weet hoeveel bokkenmesters er in Nederland zijn?
Het beeld dat de NVWA geen of onvolledig toezicht zou kunnen houden op het welzijn van geitenbokjes, klopt niet. De NVWA weet op welke locaties er geiten gehouden worden. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Hoe kan de toezichthouder toezicht houden op het welzijn van dieren als ze niet eens weet in welke schuren en op welke locaties ze worden vetgemest voor de slacht? Identificatie en registratie (I&R) is toch ook voor geitenlammeren verplicht?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe kan de Kamer controleren wat de sterftepercentages in de melkgeitenhouderij zijn als bedrijven of stallen waarin dieren worden gehouden niet eens in beeld zijn bij de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe kan de Kamer controleren of de handhaving van dierenwelzijnsregels op orde is als bedrijven of stallen waarin dieren worden gehouden niet eens in beeld zijn bij de toezichthouder/handhaver?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er nog meer veehouderijsectoren waarbij de NVWA geen compleet beeld heeft van het aantal bedrijven en de precieze locaties van de stallen waarin dieren worden gefokt, gebruikt en vetgemest voor de slacht? Zo ja, welke? Zo nee, waaruit blijkt dat de NVWA wel een volledig beeld heeft van alle andere veehouderijsectoren dan de sector bokkenmesterij?
Houders van runderen, varkens, schapen, geiten en nertsen zijn verplicht de verblijfplaats (locatie) van deze dieren te laten registreren, zelfs in het geval er slechts één dier van genoemde diercategorieën wordt gehouden. Houders van konijnen en pluimvee (kippen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen en loopvogels) moeten melding doen van de verblijfplaats indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van deze dieren. Voor runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee geldt daarnaast een I&R-registratie. Met genoemde registraties heeft de NVWA een volledig beeld van de locaties waar dieren worden gefokt, gehouden en gemest voor de slacht.
Erkent u dat het welzijn van melkgeiten niet alleen wordt aangetast door het laten werpen van jongen die meteen bij haar worden weggehaald, maar ook door het zogenaamde «duurmelken»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke kaders hanteert u voor het welzijn van deze dieren?
Nee. Het duurmelken van geiten, waarbij geiten na het krijgen van nakomelingen langer in lactatie blijven, wordt door de melkgeitensector in het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes als één van de oplossingen genoemd voor het terugdringen van de sterfte onder geitenbokjes, doordat het aantal benodigde nakomelingen – en daarmee dus ook bokjes – verminderd wordt.
Veel uitval van melkgeiten is volgens onderzoek van de Animal Sciences Group van Wageningen UR gerelateerd aan dracht en aflammeren en aan maag-darm-problemen en mastitis in de eerste vier à vijf maanden van de lactatie10. Duurmelken vermindert de risico’s op uitval onder volwassen melkgeiten.
Herinnert u zich dat u in het debat over het lijden en sterven van dieren in de veehouderij d.d. 24 januari 2019 liet weten het oneens te zijn met de analyse van de Partij voor de Dieren-fractie dat er een groot gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld over (de herkomst van) dierlijke producten en de dagelijkse realiteit voor de dieren (in de veehouderij)?9
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft de PvdD-fractie aangegeven van mening te zijn dat er een enorm gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld en de dagelijkse realiteit voor de dieren en werd daaraan de conclusie verbonden dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) daarin een taak heeft. Ik heb in het debat aangegeven dat de consument ook een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen.
Hoe verklaart u de massale uitingen van verbazing en ontzetting die in mei 2018 in de (sociale) media zichtbaar en hoorbaar waren nadat in een uitzending van Boer zoekt Vrouw te zien was hoe op een biologisch geitenbedrijf de pasgeboren lammeren werden weggehaald bij de moedergeit en in een doos werden gezet?
De reactie van mensen is afhankelijk van ieders eigen referentiekader. Mensen die van mening zijn dat een lam na de geboorte gedurende een periode bij de moeder moet blijven zullen anders naar de betreffende beelden kijken dan mensen die van mening zijn dat met het weghalen bij de moedergeit en het afzonderen van de individuele lammeren verspreiding van infecties voorkomen wordt en individuele zorg geboden kan worden. Het is aan de individuele ondernemer om te bepalen hoe lang een lam bij de moedergeit gehouden wordt. De zorg voor jonge dieren staat daarbij altijd voorop.
Vond u de toelichting van de presentatrice «de doos geeft de geitjes een veilig gevoel» een correcte en/of complete duiding van wat er precies met de dieren gebeurt in het systeem van (biologische) geitenzuivelproductie?
Het reduceren van hetgeen in de (biologische) geitenzuivelproductie gebeurt tot een enkele scene uit een aflevering van Boer zoekt Vrouw doet in mijn ogen geen recht aan de (biologische) geitenzuivelsector.
Wat zou u vertellen als iemand u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, die bovendien meent dat overheid en sector niets achterhouden als het gaat om de daadwerkelijke situatie voor de dieren in de veehouderij, zou vragen waar (biologische) geitenzuivel vandaan komt?
Ik zou zeggen dat (biologische) geitenzuivel van melkgeitenhouderijen komt waar agrarische ondernemers elke dag van de week de best mogelijk zorg geven aan hun dieren, vanuit een intrinsieke motivatie en omdat een goede zorg ten gunste van hun onderneming is.