Het bericht dat gemeenten de regels met betrekking tot de mogelijkheid om gratis huwelijken aan te bieden overtreden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde vragen, dat u niet ziet dat er gemeenten zijn waar de regels overtreden worden met betrekking tot het aanbieden van gratis huwelijken?1 2 3
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat zij geen inkomenseisen mogen stellen voor het gratis trouwen? Zo nee, waarom niet?
Het bron- en contactonderzoek, de opschaling van de GGD en de rol van de minister van VWS. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is de op 26 mei 2020 herziene versie van het opschalingsplan van de GGD GHOR NL van 15 mei jl. niet meer gepubliceerd, zoals u aangeeft in uw brief van 18 augustus jl.? Bent u bereid een kopie van dit aangepaste opschalingsplan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?1
De herziene versie van het opschalingsplan betreft een werkdocument voor GGD GHOR Nederland (in het kort: GGD GHOR) om de opschaling BCO vorm te geven. De uitvoering is ter hand genomen en ik heb uw Kamer bij meerdere gelegenheden geïnformeerd over zowel de inhoud van het plan als de voortgang van de uitvoering. Met mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. heb ik het meest recente plan doorontwikkelingen en versnellen bron- en contactonderzoek (BCO) capaciteit van GGD GHOR naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk25 295, nr. 510). Hierin worden de uitgangspunten die GGD GHOR hanteert met de opschaling toegelicht. Deze vervangt voorgaande versies.
Waarom bleek 8% positieve testen bij 30.000 testen per dag geen «reële schatting» te zijn en is in de aanpassing van het opschalingsplan rekening gehouden met 5% positieve testen in plaats van de eerdere 8%, zoals u meldt in uw brief van 18 augustus jl.?
Eind mei lag het positief testpercentage rond de 5%. In deze periode werden alleen bepaalde hoog risicogroepen getest, zoals medewerkers in de zorg, politie en het OV. Al snel bleek tijdens het opschalen van het testbeleid dat het aantal afgenomen tests slechts langzaam toenam en dat het positieve testpercentage afnam tot beneden de 2. Zoals ik in mijn brief van 24 juni 2020 meldde, was dit percentage over de eerste weken van juni zelfs 1,4 (Kamerstuk 25 295, nr. 428). De aanname van 5% positieve uitslagen was daarmee realistisch.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met het woord «veiligheidshalve» in uw brief van 18 augustus jl. waarin u stelt dat «veiligheidshalve bij de aanpassing is uitgegaan van een maximum van 30.000 testen per dag en van een besmettingspercentage van 5%»?
Hiermee wordt bedoeld dat de verwachting was dat de benodigde hoeveelheid BCO van 1.500 per dag, die op basis van deze uitgangspunten was berekend, ruim voldoende zou zijn om de vraag naar BCO aan te kunnen. Dit bleek de maanden juni en juli ook het geval.
Hoe rijmt u de verlaging van 8% naar 5% positieve testen met de uitspraak van de GGD GHOR NL dat er bewust werd gekozen voor 8% omdat: «het verwachte aantal veel lager ligt, maar we willen voorbereid zijn»?2
Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3. Er is bewust voor een marge gekozen in de berekening voor benodigde BCO capaciteit. Omdat het positieve testpercentage lager uitviel, is het zogenaamde bovengrensscenario bijgesteld naar 5%. Met dit percentage was deze veiligheidsmarge nog altijd gewaarborgd.
Was de initiële inschatting van de GGD GHOR NL op 15 mei jl. correct gezien op dat moment de belasting met ongeveer 16.000 testen per dag, waarvan 3% positief, lager is dan verwacht? Zo ja, waarom is volgens u een herijking van de uitgangspunten nodig? Zo nee, waarom niet?
De initiële inschattingen zijn gemaakt op basis van de toen beschikbare kennis en ervaring met testen van mensen met klachten. Het benodigd aantal BCO per dag is ruim onder de 1500 gebleven en daarmee is er dus sprake geweest van een juiste inschatting. Vanwege de knelpunten die in de zomer optraden in Rotterdam en Amsterdam heb ik GGD GHOR gevraagd het opschalingsplan te versnellen en de uitgangspunten te herijken. Dit heb ik uw Kamer ook medegedeeld in mijn brief van 11 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 471). Zoals ik in mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer heb gemeld, voldoen de meeste uitgangspunten van het opschalingsplan op een macroniveau nog steeds. Voor de regio’s waar sprake is van een piekbelasting, heeft GGD GHOR de gemiddelde duur van het BCO herijkt. Dit is ook terug te lezen in het plan doorontwikkelen en versnellen BCO capaciteit dat als bijlage met mijn brief van 28 augustus jl. aan uw Kamer is verstuurd.
Hoe kijkt u, indien de inschatting van de GGD GHOR NL op 15 mei jl. correct was, aan tegen uw uitspraak dat de recente toename in het aantal besmettingen «een onaangename verrassing» was?3
Tijdens het debat van 12 augustus jl. heb ik aangegeven onaangenaam verrast te zijn geweest bij het vernemen van de situatie in de GGD regio’s Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland. Ook heb ik toen aangegeven dat wij ons er onvoldoende van hebben vergewist of de opschaling in de praktijk adequaat verliep voor de situatie zoals die zich heeft voltrokken.
Kunt u een kopie van het memo van de GGD Rotterdam Rijnmond dat uw ministerie op 24 juli jl. heeft ontvangen en waarin staat dat het bron- en contactonderzoek in de knel zou komen de Kamer doen toekomen?
Neen. Dit memo is niet van mijn ministerie en slechts onderhands ontvangen. De memo is onderhands gedeeld met ambtelijk VWS, om inzicht te geven aan de casuïstiek achter de cijfers over de clusters in Rotterdam. Ik ben met mijn Kamerbrief van 18 augustus jl. uitgebreid ingegaan op de betreffende memo (Kamerstuk 25 295, nr. 502).
Wanneer bent u persoonlijk op de hoogte gesteld van het memo? Was dit voor of na de persconferentie op 6 augustus jl?
Ik ben op 13 augustus jl. op de hoogte gesteld van de betreffende memo.
Deelt u de mening dat het signaal in het memo van 24 juli jl. des te relevanter was gezien er daarna een verdubbeling volgde van het aantal besmettingen in de GGD regio Rotterdam Rijnmond van 4,4 per 100.000 op 24 juli naar 9 per 100.000 op 6 augustus?
In mijn Kamerbrief van 18 augustus jl. heb ik reeds aangegeven dat het signaal opgepakt had moeten worden.
Klopt het dat zowel de GGD als de Minister van Volksgezondheid een gezamenlijke publieke functie vervullen in het coördineren, bestrijden en indammen van een infectieziekte tijdens een pandemie maar dat de Minister van Volksgezondheid eindverantwoordelijkheid draagt? Zo ja, waarom was het van belang dat de GGD Rotterdam-Rijnmond «via de voordeur» een signaal had moeten afgeven?4
In mijn Kamerbrief van 28 augustus jl. ben ik uitgebreid ingegaan op de governance van de bestrijding van de epidemie. Zoals gezegd is de betreffende memo onderhands gedeeld met ambtelijk VWS, om inzicht te geven aan de casuïstiek achter de cijfers over de clusters in Rotterdam. De passage over BCO heeft op dat moment niet geleid tot verdere acties. In een crisissituatie is het van belang om signalen zoveel mogelijk via de voordeur te laten verlopen, hiermee kunnen mensen in stelling worden gebracht en snel actie ondernomen worden.
Welke lessen trekt u uit de wijze van communiceren tussen de GGD Rotterdam-Rijnmond en het Ministerie van VWS tijdens de afgelopen periode, zowel kijkend naar het ministerie als de GGD?
Sinds het begin van de corona epidemie wordt door alle betrokken organisaties heel hard gewerkt om het virus in te dammen. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, en samen voor het gedeelde doel. Goede communicatie en korte lijnen zijn van groot belang in een crisis als deze. Alle betrokkenen zijn zich daar terdege van bewust.
Zijn de communicatiestromen tussen de GGD regio’s en het ministerie veranderd zodat eventuele misvattingen in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig als mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval alvorens een nieuw debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus plaatsvindt?
Daar heb ik mij voor ingezet.
Het bericht ‘Duitsland spoort veel besmettingen op’, ‘Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland’ |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitsland spoort veel besmettingen op», «Van nieuwe Duitse virusdragers werd 40% besmet in het buitenland»?1
Ja.
Kunt u aangeven welk aandeel van de nieuwe Nederlandse besmettingen het virus in het buitenland of via een buitenlandse bron zijn opgelopen?
Elke week brengt RIVM rapport uit over de epidemiologische situatie van COVID-19 in Nederland. Uit het rapport van week 37 (tussen 1 en 8 september) blijkt dat 12,4% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest. Uit het rapport van week 38 (tussen 8 en 15 september) blijkt dat 5,1% van de mensen die besmet zijn met het virus 14 dagen daarvoor in het buitenland zijn geweest.
Het is bekend dat de meeste Nederlanders die positief getest zijn op het COVID-19 virus en daarvoor in het buitenland zijn geweest, in Turkije, Griekenland, Spanje, Duitsland, België en Frankrijk zijn geweest. We zien dat het percentage besmettingen met een reishistorie de afgelopen weken aan het afnemen is.
Komen de testuitslagen in Nederland overeen met de bevindingen in Duisland, waar positief geteste reizigers het virus vooral opliepen in Spanje en op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reizigers die dat wel zouden willen, worden nu niet getest omdat ze buiten kantooruren arriveren? Klopt het dat op Schiphol maar tot 17.00 uur getest kan worden? Waarom is hier voor gekozen? Welk aandeel van de vluchten uit risicolanden wordt hierdoor uitgesloten van testen?
Zoals ik uw Kamer op 11 september heb laten weten is de teststraat op Schiphol gestart op een relatief kleine schaal en het testen van reizigers gebeurde daar de afgelopen maand risicogericht. Het RIVM onderzoekt nu deze testsetting en de uitkomsten moeten uitwijzen welk effect het testen van reizigers zonder klachten heeft. Mede vanwege de toenemende knelpunten in de testcapaciteit bij de laboratoria en de mogelijkheden in de afnamecapaciteit is eerder besloten om aan het aantal te testen reizigers een maximum te stellen van 1.200–1.400 testen per dag. Er kwamen elke dag ca. 5000 reizigers uit oranje/rode reisgebieden. Deze proef is afgelopen weekend afgerond. Aan de hand van de uitkomsten van het RIVM zullen we bezien hoe we verder gaan met het testen van inkomende reizigers op luchthavens. Daarbij zal de beschikbaarheid van testcapaciteit en de inzetbaarheid van innovatieve testen worden meegewogen.
Wanneer is er aanleiding om de testcapaciteit op Schiphol uit te breiden? Klopt het dat er op andere Nederlandse luchthavens geen teststraat is? Waarom is dit het geval? Welk aandeel van de reizen uit Code Oranje-gebieden wordt hiermee uitgesloten van testen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om de testcapaciteit op Schiphol verder uit te breiden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er plannen om ook op andere luchthavens te testen, bijvoorbeeld als daar ook reizigers uit risicogebieden zoals Spanje, de Balkan, Turkije of Parijs arriveren?
Zie antwoord vraag 4.
Was het feit dat er veel populaire vakantiegebieden «op oranje» gingen aanleiding om meer mensen die uit die gebieden terug kwamen, te testen?
Ja, er is inderdaad door de GGD dagelijks gekeken naar vluchten waarvan zij verwachtten dat de risico’s het grootst waren.
Wat wordt gedaan om overland-reizigers uit oranje gebieden te testen?
Zoals ik uw Kamer op 7 augustus jl. en 11 september jl. heb geïnformeerd: indien uit het onderzoek van testen van mensen zonder klachten op de luchthaven blijkt dat dit een toegevoegde waarde heeft, zal ik daarna besluiten of en hoe we dit ook voor terugkerende reizigers kunnen gaan implementeren. Hier zullen we moeten bekijken wat passend is voor welke reizigers en hoe we hen kunnen bereiken met de juiste boodschap. Daarbij is uiteraard ook aandacht voor de capaciteit bij GGD-en en bij de laboratoria.
Is er specifieke aandacht voor bepaalde beroepsgroepen die (vaak) naar risicogebieden reizen, zoals vrachtwagenchauffeurs?
Nee. Vrachtwagenchauffeurs kunnen zich net als iedereen laten testen bij hun GGD wanneer zij klachten hebben. Wel zijn vrachtwagenchauffeurs, net als grenswerkers, voor hun reisdoel uitgezonderd van thuisquarantaine na een reis in een risicogebied.
Het soms weigeren van het dragen van mondkapjes door passagiers van vliegtuigen en vooral de gevolgen daarvan. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het voorkomt dat passagiers van vliegtuigen weigeren mondkapjes te dragen? Hoe asociaal en absurd is dit in uw ogen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Passagiers zijn verplicht de regels na te leven en de veiligheid van andere passagiers niet in gevaar te brengen.
Het is toch aan de nationale overheid en de vervoerder om te bepalen welke (corona-) regels er gelden aan boord? Dientengevolge moeten luchtvaartmaatschappijen toch ook mensen kunnen weigeren die zich ondanks herhaalde aanwijzingen en verzoeken niet conformeren aan hetgeen expliciet en uitdrukkelijk voor het boarden gevraagd wordt? Is inzichtelijk hoe vaak dit voorkomt c.q. is voorgekomen gedurende de afgelopen maanden bij Nederlandse luchtvaartmaatschappijen of luchtvaartmaatschappijen die vliegen vanaf of naar Nederland?
Het niet opvolgen van een door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzing om tijdens de vlucht een mondkapje te dragen, is strafbaar op grond van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart. Een gezagvoerder kan een passagier toegang weigeren tot het vliegtuig wanneer de passagier aangeeft zich niet te willen houden aan de aanwijzingen van de gezagvoerder tijdens de vlucht.
Tot en met juli jl. heeft het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de Inspectie Leefomgeving en Transport 77 meldingen ontvangen van voorvallen waarbij passagiers weigeren tijdens de vlucht een mondmasker te dragen of deze herhaaldelijk afzetten. Dit zijn meldingen gedaan door het cabinepersoneel en via de luchtvaartmaatschappijen aan het ABL gemeld. Het kan dus zijn dat de werkelijke aantallen hoger liggen. Passagiers die zijn geweigerd voor de aanvang van de vlucht omdat zij geen mondkapje willen dragen worden niet gemeld bij het ABL. Hierover bestaan ook geen concrete cijfers. Navraag bij de luchtvaartmaatschappijen leert dat deze situatie sporadisch voorkomt.
Bent u de hoogte van het principe: «no mask, no fly»? En wat vindt u daarvan? Maar wat als het toestel al in de lucht is of op de taxibaan staat?
Ja, ik ben bekend met dit principe. Wanneer de veiligheid of openbare orde aan boord van een vliegtuig niet meer gegarandeerd kan worden door het gedrag van een orde verstorende passagier, kan een gezagvoerder besluiten om de vluchtuitvoering te beëindigen en deze passagier van boord te laten verwijderen.
Deelt u de mening dat het een goede richtlijn is dat een passagier die geen mondkapje op wil doen, wordt geweigerd, maar dat de gevolgen voor anderen groot zijn omdat zij geconfronteerd worden met de effecten van een weigeraar?
Wanneer een passagier zonder gegronde reden weigert een mondkapje te dragen aan boord van een vliegtuig, is het een passende maatregel om deze passagier te weigeren aan boord van een vliegtuig.
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote vertraging in vertrektijden kan optreden door weigerachtige passagiers, aangezien zij (met hun bagage) eerst van boord gehaald moeten worden, dat dit gevolgen heeft voor de toebedeelde slots en tijdsspanne in welke het vliegtuig moet vertrekken en aankomen op de bestemming? Erkent u voorts dat deze vertraging onnodig is en vervolgens doorwerkt voor iedere andere reiziger aan boord die hiermee geconfronteerd wordt en op wie bijvoorbeeld familie staat te wachten, of voor wie een verdere verbinding lastiger wordt en ongewenste kosten oplevert? Erkent u dat al deze indirecte effecten niet alleen vervelend zijn, maar ook volledig verwijtbaar aan de weigeraar(s)?
Ik ben op de hoogte van het feit dat vertraging kan optreden als een passagier op het laatste moment niet meegaat met de vlucht. Deze vertraging kan gevolgen hebben voor de andere passagiers en de toebedeelde slottijden. Of al de indirecte gevolgen zijn toe te schrijven aan de weigerende passagier hangt af van de specifieke omstandigheden. De veiligheid aan boord van een vliegtuig is echter een belangrijk uitgangspunt dat door de luchtvaartmaatschappij bewaakt moet kunnen worden.
Hebben luchtvaartmaatschappijen of anderen (bijvoorbeeld Schiphol/marechaussee) de mogelijkheid deze weigerachtige passagiers flink te beboeten? Hoe hoog zijn die boetes dan? Klopt het dat standaard 500 euro van toepassing is? Worden deze boetes ook daadwerkelijk uitgedeeld? En staat deze 500 euro eigenlijk wel in verhouding met de schade en gevolgschade? Indien dit niet het geval is, is een aanpassing van de boete te overwegen? Bent u bereid daar met uw collega's naar te kijken gezien de impact op vele anderen en de operatie?2
Het niet opvolgen van een door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzing om tijdens de vlucht een mondkapje te dragen, is strafbaar op grond van artikel 96, vierde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart. Als aangifte is gedaan door de luchtvaartmaatschappij en de zaak is bewijsbaar, dan volgt een transactievoorstel.
Het uitgangspunt van het openbaar ministerie voor dit soort overtredingen is een transactievoorstel van € 300,–. Dit uitgangspunt volgt uit de Richtlijn voor strafvordering luchtvaartwetgeving («gedrag onwenselijk i.v.m. de veiligheid van personen en/of het vliegtuig»). Deze boetes worden door het Openbaar Ministerie (OM) in de praktijk ook opgelegd.
Deze geldboete ziet enkel op de overtreding van het niet dragen van een mondkapje. In een strafzaak waarin de verdachte hiervoor wordt gedagvaard, bestaat voor een luchtvaartmaatschappij, de bemanning en/of medepassagiers de mogelijkheid om als benadeelde partij een schadevergoeding te vorderen. Als de zaak niet voor de strafrechter is gebracht, blijft daarnaast ook altijd een civielrechtelijke procedure mogelijk om schadevergoeding te vorderen.
Gelet op het gegeven dat het vorderen van schadevergoeding mogelijk is acht ik aanpassing van de hoogte van de boete niet noodzakelijk.
Bent u zich ervan bewust dat de luchtvaartmaatschappij zelf weinig kan doen aan de vertraging, maar wel opdraait voor het ongemak, het domino-effect van vertraagde aankomst en later weer vertrek, waardoor een vlucht zomaar pas weer in de nachtelijke uren retour op Schiphol of Eindhoven kan aankomen, wat eerder niet gepland was?
Vertragingen en de gevolgen hiervan voor de operatie maken onderdeel uit van de bedrijfsvoering van een luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappijen dienen rekening te houden met vertragingen en moeten ook in staat zijn om hierop te anticiperen.
Bent u zich ervan bewust dat een weigerachtige passagier, gezien bovenstaande, zorgt voor ongelofelijk veel hinder?
Weigerachtige passagiers kunnen inderdaad hinder veroorzaken. De omvang hiervan is afhankelijk van de situatie.
Deelt u de mening dat dit ook geldt voor mensen die onder invloed van drank en drugs aan boord gaan en zo mogelijk ongemak en overlast veroorzaken? Wat kan gedaan worden om deze mensen vooraf te weigeren?
Wanneer voorafgaand aan de vlucht duidelijk is dat een passagier onder invloed is van drank en/of drugs kan een gezagvoerder deze passagier weigeren wanneer hij van oordeel is dat de veiligheid of de openbare orde tijdens de vlucht hierdoor mogelijk in gevaar komt.
Hoe staat het met de invoering van een (internationale) zwarte lijst voor overlastgevende amokmakers in vliegtuigen? Hoe wordt voorkomen dat dergelijke types zich ooit nog per vliegtuig mogen verplaatsen? Bent u bereid de strikte privacyregels hiervoor eventueel aan te passen? Wat doen uw Europese collega's en Europa hieraan?
Het uitwisselen van zwarte lijsten tussen luchtvaartmaatschappijen is complex in verband met de privacyaspecten die hierbij spelen. Om die reden kies ik voor een stapsgewijze aanpak. Eerst zal verkend worden of het delen van deze informatie is toegestaan tussen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft een verzoek ingediend bij de Nederlandse Autoriteit Persoonsgegevens om deze gegevens te mogen delen met hun dochterorganisatie Transavia. KLM en Transavia zijn nu bezig een protocol op te stellen over de wijze waarop deze informatie op een verantwoorde wijze kan worden gedeeld. Dit protocol zal vervolgens moeten worden goedgekeurd door de Autoriteit Persoonsgegevens. Wanneer hiervoor akkoord is verleend zal een verzoek worden ingediend om deze «zwarte lijsten» te mogen gaan delen tussen alle Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Ondertussen zal ik ook Europees aandacht vragen voor het delen van zwarte lijsten tussen de Europese luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat u in uw nieuwe wetsvoorstel tegen slotmisbruik onder andere wilt regelen dat luchtvaartmaatschappijen kunnen worden beboet en dat kan worden voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen na bepaalde tijden aankomen op vliegvelden? Wat betekent deze vorm van vertraging? Is daar wel rekening mee gehouden? Kan een vliegtuig hierdoor dan niet meer landen op Eindhoven of Rotterdam en moeten alle mensen dan rond middernacht met bussen door half Nederland vervoerd gaan worden omdat de nachtsluiting blijkbaar zwaarder weegt, terwijl deze vorm van vertraging slecht verwijtbaar is? In welke mate blijft aankomst op de geplande luchthaven in stand, ondanks enige vertraging en uitloop?
De ILT maakt na een mogelijke overtreding te allen tijde een zorgvuldige afweging en kijkt of er sprake is van misbruik of overmacht. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met het inzetten van het instrument van een bestuurlijke boete om slotmisbruik op gecoördineerde luchthavens effectief te kunnen bestraffen (Kamerstukken II 2019–2020, 35 469, nrs. 1–3) geeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen bij geconstateerd slotmisbruik. Er zijn diverse vormen van slotmisbruik, waaronder het herhaaldelijk en opzettelijk uitvoeren van vluchten op wezenlijk andere tijden dan de toegewezen slottijden. De hoogte van de boete zal afhangen van de aard en omvang van de overtreding en de omstandigheden van het geval. De ILT stelt hiervoor een boetecatalogus op waarin het boeteregime verder wordt uitgewerkt. Hiermee wordt een zorgvuldige omgang met schaarse luchthaveninfrastructuur bevorderd.
Het bericht ‘Sloop dreigt voor onafgebouwd testcentrum getijde-energie bij de Grevelingendam’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sloop dreigt voor onafgebouwd testcentrum getijde-energie bij de Grevelingendam»?1
Ja.
Bent u het eens met de vraagstellers dat een doorstart van het testcentrum zeer gewenst is vanwege de innovatiekracht die het project kan opleveren? Zo nee, waarom niet?
Of doorstart van het testcentrum in de Grevelingendam innovatiekracht oplevert, hangt samen met de testmogelijkheden en de te testen turbines. Binnen Nederland (zij het op kleinere schaal) en in Europa zijn reeds diverse testcentra aanwezig. Onderhavig testcentrum was bedoeld voor het testen van turbines in situaties met een laag verval.
De sector van turbinebouwers in Nederland bestaat uit een gering aantal bedrijven en het innovatie-potentieel lijkt beperkt. De financiële mogelijkheden van de bedrijven zijn daar mogelijk debet aan, maar ook de benodigde technologie.
De benodigde technologie zit vooral op het mechanische en constructieve vlak en is al redelijk volwassen. Hoewel daarbij zeker nog voortgang wordt gemaakt, zijn er geen innovatieve ontwikkelingen zichtbaar die grote stappen in opbrengst of toepasbaarheid zullen realiseren.
Om beter inzicht te krijgen in de toekomstmogelijkheden van energie uit water voert TNO in opdracht van EZK onderzoek uit. Het onderzoek betreft de potentie van diverse technieken en hun mogelijke rol in de flexibilisering van het energiesysteem, de kostenefficiëntie en exportmogelijkheden.
Ziet u kansen voor een doorstart van het testcentrum? Zo ja, wat gaat u doen om een snelle doorstart te bewerkstelligen?
Omdat het testcentrum niet is afgebouwd kan de spuisluis in de Grevelingendam nu niet worden gebruikt. Voor de waterkwaliteit van het oostelijk deel van het Grevelingenmeer is het noodzakelijk dat er in het voorjaar en de zomer van 2021 weer kan worden gespuid. Door middel van een marktverkenning wordt onderzocht of er marktpartijen zijn die het centrum willen en kunnen realiseren (afbouwen) en exploiteren. Uiterlijk 31 december 2020 zal bekend zijn of er belangstelling is en onder welke voorwaarden partijen willen instappen. Mocht er geen doorstart mogelijk zijn dan zal Rijkswaterstaat spoedig daarna overgaan tot het amoveren van het gedeeltelijk afgebouwde complex om op die manier het spuien weer mogelijk te maken.
Is al meer bekend of de turbines van de geplande getijdencentrale, die in Brouwersdam gerealiseerd zou worden, vertraging op zal lopen doordat de bouw van het testcentrum wordt vertraagd?
Rijkswaterstaat verwacht geen vertraging in het project Getij Grevelingen als gevolg van het al dan niet realiseren van het testcentrum in de Grevelingendam. De realisatie van het testcentrum heeft geen directe relatie met de bouw van een doorlaatmiddel in de Brouwersdam (project Getij Grevelingen) en ook niet met een eventueel in het doorlaatmiddel te realiseren getijdencentrale.
Kan Rijkswaterstaat respijt geven voor het intrekken van de vergunning wanneer zicht is op een doorstart? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het voor de waterkwaliteit vanhet Grevelingenmeer noodzakelijk dat er weer kan worden gespuid. Zicht op een doorstart door een andere partij is afhankelijk van de marktverkenning. Een nieuwe partij kan opnieuw vergunningen aanvragen.
Het bericht dat de brandweer in Epe een man tekort kwam om uit te rukken |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van brandweervrijwilligers die steeds vaker met roosterproblemen te maken hebben?1
Ja, het is mij bekend dat de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers met name overdag aandacht behoeft.
Hoe staat het met de zoektocht van veiligheidsregio’s naar «alternatieve bedrijfsmodellen om de brandweerzorg overdag effectief en betaalbaar te houden»?2
In de veiligheidsregio’s wordt door de brandweer verder gewerkt aan thema’s zoals Uitruk op Maat, Gebiedsgerichte opkomsttijden, en de taakdifferentiatie tussen beroeps en vrijwilligers. Het zijn onderdelen van een bedrijfsmodel gericht op effectieve en betaalbare brandweerzorg.
Deelt u de mening dat het toenemende aantal berichten over brandweerposten die niet kunnen uitrukken omdat er onderbezetting is een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Onderbezetting moet voorkomen worden. Van belang is dat de brandweer tijdig ter plaatse is en goede brandweerzorg levert. In voorkomende gevallen kan door andere posten geholpen worden. Dat neemt niet weg dat de afnemende beschikbaarheid van vrijwilligers overdag aandacht behoeft. De veiligheidsregio’s besteden hier onder andere aandacht aan met het programma vrijwilligheid.
Deelt u de mening dat het bij brandweerzorg primair gaat om veiligheid en dat bezuinigingsbeleid niet voorop moet staan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u laten weten of er in het geval van Epe concrete afspraken zijn gemaakt om te voorkomen dat er weer niet uitgerukt kan worden bij een brand?
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland heeft mij gemeld dat gemaakte afspraken stringenter zullen worden nageleefd en er aanvullende afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat een dergelijke incident zich nogmaals zal voordoen.
Hoe staat het met de ontwikkeling van het aantal brandweervrijwilligers? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 10 jaar?
Op de website van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS)3 staat een overzicht van het aantal vrijwilligers van 2000 tot en met 2019. Hieronder treft u op basis van de cijfers van het CBS een overzicht van de jaren 2010 – 2019:
Periode
Totaal aantal vrijwillig
2010
21.627
2011
21.186
2012
20.971
2013
20.811
2014
20.038
2015
19.243
2016
18.799
2017
18.919
2018
18.912
20191
18.857
betreft een voorlopig cijfer.
De dreigende uitval van zorgpersoneel door stress. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks hebben we misschien wel bedden, maar geen personeel voor een tweede golf»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de waarschuwingen van ziekenhuisbesturen, vakbonden en Stichting IZZ dat de vermoeidheid, het ontbreken van tijd om bij te tanken en onverwerkte gebeurtenissen zich straks gaan wreken bij een tweede golf? Wat heeft u daar tot nu toe mee gedaan?
De eerste maanden van de uitbraak van covid-19 hebben een zware wissel getrokken op het zorgpersoneel. Zij hebben dag en nacht gewerkt om goede zorg te bieden, soms onder moeilijke omstandigheden. Hun mentale gezondheid en veerkracht is van groot belang om patiënten met covid-19 en het verlenen van reguliere zorg te realiseren. Ik ben me daarvan bewust en begrijp het signaal dat de genoemde partijen afgeven.
Voorop staat dat we er met elkaar alles aan moeten doen om te voorkomen dat zorgprofessionals weer door eenzelfde periode heen moeten als we hebben gezien in maart en april. Daarom blijft onze inzet, ook nu we het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames sterk zien stijgen, gericht op het voorkomen van dezelfde situatie als toen. Naast de algemene gedragsregels voor een ieder in onze samenleving, betekent dat ook inzetten op regionale maatregelen. De inzet is en blijft om ervoor te zorgen dat zorgmedewerkers veilig aan het werk kunnen met voldoende beschermingsmiddelen en testen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgprofessionals ook ruimte krijgen om gebeurtenissen uit die eerste periode en schokkende ervaringen goed te verwerken. Gelukkig kunnen zorgverleners voor mentale ondersteuning vaak terecht binnen hun eigen organisatie of vinden zij steun in hun persoonlijke omgeving. Daar waar dit in mindere mate gebeurt, of wanneer zij liever met iemand van buiten de organisatie praten, ondersteunen we vanuit VWS twee initiatieven. «Sterk in je werk – Extra coaching voor de zorg» is er voor laagdrempelige mentale ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen zoals PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP. Ook kunnen zorgverleners terecht bij het Informatie en Verwijs Centrum (IVC) dat in opdracht van VWS is opgericht. Het IVC biedt informatie voor zorgverleners over zelfzorg, stress, angst en eenzaamheid, tips voor leidinggevenden van zorgverleners en crisisteams. Het contactpunt van ARQ IVP en het IVC blijven de komende twee jaar bestaan en worden ingevuld op basis van actuele behoeften en vragen.
In het kader van het programma Waardigheid en Trots in de regio zijn verpleeghuizen in Noord-Brabant gestart met het implementeren van het concept teamreflectie: een methode om de ervaringen opgedaan tijdens de zorg voor patiënten met covid-19 binnen het team een plaats te geven, opdat een ieder weer gezond en gemotiveerd aan de slag kan. Ook andere regio’s tonen belangstelling voor deze methodiek en we onderzoeken momenteel de mogelijkheden om verder op te schalen.
Ook heb ik er begrip voor als zorgpersoneel aangeeft het nodig hebben om zich te kunnen opladen. Zeker in een context, waarin het -ook zonder corona- al heel druk is in de zorg. Daarom is het van belang dat we samen met alle partijen, ons inzetten opdat er voldoende en goed uitgerust (extra) personeel beschikbaar is om de hoge werkdruk en uitval wegens verlof of ziekte op te vangen. Daarom gaan we verder met het platform «Extra handen voor de zorg» waar professionals die niet meer in de zorg werken zich kunnen aanmelden om tijdelijk terug te keren. Om mensen snel op te leiden en inzetbaar te maken voor de zorg, is de Nationale Zorgklas opgericht. Dit is een online modulaire leeromgeving waar herintreders en mensen met weinig zorgervaring extra training kunnen volgen om opnieuw of breder ingezet te worden. Ook kunnen er grote groepen mensen met zorgaffiniteit maar zonder zorgachtergrond terecht om in korte tijd te worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Ik wil nogmaals mijn waardering voor het werk van zorgprofessionals benadrukken. Daarom komt er in 2021 een tweede bonus van 500 euro als onderdeel van een brede aanpak voor het werken in de zorg. Met die aanpak willen we ons blijvend richten op het verminderen van werkdruk, meer loopbaanmogelijkheden en meer zeggenschap voor zorgprofessionals. In 2021 komt daarvoor 20 miljoen euro beschikbaar. Om de aanpak ook vanaf 2022 voor te kunnen zetten stelt het kabinet voor dat jaar 80 miljoen euro beschikbaar en vanaf 2023 130 miljoen euro structureel. Tot slot stelt het kabinet een onafhankelijke commissie aan die mogelijke knelpunten en kansen – ook in de arbeidsvoorwaarden – analyseert en verschillende varianten uitwerkt voor een volgende kabinetsformatie.2
Maakt u zich ook ernstig zorgen dat een deel van het zorgpersoneel de komende maanden dreigt uit te vallen vanwege stress, onder andere veroorzaakt door hoge werkdruk, angst voor besmetting en opgedane schokkende ervaringen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 18.000 zorgmedewerkers besmet zijn geweest met Covid-19 en 541 zorgmedewerkers daarmee in het ziekenhuis zijn beland? Erkent u dat een deel van deze besmettingen tijdens het werk zijn opgelopen?
Volgens de meest actuele weekrapportage van het RIVM op het moment van schrijven zijn er tot en met 22 september 10.00 uur 21.256 zorgmedewerkers in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met Covid-19 gemeld. Van hen zijn 547 (3%) gemeld als opgenomen in het ziekenhuis. Het is echter niet bekend of te achterhalen of zorgmedewerkers het virus tijdens hun werk hebben opgelopen of daarbuiten.
Erkent u dat het kwalijk is dat deze zorgmedewerkers bij een eventuele doorverwijzing worden geconfronteerd met het betalen van het eigen risico van minimaal 385 euro en eventuele andere kosten zoals behandelingen van een fysiotherapeut?
Voor wat betreft de kosten voor behandelingen fysiotherapie wil ik graag verwijzen naar mijn eerdere besluit om per 18 juli jl. eerstelijns paramedische herstelzorg voor patiënten die ernstige Covid-19 hebben doorgemaakt voorwaardelijk tot het basispakket toe te laten3. De kosten die deze patiënten -en dus ook patiënten werkzaam in de zorg- maken voor behandelingen fysiotherapie worden hierdoor voorwaardelijk vergoed vanuit het basispakket. Het eigen risico van minimaal 385 euro geldt in dit geval wel.
Het eigen risico vervult echter een belangrijke rol binnen het zorgstelsel. Het uitzonderen ervan voor specifieke groepen zoals zorgmedewerkers acht ik ongewenst. Het draagt namelijk bij aan de financiering van de zorguitgaven en het kostenbewustzijn van verzekerden. Iedere volwassen verzekerde betaalt eigen risico, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke groepen verzekerden. Dat is ook onderdeel van de solidariteit binnen het stelsel.
Ook vanuit de uitvoering bezien stuit dit voorstel op bezwaren. Voor andere werknemers, die mogelijk eveneens via hun werk met Covid-19 in aanraking komen, zijn er ook geen regelingen om het eigen risico te vergoeden. De regeling voor politie- en brandweerpersoneel waar in de vraag naar verwezen wordt, richt zich niet specifiek op het eigen risico en het vergoeden van eigen risico van de zorgverzekering is zeker niet standaard. Wel kan er sprake zijn van schadeloosstelling bij beroeps gerelateerd letsel. Dit kan verschillende vormen van immateriële en materiele schade dekken. Het schadeloosstellen van beroeps gerelateerd letsel is echter een invulling van de zorgplicht van de werkgever. Aangezien de zorg privaat is georganiseerd, ligt de zorgplicht voor zorgmedewerkers die helaas ziek zijn geworden tijdens hun werk in eerste instantie niet bij de overheid, maar bij de individuele zorgwerkgevers.
Ten slotte wil ik in dit kader ook de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC) noemen. De Stichting ZWiC is een privaat initiatief dat fondsen werft om zorgmedewerkers en hun familieleden bij te staan en de financiële gevolgen van een intensive care traject of onverhoopt overlijden vanwege Covid-19 te verzachten. Ik heb uw Kamer eerder per brief geïnformeerd dat ik bereid ben om dit initiatief financieel te ondersteunen tot een verdubbeling van maximaal € 10 miljoen4.
Bent u bereid het eigen risico voor zorgmedewerkers die zelf Covid-19 hebben opgelopen dit jaar en wellicht volgend jaar te compenseren, net zoals dat nu het geval is bij onder meer politie- en brandweerpersoneel dat ziek wordt tijdens het werk?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid voor gepensioneerden in het buitenland om via een app hun levensbewijs door te geven. |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ABP komt met app voor attestatie de vita»?1
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat gepensioneerden snel en makkelijk hun levensbewijs kunnen doorgeven? Waarom is het niet mogelijk dat het levensbewijs (digitaal) naar zowel de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als het pensioenfonds of de pensioenverzekeraar wordt gestuurd?
Op welke manier volgt u of de app van het pensioenfonds ABP een succes wordt? Kan de SVB in de toekomst ook de app van de ABP gebruiken, als deze heel goed blijkt te werken?
In hoeveel landen is de app voor digitale levensbewijzen van de SVB (Wereldwijd Alternatief Levensbewijs voor een Digitale Overheid (WALDO)) inmiddels beschikbaar? Wanneer wordt deze service wereldwijd beschikbaar?
Herkent u het signaal dat gepensioneerden in het buitenland zowel aan de SVB als aan hun pensioenfonds een levensbewijs moeten sturen, omdat de SVB dit door privacywetgeving niet meer mag delen? Zo ja, wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
Hoeveel gepensioneerden maken gebruik van de SVB-app om digitaal hun levensbewijs aan te leveren? Hoeveel procent van alle gepensioneerden in het buitenland betreft dit?
Hoe vaak komt het voor dat een levensbewijs door de SVB of een pensioenfonds of -verzekeraar geweigerd wordt? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak komt het voor dat een papieren formulier voor het levensbewijs kwijtraakt in de post? Waar kan de betreffende gepensioneerde in dat geval terecht?
Hoe vaak ervaren gepensioneerden in het buitenland problemen met DigID bij het doorgeven van hun levensbewijs? Waar kunnen zij in dat geval terecht?
Deelt u de mening dat gepensioneerden ook de mogelijkheid moeten houden om een papieren formulier te gebruiken? Hoe is die mogelijkheid gewaarborgd?
Bij hoeveel gepensioneerden is de verzending van hun levensbewijsformulier uitgesteld, doordat vanwege COVID-19 lokale overheidskantoren gesloten zijn?
Hoe wordt bepaald of het in een bepaald land vanaf oktober weer mogelijk is het levensbewijs te laten ondertekenen? Deelt u de mening dat gepensioneerden er niet de dupe van mogen worden als lokale overheidskantoren nog gesloten zijn?
De berichten ‘Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers’ en ‘Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start’ |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Coronateststraat Schiphol voorlopig maar beperkt open voor hoog risicopassagiers» en «Mandatory coronavirus testing at airports in Germany off to smooth start»?1 2
Kunt u toelichten waarom het op dit moment niet mogelijk is om alle aankomende passagiers uit risicogebieden te testen?
Vindt u dat op dit moment er voldoende voor gezorgd wordt dat het beleid op Schiphol zo is dat, als mensen uit een risicogebied komen zij langs een teststraat gaan, zoals u op de persconferentie van 6 augustus 2020 zei? Zo nee, wanneer verwacht u dat de testcapaciteit voldoende opgeschaald is om iedereen die terugkomt uit een oranje gebied, te testen?
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om de testcapaciteit op korte termijn te verhogen naast het aannemen van meer personeel? Maakt het poolen van testmateriaal hier deel van uit?
Hoe beoordeelt u de testfaciliteiten op Duitse vliegvelden, waar alle reizigers uit risicogebieden getest kunnen worden? Wat is/zijn de reden(en) waarom Duitsland momenteel wel en Nederland niet in staat is alle reizigers uit risicogebieden te testen?
Herkent u het beeld in onder andere een artikel in Trouw van 17 augustus 2020 dat ««wie Nederlands grondgebied bereikt, niks merkt van welke veiligheidsmaatregel dan ook»», ofwel geen informatiepunten, geen mondkapjesplicht, geen gezondheidscontrole en geen quarantaineaanwijzingen? Bent u voornemens hier stappen op te zetten?3
Gaat u bij de uitbreiding van de capaciteit van de teststraat ook rekening houden met wanneer er vluchten uit risicogebieden aankomen? Kunt u toezeggen dat de teststraat voor alle reizigers uit risicogebieden, ongeacht op welk tijdstip of welke dag zij aankomen, beschikbaar zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe wordt op dit moment bepaald van welke vluchten passagiers een test krijgen aangeboden? Wordt hier een prioritering in toegepast per bestemming, bijvoorbeeld op basis van de meeste besmettingen in de afgelopen week?
Heeft u een beeld van waarom mensen zouden aangeven zich niet te willen laten testen bij aankomst uit een risicogebied? Voorziet u hier risico’s en zo ja, welke? Bent u van plan ook hier een aandachtspunt van te maken bij de opschaling van de capaciteit van de teststraat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht ‘Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Achraf Bouali (D66), Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland»?1 En zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bezorgd over de berichten dat meerdere personen die gearresteerd waren na de bomaanslag mogelijkerwijs gemarteld zouden zijn.
Heeft u tevens kennisgenomen van de berichten van onder meer Amnesty International en van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties dat twee voormalige medewerkers van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC), Samer Arbid en Abdul Razeq Farraj, gemarteld zijn in Israëlische detentie?
Nederland en de EU volgen deze zaak nauwgezet. Nederland is via de ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in contact over deze zaak met verschillende Israëlische en Palestijnse ngo’s en het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens. Deze organisaties maken melding van verwondingen en ziekenhuisopname als gevolg van de ondervraging, en stellen dat deze erop kunnen duiden dat de gearresteerde personen mishandeld of gemarteld zouden zijn. De VN heeft in oktober 2019 Israël opgeroepen deze beschuldigingen direct te onderzoeken. Het Israëlisch Ministerie van Justitie heeft een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen van foltering of mishandeling. Over het verloop van dit onderzoek zijn nog geen publieke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten bij de detentie van deze mannen in strijd hebben gehandeld met het VN-verdrag tegen foltering en het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en dat het gebruik van foltering in geen enkel geval gerechtvaardigd is? En zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan met inachtneming van artikel 15 van de Conventie tegen Marteling, die bepaalt dat een verklaring die is afgelegd als gevolg van marteling niet gebruikt mag worden als bewijs in een proces? En zo nee, waarom niet?
Israël stelt dat met informatie verkregen tijdens de verhoren nieuwe aanslagen voorkomen zouden zijn. Het kabinet wijst foltering in alle omstandigheden af en benadrukt dat het verbod op foltering absoluut is. Gebruik van uit foltering verkregen bewijs is strijdig met artikel 15 van het Verdrag tegen foltering, waarbij Israël partij is. Zodoende is het aan Israël om gevolg te geven aan de bepalingen van dat verdrag, waaronder artikel 15. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op het behandelen van Palestijnse gevangenen overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, onder meer bij bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur. De EU heeft in 2019 afspraken gemaakt over het tegengaan van foltering en onmenselijke behandeling. Onderdeel hiervan is dat de EU derde landen aanspoort hun wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen met artikel 15 van het verdrag.
Ook in multilateraal verband wordt Israël opgeroepen het absolute verbod op foltering te respecteren. Het VN-Comité tegen foltering heeft Israël meermaals opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag. Bij de laatste Universal Peer Review (UPR) van Israël in de VN Mensenrechtenraad is Israël opnieuw opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag tegen foltering. In mede door Nederland en andere EU-lidstaten gesteunde resoluties in de VN Mensenrechtenraad is Israël opgeroepen artikel 15 van het verdrag te respecteren.
Wat is uw reactie op het feit dat het proces van de verdachten plaatsvindt voor een militaire rechtbank? Hebben de verdachten naar uw mening over voldoende toegang tot rechtshulp kunnen beschikken?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces.
Het kabinet is bezorgd dat een van de verdachten na zijn arrestatie volgens de VN geen contact mocht hebben met zijn advocaat en volgens de berichten van de Israëlische organisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) tijdens de weken die hij in het ziekenhuis lag geen bezoek mocht krijgen van familieleden of zijn advocaat. Het kabinet is eveneens bezorgd dat volgens PCATI geen specifiek medisch onderzoek is gedaan om vast te stellen of de verwondingen verband houden met mogelijke foltering, zoals geadviseerd wordt door de VN in het Istanbul Protocol voor onderzoek naar foltering. Deze maatregelen beperken ten onrechte de verdediging van de verdachten.
Hoe oordeelt u over de praktijk van administratieve detentie door de Israëlische autoriteiten in het kader van het recht op een eerlijk proces?
Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen (zie ook antwoorden op Kamervragen over de arrestatie en administratieve detentie van Ahed al Tamimi met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 948, d.d. 21 december 2017).
Heeft u zorgen over de detentie en marteling van de oud-medewerkers van UAWC geuit tegenover de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft de Israëlische regering daarop gereageerd?
Nederland bespreekt met regelmaat kwesties die van belang zijn met de Israëlische autoriteiten. Daarbij komen ook mensenrechten aan de orde. Nederland heeft bij Israël zorgen over berichten over foltering opgebracht en aangedrongen op respecteren van de rechten van de verdachten. Nederland heeft daarbij onderstreept belang te hechten aan een eerlijke rechtsgang, ook omdat Nederland als donor van UAWC een belang heeft bij goede waarheidsvinding. Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (DENK), met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3822 d.d. 20 augustus jl.
Bent u voornemens het proces van de oud-medewerkers van UAWC te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland blijft de voortgang volgen. Daarbij zal Nederland contact blijven houden met Israëlische en Palestijnse ngo’s, alsook het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens die deze zaak volgen.
Afwikkeling belastingteruggave nabestaanden |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe vaak de Belastingdienst contact zoekt met nabestaanden bij overlijden als er sprake is van het recht op teruggave van belastingen indien er geen rekeningnummer van de erven bekend is?
Na ontvangst van het bericht van overlijden van een belastingplichtige stuurt de Belastingdienst vanuit het geautomatiseerde systeem een condoleancebrief naar het laatst bekende adres van de overledene. Bij die brief zit een formulier waarin gevraagd wordt om de naam en het adres van een contactpersoon ten behoeve van het afhandelen van lopende zaken van de overledene.
Bij de eerste teruggave wordt een ervenbrief gestuurd naar de contactpersoon, als deze inmiddels bekend is, of naar het laatst bekende adres van overledene met het verzoek de gegevens te verstrekken om de teruggave uit te kunnen betalen.
Voor elke teruggave verstuurt de Belastingdienst bovendien een aparte beschikking en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, wordt er per teruggave ook een mededeling gestuurd. In deze mededeling wordt vermeld dat het terug te betalen bedrag wordt uitbetaald aan de erfgenamen of, als geen rekeningnummer bekend is, dat het bedrag aan de Belastingdienst vervalt. Nabestaanden krijgen dus meerdere berichten wanneer er sprake is van een teruggave.
Een eventuele teruggave wordt gestort op het bankrekeningnummer van de overledene. Als het rekeningnummer inmiddels is opgeheven, onjuist of onvolledig is, wordt de teruggave door de bank teruggestort op de rekening van de Belastingdienst. In dat geval wordt automatisch een formulier verstuurd aan de contactpersoon met het verzoek om een bankrekeningnummer door te geven. Is er geen contactpersoon bekend dan wordt het laatst bekende adres van de overledene als postadres gebruikt voor deze brief. Indien een brief onbestelbaar retour wordt gestuurd, onderzoekt een medewerker of er inmiddels een nieuw (correspondentie)adres bekend is. Ook dan wordt een nieuwe brief naar het nieuwe adres gestuurd.
Overigens is dit jaar een actie gestart om de door de banken teruggestorte bedragen nogmaals in behandeling te laten nemen. Daar waar nieuwe en/of extra informatie achterhaald kan worden van erfgenamen, is opnieuw een brief verstuurd met het verzoek om een rekeningnummer door te geven. Momenteel worden de posten van het jaar 2018 onderzocht. Het doel is om meer teruggaven te kunnen uitbetalen.
Kunt u aangeven hoeveel openstaande posten van teruggave belastingen na overlijden er zijn? Kunt u een overzicht geven per jaar over de afgelopen vijf jaar en om welk bedrag dit in zijn totaliteit gaat? Wat gebeurt er met deze «openstaande posten» (waarbij erven dus niet na de eerste brief hebben gereageerd) en op welke termijn?
Onderstaande tabel bevat het overzicht van het totaal aantal teruggaven aan overledenen in de afgelopen vijf jaar. In de gevallen waarin geen rekeningnummer bekend is of het rekeningnummer is onjuist, onvolledig, opgeheven of geblokkeerd, wordt een brief verstuurd met het verzoek om alsnog een rekeningnummer te verstrekken. Als niet gereageerd wordt op deze brief en de Belastingdienst deze teruggave dus niet kan overmaken, dan wordt het bedrag van de teruggave nog vijf jaar bewaard. Wanneer erfgenamen alsnog een rekeningnummer doorgeven wordt het bedrag uitbetaald. Het tweede deel van de tabel geeft de aantallen en de bijbehorende bedragen weer, waarbij een reactie is uitgebleven. Voor het jaar 2020 zijn de cijfers tot 1 september opgenomen. Volledigheidshalve merk ik op dat de onderstaande bedragen aan veranderingen onderhevig zijn.
Jaar
Teruggave belastingen
Gevallen waarbij reactie uitblijft
Aantal
in euro’s
Aantal
in euro’s
2020
206.224
167.278.964,10
13.655
8.321.374,12
2019
232.765
189.007.632,99
23.902
12.561.648,17
2018
247.345
182.506.465,25
25.049
12.029.065,63
2017
224.015
179.118.933,60
17.314
7.997.789,72
2016
231.324
164.960.255,09
16.138
6.351.505,55
2015
179.678
142.529.672
15.162
5.827.238,23
Bent u bekend met situaties waarin nabestaanden via het f-formulier aangifte gedaan hebben, er sprake is van een teruggave belastingen, het ontbreken van een rekeningnummer van de erven en er door de belastingdienst maar éénmaal een brief gestuurd wordt naar de erven voor het doorgeven van een rekeningnummer waarop de teruggave kan plaatsvinden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 waarin het proces beschreven staat.
Stuurt de Belastingdienst automatisch een f-formulier aan de nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst stuurt automatisch een F-biljet aan de contactpersoon van de nabestaanden. Dit gebeurt niet in de gevallen waarin de overledene in de belastingjaren voorafgaand aan zijn of haar overlijden, niet werd uitgenodigd voor het doen van aangifte vanwege het ontbreken van de aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. Nabestaanden kunnen het F-biljet ook via de website of de Belastingtelefoon Nabestaanden aanvragen bij de Belastingdienst. De uiterste inleverdatum voor het F-biljet is 1 mei van het jaar volgend op het jaar van overlijden.
Kunt u toelichten waarom het f-formulier alleen fysiek kan worden ingevuld en niet bijvoorbeeld digitaal via «Mijn Belastingdienst»? Bent u bereid om het f-formulier vanaf 2021 digitaal beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het digitaal invullen van het f-formulier draagt bij een betere dienstverlening aan de nabestaanden en is ook een wens van de Belastingdienst. Het ontwikkelen van een digitaal f-formulier dat online kan worden ingevuld en ingediend vraagt de inzet van aanzienlijke automatiseringscapaciteit. De Belastingdienst heeft de ontwikkeling van het digitale f-formulier nog niet in gang kunnen zetten, omdat de beschikbare automatiseringscapaciteit voor de relevante applicaties de afgelopen jaren geheel is en wordt benut voor noodzakelijk onderhoud, jaaraanpassingen en implementatie van wetgeving. De Belastingdienst heeft daarom verkend of op een andere wijze online aangifte kan worden gedaan voor iemand die is overleden. Voor de groep nabestaanden, die na afloop van het jaar van overlijden aangifte inkomstenbelasting willen doen, verwacht de Belastingdienst dat in de tweede helft van 2021 een oplossing kan worden geboden. De Belastingdienst en Logius (BZK) werken aan een nabestaandenmachtiging voor de verbetering van dienstverlening aan nabestaanden. Deze machtiging kan worden gebruikt voor de inzage in en afhandeling van belasting- en toeslagenzaken voor de overledene. De Belastingdienst heeft in onderzoek op welke wijze deze machtiging ook is in te zetten voor het doen van de online aangifte inkomstenbelasting voor een overledene door een nabestaande. De voortgang en de uitkomsten worden opgenomen in de eerste voortgangsrapportage 2021.
Voor de groep nabestaanden die al tijdens het jaar van overlijden de aangifte inkomstenbelasting willen indienen kan geen online oplossing worden geboden op korte termijn. De automatiseringsinspanning is in de huidige planning te groot. De Belastingdienst neemt deze wens daarom op in het plan «Beheerst Vernieuwen 2021 – 2024», het IV-portfolio voor vernieuwing. Uiteraard zal een papieren f-formulier voor de aangifte inkomstenbelasting voor een overledene beschikbaar blijven.
Wat vindt u van het praktijkvoorbeeld dat een erkend financieel adviesbureau in 2020 al drie gevallen kent waarin de Belastingdienst één keer gecommuniceerd heeft met de erven en daarna (na uitblijven reactie) niet meer in actie komt?
Ik ben niet bekend met deze casus en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor het proces rondom een overledene verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een overlijden en het afwikkelen van de financiën vaak veel emoties en papierwerk met zich mee brengt en één enkel schrijven van de Belastingdienst tussen «wal en schip» kan raken?
De afwikkeling van financiële zaken van een overledene, inclusief de belastingzaken, is voor veel nabestaanden niet makkelijk. Het is daarom goed voorstelbaar dat één enkel schrijven niet altijd leidt tot een reactie aan de Belastingdienst. Volledigheidshalve wil ik nogmaals aangeven dat ook voor alle teruggaven een aparte beschikking wordt gestuurd en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, ook nog apart een mededeling voor elke teruggave afzonderlijk. Nabestaanden kunnen bovendien de informatie ook via de website van de Belastingdienst raadplegen. Op de website is er ook een checklist ten behoeve van de nabestaanden opgenomen ter controle of alle noodzakelijke stappen en formulieren gevolgd zijn. Bovendien kunnen de nabestaanden via een gratis telefoonnummer contact opnemen met de belastingtelefoon. Hierbij gaat het om een apart telefoonnummer, slechts bedoeld voor nabestaanden, waardoor zij niet het reguliere beltraject in hoeven. Er wordt verder regelmatig bezien waar de dienstverlening verbeterd kan worden.
Kunt u toezeggen dat u de Belastingdienst minimaal drie keer contact zal zoeken met de erven om de zaak af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven welke reactietermijn de Belastingdienst hanteert bij bijvoorbeeld een bezwaar op een naheffingsaanslag of een verzoek om kwijtschelding na een nalatenschap?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken krijgt de belastingplichtige een reactie op het bezwaarschrift. De termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd. In het geval er meer tijd nodig is, wordt er telefonisch dan wel per post contact opgenomen met de belastingplichtige.
Voor beschikkingen op aanvraag zoals een verzoek om kwijtschelding geldt een beslistermijn van acht weken. Indien het niet mogelijk is om binnen acht weken te reageren, wordt dit aan de belastingplichtige medegedeeld en wordt hierbij een redelijke termijn aangegeven binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Wilt u reageren op de volgende casus (praktijkvoorbeeld naar aanleiding van een digitaal werkbezoek): «Dochter heeft beheerstaken bij overlijden vader uitgevoerd. Na twee jaar ontvangt de dochter een naheffingsaanslag. Omdat zij de nalatenschap aanvaard heeft, komt deze naheffing voor rekening dochter. Dochter maakt bezwaar en doet een beroep op kwijtschelding. De Belastingdienst wijst dit verzoek binnen twee weken af en geeft aan dat als dochter in beroep wil gaan dit binnen tien dagen moet worden aangetekend om ontvankelijk te zijn. Dochter doet beroep op adviseur omdat reactietermijn te kort is (van de tien dagen is de brief twee dagen onderweg en nog twee weekenden waardoor er vijf werkdagen overblijven om beroep aan te tekenen). Adviseur vraagt uitstel van twee weken. Dit wordt afgewezen omdat regels regels zijn»? Wat vindt u van deze casus? Klopt het dat de Belastingdienst in dit soort casussen een reactietermijn van tien dagen hanteert? Vindt u deze termijn acceptabel?
Deze casus is mij niet duidelijk en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor de termijnen verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u inzicht geven in de termijnen die de Belastingdienst (breder dan alleen de afwikkeling van nalatenschap) hanteert bij het opvragen van informatie, bewijslast of aantekenen bezwaar of beroep?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken na dagtekening van een naheffingsaanslag moet het bezwaar bij de Belastingdienst worden ingediend. Het is mogelijk om een pro-formabezwaarschrift in te dienen en hierbij om uitstel te vragen. De termijn wordt dan met maximaal zes weken verlengd.
Als het verzoek om kwijtschelding is afgewezen, kan de belastingschuldige binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving, in beroep gaan.
Bij het opvragen van informatie krijgt de belastingplichtige over het algemeen drie weken om te reageren. Indien een belastingplichtige niet binnen deze termijn reageert, is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief op te maken waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de belastingplichtige ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte opgemaakt met een reactietermijn van twee weken, conform regelgeving.
Deelt u de mening dat een fatsoenlijke reactietermijn het aantal bezwaren en beroep kan verminderen (klant moet immers de gelegenheid hebben om de informatie op een juiste en adequate manier aan te leveren en als hij/zij hier toe niet in staat wordt gesteld zal er per definitie een beroep uit voortkomen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze mening deel ik. Als een belastingplichtige meer tijd nodig heeft om aan een informatieverzoek te voldoen, dan is dat mogelijk door contact op te nemen met de inspecteur en om uitstel te vragen.
Kunt u toezeggen dat u de reactietermijnen binnen de Belastingdienst tegen het licht gaat houden en daar waar nodig met maatregelen zal komen om een redelijke reactietermijn vast te leggen? Bent u bereid de Kamer hierover voor de behandeling van het Belastingplan 2021 te informeren?
Bij bezwaar, beroep en administratief beroep hanteert de Belastingdienst reactietermijnen conform wet- en regelgeving. Als het gaat om informatieverzoeken hanteert de Belastingdienst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik zie hierom geen aanleiding om de reactietermijnen voor belastingplichtigen of de Belastingdienst te herzien.
Het met contant geld kunnen blijven betalen in winkels. |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate is er sprake van een toenemend aantal winkels waarin niet langer met contant geld kan worden betaald? Zijn hierover actuele gegevens beschikbaar die u kunt delen?
Het RIVM schrijft op zijn website dat de kans zeer klein is dat het coronavirus zich verspreidt via oppervlakten, zoals geld. Handcontact moet worden vermeden. Desalniettemin heb ik vernomen dat er toonbankinstellingen zijn die in verband met het coronavirus niet langer contant geld accepteren of betalingen met contant geld ontmoedigen door in de winkel kenbaar te maken dat pinbetalingen de voorkeur hebben. Ook zijn er toonbankinstellingen die aangeven dat zij niet langer contant geld accepteren, omdat zij problemen ondervinden met het afstorten hiervan. Dat is weer een gevolg van het minder beschikbaar zijn van afstortautomaten.
Er zijn op dit moment geen actuele gegevens beschikbaar over het aantal toonbankinstellingen dat dit betreft en in hoeverre corona hierbij een rol speelt. Het laatste onderzoek naar de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen vond plaats voor het uitbreken van het coronavirus. Hierbij bleek dat 97% van de toonbankinstellingen contant geld accepteerde1. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft onderzoeksbureau Panteia eind augustus de opdracht gegeven om nieuw onderzoek te doen naar de acceptatie van de verschillende betaalmiddelen door toonbankinstellingen2. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de acceptatie van contant geld en in hoeverre het acceptatiebeleid van toonbankinstellingen is veranderd door het coronavirus. De resultaten van dit onderzoek worden begin november verwacht.
Hoezeer spelen corona en het zoveel mogelijk vermijden van lichamelijk contact en/of andere factoren hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u de indruk, of ontvangt u signalen, dat het niet kunnen betalen met contant geld in winkels bij bepaalde groepen tot problemen leidt, zoals ouderen en mensen met een beperking?
In de eindrapportage van de Task Force Herziening standpunt contant geld van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), wordt aangegeven dat het – ondanks de stijging in het aandeel pinbetalingen – van belang is dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel en dat consumenten de keuze houden in de wijze waarop zij aan de kassa afrekenen. Er is tenslotte nog steeds een groep mensen die hun betalingen in contant geld wil voldoen en hier in sommige gevallen ook afhankelijk van is. Met name voor de laatste groep mensen is het belangrijk dat toonbankinstellingen contant geld accepteren. Ik heb incidenteel signalen ontvangen dat er mensen zijn die met contant geld willen betalen, maar dit niet altijd kunnen doen doordat contant geld niet geaccepteerd wordt door de toonbankinstelling. Uit eerder genoemd onderzoek door Panteia zal blijken in hoeverre deze signalen bredere gelding hebben.
Zoals ik schreef in de aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld hecht ik er belang aan dat ook in deze tijden, waarin we rekening moeten houden met het coronavirus, contant geld geaccepteerd wordt. Om die reden heb ik bij het opstellen van de coronaprotocollen door de verschillende sectoren, erop aangedrongen dat «het weigeren van contant geld», zoals door sommige sectoren gevraagd werd, hierin niet opgenomen werd als maatregel. Het belang van het accepteren van contant geld is door het Ministerie van Financiën ook benadrukt tijdens de besprekingen in de MOB Taskforce contant geld. Ik vind het belangrijk dat de afspraken die binnen het MOB hierover zijn gemaakt worden nagekomen4. Daarnaast gaat De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek doen naar de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld. De acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen maakt onderdeel uit van het onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten van de voormelde onderzoeken, ga ik in gesprek met de verschillende stakeholders in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB), waaronder de brancheorganisaties van de toonbankinstellingen. In het MOB bestaan al langer afspraken over de toegang tot contant geld. Zo is er in MOB-verband een afspraak gemaakt dat elk Nederlands huishouden binnen een straal van vijf kilometer een geldautomaat tot zijn beschikking moet hebben.
In hoeverre deelt u de mening dat, rekening houdend met de corona-omstandigheden, het van belang is dat klanten in zoveel mogelijk winkels kunnen betalen met contant geld? Wat is er tot dusver gedaan om dit te borgen, met andere woorden welke beleidskeuzes zijn besproken, uitgewerkt en geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zou volgens u kunnen worden bevorderd dat het aantal winkels waar met contant geld kan worden betaald, zo groot mogelijk is, wetend dat op dit moment winkels contant geld mogen weigeren op voorwaarde dat zij dit duidelijk communiceren?
Toonbankinstellingen mogen, vanwege de contractsvrijheid die is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zelf bepalen welke betaalmethoden zij accepteren. Dit dienen zij duidelijk aan te geven richting de klant, bijvoorbeeld via raamstickers of kassastickers. Voor het goede functioneren van het betalingsverkeer is het belangrijk dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen groot is. Om die reden zijn hierover in MOB-verband afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat de organisaties van toonbankinstellingen hun leden adviseren om contant geld de komende jaren te blijven accepteren tenzij er aantoonbaar specifieke redenen zijn (zoals veiligheid) om dit niet te doen.
Tegelijkertijd geldt dat de acceptatie van contant geld door toonbankinstellingen ook afhankelijk is van een goede chartale infrastructuur. Dit betekent onder meer de mate waarin toonbankinstellingen het geld kunnen afstorten en de toelevering van wisselgeld, en de bijkomende kosten. Om die reden benadruk ik in mijn overleggen met de banken in het kader van de aanpak van plofkraken dat zij de tijdelijke sluiting van afstortautomaten (een maatregel genomen naar aanleiding van plofkraken) zo snel mogelijk terugdraaien wanneer dit vanuit veiligheidsoogpunt passend is. Het onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal deze infrastructurele aspecten ook meenemen en uit het onderzoek zal volgen of additionele maatregelen wenselijk zijn. Ondertussen verken ik welke maatregelen mogelijk zijn om een goede chartale infrastructuur te waarborgen en/of te bevorderen.
Op welke manier(en) zou het «rekening houden met mensen die afhankelijk zijn van contant geld», waartoe u in uw aanbiedingsbrief bij de Eindrapportage MOB Task Force Herziening standpunt contant geld oproept, gestalte moeten en kunnen krijgen? Bent u bereid dit met toonbankinstellingen te bespreken?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekenen een stijgend aantal pintransacties enerzijds en het handhaven/stimuleren van contante betaalmogelijkheden anderzijds voor de kosten die met name kleine ondernemers hiervoor moeten maken (zoals kosten voor pintransacties, arbeidsuren en verzekeringen)? Hoe verwacht u dat deze kosten zich zullen ontwikkelen en hoe kunnen deze kosten voor ondernemers zo laag mogelijk worden gehouden?
In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat de gemiddelde kosten van een contante transactie voor toonbankinstellingen de afgelopen jaren zijn toegenomen en die voor pintransacties zijn afgenomen. Dit is mede het gevolg van de bevordering van het pinnen en de daarmee gepaard gaande daling van het aantal contante transacties. Gezien de verwachting dat het aandeel giraal betalen verder zal stijgen ten opzichte van contante betalingen, ligt het in de lijn der verwachting dat de gemiddelde kosten van een contante betaling zullen stijgen. In de Eindrapportage van de MOB Taskforce wordt wel opgemerkt dat de verschuiving van contante betalingen naar pinnen een kostenbesparing heeft opgeleverd voor zowel banken als toonbankinstellingen.
In het eerdergenoemde onderzoek van DNB naar de chartale infrastructuur zal ook gekeken worden welke kosten gepaard gaan met het in stand houden van de chartale infrastructuur op de middellange termijn bij een structureel lager gebruik van contant geld en hoe deze kosten verdeeld kunnen worden. De resultaten worden in juli 2021 verwacht.
Het bericht van weer dreigende tekorten aan beschermingsmiddelen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er een tekort dreigt aan beschermingsmiddelen zoals handschoenen en beschermende jassen bij de behandeling van patiënten of van patiënten die mogelijk een COVID-19 besmetting hebben opgelopen?1
Klopt het dat bijvoorbeeld in een ziekenhuis in Rotterdam uit nood gewerkt wordt met «regenjassen» in plaats van echt goed beschermende jassen om besmettingen te voorkomen?
Heeft u dergelijke signalen ook ontvangen?
Klopt het dat u heeft gezegd dat er geen tekorten zijn aan beschermingsmiddelen en een flinke voorraad is opgebouwd door het Landelijke Consortium Hulpmiddelen, zodat men niet bang hoeft te zijn dat er een tekort aan beschermingsmiddelen ontstaat?
Kunt u garanderen dat al het zorgpersoneel in ziekenhuizen, andere instellingen en bij behandelingen in een thuissituatie in de toekomst bij een mogelijke tweede golf over voldoende beschermingsmiddelen kan beschikken? Kunt u dit toelichten?
De financiële consequenties voor waterspeeltuinen als in 2022 de omgevingswet en de AMvB’s Besluit Kwaliteit Leefomgeving en Besluit Activiteiten Leefomgeving in werking treden. |
|
Cem Laçin (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat, als in 2022 de omgevingswet en bijbehorende AMvB’s in werking treden, deze gaan gelden voor alle recreatieve zwem- of badgelegenheden in oppervlaktewater, zwemvijvers en overige zwemvoorzieningen groter dan 2m², en dus ook voor waterspeeltuinen?1
Ja, dat kan ik bevestigen.
Kunt u aangeven of het waar is dat waterspeelplaatsen in de regel zullen gaan vallen in de categorie zwemvijver of overige van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal, Artikel2?
Voor zover het water in de waterspeelplaats niet in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze situaties inderdaad onder het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal).
Voor zover het water wel in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Kent u het gegeven dat veel waterspeeltuinen, al dan niet door gemeenten afgestoten, in handen zijn van stichtingen, die met behulp van vrijwilligers, met veel moeite het hoofd boven water kunnen houden?
Ik ben ermee bekend dat veel waterspeeltuinen door stichtingen en verenigingen worden geëxploiteerd. Ik heb echter geen exacte gegevens over door wie waterspeeltuinen worden geëxploiteerd, evenmin over de financiële situatie van die exploitanten. De wetgeving stelt hier ook geen eisen aan.
Kunt u aangeven of dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beheersplan en het frequent monitoren van de waterkwaliteit, komt te liggen bij de exploitant, in veel gevallen een stichting of vereniging, van het betreffende oppervlaktewater?
De Omgevingswet verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant van waterspeeltuinen. Daarbij kunnen voor de regels voor waterspeeltuinen twee situaties worden onderscheiden.
Kuntu aangeven of daarmee ook de kosten voor het opstellen van het beheersplan en de frequente onderzoeken naar de waterkwaliteit door een erkend laboratorium voor rekening van deze stichtingen of verenigingen komen?
De exploitant is verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften, dit verandert niet onder de Omgevingswet. De exploitant is dus ook verantwoordelijk voor de naleving van de regels over het opstellen van een beheersplan en het laten uitvoeren van wateranalyses door een erkend laboratorium. Daarmee zijn ook de kosten daarvoor voor zijn rekening, ook als de exploitant een stichting of vereniging is.
Als er sprake is van oppervlaktewater, worden de kosten voor monitoring en het jaarlijks veiligheidsonderzoek gedragen door de provincie en waterbeheerder.
Kunt u aangeven wat de motivatie was bij het opstellen van deze AMvB’s en of er bewust gekozen is voor een sterfhuisconstructie en er op deze manier voor te zorgen dat deze, veel al door vrijwilligers georganiseerde voorzieningen, verdwijnen?
De reden om regels te stellen voor waterspeeltuinen is om de gezondheid en veiligheid van gebruikers te waarborgen. Die regels voor waterspeeltuinen in een bassin zijn nu opgenomen in de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) en het gelijknamige besluit. Onder de Omgevingswet komen deze regels in het Bal.
Uiteraard is het jammer wanneer een vereniging vanwege onvoldoende middelen zou moeten stoppen met de waterspeeltuin. Bovenstaande regels zijn noodzakelijk voor de bescherming van de gebruikers van waterspeeltuinen en deze bescherming mag niet afhankelijk zijn van de financiële draagkracht van een exploitant. De gebruikers van deze waterspeeltuinen zijn vaak kleine kinderen en zij kunnen ziek worden van water dat niet voldoet aan de gestelde eisen of letsel oplopen indien de veiligheid onvoldoende is gewaarborgd.
Kunt u aangeven op welke wijze, in het kader van de participatie bij het opstellen van deze AMvB’s, is gecommuniceerd met belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen?
Bij de voorbereiding van de betreffende regelgeving in Bal en Bkl zijn onder meer brancheorganisaties zoals Recron en KHN, bestuurlijke koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen betrokken. Ook zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor de uitvoeringspraktijk. Veel van die organisaties hebben aan de uitnodiging gehoor gegeven. In 2018 is er een internetconsultatie gehouden waarop iedereen kon reageren. Daarbij is er geen inspraakreactie uitgebracht door een exploitant van een waterspeeltuin.
Kunt uaangeven hoe en wanneer belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen op de hoogte worden gebracht van de door hen te nemen initiatieven met betrekking tot de nieuwe regels voortkomend uit de omgevingswet en de AMvB’s die voor hen van toepassing zijn?
De implementatie van de Omgevingswet wordt ondersteund door het interbestuurlijke programma «»Aan de slag met de Omgevingswet»». Regionale ImplementatieOndersteuners (RIO’s) zorgen voor informatie en kennis in de regio maar hebben ook een rol om signalen op te pakken over de uitwerking van de wet in praktijk. Daarnaast is het informatiepunt Omgevingswet (IPOw) hét centrale punt waar alle decentrale overheden, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties terecht kunnen met hun vragen over de Omgevingswet. De Toolkit Omgevingswet biedt ondersteuning van de communicatie van onder meer de bevoegd gezagen met inwoners en ondernemers.
Verder wordt er geleerd van de ervaringen van anderen, onder andere uit pilots. Op de website www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl vindt men alle publicaties, infographics, oefencasussen en animaties, en informatie over bijvoorbeeld trainingen en bijeenkomsten. Ook komt er voor de inwerkingtreding een landelijke onlinecampagne die gericht is op inwoners en ondernemers.
Deelt u de mening dat, hoewel het belang van veilig zwem- of speelwater natuurlijk voorop staat, het verleggen van de verantwoordelijkheid met betrekking tot de kwaliteit van het zwemwater naar de beheerders, niet zou mogen leiden tot een onevenredige stijging van de kosten voor deze stichtingen of verenigingen, waardoor het voortbestaan van deze waterspeeltuinen op het spel komt te staan?
Zoals ook aangegeven onder het antwoord op vraag 4 en 5 verandert de Omgevingswet niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant. Die verantwoordelijkheid wordt dus onder de Omgevingswet niet verlegd. Veilig zwemwater of speelwater moet te allen tijde worden geborgd. Bij het stellen van deze regels is uiteraard ook gekeken naar de proportionaliteit van de regels voor de exploitant in verhouding tot het te beschermen belang. Zo zijn bijvoorbeeld metingen van de waterkwaliteit die weinig zinvol zijn geschrapt, en zijn omgekeerd metingen die naar de huidige inzichten wél relevant zijn, voorgeschreven. Daarnaast hebben exploitanten in het Bal ten opzichte van de huidige regels via doelvoorschriften meer ruimte gekregen om zelf te bepalen met welke maatregelen ze aan gestelde doelen kunnen voldoen. Dit biedt mogelijkheden voor besparingen, doordat maatregelen gecombineerd kunnen worden of beter afgestemd kunnen worden op de situatie van de waterspeeltuin.
Tot slot bevat het Bal ten opzichte van de huidige regels meer maatwerkmogelijkheden. Zo kan de provincie als bevoegd gezag de verplichte maandelijkse metingen deels laten vervallen als deze in de specifieke situatie geen zin hebben, mits de gezondheid gewaarborgd blijft. De exploitant kan zelf verzoeken om maatwerk. Uiteraard kan daarbij het beheerplan een rol spelen. Daarbij hoeft het opstellen van een risicoanalyse en beheerplan niet door een externe deskundige plaats te vinden. Bij het opstellen van deze documenten is het juist van belang dat de exploitant de risico’s in beeld brengt en nadenkt over de te treffen maatregelen, zoals maatregelen ter voorkoming van verontreiniging en verdrinking. De kosten van een risicoanalyse en beheerplan kunnen daarom beperkt blijven. De kosten zullen deels ook samenhangen met de omvang van de waterspeelplaats en bepaalde maatregelen – zoals het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan – kunnen ook door de beheerder worden uitgevoerd. Die maatregelen hoeven dus niet te worden uitbesteed, zodat kosten kunnen worden uitgespaard.
De nieuwe regels brengen dus extra kosten voor metingen van de waterkwaliteit met zich mee, maar anderzijds ook mogelijkheden voor besparingen vanwege doelvoorschriften en maatwerkmogelijkheden. De verwachting is dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige stijging van kosten. Ook het uitgevoerde onderzoek naar de lasten geeft daarvoor voor geen aanleiding.3
Bent u bereid om te onderzoeken of de invoering van de Omgevingswet en de AMvB Besluit Kwaliteit Leefomgeving in 2022, leidt tot ongewenste financiële neveneffecten bij beheerders van waterspeeltuinen of andere recreatieve oppervlaktewaterlichamen?
Ik volg de uitvoering van de nieuwe regels uiteraard en mijn ministerie heeft daarover ook contact met organisaties in het veld. Als daaruit blijkt dat er ongewenste effecten optreden dan ga ik uiteraard met de sector in gesprek en zal bekeken worden of er bijsturing nodig is. Daarbij staat het belang van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van gebruikers te allen tijde voorop. Het ligt daarom niet voor de hand dat financiële problemen bij waterspeeltuinen aanleiding zijn om het beschermingsniveau te verlagen. In geval van geldnood ligt het eerder voor de hand dat op lokaal niveau wordt gekeken hoe de exploitatie van een waterspeeltuin gecontinueerd kan worden. Zo is de afweging om bijvoorbeeld subsidie te verstrekken bij uitstek een lokale afweging. Om die reden zie ik geen aanleiding voor een onderzoek.
Bent u bereid om, als blijkt dat sprake is van een ongewenst financieel neveneffect, te zoeken naar oplossingen die kunnen bijdragen aan het behoud van deze voor veel, vooral kleine, kinderen belangrijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Tovenaars met rommel' |
|
Jessica van Eijs (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tovenaars met rommel»?1
Ja.
Hoeveel van de ondernemers, eigenaars, bestuurders of aandeelhouders van de strafrechtelijk vervolgde afvalverwerkingsbedrijven zijn naast hun veroordeling voor milieudelicten ook veroordeeld voor andere delicten zoals drugsdelicten, verboden wapenbezit, geweldsdelicten en financiële delicten, waaronder faillissementsfraude?
Deze vraag kan niet worden beantwoord. De antecedenten van de in de vraag bedoelde natuurlijke personen die op enigerlei wijze zijn gelieerd aan bedrijven die strafrechtelijk zijn vervolgd voor milieudelicten, zijn niet met een geautomatiseerde zoekslag op te vragen.
Kunt u de schadepost van 15,9 miljoen euro aan gemeenschapsgeld bevestigen van de acht nader onderzochte failliete afvalverwerkingsbedrijven?
Ik heb navraag gedaan bij het IPO. Zij bevestigen dat de journalisten alle provincies hebben benaderd met deze vraag en dat dit het bedrag is dat naar voren kwam als totale kostenpost.
Wat is de totale kostenpost, inclusief openstaande dwangsommen, oninbare belastingschulden en gewerkte uren van ambtenaren, milieu-inspecteurs en brandweerlieden, van de ten minste 22 faillissementen van afvalverwerkingsbedrijven voor de Nederlandse gemeenschap?
Het IPO schatte eerder in dat, voor «ruim 20 bedrijven», over de periode 2015–2019 een verwachte kostenpost voor provincies en gemeenten van in totaal minimaal € 24 miljoen gemoeid ging. Uitsplitsingen zijn daarbij niet te maken.
Wat is, gezien uw antwoorden op vragen 2, 3 en 4, uw reactie op de bevinding van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat failliet gaan wordt geschaard onder de «typische modus operandi bij milieucriminele ondernemingen»? Bent u voornemens uw beleid jegens failliete afvalverwerkingsbedrijven te wijzigen? Zo ja, wat wordt het nieuwe beleid? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik de afvalsector ken als een professionele sector die zich inspant voor de transitie naar een circulaire economie, ben ik ook op de hoogte van de problematiek rondom het verdienmodel van sommige afvalverwerkers. Er wordt verdiend bij ontvangst van afval aan de poort en er bestaat daarna soms geen prikkel meer om het afval daadwerkelijk op een milieuverantwoorde manier te verwerken. Daarom ben ik inderdaad voornemens om op dit punt voor bevoegde gezagen de mogelijkheid te creëren om, voordat tot vergunningverlening wordt overgegaan, te verifiëren of er voldoende financiële middelen aanwezig zijn bij het bedrijf om eventuele milieuschade te herstellen of opruimingskosten bij faillissement te kunnen verhalen. Hiertoe introduceer ik een bepaling in het Omgevingsbesluit. De categorieën bedrijven in de afvalsector waarvoor mogelijk financiële zekerheid kan worden gesteld zijn de bedrijven die milieubelastende activiteiten met betrekking tot de opslag en verwerking van afval ontplooien voor zover daar een vergunning voor is vereist, zoals omschreven in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het bevoegd gezag stelt in het vergunningvoorschrift over financiële zekerheid de vorm vast waarin de financiële zekerheid wordt gesteld. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de voorkeur van degene die de activiteit verricht. Bovendien kan bij het bepalen van de hoogte en vorm van financiële zekerheidsstelling rekening worden houden met een verslechterde financiële situatie als die (tijdelijk) te wijten is aan buitengewone omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de huidige COVID-19-crisis.
In afstemming met het Ministerie van BZK en decentrale overheden zal het wijzigingsbesluit tegelijk met de Omgevingswet in werking treden. Hiervoor zal internetconsultatie plaatsvinden en er zal een uitvoerings- en handhavingstoets worden gedaan. IPO wordt gevraagd om een handreiking financiële zekerheid voor afvalverwerkende bedrijven te ontwikkelen als ondersteuning bij de uitvoering. Bovendien is het belangrijk dat omgevingsdiensten de benodigde financiële kennis ontwikkelen die nodig is voor het beoordelen van de financiële positie van afvalverwerkende bedrijven. Dit proces zal ik vanuit het Ministerie ondersteunen.
Hiermee geef ik ook uitvoering aan de moties van de Tweede Kamerleden Von Martels en Van Eijs2 en Ziengs3 (beiden ingediend op 22 mei 2018).
Bent u bereid om, vooruitlopend op de Omgevingswet, voor gemeenten en provincies de mogelijkheid te creëren dat zij het hebben van een verzekering als criterium kunnen stellen voor het verlenen van een vergunning? Zo ja, kunt u deze wettelijke regeling op hoofdlijnen beschrijven? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeringsplicht zal in de praktijk niet het gewenste effect hebben, omdat veel verzekeraars door hun acceptatiebeleid geen afvalverwerkende activiteiten in hun portefeuille kunnen opnemen. Dit komt deels door een verleden van afvalbranden en andere incidenten binnen de branche en deels door de aangescherpte kapitaalvereisten van de EU-richtlijn Solvency-II.4 Een verzekeringsplicht opleggen aan afvalverwerkers, terwijl zij niet de mogelijkheid hebben een dergelijke verzekering af te sluiten omdat verzekeraars zelf gaan over hun acceptatiebeleid, biedt daarom geen oplossing. Echter, middels het instrument «financiële zekerheid» kan ik bevoegde gezagen in staat stellen om, voorafgaand aan vergunningverlening, de zekerheid te eisen van het bedrijf dat er voldoende financiële middelen aanwezig zijn om milieuschade en opruimkosten bij faillissement op te kunnen vangen. Omdat dit via de omgevingsvergunning wordt geregeld, ben ik gebonden aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ik kan hier dus nu niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening dat de rol van overheden in de bestuursrechtelijke handhaving van milieudelicten bij afvalverwerkingsbedrijven nogal ambigu kan zijn, omdat zij naast handhaver en vergunningverlener ook eigenaar of aandeelhouder zijn of anderszins een economisch belang hebben? Vraagt dit naar uw mening om een onafhankelijke toezichthouder en bestuursrechtelijk handhaver op dit terrein? Of bent u van mening dat deze problematiek vraagt om een grotere rol voor het Openbaar Ministerie?
Ons VTH-stelsel is zodanig ingericht dat lokale overheden inderdaad zowel een rol kunnen spelen bij vergunningverlening als bij handhaving van die vergunning. Daarbij gaat het soms om bedrijven die deels in handen zijn van die lokale overheden. Dit mag echter geen reden zijn om lichtvoetig met de vergunningsvoorwaarden om te gaan. Daar waar overtredingen van de vergunningsvoorwaarden plaatsvinden, moet worden opgetreden door het bevoegd gezag en waar sprake is van ernstige milieucriminaliteit door het Openbaar Ministerie, ongeacht de belangen die (lokale) overheden hebben bij de activiteiten van een bedrijf.
Kunt u toelichten waarom provincies en gemeenten geen vergunningsaanvraag kunnen weigeren op grond van eerdere overtredingen van de aanvrager? Is dit een wenselijke situatie volgens u? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, hoe bent u van plan een weigeringsplicht in een dergelijk geval mogelijk te maken?
Het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een vergunning voor afvalbedrijven moet in de milieuregelgeving zijn terug te voeren op het belang van de bescherming van het milieu, in het bijzonder het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen. Het (hebben) begaan van strafbare feiten kan wel aanleiding zijn om een vergunning te weigeren of in te trekken ingevolge de Wet Bibob (Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur), waar het bericht ook aan refereert. De Wet Bibob is van toepassing op bepaalde ondernemingen en activiteiten waaronder afvalopslag en -verwerking. Een strafblad of een ernstige verdenking van misdrijven kan ertoe leiden dat Bureau Bibob, na een zogenaamde Bibob-toets op verzoek van het bevoegd gezag, een negatief advies afgeeft aan de vergunningverlener. Een grond daarvoor is bijvoorbeeld de dreiging van ernstig gevaar dat de vergunning zal worden misbruikt voor criminele activiteiten of het plegen van strafbare feiten. Dat Bibob-advies kan al naar gelang de mate van het daarin geconstateerde gevaar een reden zijn tot weigering, wijziging (voorschriften) of intrekking van een milieuvergunning.
Wat is de inningsratio van opgelegde dwangsommen tegen afvalverwerkingsbedrijven? Wat is uw reactie op de stelling in het bericht dat dwangsommen soms niet wordt geïnd, omdat dat geld beter kan worden ingezet om het probleem op te lossen? Vindt u dat wenselijk?
De inningsratio van opgelegde dwangsommen bij afvalverwerkers is niet bekend. Een dwangsom wordt opgelegd om naleving en daarmee het wegnemen van milieurisico’s af te dwingen. Indien wordt voldaan aan de vereisten hoeft de dwangsom niet te worden betaald en ingevorderd. Dat is de beoogde en meest wenselijke uitkomst.
Noopt uw antwoord op vraag 9 tot een wijziging van de wet? Zo nee, waarom niet? Kunt u de provincies en gemeenten op een andere manier helpen met deze problematiek? Zo ja, hoe ziet die wetswijziging er op hoofdlijnen uit?
Middels een wijziging van het Omgevingsbesluit ben ik voornemens om voor bevoegde gezagen de mogelijkheid te creëren om, voordat tot vergunningverlening wordt overgegaan, te verifiëren of er voldoende financiële middelen aanwezig zijn bij het bedrijf om eventuele milieuschade te herstellen of opruimingskosten bij faillissement te kunnen verhalen. Wanneer onder de nieuwe regels milieuschade dreigt te ontstaan, of ontstaat, heeft bevoegd gezag bij vergunningverlening vastgesteld dat er voor dergelijke situaties voldoende financiële middelen aanwezig zijn om de milieurisico’s te adresseren. Ook wanneer, door invordering van een dwangsom, faillissement van een afvalverwerker plaatsvindt, zijn deze middelen nog beschikbaar voor sanering.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein heb ik, naast de verbeteringsopgave voor de uitvoering van VTH-taken die ik reeds samen met de decentrale partners heb ingezet, een onafhankelijke commissie om advies gevraagd over het functioneren van ons VTH-stelsel. De hoofdvraag die ik aan de commissie stel, is welke mogelijkheden de commissie ziet om milieuhandhaving, toezicht en vergunningverlening in Nederland te versterken met als doel het stelsel effectiever en slagvaardiger te maken. Voor meer informatie over de werkzaamheden van deze «Commissie van Aartsen» verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 juni jl.5
Hoe neemt u het risico van milieucriminaliteit mee in uw verdere plannen voor de ontwikkeling van de circulaire economie? Bent u bereid dit als apart aandachtpunt mee te nemen in de transitie-agenda’s en de uitvoeringsagenda circulaire economie?
Het waarborgen van milieuverantwoord handelen staat altijd voorop, ook in een circulaire economie. Dit uitgangspunt, net zoals het belang van toezicht en handhaving, is de basis voor het Nationaal Milieubeleidskader dat ik onlangs aan uw Kamer heb aangeboden.6 Daarnaast is het van belang dat groene startups met een milieuverantwoord bedrijfsmodel voldoende ruimte krijgen. Daarom stel ik voor dat in de regelgeving voor financiële zekerheid voor afvalbedrijven, bevoegde gezagen de mogelijkheid krijgen om al dan niet financiële zekerheid te eisen bij de vergunningverlening. Bevoegde gezagen kunnen daarbij het verdienmodel en de bijdrage van een bedrijf aan de circulaire economie meenemen in hun afweging. Daarbij blijft er ruimte voor innovatieve goedwillende startups en kunnen vooraf financiële waarborgen worden geëist bij bedrijven waarbij het risico bestaat dat bij faillissement opruimkosten op de belastingbetaler worden afgewenteld.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een BIG-registratie voor personen die een opleiding hebben genoten op een van de eilanden van Caribisch Nederland |
|
Attje Kuiken (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het bij u bekend dat de diploma’s van verpleegkundigen uit Caribisch Nederland niet als gelijkwaardig worden erkend in (Europees) Nederland?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze verpleegkundigen daarom niet in aanmerking komen voor een BIG-registratie?
Ja.
Deelt u de mening dat verpleegkundigen met een diploma dat valt binnen de reikwijdte van het BES-onderwijsstelsel ook in aanmerking moeten komen voor een BIG-registratie?
De opleiding verpleegkunde die wordt verzorgd door het Fundashon Mariadal ziekenhuis op Bonaire is gelijkwaardig aan de Europees Nederlandse opleiding verpleegkunde op mbo-4 niveau. Deze opleiding op Bonaire is erkend door het Ministerie van OCW en staat onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Hoewel een BIG-registratie niet vereist is om op de BES-eilanden als verpleegkundige werkzaam te zijn is dat wel het geval als de verpleegkundige in Europees Nederland in het beroep aan de slag wil. Ik deel uw mening dat de verpleegkundigen die hun diploma op de BES-eilanden hebben behaald en daar een opleiding hebben gevolgd die gelijk is aan de Nederlandse opleiding rechtstreeks in aanmerking moeten kunnen komen voor BIG-registratie, zodat zij ook in Europees Nederland hun beroep kunnen uitoefenen.
Deelt u de mening dat gekwalificeerde verpleegkundigen van de BES-eilanden met een gelijkwaardig diploma ook in (Europees) Nederland aan de slag moeten kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen en de verschillende diploma’s als gelijkwaardig te behandelen?
Ik ben voornemens om, vooruitlopend op een definitieve wettelijke regeling, een praktische werkwijze te hanteren met betrekking tot de door Fundashon Mariadal afgegeven diploma’s die gelijkwaardig zijn aan de verpleegkunde diploma’s afgegeven in Europees Nederland. De houders van deze diploma’s vanuit Bonaire kunnen hierdoor direct een inschrijving in het BIG-register regelen als verpleegkundige. Dit punt zal worden meegenomen bij een volgende wetswijziging BIG.
Loslopende nertsen en covid-19 |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met loslopende nertsen in Nederland? Zo ja, waar lopen deze los en in welke hoeveelheden? Zo nee, acht u loslopende nertsen een gevaar voor de volksgezondheid?
Deze nieuwsberichten zijn mij inderdaad bekend. Op dit moment blijkt uit mediaberichten dat er in verschillende delen van het land loslopende nertsen zijn aangetroffen. Aangezien het melden van deze dieren niet verplicht en centraal geregeld is valt niet te zeggen waar en hoeveel nertsen er loslopen. Wel vindt monitoring plaats van loslopende nertsen in het kader van het NEM1. De afgelopen jaren kwam hier een stabiel beeld uit naar voren van een laag aantal incidentele observaties. Deskundigen van partijen uit het veld geven na rondvraag aan geen opvallende stijging te zien in het aantal loslopende nertsen.
Een loslopende nerts is in principe geen gevaar voor de volksgezondheid. Met deze vraag vermoed ik dat u doelt op de kans dat een loslopende nerts met SARS-CoV-2 besmet is en dit zou kunnen doorgeven aan een persoon. De grootste kans op besmetting door nertsen ontstaat als er intensief contact is tussen mensen en geïnfecteerde nertsen, zoals in een stal van een nertsenhouderij. Dat is bij loslopende nertsen in de buitenwereld niet het geval. Nertsen zijn van nature schuwe dieren die in zijn algemeenheid het contact met mensen niet opzoeken. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor de opvang en tijdelijke verzorging van zwerfdieren. Mensen die loslopende nertsen aantreffen, wordt geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente, die de loslopende nerts kan (laten) vangen.
Besmette bedrijven worden geruimd en pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich er maximaal voor in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Tijdens een ruiming spant de NVWA zich maximaal in om eventueel ontsnapte nertsen direct te vangen. Hiervoor zijn er op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig.
Ondanks alle maatregelen zijn er recent twee loslopende nertsen gevangen, gedood en door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) positief getest op SARS-CoV-2. Eén van deze nertsen is gevangen in de buurt van Deurne, in de omgeving van besmette en geruimde bedrijven. Het dichtstbijzijnde geruimde bedrijf ligt op 1.200 meter afstand. De andere nerts is aangetroffen in Egchel. Ook hier zijn recentelijk twee besmette bedrijven geruimd, op 400 en 700 meter afstand. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze twee nertsen afkomstig zijn van besmette bedrijven. De ervaring op de nertsenbedrijven heeft laten zien dat intensief contact met een nerts nodig is om besmet te raken door een nerts. Zoals hiervoor al aangegeven, nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De drijvende kracht achter het stijgend aantal besmettingen bij mensen op dit moment is nog steeds de verspreiding van het virus tussen mensen. De rol van loslopende nertsen hierin is verwaarloosbaar.
Zouden loslopende nertsen een bron van besmetting kunnen zijn bij nertsenhouderijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is de inschatting dat er niet veel loslopende nertsen besmet zijn met SARS-CoV-2. Besmette bedrijven worden direct geruimd en loslopende nertsen worden zo snel mogelijk gevangen. In het traceringsonderzoek dat het onderzoeksconsortium voor ons uitvoert worden alle mogelijke besmettingsroutes onderzocht. Om deze route van besmettingen uit te sluiten wordt ook de rol van loslopende nertsen daarin bekeken. De recente vondst van een loslopende nerts wordt hier uiteraard in meegenomen.
Het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat op rijksoverheid.nl wordt gecommuniceerd dat voor kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het terecht is dat kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs niet verplicht worden om mondkapjes te dragen, omdat sommige jongeren met een beperking het dragen hiervan niet begrijpen en mogelijk erdoor in paniek kunnen raken?
Ja, dat is terecht. Leerlingen zijn – in lijn met het OMT/RIVM-advies – niet verplicht om een mondkapje op school te dragen, omdat zij, gezien hun leeftijd, onderling beperkt besmettelijk zijn.
Klopt het dat desondanks uit de thans geldende noodverordening volgt dat reizigers van 13 jaar en ouder verplicht zijn om een mondkapje te dragen tijdens het vervoer?2
Het klopt dat in de noodverordening is opgenomen dat voor reizigers vanaf 13 jaar en ouder het verplicht is om een mondkapje te dragen. Daarbij is, mede gelet op deze doelgroep, ook bepaald dat niet wordt gehandhaafd op dit gebod als er wegens een medische reden het dragen van een mondkapje niet mogelijk is.
Klopt het dat juridisch gezien de noodverordening boven de sectorprotocollen staat?
Dit is juist.
Deelt u onze mening dat hier geen onduidelijkheid over moet ontstaan, mede omdat verschillende regio’s en vervoerders er daardoor mogelijk versnipperd mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat duidelijk moet zijn dat leerlingen geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs, zodat voor de vervoerders geen onduidelijkheid bestaat.
Kunt u – gezien het feit dat de scholen inmiddels weer open gaan – op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verschaffen over het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer, bij voorkeur door de noodverordening op dit punt aan te passen zodat die overeenkomt met de openbare informatie en de sectorprotocollen?
Deze duidelijkheid wordt geboden door een aanvullende aanwijzing aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s op grond van de Wet publieke gezondheid, die sinds 11 september jl. van kracht is. Deze wijziging houdt in dat niet mag worden gehandhaafd ten aanzien van de mondkapjesplicht in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs. Het sectorprotocol van het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) blijft hiermee van kracht. Ik heb het KNV hiervan op de hoogte gesteld.
Het bericht 'Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: ‘Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: «Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de duidelijke wanhoop van deze moeder, die nergens passende hulp kan vinden voor haar zoon? Wat kunt u doen om dit gezin te helpen?
Wat moet het voor de moeder heftig zijn om geen passende hulp te kunnen vinden voor haar zoon. Ik begrijp de wanhoop van deze moeder in haar zoektocht. Ik vind dat kinderen die te maken hebben met complexe en meervoudige problematiek moeten kunnen rekenen op de best passende hulp.
Ik heb begrepen dat het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) bij het gezin betrokken zijn geweest. GO voor jeugd (samenwerkingsverband organisaties Alphen aan den Rijn) is op dit moment samen met het gezin en andere betrokkenen hard aan de slag met het zoeken naar een passende oplossing. Als het nodig is schakelt GO voor jeugd het CCE en/of het OZJ in.
Wie is verantwoordelijk voor het vinden van een passende vervolgplek als een instelling gedurende een behandeling aangeeft toch handelingsverlegen te zijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de ondersteuning en zorg aan kinderen en jongeren. Instellingen waar een jeugdige verblijft of zorg ontvangt, zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en wanneer dit niet lukt, het zorgdragen voor een passend alternatief.
Voor jongeren waar het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Deze expertteams pakken complexe zorgvragen uit hun regio op en zoeken samen met gemeenten en aanbieders naar een passende oplossing. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt in de ontwikkeling van de regionale expertteams en helpt de expertteams als het niet lukt om een complexe zorgvraag op te lossen.
Ik wil dat ook jongeren met weinig voorkomende en/of complexe problematiek tijdig de juiste hulp ontvangen. Daarom worden 8 expertisecentra jeugdhulp opgericht. De centra krijgen een functie in het organiseren van (ambulante) hulp en/of plekken voor deze jongeren, het geven van advies bij het vastlopen in een casus en het (door) ontwikkelen van kennis en expertise bij complexe casuïstiek.
Herkent u de zorgen van de wethouder die aangeeft dat er steeds meer kinderen met complexe problemen bij komen en de financiën onder druk staan?
Nog te vaak ontvangen kinderen met meervoudige en complexe problemen niet op tijd en op de juiste plek hulp.
Voor 2019, 2020 en 2021 is er in totaal 1 miljard euro extra beschikbaar voor gemeenten om te compenseren voor de extra groei in de jeugdzorg in combinatie met afspraken om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de jeugdhulp te realiseren. Deze periode wordt verlengd door eenmalig aanvullend € 300 miljoen beschikbaar te stellen voor het jaar 2022, omdat het kabinet begrijpt dat gemeenten graag spoedig helderheid willen hebben over de middelen voor de jeugdzorg vanaf 2022. Daarnaast heeft het kabinet met gemeenten afgesproken een onderzoek te doen naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Onderzoeksbureau AEF voert dit onderzoek uit. De resultaten van dit onderzoek worden eind dit jaar verwacht en dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
Voor kinderen met meervoudige en complexe problematiek heeft het kabinet naar aanleiding van het amendement Klaver/Westerveld € 10 miljoen beschikbaar gesteld in 2020 en vanaf 2021 structureel € 26 miljoen. Met deze middelen worden 8 bovenregionale expertisecentra opgezet door 8 coördinerende gemeenten.
Heeft u in beeld hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp? Zo ja, is er een beeld van het aantal kinderen met autisme dat vastloopt? Wat gaat u doen om ouders in deze zoektocht te ondersteunen?
Er is geen landelijk beeld van hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp. De expertisecentra jeugdhulp krijgen de taak om de vraag van en het aanbod voor jongeren met complexe problematiek in de (boven)regio inzichtelijk te maken.
Is er genoeg kennis en expertise binnen instellingen over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand? Zo nee, op welke manier kunt u bevorderen dat die er wel komt?
Ik vind het lastig te beoordelen of er voldoende kennis en expertise over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand binnen instellingen aanwezig is. Uit de jaarrapportage 2019 van de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek blijkt dat kinderen met autisme in combinatie met agressiviteit een doelgroep vormen waarbij trajecten vaker vastlopen2.
Zowel de rode draden uit deze jaarrapportage als de ervaringen van de regionale expertteams dienen als input voor de opzet van de bovenregionale expertisecentra jeugdhulp. De expertisecentra richten zich op 1) consultatie en advies, 2) organiseren van zorg, en 3) een kennis- en leerfunctie. De kennis- en leerfunctie richt zich expliciet op het leren van casuïstiek, zodat duidelijk wordt wat nodig is om voor deze kinderen passende zorg te kunnen organiseren. Dit kan gaan over betere samenwerking over de domeinen heen (bijvoorbeeld autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand), nieuwe kennisontwikkeling vanuit onderzoek of het beter beschikbaar maken van bestaande kennis voor professionals. Het verbeteren van de ketenzorg rondom een jeugdige met autisme -al dan niet in combinatie met andere aandoeningen, gaat onderdeel uitmaken van de kennis- en leerfunctie.
Is het de bedoeling dat de expertisecentra voor complexe zorg uiteindelijk ook kinderen zoals Gijs verder kunnen helpen? Zo ja, wat is de planning? Zo nee, wat gaat u in de toekomst doen om ervoor te zorgen dat kinderen zoals Gijs een passend hulpaanbod krijgen?
Ja. De expertisecentra moeten, in samenwerking met de regionale expertteams, passende zorg organiseren voor kinderen die te maken hebben met meervoudige en complexe problematiek. Zoals gemeld in de Kamerbrief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, d.d. 17 juni, zijn 8 coördinerende gemeenten aan de slag met de opzet en realisatie van de expertisecentra. Zij worden hierin ondersteund door de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek samen met het OZJ. In het najaar informeer ik u over de stand van zaken rondom de expertisecentra.
Wat zou u de moeder van Gijs en andere ouders die vastlopen nu aanraden?
Wanneer ouders vastlopen in het zoeken van passende hulp, kunnen zij terecht bij het regionaal expertteam. Waar nodig schakelt het expertteam het OZJ of het CCE in.
De bedreiging van Nobelprijswinnaar Denis Mukwege |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat Nobelprijswinnaar Denis Mukewege opnieuw met de dood wordt bedreigd, nadat hij eind vorige maand zijn afschuw uitsprak over misdaden die zijn gepleegd in het Congolese dorp Kipupu?
Ja.
Is het u ook bekend dat de arts niet langer kan rekenen op bescherming van VN-militairen?
Het kabinet deelt de zorgen over de veiligheid van dokter Denis Mukwege, die helaas al veel langer het doelwit is van bedreigingen.
MONUSCO heeft gedurende enkele jaren de beveiliging van dr. Mukwege verzorgd via zogenaamde «formed police units» maar is intussen gestart met de overdracht van veiligheidstaken naar de nationale politie. In dat kader is MONUSCO al langer bezig met de training van Congolese politie-eenheden die specifiek – en in samenspraak met dr. Mukwege – geselecteerd zijn voor de beveiliging van dr. Mukwege en het Panzi-ziekenhuis. Daarnaast hebben de beperkte capaciteit – MONUSCO heeft slechts één politie-eenheid beschikbaar voor de provincie Zuid-Kivu – en COVID-19 (een fors aantal MONUSCO-politieagenten moest tijdelijk in quarantaine na een positieve COVID-test) invloed gehad op het beveiligingsniveau.
Nederland heeft via de Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in New York actief contact gezocht met het VN-hoofdkwartier teneinde te bepleiten dat MONUSCO ook in de toekomst maximaal betrokken blijft bij de beveiliging van dr. Mukwege. Uit de contacten met de VN is duidelijk geworden dat MONUSCO ook in de toekomst zal blijven bijdragen aan de beveiliging van dr. Mukwege via voortdurende training van de Congolese politie-eenheden, de beschikbaarheid van een zogenaamd «early alert»-systeem dat direct naar MONUSCO is doorgeschakeld en waarmee een toegewezen «rapid response» eenheid kan worden ingezet, een operationele «safe room» op het Panzi-terrein, en gezamenlijke patrouilles met de Congolese politie in Bukavu waarbij ten minste twee maal per vierentwintig uur het Panzi-ziekenhuis zal worden aangedaan.
Het kabinet is de VN en MONUSCO erkentelijk voor het leveren van een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van dr. Mukwege en ook voor de toezegging – zoals o.a. bevestigd door SGVN Guterres in contact met dr. Mukwege zelf en door SRSG Zerragoui in de DRC – dat MONUSCO zal blijven bijdragen aan adequate beveiliging. Tegelijkertijd is het met het oog op de toekomst en de gestage uitfasering van MONUSCO van groot belang dat de Congolese autoriteiten eigen verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van hun burgers, in dit geval specifiek van dr. Mukwege. Het is een positief signaal dat zowel president Tshisekedi als de gouverneur van Zuid-Kivu nadrukkelijk hebben aangegeven dat de autoriteiten die verantwoordelijkheid zullen nemen en daarbij samen zullen werken met zowel MONUSCO als dr. Mukwege.
Hoe vindt u het dat de dokter en zijn ziekenhuis sinds maart niet meer worden beschermd door militairen van de stabilisatiemissie van de VN in de Democratische Republiek Congo (MONUSCO) en de missie als gevolg van bezuinigingen geen mogelijkheid ziet om de bescherming te herstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nobelprijswinnaar, arts en activist moet worden beschermd?
Ja. Dr. Mukwege speelt als arts en prominente en uitgesproken mensenrechtenverdediger een belangrijke rol bij de bestrijding van seksueel geweld, het op medisch en geestelijk vlak bijstaan van vrouwen en meisjes die daarvan slachtoffer zijn geworden, en het tegengaan van straffeloosheid, allereerst in oost-DRC zelf maar ook ver daarbuiten. Het is van groot belang dat hij in veiligheid zijn werk kan blijven doen in het Panzi-ziekenhuis in Bukavu.
Nederland zet zich in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers wereldwijd en voor ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland zal aandacht vragen voor de situatie in de DRC in de mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. Nederland steunt bovendien de oproep van de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten voor een onafhankelijk onderzoek naar de bedreigingen tegen dr. Mukwege.
Bent u bereid om er bij de VN op aan te dringen dat de beveiliging van Denis Mukwege en zijn ziekenhuis per direct wordt hersteld? Zo ja, welke stappen zult u daartoe ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking had op 7 september jl. een telefonisch onderhoud met dr. Mukwege. De Minister sprak steun en betrokkenheid uit en liet dr. Mukwege weten dat Nederland de situatie rondom zijn veiligheid opnieuw bij de VN zou bepleiten.
Nederland heeft bij de VN aangedrongen op adequate bescherming voor dr. Mukwege. Medewerkers van de ambassade in Kinshasa, het ambassadekantoor in Goma, en de Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in New York hebben die boodschap meerdere malen op hoog niveau bij zowel MONUSCO als het VN-hoofdkwartier afgegeven, waar het kon in gezelschap van gelijkgezinde landen. Nederland heeft daarbij met klem benadrukt dat de beveiliging van dr. Mukwege op elk moment adequaat moet zijn. Nederland heeft MONUSCO bovendien gewezen op de plicht om zorg te dragen voor een zorgvuldige en verantwoordelijke transitie en met klem verzocht actief toezicht te houden op het naleven van de toezeggingen door de Congolese autoriteiten. Nederland zal zowel MONUSCO als de Congolese autoriteiten blijven wijzen op hun verantwoordelijkheden.
Nederland onderhoudt ook regulier contact met het team van dr. Mukwege. Op 28 augustus jl. bezochten medewerkers van het ambassadekantoor in Goma dr. Mukwege in Bukavu en spraken met hem en zijn team over zijn persoonlijke veiligheid en de beveiliging van de ziekenhuiscompound. Dr. Mukwege was dankbaar voor de Nederlandse steun en belangstelling en voor het recente project waarmee Nederland, o.a. door het plaatsen van beveiligingscamera’s en een alarminstallatie, bijdroeg aan de beveiliging van de compound. Nederland staat klaar om door middel van een nieuwe bijdrage opvolging te geven aan dat eerdere project en onderzoekt op dit moment samen met het team van Dr. Mukwege en eventuele andere donoren de precieze mogelijkheden.