Het niet naleven van de wettelijke bepaling om de Wet dieren te evalueren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat in artikel 10.11 van de Wet dieren is vastgelegd dat «Onze Minister binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de Wet dieren op 1 januari 2013 in werking is getreden, dus ruim zes jaar geleden?
Met ingang van 1 januari 2013 is de eerste fase van de Wet dieren in werking gesteld. Het betrof het merendeel van meer algemene bepalingen van die wet, zoals strafbepalingen en bepalingen inzake de bestuurlijke boete. Daarnaast zijn de onderwerpen diergeneesmiddelen, diervoeders en dierlijke producten (Stb. 2012, 659) in werking gesteld.
De tweede fase van inwerkingtreding van de Wet dieren vond plaats met ingang van 1 juli 2014. De artikelen van de Wet dieren inzake het houden van dieren en de diergeneeskundige beroepen traden toen in werking. Daarnaast werden in deze fase ook het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen als ook enkele artikelen van het Besluit dierlijke producten in werking gesteld.
Gezien de gefaseerde inwerkingtreding van de wet start ik met de evaluatie in 2019. Deze termijn van vijf jaar is ook redelijkerwijs nodig om een goed beeld te krijgen van de doeltreffendheid en effecten van deze wet en onderliggende besluiten en regelingen.
Zouden we kunnen stellen dat u hiermee uw eigen wet hebt overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe het zo is gekomen dat u de wettelijk vastgelegde termijn voor de uitvoering van de evaluatie van de Wet dieren niet bent nagekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er op uw ministerie problemen met de prioriteit die aan dierenwelzijn wordt gegeven, zoals te weinig menskracht of een cultuur waarin aan dierenwelzijn te weinig gewicht wordt toegekend?
Dierenwelzijn heeft prioriteit op mijn ministerie. Voor mijn inzet op de dierenwelzijnsonderwerpen verwijs ik u naar de inhoud van de dierenwelzijnsbrief van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991). Ook is dierenwelzijn één van de negen toetsstenen in de meetlat van de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden.
Mijn ministerie houdt zich naast beleidsvorming ten aanzien van dierenwelzijn ook bezig met het beantwoorden van vragen van de parlementaire vertegenwoordiging.
Is de evaluatie inmiddels wel in gang gezet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u tot nu toe hebt gezet?
De evaluatie is in gang gezet. De opzet en uitwerking van de evaluatievragen zijn nagenoeg gereed. Er is volgens de geldende aanbestedingsregels een start gemaakt met het aantrekken van een onderzoeksbureau dat de evaluatie gaat uitvoeren. Het onderzoeksbureau zal het evaluatierapport uiterlijk eind van het jaar opleveren, waarna ik uw Kamer begin volgend jaar zal informeren.
Was u van plan de Kamer te betrekken bij de opzet van de evaluatie en de formulering van de onderzoeksvragen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Net als bij andere beleidsevaluaties het geval is, zal ik de resultaten van de evaluatie met de Kamer delen, waarbij ik aangeef wat ik van plan ben met de resultaten te gaan doen. Ik ga het gesprek daarover dan graag met uw Kamer aan.
Wie zal de evaluatie van de Wet dieren uitvoeren?
Een onderzoeksbureau dat ervaring heeft met het uitvoeren van evaluaties zal worden aangetrokken.
Welke partijen worden bij de evaluatie van de Wet dieren betrokken?
Ik zal in ieder geval per diersector de relevante partijen betrekken, bracheorganisaties en betrokken Ngo’s. Ook zullen de toezichthoudende diensten zoals de Landelijke inspectiedienst dierenbescherming (LID), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie worden betrokken.
Worden ook alle onderliggende besluiten, zoals het Besluit houders van dieren – waarin veel open normen zijn opgenomen, waarvan gerede twijfel bestaat of deze wel (kunnen) worden gehandhaafd – meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle onderliggende besluiten en regelingen worden meegenomen in de evaluatie.
Wordt de handhavingscapaciteit meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
De handhavingscapaciteit wordt niet meegenomen in de evaluatie, omdat de evaluatie gaat over de doeltreffendheid en effecten van de Wet dieren in de praktijk.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Het antwoord op vraag twee, drie en vier is samengevoegd, waarmee ik uitleg waarom de evaluatie in 2019 start en niet in 2018. De antwoorden worden binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord.
De inmenging van Shell in inhoudelijke exposities van Rijksmuseum Boerhaave |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijksmuseum Boerhaave laat zich gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell»?1
Ja.
Onderschrijft u de strekking van dit artikel waarin wordt gesteld dat het Rijksmuseum Boerhaave zich laat gebruiken als verlengstuk van de marketingmachine van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, het partnership tussen Rijksmuseum Boerhaave en Shell richt zich op talentontwikkeling en inclusiviteit met als doel de Nederlandse geschiedenis op het gebied van wetenschap en techniek dichter bij jongeren en volwassenen te brengen. Dit partnership vormt daarmee een bundeling van de krachten om jongeren die normaliter minder snel met wetenschap en techniek in aanraking komen te stimuleren deze onderwerpen te verkennen en hun talenten te ontdekken.
Voorts is het Rijksmuseum Boerhaave aangesloten bij de Ethische Code voor Musea. Artikel 1.10. van die code schrijft voor dat musea, ongeacht de bron van inkomsten, te allen tijde controle houden over de inhoud en integriteit van hun programma’s, tentoonstellingen en activiteiten.
Wat is uw reactie op de volgende stelling in dit artikel: «In z’n subsidietoekenning van ruim 1,7 miljoen euro noemt de Raad voor Cultuur de financiële en inhoudelijke samenwerking met Shell «interessant»»?
De Raad voor Cultuur is het wettelijke en onafhankelijke adviesorgaan op het gebied van kunst, cultuur en media. De Raad heeft in het BIS-advies 2017–2020 vanuit het oogpunt van ondernemerschap geconstateerd dat het samenwerkingsverband van Rijksmuseum Boerhaave met partners als Shell niet alleen financieel, maar ook op inhoudelijk gebied interessant is. Ik onderschrijf het advies en de motivering van de Raad.
Deelt u de mening dat, gezien het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell, de duiding «interessant» in dit geval beter vervangen had kunnen worden door «gevaarlijk» of «ongepast? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het, gezien de enorme klimaatopgave, vanuit educatief oogpunt onlogisch is om een boodschap van Shellbaas Van Loon te vertonen zonder daarbij de context te leveren van het fossiele en ontwrichtende karakter van Shell? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave draait om de presentatie van de Nederlandse geschiedenis van wetenschap en techniek. Eén van de uitgelichte thema’s in deze presentatie betreft de Nederlandse geschiedenis over energie. Het museum heeft in haar presentatie oog voor de klimaatopgave en stelt in de presentatie het vraagstuk centraal of schone energie op tijd beschikbaar is. Om dit verhaal vanuit verschillende perspectieven te presenteren, zoekt Boerhaave de inhoudelijke samenwerking op met private partijen. In dit geval betreft het Shell omdat deze private partij onlosmakelijk verbonden is met de Nederlandse energiegeschiedenis.
Erkent u dat het in alle gevallen ongepast is om Shellbaas Van Loon op gelijke voet te plaatsen met belangrijke hoogleraren en Nobelprijswinnaars? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat de inhoudelijke inmenging van Shell in het Rijksmuseum Boerhaave niet geheel los gezien kan worden van de zitting die de heer Willems, voormalig president-directeur van Shell Nederland, heeft in de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, Rijksmuseum Boerhaave is aangesloten aan de Governance Code Cultuur en past de principes van deze code toe. De code vormt het instrumentarium voor goed bestuur en toezicht in de cultuursector. Het omvat het gehele besturingsproces: beleid, uitvoering, toezicht en verantwoording.
Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen die subsidie ontvangen van het Rijk zich aansluiten bij de Governance Code Cultuur. Daarom heb ik bij het toekennen van de BIS- en Erfgoedwetsubsidie aan de culturele instellingen de aansluiting op de code als een subsidieverplichting opgelegd. Bij de jaarlijkse verantwoording van de subsidie verwacht ik een reflectie van de instelling waarop het bestuur toepassing heeft gegeven aan Governance Code Cultuur.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen het Rijk en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk hebben een samenwerking sinds 1928. Sindsdien is de samenwerking en de financiële steun continue onder hevig aan veranderingen door maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Tot op heden blijft in de samenwerking tussen het Rijksmuseum Boerhaave en het Rijk de presentatie en het beheer van de Rijkscollectie centraal staan. Voor het presenteren van de Rijkscollectie ontvangt het Rijksmuseum Boerhaave op basis van de culturele basisinfrastructuur 2017–2020 een vierjaarlijkse instellingssubsidie van € 7.948.628. Voor het beheer van de Rijkscollectie en de huisvesting ontvangt het museum op basis van de Erfgoedwet jaarlijks een subsidie van € 2.409.904.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van de samenwerking tussen Shell en het Rijksmuseum Boerhaave, inclusief het verlenen van financiële steun?
Rijksmuseum Boerhaave en Shell hebben een samenwerking sinds 2009. Deze samenwerking bestond eerst uit het tentoonstellen van de bedrijfscollectie van Shell in het museum. Vervolgens is de samenwerking op het gebied van educatie versterkt, waaronder de samenwerking in de Jet-Net onderwijsprogramma’s. In januari 2019 ondertekenden Rijksmuseum Boerhaave en Shell een driejarige samenwerkingsovereenkomst die zich richt op talentontwikkeling en inclusiviteit.
Ten aanzien van de financiële steun maken culturele instellingen en sponsoren onderling afspraken. Ik vind het belangrijk dat culturele instellingen eigen inkomsten genereren. Door middel van een gezonde financieringsmix kunnen culturele instellingen immers beter de financiële risico’s spreiden. Op basis van het jaarverslag 2017 heeft Rijksmuseum Boerhaave een totaal bedrag van € 140.000 aan bedrijfsdonateurs ontvangen. Shell is één van deze bedrijfsdonateurs.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als gesubsidieerde culturele instellingen samenwerken met fossiele bedrijven en daarbij de noodzakelijke contextinformatie achterwege laten? Zo nee, waarom vindt u het een goede zaak als een onafhankelijk geacht museum dat belastinggeld ontvangt als een marketinginstrument kan worden gebruikt door een fossiel bedrijf dat maatschappelijke doelen in de weg zit? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te beëindigen en in de toekomst te voorkomen?
Nee, ik vind het belangrijk dat geschiedenis vanuit verschillende perspectieven wordt gepresenteerd en dicht bij de maatschappelijke context blijft. In dit geval presenteert het Rijksmuseum Boerhaave de Nederlandse energiegeschiedenis. Daarbij heeft het museum de samenwerking opgezocht met Shell. Zoals ik in de eerdere beantwoording zei, is Shell onlosmakelijk verbonden met de Nederlandse energiegeschiedenis en levert om die reden een bijdrage aan de presentatie van het Rijksmuseum Boerhaave. Daarnaast is er in de presentatie aandacht voor andere organisaties die nieuwe vormen van energiebronnen hebben ontwikkeld, zoals Wetsus, LeydenJar-Technologies en Tesla.
Bent u bereid om het Rijksmuseum Boerhaave aan te moedigen de banden met Shell te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 10.
Toezicht en handhaving binnen het domein dierenwelzijn van de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoeveel toezichthouders zijn er werkzaam binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Binnen de NVWA zijn er 1117 toezichthouders werkzaam. Deze toezichthouders worden ingezet voor het toezicht en de keuringen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn en hoeveel van deze medewerkers hebben een studie diergeneeskunde afgerond?
Er zijn 35 toezichthouders die zich fulltime bezighouden met reguliere controles op dierenwelzijn. Zij komen daarbij bijvoorbeeld in de stallen. Naast deze inspecteurs zijn ruim 500 toezichthouders bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn. Van hen hebben er ongeveer 350 een studie diergeneeskunde afgerond. Zij hebben een breder takenpakket en voeren ook controles uit op onder meer diergeneesmiddelen, de identificatie en registratie van dieren of houden (permanent) toezicht in slachthuizen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij?
Met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij houden zich ruim 250 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen?
Alle medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen. Zij moeten de omstandigheden waaronder dieren gehouden worden beoordelen en komen daarom in de stallen.
Hoeveel van deze medewerkers die in de stallen komen, hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Hoeveel van de medewerkers die in de stallen komen een studie diergeneeskunde hebben afgerond kan ik niet aangeven. Afhankelijk van de aard van de inspectie en de mate van naleving die wordt verwacht wordt er gekozen om de inspectie door een medewerker die wel of geen dierenarts is te laten uitvoeren. Er kan ook voor worden gekozen om een inspectie gezamenlijk door een medewerker en een dierenarts te laten uitvoeren. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op diertransporten?
Met de reguliere controles op diertransporten houden zich circa 45 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens?
Alle medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens. Dit doen zij om de omstandigheden te beoordelen waaronder de dieren vervoerd worden.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op het doden van dieren?
Bij de NVWA zijn circa 350 medewerkers bezig met reguliere controles op het doden van dieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood?
Alle medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren?
Bij de NVWA zijn 5 medewerkers bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatige gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven?
Binnen de NVWA zijn drie toezichthouders bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Zij zijn fulltime beschikbaar voor deze inspecties. Gezien het hoge nalevingspercentage (meer dan 99% – zie de dierproevenrapportages. Zo doende, Kamerstuk 32 336, nr. 68) concludeer ik dat er voldoende toezicht is op bedrijven en instellingen op het domein dierproeven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of het u bekend was dat de situatie zich weleens voordoet dat NVWA-toezichthouders geen rapporten schrijven bij misstanden, omdat ze aangeven hier geen tijd voor te krijgen van hun teammanager?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of u het aannemelijk vond dat, vanwege gebrek aan tijd en capaciteit, misstanden wel worden geconstateerd maar niet gerapporteerd en dat u antwoordde dat u dat niet kon uitsluiten?2
Ja. Mijn antwoord was: «De medewerker heeft altijd de mogelijkheid om misstanden te rapporteren. Indien hij hierbij in de knel komt met een volgende activiteit dan lost hij dit in eerste instantie zelf op. Indien hij hier niet uitkomt dan betrekt hij zijn leidinggevende. Ik kan echter niet uitsluiten dat de situatie die in de vraag geschetst wordt, zich soms in de praktijk voordoet.»
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren niet of nauwelijks invullen?
Deze mening deel ik. Een inspectie bestaat uit het bezoeken van een bedrijf en het vastleggen van de bevindingen omtrent naleving van de regelgeving. Binnen de NVWA wordt gemonitord of inspecteurs dat ook daadwerkelijk doen.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, geen rapporten van bevindingen opstellen terwijl dit gezien de aangetroffen situatie wel wenselijk zou zijn?
Deze mening deel ik. De inspecteurs van de NVWA treden tegen overtredingen op conform het interventiebeleid. De hoofdregel is dat niet van het interventiebeleid wordt afgeweken. Een inspecteur kan, gezien de omstandigheden van het geval, van het interventiebeleid afwijken. Dit moet hij motiveren en het moet schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe vergewist u zich ervan dat toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locatie toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren wel invullen en hoe kan de Kamer controleren of dit wel gebeurt?
Door de toezichthouders van de NVWA worden inspectielijsten ingevuld. De NVWA maakt de resultaten van inspecties openbaar door de publicatie van naleefmonitoren voor roodvlees slachthuizen en pluimveeslachterijen. Van deze monitoren kan uw Kamer kennisnemen. De controle op het door inspecteurs invullen van inspectielijsten is een taak van het management van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam binnen de NVWA onder andere als taak heeft om inspecteurs te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen?
Het uniformiteitsteam binnen de NVWA heeft tot taak om medewerkers van de NVWA die bij de slachthuizen toezicht houden te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen. Het doel daarvan is uniform optreden.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam onderzoek doet naar de wijze waarop inspecties worden uitgevoerd en hierover rapporteert? Zo ja, ontvangt u deze rapporten en bent u bereid de rapporten naar de Kamer te sturen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 23 heb aangegeven begeleidt het uniformiteitsteam medewerkers van de NVWA die toezicht houden in de slachthuizen. Daarover worden geen rapporten opgesteld. De begeleiding van de medewerkers wordt door het uniformiteitsteam wel geanalyseerd om de begeleiding verder te verbeteren.
Hebben de reguliere toezichthouders en de inspecteurs uit de dierenwelzijnsteams dezelfde bevoegdheden op het gebied van opsporing en handhaving? Zo nee, kunt u toelichten wat het verschil is?
Dierenartsen en andere inspecteurs van de NVWA zijn aangewezen als toezichthouders. Daarnaast is een deel van hen beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). Toezichthouders zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd tot bijvoorbeeld het vorderen van inlichtingen, het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, het onderzoeken van zaken en het nemen van monsters daarvan en het onderzoeken van vervoermiddelen en hun lading. De boa’s hebben wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering.
Hoeveel NVWA-medewerkers tellen de dierenwelzijnsteams, hoeveel van hen hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties in de veehouderij en is dit volgens u voldoende om jaarrond meldingen van dierverwaarlozing in de veehouderij op te pakken?
De dierenwelzijnsteams van de NVWA tellen 32 medewerkers, waarvan er 10 een studie diergeneeskunde hebben afgerond. Inspecties in de veehouderij kunnen betrekking hebben op dierenwelzijn, maar ook op diergeneesmiddelen en I&R. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in en voor het toezicht op diergezondheid 9%. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht.
Als de reguliere toezichthouders bij twijfel over de situatie, bijvoorbeeld in een stal, de hulp kunnen inroepen van een dierenarts uit de dierenwelzijnsteams, zoals u schreef in antwoord op de feitelijke vragen over de NVWA-voortgangsrapportage, hoe vaak is dat de afgelopen vijf jaar dan gebeurd en wat was hiervoor de reden?3
De vraag hoe vaak in de afgelopen vijf jaar door reguliere toezichthouders de hulp in is geroepen van een dierenarts van een dierenwelzijnsteam kan ik niet beantwoorden. Deze vorm van collegiale bijstand wordt niet geregistreerd.
Is er bij de dierenwelzijnsteams jaarrond capaciteit beschikbaar voor dergelijke hulpvragen? Zo nee, op welk moment is het aantal beschikbare uren van de dierenwelzijnsteams reeds opgemaakt voor de rest van het jaar?
De dierenartsen uit de dierenwelzijnsteams zijn jaarrond beschikbaar voor hulpvragen van reguliere toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat financiële krimp «dwingt tot een aantal keuzes», waardoor «de volgende taken in 2018 niet meer worden opgepakt: de nalevingsmeting en gericht inspecteren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers»?4
Ja, dat kan ik bevestigen.
Hoeveel inspecties heeft de NVWA in 2018 uiteindelijk uitgevoerd in de sectoren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers, hoeveel hiervan hebben plaatsgevonden op basis van een melding, hoeveel op basis van het reguliere toezicht, waar waren deze inspecties op gericht en wat waren hierbij de bevindingen?
De door u gevraagde informatie staat in de onderstaande tabellen:
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
5
2
3
Vleeskuikenouderdieren
1
1
Paarden
112
76
36
Schapen en geiten
181
126
55
Runderen
318
171
147
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
4
2
2
Paarden
54
46
8
Schapen en geiten
77
52
25
Runderen
250
145
105
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget en is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoeveel inspecties zijn er minder uitgevoerd en in welke sectoren en welke subdomeinen?5
Ja, ik kan bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget. Dit is niet daadwerkelijk gebeurd. In het jaarplan voor 2018 staat namelijk ook dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is wat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt.6
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is dat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt?6
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Zijn er in 2018 minder inspecties uitgevoerd in pluimveeslachthuizen dan in eerdere jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoeveel rapporten zijn er in de afgelopen drie jaar door NVWA-toezichthouders geschreven over de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis?
In de onderstaande tabel staat hoeveel rapporten van bevindingen er in de afgelopen drie jaar door de toezichthouders van de NVWA zijn geschreven voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis. Voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis kan zowel tegen de veehouder, de transporteur als het slachthuis een rapport van bevindingen worden opgemaakt.
Jaar
Aantal rapporten van bevindingen
2016
255
2017
233
2018
250
Bent u bereid de vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken, dus uiterlijk 22 maart 2019, te beantwoorden?
Ja.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?2
Kent u het bericht «Tweede Week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Zou u zo vriendelijk willen zijn deze vragen voor 11 maart 2019 te beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste «Week zonder vlees»?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de «Week zonder Vlees» die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van het adviesbureau CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de «Week zonder Vlees» op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u al overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken en de secretaris-generaal2 over de invoering van het concept «Carnivoor? Geef het door?»3, waarbij alle diners in principe geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek wordt uitgebreid met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?4 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid en daarmee op de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s)? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?5
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?6 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat ook in het beleid op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking de terugdringing van de consumptie van dierlijke eiwitten een speerpunt zou moeten zijn, gelet op de grote klimaat- biodiversiteits- en voedselzekerheidsopgaves waarvoor wij ons gesteld zien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht: «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?3 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, in plaats van het eten van vlees en vis, bij officiële gelegenheden die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat georganiseerd worden, plantaardig of vegetarisch voedsel de norm zou moeten zijn, zoals ook in Duitsland het geval is?6
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw oproep van vorig jaar «Vandaag is de eerste editie van de Week zonder vlees. Doe jij ook mee?»?1
Bent u bereid het publiek ook dit jaar weer te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is in de eerste plaats aan de stichting Nationale Week Zonder Vlees zelf om het publiek te wijzen op de Week zonder Vlees. Het kabinet vraagt op verschillende manieren aandacht voor een – op de Schijf van Vijf gebaseerd – gezond en duurzaam voedingspatroon. Hieraan kan invulling worden gegeven met of zonder vlees.
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?2
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Ja.
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
De Week zonder Vlees is een particulier initiatief waar de Nederlandse overheid geen rol in heeft.
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met het onderzoek van CE Delft. Op verzoek van het lid Ouwehand (PvdD) heb ik op 18 april 2018 een reactie gegeven naar aanleiding van het bericht over dit onderzoek in de Volkskrant. Hierin heb ik ook laten weten welke vervolgstappen gezet gaan worden. (Kamerstuk 31 532, nr. 194).
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Catering is één van de 25 initiatieven van de rijksoverheid die een bijdrage hebben ontvangen uit de klimaatenvelop voor klimaatneutraal en circulair inkopen. Samen met private en publieke partijen wordt gewerkt aan een verantwoorde consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid uitgangspunt zijn. Bij de catering binnen het Rijk zijn steeds meer plantaardige keuzes te verkrijgen, wordt regelmatig geëxperimenteerd met nieuwe plantaardige producten en heeft een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties een zogenoemde «meatless monday» of een «duurzame donderdag» geïntroduceerd. Tijdens de Dutch AgriFood Week van oktober 2018 zijn op meer dan 200 overheidslocaties duurzame maaltijden geserveerd en de schijnwerpers gezet op circulariteit. Ook werkt het Rijk projectmatig samen met cateraars die volgens het principe van Dutch Cuisine maaltijden serveren. In het Nationaal Preventieakkoord Overgewicht (Kamerstuk 32 793, nr. 339) is afgesproken dat uiterlijk in 2021 bedrijfsrestaurants bij de rijksoverheid gezond zijn (minimaal niveau zilver volgens de criteria van het Voedingscentrum die gebaseerd zijn op de Schijf van Vijf). Overigens voldoen enkele bedrijfsrestaurants nu al aan de criteria voor goud, wat betekent dat deze restaurants in aanbod en uitstraling de bezoekers verleiden tot een betere keuze.
Wilt u zijn deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het voedingsadvies is bekend. De meeste cateraars die binnen de verschillende ministeries en overheidsdiensten actief zijn, ondersteunen de Week zonder Vlees. Op enkele locaties worden louter vegetarische gerechten aangeboden. Op andere locaties wordt nadruk gelegd op vegetarische gerechten en alternatieven.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners wordt gesteund?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder Vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Is uw ministerie al gestart met het concept «Carnivoor? Geef het door?»2, waarbij alle diners in basis geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn en wijze bent u van plan dit concept te implementeren naar aanleiding van uw toezegging tijdens het wetgevinsgoverleg Cultuur op 19 november 2018?3
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?6 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het proces rond het Beeguidance document |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie over het proces rond het Beeguidance Document en de Nederlandse positie hierin, gesteld in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019, niet of nauwelijks heeft beantwoord?1
Ik heb de vragen bij het schriftelijk overleg zo goed en beknopt mogelijk trachten te beantwoorden door aan te geven dat de Europese Commissie het EFSA Bee guidance document gefaseerd wil invoeren als EU geharmoniseerd richtsnoer, dat Nederland voorstander is van zo’n geharmoniseerd richtsnoer, dat er inhoudelijk nog niets is veranderd, dat uw Kamer wordt geïnformeerd zodra er een concreet voorstel gereed is en dat besluitvorming op zijn vroegst in maart 2019 zal plaatsvinden. Ondertussen is gebleken dat besluitvorming op zijn vroegst in mei zal plaatsvinden.
Kunt u onderstaande vragen, gesteld tijdens het genoemde schriftelijk overleg en hieronder herhaald (vraag 3 tot en met 9) per stuk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, maar aangezien enkele vragen overlap vertonen, is verwijzing naar eerdere antwoorden onvermijdelijk.
Kunt u de Kamer laten weten hoe de discussie over het Beeguidance document van de European Food Safety Authority (EFSA) tot nu toe is verlopen?
Sinds de totstandkoming van het Bee guidance document in 2013 is het document nog niet vastgesteld door het Permanent Comité van de lidstaten (SCoPAFF) en wordt zodoende niet geharmoniseerd toegepast als richtsnoer. Dit omdat een groot aantal lidstaten onderdelen van het document niet uitvoerbaar vinden, omdat deze destijds erg conservatief zijn uitgewerkt. Genoemde bezwaren zijn de grenswaarden voor de chronische toxiciteit voor honingbijen, de gehanteerde veiligheidsfactoren voor hommels en solitaire bijen en de zeer strikte eisen aan veldstudies die daardoor in de praktijk zeer moeilijk kunnen worden uitgevoerd. Bovendien ontbreken voor bepaalde onderdelen nog gestandaardiseerde testmethoden, zoals voor solitaire bijen. Verder is de afgelopen jaren nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar gekomen die in het EFSA Bee guidance document moet worden verwerkt.
Omdat de Europese Commissie (EC) op korte termijn geen verschuiving ziet in de posities van lidstaten, zal de EC nu voorstellen de gefaseerde invoering van het Bee guidance document aan te passen. Dit betekent dat de onderdelen waar consensus over heerst eerst worden ingevoerd en dat EFSA tegelijkertijd een mandaat krijgt om het document op de onderdelen waarop door lidstaten bezwaren zijn geuit, binnen 2 jaar uit te werken en in lijn te brengen met de huidige stand der wetenschap. Hierna treedt ook dit deel van het Bee guidance document in werking.
Met dit compromisvoorstel wordt een stap gezet in de verbetering van de bescherming van bijen door de niet-problematische delen van het Bee guidance document op korte termijn te implementeren. Besluitvorming wordt nu op zijn vroegst in mei 2019 verwacht, dus twee maanden later dan voorafgaand aan de SCoPAFF vergadering van 24 en 25 januari tijdens het Schriftelijk Overleg Landbouw en Visserijraad was ingeschat.
Kunt u de Kamer laten weten wat daarin (steeds) de opstelling van Nederland is geweest?
Nederland heeft bij de EC aangedrongen op het zo spoedig mogelijk vaststellen van het Bee guidance document als richtsnoer met daarbij een gefaseerde invoering van de onderdelen waarover consensus bestaat en heeft hier altijd actief aan bijgedragen, onder andere door inbreng van experts in de Europese werkgroep en in OESO-verband (ontwikkelen en vaststellen van testrichtsnoeren). Nederland heeft daarnaast aangegeven dat de praktische toepassing van het Bee guidance document kan worden verbeterd en gevraagd om mandaat te verlenen aan EFSA om samen met experts de problematische onderdelen van het guidance document bij te werken aan de hand van de laatste wetenschappelijke inzichten. Het onderzoek van de WUR naar beoordelingsmethodieken op bijen en hommels, dat in opdracht van mijn ministerie wordt uitgevoerd, kan daar een bijdrage aan leveren. Voor solitaire bijen vergt dit een grotere opgave want hiervoor is meer kennis nodig.
Op het moment dat er een concreet voorstel ligt om het Bee guidance vast te stellen zal ik, na advies te hebben gevraagd van het Ctgb, uw Kamer nader informeren over het voorstel en mijn positie.
Is het oorspronkelijke voorstel in de loop der tijd gewijzigd? Zo ja, hoe?
Het is voor de beantwoording van deze en komende vragen relevant te vermelden dat EFSA geen voorstel doet. EFSA heeft een Bee guidance document opgesteld. Het is aan de Europese Commissie om een voorstel te doen voor de adoptie en implementatie van dat guidance document.
Het EFSA Bee guidance document is sinds 2014 niet gewijzigd. Het voorstel van de EC voor een gefaseerde invoering is in het recente conceptvoorstel wel gewijzigd, maar dit heeft geen directe invloed op de inhoud van het Bee guidance document. De EFSA krijgt daarnaast wel het mandaat van de EC om een aantal onderdelen van het Bee guidance document binnen 2 jaar verder uit te werken en in lijn te brengen met de laatste stand der wetenschap.
Hoe heeft Nederland zich daar steeds over opgesteld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het voorstel dat nu op tafel ligt tijdens de bijeenkomst van de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 24 en 25 januari?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Besluitvorming wordt nu op zijn vroegst in mei 2019 verwacht, dus twee maanden later dan voorafgaand aan de SCoPAFF-vergadering van 24 en 25 januari tijdens het Schriftelijk Overleg Landbouw en Visserijraad was ingeschat.
Hoe verhoudt dit zich tot het oorspronkelijke voorstel van de EFSA?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 3 en 5. Het EFSA Bee guidance document is sinds 2014 niet gewijzigd. Het voorstel van de EC voor een gefaseerde invoering is in het recente conceptvoorstel wel gewijzigd, maar dit heeft geen directe invloed op de inhoud van het Bee guidance document. De EFSA krijgt daarnaast wel het mandaat van de EC om een aantal onderdelen van het Bee guidance document binnen 2 jaar verder uit te werken en in lijn te brengen met de laatste stand der wetenschap.
Wat is de huidige positie van Nederland ten opzichte van het voorstel en hoe zit dat met de andere lidstaten?
Nederland heeft nog geen positie aangezien er nog geen eindvoorstel officieel is voorgelegd aan de lidstaten. Ik sta echter wel positief tegenover het conceptvoorstel van de EC voor een gefaseerde invoering omdat hiermee een stap wordt gezet in de verbetering van de bescherming van bijen doordat de niet-problematische onderdelen op korte termijn worden geïmplementeerd. Tegelijkertijd worden de overige onderdelen, via het mandaat aan EFSA, verder uitgewerkt en in lijn gebracht met de huidige stand van de wetenschap. Hiermee komt een einde aan de Europese patstelling van de afgelopen jaren. Dat is positief en gewenst.
Ik heb momenteel geen eenduidig beeld van de positie van overige lidstaten. Een aantal lidstaten heeft net als Nederland verklaard nog geen positie in te nemen zolang er nog geen concreet voorstel aan lidstaten wordt voorgelegd.
Kunt u bevestigen dat bij agendapunt C.1 van de SCoPAFF-bijeenkomst op 24 en 25 januari jongstleden een discussie heeft plaatsgevonden over een «draft Commission Regulation amending Commission Regulation (EU) No 546/2011... as regards bees principles for evaluation and authorisation of plant protection products»? Zo ja, wat heeft Nederland ingebracht in deze discussie?2
Dit agendapunt is onderdeel van en vloeit voort uit de beoogde gefaseerde implementatie van het Bee guidance document. Onderdelen van het Bee guidance document betreffen te gebruiken drempelwaarden («trigger values») voor honingbijen. Die drempelwaarden worden vastgelegd in de Uniforme Beginselen (Regulation (EU) 546/2011) voor de evaluatie en toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor worden de beoordelingseisen voor de risico’s voor bijen verankerd in de risicobeoordeling. Nederland heeft gedurende de betreffende SCoPAFF-bijeenkomst geen specifieke inbreng geleverd voor dit agendapunt.
Kunt u bevestigen dat bij agendapunt A.08 van de SCoPAFF-bijeenkomst op 23 en 24 oktober 2018 een implementatieplan voor het Guidance document is besproken? Zo ja, wat heeft Nederland ingebracht in deze discussie?3
Ja. Nederland heeft ingebracht dat verbetering van de praktische toepassing van het Bee guidance document wenselijk is alvorens het volledig te implementeren. Nederland heeft hier meerdere malen voorstellen voor aangeleverd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat bij deze bijeenkomst in oktober 16 lidstaten hebben aangedrongen op herziening van het Beeguidance document voordat het kan worden geïmplementeerd? Zo ja, wat was hierin de positie van Nederland?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 11 voor de Nederlandse inbreng.
Na de SCoPAFF-vergadering van oktober heeft de EC geconcludeerd dat het Bee guidance document met het bijbehorende implementatieplan niet op een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten kon rekenen. Hierop heeft de EC het implementatieplan aangepast naar een gefaseerde invoering met daarbij het voornemen om een duidelijk mandaat aan EFSA te geven.
Erkent u dat op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er tenminste tweemaal is gesproken over een voorstel, draft of concept van het Beeguidance document? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in de beantwoording van de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019 dat er geen concreet voorstel is?
Het Bee guidance document wordt iedere SCoPAFF-vergadering in meer of mindere mate besproken. Met een conceptvoorstel wil de EC bij lidstaten inventariseren hoe men staat tegenover een gefaseerde invoering van het Bee guidance document. Zodra de EC een eindvoorstel aan lidstaten voorlegt zal ik mij hierover laten adviseren door het Ctgb en uw Kamer vervolgens informeren over mijn positie.
Wat waren de inhoudelijke verschillen tussen deze twee versies en wat zijn de inhoudelijke verschillen tussen deze versies en het originele EFSA-voorstel uit 2013?
De verschillen tussen de conceptvoorstellen van de Commissie zitten in de wijze waarop het EFSA Bee guidance document zal worden geïmplementeerd. Het implementatieplan is dusdanig gewijzigd dat de implementatie van de onderdelen waarover consensus bestaat (zoals acute toxiciteit) direct na accordering worden geïmplementeerd en dat de onderdelen waarvoor onvoldoende steun is eerst, via het mandaat aan EFSA, verder worden uitgewerkt en in lijn worden gebracht met de laatste wetenschappelijke inzichten alvorens deze worden geïmplementeerd.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
Bent u bereid de versies van het document zoals deze bij de genoemde bijeenkomsten zijn besproken en/of eventuele bijbehorende agendastukken bij deze agendapunten naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit betreft werkdocumenten die binnen een technische discussie worden verspreid. Wanneer de EC een concreet voorstel aan de lidstaten voorlegt, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Zijn er buiten deze twee momenten nog meer SCoPAFF-bijeenkomsten geweest waarin het Beeguidance document is besproken? Zo ja, hoe vaak en wanneer, wat is daar besproken en wat was daarbij de inbreng van Nederland?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4, 9, 11 en 13.
Bent u op de hoogte van het feit dat Politico de hand heeft weten te leggen op gelekte documenten die betrekking hebben op de voorstellen voor het Beeguidance document?4
Ik ben bekend met het betreffende nieuwsbericht.
Heeft u gezien dat de Europese Commissie in het Politico-artikel bevestigt dat er tijdens de bijeenkomst in januari een nieuwe versie van het Beeguidance document zou worden gepresenteerd aan de lidstaten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak in de beantwoording van de vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 28 januari 2019 dat er inhoudelijk nog niets is veranderd aan het voorstel?
De EC heeft een conceptvoorstel gedaan het Bee guidance document gefaseerd in te voeren. Inhoudelijk is het Bee guidance Document niet veranderd. Dit heb ik zo ook in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad medegedeeld.
Kunt u bevestigen dat uit de gelekte stukken blijkt dat binnen SCoPAFF is gesproken over wijzigingen in het voorstel waardoor de criteria voor de beoordeling of een stof een negatieve invloed heeft op bijen en hommels worden versoepeld, waardoor bijvoorbeeld de chronische toxiciteit niet meer hoeft te worden meegewogen of onderzocht? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat is de positie van Nederland in deze discussie over het toetsen op chronische toxiciteit? Zo nee, kunt u toelichten hoe het zit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 4. Dit wil overigens niet zeggen dat chronische toxiciteit voor bijen niet hoeft te worden meegewogen of onderzocht. Op grond van de Europese datavereisten moeten aanvragers data aanleveren over de chronische toxiciteit voor bijen en dit is ook nu onderdeel van de risicobeoordeling.
Kunt u bevestigen dat de implementatie van de eis om de effecten van stoffen op hommels en solitaire bijen te testen voorlopig niet zal worden ingesteld, omdat de implementatie daarvan wordt uitgesteld? Zo ja, wat is hiervoor de reden en wat is de positie van Nederland in deze discussie? Zo nee, kunt u toelichten hoe het zit?
Ja, deze onderdelen zullen ook via een mandaat aan EFSA verder worden uitgewerkt en aangepast aan de laatste stand van de wetenschap alvorens ze worden geïmplementeerd. Dit wordt gedaan omdat deze onderdelen uit het Bee guidance document nog onvoldoende werkbaar zijn. Zo zijn de beschermdoelen voor hommels en solitaire bijen nog afgeleid van de beschermdoelen voor honingbijen waardoor deze te conservatief uitvallen. Verder ontbreken nog internationaal vastgestelde testprotocollen voor solitaire bijen. Ik sta daarom positief tegenover de intentie van de EC om dit onderdeel eerst verder uit te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad, dat op 13 maart plaatsvindt?
Ja.
Het nu alweer niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u beloofde de Kamer voor het einde van 2018 te informeren over de voortgang van het door de sector opgestelde «Plan van aanpak welzijn geitenbokken van de melkgeitenketen»?1
Ja.
Heeft u opgemerkt dat we inmiddels ruim in de tweede maand van 2019 leven?
Ja.
Kunt u toelichten wat u bedoelde toen u in uw Beleidsbrief Dierenwelzijn over hoge sterfte onder jonge dieren in de veehouderij schreef dat u de sectorplannen rond de «vitaliteit» van jonge dieren «nauwlettend» volgt?2
Zoals ik mijn Beleidsbrief Dierenwelzijn heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat de sterfte onder jonge dieren wordt teruggedrongen. Ik ben blijvend in gesprek met sectoren, zowel over de uitwerking van de plannen, de implementatie van de maatregelen als de monitoring van de resultaten.
Waarom heeft u de Kamer niet volgens belofte geïnformeerd over de voortgang van de aanpak die de sectororganisaties zelf mochten opstellen over het ernstige probleem van de sterfte onder bokjes in de melkgeitenhouderij?
Het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes kent een aanpak waarbij de uitval onder lammeren in een kalenderjaar wordt vastgesteld en wordt vergeleken met een benchmark. Met ingang van 1 januari 2018 is binnen het kwaliteitssysteem KwaliGeit een normering opgenomen voor het bewaken van de lammersterfte conform de definitie in het plan van aanpak. Na afloop van het 4e kwartaal van 2018 is gestart met het berekenen van de jaargemiddelde sterftecijfers op individuele geitenhouderijen. De eerste toetsing op de normering vindt plaats in het eerste kwartaal van 2019. Het Platform Melkgeitenhouderij rapporteert in april van dit jaar over deze eerste toetsing.
Zoals ik in het plenair debat over dieren in de veehouderij van 24 januari jongstleden heb toegezegd, stuur ik uw Kamer in het voorjaar van 2019 een stand-van-zakenbrief dierenwelzijn. Zoals daar ook toegezegd zal in die brief ook worden ingegaan op de sterfte van jonge dieren. Ik zal uw Kamer bij die brief het rapport van het Platform Melkgeitenhouderij over de eerste toetsing op de normering uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes meesturen. Vooruitlopend op dat rapport treft u bij deze brief een rapportage3) van het Platform Melkgeitenhouderij aan waarin ingegaan wordt op de implementatie en uitvoering van het plan van aanpak.
Hebben de Nederlandse Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse GeitenZuivel Organisatie (NGZO) u wel geïnformeerd over de voortgang van het door hen opgestelde plan van aanpak? Zo ja, op welk moment? Zo nee, waarom accepteert u dat van de sectororganisaties?
Ik voer op regelmatige basis overleg met de melkgeitenketen, onder andere over het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes. In goed overleg met de melkgeitenketen is besloten de rapportage over de voortgang van de maatregelen uit het plan van aanpak door te schuiven naar een moment waarop de gegevens over het gehele kalenderjaar beschikbaar en geanalyseerd zijn.
Vindt u de inspectieresultaten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over 2017 (gemiddeld 32% sterfte op bokkenmesterijen in 2017 ten opzichte van 31% in 2016) acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u wel acceptabele sterftecijfers onder geitenlammeren die ter wereld komen in de melkgeitenhouderij?3
Ik vind de in 2016 en 2017 geconstateerde sterftecijfers op bokkenmesterijen onacceptabel. Daarover kan geen misverstand bestaan. Deze cijfers zijn aanleiding geweest voor het vorige kabinet om de sector nadrukkelijk aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om de sterfte onder geitenbokjes terug te dringen en hiervoor zelf maatregelen te implementeren. Dit heeft geresulteerd in het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes, waarvan ik de eerste rapportage over het jaar 2018 binnenkort van de sector verwacht en aan uw Kamer zal toesturen.
Mijn inzet is erop gericht het sterftecijfer onder jonge dieren in de melkgeitensector, maar ook in andere sectoren, zo ver als mogelijk terug te dringen. In het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes wordt door de melkgeitenketen een doelstelling gehanteerd voor het jaar 2020. In de komende periode ga ik, mede op basis van de resultaten over het eerste jaar van het plan van aanpak, in het kader van het programma Versnelling Verduurzaming Veehouderij met de melkgeitensector in gesprek over de ambitie om sterfte onder jongen dieren zo snel als mogelijk terug te dringen.
Kunt u, gelet op het feit dat de NVWA meldt niet te weten hoeveel bokkenmesters er zijn in Nederland, met zekerheid zeggen dat het nu door de NVWA genoemde hoogste sterftecijfer (61% op een bedrijf in 2017) ook daadwerkelijk de hoogste sterfte is die in de geitenzuivelsector voorkomt? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, erkent u dat de sterftecijfers ook nog hoger kunnen liggen dan nu door de NVWA genoteerd?
Bedrijven die geiten houden dienen zich te laten registreren bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en krijgen een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) toegekend. Daaronder vallen ook de bedrijven die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden. Dergelijke bedrijven kunnen aangemerkt worden als «bokkenmester», maar staan niet onder die aanduiding geregistreerd bij RVO.nl of de NVWA. In het I&R-systeem wordt de verblijfplaats (locatie) van geiten geregistreerd.
Op basis van het UBN en het I&R-register is bij de overheid bekend waar de bedrijven zijn gevestigd en op welke locaties de geiten staan geregistreerd. Op grond van deze registers kan middels data-analyse afgeleid worden welke van deze bedrijven uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes houden en dus gezien kunnen worden als «bokkenmester». Op basis van de analyse in 2017 kon gesteld worden dat het geconstateerde sterftepercentage van 61% het hoogste percentage was bij de bedrijven waarvan uit analyse was gebleken dat die uitsluitend of in overwegende mate geitenbokjes hielden in dat betreffende jaar.
Hoeveel geitenlammeren zijn er in 2018 in de Nederlandse melkgeitenhouderij levend dan wel dood geboren, hoe is dat geregistreerd en hoe en door wie is dat gecontroleerd?
In 2018 zijn door melkgeitenhouders 291.405 geboortes geregistreerd in het I&R-systeem. Het I&R-systeem kent diverse administratieve controles. Daarnaast worden door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteiten (NVWA) fysieke controles uitgevoerd. Geitenhouders hoeven doodgeboortes niet te registreren in het I&R-systeem.
Hoeveel geitenlammeren die levend geboren zijn in de Nederlandse melkgeitenhouderij zijn er in 2018 alsnog gestorven, op welke leeftijd gebeurde dat, hoe is de sterfte onder geitenlammeren geregistreerd en hoe en door wie is dat gecontroleerd?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2018 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
4.588
7 tot 29 dagen
25.296
30 t/m 365 dagen
22.422
Meer dan 365 dagen
45.321
Geiten moeten na geboorte worden gemeld in het I&R-systeem op het moment dat ze van het geboortebedrijf worden afgevoerd. Indien een geit niet van het geboortebedrijf wordt afgevoerd dient melding in ieder geval binnen 6 maanden na de geboorte plaats te vinden. De verplichting om sterfte van geiten op het bedrijf te melden in I&R geldt alleen voor dieren die zijn voorzien van een oormerk.
Kunt u nader specificeren hoe het aantal van 110.237 doodmeldingen van geiten in de Nederlandse veehouderij in 2017 is opgebouwd, in elk geval naar de leeftijd (of leeftijdscategorie) waarop de dieren gestorven zijn?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2017 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
6.411
7 tot 29 dagen
22.227
30 t/m 365 dagen
27.635
Meer dan 365 dagen
53.964
Is het cijfer dat u noemde het totale aantal geiten dat in de Nederlandse veehouderij in 2017 is gestorven, inclusief de doodgeboren geitenlammeren? Zo nee, hoe hoog is het cijfer dan?4
Dit cijfer geeft het aantal doodmeldingen van geiten die in het I&R-systeem zijn geregistreerd. Er is geen wettelijke verplichting om doodgeboren geitenlammeren te melden in I&R.
Wat was het sterftecijfer onder geiten in de Nederlandse veehouderij in 2016?
In onderstaande tabel staan per leeftijdscategorie de in 2016 door geitenhouderijen in het I&R-systeem dood gemelde geiten. Dit betreft doodmeldingen van geiten in alle leeftijdscategorieën (niet uitsluitend geitenlammeren) door alle geitenhouders, dus niet uitsluitend melkgeitenhouders (niet gespecificeerd naar productiedoel).
0 tot 7 dagen
6.394
7 tot 29 dagen
18.663
30 t/m 365 dagen
25.336
Meer dan 365 dagen
42.022
Kunt u het cijfer bevestigen dat Wakker Dier in haar rapport «Sterfte in de veehouderij» noemde, te weten 91.000 dieren? Zo nee, om welk cijfer gaat het dan? Zo ja, vindt u een stijging van meer dan 20%, oftewel 20.000 geiten die nog voor de slacht zijn gestorven in de Nederlandse veehouderij, acceptabel?5
Het door Wakker Dier in rapport genoemde cijfer over sterfte onder geiten heeft betrekking op het jaar 2016 en is, zoals bij de betreffende tabel in het rapport is aangegeven, een «benadering van de jaarlijkse sterfte». Op basis van cijfers uit I&R kom ik voor het jaar 2016 op een sterfte van 92.415, in alle leeftijdscategorieën (zie de tabel bij het antwoord op vraag 12).
Om een oordeel te kunnen vellen over de stijging van het aantal sterfgevallen onder geiten tussen 2016 en 2017 (19,3%) is meer informatie noodzakelijk, bijvoorbeeld over het totaal aantal gehouden geiten en de oorzaak van de sterfgevallen. Ten algemene ben ik van mening dat het percentage vroegtijdige sterfte omlaag moet, met name, maar niet uitsluitend, onder jonge dieren.
Erkent u de constitutionele verhoudingen, onder andere keer op keer benadrukt door de Algemene Rekenkamer, dat de Kamer het beleid van het kabinet moet kunnen controleren op concrete en afrekenbare doelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete en afrekenbare doelen koppelt u aan het beleid dat u voert voor het terugdringen van de sterfte onder geitenlammeren in de geitenzuivelketen?
Daar waar het gaat om het concretiseren van de algemene zorgplicht is het niet altijd effectief en haalbaar om afrekenbare doelen te formuleren en op te leggen aan individuele ondernemers. Dit geldt met name daar waar het beoogde beleidsdoel niet uitsluitend beïnvloed wordt door het handelen van de ondernemer. In het geval van sterfte en ziektes zijn er vele factoren die bepalend zijn voor het behaalde resultaat. Factoren die zich deels in de invloedssfeer van de ondernemer bevinden, maar deels ook daarbuiten. Ik ben van mening dat de sector in den brede en individuele ondernemers in het bijzonder aangesproken moeten worden op hun (maatschappelijke) verantwoordelijkheid en hun professionaliteit om maximaal invulling te geven aan de zorgplicht die op hun rust. Daarbij kunnen koplopers als benchmark dienen voor de rest van de sector en is het van belang dat partijen uit de veehouderijketen en maatschappelijke organisaties bijdragen aan de juiste omstandigheden om sterfte terug te dringen tot een zo laag mogelijk niveau.
Neemt u het doel over dat de sectororganisaties in het plan van aanpak hebben geformuleerd? Zo ja, kunt u verhelderen wat dat doel dan inhoudt wanneer het plan spreekt over 9,3% sterfte in 2020, maar tegelijk spreekt over een stoplichtenmodel dat ruimte laat voor veel hogere sterftepercentages? Zo nee, welk doel stelt u dan en welke deadline houdt u daarvoor aan?6
Het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes is per brief van 11 december 2017 aan uw Kamer toegezonden (Kamerstuk 28 286, nr. 939). In het plan is als doel voor 2020 het percentage van maximaal 9,3% opgenomen. Het plan is met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg Dierenwelzijn van 7 februari 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 968). Het «stoplichtenmodel» waar de Partij voor de Dieren over spreekt laat geen ruimte voor een hoger sterftepercentage. Het stoplichtenmodel maakt inzichtelijk bij welke bedrijven het sterftepercentage te hoog is en koppelt hier maatregelen aan. Het plan van aanpak zal geëvalueerd worden waarbij een belangrijke toets zal zijn wat het doel voor de periode na 2020 kan en zal worden.
Hoe verhoudt het (vage) sectordoel van 9,3% met ruimte voor veel hogere sterftepercentages zich tot de uitspraken van oud-minister Kamp dat ook een sterfte van slechts 2% te bereiken is?7
Het percentage van 2% waar oud-minister Kamp tijdens het dertigledendebat over misstanden in een bokkenmesterij van 13 september 2017 op doelde, had betrekking op een individueel bedrijf. Op het betreffende bedrijf werden uitsluitend bokjes van één primair melkgeitenbedrijf afgemest. Doordat er geen koppels jonge dieren van verschillende primaire bedrijven werden samengebracht was op dit bedrijf de ziektedruk laag. Dit benadrukt het belang van het streven van de melkgeitensector om zoveel mogelijk bedrijven ertoe te bewegen geitenbokjes op hun eigen bedrijf af te mesten.
Oud-minister Kamp heeft tijdens genoemd debat het volgende gezegd over wat in zijn ogen een realistisch en haalbaar sterftecijfer kan zijn: «Bij bokkenhouders waar controles zijn geweest en waar is opgetreden, is gebleken dat het sterftecijfer teruggebracht kan worden naar 12%. Ik denk dat het nog verder teruggebracht kan worden. Dat zal nu per bedrijf moeten gebeuren en wij zullen daar bovenop moeten zitten.»
Wat bedoelt de NVWA als zij in haar rapport «Welzijn geiten. Inspectieresultaten 2017» schrijft dat de «aanpak» is geïntensiveerd toen de hoge sterfte bij bokkenmesterijen in beeld kwam in 2017 en kunt u uiteenzetten wat de aanpak vóór 2017 dan precies was en de inspectieresultaten van de voorgaande vijf jaar naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?8
In 2017 is in het project Welzijn Geiten van de NVWA aandacht besteed aan geitenbokjes, naar aanleiding van aanwijzingen bij inspecties in voorgaande jaren. De bokkenmesters zijn geselecteerd door middel van een data-analyse op basis van gegevens uit I&R en de Gecombineerde opgave van 2016. Aan de hand van deze data-analyse bleek er sprake te zijn van (zeer) hoge sterfte onder geitenbokjes bij bokkenmesters. Dit was aanleiding om extra inspecties bij bokkenmesters uit te voeren in 2017.
Vóór 2017 waren bokkenmesters voor de NVWA geen aparte doelgroep bij welzijnsinspecties omtrent geiten. In het voorjaar van 2014 is door de NVWA een project uitgevoerd, gericht op geitenlammeren. Bij primaire bedrijven is daarbij gecontroleerd op gebruik van diergeneesmiddelen, I&R en dierlijke bijproducten. Tevens is het vervoer van jonge dieren gecontroleerd. In 2015 is dit project herhaald. Er zijn destijds geen welzijnsovertredingen aangetroffen.
Kunt u uitleggen hoe het in hemelsnaam zo kan zijn dat de NVWA niet weet hoeveel bokkenmesters er in Nederland zijn?
Het beeld dat de NVWA geen of onvolledig toezicht zou kunnen houden op het welzijn van geitenbokjes, klopt niet. De NVWA weet op welke locaties er geiten gehouden worden. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Hoe kan de toezichthouder toezicht houden op het welzijn van dieren als ze niet eens weet in welke schuren en op welke locaties ze worden vetgemest voor de slacht? Identificatie en registratie (I&R) is toch ook voor geitenlammeren verplicht?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe kan de Kamer controleren wat de sterftepercentages in de melkgeitenhouderij zijn als bedrijven of stallen waarin dieren worden gehouden niet eens in beeld zijn bij de toezichthouder?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe kan de Kamer controleren of de handhaving van dierenwelzijnsregels op orde is als bedrijven of stallen waarin dieren worden gehouden niet eens in beeld zijn bij de toezichthouder/handhaver?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er nog meer veehouderijsectoren waarbij de NVWA geen compleet beeld heeft van het aantal bedrijven en de precieze locaties van de stallen waarin dieren worden gefokt, gebruikt en vetgemest voor de slacht? Zo ja, welke? Zo nee, waaruit blijkt dat de NVWA wel een volledig beeld heeft van alle andere veehouderijsectoren dan de sector bokkenmesterij?
Houders van runderen, varkens, schapen, geiten en nertsen zijn verplicht de verblijfplaats (locatie) van deze dieren te laten registreren, zelfs in het geval er slechts één dier van genoemde diercategorieën wordt gehouden. Houders van konijnen en pluimvee (kippen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen en loopvogels) moeten melding doen van de verblijfplaats indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van deze dieren. Voor runderen, varkens, schapen, geiten en pluimvee geldt daarnaast een I&R-registratie. Met genoemde registraties heeft de NVWA een volledig beeld van de locaties waar dieren worden gefokt, gehouden en gemest voor de slacht.
Erkent u dat het welzijn van melkgeiten niet alleen wordt aangetast door het laten werpen van jongen die meteen bij haar worden weggehaald, maar ook door het zogenaamde «duurmelken»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke kaders hanteert u voor het welzijn van deze dieren?
Nee. Het duurmelken van geiten, waarbij geiten na het krijgen van nakomelingen langer in lactatie blijven, wordt door de melkgeitensector in het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes als één van de oplossingen genoemd voor het terugdringen van de sterfte onder geitenbokjes, doordat het aantal benodigde nakomelingen – en daarmee dus ook bokjes – verminderd wordt.
Veel uitval van melkgeiten is volgens onderzoek van de Animal Sciences Group van Wageningen UR gerelateerd aan dracht en aflammeren en aan maag-darm-problemen en mastitis in de eerste vier à vijf maanden van de lactatie10. Duurmelken vermindert de risico’s op uitval onder volwassen melkgeiten.
Herinnert u zich dat u in het debat over het lijden en sterven van dieren in de veehouderij d.d. 24 januari 2019 liet weten het oneens te zijn met de analyse van de Partij voor de Dieren-fractie dat er een groot gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld over (de herkomst van) dierlijke producten en de dagelijkse realiteit voor de dieren (in de veehouderij)?9
In het plenaire debat over dieren in de veehouderij van 24 januari 2019 heeft de PvdD-fractie aangegeven van mening te zijn dat er een enorm gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld en de dagelijkse realiteit voor de dieren en werd daaraan de conclusie verbonden dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) daarin een taak heeft. Ik heb in het debat aangegeven dat de consument ook een plicht heeft om zelf te onderzoeken, zich te verdiepen, zelf kennis van zaken op mag doen.
Hoe verklaart u de massale uitingen van verbazing en ontzetting die in mei 2018 in de (sociale) media zichtbaar en hoorbaar waren nadat in een uitzending van Boer zoekt Vrouw te zien was hoe op een biologisch geitenbedrijf de pasgeboren lammeren werden weggehaald bij de moedergeit en in een doos werden gezet?
De reactie van mensen is afhankelijk van ieders eigen referentiekader. Mensen die van mening zijn dat een lam na de geboorte gedurende een periode bij de moeder moet blijven zullen anders naar de betreffende beelden kijken dan mensen die van mening zijn dat met het weghalen bij de moedergeit en het afzonderen van de individuele lammeren verspreiding van infecties voorkomen wordt en individuele zorg geboden kan worden. Het is aan de individuele ondernemer om te bepalen hoe lang een lam bij de moedergeit gehouden wordt. De zorg voor jonge dieren staat daarbij altijd voorop.
Vond u de toelichting van de presentatrice «de doos geeft de geitjes een veilig gevoel» een correcte en/of complete duiding van wat er precies met de dieren gebeurt in het systeem van (biologische) geitenzuivelproductie?
Het reduceren van hetgeen in de (biologische) geitenzuivelproductie gebeurt tot een enkele scene uit een aflevering van Boer zoekt Vrouw doet in mijn ogen geen recht aan de (biologische) geitenzuivelsector.
Wat zou u vertellen als iemand u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, die bovendien meent dat overheid en sector niets achterhouden als het gaat om de daadwerkelijke situatie voor de dieren in de veehouderij, zou vragen waar (biologische) geitenzuivel vandaan komt?
Ik zou zeggen dat (biologische) geitenzuivel van melkgeitenhouderijen komt waar agrarische ondernemers elke dag van de week de best mogelijk zorg geven aan hun dieren, vanuit een intrinsieke motivatie en omdat een goede zorg ten gunste van hun onderneming is.
De bekendheid van burgers met het dierenleed dat schuilgaat achter dons |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in het debat over het lijden en sterven van dieren in de veehouderij op 24 januari 2019 liet weten het oneens te zijn met de analyse van de Partij voor de Dieren-fractie dat er een groot gat zit tussen wat mensen wordt voorgespiegeld over (de herkomst van) dierlijke producten en de dagelijkse realiteit voor de dieren (in de veehouderij)?1
Ik heb tijdens het debat op 24 januari aangegeven dat ik geen andere voorstelling van zaken geef over de veehouderij dan hoe zij daadwerkelijk is. En dat ik niets achter te houden heb bij de vraag hoe de situatie is. Ik heb ook aangegeven dat het ook aan de consument is om enige kennis van zaken op te doen en zelf op onderzoek uit te gaan als hij of zij zich wil verdiepen in de herkomst van producten.
Heeft u de uitzending gezien die Kassa op 2 februari 2019 wijdde aan het dierenleed dat schuilgaat achter dons?2
Ja, ik heb de uitzending van Kassa gezien.
Kunt u bevestigen dat dons dat in Nederland wordt verkocht ofwel afkomstig is van eenden die in China levend worden geplukt ofwel van eenden die in Nederland worden gefokt en gedood voor vlees en dons? Zo nee, waarvan is het dan afkomstig?
Dit kan ik niet bevestigen. Bedrijven die zich hebben aangesloten bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel (CKT) hebben zich gecommitteerd om due diligence uit te voeren en daarbij aandacht te geven aan negen thema’s. Dierenwelzijn is één van deze 9 thema’s. Vanaf het tweede jaar van deelname brengen bedrijven in beeld welke materialen ze gebruiken en welke potentiele risico’s met deze materialen gemoeid zijn.
In 2018 hebben deelnemende bedrijven deze informatie aan het secretariaat CKT aangeleverd. De geaggregeerde resultaten zijn samengevat en online te vinden: www.imvoconvenanten.nl/~/media/files/imvo/kleding/2018-factsheet.ashx
Uit deze informatie blijkt dat van het totaal aan materialen die de bedrijven gebruiken 1% bestaat uit dierlijke materialen (bont, dons, exotische leer, leer (koe, kalf, geit, varken), wol, zijde). Van die 1% bestaat 2% uit dons. In totaal hebben de bedrijven aangegeven 14 ton dons te gebruiken. Bedrijven geven aan dat hiervan 11 ton is gecertificeerd met de Responsible Down Standard (RDS) hetgeen betekent dat het dons niet van levend geplukte eenden afkomstig is. Van de overige 3 ton die niet is gecertificeerd zijn geen nadere gegevens.
Van bedrijven die zich hebben aangesloten bij het CKT wordt verwacht dat zij in 2021 geen dons meer gebruiken van levend geplukte en/of dwang-gevoederde ganzen en eenden.
Kunt u bevestigen dat er een keurmerk bestaat dat verkopers van dons van niet levend geplukte dieren gebruiken op hun producten, waarmee consumenten wordt verteld dat het gaat om «gecertificeerd verantwoord» dons, het Responsible Down Standard (RDS)-keurmerk?
Ja.
Heeft u gezien dat de filmploeg van Kassa langsging bij een aantal bekende kledingwinkels en medewerkers daar vroeg naar de herkomst van het dons dat in de kleding is verwerkt die zij daar verkopen en heeft u gezien en gehoord dat geen enkele medewerker de (undercover)filmploeg duidelijke informatie kon verschaffen over de herkomst van het dons dat in de betreffende jassen is gebruikt en over wat de dagelijkse realiteit is voor de dieren in de donsindustrie?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat Stichting Animal Rights een klacht heeft ingediend bij de Reclame Code Commissie over de reclame van beddenfabrikant Auping, die dons gebruikt van eenden uit de Nederlandse eendenhouderij, waarin werd gesteld dat het dons dat zij gebruiken het RDS-keurmerk draagt en dat dit betekent dat de eenden en ganzen gezond leven, geen pijn lijden en geen angst of stress ervaren?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u gezien dat de Reclame Code Commissie begin 2018 heeft geoordeeld dat Auping de consument misleidt met onjuiste claims over dierenwelzijn, gebaseerd op het RDS-keurmerk, waardoor «de gemiddelde consument [...] ertoe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen»?3
Ja, dat heb ik gezien.
Wanneer nam u kennis van die uitspraak, waarmee de stichting Animal Rights in het gelijk werd gesteld, en heeft u actie ondernomen toen u doorkreeg dat consumenten werden misleid over de herkomst van dons? Zo ja, welke?
Het is niet mijn taak om te beoordelen of reclames misleidend zijn en hier actie op te ondernemen. Dit is aan de Reclame Code Commissie die ook in deze zaak uitspraak heeft gedaan.
Heeft u gezien dat Kassa mensen op straat beelden heeft laten zien uit de eendenhouderij, zowel beelden van het levend plukken van eenden voor dons in China als beelden uit Nederlandse stallen waarin eenden zitten opgesloten met als doel om ze te doden voor vlees en dons?
Ja, dat heb ik gezien.
Heeft u opgemerkt dat de mensen op straat, geconfronteerd met deze beelden van de dagelijkse realiteit voor de dieren die gebruikt worden voor dons, zeer verbaasd en geschokt waren over wat ze zagen en dat deze mensen lieten weten geen idee te hebben dat dit schuilging achter dons en dat dit in producten zit die ze zelf ook hebben aangeschaft, zoals dekbedden en jassen?
Ja, ik heb de reactie op de getoonde beelden gezien.
Herinnert u zich nog dat u zei dat de consument ten aanzien van het dierenwelzijn een plicht heeft om zelf te onderzoeken wat er schuilgaat achter dierlijke producten? Hoe kan de consument deze plicht vervullen, denkt u, als de donsindustrie zelf niet zorgt dat de beelden van de dieren bekend zijn bij mensen, als bedrijven consumenten misleiden met een keurmerk en als (verkoop)medewerkers die donsproducten verkopen, zelfs als er actief naar de herkomst wordt gevraagd, geen duidelijke of zelfs onjuiste informatie geven over de manier waarop dieren in de donsindustrie worden gefokt, gebruikt en gedood?
De betekenis van het RDS-keurmerk is door de consument op te zoeken. Bedrijven misleiden mensen niet wanneer zij uitdragen dat zij volgens dit keurmerk handelen. De producten met het RDS keurmerk zijn ook herkenbaar in de winkels. Het is aan de retail om medewerkers te instrueren over de producten die zij verkopen.
Ziet u parallellen met de herkomst van andere dierlijke producten? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u uw aanname dat deze situatie van misinformatie zich alleen zou afspelen bij dons?
Deze parallellen zie ik. Veel kleding- en textielbedrijven hebben beperkte kennis over de dierenwelzijnsaspecten van de dierlijke materialen die zij gebruiken. Daarom is dit in het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel voor de bedrijven in beeld gebracht. Dit heeft in 2018 geresulteerd in het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». In navolging van dit rapport en het due diligence proces dat bedrijven hebben doorlopen (zie ook mijn antwoord op vraag 3), wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s prioriteren en adresseren. Dit gaat om risico’s ten aanzien van negen thema’s waaronder dierenwelzijn. Voor wat betreft dierenwelzijnsaspecten bekijken bedrijven vervolgens hoe zij de negatieve impact kunnen gaan voorkomen of verminderen. Daarvoor kunnen zij gebruik maken van de oplossingsrichtingen uit het rapport «Dierenwelzijn in de Kleding- en Textielsector». En daarbij hoort ook dat bedrijven hun klanten goed informeren over het gebruik van de (gecertificeerde) materialen van dierlijke oorsprong.
Wat zou u zelf vertellen als iemand u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, die bovendien meent dat overheid en sector niets achterhouden als het gaat om de daadwerkelijke situatie voor de dieren in de veehouderij, zou vragen wat de herkomst is van dons?
Het is algemeen bekend dat dons bestaat uit veren van vogels. Er is ook vrij gemakkelijk online terug te vinden dat dons op verschillende manieren kan worden verzameld. Daarnaast kan de consument ervoor kiezen om producten zoals jassen en dekbedden te kopen waarbij niet-dierlijke materialen zijn gebruikt in plaats van dons.
De stalbrand in Biezenmortel waarbij zeker 2500 varkens zijn omgekomen en over het lot van de varkens die de brand in hun stal hebben overleefd |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe en hoe laat werd u geïnformeerd dat op vrijdag 1 februari 2019 in Biezenmortel stallen in brand stonden waarin zich 2.500–3.000 varkens bevonden en hoe heeft u de ontwikkelingen rond de brand gevolgd?1
Ik heb dit in de loop van vrijdag 1 februari vernomen.
Erkent u dat de houderijsystemen voor varkens die onder uw verantwoordelijkheid zijn toegestaan in Nederland bestaan uit dit soort stallen waaruit dieren zich onmogelijk kunnen bevrijden als er brand uitbreekt?
De stalsystemen in de varkenshouderij voldoen aan de wettelijke eisen. Daarnaast worden aanvullende maatregelen genomen om de kans op een brand te verkleinen.
Erkent u dat de morele opvatting in de samenleving is dat dieren levende wezens zijn met bewustzijn en gevoel en voorts dat er grote spanning in de samenleving kan en zal ontstaan als de overheid niet in overeenstemming met deze morele opvatting handelt door toe te staan dat dieren, opgesloten in potdichte stallen, nauwelijks beter worden beschermd tegen brand dan goederen?
In mijn Beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991) en in het debat over de veehouderij op 24 januari jl. ben ik uitgebreid ingegaan op het houden van dieren. Tevens heb ik in mijn Kamerbrief over brief stalbranden van 14 januari jl. (Kamerstuk 35 000, nr. 71) aangegeven dat bij elke stalbrand het leed voor de dieren, de veehouder, de hulpverleners en omwonenden groot is. Iedere brand doet ons dat pijnlijk opnieuw beseffen. We zijn het unaniem eens dat het noodzakelijk blijft om de kans op een stalbrand te verkleinen en het aantal dieren dat omkomt bij een stalbrand te verminderen. Samen met de veehouders, de brandweer, de verzekeraars, de dierenbeschermingsorganisaties werken we daaraan op basis van het actieplan Brandveilige veestallen 2018 – 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 988).
Vindt u het nog steeds «niet proportioneel» om brandveiligheidseisen te stellen aan bijvoorbeeld de dakisolatie van stallen en de compartimentering van technische ruimtes, waarmee volgens het onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) de meeste dierenlevens kunnen worden gespaard als er brand uitbreekt?2
In mijn brief Stalbranden van 14 januari jl. (Kamerstuk 35 000, nr. 71) ben ik uitvoerig ingegaan op de afwegingen die ik gemaakt heb naar aanleiding van het onderzoek van het EIB. In de brief heb ik geschetst op welke manier ik, samen met betrokken partijen, werk aan het verkleinen van de kans op een stalbrand en het verminderen van het aantal dieren dat daarbij omkomt. Het blijft belangrijk om goed te blijven kijken naar de oorzaken van branden en te kiezen voor passende maatregelen die daarbij aansluiten om branden te voorkomen. Dat betekent dat een palet van maatregelen wordt ingezet zoals de periodieke elektrakeuring, voorlichting, oververhitting beveiliging van machines en het aanbrengen van rookdetectie in de technische ruimte bij varkens en pluimveestallen.
Wanneer nam u er kennis van dat de brandweer zei dat ze niet naar binnen kon gaan om de dieren te redden en erkent u dat ook dit het gevolg is van het beleid waar u verantwoordelijk voor bent, namelijk het opsluiten van dieren in potdichte stallen zonder noemenswaardige brandveiligheidseisen aan de gebouwen waarin de dieren opgesloten zitten?
Ik werd op de hoogte gehouden van het verloop van de brand via de media. Al snel was duidelijk dat het redden van de varkens in de brandende stal niet meer mogelijk was en dat alle aandacht gericht was op het behouden van de direct naast gelegen stallen. Uiteindelijk is het gelukt om een deel van de vierde stal met de daarin aanwezige dieren voor brand te behoeden. Zie verder mijn antwoord bij vraag 4.
Heeft er een periodieke elektrakeuring plaatsgevonden in de vier varkensstallen van het bedrijf in Biezenmortel? Zo ja, wat is er bij deze keuring aangetroffen en wat was hierbij de conclusie? Zo nee, hoe is dit mogelijk, aangezien u schreef dat alle varkensstallen voor 1 januari 2019 een (eerste) periodieke elektrakeuring zouden hebben ondergaan? Hoeveel stallen zijn er daadwerkelijk voor 1 januari 2019 gekeurd en hoeveel niet?
Op het bedrijf heeft de periodieke elektrakeuring volgens de voorwaarden van het kwaliteitssysteem KKS Holland Varken plaatsgevonden. Hierbij is niet naar voren gekomen dat er problemen waren. De oorzaak van de brand in Biezenmortel is niet bekend. De brandweer doet onderzoek naar de oorzaak, maar vaak is de oorzaak niet meer te achterhalen. In de voortgangsrapportage over het actieplan Brandveilige veestallen, welke voor het zomerreces zal verschijnen, zal worden gerapporteerd over de uitvoering en de resultaten van de periodieke elektrakeuring.
Heeft u er kennis van genomen dat ook de sector stelt dat de brand zich zo snel heeft kunnen verspreiden door de luchtwassers in de stallen, waardoor er «geen houden meer aan is» zoals de voorzitter van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) stelt in de media?3
Ja.
Waarom heeft u een voorstel van het lid Ouwehand voor een verbod op luchtwassers vanwege het risico op stalbranden afgewezen?4
Voor het realiseren van milieu en natuurdoelstellingen zijn luchtwassers van groot belang omdat hiermee de emissies van ammoniak en geur uit varkensstallen naar de leefomgeving fors worden verminderd. Mijn beleid is erop gericht om samen met de betrokken partijen effectief toe te werken naar het verkleinen van de kans op een stalbrand en het verminderen van het aantal dieren dat daarbij omkomt. Ik zal het mogelijke risico van de snelle verspreiding van brand als gevolg van de klimaatinstallaties op bedrijven laten meenemen in het actieplan en te komen met maatregelen.
Ging het om een bedrijf dat zowel fokzeugen hield als vleesvarkens vetmestte? Zo nee, wat voor bedrijf betreft het?
Het betreft een bedrijf waar zowel fokzeugen als vleesvarkens worden gehouden.
Voor hoeveel dieren waren er dierrechten en (milieu/omgevings-/natuur-)vergunningen afgegeven voor elk van de betreffende vier stallen?
De registratie van dierrechten betreft het gemiddeld aantal dieren dat de ondernemer in kader van de mestproductie mag houden gedurende een jaar, en zegt niets over het daadwerkelijke aantal te mogen houden varkens op een bepaald moment. De dierrechten zijn ook niet per stal gespecificeerd. Verder beschik ik niet over de informatie van vergunningen, deze worden door de gemeente afgeven.
Hoeveel dieren bevonden zich daadwerkelijk in de stallen en kunt u het antwoord uitsplitsen naar zeugen, biggetjes bij de zeug, gespeende biggen, vleesvarkens en beren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie van de houder gaat het om ongeveer 3000 varkens. Ik beschik niet over de uitgesplitste gegevens.
Hoeveel dieren zijn er precies omgekomen en kunt u het antwoord uitsplitsen naar zeugen, biggetjes bij de zeug, gespeende biggen, vleesvarkens en beren? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel dieren hebben de brand in de drie afgebrande stallen overleefd en wat is het lot van deze (naar schatting 10 tot 12) dieren op dit moment?5 6
Op basis van informatie van de houder hebben 10 dieren afkomstig uit de drie afgebrande stallen de brand overleefd. Deze hebben kort buiten gelopen en zijn na controle opgenomen in de stal die bij de brand gespaard is gebleven. Later zijn deze varkens zoals gepland op reguliere wijze afgevoerd voor de slacht.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk initiatief om de dieren die de brand in hun stal hebben overleefd vrij te kopen en een rustige oude dag te gunnen te prefereren valt boven het afvoeren van deze dieren naar de slacht of destructie? Zo nee, waarom vindt u dat deze dieren alsnog moeten worden doodgemaakt?
Ik heb begrepen dat de betreffende varkens, zoals ook al was bedoeld, naar de slacht zijn gegaan.
Kunt u bevestigen dat het vervoeren van deze dieren naar een ander varkensbedrijf met als doel om ze verder te gebruiken als fokzeug of vleesvarken niet (zomaar) is toegestaan op grond van de huidige regelgeving, onder andere met het oog op dierziekten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het is mogelijk om onder voorwaarden een ontheffing te geven voor het verplaatsen van varkens waarbij de risico’s van insleep van dierziekten wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk initiatief om deze dieren vrij te kopen en een rustige oude dag te gunnen te prefereren valt boven het scenario waarin de dieren opnieuw in een potdichte stal worden gebruikt voor vleesproductie? Zo nee, waarom vindt u dat deze dieren die na de brand in hun stal voor het eerst gras onder hun voeten hebben gevoeld, wel weer terug mogen naar een leven als gebruiksvoorwerp in de dichte stallen van de veehouderij?
Ik herken de opvatting van de Partij van de Dieren in de vraagstelling. Maar het is aan de houder van de dieren om te bepalen of hij deze dieren wil laten vrijkopen of houdt voor de productie van vlees. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 14.
Klopt het dat er naast de drie afgebrande stallen nog één stal is overgebleven en dat daarin 500 varkens werden gehouden en was de bezetting daarmee op het maximale niveau?
Het is de brandweer gelukt om een deel van de vierde stal te sparen. Op basis van informatie van de veehouder heb ik begrepen dat daarin 500 varkens worden gehouden.
Erkent u dat het niet is toegestaan om extra varkens te plaatsen in een stal die reeds tot de maximale bezetting is volgezet met varkens?
Bij de bezetting van de stal moet voldaan worden aan de wettelijke eisen.
Wat is het huidige lot van de 500 varkens uit de vierde schuur en wat gaat er met deze dieren gebeuren?
Deze varkens krijgen de zorg van de varkenshouder die ze nodig hebben en worden gehouden voor de voedselproductie.
Bent u, gelet op de grote maatschappelijke betrokkenheid bij het lot van de dieren die de brand hebben overleefd, bereid deze vragen binnen twee dagen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Ziekmakende giftige dampen in varkensstallen en het aanhoudende gedogen daarvan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in het Varkensbesluit van 1997 al is bepaald dat varkensstallen zo moeten zijn ingericht dat de varkens toegang hebben tot een schone en comfortabele ruimte?
Ja.
Kunt u voorts bevestigen dat in de Wet dieren van 2011 is bepaald dat gehouden dieren moeten worden gevrijwaard van fysiek en fysiologisch ongerief en dat het in principe verboden is de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen?
In de Wet Dieren is in artikel 1.3 bepaald dat bij het stellen van regels of het nemen van daarop gebaseerde besluiten rekening wordt gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor de intrinsieke waarde van het dier. Daartoe wordt gerekend dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd, hetgeen onder meer inhoudt de vrijwaring vanfysiek en fysiologisch ongerief voor zover dat redelijkerwijs kan worden verlangd. Het is daarnaast op grond van artikel 2,1 van de Wet dieren verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Kunt u voorts bevestigen dat in de nadere regelgeving onder de Wet dieren, in het Besluit houders van dieren van 2014, een verbod is opgenomen om dieren te houden in stallen waarin de lucht zo vervuild is dat zij er ziek van worden?1
In het besluit houders van dieren is opgenomen dat de luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier niet schadelijk zijn voor het dier.
Kunt u bevestigen dat zowel het Varkensbesluit als de Wet dieren als het Besluit houders van dieren in elk geval tot halverwege 2018 nooit is gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven?
De NVWA controleerde ook voor medio 2018 tijdens inspecties bij varkenshouderijen of het klimaat in de stal schadelijk is voor de dieren. In die gevallen waar duidelijk sprake was van een schadelijk klimaat werd ook handhavend opgetreden.
Indien u niet wilt bevestigen dat de dierenwelzijnswetten nooit zijn gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven, kunt u dan de informatie over concrete gevallen van handhaving en sanctionering van de afgelopen decennia naar de Kamer sturen zodat de Kamer kan controleren of uw bewering dat er wel is gehandhaafd wel klopt?
In mijn antwoord op uw vraag 4 heb ik aangegeven dat er ook vóór halverwege 2018 is gehandhaafd als het gaat om de lucht waarin dieren in de varkenshouderij moeten leven. Voor meer informatie over de handhaving op het klimaat in varkensstallen in 2018 verwijs ik naar de op 28 februari jl. door de NVWA gepubliceerde factsheet over de inspectieresultaten klimaat in varkensstallen.1
Vindt u het zelf prettig om ammoniakdampen in te ademen?
Nee.
Erkent u dat alleen al op basis van gezond verstand er al die jaren al ernstig rekening moest worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat varkens die hun hele leven in gesloten stallen moeten doorbrengen, slechts via een rooster gescheiden van hun eigen uitwerpselen, te lijden hebben van de ammoniak in de lucht waarin ze 24 uur per dag moeten leven?
Ik ben me ervan bewust dat er meer aandacht moet komen voor de omstandigheden waarin de varkens gehouden worden. Dit is ook een van de maatregelen die in het Hoofdlijnenakkoord voor de sanering en verduurzaming van de varkenshouderij zijn afgesproken (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Deze aanpak is gericht op het ontwikkelen van brongerichte emissiebeperkende maatregelen, waarbij de mest frequent uit de stallen wordt afgevoerd en bewerkt, en verbeterde ventilatiesystemen in varkensstallen. Hierdoor verminderen schadelijke emissies in stallen en verbetert de kwaliteit van het stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat ammoniak voor varkens een van de schadelijkste gassen is in de stallucht?
Ammoniak is boven een bepaalde concentratie schadelijk voor de gezondheid. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het reukorgaan, net als bij een hond, het belangrijkste zintuig is van varkens en dat varkens hun soortgenoten onderscheiden op geur?
Varkens herkennen elkaar onderling door een combinatie van geluid, zicht en geur.
Realiseert u zich dat aantasting van de neus en reuk betekent dat de dieren de mogelijkheid tot deze cruciale herkenning wordt ontnomen?
Er zijn geen aanwijzingen dat dieren elkaar minder goed herkennen in varkensstallen. Dieren herkennen elkaar op basis van geluid, zicht en geur. Wel is het zo dat Wageningen Livestock Research aangeeft dat een verminderd stalklimaat kan leiden tot frustratie en prikkelbaarheid van de dieren.
Hoe denkt u dat varkens zich voelen in een hok vol andere varkens als zij die niet (goed) meer kunnen herkennen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat aantasting van de neus en reuk en daarmee het wegvallen van herkenning tot gevolg heeft dat de dieren minder sociaal gedrag kunnen vertonen en agressiever zijn naar elkaar, wat er weer toe leidt dat zij elkaar verwonden?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn er medewerkers op het ministerie (geweest) die aandacht hebben gevraagd voor de waarschijnlijkheid dat de lucht in varkensstallen een bron van leed vormt voor de dieren? Zo ja, vanaf wanneer, hoe vaak is dat gebeurd en wat is er met de respectieve signaleringen van (diverse) ambtenaren die aandacht vroegen voor dit specifieke dierenwelzijnsprobleem gebeurd?
De luchtkwaliteit in de varkensstallen is al geruime tijd een punt van aandacht binnen mijn ministerie.
In de plannen voor verduurzaming van de varkenshouderij is luchtkwaliteit in de stal ook een belangrijk aandachtspunt. Eén van de maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord voor de sanering en verduurzaming van de varkenshouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200) is gericht op het ontwikkelen van brongerichte emissiebeperkende maatregelen, waarbij de mest frequent uit de stallen wordt afgevoerd en bewerkt, en verbeterde ventilatiesystemen in varkensstallen. Hierdoor verminderen schadelijke emissies in stallen en verbetert de kwaliteit van het stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat er al jaren wetenschappelijke kennis beschikbaar is over de schadelijke effecten van het inademen van lucht met een hoog ammoniakgehalte bij zowel dieren als mensen?
Het is bekend dat hoge gehaltes ammoniak niet bevorderlijk zijn voor de gezondheid van de luchtwegen van mens en dier.
Er is veel onderzoek beschikbaar over de schadelijkheid van ammoniak voor mens en dier. Dit heeft er onder andere toe geleid dat WUR in 2015 onderzoek heeft gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Het onderzoek heeft vijf indicatoren opgeleverd. Dit zijn de omgevingsindicatoren concentraties koolstofdioxide en ammoniak en de volgende dierindicatoren: mate van roodheid en/of bevuiling van de ogen; mate van oorbijten; mate van staartbijten; mate van bevuiling van de dieren. De NVWA gebruikt deze vijf indicatoren om het stalklimaat te beoordelen.
Welke onderzoeken en rapporten (inzake de schadelijke effecten van het inademen van lucht met een hoog ammoniakgehalte bij zowel mensen als dieren) zijn sinds wanneer bekend op het ministerie en wat is er met die onderzoeken en rapporten gebeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat mensen ademhalingsproblemen ervaren bij een ammoniakgehalte van 6 parts per million (ppm) en dat biggen ammoniakconcentraties onder de 10 ppm al detecteren en vermijden?2
De onderbouwing van deze data zijn mij niet bekend.
Welke waarde kent u toe aan de duidelijke voorkeur van (deze) dieren om geen lucht met (deze gehaltes aan) ammoniak erin in te hoeven ademen?
Ik vind het belangrijk dat de dieren kunnen leven in een omgeving die niet schadelijk is.
Erkent u de voorkeur voor niet-vervuilde lucht als behorend tot de natuurlijke behoeften van het dier? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een goed stalklimaat en een goede luchtkwaliteit. Het is daarom belangrijk om in te zetten op brongerichte maatregelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat ammoniakconcentraties van meer dan 20 ppm tot beschadigingen aan de luchtwegen kunnen leiden bij varkens én mensen?3
Het is bekend dat hoge gehaltes ammoniak niet bevorderlijk zijn voor de gezondheid van de luchtwegen van mens en dier. Een combinatie van factoren kan leiden tot respiratiestoornissen in de varkens. Dit uit zich bijvoorbeeld in longafwijkingen (long- en borstvliesontstekingen) bij vleesvarkens.
Kunt u bevestigen dat veel varkens als gevolg van de ammoniakdampen in de stal waarin zij opgesloten zitten lijden aan chronisch hoesten, ernstige benauwdheid, longontstekingen en pijnlijke borstontstekingen?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u bevestigen dat volgens de Arbowet de ammoniakconcentraties in stallen niet hoger mag zijn dan 10 ppm?
Volgens bijlage XIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling mag de ammoniakconcentratie waaraan een werknemer blootstaat niet hoger zijn dan 14 mg/m3 (voor een gemiddelde blootstelling over 8 uur); dit komt overeen met 20 ppm. Bij een korte blootstellingsduur (15 min) mag de ammoniakconcentratie niet hoger zijn dan 36 mg/m3 (50 ppm).
Hoe verhoudt deze wettelijke arbonorm voor de lucht in stallen zich tot het gedogen van ammoniakconcentraties die veel hoger liggen?
Zie voor het antwoord op deze vraag mijn antwoord op de vragen 14 en 15.
Onderschrijft u de bevindingen van het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit, dat op basis van metingen en berekeningen in 2013 concludeerde dat de ammoniakconcentratie in stallen op 50 tot 70 ppm kan liggen?
Ik heb geen reden om aan de uitkomsten van de bevindingen van het Klimaatplatform te twijfelen. Ik heb daarom ook door de WUR onderzoek laten doen naar indicatoren om het stalklimaat en de effecten daarvan op het dier zichtbaar te maken en een effectievere invulling te kunnen geven aan de handhaving op de luchtkwaliteit.
Kunt u bevestigen dat het dierenwelzijnspanel van de European Food Safety Authority (EFSA), in een zogenaamd «technical report» waaraan de Wageningen Universiteit heeft meegeschreven, in 2011 heeft gesteld dat het ammoniakgehalte in een varkensstal in elk geval niet boven de 20 ppm zou moeten komen?4
Ja dat is mij bekend. Een varkensstal goed ventileren is van belang voor de gezondheid en het welzijn van de varkens. Ventileren van stallen is een balans tussen het omlaag brengen van de ammoniakgehaltes en de luchtsnelheid in de stal. Als er teveel geventileerd wordt kan er tocht ontstaan en de temperatuur in de stal dalen, wat een negatieve invloed kan hebben op de diergezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat Duitsland wettelijk heeft vastgelegd dat de ammoniakconcentraties in varkensstallen niet hoger mag zijn dan 20 ppm wettelijk en dat ook in Frankrijk bij inspecties in varkensstallen deze grenswaarde als maximale bovengrens wordt gehanteerd?
In Duitsland is vastgelegd dat de ammoniakconcentratie in varkensstallen structureel niet hoger mag zijn dan 20 ppm. In Frankrijk is geen waarde voor de ammoniakconcentratie in varkensstallen in regelgeving opgenomen.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit in 2013 al waarschuwde dat de ammoniakconcentratie in varkensstallen hooguit 20 ppm mag zijn? Sinds wanneer was deze bevinding bekend op het ministerie? Werd de bevinding gesignaleerd door het team dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Wat is er met de bevinding gebeurd op het ministerie?
Het ging hierbij om een advies van het Klimaatplatform Varkens richting varkenshouders in 2013. In 2015 heeft mijn ministerie opdracht gegeven aan de WUR om onderzoek te doen naar indicatoren voor de handhaving van het stalklimaat. Zie ook vraag 17.
Kunt u bevestigen dat die bovengrens van 20 ppm in Nederland nog altijd niet wettelijk is vastgelegd?
In de regelgeving is de bovengrens van 20 ppm ammoniak niet opgenomen.
Erkent u dat Nederland op dit punt dus niet «voorop loopt» in Europa als het gaat om het dierenwelzijn in de veehouderij, zoals wel vaak wordt beweerd?
Nederland heeft ervoor gekozen om op basis van beschikbaar onderzoek de stap te zetten naar het laten opstellen van praktische handvatten voor het toezicht op de luchtkwaliteit in stallen. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 13 is de luchtkwaliteit in varkenstallen al geruime tijd een punt van aandacht binnen mijn ministerie. Ik heb geen inzicht hoe aan deze opgave invulling is gegeven in andere landen.
Kunt u toelichten waarom u er niet voor heeft gekozen om in elk geval een wettelijke bovengrens vast te leggen voor de toegestane ammoniakconcentraties in varkensstallen, maar in plaats daarvan opdracht heeft gegeven aan Wageningen Livestock Research om een onderzoek te doen naar «signaalindicatoren» voor een ontoereikend stalklimaat?
Met het onderzoek zijn signaal indicatoren tot stand gekomen die de NVWA handvatten biedt voor een integrale beoordeling van het stalklimaat waarin verschillende aspecten, waaronder ammoniak, worden meegenomen. Daarmee wordt invulling gegeven aan het toezicht op stalklimaat. In Europese regelgeving is geen wettelijke bovengrens vastgelegd.
Hoeveel geld heeft het ministerie betaald aan Wageningen Livestock Research voor dit pilotproject voor de ontwikkeling van «indicatoren op basis waarvan bedrijven kunnen worden gesignaleerd die mogelijk niet aan de open norm voor stalklimaat voldoen» en hoeveel tijd heeft het onderzoek in beslag genomen?
Dit onderzoek heeft € 73.300 (inclusief btw) gekost. Het onderzoek liep van 2015 tot april 2017.
Hoe verantwoordt u de jarenlange vertraging en het opnieuw uitgeven van belastinggeld aan een onderzoek door Wageningen Universiteit, terwijl diezelfde universiteit in een samenwerkingsverband voor EFSA al in 2011 tot de conclusie was gekomen dat je 20 ppm als maximale bovengrens moet stellen voor de lucht in varkensstallen?
Om de uitkomsten van een rapport om te zetten in beleid en uitvoering is tijd nodig en extra onderzoek. In het rapport van de EFSA is als conclusie opgenomen dat ammoniak waarden van meer dan 20 ppm nadelige gevolgen kunnen hebben op de fysiologie en het gedrag van varkens. Op basis daarvan is in het rapport de aanbeveling opgenomen om de ammoniak waarde niet hoger te laten zijn dan 20 ppm. Dit is niet overgenomen in Europese regelgeving. Zie verder mijn antwoord bij vraag 28.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ondanks dit nieuwe onderzoek, weer zes jaar later, in ieder geval tot juli 2018 nog altijd geen sancties heeft opgelegd bij geconstateerde overtredingen met betrekking tot de slechte luchtkwaliteit in varkensstallen? En hoe is dit na juli 2018?
In de eerste helft van 2018 heeft de NVWA 59 keer het klimaat beoordeeld aan de hand van de checklist stalklimaat. Dit betrof 53 bedrijven. Bij 18 van de 32 inspecties op locaties met biggen is bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm gemeten. Bij 18 van de 27 inspecties op locaties met vleesvarkens is bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm gemeten. Dit betekent dat bij 36 van de 59 ingevulde checklijsten, bij één of meerdere hokken een ammoniakwaarde boven de 20 ppm is gemeten. Zoals ook uitgelegd in antwoord op de vragen 27 en 31 handhaaft de NVWA op basis van een combinatie van indicatoren en niet op basis van uitsluitend ammoniakwaardes. Naast een aantal omgevingskenmerken worden ook dierkenmerken meegewogen. Op 4 bedrijven is op basis van de uitgevoerde inspecties de luchtkwaliteit in de stal als niet akkoord beoordeeld. In één geval is hiervoor een schriftelijke waarschuwing gegeven. De overige drie inspecties zijn afgedaan met een mondelinge waarschuwing, waarbij in één geval de tekortkoming ter plekke is hersteld.
Kunt u bevestigen dat bij de inspecties die de NVWA aan het begin van dit jaar heeft uitgevoerd met de «checklist stalklimaat biggen», bij zo’n 70% van de inspecties ammoniakconcentraties in hokken zijn gemeten die (ver) boven de 20 ppm lagen?
Zie antwoord vraag 32.
Mogen we aannemen dat op dit moment in tot wel 70% van de hokken in Nederland varkens leven in een ammoniakconcentratie hoger dan de maximale waarde van 20 ppm? Zo nee, kunt u het uitsluiten?
Zie antwoord vraag 32.
Kunt u bevestigen dat de ammoniakconcentraties in stallen vooral tijdens koude dagen zomaar kan oplopen, omdat veel boeren het ventilatieniveau terugdraaien om de stal warm te houden?
De NVWA voert geen specifiek onderzoek uit naar het ventilatieniveau. Dat wil zeggen, dit wordt niet geregistreerd tijdens een inspectie. Inspecteurs geven wel aan dat zij op koudere dagen vaker een minimale ventilatie aantreffen in de stal en dat dit de oorzaak zou kunnen zijn voor een hogere ammoniakconcentratie. Het stalklimaat is een balans tussen het omlaag brengen van de ammoniakgehaltes en de luchtsnelheid in de stal. Als er teveel geventileerd wordt op koude dagen kan er tocht ontstaan en de temperatuur in de stal dalen, wat een negatieve invloed kan hebben op de diergezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat uit een onderzoek van EFSA blijkt dat zelfs een korte periode van blootstelling aan ammoniakconcentraties boven de 35 ppm al leidt tot ontstekingsreacties in de luchtwegen bij varkens, waarbij bacteriën tevens moeilijker uit de longen kunnen worden afgevoerd, wat in combinatie met fijnstof bij een hoge ammoniakconcentratie zorgt voor verdere ontstekingsreacties?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ammoniak niet alleen de weerstand tegen bacteriën, maar ook tegen virussen beïnvloedt?
Het is bekend dat klimaatfactoren een risicofactor kunnen zijn bij het ontstaan van bepaalde ziekten. Er is geen eenduidige relatie maar correlaties zijn vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat varkens al relatief kleine longen hebben, maar in de veehouderij de afgelopen 30 jaar dusdanig zijn gefokt op groeisnelheid dat de groei van spiermassa ten koste is gegaan van de longinhoud? Kunt u bevestigen dat hun longinhoud daardoor met 3% is verminderd, waardoor het «moderne» varken nog gevoeliger is geworden voor schadelijke gassen in de lucht van de stal waar zij hun hele leven in worden opgesloten?
Dat kan ik niet bevestigen. Belangrijk is dat het stalklimaat van voldoende kwaliteit is om longproblemen te voorkomen en dat het welzijn van de varkens niet wordt aangetast.
Erkent u, op basis van deze naar aanleiding van een WOB-verzoek verkregen inspectieresultaten, dat de door de EFSA voorgestelde bovengrens voor de luchtkwaliteit in stallen, en daarmee de wettelijke bepaling dat de omgeving niet schadelijk mag zijn voor dieren, stelselmatig wordt overschreden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 27 en 31.
Hoeveel inspecties hebben er in de periode juli tot november 2018 plaatsgevonden aan de hand van de «checklist stalklimaat biggen»?
Er hebben geen inspecties plaatsgevonden aan de hand van de «checklist stalklimaat biggen» in de periode juli tot november 2018. De metingen waarop het onderzoek van WUR is gebaseerd, zijn uitgevoerd in het koelere deel van het jaar (winter en voorjaar). Voor de inspecties in 2018 is gekozen om ze in eenzelfde periode uit te voeren, omdat de door de WUR benoemde signaalindicatoren in ieder geval voor deze periode valide zijn.
In hoeveel procent van de hokken en in hoeveel procent van de bedrijven zijn er ammoniakwaardes boven de 20 ppm aangetroffen? Hoeveel boetes en waarschuwingen zijn hierbij uitgedeeld?
Zie mijn antwoord op de vragen 32, 33 en 34.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat geen enkel varken in de Nederlandse veehouderij nog wordt blootgesteld aan schadelijke ammoniakconcentraties van meer dan 20 ppm en om effectief op te treden als dat wel gebeurt, zoals sluiting van het bedrijf? Zo ja, hoe en op welke termijn mogen de dieren op de bescherming rekenen van de Minister die verantwoordelijk is voor hun wettelijke bescherming?
De vijf signaal indicatoren voor de controle op stalklimaat zijn inmiddels onderdeel van reguliere welzijnsinspecties van de NVWA bij varkenshouders. Als inspecteurs tijdens hun welzijnsinspecties bij varkenshouders twijfels hebben over het stalklimaat kunnen zij op basis van de checklist controleren of het stalklimaat in orde is. Bij overtredingen wordt, afhankelijk van de ernst van de overtreding, waarschuwend of bestraffend opgetreden.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 13, 14 en 15.
Herkent u de volgende tekst: «De Nederlandse wet hanteert voor de wettelijke borging van dierenwelzijn in toenemende mate zogenaamde «open normen». Dat houdt in dat veelal in abstracte termen het doel wordt aangegeven waaraan de dierhouder moet voldoen. Zo mag het stalklimaat niet schadelijk zijn voor het dier. Dit geeft de veehouder de vrijheid om zelf de weg te kiezen waarlangs hij dit doel bereikt en creëert ruimte voor vernieuwingen. Voor de toezichthouder (NVWA) is het handhaven echter lastiger»?5
Open normen bieden de houder van dieren de ruimte om zelf invulling te geven aan de wijze waarop hij kan voldoen aan de gestelde eisen. Momenteel loopt er een onderzoek naar aanleiding van de motie Lodders en Geurts (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 23) over onder andere het in kaart brengen hoe de taakverdeling tussen beleid en handhaving is vormgegeven bij het maken van beleid en het uitwerken van beleidsregels en het interpreteren van (Europese) normen. Hierbij wordt specifiek gekeken naar open normen. Uw Kamer zal over de uitkomsten geïnformeerd worden.
Onderschrijft u de analyse van de dierenwelzijnsonderzoekers van de Wageningen Universiteit dat de open normen in de Nederlandse dierenwelzijnsregels vrijheid geven aan de veehouder en het lastiger maken voor de toezichthouder om te handhaven?
Zie antwoord vraag 43.
Klopt het dat het doel van dit pilotproject «Klimaat in Varkensstallen», waar uw ministerie opdracht toe gaf, bestond uit «het ontwikkelen van indicatoren op basis waarvan bedrijven kunnen worden gesignaleerd die mogelijk niet aan de open norm voor stalklimaat voldoen, niet om daarmee van die open norm weer een gesloten norm te maken, maar om de inspecteur een instrument in handen te geven dat vervolgonderzoek kan rechtvaardigen»?
Ja.
Erkent u hiermee dat de NVWA op basis van de open norm dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het dier tot nu toe geen instrument in handen heeft gehad op basis waarvan zij deze regel zou kunnen handhaven?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4 en 5 handhaafde de NVWA ook vóór 2018 de open norm dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn voor het dier. Met de indicatoren die zijn ontwikkeld op basis van het WUR onderzoek heeft de NVWA specifiekere handvatten gekregen om dit te doen.
Voor welke open normen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren heeft de NVWA nog meer geen instrument in handen om daadwerkelijk te kunnen handhaven?
De NVWA houdt op alle relevante aspecten van de Wet dieren en het besluit houders van dieren toezicht en als dat ten aanzien van specifieke normen nodig is kan een nadere invulling plaats vinden zoals dat is gebeurd voor de indicatoren voor stalklimaat.
Kunt u bevestigen dat het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering (bureau) van de NVWA in 2015 in het rapport «Risicobeoordeling roodvleesketen» ook al concludeerde dat «het open karakter van diverse voorschriften in de vigerende dierenwelzijnswetgeving» de vaststelling van de naleving ervan «bemoeilijkt» en daarmee «effectief toezicht op en handhaving van» deze regelgeving «belemmert»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 43 en 44.
Op welke wijze gaat u de conclusie van bureau en de constatering van de onderzoekers van de Wageningen Universiteit dat open normen vooral vrijheid geven aan de veehouder, terwijl het voor de toezichthouder lastiger is om te handhaven, betrekken bij de evaluatie van de Wet dieren?
Zie mijn antwoord op vraag 48. Verder zal ik dit punt ook betrekken bij de evaluatie van de Wet Dieren.
Kunt u de planning voor de beloofde evaluatie van de Wet dieren schetsen en de Kamer de opzet voor de evaluatie toesturen?
De evaluatie van de Wet Dieren zal op korte termijn starten en ik verwacht dat ik de uitkomsten en aanbevelingen van de evaluatie in het eerste kwartaal van 2020 aan de Kamer kan sturen. De evaluatie zal de Wet Dieren en de, voor dierenwelzijn relevante, onderliggende besluiten en regelingen betreffen.
De evaluatie zal worden uitgevoerd door een extern bureau dat onder andere verschillende belanghebbenden zal spreken om input te krijgen. Over de opzet van de evaluatie zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief dierenwelzijn nader informeren.