Het bericht ‘Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt»?1
Ja
Deelt u de mening dat discriminatie en stigmatisering van geneeskundestudenten met een migratieachtergrond onacceptabel is?
Ja
Herkent u het beeld – op basis van ervaringen van studenten aan andere onderwijsinstellingen – dat discriminatie en stigmatisering tot slechtere prestaties van studenten met een migratieachtergrond leidt?
Ik kan mij goed voorstellen wanneer een student last heeft van discriminatie en stigmatisering dit van invloed kan zijn op de studieresultaten. Door de VU is voor het eerst in Nederland onderzoek gedaan naar de relatie tussen thuisgevoel, uitsluiting en studiesucces («I Belong@VU»). Daarin wordt de relatie tussen discriminatie ervaringen en de behaalde ECTS weergegeven. Het blijkt dat studenten met ervaringen met discriminatie minder ECTS's behalen. Wie negatieve ervaringen heeft, haalt ook slechtere resultaten. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat dit ook geldt voor lhbtq+-studenten zonder migratieachtergrond en studenten met een beperking zonder migratieachtergrond. Daarom is het van groot belang in te zetten op een inclusieve en veilige leeromgeving, zoals ook in het Nationale Actieplan Diversiteit is beschreven.
Zijn er soortgelijke onderzoeken bekend van andere onderwijsinstellingen en andere opleidingen? Geeft het onderzoek aanleiding tot het uitvoeren van een breder onderzoek naar discriminatie bij andere onderwijsinstellingen voor een completer beeld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend is het “I belong@VU-onderzoek” het eerste grootschalige, systematische onderzoek naar uitsluiting en discriminatie op een universiteit. Vanaf 2019 loopt (landelijk) het NRO-onderzoek ‘Onbedoelde effecten van selectie op de diversiteit van de geneeskundestudentenpopulatie en de kandidatenpool: Wat kunnen we er aan doen? Zoals ik recent heb aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA)2 wordt er door instellingen hard gewerkt aan de informatievoorziening en meldingsstructuren rond discriminatie en sociale veiligheid in bredere zin. Door de toename in aandacht voor het onderwerp stijgt volgens de VH en de VSNU ook het aantal meldingen. Daardoor komt er steeds meer inzicht in de problematiek, die vervolgens beter aangepakt kan worden. Daarom acht ik een breder onderzoek – in aanvulling op wat er al gedaan wordt – op dit moment niet noodzakelijk.
Heeft u nog vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in het Hoger Onderwijs, gezien de moties die tijdens de behandeling van het actieplan zijn aangenomen en aandringen op afzwakking van de plannen? Zo nee, neemt u aanvullende maatregelen?2
De betrokken veldpartijen hebben aangegeven dat zij onverminderd doorgaan met hun ambities meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek te bewerkstelligen. Uiteindelijk hebben zij zelf de grootste rol in de cultuurverandering, daarom heb ik alle vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan. Uiteraard zal ik waar mogelijk de Kamer vroegtijdig consulteren voordat verdere stappen worden genomen. Aanvullende maatregelen zijn wat mij betreft op dit moment niet aan de orde.
In hoeverre is onderzoek gedaan naar de subjectiviteit van stage- en tentamenbeoordelingen en het effect hiervan op studenten met een migratieachtergrond?
Er is mij geen landelijk onderzoek bekend naar dit onderwerp.
Is bekend wat de effecten zijn van maatregelen zoals het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond?
Het effect van het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond is niet eenduidig. Uit onderzoek aan de Universiteit van Leiden naar de uitbreiding van het bindend studieadvies in 2013 bleek dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker een negatief bindend studieadvies kregen dan studenten zonder of met een westerse migratieachtergrond4. Tegelijkertijd blijkt uit de landelijke Monitor Beleidsmaatregelen Hoger Onderwijs van vorig jaar dat er geen significant verschil is tussen studenten met en zonder migratieachtergrond die aangeven te zijn gestopt of gewisseld van studie vanwege een negatief bindend studieadvies5. In meerdere onderzoeken komt naar voren dat de onderwijscontext en het flankerende beleid een bepalende rol hebben op het effect van het BSA6. Ook de hoogte van de bsa-norm (i.e. 40 of 60 ects) kan een bepalende rol spelen in het effect op verschillende doelgroepen7.
Is bekend in hoeverre studenten met een migratieachtergrond actief zijn in studentenorganisaties en de medezeggenschap en of dit een afspiegeling vormt van de studentenpopulatie op hogescholen en universiteiten?
De VU, de instelling waar het onderzoek bij 11 vrouwen en 7 mannen met een migratieachtergrond heeft plaatsgevonden, heeft mij bericht dat studenten met een migratieachtergrond een meerderheid vormen in de VU-opleidingscommissie van geneeskunde en in de Facultaire studentenraad. In het eerder genoemde rapport «I belong@VU» is de deelname aan studentenverenigingen aangegeven. Hier wijken de studenten met een niet westerse migratie achtergrond niet af van studenten zonder migratie achtergrond. Studenten met een migratieachtergrond en internationale studenten zijn bij de VU zeer betrokken bij de medezeggenschap, zowel centraal als facultair. Ik heb geen gegevens over de vertegenwoordiging van studenten met een migratieachtergrond bij andere instellingen.
Hoe wordt op hoger onderwijsinstellingen gezorgd voor het vergroten van bewustzijn over diversiteit en inclusie?
Het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie vind ik van groot belang. De Student4Studentprojecten (ECHO) in het hoger onderwijs dragen hier voor een belangrijk deel aan bij. Verder heb ik het Actieplan Diversiteit en inclusie uitgebracht, waarin ik verschillende maatregelen heb aangekondigd voor het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie.
Welke maatregelen worden genomen om het gebrek aan vertegenwoordiging van etnische minderheden en rolmodellen in bepaalde opleidingen en beroepsgroepen te verbeteren?
Om de vertegenwoordiging van etnische minderheden in de wetenschap te vergroten wordt specifiek gewerkt aan een inclusieve werkcultuur, waarin iedereen zich optimaal kan ontplooien. Daarvoor staan verschillende acties in het Nationale Actieplan, waaronder een tijdelijk impulsprogramma van NWO voor jonge onderzoekers met een migratieachtergrond. Zij kunnen vervolgens ook rolmodellen zijn voor de volgende generaties.
Welke maatregelen worden door aanbieders van stages genomen om discriminatie van stagiaires door patiënten tegen te gaan en aan te pakken? Bent u bereid om in kaart te brengen of stageaanbieders en stagebegeleiders op dit moment voldoende handelingsperspectief hebben om tegen discriminatie en stigmatisering op te treden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over aanbod stages en leerbanen8 vraagt het aanpakken van stagediscriminatie inzet van de instellingen, studenten en werkgevers. Daar horen stageaanbieders en -begeleiders bij. Ik ben in gesprek met de betrokken stakeholders met als inzet te komen tot een gezamenlijke aanpak voor het hoger onderwijs. Over de voortgang zal ik de Kamer informeren.
De gaswinning en het escalerende geweld in Noord Mozambique |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ellende door gaswinning Mozambique»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Cabo Delgado?
In de provincie Cabo Delgado in het noorden van Mozambique vinden sinds oktober 2017 gewelddadige aanslagen plaats door opstandelingen. De extremistische opstandelingen hebben zich sinds begin 2020 geaffilieerd met de Centraal Afrikaanse Provincie van Islamitische Staat (ISCAP). Het aantal aanvallen en de ernst daarvan zijn het laatste jaar toegenomen en de Mozambikaanse veiligheidstroepen slagen er niet in het geweld te stoppen. Voor een nadere duiding van de onveiligheid in Cabo Delgado, wil ik u verwijzen naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 3 juli 2020 (Kamerstuk 33 625, nr. 318).
Klopt het dat 570,000 mensen op de vlucht zijn voor het geweld en dat zeker 900,000 mensen te maken hebben met voedseltekorten? Wat onderneemt Nederland om deze groepen te ondersteunen?
In het responseplan2 voor deze al langer lopende crisis meldt het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) dat het aantal intern ontheemden eind vorig jaar was opgelopen tot 530.000. Tegen de 1,3 miljoen mensen hebben behoefte aan noodhulp en bescherming. In Cabo Delgado en de provincies Niassa en Nampula worden meer dan 900.000 mensen bedreigd door ernstige voedselonzekerheid als gevolg van conflict, ontheemding, cyclonen en klimaatschokken.
In 2020 stelde OCHA-middelen beschikbaar voor humanitaire hulp uit het Central Emergency Response Fund (CERF) voor activiteiten van onder meer WFP, UNICEF, UNFPA en IOM in de regio. Nederland is éen van de vijf grootste donoren van het CERF (bijdrage in 2020: EUR 87 miljoen). In lijn met de nota «Mensen Eerst!» (2019) is die bijdrage voorspelbaar en ongeoormerkt. OCHA kan zo tijdig opereren daar waar de noden het hoogst zijn. ECHO, de noodhulporganisatie van de Europese Commissie stelt eveneens geld beschikbaar voor humanitaire activiteiten in Noord-Mozambique.
Welke invloed oefent Nederland uit om het geweld in Cabo Delgado een halt toe te roepen en toegang voor hulpverleners en journalisten mogelijk te maken?
Nederland spreekt zowel bilateraal, als via de Europese Unie, de autoriteiten in Mozambique aan op de verslechterende veiligheidssituatie in Cabo Delgado. Daarbij worden zorgen uitgesproken over de steeds verder escalerende situatie, het geweld tegen de burgerbevolking en wordt steevast het belang benadrukt van het respecteren van mensenrechten en verbeterde toegang tot dit gebied voor internationale hulporganisaties en de pers. Nederland en de EU vragen ook aan buurlanden als Zuid-Afrika zich in te spannen dit conflict op te lossen. Zo heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Zuid-Afrika, Naledi Pandor, op 10 december 2020, de situatie in Cabo Delgado besproken. Ook wordt gepoogd de regionale organisatie SADC (Southern African Development Community) te betrekken bij het zoeken naar een oplossing in dit conflict. Binnenkort staat het onderwerp weer op de agenda van ministerieel overleg tussen de EU en SADC.
De Portugese Minister van Buitenlandse Zaken, Santos Silva, bezocht als gezant van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell van 20 tot 21 januari jl. Mozambique om de mogelijkheden tot ondersteuning van de Mozambikaanse overheid te verkennen. Ook vindt er momenteel een virtuele «fact finding»-missie van EU-experts plaats. Het bezoek en de missie brengen in kaart hoe de EU een bijdrage kan leveren aan het terugbrengen van vrede en stabiliteit in Cabo Delgado. De uitkomsten daarvan zullen in Europees verband worden besproken. Nederland zal daarbij blijven pleiten voor een integrale benadering, waarbij zowel de veiligheidsdimensie wordt geadresseerd, als ook de humanitaire- en ontwikkelingsdimensie aandacht krijgen.
Hoe staat het met het Multi-Stakeholder Platform (MSP) voor Cabo Delgado, waar u naar verwees in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen?2 Welke resultaten zijn tot dusverre bereikt?
Het Multi Stakeholder Platform (MSP) is opgericht om inclusieve en duurzame ontwikkeling in Cabo Delgado te bevorderen. Momenteel hebben meer dan 80 organisaties vanuit de publieke sector, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de donorgemeenschap zich bij dit platform aangesloten. In werkgroepen wordt samenwerking bevorderd op het gebied van ruimtelijke ordening, handelscorridor-ontwikkeling, financiering voor het lokale midden- en kleinbedrijf en lokale capaciteitsopbouw. Het MSP organiseert webinars en debatten met het maatschappelijk middenveld en levert technische assistentie. Sinds de oprichting van het MSP zijn studies uitgebracht, databases opgezet en innovatieve concepten ontwikkeld, zoals recent een COVID19-garantiefaciliteit voor het midden- en kleinbedrijf.
Welke resultaten heeft het nieuwe regionale overheidsagentschap geboekt? In hoeverre ziet u mogelijkheden voor een snelle en significante verbetering van inclusieve ontwikkeling in de provincies Cabo Delgado, Nampula en Niassa om te voorkomen dat het geweld zich verder verspreid? Op welke wijze draagt Nederland daar aan bij?
Eén van de prioritaire taken van het Integrated Development Agency of the North (ADIN), het regionale overheidsagentschap, is het verlenen van humanitaire hulp en herhuisvesting voor ontheemde gezinnen in Cabo Delgado. Verder vormen bevordering van voedselzekerheid, onderwijs, gezondheid, economische ontwikkeling en de ontwikkeling van infrastructuur de kern van het mandaat van het agentschap. ADIN heeft daarnaast als doel opleidings- en werkgelegenheidskansen voor jongeren te creëren om rekrutering van jongeren door gewapende groepen te voorkomen.
De internationale gemeenschap in Mozambique, inclusief Nederland, heeft vanaf het begin haar steun uitgesproken voor het werk van ADIN. Helaas verloopt de opstartfase stroef en heeft het nog geen concrete resultaten opgeleverd. ADIN werkt momenteel een strategie uit met assistentie van de internationale gemeenschap. Zodra ADIN zijn plannen heeft uitgewerkt zal Nederland bezien of en zo ja, welke concrete bijdrage daaraan geleverd kan worden.
Deelt u de strekking van het artikel in het Nederlands Dagblad dat de gasvondsten een rol hebben gespeeld in het ontstaan van het geweld en in het voortduren van het geweld?
De grondoorzaken van het geweld in Cabo Delgado zijn complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hier aan bijdragen.
En zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, handelen sommigen (ook) uit ideologische motieven. Daar toegang tot het gebied zeer beperkt is en er veel misinformatie wordt verspreid is het voor de internationale gemeenschap moeilijk goede en geverifieerde informatie te krijgen over de motieven van de opstandelingen.
Bent u bekend met de termpresource curse, een grondstoffenvloek die zich al manifesteert voordat de grondstoffen überhaupt worden gewonnen? In hoeverre acht u deze term van toepassing op de situatie in Mozambique?
Ik ben bekend met de term pre-source curse. Sommige factoren uit de definitie van deze term spelen ook een rol in Mozambique. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 7, zijn de grondoorzaken van het conflict complex en zeker niet alleen terug te voeren op een grondstoffenvloek. Zorgen over de ontwikkeling van de grondstoffenwinning maken wel deel uit van de problematiek. Zo is de nationale budgettering een zwak punt in de besluitvormingsketen van de extractieve industrie in Mozambique. Vooruitlopend op toekomstige gasinkomsten heeft de regering in snel tempo leningen aangetrokken. Er is nog veel onzekerheid op welke termijn de daadwerkelijke exploitatie van de gasvoorraden gaat starten. De aanleg van de infrastructuur heeft veel vertraging opgelopen.
Deelt u de zorgen geuit in het hoofdartikel «Hele dorpen in Mozambique op de vlucht voor geweld» over de gevolgen van het gasproject op mensenrechten en milieu?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt Nederland om deze negatieve gevolgen te verhelpen?
Het kabinet deelt de zorgen omtrent de verslechterde humanitaire en veiligheidssituatie in Cabo Delgado, het toenemend aantal ontheemden en het escalerende geweld. De grondoorzaken van het geweld en de mensenrechtenschendingen in de regio zijn, zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, complex, waarbij de aanwezigheid van het gasproject en de vooruitzichten op gasinkomsten ook een rol kunnen spelen, maar zeker niet de enige reden zijn. De projectsponsoren zelf, geleid door Total, nemen binnen de verantwoordelijkheden die ze hebben, verschillende maatregelen om risico’s op het gebied van milieu en mensenrechten, waaronder herhuisvesting, te mitigeren. Op het gebied van de veiligheid is het hierbij grotendeels afhankelijk van de bescherming door de Mozambikaanse overheid (politie en leger).
Het kabinet verwacht van bedrijven, ook van de bedrijven genoemd in het artikel, dat zij zich houden aan hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Het kabinet bevordert dit onder andere door de IMVO (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) richtlijnen onder de posten te verspreiden, die hen vraagt bewustwording met betrekking tot IMVO te creëren bij het bedrijfsleven en door de 90% doelstelling te bevorderen middels het voeren van een campagne. Het kabinet wil dat 90% van alle grote bedrijven uiterlijk in 2023 aangeeft zich aan de OESO-richtlijnen te houden (90%-doelstelling).
Met het nieuwe IMVO-beleid, dat op 16 oktober jl. is gepubliceerd, zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Idealiter komt deze verplichting er op Europees niveau, om zo de impact van beleid en het gelijke speelveld te vergroten.
Klopt het dat Nederland via haar exportkredietverzekeraar Atradius DSB van plan is steun te geven aan het gasproject? Welke bedrijven en/of financiële instellingen hebben deze steun aangevraagd? Hoe ziet deze steun er uit en wat is de waarde van het te verzekeren project(en) en transacties?
Middels de Exportkredietverzekering (ekv) verzekert de Staat het kredietrisico uit hoofde van een projectlening ten behoeve van financiering van Nederlandse exportcontracten. Daarnaast kan de Staat de risico’s verzekeren die Nederlandse exporteurs zelf lopen. De banken en exporteurs betalen hier premie voor. Er is dus geen sprake van geldstromen, bijvoorbeeld in de vorm van subsidies of investeringen, van de Staat naar het gasproject.
In het kader van het gasproject in Mozambique heeft Atradius DSB een verzekeringsaanvraag onder de exportkredietverzekering ontvangen en inmiddels ook een dekkingstoezegging aan de aanvragende partijen uitgereikt. Informatie over welke bedrijven en/of financiële instellingen dit betreft en voor welke te verzekeren bedragen kan echter nog niet met uw Kamer gedeeld worden omdat de verzekeringspolissen nog niet zijn afgegeven. Dergelijke informatie is daardoor bedrijfs- en concurrentiegevoelig. Dit is standaardprocedure binnen het ekv-beleid. Zodra sprake is van een polisverstrekking zal de transactie op de website van Atradius DSB worden gepubliceerd.
Welke maatregelen nemen Total en betrokken Nederlandse bedrijven om het project zelf te beveiligen nu het geweld escaleert? Welke maatregelen nemen Total en betrokken Nederlandse bedrijven om de veiligheid van de bewoners van het gebied te beschermen, meer specifiek de bewoners die voor het project zijn geherhuisvest?
De Staat verzekert, conform het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering, geen transacties die onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengen. Dit betreft ook de bewoners van de projectomgeving en specifiek de geherhuisveste bewoners. Het project wordt gemonitord en alle mogelijke nadelige gevolgen zullen, voor zo ver ze binnen de bevoegdheid van de projectpartners liggen, conform ons beleid en de geldende internationale richtlijnen, worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd.
Gedetailleerde informatie over de genomen maatregelen kan ik echter niet met u delen, vanwege de veiligheidsrisico’s die de openbaarmaking van dergelijke informatie met zich meebrengt. Wel kan ik uw Kamer mededelen dat de Nederlandse bedrijven niet zelf verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van het project, hiervoor berust de verantwoordelijkheid bij de projectsponsoren, geleid door Total, zelf. Het project beveiligt de betrokken bedrijven (waaronder de Nederlandse bedrijven), zichzelf en de lokale bewoners die als gevolg van het project geherhuisvest zijn, onder meer door het toepassen van meerdere lagen van omheining met bijbehorende detectie/camera installaties. Voorts zijn (onbewapende) externe beveiligingsbedrijven ingehuurd. Voor het overige is het project, zowel op land als op zee, maar ook de bewoners in het gebied rondom het project en in de regio Cabo Delgado afhankelijk van de bescherming door de overheid van Mozambique (politie en leger).
In hoeverre wordt de context van geweld meegenomen in de risicotaxatie en het besluit wel of geen exportkredietverzekering te verlenen?
Een context van geweld wordt altijd, zo ook in het geval van het gasproject in Mozambique, meegenomen in de risicoanalyse van de exportkredietverzekering. Immers, de Staat verzekert geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betreft zowel het projectpersoneel als de lokale gemeenschappen in de projectomgeving. Wanneer er in een project sprake is van een geweldscontext en de mitigerende en/of compenserende maatregelen zijn ontoereikend dan wel afwezig, dan zal de Staat een dergelijke transactie niet in verzekering nemen, dan wel haar invloed aanwenden de situatie te verbeteren.
Bent u het ermee eens dat het voor Atradius DSB en haar cliënt(en) extreem ingewikkeld is om in dit project aan internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) te voldoen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw overwegingen om de aanvraag van dit project niet op (I)MVO gronden af te wijzen?
Het betreft een zeer groot en complex project dat gepaard gaat met substantiële risico's op het gebied van milieu, sociaal en vooral veiligheidsterrein. Het project is op basis van de internationale ekv-systematiek ook als een hoog-risico project (categorie-A) geclassificeerd en beoordeeld. Het project ligt in een ecologisch gevoelig gebied met hoge natuurwaarden en de uitvoering van het project brengt mensenrechtenrisico’s met zich mee, waaronder de noodzaak tot herhuisvesting van lokale gemeenschappen. Ook spelen er bredere risico’s in de projectomgeving waar sprake is van armoede en geweld, die buiten de scope van het project vallen.
Voor de mvo-beoordeling van dit project heeft Atradius DSB een uitgebreid milieu en sociaal due diligence proces doorlopen. Samen met andere bij het project betrokken partijen heeft Atradius DSB al sinds 2017 intensief contact met de projecteigenaar, lokale en internationale ngo’s en stakeholders over deze mvo-risico’s en plannen voor mitigerende maatregelen. In deze periode heeft Atradius DSB meerdere bezoeken gebracht aan de projectlocatie om de situatie en de afspraken te beoordelen en hierover met lokale stakeholders in gesprek te gaan.
De mvo-beoordeling van Atradius DSB laat zien dat de belangrijkste milieu en sociale risico’s, die liggen op het gebied van herhuisvesting, biodiversiteit, en water- en bodemkwaliteit zoveel mogelijk worden beperkt door het nemen van mitigerende maatregelen. Dit betreft onder andere de volgende maatregelen:5 de te herhuisvesten huishoudens worden niet alleen fysiek en financieel gecompenseerd, de plannen voorzien in een verbetering van hun levensstandaard,6 blijvende aandacht voor consultatie met stakeholders tijdens de looptijd van het project door de oprichting van een NGO Commissie, op initiatief van Atradius DSB, die het hele herhuisvestingstraject volgt en7 milieueffecten van werkzaamheden op de biodiversiteit, het water, de waterbodem en het geluid worden tijdens de werkzaamheden zoveel als mogelijk beperkt op basis van de laatste stand van de techniek en uitgevoerde studies.
De mvo-beoordeling is uitgevoerd met een grote groep andere exportkredietverzekeraars en de African Development Bank met ondersteuning van onafhankelijke consultants op diverse vakgebieden. De conclusie van de mvo-beoordeling is dat, met de genomen compenserende en mitigerende maatregelen, het project voldoet aan de nationale wet- en regelgeving en relevante internationale IMVO-standaarden waaronder de IFC Performance Standards, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en specifiekde IFC Environmental Health and Safety Guidelines.
Alle afspraken worden tijdens de looptijd aan de hand van een Environmental and Social Action Plan gemonitord door een onafhankelijke consultant en alle bij het project betrokken partijen waaronder Atradius DSB. Waar nodig worden plannen, acties en maatregelen bijgesteld tijdens de uitvoering van het project. Dit alles maakt dat ondanks de complexiteit er vertrouwen is dat de projecteigenaar het project op een goede manier zal uitvoeren volgens de internationale standaarden.
Hoe ziet u deze aanvraag in het licht van de Sustainable Development Goals?
Het Mozambique LNG project vindt plaats in een zeer arm, achtergebleven regio in Mozambique. Door onderhavig project kan juist deze regio een grote ontwikkeling doormaken waarbij onder andere de armoedesituatie, educatie, technische ontwikkeling, gezondheidsvoorzieningen aanzienlijk kunnen verbeteren. Hierdoor is de verwachting dat het project een bijdrage zal leveren aan de Sustainable Development Goals (SDGs). De sociale investeringen die het project inmiddels heeft uitgevoerd en de duizenden lokale arbeidskrachten die reeds in dienst zijn van het project voor de constructiefase zijn hier al voorbeelden van.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasprojecten in Afrikaanse landen het bereiken van de SDGs vaak hebben ondermijnd in plaats van daar aan te hebben bijgedragen? Zo ja, waarom denkt u dat de situatie in Mozambique anders zal zijn? Zo nee, in welke Afrikaanse landen is de ontwikkeling van de olie- en gassector een motor van inclusieve ontwikkeling gebleken?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van Van Raan (2021D03134) ben ik bekend met analyses van olie- en gasprojecten in Afrikaanse landen, die laten zien dat deze projecten zeker niet in alle gevallen hebben bijgedragen aan duurzame en inclusieve economische en sociale ontwikkeling. Ook bij de ontwikkeling van de gasvelden in Mozambique liggen er risico’s, maar ook kansen voor het bereiken van de SDGs. Multilaterale financiële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF ondersteunen landen als Mozambique door hen de benodigde technische assistentie te bieden om met deze risico’s om te gaan.
Het bericht 'VK scherpt inreisregels aan' |
|
Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «VK scherpt inreisregels aan»1, waarin het nieuwe beleid in het Verenigd Koninkrijk (VK) geschets wordt om de verspreiding van de nieuwe Braziliaanse variant van het coronavirus vanuit Zuid-Amerika en Portugal te voorkomen?
Ja.
Welke stappen gaat u zetten om de verspreiding van deze nieuwe Braziliaanse variant te voorkomen?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer inzake de verspreiding van nieuwe mutaties van het coronavirus. Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 20 januari jl.2 heeft het kabinet, om de instroom van nieuwe varianten van het covid-19 virus zoveel mogelijk te beperken, op 23 januari jl. vliegverboden opgelegd voor het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Als gevolg van de frequente reisbewegingen van Zuid-Amerika in de richting van de Caribische delen van het Koninkrijk via de Dominicaanse Republiek, heeft het kabinet tevens een vliegverbod voor dat land ingesteld.
In de eerste plaats is de naleving van de algemeen geldende maatregelen essentieel. Daarnaast moeten alle reizigers die per vliegtuig (of boot) vanuit een hoog-risicogebied naar Nederland reizen, een negatieve PCR-testuitslag kunnen tonen aan de luchtvaartmaatschappij (of ferrymaatschappij). Deze test moet maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland zijn afgenomen. Ook moeten zij de negatieve uitslag van een sneltest kunnen tonen, welke maximaal 4 uur voor vertrek is afgenomen. Verder geldt een dringend quarantaineadvies gedurende tien dagen na aankomst in Nederland.
Bij de vaste afwegingsmomenten van de coronamaatregelen, kan het kabinet deze maatregelen heroverwegen als daar aanleiding toe is.
Hoeveel vluchten en reizigers komen per dag aan op Schiphol uit gebieden waar de Braziliaanse virusvariant al verspreid is?
Op basis van voorlopige data van Schiphol kan worden gemeld dat er in de periode 25 tot en met 31 januari 2021, 0 vluchten per dag uit Brazilië arriveerden op Schiphol.
Voor Portugal kan op basis van voorlopige data worden gemeld, dat er in de periode 25 tot en met 31 januari 2021, gemiddeld 3 vluchten per dag arriveerden op Schiphol. Daarbij ging het om gemiddeld 260 passagiers per dag in deze periode, waarvan 110 transferpassagiers.
Bent u het met de vragenstellers eens dat het aantal vluchten uit deze gebieden aanzienlijk moet worden beperkt?
Ja. Zie antwoord 2.
Bent u bereid om reizigers uit deze gebieden ook tot een sneltest voor vertrek te verplichten en ook alle andere voorschriften die voor het VK, Ierland en Zuid-Afrika gelden?
Zie antwoord 2.
Welke mogelijkheden zijn er om de quarantaine beter nageleefd te krijgen?
Het kabinet zet via diverse communicatiekanalen in om reizigers dringend op te roepen om na hun reis in quarantaine te gaan. Hiertoe zijn ook quarantainecoaches beschikbaar. Het kabinet onderzoekt momenteel of er een quarantaineplicht kan worden ingevoerd. Dit is een belangrijke maatregel om de quarantaine beter nageleefd te krijgen.
Het kabinet heeft u hierover op 20 januari jl.3 bericht. De quarantaineplicht moet daarbij gaan gelden voor alle inkomende reizigers uit een hoog-risicogebied, onafhankelijk van de vervoersmodaliteit waarmee wordt gereisd. Na vijf dagen quarantaine, kan de reiziger zich laten testen. Indien de uitkomst van deze test negatief is, dan eindigt de quarantaine.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 19 januari 2021 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt. Een deel van uw vragen is beantwoord in de kamerbrief van 20 januari jl.
Emotionele verwaarlozing en huiselijk geweld als gevolg van de lockdown |
|
Lisa Westerveld (GL), Stieneke van der Graaf (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Universiteit Leiden waaruit blijkt dat fors meer kinderen slachtoffer zijn van emotionele mishandeling en getuige van huiselijk geweld? Zijn er meer onderzoeken over de effecten van de lockdown op het welzijn van kinderen? Zo ja, welke zijn bij u bekend?1
Ja, wij zijn bekend met dit onderzoek van de Universiteit Leiden. Er is meer onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de lockdown op het welzijn van kinderen. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) biedt een overzicht van onderzoeken naar de gevolgen van de coronatijd op kinderen, jongeren en gezinnen.2 Het Verwey-Jonker Instituut heeft in juni 2020 het onderzoek «Kwetsbare gezinnen in tijden van Corona» uitgebracht, dat als bijlage bij de vierde voortgangsrapportage van het programma Geweld hoort nergens thuis naar uw Kamer is gestuurd.3
Daarnaast subsidieert ZonMw onderzoek naar het effect van het coronavirus COVID-19 op de maatschappij. Daarin is ook aandacht voor onderzoek naar vraagstukken rondom sociale en economische problemen die zijn blootgelegd of ontstaan door de coronacrisis.
Hoe verklaart u het dat de onderzoekers aangeven dat diverse vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld zijn toegenomen tijdens de lockdown, maar dit niet blijkt uit cijfers en signalen bij Veilig Thuis, Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming?
In het onderzoek van de Universiteit Leiden gaat het om een schatting van kindermishandeling op basis van vermoedens van professionals uit het onderwijs en de kinderopvang. Deze schatting is dat er in het voorjaar van 2020 vaker sprake was en van emotionele verwaarlozing van kinderen, waaronder verwaarlozing van het onderwijs en getuige zijn van huiselijk geweld, dan in het voorjaar van 2017. Uit deze studie onder deze groep professionals blijkt het aantal vermoedens van andere vormen van kindermishandeling dan emotionele verwaarlozing naar schatting niet significant gestegen te zijn.
Het landelijke beeld is dat het aantal adviesvragen aan Veilig Thuis in de eerste helft van 2020 is gestegen vergeleken met het jaar daarvoor. Het aantal meldingen bij Veilig Thuis is in deze periode stabiel gebleven (vanuit het onderwijs en de kinderopvang is het aantal adviesvragen en meldingen gedaald). Het gebruik van jeugdhulp is licht gedaald en de instroom bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) laat een stabiel beeld zien.
Er zijn zorgen over kinderen in kwetsbare situaties en over het effect van de maatregelen op huiselijk geweld en kindermishandeling tijdens deze coronacrisis. Ook tonen verschillende onderzoeken aan dat de coronaperiode een grote impact heeft op gezinnen. Sommige cijfers van betrokken organisaties lijken deze zorgen deels te bevestigen, waaronder recente cijfers van De Kindertelefoon, andere cijfers (vooralsnog) niet. Wij houden daarom samen met deze organisaties de (cijfermatige) ontwikkelingen momenteel en ook de komende tijd nauwlettend in de gaten. Zoals in de brief bij de vijfde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis is aangegeven, is een mogelijke verklaring van het stagneren van het aantal meldingen bij aanvang van de coronamaatregelen dat professionals tijdelijk minder zicht hadden op gezinnen. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven over de verklaringen voor deze ontwikkelingen.
Worden cijfers en signalen die binnenkomen bij deze instanties landelijk bijgehouden zodat trends tijdig zichtbaar zijn? Zo ja, waar? Kunt u een overzicht geven van het aantal signalen en de herkomst ervan in de afgelopen tien jaar?
Ja, op de website van het CBS staat de beleidsinformatie Veilig Thuis en beleidsinformatie Jeugdhulp en jeugdbescherming vermeld. Deze wordt halfjaarlijks gepubliceerd. Daarnaast houden genoemde organisaties eigen cijfers bij, zoals instroomcijfers of in het geval van Veilig Thuis-organisaties het aantal adviesvragen en meldingen, zodat trends tijdig zichtbaar zijn.
Veilig Thuis bestaat sinds 2015 en is regionaal georganiseerd. De Veilig Thuis-organisaties hebben zich de afgelopen jaren gezamenlijk ingespannen voor het eenduidig leveren van registratiegegevens aan het CBS, zodat naast regionale cijfers ook landelijke cijfers konden worden gegenereerd. Hierdoor is sinds 2019 landelijke beleidsinformatie Veilig Thuis beschikbaar. De meest recente beleidsinformatie Veilig Thuis heeft betrekking op de eerste helft van 2020. De regionale Veilig Thuis-organisaties hebben zelf vaker dan twee keer per jaar zicht op meldingen en adviesvragen binnen de eigen regio.
De RvdK houdt zicht op de instroom, sinds de coronapandemie ook specifiek de instroom van spoedzaken. De RvdK maakt sinds enkele jaren zijn landelijke, regionale en lokale cijfers inzichtelijk op www.cijfersrvdk.nl. Op deze website zijn de instroomcijfers van de RvdK sinds 2015 zichtbaar. Daarnaast deelt de RvdK gegevens met het CBS voor bovengenoemde beleidsinformatie jeugd.
Bent u het met de mening eens dat het logisch is dat spanningen, stress en onrust zijn toegenomen vanwege de coronacrisis en bijbehorende onzekerheden? Waar kunnen ouders en opvoeders terecht als zij vragen hebben of ondersteuning nodig hebben? Bent u het met de mening eens dat er een toegankelijke plek moet zijn waar ouders en opvoeders hulp kunnen krijgen, los van jeugdbeschermingsorganisaties? Zijn mogelijkheden om anoniem te chatten (zoals bij hulporganisatie Fier) bekend bij de meeste ouders? Zo nee, wat doet u eraan om de bekendheid te vergroten?
Wij zien met u dat spanningen, stress en onrust kunnen toenemen tijdens de coronacrisis. Op verschillende manieren geven we tips over hoe om te gaan met deze gevoelens, zoals op de coronawebsite van de rijksoverheid.nl. Ook voor ouders en opvoeders is het van belang dat zij hulp kunnen krijgen. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) heeft informatie voor ouders en opvoeders.
Daarnaast zijn er diverse telefoonlijnen voor ondersteuning bij spanningen waarnaar verwezen wordt op de verschillende websites en via social media:
Voor opvoedvragen of spanningen tussen partners/ouders kunnen mensen bellen met MIND Korrelatie 0900 1450. Chatten of Whatsappen kan ook.
Kinderen kunnen hun verhaal kwijt bij De Kindertelefoon.
Volwassenen kunnen de Luisterlijn bellen.
Jongeren tussen de 8 en 25 jaar kunnen anoniem hulp zoeken via jongerenhulponline.nl.
Er zijn ook andere organisaties die online, via chats of telefonisch hulp bieden, zoals de chat via JouwGGD.nl, de Ouderlijn.nl en de chat van Fier.
Ook Veilig Thuis heeft een chatfunctie, bedoeld voor mensen die te maken hebben met huiselijk geweld of kindermishandeling en voor omstanders. Via de chat kan advies gevraagd worden over de situatie. Als spanningen hoog oplopen en dit leidt tot onveilige situaties kan iedereen bellen of chatten met Veilig Thuis. De chat van Veilig Thuis is tijdens de maatregel van de avondklok langer bereikbaar tot 22.00 uur. De chatfunctie is nadrukkelijk bedoeld voor adviesvragen en is anoniem.
Daarnaast biedt de campagne «Ik vermoed huiselijk geweld» op verschillende manieren handelingsperspectieven als er een vermoeden is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Op de campagne website «ikvermoedhuiselijkgeweld.nl» zijn tips opgenomen over wat omstanders voor anderen kunnen doen als er zorgen zijn en waar betrokkenen kunnen voor hulp, ook als iemand zelf in een onveilige situatie zit.
Wat doet u om hulpverleners die in de gezinnen werken te ondersteunen om hun werk veilig te kunnen doen en besmettingsrisico’s te voorkomen?
Iedereen die in de zorg werkt moet dit veilig kunnen doen. Goede en voldoende bescherming van zorgmedewerkers én patiënten staat voorop. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector.
Persoonlijke beschermingsmiddelen beschermen het kind, de jongere en de professional tegen het coronavirus. Professionals maken in elke situatie een gedegen afweging over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, op basis van ervaring, professioneel inzicht en met behulp van afwegingskaders. Op de website van het NJI4 staan handreikingen voor professionals om te bepalen wanneer je welke persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt. Daarnaast geeft het Outbreak Management Team5 (OMT) aan dat er ruimte blijft voor professionals om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de normen in de richtlijnen voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, als de situatie daarom vraagt. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het OMT dit niet alleen zegt vanuit het oogpunt van infectiepreventie, maar ook om rekening te houden met gevoelens van onzekerheid of onveiligheid bij de medewerkers. Werkgevers moeten dergelijke verzoeken en signalen van hun medewerkers serieus nemen.
Professionals staan voor de uitdaging om goede afwegingen te maken tussen de vragen en behoeften van gezinnen en maatregelen met het oog op gezondheidsrisico’s. Dit vraagt meer dan ooit om het leveren van maatwerk. Het is belangrijk dat professionals zorgvuldig blijven afwegen welke vorm van contact past bij de specifieke situatie van het kind, de jongere, het gezin of andere betrokkenen. Op de website van het NJI wordt deze informatie gedeeld voor ouders, jongeren en professionals.
Zijn ook in de huidige lockdown kinderen «uit het oog verloren» door scholen? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat dit? Wat wordt er gedaan om hen weer in beeld te krijgen?
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) heeft begin januari een peiling uitgezet onder haar leden.6 In vergelijking met de vorige lockdown hebben bijna alle scholen vanaf het begin alle leerlingen in beeld. Ook worden er meer leerlingen opgevangen, met name ook leerlingen in een kwetsbare positie. We vragen er bij scholen en schoolbesturen aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders. Wanneer er geen contact wordt verkregen met de leerling of de ouder(s), kan de school een melding doen via het verzuimregister in de categorie «overig verzuim». De school en leerplichtambtenaar stemmen dan met elkaar af hoe contact wordt verkregen met de leerling en de ouder(s) om tot een oplossing te komen. De leerplichtambtenaren, RMC-begeleiders, jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen werken samen aan het ondersteunen van de scholen in het omgaan met corona-verzuim.
Wat doet u specifiek in deze periode van lockdown om scholen en leerkrachten te ondersteunen wanneer zij zien dat het niet goed gaat met een leerling? Is er specifiek beleid om deze kinderen zoveel mogelijk naar de noodopvang te laten gaan?
Voor hulp en advies op het gebied van onderwijs in tijden van corona blijft lesopafstand.nl het startpunt. Hier zetten de PO-raad, VO-raad, Kennisnet en andere sociale partners in het onderwijs zich onverminderd voor in. Er is € 210 miljoen beschikbaar gesteld om extra hulp in te zetten binnen de school, bijvoorbeeld leraren, onderwijsassistenten maar ook ondersteunend personeel voor noodopvang of ter ontzorging van leraren in deze uitdagende tijd.
We vragen er aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders. Er is geleerd van de eerste lockdown in het online lesgeven. Leerkrachten doen hun uiterste best om vinger aan de pols te houden en te zien hoe het gaat met kinderen. Een school kan (waar nodig in overleg met de gemeente) een kind waarmee het niet goed gaat aanmerken als kwetsbaar en opvangen in de noodopvang. Als een school vermoedt dat er sprake is van een acuut of structureel zorgelijke situatie kan de school in eerste instantie overleggen met het lokale team, jeugdhulpaanbieders en/of Veilig Thuis. Voor scholen is op de site weeraanwezigopschool.nl informatie te vinden als zij zich zorgen maken over een leerling of diens gezinssituatie en op de site van Stichting School en Veiligheid o.a. hoe scholen toch de sociale veiligheid op afstand in de gaten kunnen houden en ook wat te doen als dingen echt minder goed blijken te gaan.7 Daarnaast is de app Meldcode kindermishandeling voor het onderwijs gelanceerd in de eerste periode van afstandsonderwijs. De app is laagdrempelig, anomien en gericht op gebruik in de dagelijkse praktijk van scholen. Tevens is in de «Week tegen Kindermishandeling» in november jl. door het onderwijsveld het «Handelingskader kindermishandeling en huiselijk geweld: randvoorwaarden en richtlijnen voor uitvoering van de wet meldcode in de praktijk» gepubliceerd.8 Met dit kader beogen de AVS, PO-raad en VO-raad de randvoorwaarden voor signalering en aanpak van kindermishandeling in het onderwijs te verhelderen en een implementatie-impuls te geven aan de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling door onderwijsorganisaties en hun professionals.
Tot slot is eerder gecommuniceerd dat het belangrijk is dat scholen zich bewust zijn van hun signalerende rol in het (mentaal) welbevinden van leerlingen, en hoe zij mét ouders samenwerken om er samen voor leerlingen te zijn.9
Bent u het met de onderzoekers eens dat het sluiten van de scholen, zeker voor deze groep kwetsbare kinderen, zoveel mogelijk voorkomen dient te worden en dat nu, tijdens de sluiting, het van belang is dat beter in kaart gebracht moet worden welke gezinnen kwetsbaar zijn en wat ouders nodig hebben om hun kinderen beter te kunnen begeleiden? Zo ja, wat gaat u met de aanbevelingen uit het onderzoek doen?
De onderzoekers geven aan dat, indien sluiting onvermijdelijk is, het van belang is dat contact met ouders wordt gefaciliteerd, om beter in kaart te brengen welke ouders wel en niet in staat zijn om hun kinderen te begeleiden in het thuisonderwijs, of ouders spanningen in het gezin ervaren, en om te inventariseren wat ouders en het gezin nodig hebben om hun kinderen beter te kunnen begeleiden. Wij zijn het met de onderzoekers eens en vinden dat dit contact er ook met leerlingen en ouders moet zijn. In de eerdere Kamerbrieven vragen wij er aandacht voor dat zicht wordt gehouden op alle leerlingen, en dat er regelmatig contact is tussen de school en alle leerlingen en hun ouders.10 Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 7 worden scholen hierin ondersteund11. Alle scholen gaan over op onderwijs op afstand, maar kinderen in een kwetsbare positie kunnen wel naar school. Of een leerling in een kwetsbare positie naar school gaat, wordt door de school bepaald, in overleg met ouders/verzorgers en waar nodig de gemeente. De leerlingen waar het om gaat, zijn meestal al bekend bij de scholen en de gemeenten. Scholen kunnen bij zorgen over kinderen overleggen met het lokale team, jeugdhulpaanbieders en/of Veilig Thuis. Gemeentelijke organisaties kunnen ook overleggen met de RvdK en Gecertificeerde Instellingen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat de resultaten duidelijk maken dat «de negatieve effecten van de sluiting van de scholen en kinderopvang op de (onveilige) thuissituaties van kinderen en gezinnen meegenomen moeten worden in beslissingen omtrent de vorming van beleid»? Zo ja, hoe weegt u deze resultaten mee?
Ja, dat ben ik met de onderzoekers eens. Het kabinet is zich bewust van de negatieve effecten van de sluiting van het onderwijs voor kinderen en gezinnen, zoals onder andere verwoord in dit onderzoek en daarom is eerder aangegeven dat zodra het kan, de scholen weer open moeten gaan. De basisscholen kunnen vanaf 8 februari 2021 weer open. De dreiging van een derde golf door varianten van het virus maakt het helaas onmogelijk om nu ook de scholen in het voortgezet onderwijs te openen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over kindermishandeling en huiselijk geweld van 8 februari 2021?
Ja.
Het bericht 'Huisartsen ‘niet onder de indruk’ van brief Viruswaarheid' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen «niet onder de indruk» van brief Viruswaarheid»?1
Ja, ik heb van het bericht kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is dat huisartsen en medisch specialisten bedreigd worden op het huisadres om hen te ontmoedigen hun vitale werk in deze pandemie te verrichten?
Bedreigingen of intimiderende uitingen aan het huisadres van huisartsen en medisch specialisten zijn volstrekt onacceptabel.
Is bij u bekend of er aangifte is gedaan tegen Viruswaarheid voor het bedreigen van artsen? Zo ja, is reeds bekend of het OM over gaat tot vervolging? Zo nee, bent u bereid om met werkgevers in de zorg in gesprek te gaan zodat zij te allen tijde aangiften doen namens hun personeel wanneer deze bij de uitoefening van hun vitale beroep worden bedreigd?
Het Openbaar Ministerie heeft mij geïnformeerd dat er vooralsnog geen aangifte bekend is naar aanleiding van de ontvangen brief. In het aangehaalde bericht was volgens de Landelijke Huisartsen Vereniging de beroepsgroep niet onder de indruk van de ontvangen brief. Gelet op deze reactie zie ik nu geen noodzaak tot een nader gesprek met werkgevers in de zorg. Wel doe ik de oproep aan personeel om te allen tijde aangifte te doen wanneer zij worden bedreigd.
Klopt het dat Viruswaarheid het adressenbestand via het Handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft gekocht? Zo nee, hoe hebben zij dit wel verkregen?
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft mij geïnformeerd dat zij hierover geen uitspraak kan doen aangezien bij hen niet bekend is welke personen betrokken zijn bij Viruswaarheid. Het is mogelijk om vestigingsadressen op te vragen bij de KvK en er is wettelijk ook geen ruimte om levering te weigeren. Deze gegevens zijn echter, al dan niet in eerste aanleg afkomstig van de KvK, ook via andere bronnen verkrijgbaar.
Hoe kijkt u, na deze gebeurtenis aan tegen de unaniem aangenomen motie van het lid Yesilgöz-Zegerius c.s. waarin de regering wordt verzocht om openbare registers zo af te schermen dat deze alleen door het bevoegd gezag kunnen worden ingezien?2
Onder verwijzing naar mijn brief van 17 december 20203 in reactie op de op dezelfde dag aangenomen motie4 benadruk ik dat de openbaarheid van vestigingsadressen in het Handelsregister een belangrijke rol vervult in het zakelijk verkeer. Daarom is registratie en openbaarmaking van het vestigingsadres een wettelijke verplichting, die overigens mede voortvloeit uit EU-regelgeving. Dat neemt niet weg dat we continu oog moeten hebben voor de balans tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en openbaarheid van registers. De afscherming van als zodanig geregistreerde woonadressen wordt geëffectueerd door een wijziging in het Handelsregisterbesluit die op korte termijn voor advies wordt voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens en vervolgens aan de Raad van State. Na ontvangst van beide adviezen kan het gewijzigde besluit op korte termijn in werking treden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Het woonadres is vanaf dat moment dan alleen nog door bestuursorganen, advocaten, deurwaarders, notarissen en andere bevoegde autoriteiten in te zien. De keuze van een adequaat vestigingsadres is en blijft voorlopig de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Er zijn in dat kader goede voorbeelden van beroepsorganisaties die hun thuiswerkende leden de mogelijkheid bieden van een vestigingsadres ten kantore van de beroepsvereniging, om zodoende zowel privacy als rechtszekerheid te bieden.
In het Handelsregister zijn dan namelijk nog zichtbaar de woonadressen die tevens zijn gebruikt als vestigingsadres van een ingeschreven onderneming. Alleen overheden, deurwaarders, advocaten en andere bevoegde organen inzage geven heeft evenwel belangrijke implicaties omdat ondernemingen, bijvoorbeeld in geval van een betalingsconflict, voor hun crediteuren niet meer vindbaar zijn zonder het inschakelen van een bevoegde dienstverlener zoals een advocaat of een deurwaarder, met alle kosten van dien. De regering zal uw Kamer voor het zomerreces schriftelijk op de hoogte stellen van eventuele verdere mogelijkheden om recht te doen aan zowel de privacy van geregistreerde personen als de wettelijke doelstellingen van het Handelsregister. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de Openbare Registers van het Kadaster.
Bent u het ermee eens dat deze gebeurtenis eens te meer aantoont dat het niet primair aan de arts, agent, journalist, artiest en de politicus is om hun privéadres op voorhand af te schermen omdat bedreiging niet altijd voorzienbaar is, maar dat het privéadres alleen door bevoegd gezag moet kunnen worden ingezien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Wanneer zijn alle privéadressen, ook die gekoppeld zijn aan het vestigingsadres, afgeschermd en welke concrete stappen worden momenteel gezet, en op welke termijn, om dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen voor 10 februari 2021 beantwoorden?
Ja, dit is gelukt.
Het bericht 'Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant' |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant»?1
Deze uitbraak heeft de bewoners, de verwanten en de zorgverleners hard aangegrepen. Met hen betreur ik deze uitbraak en ik wens hen veel sterkte de komende periode.
Hoe is het mogelijk dat het virus zich zo snel heeft kunnen verspreiden in dit woonzorgcentrum?
Over de verspreiding van het virus heb ik zowel met de zorgaanbieder als de GGD contact gehad. Genoemden geven aan dat de inzet van PBM en de hygiënemaatregelen binnen de locatie op orde zijn. De verspreiding van het virus hangt samen met een aantal factoren. De eerste factor is dat het virus is binnengebracht door een zorgverlener of bezoekers. In deze omgeving komt het veelvuldig voor dat meerdere leden van een familie in de zorg werken. Deze mensen kunnen besmet zijn zonder dat zij het weten (bijvoorbeeld omdat zij geen klachten hebben), besmetten elkaar en nemen het virus mee naar de instelling omdat zij daar werken of omdat zij daar op bezoek gaan. Dit is helaas vaak niet te voorkomen. De tweede factor is de Britse variant van het virus dat meer besmettelijk lijkt te zijn.
Hadden de zorgverleners de mogelijkheid om te kiezen voor FFP2-maskers voor de zorg voor besmette patiënten?
In de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende zijn. Voor speciale handelingen, waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een zogenoemd FFP2-masker aangewezen.
In deze uitgangspunten is expliciet opgenomen dat als de specifieke situatie daarom vraagt, zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd van deze uitgangspunten kunnen en mogen afwijken. Dat betekent ook dat als zorgmedewerkers van oordeel zijn dat zij een FFP2-masker in plaats van een chirurgisch mondneusmasker IIR (in bepaalde situaties) verstandig achten in hun werk en zich daarmee veiliger voelen, dit ook kan en mogelijk gemaakt wordt.
Klopt het dat de zorgverleners geen FFP2-maskers maar chirurgische maskers droegen? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
In de instelling werd gewerkt volgens de uitgangspunten van het RIVM. In de huidige uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende zijn. Voor specifieke handelingen waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een FFP2-masker aangewezen. Het werken met een chirurgisch masker IIR bij handelingen waarbij geen aerosolvorming plaatsvindt is dus in lijn met de geldende uitgangspunten.
Deelt u de mening dat deze situatie aantoont dat het van belang is dat er veel meer FFP2-maskers gedragen moeten worden in de zorg, ook preventief? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb advies gevraagd aan het OMT of er op basis van de laatste ontwikkelingen en wetenschappelijke inzichten reden is om de huidige richtlijnen/uitgangspunten voor het gebruik van de verschillende typen mondneusmaskers – van met name chirurgische maskers type IIR en FFP2-maskers – in specifieke situaties zoals nu voorgeschreven aan te passen. Over het advies van het OMT en mijn reactie hierop heb ik u geïnformeerd met mijn stand van zakenbrief van 2 februari 2021.
Geeft deze casus aanleiding om op meer plekken in de ouderenzorg grootschalig preventief te testen? Waarom wel of niet?
Hoogleraren Buurman en Hertogh hebben in hun onderzoek van 29 augustus 2020 het advies gegeven om het zogenaamde pre-emptive testing te introduceren voor bewoners en medewerkers als de omgevingsprevalentie stijgt, maar er nog geen uitbraak is in het verpleeghuis. Er is hierover advies gevraagd aan het OMT. Op 30 september 2020 heeft het OMT geadviseerd en aangegeven dat er op dat moment onvoldoende onderbouwing was om medewerkers en/of bewoners van verpleeghuizen preventief periodiek te testen. Het is volgens het OMT niet duidelijk wat de toegevoegde waarde hiervan is bovenop de reeds ingestelde maatregelen om introductie te voorkomen en transmissie tegen te gaan. Er is voorgesteld te starten met een pilot en daarbij verschillende scenario’s met elkaar te vergelijken.
Echter deze pilot is uitgesteld, omdat er vanaf eind september een forse toename is aan uitbraken in verpleeghuizen waardoor de pilot niet uitvoerbaar was. Bij preventief onderzoek is het noodzakelijk dat er een grote doelgroep getest kan worden in verpleeghuizen waar geen uitbraken zijn. Het is dus nog niet duidelijk of preventief testen van medewerkers en/of bewoners van verpleeghuizen zinvol is.
Kunt u garanderen dat alle zorgverleners die werken in de langdurige zorg en thuiszorg kunnen beschikken over voldoende FFP2-maskers wanneer zij moeten zorgen voor met Covid-19 (verdachte-) patiënten?
Goede bescherming van mensen die werken in de zorg en de patiënten aan wie ze zorg verlenen vind ik van groot belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector nader ingevuld en vertaald naar behandeladviezen, leidraden en handreikingen rekening houdend met de context en doelgroep.
Als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken, dan mogen daarvoor geen belemmeringen zijn. Daarom ben ik hierover in gesprek gegaan met de werkgevers, beroepsverenigingengroepen en de vakbonden. Er is afgesproken dat de betrokken partijen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment geen rol. Deze producten zijn voor de zorg goed beschikbaar en leverbaar via de reguliere leveranciers en door productie van mondmaskers in Nederland. Daarnaast zijn er ruim voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar via de noodvoorraad van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra ingekocht moet worden dan zal ik LCH hier opdracht voor geven.
De uitvoering van de motie van de leden Van Raak en Van der Molen over een pilotproject voor klokkenluiders |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe is de motie van de leden Van Raak en Van der Molen over een pilotproject voor klokkenluiders uitgevoerd? Als de motie nog niet is uitgevoerd, hoe gaat u die dan alsnog uitvoeren?1
In juni 2020 heeft de secretaris-generaal van mijn ministerie zowel de vakbonden die vertegenwoordigd zijn in het Departementaal Georganiseerd Overleg (DGO) als de Departementale Ondernemingsraad (DOR) om advies gevraagd over zijn voornemen om binnen het ministerie een nieuwe organisatiefunctie in te richten, te weten die van bijzonder adviseur interne melders en klokkenluiders.
Deze adviseur zou kunnen worden benaderd door medewerkers van mijn ministerie die in hun organisatie onregelmatigheden of zaken zien die niet deugen, dit ook aankaarten, maar nog geen formele melding van een vermoeden van een misstand of andere ernstige integriteitsschending durven te doen vanwege gevreesde repercussies voor de uitoefening van hun functie en/of het niet goed kunnen duiden van de implicaties en gevolgen van een formele melding. Ook zou deze adviseur kunnen worden benaderd door medewerkers die na het doen van een formele melding benadeling in de uitoefening van hun functie ervaren, maar niet goed weten bij wie en hoe dit op een veilige manier aan te kaarten om die situatie te beëindigen.
De secretaris-generaal zag het instellen van deze functie als een aanvulling op het bestaande netwerk van vertrouwenspersonen integriteit en omgangsvormen binnen het ministerie. Deze adviseur zou over meer bevoegdheden en expertise beschikken dan een vertrouwenspersoon, met als uiteindelijk doel een gelijk speelveld te helpen scheppen voor medewerkers die – nog voordat ze de stap van een formele melding gezet hebben – intern in hun afdeling en/of bij hun leidinggevende vermeende misstanden en andere ernstige integriteitsschendingen aan de orde stellen en daardoor mogelijk al in de knel komen.
Zowel de gezamenlijke vakbonden als de DOR hebben na goed overleg en intern beraad de secretaris-generaal laten weten niet te kunnen instemmen met dit voornemen. Zij vinden de introductie van deze adviseur drempelverhogend naar de Integriteitscommissie JenV, niet bevorderlijk voor de onafhankelijkheid van deze commissie, onwenselijk en niet passend, ook niet in pilotvorm. Vanwege het overtuigende betoog van gezamenlijke vakbonden en DOR, heeft de secretaris-generaal besloten zijn voornemen in te trekken. Ik hecht, net als de secretaris-generaal, grote waarde aan het inzicht en de inbreng van degenen die tot taak hebben de belangen van de medewerkers te vertegenwoordigen.
Het past mij daarom niet om met een beroep op de onderhavige motie het eerdere voornemen toch door te drukken. Dat is niet in het belang van een goed functionerende medezeggenschap binnen het ministerie en niet in het belang van de medewerkers.
Fysieke woningbezichtigingen ten tijde van de coronapandemie |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
In hoeverre heeft u cijfers over het aandeel bezichtigingen dat fysiek plaatsvindt tegenover digitale bezichtigingen ten tijde van corona?
Dergelijke cijfers zijn mij niet bekend. Uit gesprekken die ik met brancheverenigingen en Vereniging Eigen Huis heb gevoerd, is mij bovendien duidelijk geworden dat digitale bezichtigingen niet als alternatief voor fysieke bezichtigingen moeten worden gezien, maar als een manier om het aantal fysieke bezichtigingen te beperken.
Met een digitale bezichtiging kan een potentiële koper eerder in het proces een afweging maken over hoe interessant een woning werkelijk is. Door vervolgens alleen fysiek te bezichtigen als je écht geïnteresseerd bent, kan het aantal fysieke bezichtigingen beperkt blijven. Hoe beter deze digitale bezichtiging wordt vormgegeven, hoe beter een koper deze afweging kan maken. Ik moedig de ontwikkeling van digitaal bezichtigen, bijvoorbeeld met behulp van Virtual Reality, daarom van harte aan.
Worden ten tijde van de coronapandemie digitale bezichtigingen zo veel mogelijk gestimuleerd? Zo ja, op welke manier?
Zoals hierboven aangegeven wordt digitaal bezichtigen met name gebruikt om het aantal fysieke bezichtigingen te beperken. Digitale bezichtiging is geen alternatief voor fysieke bezichtiging. Het kopen van een huis is een grote financiële beslissing. Ik vind het daarom erg belangrijk dat potentiële kopers een goed beeld en gevoel krijgen bij een woning. Tegelijkertijd geldt voor kopers een onderzoeksplicht, waarbij wordt gekeken naar de staat van onderhoud van de woning. Een digitale bezichtiging is meestal niet toereikend om deze onderzoeksplicht goed in te kunnen vullen. Een koper dient daarom in staat gesteld te worden om de woning fysiek te bezichtigen voordat hij/zij het koopcontract tekent.
Bestaan er – naast de door de brancheverenigingen opgestelde protocollen – nog andere voorschriften voor het fysiek bezichtigen van woningen gedurende de coronacrisis?
De brancheverenigingen hebben, naar aanleiding van de aangescherpte coronamaatregelen, op 20 januari jl. hun afspraken over het verantwoord organiseren van bezichtigingen geactualiseerd. Onderdeel van die afspraken is bijvoorbeeld dat er slechts twee personen per keer kunnen bezichtigen. Er vinden daarom op dit moment geen open huizendagen plaats waarbij meerdere potentiële kopers tegelijk in de woning aanwezig zijn. Daarnaast dienen er onder andere mondkapjes gedragen te worden en worden er geen handen geschud.
Naast deze afspraken communiceren de verenigingen ook naar potentiële kopers en aankoopmakelaars welke verantwoordelijkheid zij kunnen nemen. Bijvoorbeeld door goed na te denken voordat je een bezichtiging aanvraagt, zo veel mogelijk gebruik te maken van digitale middelen en van tevoren al eens door de wijk van de potentiële woning te wandelen. De brancheverenigingen hebben bij mij benadrukt dat er continue aandacht en communicatie richting leden en potentiële kopers is over de gemaakte afspraken en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat bij fysieke bezichtigingen tijdens de coronapandemie de maatregelen om de verspreiding van het virus tegen te gaan, leidend zouden moeten zijn?
Die mening deel ik. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat de koopwoningmarkt niet tot stilstand komt. Dat zou problematische gevolgen kunnen hebben voor die mensen die net een woning hebben aangekocht en ineens hun oude woning niet meer zouden kunnen verkopen. Of mensen die hun oude woning net verkocht hebben, maar geen nieuwe woning kunnen kopen. In het ergste geval hebben deze mensen op zeker moment geen dak boven het hoofd. Zoals hierboven aangegeven zijn er door de brancheverenigingen duidelijke afspraken gemaakt over hoe fysieke bezichtigingen op een verantwoorde manier kunnen plaatsvinden en worden potentiële kopers en aankoopmakelaars opgeroepen een goede afweging te maken voordat een fysieke bezichtiging wordt aangevraagd.
Sommige makelaars helpen potentiële kopers daarnaast met het maken van deze afweging door het opsturen van een vragenlijst. Het doel van deze vragenlijst is om ten tijde van corona bij populaire woningen een onderscheid te kunnen maken tussen de minder serieuze en serieuze geïnteresseerden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat deze vragenlijst onderdeel wordt van het standaard koopproces. In het kader van de AVG is het tevens belangrijk dat er niet onnodig veel informatie wordt opgevraagd. Daarnaast dient de beoordeling van de reacties op deze vragenlijsten zo objectief mogelijk plaats te vinden. De brancheverenigingen hebben aangegeven een conceptvragenlijst en beoordelingscriteria richting hun achterban te communiceren. Ik zal meekijken op de inhoud van deze vragenlijst en de beoordelingsmethode.
Zijn er daarnaast op dit moment regels over het maximeren van het aantal fysieke bezichtigingen in verband met het tegengaan van mogelijke besmettingen?
De brancheverenigingen hebben afspraken gemaakt over de wijze waarop bezichtigingen kunnen plaatsvinden. Er zijn geen afspraken over het maximale aantal fysieke bezichtigingen.
Herkent u signalen dat woningeigenaren nog steeds worden verzocht tijdens een bezichtiging hun woning tijdelijk te verlaten, en hoe wenselijk acht u dat tijdens de huidige lockdown?
Zoals hierboven aangegeven zorgen de makelaars ervoor dat het aantal fysieke bezichtigingen beperkt blijft. Wanneer fysieke bezichtigingen plaatsvinden is het verstandig dat er niet te veel mensen tegelijkertijd in de woning aanwezig zijn. Dat de woningeigenaren tijdens de bezichtigingen hun woning dienen te verlaten is ook in hun eigen belang. Daarbij proberen makelaars de bezichtigingen te clusteren zodat er zo min mogelijk extra reisbewegingen nodig zijn en waar mogelijk mee te denken met hun klanten over een verblijfplek in de tussentijd. In sommige gevallen stellen makelaarskantoren hun eigen (lege) kantoren beschikbaar aan verkopers tijdens de bezichtiging.
Op welke manier ziet u erop toe dat de balans bewaakt blijft tussen enerzijds de mogelijkheden tot woningverkoop in deze periode en het zo veel mogelijk beperken van reisbewegingen en contactmomenten anderzijds?
Ik blijf nauw in gesprek met de brancheverenigingen en hun leden om ook tijdens de coronacrisis de verkoop van woningen op een verantwoorde manier door te laten gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Luchtvaart en corona |
|
Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het RIVM nog steeds rioolwatermonsters van Schiphol onderzoekt op concentraties van het coronavirus? Zo nee, waarom niet?
Ja, het RIVM onderzoekt wekelijks rioolwatermonsters afkomstig van de afvalwaterzuivering op Schiphol. Deze bemonstering is op 17 februari 2020 gestart.
Klopt het dat deze metingen van Schiphol niet langer openbaar zijn, waar dat vorig jaar wel het geval was? Zo ja, waarom niet?
Het klopt dat deze metingen van het afvalwater op het Schipholterrein niet openbaar zijn als open data via de website van het RIVM of via het coronadashboard. Eerdere metingen waarover gepubliceerd werd, waren afkomstig van het kennisinstituut KWR. Het RIVM meet sinds 17 februari 2020 wekelijks op één locatie op het Schipholterrein. Het afvalwater van Schiphol is afkomstig van reizigers, bezoekers en personeel en betreft dus geen gemeentelijke rioolwaterzuiveringsinstallatie waar huishoudens op lozen. Dit in tegenstelling tot de locaties die bemonsterd worden waarvan de rioolcijfers op het coronadashboard worden getoond en die vertaald worden naar 100.000 aangesloten inwoners. Dat kan niet voor de locatie Schiphol. De data zijn dus niet met elkaar te vergelijken en zouden een vertekend beeld geven als die worden meegenomen op het coronadashboard. Schiphol is dus een bijzondere locatie.
Deelt u de mening van kennisinstituut KWR Water dat de metingen op Schiphol «zeer relevant» zijn om te kunnen bepalen in hoeverre het virus via het vliegverkeer ons land binnenkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder vraag 2, kunnen er niet zonder meer conclusies getrokken worden uit deze data vanwege sterk wisselende aantallen personen. Het RIVM verwacht binnenkort de analyses over de data sinds 17 februari 2020 af te ronden en vervolgens te publiceren in een wetenschappelijk artikel. In algemene zin kan gesteld worden dat de metingen van Schiphol waardevolle informatie zouden kunnen opleveren over de aanwezigheid van het virus bij zowel reizigers als andere bezoekers van de luchthaven. Het is echter niet mogelijk om eventueel gevonden virusdeeltjes toe te wijzen aan reizigers, bezoekers of personeel van de luchthaven en op basis van deze gegevens conclusies te trekken over het voorkomen van het virus bij inkomende reizigers.
Deelt u de mening dat deze cijfers een rol zouden moeten spelen in het beleid over hoe om te gaan met het risico van verspreiding via de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Door de invoering van de dubbele negatieve testuitslag (PCR- en sneltest) voor reizigers uit hoog risicogebieden en samenhangende maatregelen gaat het kabinet ervan uit dat import van COVID-19 zoveel mogelijk wordt beperkt. De informatie die verkregen kan worden uit de rioolmetingen op Schiphol kan van belang zijn om introductie in Nederland vanuit het buitenland te signaleren. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de in het antwoord op vraag 3 aangegeven complicerende factor dat er geen onderscheid kan worden gemaakt naar type bezoeker. Dit kunnen reizigers zijn maar ook personeel van de luchthaven. Tevens zijn de analyses van het onderzoek in rioolwater op Schiphol naar concentraties van het coronavirus nog niet afgerond en kunnen er nog geen conclusies getrokken worden.
Worden deze monsters ook onderzocht op de aanwezigheid van de Britse en de Zuid-Afrikaanse variant van het virus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een analyse van deze data met de Kamer delen?
Om de aanwezigheid van de genoemde varianten in het rioolwater van Schiphol te kunnen aantonen, kan niet direct dezelfde analysemethode gehanteerd worden als bij het «klassieke» coronavirus. De methode is nog in ontwikkeling en de analyses op de eventuele aanwezigheid van de varianten in het rioolwater van Schiphol lopen nog. Zodra deze virusvarianten worden aangetroffen, deelt het RIVM de resultaten zo snel mogelijk met het Ministerie van VWS en vervolgens met de Kamer.
Kunt u een wekelijks overzicht verschaffen van de recente (maanden) passagiersaantallen op Schiphol en dan specifiek de passagiers van en naar het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika? Kunt u inzicht verschaffen in het aandeel overstappers/origin-destination-passagiers (OD-passagiers) en het aandeel Nederlanders (ingezetenen) dat vertrekt of terugkeert?
Zie onderstaand de overzichten voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021.
In de tabellen is zowel een onderverdeling gemaakt op arriverende en vertrekkende passagiers, alsmede op OD-passagiers (Origin-Destination – Schiphol als start- of eindpunt) en Transferpassagiers op Schiphol (TRF PAX – één transfer reiziger leidt tot twee transfer bewegingen).
Het totaal aantal passagiers dat voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021 vanuit het VK Schiphol als eindpunt had is 23,890. Op basis van voorlopige data van Schiphol, kan ook worden gemeld dat er in de periode vlak na het vliegverbod (25 t/m 31 januari 2021), 0 arriverende en vertrekkende passagiersvluchten vanuit/naar het VK naar/van Schiphol hebben plaatsgevonden.
Het totaal aantal passagiers dat voor de periode 30 november 2020 t/m 24 januari 2021 vanuit Zuid-Afrika Schiphol als eindpunt had is 3,807. Op basis van voorlopige data van Schiphol, kan ook worden gemeld dat er in de periode vlak na het vliegverbod (25 t/m 31 januari 2021), 0 arriverende passagiersvluchten vanuit Zuid-Afrika naar Schiphol hebben plaatsgevonden. Voor vertrekkende vluchten vanuit Schiphol naar Zuid-Afrika geldt dat er in de periode 25 t/m 31 januari 2021, gemiddeld 1 vlucht per dag heeft plaatsgevonden. Daarbij gaat het om gemiddeld 200 passagiers in totaal over deze periode, waarvan 100 transferpassagiers.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers van en naar Nederlandse luchthavens ingezetenen zijn van een Schengenland?
Er zijn geen inzichten in de nationaliteit van alle reizigers van en naar Nederlandse luchthavens bekend bij de Koninklijke Marechaussee.
Schiphol houdt de nationaliteit van reizigers niet bij en kan enkel informatie leveren omtrent het totaal aantal gerealiseerde reizigers tussen de bestemmingen. Ik verwijs u hiervoor naar antwoord 6.
Wat zijn de noodzakelijke redenen van niet-Schengenreizigers om naar of via Nederland te vliegen? Kunt u een overzicht verschaffen sinds de invoering van het EU-inreisverbod? Wat zijn hierin de trends?
Het EU-inreisverbod geldt al sinds maart 2020 voor inwoners van buiten de EU/Schengen die naar Nederland reizen. Daarbij moeten deze passagiers aantonen (bewijslast ligt bij passagier) dat ze zijn uitgezonderd van het inreisverbod. Alleen weigeringen in het kader van COVID-19 worden door de Koninklijke Marechaussee bijgehouden. Overige weigeringsgronden worden niet meegenomen. Voor deze cijfers verwijs ik u graag naar antwoord 9.
Kunt u aangeven hoeveel aankomende passagiers zijn teruggestuurd omdat zij niet aan de geldige voorwaarden voldeden? Wat zijn hierin de trends? Wijkt Nederland hierin af van andere landen?
De Koninklijke Marechaussee heeft sinds week 49 (vanaf maandag 30 november 2020) 470 niet-EU en Schengen ingezetenen de toegang geweigerd omdat niet aan de inreisvoorwaarden in het kader van COVID-19 (het EU-inreisverbod) werd voldaan.
Met uitzondering van het weigeren van Britten (sinds 1 januari jl. derde land) in week 53 en de hoge aantallen Filipijnen in week 1 en week 2 (twee incidenten met COVID-19 besmette crews van ferries) zijn hierin geen significante trends op te merken.
Nationaliteiten weigeringen top 10
2020 wk. 49
2020
wk. 50
2020 wk. 51
2020 wk. 52
2020 wk. 53
2021 wk. 1
2021 wk. 2
2021 wk. 3
Tot.
Brits burger
25
44
38
31
138
Braziliaanse
7
4
11
5
4
5
13
6
55
Amerikaans burger
9
3
4
10
6
6
8
5
51
Filipijnse
1
1
13
28
43
Oekraïense
3
3
3
3
3
5
11
31
Canadese
1
2
1
6
5
2
17
Mexicaanse
2
2
4
4
3
1
16
Colombiaanse
2
1
4
3
2
2
14
Chileense
1
2
4
1
8
Peruaanse
1
2
1
2
1
7
Overige
12
4
9
9
9
11
20
16
90
Totaal
35
17
39
34
56
91
124
74
470
Alleen weigeringen in het kader van COVID. Overige weigeringsgronden niet bijgehouden. Cijfers over week 3 betreffen voorlopige data.
Doorlaatposten KMar
2020
wk. 49
2020
wk. 50
2020
wk. 51
2020 wk. 52
2020 wk. 53
2021 wk. 1
2021 wk. 2
2021 wk. 3
Tot.
Schiphol Airport
35
17
38
34
56
65
78
65
388
Hoek van Holland (Maritiem)
15
37
52
Europoort (Maritiem)
10
2
6
18
IJmuiden (Maritiem)
5
3
8
Vlissingen (Maritiem)
2
2
Amsterdam Centraal Station (Eurostar)
1
1
Den Helder (Maritiem)
1
1
Totaal
35
17
39
34
56
91
124
74
470
Alleen weigeringen i.h.k.v. COVID. Overige weigeringsgronden niet bijgehouden. Cijfers over week 3 betreffen voorlopige data.
Nederlandse en Schengenpassagiers hoeven geen reden op te geven om nu te vliegen, maar is het dan uit consumentenonderzoeken of andere bronnen wel bekend wat hiervoor de meest voorkomende beweegredenen zijn? Zo nee, bent u bereid hier wel onderzoek naar te doen?
Na bestudering van het meest recente Motivaction draagvlakonderzoek met betrekking tot de Luchtvaart in Nederland, kan het volgende worden gemeld2. Daarbij de kanttekening dat het onderzoek is verricht in oktober 2020, toen er nog geen vliegverboden en een negatieve testverplichting golden. In totaal hebben 1746 respondenten de vragenlijst ingevuld.
In de periode september 2019 t/m augustus 2020 vlogen Nederlanders gemiddeld 0,6 keer om privéredenen, zoals vakanties of familiebezoek (dit zouden ook noodzakelijke reizen kunnen zijn). Bijna zeven op de tien Nederlanders (69%) vlogen geen enkele keer voor privé doeleinden. Een vijfde (21%) vloog maximaal een keer, één op de tien (11%) vloog vaker. Het aantal reizen met een privé oogmerk onder Nederlanders is, vanwege de coronacrisis, flink gedaald ten opzichte van 2019. Toen vloog men gemiddeld 1,2 keer per jaar voor privédoeleinden en vloog een derde (32%) maximaal 1 keer en een kwart (26%) vaker.
Circa één op de vijf Nederlanders (18%) verwacht in 2021 een vliegreis te maken voor privédoeleinden; ook dit is aanzienlijk lager dan de verwachting in 2019 (34%). Zes op de tien Nederlanders (60%) verwacht in deze periode niet meer voor privédoeleinden te vliegen (versus 46% in 2019). De resterende groep (22%) geeft aan te overwegen om wel of niet te willen vliegen voor privédoeleinden of dit niet te weten/geen mening te hebben.
Gemiddeld genomen vlogen Nederlanders in de periode september 2019 t/m augustus 2020 0,3 keer voor hun werk. Negen op de tien Nederlanders (91%) vlogen niet zakelijk, 4% maximaal 1 keer en 5% vaker. Dit is vergelijkbaar met 2019. Gemiddeld vloog men toen 0,2 keer per jaar.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is in aantallen vluchten en reizigers naar typische zaken- en netwerkbestemmingen versus typische vakantiebestemmingen zoals de eilanden in de Middellandse Zee, of de onlangs door KLM nieuw ontsloten bestemming Zanzibar?
Schiphol kan, in verband met de zeer concurrentiegevoelige aard van de informatie, geen landenspecifieke cijfers over passagiersaantallen verschaffen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Luchtvaart?
Ja.
Het beleid rondom maskergebruik ter preventie van SARS-CoV-2 infecties in de ziekenhuiszorg |
|
Femke Merel Arissen (Splinter), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bestaande infectiepreventiemaatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) die gelden voor zorgpersoneel?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er alles aan moet doen om COVID-19-besmettingen te voorkomen onder zorgpersoneel? Zo ja, wat heeft de regering tot nu toe allemaal gedaan om infectiepreventie te realiseren onder zorgpersoneel die COVID-19-patiënten behandelen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Leidend bij de activiteiten van de regering zijn de adviezen van de experts uit wetenschap en praktijk. Zo heeft het OMT in meerdere adviezen, waaronder ook op verzoek van de regering, aangegeven welke beschermende maatregelen zorgmedewerkers in verschillende situaties moeten nemen om verspreiding van SARS-CoV-2 te voorkomen. Deze zijn verwerkt in de algemene uitgangspunten van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM voor de zorg buiten het ziekenhuis. Voor de zorg in het ziekenhuis zijn leidraden opgesteld door de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Het is uiteindelijk aan de beroepsverenigingen en koepels om deze adviezen en uitgangspunten te vertalen naar leidraden en handreikingen voor de praktijk. Waar nodig roep ik partijen op om tot eenduidige normen te komen, zoals ik ook recent heb gedaan in gesprekken met de vakbonden, koepels en beroepsverenigingen naar aanleiding van het 97e OMT-advies. Los daarvan is en blijft het voor zorgmedewerkers altijd mogelijk om op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van deze algemene uitgangspunten.
Ik vind het de verantwoordelijkheid van de regering om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn om deze gebruiksvoorschriften in de praktijk te brengen. Zo moeten de voorraden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en medische hulpmiddelen die worden ingezet bij infectiepreventie op peil zijn. Zoals u weet, houd ik hiervoor de ontwikkelingen in de gaten en zorg ik ervoor dat er te allen tijde een noodvoorraad beschikbaar is bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen. Ook de kosten mogen geen belemmering zijn. Er zijn meerkostenregelingen COVID-19 waar werkgevers een beroep op kunnen doen.
Naast het gebruik van mondneusmaskers zijn andere maatregelen van belang om infectiepreventie te realiseren zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Hierover is veel informatie beschikbaar op de RIVM-website en voor de langdurige zorg op de site van Vilans. Ook is hier de CoronaWegwijzer te vinden die verpleeghuisorganisaties een handreiking biedt om te werken volgens de coronarichtlijnen en -kennis.
Deelt u de mening dat de huidige RIVM-richtlijn omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen in de zorg ruimte creëert voor een onnodig infectietransmissie-risico?2 Zo ja, hoe beheerst u infectiepreventie bij zorgpersoneel? Zo nee, wat heeft de regering tot nu toe gedaan?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer welke type PBM/mondneusmasker voorgeschreven dient te worden voor gebruik door zorgmedewerkers. In het 97e OMT-advies, dat u als bijlage bij de Stand van zakenbrief COVID-19 van 2 februari 2021 is toegezonden, wordt toegelicht dat de huidige richtlijnen voor het gebruik van mondneusmaskers in de zorg, op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten, volstaan.
Bent u het eens met het RIVM dat een chirurgisch masker van het type IIR voldoende is om zorgmedewerkers te beschermen tegen SARS-CoV-2?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat, zoals wordt vermeld in wetenschappelijke literatuur, het chirurgisch mondmasker (ongeacht het type) niet dient ter bescherming tegen aerogene transmissie van virussen?3 4
Een chirurgisch mondneusmasker is een medisch hulpmiddel en dient primair ter bescherming van de patiënt/cliënt. Een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR beschermt de maskerdrager ook tegen druppeltjes van buitenaf. Het RIVM geeft desgevraagd aan dat in wetenschappelijke onderzoeken is aangetoond dat chirurgische mondneusmaskers type IIR, wat betreft de bescherming tegen druppelinfecties, niet onderdoen voor FFP2 maskers. Bij aerosolvormende handelingen, waarbij zeer kleine druppeltjes (aerosolen) vrij kunnen komen, is wel altijd een FFP2 masker nodig.
Bent u van mening dat SARS-CoV-2 ook overdraagbaar is via droplet nuclei in aerosolen (aerogene transmissie)?5 6 7
Het RIVM stelt dat het op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of aerogene transmissie een relevante rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. Een uitzondering vormen aerosolvormende handelingen in de zorg, waar aanvullende maatregelen worden geadviseerd om besmetting via de gegenereerde aerosolen te voorkomen. Aerosolen bestaan uit een wolk van grote (> 5–10 µm) en kleine fijne druppels (< 5 µm) en druppelkernen.
Hoe is het RIVM in de factsheet «Wanneer is welk persoonlijk beschermingsmiddel nodig in de zorg» tot het advies gekomen om alleen het chirurgisch mondmasker van het type IIR te gebruiken bij blootstelling van personeel aan COVID-19-patiënten, terwijl het chirurgisch mondmasker van het type IIR de drager niet beschermt tegen het inademen van virusdeeltjes in de droplet nuclei?8
De adviezen voor het maskergebruik zoals nu beschreven in de RIVM uitgangspunten voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de genoemde factsheet sluiten aan bij de WHO-adviezen van 1 december 2020. Hierin wordt toegelicht dat de wijze van overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk gaat via druppel- en contactbesmetting, waarvoor een chirurgisch mondneusmasker type IIR volstaat. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat zorgmedewerkers met een chirurgisch mondneusmasker IIR even goed beschermd zijn tegen influenza (een druppelinfectie) als zorgmedewerkers die een met FFP2 vergelijkbaar masker dragen (Bartoszko et al., 2020; Long et al., 2020). Oudere studies (Smith et al., 2016) en recent Nederlands onderzoek (Wertheim et al., 2020) sluiten aan bij de twee bovengenoemde systematische reviews die erop wijzen dat chirurgische maskers IIR in de dagelijkse praktijk niet onder doen voor FFP2 maskers.
Bij bepaalde zorghandelingen waarbij aerosolen kunnen vrijkomen wordt overigens door zowel WHO als RIVM een FFP-2 masker geadviseerd. Ook de leidraad van de FMS geeft hetzelfde advies. Het is belangrijk te beseffen dat mondneusmaskergebruik een onderdeel is van een pakket van maatregelen om goed beschermd te zijn zoals onderling afstand van 1,5 meter aanhouden, toepassen van handhygiëne, schoonmaken van contactoppervlakken en correct gebruik van andere PBM dan mondneusmaskers. Het gaat erom dat alle maatregelen uit het pakket goed worden nageleefd.
Bent u bekend met de functionaliteit van FFP2-maskers en wanneer deze ingezet moeten worden?
Ja.
Vindt u dat het noodzakelijk is dat het zorgpersoneel het FFP2-masker draagt om zichzelf te beschermen tegen virusdeeltjes in aerosolen?
Zoals gezegd geven de richtlijnen aan dat gebruik van FFP2-maskers nodig is bij aerosolvormende handelingen.
Vindt u dat op basis van de huidige wetenschap het dragen van een chirurgisch mondmasker bij blootstelling aan COVID-19-patiënten leidt tot een verhoogd risico van infectietransmissie onder zorgmedewerkers, zoals ook in de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld?9
Nee, zie mijn antwoord op 4.
Waarom wordt het gebruik van FFP2-maskers niet uit voorzorg geadviseerd aan zorgmedewerkers die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten, zodat zij zichzelf kunnen beschermen tegen aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Zoals u bericht bij brief van 20 januari jongstleden10, heb ik het OMT om advies gevraagd of de recente ontwikkelingen, met name de besmettelijker «Britse» variant, reden zijn om de uitgangspunten en richtlijnen aan te passen. Het OMT heeft in zijn 97e advies aangegeven dat het met de huidige kennis niet aannemelijk is dat de overdracht van de «Britse» variant op een andere wijze verloopt dan die van het klassieke virus en dat dit ook het standpunt is van de WHO en ECDC. Het OMT stelt daarom dat op basis van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie een chirurgisch mondneusmasker IIR in de zorg voor personen met (vermoeden van) COVID-19 nog steeds volstaat, zolang er geen aerosolvormende handelingen worden uitgevoerd. Het OMT wijst daarbij op het belang dat dit mondneusmasker zo goed mogelijk aansluit op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt.
Het is mij bekend dat er partijen zijn, waaronder V&VN, die vinden dat FFP2-mondneusmaskers op basis van het voorzorgbeginsel standaard zouden moeten worden gedragen door zorgmedewerkers. Anderen, waaronder de FMS en Verenso, sluiten aan bij het advies van het OMT, en stellen dat er geen reden is om FFP2-mondneusmaskers standaard voor te schrijven. Ik heb de partijen daarom opgeroepen om zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer. Dit heeft ertoe geleid dat er zowel in de uitgangspunten van het RIVM als in de leidraad van de FMS-ruimte is om in de lokale situatie op basis van een risico-inschatting en de professionele afweging af te wijken van de algemene uitgangspunten.
Wat vindt u ervan dat een aantal ziekenhuizen in het land ervoor kiest om zijn zorgpersoneel te beschermen tegen aerogene transmissie van het coronavirus middels het leveren van FFP2-maskers aan zijn zorgpersoneel in plaats van dat deze ziekenhuizen de adviezen van het RIVM opvolgen om alleen een chirurgisch mondmasker type IIR te dragen?10
Ik wijs erop dat ook de FMS in haar leidraad nu expliciet aangeeft dat er ruimte moet blijven om zelf een professionele afweging te maken en gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm, als de situatie daarom vraagt. Mochten medewerkers in een bepaald ziekenhuis zo’n afweging maken, dan kan het ziekenhuis hen daarbij als werkgever ondersteunen.
Wat zijn volgens u de motieven van het RIVM om het dragen van FFP2-maskers door zorgpersoneel die worden blootgesteld aan COVID-19-patiënten buiten beschouwing te laten in het advies?
Het RIVM laat het dragen van FFP2-maskers niet buiten beschouwing. Het OMT en het RIVM wegen af of het op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten op het gebied van infectiepreventie en COVID-19 zinvol is om bepaalde persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken.
Waarom worden volgens u de RIVM-adviezen omtrent het gebruik van maskers niet aangepast op basis van de wetenschappelijke literatuur omtrent de effectiviteit van FFP2-maskers ter preventie van aerogene infectietransmissie?11
Zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, zijn de RIVM-uitgangspunten gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. In reactie op het in de vraag aangehaalde artikel nog het volgende. De transmissie van SARS-CoV-2 gaat voornamelijk via druppels en direct contact. Daar waar in de RIVM uitgangpunten ruimte wordt gemaakt om zelf een professionele afweging te maken en in specifieke situaties gemotiveerd af te wijken van de genoemde norm staat nu het volgende voorbeeld beschreven ter toelichting: in situaties waarbij er in de zorg voor personen met COVID-19 een verhoogd risico is om gedurende langere tijd in nauw contact te komen met een patiënt, dichtbij het gelaat, leidend tot langdurige blootstelling op zeer korte afstand, is een FFP2-masker te overwegen in plaats van een chirurgisch masker IIR. De werkgever heeft hierin op van grond van de Arbowet een verantwoordelijkheid. De werkgever dient over een geactualiseerde risico-inschatting te beschikken van de verschillende functies/taken/werkomstandigheden en op basis van richtlijnen, handreikingen en arbocatalogi een hierop afgestemd en passend beleid te formulieren. De werkgevers kunnen zich hierbij laten bijgestaan door inhoudsdeskundigen zoals arboprofessionals, een deskundige infectiepreventie, arts-microbioloog en/of arts infectieziektebestrijding. In specifieke situaties kan dan gemotiveerd afgeweken worden van de standaard, en, met betrekking tot maskergebruik, gekozen worden voor gebruik van FFP2-maskers.
Bent u van mening dat als een zorgmedewerker wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten en vraagt om een FFP2-masker, deze het masker ongeacht wat het RIVM adviseert, behoort te krijgen van het ziekenhuis?
Zoals gezegd, moet het mogelijk zijn voor zorgmedewerkers om op basis van de eigen professionele afweging af te wijken van de geldende uitgangspunten, leidraden en richtlijnen. Ik vind dat hiervoor geen belemmeringen moeten bestaan. Ik heb de werkgevers daarom opgeroepen om ruimhartig met dergelijke verzoeken om te gaan. Het is hierbij ook belangrijk dat de werkgever het gevoel van onveiligheid met de werknemer bespreekt. De werkgever heeft vanuit zijn verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden de verplichting om op basis van een actuele risico-inventarisatie en -evaluatie in overleg met zijn werknemers een beleid te formuleren dat gezien de situatie passend is. Hierbij moet hij oog blijven houden voor andere mogelijkheden tot preventief beleid. De werkgeversorganisaties hebben overigens opgeroepen om signalen te melden van werkgevers die hun verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nakomen.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het gebruik van FFP2-maskers voor zorgpersoneel dat wordt blootgesteld aan COVID-19-patiënten wordt opgenomen in de RIVM-richtlijnen?
Zoals u bericht in mijn brief van 20 januari jongstleden, is dat niet aan mij. Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de RIVM-richtlijnen en uitgangspunten tot stand komen op basis van de laatste inzichten van experts uit de wetenschap en praktijk, niet die van de politiek.
Bent u het ermee eens dat communicatie over het maskerbeleid in de zorg duidelijker moet en evidence-based?
Ik ben het eens dat de communicatie over het juiste gebruik van mondneusmasker gebaat is bij eenduidigheid. Dat is de reden dat ik de bonden, koepels en beroepsverenigingen heb opgeroepen zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten en met name de praktische doorvertaling en implementatie op de werkvloer. Zij zijn het immers die daarvoor dienen zorg te dragen. Daarbij dient ook meegenomen te worden, zoals het OMT ook aangeeft, dat een mondneusmasker zo goed mogelijk moet aansluiten op het gezicht en correct gebruikt en vervangen wordt. Goede voorlichting, instructie en toezicht op juist gebruik zijn hierbij van belang.
Het bericht ‘Wereldleiders willen ambitieuzere aanpak natuurverlies: ‘We hebben geen moment te verliezen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de One Planet Summit, georganiseerd door de Franse president Macron samen met de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbank, en wat de Nederlandse bijdrage en inzet is geweest?1
De One Planet Summit heeft bijgedragen aan het genereren van verder momentum in aanloop naar de VN-biodiversiteitstop in Kunming. De top had vier deelsessies; bescherming van ecosystemen op land en zee (1), bevordering van duurzame landbouw (2), financiering van biodiversiteit (3) en de relaties tussen bossen, biodiversiteit en gezondheid (4). In deze sessies werden onder meer de High Ambition Coalition for Nature and People en de Taskforce for Nature-related Financial Disclosure aangekondigd, twee initiatieven die door Nederland worden gesteund. Op uitnodiging van de Franse president nam ik deel aan thema 4 met een bijdrage die zich richtte op het belang van het tegengaan van ontbossing. De Nederlandse inzet vindt u terug in de speech zoals toegevoegd bij de beantwoording van de vragen van het lid Ouwehand over de Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1407).
Heeft Nederland zich aangesloten bij het voornemen om bij VN-top dit jaar in Kunming afspraken te maken om wereldwijd minstens 30% van land en zee te beschermen en herstellen in 2030? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is lid geworden van de High Ambition Coalition for Nature and People. Hiermee onderschrijft Nederland de doelstelling van de internationale coalitie om op mondiale schaal 30% van land- en zeegebieden te beschermen en herstellen in 2030. Via deze deelname geeft het kabinet opvolging en invulling aan de motie Jetten en De Groot (kamerstuk 2150–20, nr. 1440). Overigens streeft deze coalitie ook andere doelen na waar Nederland in het bijzonder aandacht voor wil vragen, waaronder het bevorderen van zgn. op de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions) binnen het Klimaatverdrag en versterkte implementatie van het Biodiversiteitsverdrag.
Kunt u zich vinden in de uitspraken van andere leiders waarbij expliciet een link werd gelegd tussen de verstoorde balans tussen mens en natuur en het uitbreken van corona, waarbij het virus van dier op mens overgesproken zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In ecosystemen bevinden zich ziekteverwekkers waar de mens nog niet mee in contact is geweest. Onderzoekers geven aan dat verstoring van ecosystemen een factor is die van invloed is op de problematiek van zoönose. Volgens het workshop report on Biodiversity and Pandemics van het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (2020) bevinden zich in vogels en zoogdieren 1,7 miljoen onontdekte virussen. Daarvan zouden tussen de 631.000 en 827.000 virussen de eigenschappen kunnen hebben om op mensen over te springen. De bron van het SARS-CoV-2 en de manier waarop het van dier op mens is overgegaan is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), waarin wordt opgeroepen om ons als Nederland in te zetten voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing zodat het voortdurende uitsterven van dier- en plantensoorten een halt kan worden toegeroepen, tijdens deze summit de basis kon leggen voor de VN-top in Kunming? Zo ja, hoe heeft u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, heeft de One Planet Summit bijgedragen aan het vergroten van het momentum voor een ambitieuze uitkomst in Kunming, en daarmee tevens aan de uitvoering van de motie. De Nederlandse deelname aan deze Summit en de High Ambition Coalition kunnen beide in dit licht worden bezien, alsook van de inspanningen van het kabinet om haar inzet op biodiversiteit te versterken (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Het bericht dat Huawei in technologie investeert voor de etnische profilering van Oeigoeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksbureau: Chinese techbedrijven bezig met etnisch profileren, Oeigoeren zijn doelwit», in de Volkskrant van 14 januari 2020?1
Ja.
Klopt het dat Huawei en andere Chinese tech-bedrijven investeren in technologie om Oeigoeren te kunnen identificeren op foto’s en videobeelden?
In algemene zin is bekend dat China inzet op het verkrijgen van hoogwaardige kennis en technologie. Zoals ook opgenomen in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kan deze kennis en technologie worden ingezet voor ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld voor militaire of surveillancetoepassingen.
Vindt u het acceptabel dat bedrijven investeren in technologie die specifiek is gericht op het identificeren van bepaalde etnische groepen? Is dit naar uw mening verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Discriminatie op basis van etniciteit, of welke grond dan ook, is niet verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn vanuit diverse mensenrechtenorganen zorgen geuit over het gebruik van biometrische data die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en inzet van gezichtsherkenningssoftware, en de impact daarvan op, bijvoorbeeld, het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Met betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenningssoftware waarbij dit wordt ingezet ter herkenning van gezichten van bepaalde bevolkingsgroepen, dient opgemerkt te worden dat op grond van internationale mensenrechtenverdragen het niet is toegestaan een onderscheid te maken op basis van bijvoorbeeld, ras2, afkomst of etniciteit.
Indien er derhalve bij de inzet van gezichtsherkenning, en bij het gebruik van de gegevens die hierbij verzameld kunnen worden, door bedrijven onderscheid gemaakt wordt op grond van etniciteit of gezichtsherkenningssoftware wordt ingezet die enkel gericht is op de specifieke herkenning van gezichten van bepaalde etnische groeperingen, dan is dat in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Welke verbanden ziet u tussen het gebruik van surveillance technologie en de onderdrukking van Oeigoeren in China?
Online censuur is een gegeven waar Chinese internetgebruikers dagelijks mee te maken hebben. Maar ook m.b.v. het gebruik van big data, camera’s met gezichtsherkenning en grootschalige, onvrijwillige afname van vingerafdrukken, irisscans en DNA van personen tussen de 12 en 65 jaar, lijken Chinese autoriteiten in toenemende mate controle na te streven onder meer over de Oeigoerse minderheid.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij Huawei Nederland en hen te verzoeken om publiekelijk afstand te nemen van technologie gericht op de identificatie van etnische kenmerken, en van het gebruik van surveillancetechnologie bij de onderdrukking van Oeigoeren?
Huawei heeft zijn positie in deze kwestie gecommuniceerd via een verklaring op de website van Huawei Nederland.3 Het bedrijf stelt onder andere dat «de applicatie niet geïmplementeerd [is] in de praktijk» en dat «onze technologieën niet [zijn] ontworpen om etnische groepen te identificeren». Het kabinet kan deze uitleg van Huawei op basis van eigen informatie niet bevestigen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het onderwerp van het mogelijke misbruik van de gezichtsherkenningssoftware aan de orde gesteld tijdens een recent gesprek met het bedrijf. Huawei heeft daarbij aangegeven dat dit ingaat tegen het beleid van het bedrijf. Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over dit onderwerp op korte termijn nog uitgebreider in gesprek met Huawei. Daarbij zullen ook de zorgen van het kabinet worden overgebracht.
In hoeverre worden gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven gebruikt in Nederland? Vindt u het gebruik daarvan wenselijk?
Hoewel er vanuit diverse mensenrechtenorganisaties zorgen zijn geuit over het gebruik van biometrische data, zoals wordt verzameld bij gezichtsherkenningssoftware, en het effect dat een dergelijke technologie kan hebben op, bijvoorbeeld, het recht op privacy, hoeft het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie op zichzelf geen schending van internationale mensenrechten te betekenen.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft recent benadrukt dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in beginsel niet is toegestaan. De Algemene Verordening Gegevensbescherming biedt namelijk zeer beperkte ruimte voor de inzet van gezichtsherkenning in relaties tussen burgers onderling, of tussen burgers en bedrijven.4 Uit onderzoek blijkt dat gezichtsherkenningstechnologie in horizontale relaties nog niet breed wordt ingezet.5 Het is niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over het aantal gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven in Nederland. Deze kunnen in principe zowel aan bedrijven als particulieren worden verkocht.
In hoeverre spelen de patenten van Chinese tech-bedrijven een rol bij het vastleggen van standaarden voor surveillancetechnologie binnen de International Telecommunications Union (ITU)? Welke risico’s ziet u daarbij in het licht van de genoemde berichtgeving en hoe kunnen die risico’s worden ondervangen?
Binnen de ITU worden op technisch niveau aanbevelingen gedaan over normen en standaarden op het gebied van telecom en het radiospectrum. Het vastleggen van standaarden wordt in belangrijke mate bepaald door ITU comités, welke zijn opengesteld voor alle leden van de ITU. De ITU kijkt naar de technische aspecten van nieuwe technologieën, en ziet niet toe op hoe deze in de praktijk worden toegepast, noch verleent ITU patenten. Bedrijven die gepatenteerde kennis inbrengen bij het opstellen van een standaard zijn eraan gehouden dit vooraf kenbaar te maken. Bovendien committeren zij zich eraan om toegang te verlenen onder redelijke en non-discriminatoire voorwaarden tot de gepatenteerde kennis die in een standaard is opgenomen, zodat elke andere partij de standaard kan duiden en later zo nodig kan implementeren.
Het is bekend dat China steeds assertiever wordt ten aanzien van de ontwikkeling en vaststelling van technische productstandaarden. Een land of een handelsblok dat erin slaagt de internationale technische standaarden te bepalen, kan de eigen economie een groot concurrentievoordeel geven. Nederland zet dan ook in op een innovatief Europa dat zich richt op de ontwikkeling van (digitale) sleuteltechnologieën. Het bereikte akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 waarin digitalisering, onder meer met de fondsen Horizon Europe en het Digital Europe programma, belangrijke onderdelen zijn, draagt daaraan bij. Daarnaast bepleit Nederland in de EU dat zij haar vermogen om standaarden te creëren moet blijven verdedigen, deze slimmer dient te benutten en daarin nauw moet samenwerken met gelijkgezinde landen om de EU’s hoge ethische normen en aandacht voor de omgang met en bescherming van data te behouden. Nederland zet zich, in EU verband en met gelijkgezinde derde landen, ook binnen de ITU in om in gevallen waarin standaardisatievoorstellen deze normen geweld aandoen of dreigen aan te doen, de voorstellen tegen te houden.
Welke acties zouden Nederland en de Europese Unie kunnen ondernemen richting Chinese tech-bedrijven die betrokken zijn bij de onderdrukking van Oeigoeren? Bent u bereid om zich voor dergelijke acties in te spannen?
Nederland spreekt in individuele gevallen bedrijven aan, zie het antwoord op vraag 5.
In december jl. is het EU-mensenrechtensanctieregime aangenomen. Dit thematische sanctieregime kan worden ingezet tegen individuele mensenrechtenschenders en entiteiten, ongeacht waar de schending plaatsvindt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld zijn de voorbereidingen om te komen tot voorstellen voor eerste listings onder het EU-mensenrechtensanctieregime in beslotenheid in gang gezet in verscheidene hoofdsteden. Zorgvuldige besluitvorming acht het kabinet hierbij van groot belang. Het kabinet neemt in dit proces ook de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53) mee.
In hoeverre is het huidige exportcontrolebeleid in staat om uit te sluiten dat de export van Nederlandse of Europese technologie bijdraagt aan de ontwikkeling van technologie door Chinese bedrijven die is gericht op het identificeren van etnische groepen?
De juridische basis voor het EU exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. De EU dual-useverordening voorziet niet in controle op technologie die gericht is op het identificeren van etnische groepen. In het geval van vergunningplichtige dual-use goederen, wijst de Nederlandse regering een vergunning af indien het risico bestaat dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen.
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven die inspelen op de Chinese vraag naar geavanceerde technologie dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijk ongewenste toepassingen van geleverde producten door Chinese afnemers. Bedrijven dienen, als onderdeel van due diligence, na te gaan of Chinese afnemers een aandeel hebben in de totstandkoming van surveillancesystemen die de vrijheid van Chinese burgers beperkt. Ook zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen (due diligence), bij voorkeur op Europees niveau.
De Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat u op 13 januari heeft gezegd dat u voor de internationale biodiversiteitstop One Planet Summit een bijdrage van maar liefst vier pagina’s had voorbereid maar dat u door tijdgebrek deze speech helaas niet heeft kunnen uitspreken en dat u zich heeft moeten beperken tot een kort statement, waarin u vooral het gelijke speelveld voor bedrijven heeft benadrukt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de speech van vier pagina’s de Nederlandse inzet voor deze top was?
De speech bevatte de kernboodschappen die Nederland wilde afgeven in relatie tot het thema van de deelsessie waarvoor ik was uitgenodigd; ontbossing.
Kunt u deze niet-uitgesproken speech naar de Kamer sturen en dit binnen een week doen, gezien het feit dat deze bijdrage al helemaal klaar was, zodat de Kamer kennis kan nemen van de Nederlandse inzet?
Ja. De speech is bijgesloten.2
Overlastgevende asielzoekers in de omgeving van AZC Budel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Asielzoekers trekken broek omlaag en zorgen voor overlast op oprit in Maarheeze»?1
Ik heb kennisgenomen van het door u aangehaalde, zorgelijke bericht. Asielzoekers dienen zich, net als ieder ander, te gedragen en zich aan de regels te houden. Het overgrote deel van de asielzoekers gedraagt zich goed. Doordat een kleine groep zich misdraagt, ondervinden omwonenden, winkeliers, vervoerders, medewerkers in de migratieketen en medebewoners overlast. Bovendien wordt het draagvlak voor de opvang van diegenen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging aangetast. Dit is volstrekt onacceptabel.
Klopt het dat de politie niet kwam opdagen na een melding van 112 omdat de dienstdoende eenheid het te druk had?2
Nee. Een surveillance-eenheid had de opdracht ontvangen om ter plaatse te gaan voor de desbetreffende melding. De eenheid kreeg kort daarop een zogenaamde prio-1-melding, waarbij directe inzet van de politie noodzakelijk is. Daarmee kreeg de prio-1-melding voorrang op het genoemde incident. De politie heeft kort daarna contact opgenomen met de meldster om te vragen of het incident nog actueel was. De betreffende personen waren inmiddels vertrokken en vervolgens is dezelfde avond geen eenheid meer ter plaatse gestuurd.
Deelt u de mening dat het tekort aan politie-inzet onaanvaardbaar is? Bent u bereid de politiecapaciteit in dit gebied fors uit te breiden dan wel te verdubbelen?
Ik begrijp dat omwonenden overlast willen aanpakken, tegelijkertijd is de inzet van knokploegen onaanvaardbaar. Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. De regioburgemeester en de regionale politiechef gaan over de lokale politiecapaciteit. Daar ligt de bevoegdheid om de politiecapaciteit in Cranendonck eventueel uit te breiden.
Deelt u de mening dat de inzet van knokploegen onaanvaardbaar is, maar dat u dan wel moet zorgen voor voldoende politiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sprake is van een onhoudbare situatie in de dorpen Maarheeze en Budel? Wat onderneemt u tegen het feit dat mensen niet meer de straat op durven te gaan?
Ik hecht eraan te benadrukken dat ieder incident er een teveel is. Dit kan leiden tot een gevoel van onveiligheid en een vermindering van draagvlak voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Ik zet in op een stevige aanpak van overlast om dit te voorkomen. Het gevoel van onveiligheid in Cranendonck is zorgelijk. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat de inspanningen die worden verricht om het gevoel van onveiligheid weg te nemen en de overlast in de gemeente Cranendonck aan te pakken ervoor zorgen dat de situatie niet onhoudbaar is. Een van de maatregelen die ik specifiek heb getroffen om de overlast in de gemeente Cranendonck te bestrijden is de inzet van ketenmariniers. De ketenmariniers sturen aan op de samenwerking tussen verschillende betrokken partijen in de aanpak van overlast. Een van de vier ketenmariniers houdt iedere vrijdag kantoor in het centrum van Maarheeze en Budel. Inwoners en ondernemers kunnen bij de ketenmarinier terecht met hun vragen en zorgen met betrekking tot overlast van bewoners van het azc. Daarnaast heb ik de gemeente gefaciliteerd om lokale maatregelen tegen overlastgevende asielzoekers te nemen, zoals het inzetten van extra toezicht. Met de gemeente is een goede samenwerking met betrekking tot de verschillende mogelijkheden om deze overlastgevers aan te pakken. Het COA organiseert periodiek een overleg voor omwonenden waar allerhande zaken aan de orde komen en is er regelmatig contact met de ondernemers.
Het COA heeft een breed palet aan maatregelen beschikbaar om overlastgevende asielzoekers stevig aan te pakken. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een streng regime heerst en een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Door middel van de zogenaamde landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen, waardoor asielaanvragen bijvoorbeeld versneld worden afgedaan. Binnen de privacymogelijkheden verken ik hoe gegevens gedeeld mogen worden met het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en vervoerders, zodat de integrale samenwerking tussen alle betrokken partijen in het kader van de aanpak van deze overlastgevers en criminelen kan worden geoptimaliseerd. Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heb ik samen met mijn brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld3 . Wanneer aangifte wordt gedaan van crimineel gedrag, leggen de politie en het OM ook strafrechtelijke maatregelen op.
De opvanglocatie Budel-Cranendonck heeft, evenals de opvanglocatie Ter Apel, sinds september 2020 een speciale versoberde opvangmodaliteit voor personen met een kansarme asielaanvraag wiens asielaanvraag wordt afgedaan in spoor 2. Dit betreft onder meer personen uit een veilig land van herkomst, die relatief vaak met overlastgevend gedrag in verband worden gebracht. De versoberde opvang moet deze groep ontmoedigen om een kansarme asielaanvraag in te dienen in Nederland.
Welke sancties worden getroffen tegen de overlastgevers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitbreidingsplannen van het asielzoekerscentrum opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden? Zo nee, hoe voorkomt u dat de weerstand steeds groter wordt?
De herontwikkeling van de COA-opvanglocatie is geen uitbreiding, maar een renovatie. Het aantal opvangplekken blijft gelijk. Voor de uitvoering van het regeerakkoord uit 2014 is besloten een aantal Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocaties (GVL) te ontwikkelen om het asielproces effectief uit te voeren. In de samenwerkingsovereenkomst met de gemeente is aangegeven dat de migratieketen de intentie heeft om zich langdurig te vestigen op het opvangcentrum, ten einde invulling te geven aan het regeerakkoord en op deze GVL gezamenlijk het asielproces effectief en zorgvuldig uit te voeren. Vanwege deze langdurige vestiging is het COA, namens de migratieketen, voornemens de locatie duurzaam te herontwikkelen. De gemeenteraad van Cranendonck volgt het proces zeer kritisch en nauwgezet, waardoor aanvullende vragen zijn gesteld.
Deze opvanglocatie levert – naast investeringen in duurzame ontwikkeling van het terrein – veel directe en indirecte arbeidsplaatsen op, die ook lokaal ingevuld worden. Tevens is er -naast de reguliere vergoedingen aan gemeente en inkoop van het COA bij lokale ondernemers- sprake van bestedingen door asielzoekers bij de lokale middenstand. Ik vertrouw erop dat de gemeente en het COA met elkaar op een constructieve manier het gesprek vervolgen.
Bent u bereid met de inwoners van Cranendonk in gesprek te gaan over oplossingen? Zo nee, waarom laat u deze mensen in de steek?
Tussen het departement, het COA en de gemeente is regelmatig contact over de aanpak van de overlastproblematiek. Hierbij is de ketenmarinier het eerste aanspreekpunt voor omwonenden, maar kan men ook direct terecht bij het COA terecht voor een gesprek, bijvoorbeeld op een van de bijeenkomsten voor omwonenden.
De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Renske Leijten (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
Het fatale ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het vreselijke ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe waarbij een vrouw om het leven is gekomen?1
Ja. Van dit zeer tragisch ongeval ben ik diezelfde ochtend nog door ProRail op de hoogte gebracht.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV keer op keer heeft opgeroepen de onbeveiligde spoorwegovergangen sneller op te heffen, desnoods door het plaatsen van betonblokken?
Ik ben bekend met het standpunt van de PVV en ik deel de ambitie om de NABO’s zo snel mogelijk op te heffen c.q. te beveiligen. De overweg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden is een particuliere spoorwegovergang. ProRail is, helaas nog zonder resultaat, reeds lange tijd met betrokkenen in gesprek om de overweg definitief af te kunnen sluiten. Volgens ProRail is het per direct opheffen, door het plaatsen van betonblokken, op dit moment juridisch niet mogelijk. Hierdoor wordt namelijk door ProRail zonder enig juridische legitimiteit de toegang tot (landbouw)grond, bedrijven en woningen ontzegd. In het geval van de onbeveiligde spoorwegovergang Wijster hadden ook geen betonblokken kunnen worden geplaatst aangezien de boerderij na het plaatsen daardoor onbereikbaar zou zijn geworden voor de bewoners.
Bent u ervan op de hoogte dat dit ook het standpunt van ProRail is geweest?
Het tragische ongeval bij Wijster zit relatief kort op het ongeluk bij Hooghalen van vorig jaar. Over een langere periode bezien is het aantal ongevallen op een niet actief beveiligde spoorwegovergang afgenomen (2018: 6, 2019: 5 en 2020: 2). Niettemin is elk ongeluk op een onbeveiligde spoorwegovergang er één te veel.
Bent u ervan op de hoogte dat dit het zoveelste ongeluk is dat in korte tijd plaatsvindt bij een onbeveiligde spoorwegovergang?
Samen met ProRail maak ik haast met de aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Sinds 2018 zijn 67 van de 180 onbeveiligde overwegen (NABO’s) uit het NABO-programma aangepakt en zijn met diverse gemeentes (Winterswijk: 11 NABO’s, Hof van Twente: 13 NABO’s) afspraken gemaakt om ook daar NABO’s aan te pakken. Om de aanpak te versnellen is een landelijk bemiddelaar aangesteld, heeft ProRail extra menskracht op het programma gezet en heb ik eind vorig jaar € 112,5 mln. extra beschikbaar gesteld.2 Tegelijkertijd is ProRail ook afhankelijk van de bereidheid van particulieren dan wel medewerking van gemeenten. Gelukkig gaat dat in veel gevallen goed en constateer ik brede steun voor de aanpak. Niettemin zijn er situaties waar een patstelling dreigt te ontstaan. Daarvoor heb ik een aanwijzingsbevoegdheid in voorbereiding als wettelijke stok achter de deur waarmee, na een zorgvuldige belangenafweging, eenzijdig een verplichting aan een wegbeheerder (gemeente of gebruiker/rechthebbende) kan worden opgelegd om de benodigde maatregelen te treffen om de verkeersveiligheid op en rondom een onbeveiligde spoorwegovergang te garanderen. De afgelopen periode heb ik met verschillende belanghebbenden (o.a. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, NS, ProRail en belangenorganisaties) gesproken over de aanwijzingsbevoegdheid. Op basis hiervan hoop ik spoedig de wetgevingsprocedure voor het wetsvoorstel met de aanwijzingsbevoegdheid te kunnen starten.
Waarom heeft u nog steeds geen haast gemaakt met het opheffen van deze onbeveiligde spoorwegovergangen?
Geen. Elk ongeluk is er één te veel, daarom heb ik de aanpak van onbewaakte overgangen ook steeds prioriteit gegeven, een landelijk bemiddelaar aangesteld en meermaals extra geld vrijgemaakt. Ik betreur het noodlottige ongeval bij een NABO in Wijster (Drenthe) van 12 januari jl. ten zeerste. Mijn inzet en die van ProRail is onverminderd gericht op zo snel mogelijk onbewaakte spoorwegovergangen aan te pakken en te blijven streven naar nul dodelijke slachtoffers. Een goede structurele aanpak van overwegen is daarbij van belang om de veiligheid op het spoor te kunnen garanderen en ook om in de toekomst meer en snellere treinen te kunnen laten rijden.
Hoeveel fatale ongelukken moeten er nog plaatsvinden voordat u deze onveilige spoorwegovergangen wel heeft aangepakt?
Het bericht ‘BAM sloopt koraalrif en de Curaçaose overheid haalt de schouders op' |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ernstige schade die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 op Curaçao aan een florerend koraalrif?1 Zo ja, welke actie heeft u tot nu toe genomen om het koraal beter te beschermen en BAM verantwoordelijk te houden voor de aangerichte schade?
Ja, ik ben bekend met de ernstige schade aan het koraalrif die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 voor de kust van Curaçao, evenals de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot en de beantwoording van toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Omdat het een landsaangelegenheid betreft, heb ik uw vragen voorgelegd aan het Curaçaose Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN).
De Minister van GMN betreurt het feit dat schade aan de koraalriffen is aangericht tijdens de realisatie van de tweede Megapier te Curaçao. Daar zijn lessen uit getrokken. De Minister van GMN meldt dat naar aanleiding van het incident nieuwe projectinitiatieven nadrukkelijker getoetst worden aan de eisen van het Specially Protected Areas and Wildlife protocol van het Cartagena Verdrag (een regionale overeenkomst voor de bescherming en het duurzaam gebruik van kust- en mariene biodiversiteit in het bredere Caribische gebied) en dat de controle beter uitgevoerd dient te worden.
De door de Curaçaose overheid gesubsidieerde stichting Caraïbisch Marien Biologisch Instituut (CARMABI) heeft een onderzoek naar de toedracht en schade aan de koraalriffen verricht. Op basis daarvan is de Curaçao Ports Authority (CPA), als opdrachtgever en vergunninghouder van de rif-beheervergunning, aangesproken. Het bouwbedrijf BAM is vervolgens aansprakelijk gesteld door de CPA en er wordt toegewerkt naar een compensatieregeling met het bouwbedrijf BAM.
Bent u bekend met de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot van 2 mei 2017 aan toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de beantwoording hiervan over deze ramp?2 Zo ja, kunt u aangeven wat tot op heden is gedaan ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolge van vergunde werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat rif vernietiging grotendeels heeft plaatsgevonden buiten het vergunningsgebied en dat koraal afbreken zonder vergunning strafbaar is op het eiland? Waarom is hier niet ingegrepen?
Het is betreurenswaardig dat schade aan het rif is aangericht buiten het vergunningsgebied. Op basis van het Verdrag van Cartagena inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caribisch gebied (en aan de basis het Biodiversiteitsverdrag) is koraal beschermd en geeft artikel 14 aan dat partijen moeten samenwerken om passende regels en procedures aan te nemen op het gebied van aansprakelijkheid en voor vergoeding van schade. Die regels en procedures zijn echter landsaangelegenheden van Curaçao en dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van het hierboven genoemde internationaal natuurbeschermingsverdrag.
Het Ministerie van GMN heeft mij laten weten dat het geprojecteerde plangebied vooralsnog een onderwerp van discussie is tussen partijen. Er bestaat
nog onduidelijkheid over het feit of de schade buiten het projectgebied heeft plaatsgevonden. De Curaçaose overheid en de CPA hebben vooralsnog gekozen voor een totale compensatie van de aangerichte schade binnen het onderwaterpark te Oostpunt.
Ter preventie van schade aan de koraalriffen met betrekking tot de realisatie van de tweede Megapier heeft de Curaçaose overheid recentelijk met CARMABI en de CPA overeenkomsten ondertekend over het beheer en de financiering van het aangewezen onderwaterpark nabij het Oostpunt van Curaçao. Ook vinden onderhandelingen met bouwbedrijf BAM plaats over een geldelijke compensatie door het bouwbedrijf.
Hoe oordeelt u over het feit dat bouwbedrijf BAM tot op heden vrijuit gaat in deze kwestie terwijl de ecologische gevolgen van hun handelen zeer verstrekkend zijn, zowel voor de bevolking als voor de natuur?
Ik ben van oordeel dat als de regering van Curaçao vergunningen verleent om werkzaamheden uit te voeren, en er vervolgens buiten het vergunningsgebied schade wordt aangericht, dit in mijn ogen consequenties met zich meebrengt. Het is echter aan de regering van Curaçao om hier op te acteren.
Van het Ministerie van GMN heb ik vernomen dat de CPA, bouwbedrijf BAM naar aanleiding van het incident aansprakelijk heeft gesteld voor de aangerichte schade aan de koraalriffen in het projectgebied. Daarop heeft bouwbedrijf BAM een voorstel tot compensatie van de aangerichte schade aangeleverd. Dit is nog steeds onderwerp van discussie tussen de Curaçaose overheid, de CPA en het bouwbedrijf.
Ziet u mogelijkheden om met uw ambtsgenoot in Curaçao het gesprek aan te gaan om te bezien hoe dit soort schade in de toekomst voorkomen kan worden en te bespreken hoe bedrijven verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade?
Het is aan de regering van Curaçao om te handelen en te bezien hoe schade in de toekomst kan worden voorkomen en hoe bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor schade. Vanuit de regering van Curaçao is er geen initiatief tot mij gekomen voor een gesprek. Ik ben bereid dat gesprek desgevraagd te voeren.
Deelt u de mening dat Nederlandse bouwbedrijven verantwoordelijk gehouden moeten kunnen worden in Nederland voor schade die in het buitenland wordt gecreëerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hier gevolg aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Dit betekent dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen en risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens in kaart moeten brengen, deze risico’s moeten voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover moeten communiceren. Als een Nederlands bedrijf in het buitenland schade veroorzaakt of hieraan bijdraagt, dan heeft dit bedrijf de verantwoordelijkheid om deze schade te herstellen of bij te dragen aan het herstel.
Uit het deskundige schaderapport dat CARMABI heeft opgesteld, komt naar voren hoe ernstig de schade is. Het is aan de Curaçaose overheid om het bouwbedrijf verantwoordelijk te stellen voor de schade die zij hebben aangericht.
Keuzevrijheid in het vaccin voor een specifieke groep gewetensbezwaarden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat sommige mensen zich gewetensbezwaard voelen om zich te laten vaccineren tegen het coronavirus, omdat er bij de ontwikkeling, productie en/of testfase van verschillende vaccins gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Ja.
Kunt u aangeven voor welke coronavaccins die door Nederland ingekocht (zullen) worden in de ontwikkelings-, productie- of testfase al dan niet gebruik is gemaakt van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel?
Voor de ontwikkelings-, productie- en testfase van de vaccins van AstraZeneca en Janssen zijn cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel gebruikt. Voor de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna geldt dit alleen voor de testfase in het laboratorium.
Een aantal foetale cellijnen zijn aangepast, zodat ze een bepaalde werkzame stof in vaccins kunnen produceren (virale vectoren, zoals de vaccins van AstraZeneca en Janssen). Dit is het geval voor zowel Per.C6 als HEK293.
AstraZeneca, BioNTech/Pfizer en Moderna maken gebruik van de HEK293-cellijn. Deze cellijn is in 1973 ontwikkeld uit embryonale niercellen, die afstammen van een foetus die om onbekende redenen niet kon uitgroeien. BioNTech/Pfizer en Moderna gebruiken de weefselkweken niet voor vaccinproductie, AstraZeneca wel.
Het productieproces van het vaccin van Janssen maakt gebruik van de Per.C6-cellijn. Deze cellijn is in 1995 ontwikkeld – in lijn met de huidige wetgeving en met toestemming van de vrouw – en maakt gebruik van het netvliesweefsel van een vier maanden oude foetus.
Context: Cellijnen en weefselkweken
Weefselkweken hebben meerdere toepassingen, waaronder het produceren van vaccins en het testen van de werking van de vaccins in een vroeg stadium van onderzoek. Voor de productie van virale vaccins is het nodig om virussen te vermenigvuldigen. Daarvoor zijn veel cellen nodig, oftewel een weefselkweek.
Weefselkweken kunnen afkomstig zijn van directe donoren zoals (recentelijk overleden) mensen en dieren, of kunnen opgebouwd zijn vanuit cellijnen. Een cellijn is een groep cellen met eenzelfde afgebakende set aan kenmerken, afkomstig van een enkel organisme, die tumorgroei vertonen (in feite abnormale cellen) of van foetale cellijnen (vaak gezond).
Alle soorten weefselkweken hebben eigen voor- en nadelen. Voor een aantal toepassingen zijn weefselkweken gebaseerd op tumorcellijnen of dierlijke cellen voldoende, maar andere toepassingen, waaronder de productie van bepaalde vaccins, kunnen nadelige effecten ondervinden als een weefselkweek gebaseerd is op tumor- of dierlijke cellen. Deze cellen kunnen:
Te zeer afwijken van menselijke cellen: dierlijke cellen zijn net iets anders dan menselijke cellen en produceren proteïnen op een iets andere manier;
Te abnormaal zijn: ook tumorcellen zijn en werken anders dan gezonde menselijke cellen, of;
Besmet zijn met een andere ziekteverwekker: de eerste poliovaccins waren besmet met een virus (SV40) door gebruik van apen-nieren als weefselkweek, hetgeen voor een verhoogde kans op bepaalde soorten kanker zorgt.
Foetale cellijnen zijn daarom een belangrijk alternatief voor minder toepasbare weefselkweken. Naast het feit dat het jonge cellen zijn, hebben ze namelijk ook andere voordelen. Zo kan een enkele cel uitgroeien tot een behoorlijke weefselkweek omdat deze cellen zo veel gezonde delingen voor zich hebben liggen. Ook hebben foetale cellen een lage kans op eerdere besmettingen en genetische afwijkingen. Daarnaast wordt in sommige andere vaccins ook gebruik gemaakt van foetale cellijnen. Zo wordt bijvoorbeeld het rubella component in de BMR geproduceerd met behulp van foetale cellijnen
Klopt het dat het gaat om de zogenaamde HEK293- en PERC6-cellijnen?1
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat in de vaccins zelf géén foetaal weefsel aanwezig is?
In de vaccins tegen het COVID-19 virus is geen foetaal weefsel aanwezig.
Heeft u zich op enig moment bezonnen op de ethische afwegingen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij coronavaccins? Wat is uw reactie op uitspraken van medisch-ethisch professor Jochemsen: „Deze veelgebruikte cellijn is zó lang zelfstandig doorgekweekt dat die ook wat betreft chromosomenpatroon niet meer normaal menselijk is. (...) je zou gevoelsmatig liever andere cellen willen. Dus als die er zijn, gebruik die dan.»?2
Ik ben bekend met de ethische afwegingen die spelen rondom het gebruik van menselijke cellijnen bij het coronavirus. Zo plaatsen gewetensbezwaarden vragen bij de oorsprong van het oorspronkelijk gebruikte foetale materiaal.
De cellijnen zijn ontwikkeld in lijn met de wet- en regelgeving die toentertijd bestond. Vervolgens zijn de gebruikte foetale cellen door de jaren heen in het lab veranderd en geselecteerd. De cellen die gebruikt worden in het vaccin zijn dus anders dan hoe ze waren geweest als ze in de foetus verder zouden zijn gegroeid. Wel wordt tijdens het onderzoek juist geprobeerd de cellen chromosomaal correct te houden.
De recent ontwikkelde coronavaccins voldoen aan de huidige wet- en regelgeving rond het gebruik van foetaal weefsel. De vaccins zijn mijns inziens daarom toelaatbaar. Het gebruik van andere – niet foetale – cellijnen is daarbij niet een vanzelfsprekende optie. Als oudere cellen gebruikt zouden worden voor de ontwikkeling van vaccins, is er een groter risico op nadelige effecten, zoals chromosomale afwijkingen, mutaties die zorgen voor (onder andere) tumorvorming, besmettingen met andere ziekteverwekkers die daadwerkelijk in het vaccin achterblijven en/of een verandering in de cellen hebben aangebracht. Bovendien is er dan sprake van een veel gelimiteerdere hoeveelheid «gezonde» celdelingen dan bij het gebruik van foetale cellen.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de bezwaren van sommige burgers ten opzichte van het gebruik van foetaal materiaal bij de ontwikkeling van vaccins gehoord worden. De Staatssecretaris van VWS is hierover onder andere in gesprek gegaan met de Nederlandse Patiëntenvereniging (NPV), die vanuit christelijk perspectief medische ontwikkelingen duidt. De NPV geeft in een artikel in het Reformatorisch Dagblad aan in te zien dat het gebruik van een dergelijk vaccin voor veel mensen van levensbelang kan zijn en dat men – zodra het vaccin er is – zich niet gewetensbezwaard hoeft te voelen om van het vaccin gebruik te maken.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die de komende tijd beschikbaar komen, bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid onder Nederlanders die zich gewetensbezwaard voelen?
Op dit moment zijn drie typen vaccins toegelaten tot de Europese markt: het vaccin van BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Alle drie de vaccins maken in min of meerdere mate gebruik van cellijnen gebaseerd op foetaal weefsel. Bij de vaccinatiestrategie spelen verschillende factoren een rol bij de volgordelijkheid wie wanneer welk vaccin ontvangt. Op basis van deze vaccinatiestrategie krijgen alle Nederlanders een uitnodiging voor een vaccinatie met het op dat moment voor hen beschikbare vaccin.
Er is op dit moment sprake van een pandemie met een beperkte beschikbaarheid van vaccins. Het is belangrijk dat een grote groep Nederlanders zo snel mogelijk wordt gevaccineerd. Om deze reden wil ik dat volwassenen gebruik maken van het vaccinatieprogramma dat op dit moment wordt aangeboden. Het is niet mogelijk om als individu de keuze te maken voor een specifiek type vaccin.
Bent u daarom bereid om, bijvoorbeeld op indicatie van de huisarts, deze specifieke groep gewetensbezwaarden keuzevrijheid te geven voor de coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u daarnaast bereid om communicatiemiddelen in te zetten om Nederlanders te informeren over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins, de mogelijke ethische afwegingen bij de verschillende vaccins en daarover het gesprek aan te gaan met gewetensbezwaarden?
Dat gewetensbezwaarden gehoord en goed geïnformeerd worden vind ik belangrijk. Mijn collega Staatssecretaris van VWS is daarom reeds met hen in gesprek gegaan.
Via de website www.coronavaccinatie.nl wordt daarnaast informatie over de totstandkoming en samenstelling van de verschillende vaccins beschikbaar gesteld en wordt verwezen naar andere bronnen waar meer informatie te vinden is. Ik zal informatie hierover waar nodig toevoegen.
Op de website van de NPV (https://npvzorg.nl/thema/vaccinatie) is bovendien informatie te vinden over de mogelijke geloofs-ethische afwegingen bij de verschillende coronavaccins.
Daarnaast heeft het Ministerie van VWS heeft financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van de folder voor gewetensbezwaarden (NPV-brochure-vaccinatie-januari-2021.pdf (npvzorg.nl)).
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
Grootschalige en onrechtmatige verzameling van data van burgers door de krijgsmacht, de politie, de Belastingdienst, de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en andere overheidsorganisaties. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over het feit dat het afgelopen jaar de overheid op grote schaal niet voldoet aan de AVG of het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) – met als voorbeeld de dataverzameling op Nederlands grondgebied door LIMC bij Defensie, de algoritmes in proeftuinen die gebruikt worden door de politie, persoonsgegevens van meer dan vier miljoen personen die in te zien zijn door duizenden ambtenaren van het UWV, het Fraude Signaleringsysteem (FSV) van de belastingdienst, het feit dat vrijwel alle politiesystemem niet voldoen aan de AVG en informatieveiligheid, en onrechtmatige gegevensuitwisseling tussen COA en politie?
Het kabinet meent dat de overheid zelf voorop moet lopen bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens. De overheid heeft een voorbeeldfunctie bij de naleving van wettelijke en verdragsrechtelijke normen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat hun gegevens goed zijn beschermd waar deze worden verwerkt door de overheid. Dat geldt uiteraard ook voor de in de vraag aangehaalde voorbeelden, waarover het kabinet met uw Kamer in veel gevallen al heeft gesproken. Daarbij is tevens gesproken over de lessen die daaruit getrokken kunnen worden. Ook bij deze gelegenheid wil het kabinet tot uitdrukking brengen dat wanneer de overheid het in haar gestelde vertrouwen beschaamt, het kabinet zich dat aan trekt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit eveneens benadrukt in het debat met uw Kamer over het Privacylek in de systemen van de GGD van 3 februari jl1. Verder is tijdens het debat onderstreept dat elk onderdeel van de overheid zelf is gehouden om processen zo in te richten dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de regels uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en diens uitvoeringswet, en dat voldoende middelen worden gealloceerd voor het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen. Een functionaris voor gegevensbescherming dient vervolgens interne controle uit te oefenen op de naleving ervan en hierover te adviseren. Indien blijkt dat overheidsorganisaties hier niet of onvoldoende toe in staat zijn, dan gaat het kabinet hierover met het desbetreffende onderdeel in gesprek.
Geen van de 36 «mission critical»-systemen van de politie voldoet aan de privacywetgeving. Ook blijkt geen enkel politiekorps te voldoen aan alle gestelde eisen van de bescherming van gegevens van burgers. Sommige van de gebruikte systemen van de politie verwerken zeer gevoelige informatie, zoals over verdachten of kroongetuigen. Hoe is het mogelijk dat de politie applicaties gebruikt waarvan de ontwikkeling al jaren stilstaat?
Voor een toelichting op de nulmeting 2018/2019 die de politie zelf uitvoerde op de mate waarin de 36 door de politie geselecteerde systemen voldoen aan wet- en regelgeving verwijs ik u naar de verslaglegging van een schriftelijk overleg over de politie over het onderwerp datagebruik. Vernieuwing en verbetering van de systemen is een doorlopend proces.2
Hoe rijmt u de achterstand van de digitale infrastructuur van de politie met de regels rond privacy en informatiebeveiliging?
Het vernieuwen van de digitale infrastructuur is – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging.
Vindt u het niet zorgwekkend dat de politie niet kan voldoen aan alle eisen rond privacy en informatiebeveiliging, zoals bewaartermijnen of toegang, met de huidige verouderde systemen?
De politie heeft de nulmeting ten aanzien van de kritieke systemen in 2018/19 uitgevoerd om daarmee inzicht te krijgen in hoeverre deze systemen voldoen aan de verplichtingen in de Wet politiegegevens (Wpg) en aan het eigen beleid op dit terrein. Ten tijde van deze nulmeting voldeed het grootste deel van de 36 onderzochte applicaties niet aan alle wettelijke eisen. De mate waarin en de oorzaken hiervan zijn divers en zijn niet enkel gelegen in de betreffende ICT-systemen. Zo is uit evaluaties gebleken dat de Wpg niet goed aansluit op de technologische ontwikkelingen. Er wordt gewerkt aan een nieuw wettelijk kader.
Naar aanleiding van de nulmeting heeft de politie verbeteringen aangebracht. Zoals in het antwoord 2 en 3 is aangegeven betreft dit een doorlopend proces. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik u wederom naar het verslag van een schriftelijk overleg over de politie.3 Bij de ontwikkeling van nieuwe systemen worden de principes van Privacy and Security by Design gevolgd, zoals vereist in de Wpg sinds 2019.
Hoe kan het dat de politie jarenlang zelf de wet overtreedt, zonder dat er enig vooruitzicht is op het herstellen van de huidige problemen?
Zie de antwoorden 1 t/m 5 in het verslag van een schriftelijk overleg over de politie met betrekking tot datagebruik.4
Bent u op deze risico’s aangesproken door de Autoriteit Persoonsgegevens?
De AP heeft de Minister van Justitie en Veiligheid hier niet op aangesproken. Voldoen aan privacywetgeving is de verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke en dus van het desbetreffende bestuursorgaan zelf. Hierop houdt de AP toezicht en het contact op dit gebied verloopt tussen de AP en het betreffende bestuursorgaan. De politie is op deze risico’s overigens evenmin aangesproken door de AP. Organisaties horen natuurlijk niet te wachten tot ze aangesproken worden, zij zijn verplicht zelf actief aan de slag te gaan om te laten zien dat ze aan de wet voldoen. Dit vraagt om degelijke positionering en borging van het interne toezicht, hetgeen gestalte krijgt in de vorm van een Functionaris Gegevensbescherming (FG). De FG is de wettelijke, onafhankelijke, interne toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. De FG is niet verantwoordelijk voor het opstellen en naleven van het privacybeleid, maar houdt hier wel toezicht op en signaleert eventuele risico’s. De politie heeft zelf het initiatief genomen tot genoemde nulmeting.
Ook is er sprake van grootschalige dataverzameling door de krijgsmacht, het onderdeel LIMC. Op welke grond mag Defensie op zulke grote schaal data van Nederlandse burgers verzamelen en bewaren?
Op 27 november 2020 is uw Kamer per brief door de Minister van Defensie geïnformeerd over een eigenstandig onderzoek naar de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bij de dataverzameling door het Land Informatie Manoeuvre Centre (LIMC) dat de FG Defensie verricht.5
De FG Defensie legt de resultaten van haar onderzoek en de aanbevelingen vast in een rapport. De Minister van Defensie zal dat rapport dan samen met haar appreciatie naar de Tweede Kamer sturen. Zoals ook gemeld in de brief van 15 december jl. wacht de Minister van Defensie voor de beantwoording van Kamervragen over het LIMC de resultaten van dit onderzoek af.6
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht voor het verzamelen van de data door LIMC?
Welke waarborgen gelden bij het verzamelen van deze data?
Zijn er bewaartermijnen vastgelegd voor de verzamelde data?
Is de grootschalige verzameling van data door LIMC een manier om toezicht op het gebruik van gegevens (waaronder bulkdatasets), zoals vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, te omzeilen?
Wat wordt verstaan onder «semi-openbare bronnen» waarvan LIMC informatie verzameld? Kunnen hier voorbeelden van worden gegeven?
Is er nog steeds sprake van het verzamelen van data op Nederlands grondgebied door LIMC of door andere onderdelen van Defensie? Is het programma nu definitief stopgezet? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Defensie heeft uw Kamer op 27 november 2020 per brief geïnformeerd dat zij in afwachting van de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek van de FG Defensie, heeft besloten het verzamelen en analyseren van informatie door het LIMC te staken. Het AVG-onderzoek bij LIMC is tevens aanleiding bij alle defensieonderdelen nadrukkelijk aandacht te besteden aan naleving van de AVG bij de verwerking van persoonsgegevens. Uit voorzorg is in afwachting van het onderzoek een aantal activiteiten aangepast of stilgelegd. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd door de Minister van Defensie in de brief met haar appreciatie bij het rapport van de FG over het LIMC.
In september 2020 kwam de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) met een kritisch rapport naar buiten over het verzamelen en bewaren van gegevens. Kunt u toelichten hoe de CTIVD oordeelt over de nieuwe tijdelijke maatregelen, genomen rondom de verzameling en opslag van bulkdata?
De CTIVD heeft in haar reactie op de Tijdelijke regeling verdere verwerking bulkdatasets Wiv 2017 gesteld dat dit beleid in het licht kan worden geplaatst van haar aanbeveling (in de rapporten 70 en 71) om overkoepelend beleid voor bulkdatasets te maken ongeacht de bevoegdheid waarmee deze zijn verkregen.7 Tevens merkt de CTIVD op dat, zoals ook de toelichting op het beleid duidt, het beleid onverlet laat dat de bepalingen van de Wiv 2017 onverkort van toepassing zijn. De CTIVD herhaalt in dit licht hetgeen zij in de rapporten 70 en 71 heeft gesteld omtrent de relevantiebeoordeling van gegevens in bulkdatasets. De CTIVD heeft op 13 januari jl. een technische briefing over dit onderwerp gegeven aan uw Kamer.
Bij de UWV bleken persoonsgegevens van miljoenen burgers in te zien door duizenden medewerkers. Hoe is het mogelijk dat zo veel ambtenaren toegang hebben tot gegevens van burgers die nu of in het verleden gebruik hebben gemaakt van het UWV?
Zoals vermeld in de Kamerbrief van 5 oktober 2020, kent het systeem SONAR tekortkomingen op het gebied van informatiebeveiliging en privacy (IB&P).8 SONAR is een essentieel systeem voor de UWV dienstverlening aan werkzoekenden. In de kern zijn de informatiebeveiliging en privacy (IB&P) tekortkomingen van SONAR het gevolg van eerdere ontwerpkeuzes gericht op effectieve dienstverlening aan klanten. De wetgeving op het gebied van privacy – en vooral ook de maatschappelijke en politieke aandacht hiervoor – heeft de afgelopen jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Waar de nadruk eerder juist lag op transparantie in het systeem, kwam er ook bij UWV steeds meer aandacht voor de risico’s voor privacy die hierbij kunnen ontstaan. Om de IB&P-risico’s van SONAR volledig in kaart te brengen heeft UWV het initiatief genomen voor een extern onderzoek. Uit dat onderzoek is onder meer gebleken dat de toegang tot gegevens in SONAR te breed is ingericht. In de Kamerbrief van 5 oktober jl.9 – en in meer detail in de brief Stand van de Uitvoering van december 202010 – is uiteengezet welke maatregelen UWV op korte en langere termijn neemt om de geconstateerde tekortkomingen op te lossen.
Waarom behouden ambtenaren bij het UWV toegang tot persoonsgegevens als zij deze gegevens niet nodig hebben voor hun werk?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is van mening dat gegevens van burgers uitsluitend ingezien mogen worden door medewerkers die daartoe bevoegd zijn voor het uitvoeren van hun wettelijke taken. Het is belangrijk te benadrukken dat de gegevens in SONAR toegankelijk zijn voor geautoriseerde medewerkers en dat deze gegevens relevant zijn voor de belangrijke taak van UWV in de arbeidsbemiddeling. Geautoriseerde medewerkers hebben voor hun werkzaamheden toegang nodig tot een bepaalde set persoonsgegevens. Er is echter geconstateerd dat de toegang tot gegevens te breed is ingericht, waardoor geautoriseerde gebruikers toegang hebben tot gegevens die mogelijk niet direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun specifieke taken. Dat moet worden opgelost. UWV heeft een aanpak ontwikkeld om de IB&P-risico’s stap voor stap te mitigeren. SONAR wordt zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen.
Klopt het dat wettelijke bewaartermijnen van persoonsgegevens niet worden nageleefd? Hoe is dit mogelijk?
Het klopt dat UWV de bewaartermijn met betrekking tot persoonsgegevens in SONAR onvoldoende heeft nageleefd. Op grond van de Archiefwet hanteert UWV voor deze gegevens een bewaartermijn van 5 jaar. Derhalve dient UWV de gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, uit het systeem te verwijderen. De mogelijkheden om het systeem «te schonen» waren echter beperkt. Dit is één van de geconstateerde tekortkomingen die verholpen moeten worden. UWV heeft dit inmiddels met prioriteit opgepakt, en de gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, worden door UWV in het eerste kwartaal van 2021 verwijderd. In het vervolg wordt de bewaartermijn van persoonsgegevens in SONAR structureel nageleefd.
Binnen welke termijn stelt u dat het Sonar systeem bij het UWV wel conform de AVG werkt?
Niet alle IB&P kwetsbaarheden en tekortkomingen in relatie tot de AVG kunnen worden verholpen in het huidige systeem (SONAR). Daarom wordt SONAR zoveel mogelijk verbeterd en in fases volledig vervangen. De volledige vervanging van SONAR zal niet voor 2025 afgerond zijn. Met deze gefaseerde aanpak worden de IB&P risico’s stap voor stap verminderd, waardoor er ook in de aanloop naar de (volledige) vervanging van SONAR al in toenemende mate wordt voldaan aan de AVG. Hierbij prioriteert UWV de benodigde verbeteringen op basis van de aard en omvang van de geconstateerde IB&P risico’s. Uiteraard zou het wenselijk zijn dat alle tekortkomingen al eerder volledig opgelost worden. Tegelijkertijd is het essentieel dat de UWV dienstverlening aan klanten te allen tijde doorgang heeft. Dat maakt deze operatie bijzonder complex. UWV kiest daarom bewust voor een zorgvuldige, geleidelijke aanpak.
Gaat het UWV er in de toekomst voor zorgen dat persoonsgegevens van oud-klanten niet langer zo maar toegankelijk zijn?
De gegevens van klanten die 5 jaar of langer inactief zijn, worden door UWV verwijderd. Voor (oud-)klanten die minder dan 5 jaar inactief zijn is het – naast wettelijke verplichtingen die volgen uit de Archiefwet – ook onwenselijk om gegevens (eerder) te verwijderen, omdat een deel van deze klanten regelmatig in- en uitstroomt als gevolg van korte dienstverbanden of tijdelijk werk. Deze klanten zouden dan telkens opnieuw hun gegevens moeten doorgeven. UWV onderzoekt of het technisch mogelijk is om de gegevens van klanten in SONAR – gedurende inactiviteit – onzichtbaar te maken. De Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid blijft met UWV in gesprek over de ontwikkelingen in dit dossier en zal uw Kamer hierover steeds in de Stand van de Uitvoering informeren.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) structureel bijzondere persoonsgegevens zeven jaar deelde met de politie, terwijl dit hoogstwaarschijnlijk niet was toegestaan?
Op 17 juli 2020 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd over de opschorting van de verstrekking van dagelijkse bezettingsgegevens van alle asielzoekers door het COA aan het Nationaal Vreemdelingen Informatieknooppunt (NVIK) van de politie.11 In de beantwoording op de vragen van lid Van Toorenburg (CDA) en de vragen van leden Verhoeven en Van Beukering-Huijbregts (beiden D66) benadrukken de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat er geen twijfel over de rechtmatigheid van de verstrekking mag zijn.12 Na onderzoek van het extern adviesbureau PMP blijkt dat deze verstrekking een onevenredige impact had op de persoonlijke levenssfeer van asielzoekers.13 In de afgelopen jaren is het belang van data-minimalisatie en databescherming duidelijk geworden. De ketenpartners hebben uit deze casus belangrijke lessen getrokken. Het NVIK is overgestapt naar het gebruik van de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) waarbij de privacy van asielzoekers is gewaarborgd en waardoor het delen van dagelijkse bezettingsgegevens van alle asielzoekers niet meer noodzakelijk is.
Kunt u onderbouwen waarom de politie structureel recht zou hebben op bijzondere persoonsgegevens als deze «incidenteel relevant» zouden kunnen zijn bij hun handhavingstaak?
Het NVIK is bevoegd om gegevens en inlichtingen op te vragen bij bestuursorganen ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet.14 Het rapport van het externe adviesbureau PMP stelt dat het NVIK de noodzaak van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens heeft kunnen aantonen. Deze gegevens kunnen relevant zijn in de uitvoering van de toezicht- en handhavingstaken van de politie. Zo kunnen deze gegevens van belang zijn voor het voorkomen van geweldsincidenten en bij het opsporen van weggelopen asielzoekers. De juridische grondslag voor het gericht opvragen en verwerken van bijzondere persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet staat daarmee ook niet ter discussie.
Acht u de bovenstaande grond voor het delen van gevoelige informatie, over de gezondheid of religieuze achtergrond, niet veel te breed en een onnodige inbreuk is op de persoonsgegevens van mensen die zich niet hebben misdragen?
Het NVIK vervaardigt informatieproducten voor de vreemdelingenketen. Met behulp van deze informatieproducten kan het NVIK trends met betrekking tot vreemdelingen waarnemen en daarop tijdig acteren. Hierbij zijn bijzondere persoonsgegevens relevante informatie om bijvoorbeeld ontwikkelingen van asielstromen in kaart te brengen. Geaggregeerde bijzondere persoonsgegevens zijn dus van belang bij een effectieve uitvoering van het vreemdelingenbeleid. Het NVIK werkt aan een werkwijze waarbij deze informatieproducten kunnen worden vervaardigd zonder dat de persoonlijke leefsfeer van asielzoekers onevenredig wordt geschaad.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat onrechtmatig verzamelde data, zoals in de voorbeelden hierboven naar voren komen, die breed gedeeld wordt via samenwerkingsverbanden, zoals onder Wet Gegevensverwerking door Samenwerkingsverbanden (WGS), niet gebruikt gaat worden in geautomatiseerde analyses of beslissingen? Op welke wijze gaat u de risico’s hierop minimaliseren?
In aanvulling op het algemene regels uit de AVG, voorziet de WGS in diverse aanvullende waarborgen. Zo beoordelen de verplichte rechtmatigheidsadviescommissies de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens en doen zij aanbevelingen op dat vlak. Daarnaast zijn er onafhankelijke privacy audits; elk samenwerkingsverband wordt periodiek doorgelicht op compliance met de AVG en de WGS. De resultaten van de privacy audits moeten worden toegezonden aan de AP. Tevens komt er een coördinerende functionaris voor de gegevensbescherming, voor de coördinatie van het bestaande toezicht door de functionarissen voor de gegevensbescherming.
Kunt u toelichten wat er gebeurt met gedeelde data die onrechtmatig blijkt te zijn verkregen?
De WGS bevat een transparantieplicht over de gehanteerde patronen en indicatoren of andere onderliggende logica (artikel 1.9, derde lid). Het resultaat van geautomatiseerde gegevensanalyse mag uitsluitend worden gedeeld na menselijke tussenkomst, waarbij wordt beoordeeld of het resultaat op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij moet uitleg worden gegeven over gehanteerde patronen, indicatoren en andere onderliggende logica. Zo wordt voorkomen dat een niet op juistheid en objectiviteit geverifieerd signaal wordt verstrekt, en dat ten onrechte een risico wordt gesignaleerd. Onrechtmatige data zullen worden hersteld en niet worden gebruikt als sturingsinformatie of interventie-advies. Tot slot verbiedt de WGS oncontroleerbare of onnavolgbare algoritmes (artikel 1.9, zesde lid, zoals ingevoegd bij amendement van de leden Van Nispen (SP) en Buitenweg (GroenLinks).
In de hier boven geschetste kwesties komt naar voren dat het afgelopen jaar overheidsinstanties, die zelf de wet moeten handhaven, de wet overtreden door onrechtmatig data van burgers te verzamelen en te gebruiken. Hoe kan het dat er niet gehandhaafd wordt op wetshandhavers die de wet overtreden?
Het is van belang om per casus te beoordelen welke wetgeving van toepassing is.
In het geval dat de AVG of WPG van toepassing is op de verwerking van gegevens ziet de AP toe op naleving, ook door de overheid. De AP heeft het thema «digitale overheid» voorts aangewezen als één van haar focusgebieden voor de periode 2020–2023.15 Verder heeft de AP geadviseerd over voorgenomen verwerkingen door de overheid en bijbehorende wettelijke grondslagen, zoals de adviezen over de trajecten om gegevens in te zetten ter bestrijding van de COVID-19 pandemie.
Het is vervolgens aan de toezichthouder in kwestie om per casus te bepalen of er een onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Hoe is de Minister voor Rechtsbescherming van plan om in de toekomst soortgelijke overtredingen die hierboven zijn geschetst Rijksbreed te voorkomen?
Er is wet- en regelgeving over verwerken van gegevens, dit omvat ook de verzameling van gegevens. Dit betreft in hoofdzaak de normen uit het bestuurs- en gegevensbeschermingsrecht. Kern van die wetgeving is dat gegevensverwerkingen binnen de overheid, rechtmatig, behoorlijk en transparant zijn en berusten op een wettelijke grondslag. Dit is neergelegd in de AVG en uitgewerkt in de UAVG. Voor politie en justitie geldt de richtlijn politie en justitie, die is neergelegd in de Wpg en de WjSG. Op grond van de AVG is vereist dat overheidsorganisaties, indien zij gegevens verzamelen ten behoeve van een wettelijke taak, daarvoor een wettelijke grondslag hebben, met de nodige waarborgen. Dit kan uitgewerkt worden in sectorale wetgeving. Conform de systematiek van genoemde wetgeving is het aan de overheidsorganisatie in kwestie om er zorg voor te dragen dat de verwerking past binnen de wettelijke grondslag en geschiedt op een wijze zoals in de wet voorzien. Dit omvat logischerwijs mede dat het beginsel van doelbinding wordt gerespecteerd; en verzamelde gegevens dus niet voor een ander doel worden gebruikt. De overheidsorganisatie in kwestie moet aan de toezichthouder aan kunnen tonen dat haar gegevensverwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant is en voldoet aan de in de AVG en nationale wetgeving gestelde eisen. Zoals in antwoord 25 aangegeven is het aan de toezichthouder, en in voorkomend geval de rechter, om te beoordelen of overheidsorganisaties conform deze wetgeving hebben gehandeld bij de verzameling van gegevens.
In aanvulling hierop wordt vanuit het Rijk gewerkt aan een verbetering van haar informatiehuishouding. Het stelt hiervoor meerjarenplannen op. Hier komt bij dat er door het kabinet beleid wordt gevoerd om het analyseren van rechtmatig verzamelde data aan verdere waarborgen te onderwerpen. Dit doet het door in te zetten op verdere waarborgen vóór (algoritmische) data-analyse en de ontwikkeling van een mensenrechten impact assessment, als door in te zetten op extra normen die in acht moeten worden genomen wanneer data-analyse wordt toegepast (de richtlijnen voor data-analyse door de overheid).16 Over de stand van zaken betreffende deze initiatieven wordt uw Kamer dit kwartaal nog nader geïnformeerd.
Toont deze lange lijst van misstanden niet aan dat de Autoriteit Persoonsgegevens beschikking moet krijgen over meer middelen, zodat er adequaat toezicht op naleving van privacywetgeving kan worden gehouden?
De resultaten van het vorig jaar uitgevoerde onderzoek van KPMG naar taken en middelen van de AP laten zien dat zowel het werkveld als de organisatie van de AP nog volop in ontwikkeling is. De AP heeft in de afgelopen jaren steeds extra budget toegekend gekregen om haar taken uit te kunnen voeren. Eind 2020 heeft de AP nog eens 4,7 miljoen euro extra ontvangen voor het oplossen van incidentele problematiek en voor het doen van een investering in haar bedrijfsvoering. Voor 2021 is haar budget éénmalig verhoogd naar in totaal 24,6 miljoen euro. Zoals de Minister voor Rechtsbescherming per brief van 19 november 2020 en tijdens het debat over het privacylek in de systemen van de GGD van 3 februari jl. heeft medegedeeld, is het aan een volgend kabinet om te besluiten over een eventuele structurele verhoging van de middelen van de AP. De Minister voor Rechtsbescherming gaat in zijn brief, in antwoord op de aangenomen motie, hier nader op in.17
Kunnen deze vragen ieder apart worden beantwoord?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord.