De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Renske Leijten (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
Het bericht ‘BAM sloopt koraalrif en de Curaçaose overheid haalt de schouders op' |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ernstige schade die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 op Curaçao aan een florerend koraalrif?1 Zo ja, welke actie heeft u tot nu toe genomen om het koraal beter te beschermen en BAM verantwoordelijk te houden voor de aangerichte schade?
Ja, ik ben bekend met de ernstige schade aan het koraalrif die bouwbedrijf BAM heeft aangericht in 2017 voor de kust van Curaçao, evenals de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot en de beantwoording van toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Omdat het een landsaangelegenheid betreft, heb ik uw vragen voorgelegd aan het Curaçaose Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN).
De Minister van GMN betreurt het feit dat schade aan de koraalriffen is aangericht tijdens de realisatie van de tweede Megapier te Curaçao. Daar zijn lessen uit getrokken. De Minister van GMN meldt dat naar aanleiding van het incident nieuwe projectinitiatieven nadrukkelijker getoetst worden aan de eisen van het Specially Protected Areas and Wildlife protocol van het Cartagena Verdrag (een regionale overeenkomst voor de bescherming en het duurzaam gebruik van kust- en mariene biodiversiteit in het bredere Caribische gebied) en dat de controle beter uitgevoerd dient te worden.
De door de Curaçaose overheid gesubsidieerde stichting Caraïbisch Marien Biologisch Instituut (CARMABI) heeft een onderzoek naar de toedracht en schade aan de koraalriffen verricht. Op basis daarvan is de Curaçao Ports Authority (CPA), als opdrachtgever en vergunninghouder van de rif-beheervergunning, aangesproken. Het bouwbedrijf BAM is vervolgens aansprakelijk gesteld door de CPA en er wordt toegewerkt naar een compensatieregeling met het bouwbedrijf BAM.
Bent u bekend met de Kamervragen van de leden Diertens en de Groot van 2 mei 2017 aan toenmalig Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de beantwoording hiervan over deze ramp?2 Zo ja, kunt u aangeven wat tot op heden is gedaan ter voorkoming van beschadigingen van koraal ten gevolge van vergunde werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat rif vernietiging grotendeels heeft plaatsgevonden buiten het vergunningsgebied en dat koraal afbreken zonder vergunning strafbaar is op het eiland? Waarom is hier niet ingegrepen?
Het is betreurenswaardig dat schade aan het rif is aangericht buiten het vergunningsgebied. Op basis van het Verdrag van Cartagena inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caribisch gebied (en aan de basis het Biodiversiteitsverdrag) is koraal beschermd en geeft artikel 14 aan dat partijen moeten samenwerken om passende regels en procedures aan te nemen op het gebied van aansprakelijkheid en voor vergoeding van schade. Die regels en procedures zijn echter landsaangelegenheden van Curaçao en dat geldt ook voor het handhaven van voorwaarden in vergunningen ter naleving van het hierboven genoemde internationaal natuurbeschermingsverdrag.
Het Ministerie van GMN heeft mij laten weten dat het geprojecteerde plangebied vooralsnog een onderwerp van discussie is tussen partijen. Er bestaat
nog onduidelijkheid over het feit of de schade buiten het projectgebied heeft plaatsgevonden. De Curaçaose overheid en de CPA hebben vooralsnog gekozen voor een totale compensatie van de aangerichte schade binnen het onderwaterpark te Oostpunt.
Ter preventie van schade aan de koraalriffen met betrekking tot de realisatie van de tweede Megapier heeft de Curaçaose overheid recentelijk met CARMABI en de CPA overeenkomsten ondertekend over het beheer en de financiering van het aangewezen onderwaterpark nabij het Oostpunt van Curaçao. Ook vinden onderhandelingen met bouwbedrijf BAM plaats over een geldelijke compensatie door het bouwbedrijf.
Hoe oordeelt u over het feit dat bouwbedrijf BAM tot op heden vrijuit gaat in deze kwestie terwijl de ecologische gevolgen van hun handelen zeer verstrekkend zijn, zowel voor de bevolking als voor de natuur?
Ik ben van oordeel dat als de regering van Curaçao vergunningen verleent om werkzaamheden uit te voeren, en er vervolgens buiten het vergunningsgebied schade wordt aangericht, dit in mijn ogen consequenties met zich meebrengt. Het is echter aan de regering van Curaçao om hier op te acteren.
Van het Ministerie van GMN heb ik vernomen dat de CPA, bouwbedrijf BAM naar aanleiding van het incident aansprakelijk heeft gesteld voor de aangerichte schade aan de koraalriffen in het projectgebied. Daarop heeft bouwbedrijf BAM een voorstel tot compensatie van de aangerichte schade aangeleverd. Dit is nog steeds onderwerp van discussie tussen de Curaçaose overheid, de CPA en het bouwbedrijf.
Ziet u mogelijkheden om met uw ambtsgenoot in Curaçao het gesprek aan te gaan om te bezien hoe dit soort schade in de toekomst voorkomen kan worden en te bespreken hoe bedrijven verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade?
Het is aan de regering van Curaçao om te handelen en te bezien hoe schade in de toekomst kan worden voorkomen en hoe bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor schade. Vanuit de regering van Curaçao is er geen initiatief tot mij gekomen voor een gesprek. Ik ben bereid dat gesprek desgevraagd te voeren.
Deelt u de mening dat Nederlandse bouwbedrijven verantwoordelijk gehouden moeten kunnen worden in Nederland voor schade die in het buitenland wordt gecreëerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hier gevolg aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Dit betekent dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen en risico’s voor mens en milieu in hun internationale ketens in kaart moeten brengen, deze risico’s moeten voorkomen, aanpakken of stoppen en hierover moeten communiceren. Als een Nederlands bedrijf in het buitenland schade veroorzaakt of hieraan bijdraagt, dan heeft dit bedrijf de verantwoordelijkheid om deze schade te herstellen of bij te dragen aan het herstel.
Uit het deskundige schaderapport dat CARMABI heeft opgesteld, komt naar voren hoe ernstig de schade is. Het is aan de Curaçaose overheid om het bouwbedrijf verantwoordelijk te stellen voor de schade die zij hebben aangericht.
Het stopzetten van huurtoeslag wegens geboorte kind |
|
Laura Bromet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kamerleden ontzet: Mahmoud (42) krijgt geen huurtoeslag meer omdat zijn baby’tje volgens Belastingdienst illegaal is»?1
Ja.
Is het stopzetten van de huurtoeslag in de casus waar in vraag 1 naar verwezen wordt, door een inspecteur getoetst? Waarom wel/niet?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus. Voor algemene informatie over de inzet van inspecteurs bij toeslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Is het stopzetten van de toeslag in de in vraag 1 genoemde casus inmiddels teniet gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval van plan dit besluit zo spoedig mogelijk alsnog teniet te doen?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus. Ik kan wel bevestigen dat de situatie naar tevredenheid van alle betrokkenen is opgelost.
Bij hoeveel mensen is in 2020 de toeslag stopgezet omdat zij, door geboorte van een kind, een volgens de Belastingdienst illegale inwoner in hun huis hebben? Bij hoeveel mensen is in dat geval in 2020 de toeslag niet stopgezet? In hoeveel gevallen waar van stopzetting sprake was, is de stopzetting uiteindelijk teniet gedaan?
Een toeslag wordt niet stopgezet als gevolg van de geboorte van een kind. Een voorwaarde voor het ontvangen van huurtoeslag is dat alle leden van het huishouden beschikken over de Nederlandse nationaliteit, de nationaliteit van een andere EU-lidstaat of een geldige verblijfsvergunning of, in het geval van een medebewoner, tenminste een aanvraag hebben gedaan voor een verblijfsvergunning. Een kind dat geboren wordt bij statushouders beschikt niet automatisch over een verblijfstitel, de ouders moeten deze aanvragen. Zij ontvangen daarom binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Deze brief wordt op dit moment aangepast, zodat ouders ook worden gewezen op de mogelijke gevolgen voor de huurtoeslag indien zij geen verblijfsvergunning aanvragen. Als de verblijfsaanvraag van de pasgeborene door de IND in behandeling is genomen, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld.
Dit betekent echter niet dat de huurtoeslag van statushouders direct na de geboorte van een kind wordt stopgezet. Wanneer de aanvraag om een verblijfsvergunning voor de pasgeborene uiterlijk drie maanden na de geboorte door de IND in behandeling genomen is, wordt de huurtoeslag automatisch opnieuw vastgesteld. Wanneer de ouders geen verblijfsvergunning aanvragen voor de pasgeborene, wordt de huurtoeslag vier maanden na de geboortedatum stopgezet. De huurtoeslag over deze periode wordt niet teruggevorderd. Ouders die bezwaar maken tegen deze stopzetting, maar nog geen verblijfsvergunning hebben aangevraagd voor de pasgeborene, worden door de Belastingdienst opnieuw gewezen op de noodzaak dit wel te doen. Nadat de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor de pasgeborene door de IND in behandeling is genomen, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld (met terugwerkende kracht) op de geboortedatum van het kind. Eventueel gemiste huurtoeslag wordt dan nabetaald.
Hoe hoog is de gemiddelde toeslagenschuld van ouders waarbij de toeslag stopgezet wordt, verdeeld over de verschillende soorten toeslagen, omdat hun kind bij geboorte nog geen legale verblijfsstatus heeft?
Het feit dat een kind bij de geboorte nog geen verblijfstatus heeft, is geen oorzaak van het ontstaan van toeslagschulden. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
In hoeveel van alle casussen waarnaar vraag 4 verwijst, is de beslissing over stopzetting automatisch genomen dan wel door een inspecteur getoetst? Hanteert de Belastingdienst op dit punt verschillende niveaus van zorgvuldigheid in de beoordeling van verschillende gevallen? Zo ja, waarom is hier sprake van?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de geboorte van een kind geen reden de huurtoeslag stop te zetten. Gezien de massaliteit van de toeslagen, geldt in zijn algemeen dat niet iedere beslissing van Toeslagen op voorhand getoetst kan worden door een inspecteur. Ook gegevensuitwisseling tussen de IND en Toeslagen is een grotendeels geautomatiseerd proces. Dat geldt ook voor de termijn van vier maanden genoemd bij vraag 4. Overigens zou een inspecteur bij een eventueel ontbrekende verblijfstitel ook de genoemde termijn van vier maanden hanteren. In die zin is geen sprake van een verschil in zorgvuldigheid.
Volgt het onomwonden en onherroepelijk uit de wet dat de Belastingdienst toeslagen van mensen direct moet stopzetten als een toeslagenontvanger een kind krijgt dat bij geboorte officieel nog geen legale verblijfsplaats heeft? Is er enige juridische ruimte om de wet specifiek op dit punt anders te interpreteren? Zo ja, welke beslissing heeft er toe geleid dat de wet op deze wijze geïnterpreteerd dient te worden? Kunnen de documenten die deze beslissing codificeren aan de Kamer toegezonden worden?
Dit volgt uit artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Het derde lid van dit artikel schrijft voor dat indien de draagkracht van de medebewoner van belang is voor het recht op aanspraak of de hoogte van de tegemoetkoming, wat bij de huurtoeslag het geval is, geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Belastingdienst hanteert een periode van vier maanden om ouders in de gelegenheid te stellen een verblijfsvergunning te regelen. Mocht dat onverhoopt niet lukken, wordt de huurtoeslag na het verkrijgen van de verblijfsvergunning hersteld vanaf de geboortedatum van het kind. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4.
Hoeveel rechtszaken heeft de Belastingdienst over de jaren heen gevoerd tegen ouders over het stopzetten van toeslagen omdat kinderen bij geboorte nog geen legale verblijfsstatus hadden? Hoe vaak heeft de Belastingdienst in deze zaken gelijk gekregen? Wat kan gezegd worden over de motivering om de Belastingdienst in zaken wel of geen gelijk te geven?
Voor zover mij bekend zijn hierover geen rechtszaken gevoerd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het onevenredig en onwenselijk is om de geboorte van een kind, dat nog niet automatisch een legale verblijfsstatus heeft, binnen het toeslagensysteem aan te merken als «illegale inwoner»?
Een wettelijke voorwaarde voor de huurtoeslag is dat alle (mede)bewoners een rechtmatige status moeten hebben. De uitvoering van deze voorwaarde kan soms hard uitpakken omdat dit een actie van de aanvrager vereist, namelijk het aanvragen van een verblijfstitel. Wanneer deze actie achterwege blijft, vervalt het recht op huurtoeslag. Het is daarom van belang dat statushouders zo snel mogelijk een verblijfsvergunning aanvragen voor hun pasgeborenen. Zij ontvangen binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Nadat de verblijfstitel is geregeld, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld vanaf de geboortedatum van het kind en indien nodig met terugwerkende kracht nabetaald. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4.
In mijn eerdere antwoorden op vragen van de leden Kuiken en Nijboer heb ik uw kamer aangegeven in overleg met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid te willen bezien wat mogelijk is om stopzettingen en latere nabetalingen te voorkomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3290). Inmiddels is de voorlichting op www.toeslagen.nl verbeterd. In aanvulling daarop verken ik de mogelijkheid om de leeftijdsgrens waarop de status van de medebewoner voor het recht op toeslagen relevant is te verhogen. Zie ook het antwoord op vraag 13 en 14.
Vindt u het wrang en oneerlijk dat toeslagen van ouders stopgezet worden door de overheid, terwijl het dankzij diezelfde overheid – specifiek de niet goed functionerende Immigratie- en Naturalisatiedienst – meerdere maanden kan duren voordat een legale verblijfsvergunning afgegeven is?
Ik zal hieronder kort weergeven hoe de IND te werk gaat vanaf het moment dat het kind is geboren en aangifte daarvan is gedaan. De IND ontvangt geautomatiseerd een bericht van de aangifte en stuurt vervolgens binnen drie weken na de geboorte van het kind een brief aan de ouders, waarin staat dat ze een aanvraag voor een verblijfsvergunning moeten indienen. In deze servicebrief wordt uitgelegd dat de ouders digitaal via www.ind.nl/kind-geboren een aanvraag voor hun kind kunnen indienen. Dit is de snelste en meest eenvoudige manier om de verblijfsvergunning voor het kind te regelen. Uiteraard behoort ook het indienen van een schriftelijke aanvraag tot de mogelijkheden zodra aangifte is gedaan. In de brief en op de website van de IND staat informatie over de te nemen stappen, de procedure en de geldende voorwaarden. Op het moment dat vervolgens een aanvraag wordt ingediend wordt daarop tijdig, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijn van drie maanden door de IND beslist. De servicebrief wordt op dit moment aangepast om deze klantvriendelijker te maken onder andere door het opnemen van een passage over het belang van het tijdig indienen van een aanvraag in verband met de gevolgen voor huurtoeslag.
Voor voortzetting of opnieuw vaststellen van de huurtoeslag is het overigens niet noodzakelijk dat de verblijfsvergunning al is toegekend. Voor een pasgeborene en andere medebewoners is het voldoende dat de aanvraag om een verblijfsvergunning uiterlijk drie maanden na de geboorte door de IND in behandeling is genomen. De beslistermijn van de IND heeft bij pasgeborene daarom geen directe gevolgen voor de huurtoeslag.
Deelt u de mening dat een dergelijke toepassing van het recht op toeslagen het maatschappelijk draagvlak voor het toeslagensysteem en het functioneren van de Belastingdienst ondermijnt? Waarom wel/niet?
Het kan hard uitpakken als in dit soort gevallen de huurtoeslag wordt stopgezet, ook al is dat tijdelijk en volgt na het verkrijgen van de status een nabetaling. Tegelijkertijd is het draagvlak van het toeslagensysteem ook niet gebaat bij de situatie dat onverkort alle bewoning ongeacht de rechtmatige status van de bewoners wordt gesubsidieerd. Het is blijvend zoeken naar een balans tussen een systeem dat recht doet aan het koppelingsbeginsel2 en tegelijkertijd de burger niet onnodig belast in de uitvoering. Met het pas na vier maanden na de geboorte van een kind stopzetten van de huurtoeslag, als er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning in behandeling is genomen, en herstellen van de toeslag zodra dit wel het geval is, is deze balans gezocht. Desalniettemin verken ik mogelijkheden voor aanpassingen in regelgeving, zoals aangegeven in antwoord 13 en 14.
Deelt u de mening dat in de in vraag 1 genoemde casus beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, geschonden worden? Waarom wel/niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is deze casus naar tevredenheid van alle betrokkenen opgelost. Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus, maar ik ben niet van mening dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Deelt u de mening dat de in eerdere vragen genoemde uitwerking van het stopzetten van toeslagen, bij geboorte van een kind dat niet direct een legale verblijfsvergunning heeft, zo spoedig mogelijk gestopt moet worden?
Dat een pasgeborene niet direct een verblijfsstatus heeft, betekent niet zonder meer dat de toeslag wordt stopgezet. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4. Onder meer in het kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg wordt bekeken welke verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel mogelijk zijn. Samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane zal ik in dat kader een voorstel doen om deze situatie van (tijdelijk) stopzetten huurtoeslag bij geboorte van een kind bij een vergunninghouder op te lossen, bijvoorbeeld door verhoging van de leeftijd waarop de verblijfsstatus van de medebewoner relevant is naar 18 jaar.
Welke stappen bent u in het domein van wetgeving dan wel de interpretatie van wetgeving bereid te zetten om bovengenoemde onevenredige uitwerking te stoppen? Wanneer bent u van plan deze stappen te zetten? Hoe gaat u de Kamer hierover informeren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4 en het antwoord op vraag 13. Onder meer in het kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg wordt bekeken welke verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel mogelijk zijn. Hierbij zal ook bekeken worden of het mogelijk is de leeftijdsgrens voor de voorwaarde van een rechtmatige status te verhogen.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Wereldleiders willen ambitieuzere aanpak natuurverlies: ‘We hebben geen moment te verliezen’ |
|
Rob Jetten (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de uitkomst is geweest van de One Planet Summit, georganiseerd door de Franse president Macron samen met de Verenigde Naties (VN) en de Wereldbank, en wat de Nederlandse bijdrage en inzet is geweest?1
De One Planet Summit heeft bijgedragen aan het genereren van verder momentum in aanloop naar de VN-biodiversiteitstop in Kunming. De top had vier deelsessies; bescherming van ecosystemen op land en zee (1), bevordering van duurzame landbouw (2), financiering van biodiversiteit (3) en de relaties tussen bossen, biodiversiteit en gezondheid (4). In deze sessies werden onder meer de High Ambition Coalition for Nature and People en de Taskforce for Nature-related Financial Disclosure aangekondigd, twee initiatieven die door Nederland worden gesteund. Op uitnodiging van de Franse president nam ik deel aan thema 4 met een bijdrage die zich richtte op het belang van het tegengaan van ontbossing. De Nederlandse inzet vindt u terug in de speech zoals toegevoegd bij de beantwoording van de vragen van het lid Ouwehand over de Nederlandse inzet bij de One Planet Summit van 12 januari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1407).
Heeft Nederland zich aangesloten bij het voornemen om bij VN-top dit jaar in Kunming afspraken te maken om wereldwijd minstens 30% van land en zee te beschermen en herstellen in 2030? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is lid geworden van de High Ambition Coalition for Nature and People. Hiermee onderschrijft Nederland de doelstelling van de internationale coalitie om op mondiale schaal 30% van land- en zeegebieden te beschermen en herstellen in 2030. Via deze deelname geeft het kabinet opvolging en invulling aan de motie Jetten en De Groot (kamerstuk 2150–20, nr. 1440). Overigens streeft deze coalitie ook andere doelen na waar Nederland in het bijzonder aandacht voor wil vragen, waaronder het bevorderen van zgn. op de natuur gebaseerde oplossingen (nature-based solutions) binnen het Klimaatverdrag en versterkte implementatie van het Biodiversiteitsverdrag.
Kunt u zich vinden in de uitspraken van andere leiders waarbij expliciet een link werd gelegd tussen de verstoorde balans tussen mens en natuur en het uitbreken van corona, waarbij het virus van dier op mens overgesproken zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In ecosystemen bevinden zich ziekteverwekkers waar de mens nog niet mee in contact is geweest. Onderzoekers geven aan dat verstoring van ecosystemen een factor is die van invloed is op de problematiek van zoönose. Volgens het workshop report on Biodiversity and Pandemics van het Intergouvernementeel Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (2020) bevinden zich in vogels en zoogdieren 1,7 miljoen onontdekte virussen. Daarvan zouden tussen de 631.000 en 827.000 virussen de eigenschappen kunnen hebben om op mensen over te springen. De bron van het SARS-CoV-2 en de manier waarop het van dier op mens is overgegaan is tot op heden nog niet onomstotelijk vastgesteld.
Deelt u de mening dat de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), waarin wordt opgeroepen om ons als Nederland in te zetten voor ambitieuze en bindende doelstellingen in Beijing zodat het voortdurende uitsterven van dier- en plantensoorten een halt kan worden toegeroepen, tijdens deze summit de basis kon leggen voor de VN-top in Kunming? Zo ja, hoe heeft u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, heeft de One Planet Summit bijgedragen aan het vergroten van het momentum voor een ambitieuze uitkomst in Kunming, en daarmee tevens aan de uitvoering van de motie. De Nederlandse deelname aan deze Summit en de High Ambition Coalition kunnen beide in dit licht worden bezien, alsook van de inspanningen van het kabinet om haar inzet op biodiversiteit te versterken (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Het bericht dat het overgrote deel van de gemeenten grote tekorten heeft |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens dat de tekorten bij veel gemeenten «een financiële veenbrand» en «onhoudbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?1
Ik herken dat de financiële situatie van gemeenten op dit moment zorgelijk is. Ik informeerde uw Kamer hierover op 16 december.2 Het kabinet heeft zich ingespannen om gemeenten financieel te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken. Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en gederfde inkomsten. Om gemeenten in deze tijd financiële ademruimte te geven, is besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 2021 en is de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel geschrapt. Tevens zijn de tijdelijke extra middelen voor jeugdzorg van € 300 mln. verlengd met een jaar naar 2022. Daarnaast zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang, Dak- en Thuislozen en schuldenaanpak. Met de provinciaal toezichthouders is deze zomer gesproken over de mogelijkheden voor maatwerk in het financieel toezicht. Deze maatregelen hebben op de korte termijn lucht gegeven in de begroting. Desondanks herken ik ook de zorgen van gemeenten over de financiën op de lange termijn. In februari wordt een onderzoek afgerond naar de financiële positie van gemeenten en de effecten op het voorzieningenniveau. Tevens is met de provinciaal toezichthouders afgesproken dat zij gegeven de bijzondere situatie een beschouwing maken van de financiële positie van gemeenten en deze in februari opleveren.
Specifiek voor de jeugdzorg ben ik met de VNG uitvoerig in overleg over de uitkomsten van het AEF-onderzoek naar het structureel benodigd budget jeugdzorg. Dit onderzoek maakt inzichtelijk dat de ontwikkeling van de uitgaven voor jeugdzorg niet houdbaar is. Daarom is in onderling overleg besloten om aanvullend op de afspraak over de bestuurlijke weging van het onderzoek een stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet in te richten. Deze stuurgroep zal maatregelen (binnen en buiten de Jeugdwet) gaan uitwerken die moeten bijdragen aan de financiële beheersbaarheid van de Jeugdwet. In de bestuurlijke weging worden de uitkomsten van het AEF-onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen. Bij deze weging worden eveneens de maatregelen uit de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet betrokken. Besluitvorming over een structurele oplossing in termen van benodigd budget en aanpassing in het stelsel zal aan een volgend kabinet zijn. Hierover is uw kamer op 18 december geïnformeerd.3
Ook de voorbereiding op het volgende kabinet gebeurt in overleg met de medeoverheden. Interbestuurlijke en financiële besluitvorming kunnen niet los van elkaar worden gezien, het is dan ook wenselijk dat een volgend kabinet hierover een integraal besluit neemt. Het kabinet deelt het belang van medeoverheden te komen tot structurele oplossingen op het gebied van bestuurlijke en financiële verhoudingen, zodat medeoverheden voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven.
Bent u bereid de gevolgen van deze financiële tekorten voor de inwoners van de gemeenten in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben continu met gemeenten en provincies in gesprek over hun financiële positie en de gevolgen daarvan voor hun taakuitvoering. Zoals hierboven aangegeven wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de financiële positie van gemeenten en de effecten op het voorzieningenniveau. Het onderzoek wordt in februari afgerond en geeft inzicht in de meerjarige ontwikkeling van de financiële positie en het effect daarvan op het voorzieningenniveau voor burgers. Onderdeel van de onderzoeksopdracht is ook om advies te geven over de monitoring van de financiële positie en het voorzieningenniveau. Met het advies zal dan ook gekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan de motie Özütok4 om een duidelijk beeld te geven of de middelen voor gemeenten voldoende waren voor hun taken.
Bent u het eens dat gemeenten door de coronacrisis ook «verborgen» kosten moeten maken, die niet worden vergoed?
Door de gevolgen van het coronavirus ontvangen medeoverheden minder inkomsten en hebben ze extra uitgaven. Rijk en medeoverheden hebben daarom afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden voor de door gemeenten en provincies gederfde inkomsten en door hen gemaakte kosten. Over deze extra kosten en gederfde inkomsten en de compensatie daarvan vindt regelmatig overleg plaats en heeft het kabinet al een aantal compensatiepakketten verstrekt. Het meest recent heb ik u hierover geïnformeerd op 16 december 2020.
Bent u bereid alle kosten aan gemeenten te vergoeden als deze zich melden met verborgen kosten? Zo nee, waarom niet?
Rijk en medeoverheden hebben afspraken gemaakt over reële compensatie van medeoverheden voor door hun gederfde inkomsten en door hen gemaakte kosten. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Hierbij nemen alle overheden samen hun verantwoordelijkheid om hun inkomsten en uitgaven zoveel mogelijk beheersbaar te houden in de nieuwe situatie.
Bent u bereid alle gemaakte kosten (ook «verborgen») voor gemeenten te vergoeden, zonder al te ingewikkelde procedures?
Bij de vormgeving van de reële compensatie van medeoverheden wordt steeds gezocht naar een balans tussen het gericht verstrekken van middelen en het beperken van de administratieve lasten. Hierbij wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de reguliere financierings- en bekostigingssystematiek.
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Lange rijen bij registratie in Ter Apel' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»?1
Ja.
Op welke manier heeft u uitvoering gegeven aan uw opvatting dat het «van groot belang is dat asielzoekers op een humane manier worden opgevangen»? Hoeven asielzoekers die aankomen in Ter Apel inmiddels niet meer op een stoel of op de grond te overnachten als zij na sluitingstijd aankomen?
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»2, heb ik uiteengezet op welke wijze asielzoekers nu tijdens de COVID-19 pandemie worden opgevangen in het aanmeldproces in Ter Apel. Daarbij heb ik aangegeven dat asielzoekers die zich overdag binnen de reguliere openingstijden (dat wil zeggen tussen 08.00 en 17.00 uur) melden in Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen, diezelfde dag door de IND worden geregistreerd. Alle inzet is erop gericht dat iedereen vervolgens diezelfde dag nog het Identificatie- en Registratieproces (I&R-proces) bij AVIM doorloopt, waarna men opgevangen wordt in de reguliere opvang van de Centrale Ontvangstlocatie (COL). Hier ontvangen asielzoekers opvang en begeleiding van COA. Dat wil zeggen dat zij naast een bed onder andere maaltijden en verzorgingsproducten ontvangen. Dit lukt doorgaans goed. Echter wanneer het I&R-proces, dat enige tijd in beslag neemt, niet meer op diezelfde dag kan plaatsvinden, zal de asielzoeker de nacht doorbrengen in een van de nieuw in gebruik genomen paviljoens. Er zijn vier paviljoens beschikbaar voor asielzoekers die al wel door GezondsheidsZorg Asielzoekers (GZA) zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 en door de IND zijn geregistreerd. Deze paviljoens zijn verwarmd en er zijn bedden beschikbaar. In principe doorloopt een asielzoeker de volgende dag dan alsnog het I&R-proces.
Asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen – en niet zijn gecontroleerd op verschijnselen van COVID-19 – gaan ongeregistreerd naar een apart, daartoe aangewezen, paviljoen van het COA. Deze vernieuwde «wachtkamer» is verwarmd alwaar men kan plaatsnemen op een stoel, zoals ook voor de COVID-19 pandemie het geval was. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor gezinnen en kwetsbare asielzoekers (zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen), zij krijgen wel een bed toegewezen in de paviljoens. In de praktijk kan het gebeuren dat ook anderen, bijvoorbeeld vanwege bijzondere omstandigheden, toch een bed krijgen aangeboden in de paviljoens.
Klopt het dat een van de knelpunten in Ter Apel wordt gevormd door de openingstijden van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)? Zo nee, hoe zit het wel? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
AVIM voert als onderdeel van het aanmeldproces het I&R-proces uit. Het gehele aanmeldproces kent verschillende stappen die door verschillende ketenorganisaties worden uitgevoerd. Langere openingstijden van het identificatie- en registratieproces vraagt daarom naast verlengde inzet van AVIM ook verlengde inzet van andere ketenpartners die bij het aanmeldproces betrokken zijn. Om helemaal te voorkomen dat asielzoekers een nacht in een paviljoen moeten doorbrengen, zou het aanmeldproces 24 uur per dag zeven dagen per week moeten draaien, aangezien asielzoekers dag en nacht aankomen in Ter Apel. Dit vraagt echter een dusdanig grote inzet van AVIM en andere ketenpartners dat ervoor is gekozen om asielzoekers die gedurende de dag niet het (gehele) aanmeldproces hebben kunnen doorlopen op te vangen in bedden in paviljoens, zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven.
Daarnaast lukt het AVIM over het algemeen om het I&R-proces binnen 24 uur na aankomst van een asielzoeker te starten zoals is afgesproken. AVIM kan op dit moment in Ter Apel en Budel gemiddeld zestig asielzoekers per dag identificeren en registreren. De asielinstroom is echter niet elke dag constant. Hierdoor kan bij een hogere instroom dan gemiddeld zestig een achterstand ontstaan in het I&R-proces, die wordt weggewerkt als de instroom lager is. Gemiddeld genomen is de AVIM-inzet genoeg om de asielinstroom bij te houden. Mocht de AVIM-inzet in de toekomst door een hogere asielinstroom structureel onvoldoende zijn, dan kan de inzet worden verhoogd.
Bovendien doorlopen niet alle asielzoekers die in Ter Apel binnenkomen het I&R-proces. Een deel hoeft dit proces niet te doorlopen, omdat deze asielzoekers een herhaalde aanvraag doen en dus al bekend zijn in Nederland.
Zou het een mogelijkheid zijn om afspraken te maken met de AVIM dat de openingstijden in ieder geval verruimd worden tijdens periodes van verhoogde instroom? Indien het helemaal niet mogelijk blijkt de openingstijden te verruimen, bent u dan bereid ervoor te zorgen dat asielzoekers die buiten openingstijden aankomen in de «wachtkamer» de nacht op een matras met een deken kunnen doorbrengen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het bieden van een matras een logisch onderdeel is van «humane opvang bieden»?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is sprake van een onverwachte piek in het aantal aanmeldingen? Deelt u de mening dat het streven naar een meer robuuste asielketen die beter bestand is tegen schommelingen in de instroom begint in Ter Apel? Welke concrete stappen zijn gezet naar aanleiding van het programma Flexibele Asielketen om het proces in Ter Apel rondom de eerste aanmelding beter bestand te laten zijn tegen onverwachte pieken, met name het afgelopen jaar tijdens de COVID-19 crisis?2
De situatie van het afgelopen jaar rondom de COVID-19 pandemie en het tijdelijk opschorten van het asielproces in het voorjaar was ongekend en was onvoorzien. De pandemie heeft ervoor gezorgd dat het reguliere aanmeldproces moest worden aangepast en dat asielzoekers die nog niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd in afzonderlijke paviljoens worden opgevangen. Deze onvoorziene situatie maakte geen deel uit van de opdracht van het programma Flexibilisering Asielketen. Wel heeft dit programma een vernieuwd I&R-proces opgesteld dat ertoe leidt dat er sneller een duidelijker beeld van de asielzoeker ontstaat en resulteert in kwalitatief betere dossiers bij de start van het asielproces. Voor meer informatie over de resultaten van het Programma Flexibilisering Asielketen verwijs ik u naar de voortgangsbrief die ik op 17 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd.4
Is de ketenregisseur die aangesteld zou worden om het aanmeldproces te optimaliseren al aangesteld? Zo nee, per wanneer begint deze ketenregisseur? Hoe verhoudt deze ketenregisseur zich tot het programma Flexibele Asielketen?
Op 1 november jl. is een ketenregisseur in Ter Apel van start gegaan. Het aandachtsgebied van de ketenregisseur is de structurele verbetering van de samenwerkingsrelatie in Ter Apel door knelpunten vast te stellen, deze met betrokken ketenpartners op te lossen en verbetervoorstellen te doen voor een beter lopend operationeel ketenproces. Het gaat hierbij met name om het verbeteren van de ketensamenwerking binnen het aanmeldproces.
Het programma Flexibilisering Asielketen is afgelopen zomer afgerond. De verschillende onderdelen die nog verder moeten worden uitgewerkt en geïmplementeerd zijn overgedragen aan verschillende betrokken ketenorganisaties. Het gaat hierbij onder meer om de invoering van een regietafel, een voorportaal en een frontoffice als onderdelen van een vernieuwd I&R proces. De organisaties zijn momenteel bezig om de verschillende onderdelen gefaseerd te implementeren en hebben hiervoor projectleiders aangesteld. De ketenregisseur zal hier vanuit zijn rol uiteraard ook bij betrokken zijn.
Deelt u de mening dat juist in tijden van lage of verminderde instroomde (uitvoerings-)organisaties in de asielketen zich moeten voorbereiden op momenten dat de instroom weer toeneemt? Welke voorbereidende stappen worden er op dit moment gezet om te voorkomen dat er bij hoge pieken in de instroom geen asielzoekers meer zijn die op een stoel of op de grond moeten overnachten?
De hoogte van de asielinstroom is afhankelijk van veel externe factoren en is lastig om te voorspellen. Desalniettemin wordt in de migratieketen ten minste twee keer per jaar ten behoeve van de begrotingscyclus een prognose opgesteld, zodat ketenpartners een gemeenschappelijke verwachting hebben van de toekomst. Dit geeft ketenorganisaties de mogelijkheid om zich, in overleg met mijn departement, voor te bereiden op groei of krimp.
Het uiterste groeiscenario zou grote hoeveelheden reservecapaciteit vragen bij alle betrokken organisaties in het asielproces waarvoor nu geen middelen beschikbaar zijn. Dit neemt niet weg dat ik van ketenorganisaties vraag dat zij proactief en flexibel omgaan met een verhoogde instroom.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 hebben aangegeven hoeven nu enkel asielzoekers die buiten de reguliere openingstijden aankomen in Ter Apel, met uitzondering van kwetsbare groepen, de nacht op een stoel door te brengen in een verwarmde wachtkamer. Wat betreft eventuele pieken in de aanmeldprocedure verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Toorenburg (CDA) over het bericht «Lange rijen bij registratie in Ter Apel»5, waarin ik heb aangegeven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat is dat asielzoekers twee nachten doorbrengen op een stoel in de «wachtkamer». Echter bij een onverwacht grote piek in het aantal aanmeldingen, waarbij kwetsbare asielzoekers voorrang krijgen, is dat niet altijd te voorkomen.
Het bericht ‘Slecht Engels sprekende internationale studenten verdwijnen mogelijk in illegaliteit’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Slecht Engels sprekende internationale studenten verdwijnen mogelijk in illegaliteit»?1
Ja.
Is bij u bekend of internationale studenten in de illegaliteit verdwijnen? Zo ja, kunt u een inschatting maken om hoeveel oud-studenten dit gaat en uit welke landen zij veelal komen?
Instellingen voor hoger onderwijs dienen als erkend referent na (voortijdige) beëindiging van de studie de internationale de student af te melden bij de IND die vervolgens de verblijfsvergunning intrekt. Iemand wiens vergunning wordt ingetrokken moet Nederland uit eigen beweging verlaten. Er zijn geen gegevens voorhanden als een student ervoor kiest om niet terug te keren naar zijn land van herkomst maar de illegaliteit ingaat of verblijf aanvraagt in een ander land, al dan niet binnen de EU. Dit geldt overigens niet alleen voor studenten maar voor alle vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, zoals arbeidsmigranten en kennismigranten. Aangezien er nauwelijks signalen zijn dat internationale studenten moedwillig misbruik maken van de toelatingsregeling voor internationale studenten en in de illegaliteit verdwijnen, zien wij geen reden om daar nu meer inzet op te plegen.
Kunt u aangeven hoe het visumsysteem werkt voor internationale studenten en in hoeverre er zicht is of oud-studenten daadwerkelijk vertrekken? Bent u bereid om meer inzet te plegen indien u onvoldoende zicht heeft op internationale studenten die in de illegaliteit verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat er moedwillig misbruik gemaakt wordt van de regeling? Blijven deze studenten naar verwachting in Nederland? Zo ja, waar dan? Of vertrekken deze studenten ook weer richting andere landen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook een probleem bij andere EU-landen?
Er zijn geen onderzoeken bekend die een beeld kunnen geven van dit probleem op Europees niveau, ook niet vanuit het European Migration Network (EMN is een samenwerkingsverband van IND-organisaties binnen Europa). Binnen het EMN wordt o.a. informatie uitgewisseld over aantallen internationale studenten en over mogelijke preventieve maatregelen, zoals screening, controles op academische kwalificaties, studievoortgang en voorwaarden tijdelijke verblijfsvergunningen.
Wat vindt u van de aanscherping van de taaleisen van de Hogeschool Rotterdam? Bent u van mening dat andere instellingen ook zo’n aanscherping zouden moeten doen?
De afspraken rondom de taaleisen zijn vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: Gedragscode). De Gedragscode is een gezamenlijk initiatief van de overheid en de hoger onderwijsinstellingen. Het is een instrument van zelfregulering. De overheid stelt ondertekening van de Gedragscode door de onderwijsinstelling als voorwaarde voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan buitenlandse studenten van buiten de EER. In artikel 4.3 van de Gedragscode is bepaald dat de onderwijsinstelling een internationale student die zijn vooropleiding heeft genoten in het Engels, kan vrijstellen van de in artikel 4.2 opgenomen verplichting om een taaltest Engels af te leggen. De formulering maakt het mogelijk om op instellingsniveau of op opleidingsniveau maatwerk te bieden. Er bestaat geen verplichting om studenten vrij te stellen. Er is daarom ook geen sprake van een aanscherping van de taaleisen. Mijn beeld is dat hoger onderwijsinstellingen zelf al die afweging maken en doorgaans een taaltest laten afnemen als studenten hun (Engelstalige) vooropleiding hebben genoten in een niet-Engelstalig land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Internationalisering hoger onderwijs en digitale veiligheid van 20 januari 2021?
Dit AO is niet door gegaan. Voor de beantwoording van deze vragen was nadere informatie nodig van de IND en de koepelorganisaties. Eerdere beantwoording was daardoor niet mogelijk.
Overlastgevende asielzoekers in de omgeving van AZC Budel |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Asielzoekers trekken broek omlaag en zorgen voor overlast op oprit in Maarheeze»?1
Ik heb kennisgenomen van het door u aangehaalde, zorgelijke bericht. Asielzoekers dienen zich, net als ieder ander, te gedragen en zich aan de regels te houden. Het overgrote deel van de asielzoekers gedraagt zich goed. Doordat een kleine groep zich misdraagt, ondervinden omwonenden, winkeliers, vervoerders, medewerkers in de migratieketen en medebewoners overlast. Bovendien wordt het draagvlak voor de opvang van diegenen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging aangetast. Dit is volstrekt onacceptabel.
Klopt het dat de politie niet kwam opdagen na een melding van 112 omdat de dienstdoende eenheid het te druk had?2
Nee. Een surveillance-eenheid had de opdracht ontvangen om ter plaatse te gaan voor de desbetreffende melding. De eenheid kreeg kort daarop een zogenaamde prio-1-melding, waarbij directe inzet van de politie noodzakelijk is. Daarmee kreeg de prio-1-melding voorrang op het genoemde incident. De politie heeft kort daarna contact opgenomen met de meldster om te vragen of het incident nog actueel was. De betreffende personen waren inmiddels vertrokken en vervolgens is dezelfde avond geen eenheid meer ter plaatse gestuurd.
Deelt u de mening dat het tekort aan politie-inzet onaanvaardbaar is? Bent u bereid de politiecapaciteit in dit gebied fors uit te breiden dan wel te verdubbelen?
Ik begrijp dat omwonenden overlast willen aanpakken, tegelijkertijd is de inzet van knokploegen onaanvaardbaar. Het toepassen van geweld met gebruik van een geweldsmiddel is een bevoegdheid die in beginsel alleen toekomt aan de gewapende macht van de overheid (de krijgsmacht) en de politie. De regioburgemeester en de regionale politiechef gaan over de lokale politiecapaciteit. Daar ligt de bevoegdheid om de politiecapaciteit in Cranendonck eventueel uit te breiden.
Deelt u de mening dat de inzet van knokploegen onaanvaardbaar is, maar dat u dan wel moet zorgen voor voldoende politiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sprake is van een onhoudbare situatie in de dorpen Maarheeze en Budel? Wat onderneemt u tegen het feit dat mensen niet meer de straat op durven te gaan?
Ik hecht eraan te benadrukken dat ieder incident er een teveel is. Dit kan leiden tot een gevoel van onveiligheid en een vermindering van draagvlak voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Ik zet in op een stevige aanpak van overlast om dit te voorkomen. Het gevoel van onveiligheid in Cranendonck is zorgelijk. Desondanks ben ik ervan overtuigd dat de inspanningen die worden verricht om het gevoel van onveiligheid weg te nemen en de overlast in de gemeente Cranendonck aan te pakken ervoor zorgen dat de situatie niet onhoudbaar is. Een van de maatregelen die ik specifiek heb getroffen om de overlast in de gemeente Cranendonck te bestrijden is de inzet van ketenmariniers. De ketenmariniers sturen aan op de samenwerking tussen verschillende betrokken partijen in de aanpak van overlast. Een van de vier ketenmariniers houdt iedere vrijdag kantoor in het centrum van Maarheeze en Budel. Inwoners en ondernemers kunnen bij de ketenmarinier terecht met hun vragen en zorgen met betrekking tot overlast van bewoners van het azc. Daarnaast heb ik de gemeente gefaciliteerd om lokale maatregelen tegen overlastgevende asielzoekers te nemen, zoals het inzetten van extra toezicht. Met de gemeente is een goede samenwerking met betrekking tot de verschillende mogelijkheden om deze overlastgevers aan te pakken. Het COA organiseert periodiek een overleg voor omwonenden waar allerhande zaken aan de orde komen en is er regelmatig contact met de ondernemers.
Het COA heeft een breed palet aan maatregelen beschikbaar om overlastgevende asielzoekers stevig aan te pakken. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een streng regime heerst en een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Door middel van de zogenaamde landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen, waardoor asielaanvragen bijvoorbeeld versneld worden afgedaan. Binnen de privacymogelijkheden verken ik hoe gegevens gedeeld mogen worden met het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en vervoerders, zodat de integrale samenwerking tussen alle betrokken partijen in het kader van de aanpak van deze overlastgevers en criminelen kan worden geoptimaliseerd. Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heb ik samen met mijn brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld3 . Wanneer aangifte wordt gedaan van crimineel gedrag, leggen de politie en het OM ook strafrechtelijke maatregelen op.
De opvanglocatie Budel-Cranendonck heeft, evenals de opvanglocatie Ter Apel, sinds september 2020 een speciale versoberde opvangmodaliteit voor personen met een kansarme asielaanvraag wiens asielaanvraag wordt afgedaan in spoor 2. Dit betreft onder meer personen uit een veilig land van herkomst, die relatief vaak met overlastgevend gedrag in verband worden gebracht. De versoberde opvang moet deze groep ontmoedigen om een kansarme asielaanvraag in te dienen in Nederland.
Welke sancties worden getroffen tegen de overlastgevers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitbreidingsplannen van het asielzoekerscentrum opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden? Zo nee, hoe voorkomt u dat de weerstand steeds groter wordt?
De herontwikkeling van de COA-opvanglocatie is geen uitbreiding, maar een renovatie. Het aantal opvangplekken blijft gelijk. Voor de uitvoering van het regeerakkoord uit 2014 is besloten een aantal Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocaties (GVL) te ontwikkelen om het asielproces effectief uit te voeren. In de samenwerkingsovereenkomst met de gemeente is aangegeven dat de migratieketen de intentie heeft om zich langdurig te vestigen op het opvangcentrum, ten einde invulling te geven aan het regeerakkoord en op deze GVL gezamenlijk het asielproces effectief en zorgvuldig uit te voeren. Vanwege deze langdurige vestiging is het COA, namens de migratieketen, voornemens de locatie duurzaam te herontwikkelen. De gemeenteraad van Cranendonck volgt het proces zeer kritisch en nauwgezet, waardoor aanvullende vragen zijn gesteld.
Deze opvanglocatie levert – naast investeringen in duurzame ontwikkeling van het terrein – veel directe en indirecte arbeidsplaatsen op, die ook lokaal ingevuld worden. Tevens is er -naast de reguliere vergoedingen aan gemeente en inkoop van het COA bij lokale ondernemers- sprake van bestedingen door asielzoekers bij de lokale middenstand. Ik vertrouw erop dat de gemeente en het COA met elkaar op een constructieve manier het gesprek vervolgen.
Bent u bereid met de inwoners van Cranendonk in gesprek te gaan over oplossingen? Zo nee, waarom laat u deze mensen in de steek?
Tussen het departement, het COA en de gemeente is regelmatig contact over de aanpak van de overlastproblematiek. Hierbij is de ketenmarinier het eerste aanspreekpunt voor omwonenden, maar kan men ook direct terecht bij het COA terecht voor een gesprek, bijvoorbeeld op een van de bijeenkomsten voor omwonenden.
De coronabesmettingen in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw verklaring voor het feit dat het aantal coronabesmettingen in detentie nu zo veel hoger is dan eerder in deze coronapandemie? Wat zijn de meest actuele besmettingscijfers?
Zoals in eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen is gemeld, hanteert DJI de richtlijnen van het RIVM. Daarnaast treft DJI treft aanvullende maatregelen. Dit wil echter niet zeggen dat besmettingen volledig kunnen worden voorkomen. De meest aannemelijke verklaring is dat het virus, net als buiten in de maatschappij, meer besmettingen veroorzaakt. Dit was ook aanleiding om extra maatregelen te treffen zoals ik in mijn brief van 22 januari jl. heb gemeld.
Op peildatum 3 februari zijn 12 justitiabelen, verdeeld over zeven inrichtingen, besmet met het coronavirus. In de overige inrichtingen zijn op dit moment geen besmettingen.
Hoe verklaart u het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel? Hoe is dat volgens u ontstaan? Wat is uw reactie op de beweringen dat corona hier niet serieus is genomen, dat wel 70 mensen in een ruimte zijn geweest, afstand houden nauwelijks gebeurde en ondersteunend kantoorpersoneel niet thuis mocht werken? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?1
In de PI Ter Apel zijn er afdelingen met meer dan 70 gedetineerden. Het is ook voorgekomen dat gedetineerden van een afdeling tegelijk werden uitgesloten. Ook verbleven zij bij deelname aan activiteiten binnen het dagprogramma in één ruimte. Hoewel dit met inachtneming van de RIVM-richtlijnen gebeurde, heeft de PI Ter Apel zich niet aan de interne DJI richtlijn gehouden om voor deelname aan groepsactiviteiten een grootte van 30 personen aan te houden.2 De directeur is op dit punt om meer scherpte gevraagd. Uit het bron en contactonderzoek van de GGD is overigens geen directe verklaring gevonden voor het hoge aantal besmettingen in de PI Ter Apel.
Vanaf het begin is het de prioriteit van de PI Ter Apel geweest om het virus buiten de muren te houden. Onder andere door het naleven van de RIVM-richtlijnen van de 1,5 meter afstand en extra hygiëne. Het personeel van de PI Ter Apel dat niet direct betrokken is in het vitale uitvoeringsproces werkt zoveel mogelijk vanuit huis. De inrichting is er met deze inspanningen tot 15 december 2020 in geslaagd om het virus buiten de muren te houden. Door de recente verspreiding van het virus en het hoge aantal besmettingen heeft de directie van de PI Ter Apel besloten de groepsgrootte voor deelname aan activiteiten te verkleinen. In goed overleg met de ondernemingsraad is een nieuw dagprogramma vastgesteld. Hierdoor wordt vermenging tussen groepen gedetineerden zoveel mogelijk voorkomen en zal bij eventuele toekomstige besmettingen de verspreiding van het virus binnen de PI beperkt blijven.
Waarom is er zoveel ruimte voor lokaal beleid en zijn er niet eerder duidelijke landelijke regels vastgesteld, bijvoorbeeld over thuiswerkend personeel (voor zover mogelijk), niet noodzakelijke externen of onderhoudswerkzaamheden tijdelijk buiten houden en het verbieden van het bijeenkomen van grote groepen? Had dit niet eerder verboden kunnen worden?
In eerdere brieven en in antwoorden op schriftelijke vragen heb ik gemeld dat DJI de landelijke RIVM-richtlijnen volgt.3 Dat wil ook zeggen: personeel werkt zo veel als mogelijk thuis. Zo lang de maatregelen in acht worden genomen, kunnen bepaalde (onderhouds-)werkzaamheden doorgang vinden. Wel wordt altijd kritisch naar de noodzakelijkheid van deze werkzaamheden gekeken.
Zoals gezegd heeft DJI, onder andere vanwege de doelgroep en gesloten setting, landelijk aanvullende maatregelen genomen. Ik noem hierbij de plaatsing van gedetineerden op een eenpersoonscel bij binnenkomst, bezoek achter glas, beperken van verlof en opschorten van fysiek bezoek van ketenpartners.
Binnen deze landelijke maatregelen heeft de directeur van een inrichting ruimte voor lokale maatregelen. Hij is immers verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting. Dit betekent dat hij maatregelen kan en moet nemen als het gaat om de orde en veiligheid en de gezondheid van medewerkers en gedetineerden. Als de directeur maatregelen treft, bijvoorbeeld bij een uitbraak, gebeurt dit altijd in nauw overleg met de directie van DJI.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om corona zoveel mogelijk buiten de gevangenismuren te houden?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de extra maatregelen die zijn getroffen bij DJI.4
Bent u bereid het verbod op het dragen van mondkapjes door gedetineerden te heroverwegen?
In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het gewijzigde beleid voor het dragen van mondkapjes binnen de inrichtingen van DJI.
Naar aanleiding van het OMT-advies is besloten het gebruik van niet-medische mondmaskers in alle inrichtingen van DJI voor medewerkers, bezoekers en justitiabelen te verplichten daar waar het houden van 1,5 meter afstand binnen de inrichting niet mogelijk is.5 Wanneer de 1,5 meter afstand wel aan te houden is staat het justitiabelen in beginsel vrij een mondkapje te dragen.
Bent u bereid het gebruik van meerpersoonscellen zo snel mogelijk terug te dringen of af te schaffen?
Ik acht het gebruik van meerpersoonscellen voor gezonde gedetineerden een volwaardige en passende vorm van detentie. Gedetineerden worden bij binnenkomst eerst acht dagen op een eenpersoonscel geplaatst. Mocht een vermoedelijke besmetting op een meerpersoonscel toch voorkomen, dan worden de gedetineerden direct op een eenpersoonscel geplaatst. Beide gedetineerden worden vervolgens gemonitord op coronagerelateerde klachten. De bezetting van meerpersoonscellen is sinds de uitbraak van het coronavirus fors gedaald. Vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart 2020 is er binnen de bezetting van meerpersoonscellen ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe vaak wordt er nu preventief getest voordat personeel en bezoekers de inrichting binnen gaan? Kan dat geïntensiveerd worden, om het idee van het werken en verblijven in de beschermde bubbel zoveel mogelijk te benaderen?
Het OMT heeft in haar advies het belang van het vroegtijdig signaleren, traceren en isoleren van het virus, in samenwerking met de GGD, benadrukt. Preventief testen kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Personeel en bezoekers worden op dit moment niet preventief getest bij binnenkomst. Wel worden medewerkers en bezoekers gevraagd de inrichting niet te betreden bij klachten. Personeel kan zich bij klachten laten testen door de GGD of in de door DJI ingerichte teststraten.
Aanvullend hierop worden bij meerdere besmettingen binnen een inrichting alle justitiabelen en medewerkers, in overleg met de GGD, preventief getest. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 22 januari jl.
Bent u bereid er voor te zorgen dat overal geregeld wordt dat mensen die niet direct in het primaire proces werken en noodzakelijk binnen moeten zijn voor de orde in de inrichtingen ook echt thuis kunnen werken?
Alle medewerkers van DJI met een niet-vitale functie werken zoveel mogelijk thuis. Voor hen geldt dat ze alleen naar het werk komen als dat met de leidinggevende is afgesproken en noodzakelijk is voor het primaire proces. Rijksbreed worden medewerkers gefaciliteerd in het thuiswerken, door het aanbieden van o.a. ICT- en arbomiddelen. Dit geldt ook voor DJI personeel.
Bent u bereid met spoed de mogelijkheden te bezien om de Skype-verbindingen te verbeteren, gelet op het feit dat daar veel klachten over zijn en dat kan compenseren dat bezoek en externen soms buiten gehouden zullen moeten worden?
Ja, zoals ik uw Kamer in antwoord op vragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Van Nispen (SP) heb laten weten zijn reeds aan het begin van de corona-uitbraak, als alternatief voor bezoek, voorzieningen getroffen waarmee gedetineerden middels iPads met Skype kunnen beeldbellen.6 Deze alternatieven zijn nog altijd in gebruik en worden in de komende periode geoptimaliseerd door de inzet van nieuwe apparaten en applicaties.
Hoe pakt de vaccinatiestrategie precies uit voor het gevangenispersoneel? Klopt het dat sommigen, zoals de mensen die werken op een PPC of in het JCvSZ wel eerder worden gevaccineerd en anderen niet, maar dat de mensen die geen voorrang hebben bij vaccineren dan soms wel in zullen moeten vallen op deze afdelingen? Hoe werkt dit en hoe verklaart u dat?
In de bestrijding van de coronacrisis richt de aanpak van het kabinet zich op twee doelen: het zo goed mogelijk beschermen van mensen met een kwetsbare gezondheid en zorgen dat de zorg niet overbelast raakt. Dit is ook leidend in de vaccinatiestrategie. Op advies van de Gezondheidsraad is besloten te beginnen bij de groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn en bij de zorgmedewerkers die voor hen zorgen. Onderdeel hiervan zijn de zorgmedewerkers binnen de intramurale GGZ (inclusief forensische zorg) en zorgmedewerkers binnen verpleeghuizen. De medewerkers van de PPC’s en het JCvSZ vallen hier ook onder. Deze strategie is leidend en vaccinaties worden door het RIVM op dit moment alleen vrijgegeven voor personen die tot een van deze doelgroepen behoren.
Het klopt dus dat zorgmedewerkers binnen de PPC’s en het JcVSZ van DJI eerder worden gevaccineerd dan andere zorgmedewerkers en niet-zorgmedewerkers, waaronder invallers. DJI spant zich in om zoveel als mogelijk gevaccineerde medewerkers in te zetten in de PPC’s en het JCvSZ. Hierbij merk ik op dat vaccinatie op basis van vrijwilligheid is: DJI kan dit niet als voorwaarde stellen. DJI kan ook niet garanderen dat invallers altijd gevaccineerd zijn maar streeft hier uiteraard wel naar.
Bent u bereid het gevraagde OMT-advies over het gevangeniswezen direct aan de Kamer te sturen zodra het verschijnt en de Kamer te informeren tot welke nieuwe maatregelen dit gaat leiden?
Ja. In mijn brief van 22 januari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het advies van het OMT en mijn reactie daarop.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het fatale ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het vreselijke ongeluk bij een niet actief beveiligde overgang in Drenthe waarbij een vrouw om het leven is gekomen?1
Ja. Van dit zeer tragisch ongeval ben ik diezelfde ochtend nog door ProRail op de hoogte gebracht.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV keer op keer heeft opgeroepen de onbeveiligde spoorwegovergangen sneller op te heffen, desnoods door het plaatsen van betonblokken?
Ik ben bekend met het standpunt van de PVV en ik deel de ambitie om de NABO’s zo snel mogelijk op te heffen c.q. te beveiligen. De overweg waar het ongeluk heeft plaatsgevonden is een particuliere spoorwegovergang. ProRail is, helaas nog zonder resultaat, reeds lange tijd met betrokkenen in gesprek om de overweg definitief af te kunnen sluiten. Volgens ProRail is het per direct opheffen, door het plaatsen van betonblokken, op dit moment juridisch niet mogelijk. Hierdoor wordt namelijk door ProRail zonder enig juridische legitimiteit de toegang tot (landbouw)grond, bedrijven en woningen ontzegd. In het geval van de onbeveiligde spoorwegovergang Wijster hadden ook geen betonblokken kunnen worden geplaatst aangezien de boerderij na het plaatsen daardoor onbereikbaar zou zijn geworden voor de bewoners.
Bent u ervan op de hoogte dat dit ook het standpunt van ProRail is geweest?
Het tragische ongeval bij Wijster zit relatief kort op het ongeluk bij Hooghalen van vorig jaar. Over een langere periode bezien is het aantal ongevallen op een niet actief beveiligde spoorwegovergang afgenomen (2018: 6, 2019: 5 en 2020: 2). Niettemin is elk ongeluk op een onbeveiligde spoorwegovergang er één te veel.
Bent u ervan op de hoogte dat dit het zoveelste ongeluk is dat in korte tijd plaatsvindt bij een onbeveiligde spoorwegovergang?
Samen met ProRail maak ik haast met de aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Sinds 2018 zijn 67 van de 180 onbeveiligde overwegen (NABO’s) uit het NABO-programma aangepakt en zijn met diverse gemeentes (Winterswijk: 11 NABO’s, Hof van Twente: 13 NABO’s) afspraken gemaakt om ook daar NABO’s aan te pakken. Om de aanpak te versnellen is een landelijk bemiddelaar aangesteld, heeft ProRail extra menskracht op het programma gezet en heb ik eind vorig jaar € 112,5 mln. extra beschikbaar gesteld.2 Tegelijkertijd is ProRail ook afhankelijk van de bereidheid van particulieren dan wel medewerking van gemeenten. Gelukkig gaat dat in veel gevallen goed en constateer ik brede steun voor de aanpak. Niettemin zijn er situaties waar een patstelling dreigt te ontstaan. Daarvoor heb ik een aanwijzingsbevoegdheid in voorbereiding als wettelijke stok achter de deur waarmee, na een zorgvuldige belangenafweging, eenzijdig een verplichting aan een wegbeheerder (gemeente of gebruiker/rechthebbende) kan worden opgelegd om de benodigde maatregelen te treffen om de verkeersveiligheid op en rondom een onbeveiligde spoorwegovergang te garanderen. De afgelopen periode heb ik met verschillende belanghebbenden (o.a. Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Interprovinciaal Overleg, NS, ProRail en belangenorganisaties) gesproken over de aanwijzingsbevoegdheid. Op basis hiervan hoop ik spoedig de wetgevingsprocedure voor het wetsvoorstel met de aanwijzingsbevoegdheid te kunnen starten.
Waarom heeft u nog steeds geen haast gemaakt met het opheffen van deze onbeveiligde spoorwegovergangen?
Geen. Elk ongeluk is er één te veel, daarom heb ik de aanpak van onbewaakte overgangen ook steeds prioriteit gegeven, een landelijk bemiddelaar aangesteld en meermaals extra geld vrijgemaakt. Ik betreur het noodlottige ongeval bij een NABO in Wijster (Drenthe) van 12 januari jl. ten zeerste. Mijn inzet en die van ProRail is onverminderd gericht op zo snel mogelijk onbewaakte spoorwegovergangen aan te pakken en te blijven streven naar nul dodelijke slachtoffers. Een goede structurele aanpak van overwegen is daarbij van belang om de veiligheid op het spoor te kunnen garanderen en ook om in de toekomst meer en snellere treinen te kunnen laten rijden.
Hoeveel fatale ongelukken moeten er nog plaatsvinden voordat u deze onveilige spoorwegovergangen wel heeft aangepakt?
Het vermalen van vissen bij waterkrachtcentrales. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Beaamt u dat de waterkrachtcentrales van Vattenfall (bij Alphen en bij Maurik), en de centrale van RWE (bij de Maas bij Linne) onder de uitzonderingsbepaling voor de 10%-norm vallen als «een reeds bestaande en in werking zijnde waterkrachtcentrale», waardoor deze centrales geen visbeschermde maatregelen hoeven te nemen bij hoge vissterfte? Welke andere waterkrachtcentrales vallen onder deze uitzonderingsbepaling?1 2
De genoemde waterkrachtcentrales vallen onder de reikwijdte van artikelen 6 en 7 van de «Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in rijkswateren» die Rijkswaterstaat hanteert bij vergunningverlening. Op grond daarvan hoeven zij – tijdelijk, met het oog op het testen van nieuwe visbeschermende technieken – niet te voldoen aan de in die beleidsregel opgenomen eis van ten hoogste 10% cumulatieve vissterfte. Dit betekent niet dat geen visbeschermende maatregelen getroffen hoeven te worden, maar wel dat tijdelijk meer sterfte is toegestaan om de effectiviteit van nieuwe visbeschermende maatregelen te kunnen testen. Deze experimenten vinden plaats onder strikte voorwaarden en monitoring. Er zijn geen andere waterkrachtcentrales die onder deze uitzonderingsbepaling vallen.
Beaamt u dat bij bovengenoemde waterkrachtcentrales er in de praktijk sprake is van meer dan 20% tot 30% sterfte voor volwassen alen en meer dan 10% voor zalm? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van de leden Schonis en De Groot.
Beaamt u dat de sterfte van zalm en aal om aanvullende maatregelen vraagt? Wie is daar op grond van de Wet natuurbescherming voor verantwoordelijk?
De sterfte van zalm en aal is inderdaad zorgelijk. Uit de Waterwet volgt dat ik als beheerder van de rijkswateren verantwoordelijk ben voor de bescherming van de ecologische waterkwaliteit ter plekke van de genoemde waterkrachtcentrales. Dit komt aan de orde bij vergunningverlening aan waterkrachtcentrales door Rijkswaterstaat. Ter bescherming van de vis en ter invulling van mijn verantwoordelijkheid hanteert Rijkswaterstaat bij vergunningverlening de beleidsregel genoemd in het antwoord op vraag 1. Zodra niet aan deze eisen voldaan is, bijvoorbeeld omdat sprake is van meer dan 10% cumulatieve vissterfte, kan alleen vergunning worden verleend als aanvullende maatregelen worden genomen. De Raad van State heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de 10%-norm bij de huidige juridische verankering niet gehanteerd kan worden. Ik zal de juridische verankering daarom laten aanpassen.
Vanuit de verantwoordelijkheid van de Minister van LNV ten aanzien van de bescherming van soorten zijn in aanvulling hierop voor de bescherming van de aal beheersmaatregelen opgenomen in het Nederlandse Aalbeheerplan. Zo zijn er substantiële beperkingen ten aanzien van de visserij ingesteld en is het beperken van de impact van migratieknelpunten ook een belangrijk onderdeel van de aanpak in het Nederlandse Aalbeheerplan. Zie ook het antwoord dat is gegeven op vraag 3 van de leden Schonis en De Groot. Specifiek bij de waterkrachtcentrales in Lith en Maurik worden daarnaast in het kader van het project «aal over de dijk» jaarlijks door beroepsvissers duizenden uittrekkende schieralen overgezet die zo ongehinderd hun trek kunnen voortzetten.
Voor zalm geldt dat er nog veel onzekerheden zitten in de duiding waarom substantieel herstel van de zalmpopulaties in Rijn en Maas tot dusver nog niet heeft plaatsgevonden. Het wegnemen van migratiebelemmering, zoals het Kierbesluit, en het beperken van de vissterfte bij waterkrachtcentrales dragen daar in ieder geval positief aan bij. Ook het beleid zoals dat per 3 juli vorig jaar door de Minister van LNV is aangekondigd om tot de instelling van visserijvrije zones te komen op alle locaties van belang voor vismigratie is een andere belangrijke maatregel die tot doel heeft sterfte van migrerende vissoorten als aal en zalm verder terug te brengen (Kamerstuk 2019–2020 29 664, nr. 204).
Klopt het dat er wel vistrappen zijn om bovengenoemde centrales te omzeilen maar dat deze niet effectief werken, blijkens de hoge sterfte onder vissen?
Het klopt dat er vistrappen zijn bij de genoemde centrales. Vistrappen helpen vis bij de stroomopwaartse migratie. Stroomafwaarts kiezen de vissen niet voor de route via de vistrappen. De genoemde sterftecijfers hebben betrekking op stroomafwaartse migratie.
Is de efficiënte werking van de vistrappen rondom bovengenoemde centrales gemonitord en gecontroleerd door waterbeheerders? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om waterbeheerders te vragen de efficiëntie van de vistrappen beter te monitoren?
De effectiviteit of efficiëntie van vistrappen is niet van invloed op de stroomafwaartse migratie. Zie het antwoord op vraag 4. Uit monitoring door Rijkswaterstaat blijkt dat alle soorten in alle lengteklassen van de vistrappen gebruik maken bij stroomopwaartse migratie.
Is het juist dat RWE voor de centrale bij de Maas bij Linne meerdere maatregelen heeft getroffen, zoals waarschuwingssystemen die laten weten wanneer zalmen en alen migreren? Kunt u aangeven of deze waarschuwingssystemen gebruikt worden en goed werken? Zo ja, wat is de effectiviteit hiervan? Zo nee, waarom worden deze maatregelen niet toegepast?
Naar aanleiding van een aanschrijving door Rijkswaterstaat hebben de exploitanten – waaronder RWE – vergunningaanvragen ingediend. In de hierop verleende tijdelijke vergunningen is het testen van dergelijke waarschuwingssystemen voorgeschreven waarbij diverse eisen zijn gesteld aan de monitoring van de effectiviteit van deze systemen. De systemen worden nu toegepast, maar de effectiviteit is nog niet bekend. Totdat de effectiviteit van deze systemen vaststaat, is toepassing van deze systemen onvoldoende om tot definitieve vergunningverlening over te gaan. Als na afloop van de experimenten blijkt dat de systemen onvoldoende effectief zijn, zullen aanvullende maatregelen getroffen moeten worden door de exploitanten om nieuwe vergunningen te kunnen verkrijgen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met bovengenoemde centrales om te kijken hoe extra maatregelen om vissterfte tegen gaan alsnog genomen kunnen worden?
Rijkswaterstaat is in gesprek met de exploitanten van de waterkrachtcentrales en zij hebben aangegeven zich vooralsnog te zullen houden aan de eisen zoals die golden onder de vergunningen, die door de recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn vernietigd. Op dit moment worden daarmee de nodige maatregelen getroffen om vissterfte tegen te gaan. Rijkswaterstaat zal zo spoedig mogelijk opnieuw op de vergunningaanvragen beslissen en dan opnieuw de nodige visbeschermende maatregelen voorschrijven.
Het bericht dat Huawei in technologie investeert voor de etnische profilering van Oeigoeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoeksbureau: Chinese techbedrijven bezig met etnisch profileren, Oeigoeren zijn doelwit», in de Volkskrant van 14 januari 2020?1
Ja.
Klopt het dat Huawei en andere Chinese tech-bedrijven investeren in technologie om Oeigoeren te kunnen identificeren op foto’s en videobeelden?
In algemene zin is bekend dat China inzet op het verkrijgen van hoogwaardige kennis en technologie. Zoals ook opgenomen in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kan deze kennis en technologie worden ingezet voor ongewenst eindgebruik, bijvoorbeeld voor militaire of surveillancetoepassingen.
Vindt u het acceptabel dat bedrijven investeren in technologie die specifiek is gericht op het identificeren van bepaalde etnische groepen? Is dit naar uw mening verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Discriminatie op basis van etniciteit, of welke grond dan ook, is niet verenigbaar met mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn vanuit diverse mensenrechtenorganen zorgen geuit over het gebruik van biometrische data die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en inzet van gezichtsherkenningssoftware, en de impact daarvan op, bijvoorbeeld, het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Met betrekking tot het gebruik van gezichtsherkenningssoftware waarbij dit wordt ingezet ter herkenning van gezichten van bepaalde bevolkingsgroepen, dient opgemerkt te worden dat op grond van internationale mensenrechtenverdragen het niet is toegestaan een onderscheid te maken op basis van bijvoorbeeld, ras2, afkomst of etniciteit.
Indien er derhalve bij de inzet van gezichtsherkenning, en bij het gebruik van de gegevens die hierbij verzameld kunnen worden, door bedrijven onderscheid gemaakt wordt op grond van etniciteit of gezichtsherkenningssoftware wordt ingezet die enkel gericht is op de specifieke herkenning van gezichten van bepaalde etnische groeperingen, dan is dat in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Welke verbanden ziet u tussen het gebruik van surveillance technologie en de onderdrukking van Oeigoeren in China?
Online censuur is een gegeven waar Chinese internetgebruikers dagelijks mee te maken hebben. Maar ook m.b.v. het gebruik van big data, camera’s met gezichtsherkenning en grootschalige, onvrijwillige afname van vingerafdrukken, irisscans en DNA van personen tussen de 12 en 65 jaar, lijken Chinese autoriteiten in toenemende mate controle na te streven onder meer over de Oeigoerse minderheid.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij Huawei Nederland en hen te verzoeken om publiekelijk afstand te nemen van technologie gericht op de identificatie van etnische kenmerken, en van het gebruik van surveillancetechnologie bij de onderdrukking van Oeigoeren?
Huawei heeft zijn positie in deze kwestie gecommuniceerd via een verklaring op de website van Huawei Nederland.3 Het bedrijf stelt onder andere dat «de applicatie niet geïmplementeerd [is] in de praktijk» en dat «onze technologieën niet [zijn] ontworpen om etnische groepen te identificeren». Het kabinet kan deze uitleg van Huawei op basis van eigen informatie niet bevestigen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het onderwerp van het mogelijke misbruik van de gezichtsherkenningssoftware aan de orde gesteld tijdens een recent gesprek met het bedrijf. Huawei heeft daarbij aangegeven dat dit ingaat tegen het beleid van het bedrijf. Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaan over dit onderwerp op korte termijn nog uitgebreider in gesprek met Huawei. Daarbij zullen ook de zorgen van het kabinet worden overgebracht.
In hoeverre worden gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven gebruikt in Nederland? Vindt u het gebruik daarvan wenselijk?
Hoewel er vanuit diverse mensenrechtenorganisaties zorgen zijn geuit over het gebruik van biometrische data, zoals wordt verzameld bij gezichtsherkenningssoftware, en het effect dat een dergelijke technologie kan hebben op, bijvoorbeeld, het recht op privacy, hoeft het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie op zichzelf geen schending van internationale mensenrechten te betekenen.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft recent benadrukt dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in beginsel niet is toegestaan. De Algemene Verordening Gegevensbescherming biedt namelijk zeer beperkte ruimte voor de inzet van gezichtsherkenning in relaties tussen burgers onderling, of tussen burgers en bedrijven.4 Uit onderzoek blijkt dat gezichtsherkenningstechnologie in horizontale relaties nog niet breed wordt ingezet.5 Het is niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over het aantal gezichtsherkenningscamera’s van Chinese tech-bedrijven in Nederland. Deze kunnen in principe zowel aan bedrijven als particulieren worden verkocht.
In hoeverre spelen de patenten van Chinese tech-bedrijven een rol bij het vastleggen van standaarden voor surveillancetechnologie binnen de International Telecommunications Union (ITU)? Welke risico’s ziet u daarbij in het licht van de genoemde berichtgeving en hoe kunnen die risico’s worden ondervangen?
Binnen de ITU worden op technisch niveau aanbevelingen gedaan over normen en standaarden op het gebied van telecom en het radiospectrum. Het vastleggen van standaarden wordt in belangrijke mate bepaald door ITU comités, welke zijn opengesteld voor alle leden van de ITU. De ITU kijkt naar de technische aspecten van nieuwe technologieën, en ziet niet toe op hoe deze in de praktijk worden toegepast, noch verleent ITU patenten. Bedrijven die gepatenteerde kennis inbrengen bij het opstellen van een standaard zijn eraan gehouden dit vooraf kenbaar te maken. Bovendien committeren zij zich eraan om toegang te verlenen onder redelijke en non-discriminatoire voorwaarden tot de gepatenteerde kennis die in een standaard is opgenomen, zodat elke andere partij de standaard kan duiden en later zo nodig kan implementeren.
Het is bekend dat China steeds assertiever wordt ten aanzien van de ontwikkeling en vaststelling van technische productstandaarden. Een land of een handelsblok dat erin slaagt de internationale technische standaarden te bepalen, kan de eigen economie een groot concurrentievoordeel geven. Nederland zet dan ook in op een innovatief Europa dat zich richt op de ontwikkeling van (digitale) sleuteltechnologieën. Het bereikte akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027 waarin digitalisering, onder meer met de fondsen Horizon Europe en het Digital Europe programma, belangrijke onderdelen zijn, draagt daaraan bij. Daarnaast bepleit Nederland in de EU dat zij haar vermogen om standaarden te creëren moet blijven verdedigen, deze slimmer dient te benutten en daarin nauw moet samenwerken met gelijkgezinde landen om de EU’s hoge ethische normen en aandacht voor de omgang met en bescherming van data te behouden. Nederland zet zich, in EU verband en met gelijkgezinde derde landen, ook binnen de ITU in om in gevallen waarin standaardisatievoorstellen deze normen geweld aandoen of dreigen aan te doen, de voorstellen tegen te houden.
Welke acties zouden Nederland en de Europese Unie kunnen ondernemen richting Chinese tech-bedrijven die betrokken zijn bij de onderdrukking van Oeigoeren? Bent u bereid om zich voor dergelijke acties in te spannen?
Nederland spreekt in individuele gevallen bedrijven aan, zie het antwoord op vraag 5.
In december jl. is het EU-mensenrechtensanctieregime aangenomen. Dit thematische sanctieregime kan worden ingezet tegen individuele mensenrechtenschenders en entiteiten, ongeacht waar de schending plaatsvindt. Zoals reeds eerder aan uw Kamer gemeld zijn de voorbereidingen om te komen tot voorstellen voor eerste listings onder het EU-mensenrechtensanctieregime in beslotenheid in gang gezet in verscheidene hoofdsteden. Zorgvuldige besluitvorming acht het kabinet hierbij van groot belang. Het kabinet neemt in dit proces ook de moties Sjoerdsma c.s. (21 501-20, nr. 1596), Ploumen (35 570 V, nr. 43) en Kuzu (35 570 V, nr. 53) mee.
In hoeverre is het huidige exportcontrolebeleid in staat om uit te sluiten dat de export van Nederlandse of Europese technologie bijdraagt aan de ontwikkeling van technologie door Chinese bedrijven die is gericht op het identificeren van etnische groepen?
De juridische basis voor het EU exportcontrolebeleid voor dual-use goederen is de EU Dual Use Verordening. Controle vindt plaats op basis van een lijst van dual-use goederen die in deze EU-verordening is bijgevoegd. Deze controlelijst wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van internationale afspraken in exportcontroleregimes over te controleren goederen en technologie. Nederlandse bedrijven zijn verplicht een exportvergunning aan te vragen als zij goederen of technologie op deze EU-controlelijst willen exporteren buiten de EU. De EU dual-useverordening voorziet niet in controle op technologie die gericht is op het identificeren van etnische groepen. In het geval van vergunningplichtige dual-use goederen, wijst de Nederlandse regering een vergunning af indien het risico bestaat dat de goederen bijdragen aan mensenrechtenschendingen.
Inzet van Nederlandse technologie voor het onderdrukken van bevolkingsgroepen of het schenden van mensenrechten acht het kabinet in alle gevallen onwenselijk. Nederlandse bedrijven die inspelen op de Chinese vraag naar geavanceerde technologie dienen zich te allen tijde rekenschap te geven van mogelijk ongewenste toepassingen van geleverde producten door Chinese afnemers. Bedrijven dienen, als onderdeel van due diligence, na te gaan of Chinese afnemers een aandeel hebben in de totstandkoming van surveillancesystemen die de vrijheid van Chinese burgers beperkt. Ook zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen (due diligence), bij voorkeur op Europees niveau.
De berichtgeving ‘Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving «Ombudsman: vergoeding voor invalide veteranen moet sneller»?1
De Veteranenombudsman heeft een degelijk onderzoek uitgevoerd en daarbij alle partijen die een rol hebben in het proces van de afhandeling van letselschadeclaims betrokken. Op 3 september 2020 heeft hij een rondetafelconferentie georganiseerd waarvoor ook vertegenwoordigers van Defensie waren uitgenodigd. Ik heb met veel belangstelling kennis genomen van het rapport en ik ben blij met de suggesties voor verbetering van de zorg voor veteranen en voor het verkorten van de doorlooptijden van schadeprocedures. Zoals gebruikelijk krijgt de Veteranenombudsman binnen drie maanden een inhoudelijke reactie.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van de veteranenombudsman naar de duur van de schadeprocedures na klachten van tientallen veteranen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat in totaal honderden veteranen te maken hebben met een te trage afhandeling van aanvragen voor militair invaliditeitspensioen en aanvullende schadevergoeding, hetgeen tot veel stress en onzekerheid bij veteranen leidt, alsmede «schrijnende en onverteerbare situaties»?
Ik herken de klacht dat veteranen het in het algemeen lang vinden duren voordat hun letselschade is afgewikkeld. Ik realiseer mij ook dat een lang proces tot spanning en onzekerheid kan leiden bij veteranen. Toch komt het slechts incidenteel voor dat de afhandelingsduur van een letselschadeclaim leidt tot een klacht of bemiddelingsverzoek bij de Veteranenombudsman. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds en worden claims in goed overleg afgehandeld.
Deelt u de opvatting van de veteranenombudsman dat een veteraan die invalide raakt binnen twee jaar schadevergoeding moet krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Defensie een aanvraag voor een schadevergoeding voortaan binnen twee jaar afhandelt? 5. Wat vindt u van de mogelijke oplossingen die in het rapport van de veteranenombudsman genoemd staan, zoals:
Het vergoeden van letselschade is een essentieel onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie streeft altijd naar een snelle en volledige afwikkeling van de claims. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces, dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie al bezig is met verbeteringen van het proces en een evaluatie van de Regeling Volledige Schadevergoeding uit laat voeren door de Audit Dienst Rijk, ben ik blij met het rapport van het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft gedaan. Defensie streeft er naar – samen met betrokken partijen – de schadevergoeding binnen twee jaar af te handelen.
Bent u bereid over te gaan tot digitalisering van medische dossiers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn? Kunnen tot die tijd artsen niet met elkaar bellen over reeds gedane keuringen?
Ik sta positief tegenover de aanbevelingen die de Veteranenombudsman noemt. Zoals ik u heb gemeld in de Veteranennota 2019 – 2020 (Kamerstuk 30 139, nr. 234) werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen. In de beoogde herziening zijn ook deze elementen terug te vinden zoals het beperken van het aantal medische keuringen, een centrale rol voor de zorgcoördinator in het hele proces en goede ondersteuning van het proces door een verbeterde bedrijfsvoering en informatievoorziening.
Is de pilot met drie advocatenkantoren wel genoeg? Kan niet direct bij alle zaken toenadering gezocht worden door Defensie, om de verharding in de juridische procedures te doorbreken?
Ik sta positief tegenover digitalisering van medische dossiers. Het digitaliseren van de bestaande medische dossiers is evenwel tijdrovend, kostbaar en levert beperkte tijdswinst op. Daarbij is de complicatie dat sprake is van meerdere partijen (Defensie, ABP, UWV) die op dit moment elk hun eigen systeem kennen, al dan niet digitaal. Ik ga de aanbeveling van de Veteranenombudsman grondig bezien op de mogelijkheden die daadwerkelijk bijdragen aan tijdswinst in het proces.
De collegiale afstemming tussen (keurings-)artsen vindt momenteel al plaats. Maar waar het gaat om keuringen door verzekeringsartsen is zorgvuldigheid en nauwkeurigheid geboden, waardoor mondelinge afstemming niet altijd mogelijk is.
Herkent u zich in de kritiek van de veteranenombudsman dat tempo nogal eens ontbreekt bij de omgang van Defensie met veteranen? Waarom moet er al jaren worden gewacht op de toegezegde verbeteringen van het militair (invaliditeits-)pensioen, de klachtenafhandeling en de regeling voor militairen met PTSS? Waarom ontbreekt het kennelijk vaak aan een goede uitvoering? Wat bent u bereid hieraan te doen en binnen welke termijn?
De drie advocatenkantoren waarmee de pilot loopt, zijn de juridisch belangenbehartigers van het overgrote deel (tussen de 75 en 80 procent) van de veteranen die een claim bij Defensie hebben lopen. Het is een proef om te kijken wat werkt om daarna de afspraken te bestendigen. Om die reden is het aantal partijen in eerste aanleg beperkt tot deze drie hoofdpartijen.
Naast dit proefproject streeft Defensie er in alle zaken naar om pro-actiever, duidelijker en transparanter op te treden richting de veteranen en hun belangenbehartigers. Dat is er juist op gericht om verharding te voorkomen of te doorbreken. Het doel hiervan is om in alle zaken de doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u bereid het rapport van de veteranenombudsman en uw reactie daarop naar de Kamer te sturen?
Ik herken me in de kritiek van de Veteranenombudsman waar het gaat om de wachttijden voor medische keuringen en in de afhandelingsduur van schadeclaims. In de veteranennota 2019 -2020 heb ik daarover gerapporteerd. Ik herken me niet in de opmerking dat het vaak ontbreekt aan een goede uitvoering. Er wordt bij voortduring gewerkt aan verbeteringen van de zorg voor veteranen. Voor wat betreft de afhandeling van verzoeken om een schadevergoeding is de capaciteit hiervoor sinds 2015 bijna verdubbeld en ondersteunt de Landsadvocaat waar nodig. Verder is onlangs het Nederlands Veteraneninstituut tot stand gekomen als resultaat van de samenvoeging van zes veteranenorganisaties. Doordat expertise van de keten van zorg nu in een centrale organisatie is ondergebracht, kan beter afgestemd, geïntegreerd en meer doelgerichte zorg worden geleverd. Een centrale organisatie maakt het overzichtelijk voor de veteranen. Het Veteranenloket blijft bestaan en is effectiever en flexibeler ingericht (Kamerstuk 30 139 nr. 240 van 13 januari jl.). En zoals hierboven aangegeven, werkt Defensie aan de herziening van het uitkeringen en voorzieningenstelsel voor veteranen.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
Opleidingsplaatsen voor huisartsen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de tweet van een gepromoveerde arts, spoedeisende hulparts bij het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Goes?1
Ja.
Klopt het dat 50% van de huisartsen in de Provincie Zeeland binnen 10 jaar met pensioen gaat?
Bij VWS is daar geen informatie over beschikbaar.
Bent u het ermee eens dat ook in de regio zorg beschikbaar, betaalbaar en bereikbaar moet zijn en blijven?
Ja.
Kunt u, gezien de aangenomen motie Bergkamp c.s., aangeven hoe u deze motie wilt uitvoeren en hierbij specifiek de Zeeuwse situatie toelichten?2
In de motie Bergkamp c.s.3 is verzocht om bij de toewijzing van deze plaatsen speciale aandacht te hebben voor de regio’s waar de nood het hoogst is. Ter uitvoering van de motie zijn de SBOH en Huisartsopleiding Nederland (HON) ervan op de hoogte gesteld, dat voor 2021 20 extra instroomplaatsen voor de opleiding tot huisartsen beschikbaar zijn gesteld. De SBOH als werkgever van de toekomstige huisartsen in opleiding (haio), HON (het samenwerkingsverband van de 8 opleidingsinstituten voor huisartsen) als verantwoordelijke instantie voor de selectie en plaatsingsprocedure van de opleidingskandidaten.
Het verzoek uit de motie is ook aan HON doorgegeven, omdat daar het beste zicht bestaat op de mogelijkheden die er zijn gegeven de beschikbaarheid van opleiders en kandidaten. Binnen de plaatsingsprocedure wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de plaatsingsvoorkeur van de opleidingskandidaten en regionale spreiding van de kandidaten. HON spant zich met al haar samenwerkingspartners in voor voldoende vakbekwame toekomstbestendige huisartsen voor iedereen en alle regio’s in Nederland. De landelijk wervings- en selectieprocedure is hierop ingericht.
Klopt het dat er een basisarts is die momenteel als arts-assistent SEH (spoedeisende hulp) werkt bij ziekenhuis ADRZ die huisarts wil worden?
De in vraag 5 bedoelde basisarts had zich als kandidaat voor de opleiding tot huisarts aangemeld voor start maart 2021. De betrokkene had om haar plaatsingskansen te vergroten zelf meer dan één voorkeur opgegeven, waaronder Zwolle naast Zeeland. Voor de plaatsing per maart was er meer belangstelling voor Zeeland dan dat er opleidingsplaatsen beschikbaar waren. Bij de plaatsing heeft de betrokkene helaas niet de opgegeven 1e voorkeursplaats in Zeeland kunnen bemachtigen, maar bleek het wel mogelijk om de betrokkene te plaatsen in een van de andere door de betrokkene opgegeven lagere voorkeuren, namelijk in Zwolle.
Tijdens de sollicitatieperiode krijgen alle sollicitanten nog de mogelijkheid om tot een uiterste datum de voorkeuren te wijzigen. In de mail die alle kandidaten hebben ontvangen waarin deze mogelijkheid geboden wordt, staat vermeld dat na deze datum het niet meer mogelijk is om de voorkeuren te wijzigen. De sollicitanten worden er ook op gewezen, dat na de definitieve plaatsing geen wijzigingen meer mogelijk zijn.
De plaatsingsprocedure zorgt ervoor dat iedere geschikt bevonden sollicitant dezelfde uitgangspositie heeft om kans te maken op een opleidingsplaats. Een sollicitant kan uitsluitend geplaatst worden bij opleidingslocaties die zij zelf hebben opgegeven tijdens hun sollicitatie.
Klopt het dat er een huisarts is die de betrokkene wil opleiden, dat er daardoor een opleidingsplaats is in Zeeland, maar dat betrokkene volgens «het systeem» alleen in Zwolle de huisartsenopleiding kan volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien betrokkene nu deze plaats in Zwolle niet accepteert, betrokkene nooit meer mag solliciteren?
Indien iemand een opleidingsplaats die onder notarieel toezicht is toegewezen, weigert, kan deze kandidaat niet meer in opleiding komen. Alle potentiële kandidaten worden hier voorafgaand aan de sollicitatie op gewezen.
Als dit klopt, kunt u dan aangeven waarom dit zo is en of hier uitzonderingen op mogelijk zijn?
De plaatsingsprocedure is mede op verzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging gericht op een evenwichtige spreiding van opleidingsplaatsen over alle regio’s in Nederland. Om die redenen is gekozen voor een centraal plaatsingssysteem, dat rekening houdt met de voorkeuren van de kandidaten en tegelijkertijd zorgt voor een optimale spreiding van geschikte kandidaten over de beschikbare opleidingsplaatsen over heel Nederland.
Na de formele plaatsing is geen uitzondering mogelijk.
Is er bijvoorbeeld een hardheidsclausule, klachten- of bezwaarregeling waar gebruik van gemaakt kan worden?
Ja. Klachten kunnen gemeld worden bij de Commissie Uitvoering Selectie, die bevoegd is om namens de opleidingshoofden de klachten in behandeling te nemen en kijkt of de procedure goed gevolgd is.
Zo nee, waarom is deze er niet, en vindt u dat dit terecht?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
De digitale toegankelijkheid van lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Is bekend in hoeverre er voldoende aangepast lesmateriaal in de vorm van digitale schoolboeken toegankelijk is voor kinderen met een leesbeperking of andere aandoening? Bent u bekend met signalen vanuit ouders en leraren dat het voornoemde lesmateriaal onvoldoende beschikbaar is?
Nee, dat is niet bekend. Na ontvangst van uw vragen, heb ik navraag gedaan bij onder meer Oudervereniging Balans. Aangegeven werd dat het merendeel van de uitgeverijen de digitaal toegankelijke lesboeken nog niet geschikt aan kan leveren. Op mijn departement zijn hierover een paar vragen binnengekomen.
Bij wie ligt volgens u de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van digitaal lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking? Indien u stelt dat de verantwoordelijkheid primair bij de scholen of de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgeverijen (GEU) ligt, heeft u zicht op de naleving van deze verantwoordelijkheid?
Die verantwoordelijkheid ligt bij de uitgeverijen, die dienen de leermiddelen wel, indien gevraagd, beschikbaar te stellen aan entiteiten die de leermiddelen kunnen omzetten naar een voor de leesgehandicapten toegankelijke vorm. Ik heb anders dan het omzetten van materialen voor leerlingen met een visuele beperking geen zicht op naleving ten aanzien van andere groepen.
In welke mate is het volgens u de verantwoordelijkheid van uw departement om op deze verantwoordelijkheid toe te zien of partijen in het veld hierin (financieel) te faciliteren? Ziet u noodzaak met uw departement een meer sturende rol te nemen in het beschikbaar maken van aangepast lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik ben verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van toegankelijke leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Zij maken deel uit van de groep leerlingen met een leesbeperking. Het gaat hier om een stabiele kleine groep en het omzetten van leermiddelen als atlassen en tabellenboeken is een complexe en dure aangelegenheid. Daarom blijf ik in gesprek met de betreffende sector in de door OCW gesubsidieerde Ronde tafel toegankelijk publiceren, waarin ook de uitgevers zijn vertegenwoordigd, om te zorgen dat leermiddelen voor leerlingen met een leesbeperking toegankelijk blijven.
Kunt u toelichten welke afspraken er precies zijn gemaakt tussen uw departement, de scholen en de GEU aangaande het beschikbaar stellen van digitale bestanden van boeken die geschikt zijn voor gebruik met de speciale software, bijvoorbeeld voor leerlingen met dyslexie?
De GEU is een brancheorganisatie waarvan 37 educatieve uitgeverijen lid zijn.
Er zijn geen afspraken gemaakt met de GEU, wel wordt er met de GEU gesproken over de rol van hun leden bij het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een beperking. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de aanschaf van leermiddelen en kunnen met de uitgevers afspraken maken over het aanleveren van digitale bestanden die geschikt zijn voor gebruik van speciale software.
Klopt het dat de mate waarin de GEU dergelijke digitale bestanden daadwerkelijk beschikbaar stelt zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop? Bent u voornemens erop toe te zien dat dergelijke digitale bestanden in grotere mate beschikbaar worden gesteld door de GEU of anderszins? Zo nee, waarom niet?
De GEU als branchevertegenwoordiger stelt geen digitale bestanden beschikbaar. Wel stelt de GEU expertise beschikbaar aan haar leden. De techniek staat niet stil en met waarschijnlijk overzienbare ingrepen in het standaard productieproces zouden uitgevers relatief eenvoudig zelf bestanden kunnen maken die geschikt zijn voor leerlingen met dyslexie. De GEU biedt aan te onderzoeken of de uitgeverijen die bestanden inmiddels zelf kunnen produceren. Als dat zo is wil de GEU kennisoverdracht op dit terrein faciliteren en haar leden stimuleren om de productie en het ter beschikking stellen aan de scholen zelf ter hand te nemen.
Klopt het dat Dedicon inmiddels geen overheidsfinanciering meer ontvangt voor het digitaliseren en nabewerken van nieuwe schoolboeken ten behoeve van leerlingen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop, in relatie tot de motie van de leden Westerveld en Van Meenen hierover?1
Nee dat klopt niet. Dedicon ontvangt € 4.388.643,15 als subsidie voor het toegankelijk maken van leermiddelen voor leerlingen met een visuele beperking. Dit betreft een kleine en stabiele groep leerlingen, een nichemarkt die voor uitgevers niet aantrekkelijk is. Zonder omzetting van de leermiddelen is het onderwijs voor deze leerlingen niet toegankelijk. Leerlingen met dyslexie kunnen ook gebruik maken van de bestanden die zijn omgezet voor leerlingen met een visuele beperking.
In hoeverre voldoet de vrije markt in het voorzien van voldoende beschikbaar aangepast lesmateriaal? Kunt u zich voorstellen dat, omdat het aantal kinderen met leesbeperkingen een relatief kleine groep is, het voor uitgeverijen economisch onaantrekkelijk is om aangepast lesmateriaal te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat het voorzien in dergelijk aangepast lesmateriaal niet aan de markt overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft meer dan 10% van de leerlingen een dyslexieverklaring. Dat is geen nichemarkt meer en het door de rijksoverheid bekostigen van het omzetten van leermiddelen voor deze groep leerlingen wordt gezien als staatssteun.
Is het u bekend dat doordat scholen steeds meer nieuwe uitgaven van lesmethodes gaan gebruiken die niet digitaal beschikbaar zijn steeds meer kinderen voor meer vakken niet over digitaal bewerkte schoolboeken kunnen beschikken? Is het u bekend dat ouders wanneer zij de school van hun kind wijzen op hun taak rond het beschikbaar stellen van digitale bestanden voor kinderen met een leesbeperking zij regelmatig geen gehoor vinden bij de scholen in kwestie? Wat is uw reflectie hierop?
Er komen nu juist steeds meer digitale leermiddelen. Door Corona is dit afgelopen jaar zelfs in een versnelling gekomen. Het is voor scholen mogelijk niet altijd helder wat van hen verwacht wordt en pakken ze daarom hun rol niet. Ik heb het Stimuleringsprogramma Aanpak Dyslexie, dat door OCW wordt gesubsidieerd en waar Oudervereniging Balans deel van uitmaakt, gevraagd de voorlichting op dit terrein ter hand te nemen.
Ziet u zich genoodzaakt om additionele stappen te nemen ter uitvoering van de voornoemde moties van de leden Westerveld en Van Meenen?2 Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Nee, kortheidshalve verwijs ik u naar hetgeen ik hierover in de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs heb gezegd (vergaderjaar 2018–2019, Kamerstuk 31 497 nr. 310).
Acht u het opportuun om het recht op ondersteuning in het onderwijs voor personen met een handicap, zoals een leesbeperking, zoals dat is verankerd in artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap3, vast te leggen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Ik denk niet dat het nodig is om het recht op ondersteuning, zoals verwoord in artikel 24 van het VN-verdrag op te nemen in de sectorwetten. Het College Rechten voor de Mens ziet toe op het naleven van de verplichtingen waaraan wij ons gecommitteerd hebben. Dat lijkt mij voldoende borging.
De bureaucratie waarmee Ranov-vergunninghouders worden tegengewerkt bij het verkrijgen van het Nederlanderschap |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Op1, waarin de 29-jarige Yosef vertelt over hoe hij op zijn tweede naar Nederland kwam, maar nog steeds geen volwaardig Nederlander kan zijn?1
Ja.
Is het de bedoeling van uw beleid dat mensen als Yosef, die verreweg het grootste deel van hun leven in Nederland hebben geleefd en een aanspraak hebben gemaakt op het Generaal Pardon (Ranov), niet kunnen naturaliseren vanwege een onrealistisch strenge documentatie-eis?
Om te kunnen naturaliseren gelden op grond van de daartoe strekkende wet- en regelgeving voorwaarden. Onder meer om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten.
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen, in beginsel bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Ook van jongvolwassenen, die een regulier verblijfsrecht hebben, mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s).
Ambassades zijn in de regel bevoegd om een nationaal paspoort af te geven. Het bezit door de paspoorthouder van de nationaliteit van het land dat het paspoort heeft verstrekt, wordt daarmee gewoonlijk aangenomen. Voor gegevens uit het brondocument omtrent de geboorte geldt dat ambassades bij de meeste landen niet de bevoegde instantie zijn waar gegevens kunnen worden verkregen. Van elke vreemdeling met een regulier verblijfsrecht wordt verwacht dat hij of een door hem gemachtigde derde zich ten minste heeft gewend tot een tot verstrekken van het bewuste bewijsstuk van geboorte (bijvoorbeeld een uittreksel van een geboorteakte) bevoegde instantie.
Kunt u aangeven wat iemand als Yosef nog meer zou moeten doen naast een verzoek op documentatie bij de ambassade om aan de documentatie-eis te voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat onder de mensen aan wie een Ranov-vergunning is verstrekt ook mensen zitten die naar Nederland waren gekomen met een asielmotief?
Houders van een Ranov-vergunning hebben in de regel een asielprocedure doorlopen. Bij hen is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming door de Nederlandse overheid. De door hen destijds aangedragen asielmotieven zijn in de regel als onvoldoende zwaarwegend of niet geloofwaardig beoordeeld. Daarbij hebben deze personen ook steeds de mogelijkheid gehad dit oordeel rechterlijk te laten toetsen.
Wat is de gemiddelde verblijfsduur in Nederland van de circa 11.000 Ranov-vergunninghouders die nog niet zijn genaturaliseerd?
Ranov-vergunninghouders zijn ten minste sinds 2001 in Nederland. De Ranov-regeling betreft een regularisatiemaatregel voor vreemdelingen die voor 1 april 2001 een asielaanvraag hebben ingediend en die in 2007 nog immer in Nederland zijn zonder te zijn toegelaten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De regeling sloot op 1 juni 2009.
Hoeveel Ranov-vergunninghouders hebben gepoogd om te naturaliseren, maar zijn afgewezen op grond van de documentatie-eis?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND.
Heeft het feit dat aan Ranov-vergunninghouders een documentatie-eis voor naturalisatie wordt opgelegd en aan asielvergunninghouders niet, naast bureaucratische redenen ook redenen die zijn gebaseerd op beleidslogica? Zo ja, welke?
De reden dat aan houders van een verblijfsvergunning asiel andere eisen worden gesteld met betrekking tot documentatie bij naturalisatie is erin gelegen dat bij hen is vastgesteld dat zij bescherming nodig hebben tegen de autoriteiten van het land van herkomst. Van hen wordt in een naturalisatieprocedure als uitgangspunt niet verlangd dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om documenten te krijgen. Blijkt evenwel ten tijde van het indienen van het naturalisatieverzoek dat er na het verkrijgen van de asielstatus contact is geweest met de autoriteiten van het land van herkomst of dat men is teruggereisd naar het land van herkomst dan wordt ervan uitgegaan dat het overleggen van identiteitsdocumenten uit het land van herkomst ook mogelijk is.
Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, is bij houders van een vergunning op grond van de Ranov vastgesteld dat zij geen asielrechtelijke bescherming nodig hebben. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst om de benodigde documenten te verkrijgen. De Ranov-regeling is in 2007 met uw Kamer gedeeld.
Welke meerwaarde heeft het in uw ogen dat een grote groep Ranov-vergunninghouders door de strenge documentatie-eis niet kunnen naturaliseren en daardoor niet volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving?
In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis.
Naast een juiste en zorgvuldige toepassing van de naturalisatiebepalingen, waaronder bijvoorbeeld het vaststellen van een geslachtsnaam in het geval de vreemdeling door zijn eigen rechtstelsel geen geslachtsnaam heeft gekregen alsmede het kunnen beoordelen of na de naturalisatie afstand moet worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit, is er een verplichting om een zo zorgvuldig mogelijk voorbereid naturalisatiebesluit aan de Koning te kunnen voorleggen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op basis van juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.
Waarom houdt u in eerdere antwoorden op over dit onderwerp gestelde vragen zo halsstarrig vast aan het bestaande beleid, terwijl overduidelijk is dat mensen als Yosef hier niets mee opschieten? Waarom biedt u mensen als Yosef niet de gelegenheid om volwaardig mee te doen?2
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de Ranov-vergunningen om te zetten in asielvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 4 betreft het hier personen van wie eerder in de asielprocedure is vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming.
Er is daarom geen grond deze personen een verblijfsvergunning asiel te verstrekken. De geldende EU-regelgeving en jurisprudentie bieden ook geen ruimte verblijfsvergunningen asiel te verstrekken indien niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Bent u bereid om de documentatie-eis voor naturalisatie voor Ranov-vergunninghouders te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid borgt dat in de naturalisatieprocedure zo goed als mogelijk de persoonsgegevens en het actueel bezit van de vreemde nationaliteit bekend en aangetoond zijn van vreemdelingen met een regulier verblijfrecht. Dat is van belang voor de vraag of wel of niet afstand moet/kan worden gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit en het naturalisatiebesluit. In 2015 zijn door de IND en door het WODC twee separate onderzoeken gehouden, waarvan de uitkomsten zijn gedeeld met uw Kamer.
Dit uitgangspunt laat onverlet dat nader onderzoek door het WODC naar door Ranov-vergunninghouders ervaren knelpunten wenselijk is. Ik heb dan ook besloten om nogmaals te laten onderzoeken in hoeverre het huidige beleid dan wel de uitvoering daarvan leidt tot situaties waarin van de Ranov-vergunninghouder meer wordt gevraagd dan redelijkerwijs van betrokkene kan worden verwacht. Over de uitkomsten van dit nieuwe WODC onderzoek wordt uw Kamer vanzelfsprekend geïnformeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het geplande algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 21 januari 2021?
Het AO vreemdelingen en asielbeleid heeft niet plaatsgevonden op 21 januari. Om te komen tot een zorgvuldige beantwoording is extra tijd nodig gebleken.
Het bericht ‘Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat een meerderheid van de mantelzorgende promovendi zijn of haar begeleider niet informeert over het verlenen van mantelzorg?
Voor een naaste met een chronische ziekte of een beperking zorgen, is een zware fysieke en mentale opgave. Zeker in combinatie met een promotietraject. Ik vind het daarom zorgwekkend dat er promovendi zijn die de begeleider niet op de hoogte stellen van mantelzorgtaken. Het is namelijk van groot belang dat persoonlijke onderwerpen – die invloed hebben op het promotietraject, waaronder mantelzorg – bespreekbaar zijn. Dit is nodig voor werkbare afspraken tussen promovendus en promotor.
Welke rechten hebben promovendi met betrekking tot zorgverlof? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar het type promovendi?
Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Molen heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de verschillende soorten promovendi specifieke rechten hebben ten aanzien van zorgverlof.2 Promovendi hebben diverse aanstellingsvormen, waardoor de rechten per type promovendi verschillen. Er is een onderscheid tussen werknemer-promovendi, promotiestudenten, beurspromovendi en buitenpromovendi.
Werknemer-promovendi hebben, in het geval van bijvoorbeeld mantelzorgtaken, hetzelfde recht als andere universitaire medewerkers om zorgverlof op te nemen. Mantelzorgende promotiestudenten hebben ook het recht om zorgverlof op te nemen. Hier gelden namelijk dezelfde regels als voor studenten met mantelzorgtaken.
Ten aanzien van beurspromovendi kan onderscheid worden gemaakt tussen promovendi met en zonder een arbeidsrechtelijke verhouding met de instelling waar zij werken. Beurspromovendi die een arbeidsrechtelijke verhouding hebben, hebben op grond daarvan recht op zorgverlof. Dit geldt niet voor beurspromovendi die geen arbeidsrechtelijke verhouding hebben met de instelling waar zij werken. Zij hebben geen recht op zorgverlof via de universiteit of onderzoeksinstelling waar ze onderzoek verrichten.
Buitenpromovendi werken in hun eigen tijd aan een proefschrift en hebben geen arbeidsovereenkomst met de universiteit of onderzoeksinstelling waar de promotie wordt afgerond. Dit betekent dat buitenpromovendi niet in aanmerking komen voor zorgverlof. Buitenpromovendi zijn echter niet gebonden aan een specifieke promotieduur, tenzij daar specifieke afspraken over zijn gemaakt.
Wat wilt u doen voor promovendi die van hun begeleider het deksel op de neus krijgen nadat ze hun mantelzorgende taak bespreekbaar hebben gemaakt?
Ik heb vorig jaar de problemen die mantelzorgende promovendi ondervinden, onder de aandacht gebracht bij de VSNU en individuele universiteiten. Zij delen mijn uitgangspunt dat een promovendus passende ondersteuning moet krijgen die hem of haar in staat stelt om het promotietraject op een verantwoorde manier af te ronden. De universiteiten hebben aangegeven dat zij zich daarom inzetten om een omgeving te creëren waarin promovendi de vrijheid ervaren om met hun begeleiding over hun zorgverplichtingen te kunnen spreken.
Mocht het in voorkomende gevallen toch niet lukken om mantelzorg met een begeleider te bespreken, dan kan een promovendus andere wegen binnen de universitaire zorg- en hulpstructuur bewandelen. Een promovendus kan terecht bij personeeladviseurs, (PhD)-psychologen, promovendidecanen en vertrouwenspersonen om mantelzorg – en de problemen die uit de mantelzorgverplichtingen voortvloeien – aan te kaarten. Mocht dit niet voldoende uitkomst bieden, dan kan een promovendus binnen de instelling een beroep doen op de universitaire ombudsfunctie.
Hoe wilt u in de toekomst meer zicht krijgen en houden op deze groep?
Universiteiten zijn primair aan zet, zij zijn immers de werkgevers. Een projectgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle universiteiten, de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en het Promovendi Netwerk Nederland (PNN), werkt aan een gezamenlijke set van vragen over promovendi en promovendibeleid die universiteiten binnen hun eigen evaluatie-instrumenten in kunnen zetten. Het doel is om betere en vergelijkbare informatie te verzamelen en best practices uit te wisselen, ter ondersteuning van het promovendibeleid van universiteiten.
Hoe wilt u zorgen voor beter informatievoorziening richting begeleiders en promovendi?
De universiteiten zijn als werkgevers verantwoordelijk voor toereikende informatievoorziening. Universiteiten informeren promovendi gedurende het promotietraject over de voorwaarden, rechten en plichten die ze hebben, waaronder de mogelijkheden om zorgverlof op te nemen.
Om de informatievoorziening verder te verbeteren, worden er in de VSNU werkgroep «gezonde praktijk in het Nederlandse promotiestelsel» best practices uitgewisseld.