Het bericht ‘Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat er «in de meeste gemeenten nog steeds jacht wordt gemaakt op mensen die illegaal in een recreatiewoning wonen»?
Het verschilt per gemeente hoe wordt omgegaan met handhaving op illegale permanente bewoning van recreatiewoningen. Ik ben van mening dat het toepassen van de menselijke maat van groot belang is in de handhaving op permanente bewoning, zoals ik verder zal toelichten in mijn antwoord op vraag 3.
Hoe rijmt het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s. over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op permanente bewoning van recreatieparken?2
Ik vind het van groot belang dat de menselijke maat wordt toegepast in de handhaving op permanente bewoning, zeker tijdens de coronacrisis. In de brief van de Minister voor Milieu en Wonen van 3 april 2020, is dit reeds benoemd en ik heb dit herhaald in de brief van 8 december 2020. Gemeenten staan als lokale overheid dicht bij de burger en kunnen zodoende de menselijke maat betrekken in de afweging of en hoe er wordt gehandhaafd op permanente bewoning van recreatiewoningen. In deze afweging worden individuele situaties en eventuele uitzichten op vervolghuisvesting van bewoners meegewogen.
Later dit jaar kom ik met een kwaliteits- en afwegingskader voor gemeenten. De beslissing om al dan niet te handhaven op permanente bewoning en de vormgeving van eventuele handhaving zijn complex. Op en rond recreatieparken spelen veel verschillende belangen, zoals ook duidelijk wordt in het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen».
Met het kwaliteits- en afwegingskader worden verschillende belangen die gemeenten mee dienen te nemen om tot een integrale afweging te komen inzichtelijk gemaakt. Zo kunnen gemeenten met behulp van dit kader een goed afgewogen, integraal besluit nemen aangaande permanente bewoning van recreatiewoningen en het al dan niet handhaven.
In hoeverre ondersteunt u de oproep in het artikel dat gemeenten veel meer gebruik zouden kunnen maken van dubbelbestemmingen, om zo wonen en recreatie mogelijk te maken?
Het is aan gemeenten om een afweging te maken om te kiezen voor een eventuele dubbelbestemming van een recreatiepark. Per park zal deze belangenafweging verschillen.
Wanneer gemeenten over willen gaan tot transformatie naar de bestemming wonen van (een gedeelte) van een park, kunnen zij expertise inschakelen van het Aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken, dat ik momenteel voorbereid.
Deelt u de mening dat gemeenten de menselijke maat in het bijzonder moeten toepassen op recreatieparken die worden herbestemd als gewone woonwijken onder toezicht van uw aanjaagteam voor de permanente bewoning van recreatiewoningen?3
Ik heb gemeenten eerder opgeroepen om de menselijke maat te betrekken in handhaving op permanente bewoning van recreatiewoningen in algemene zin. Deze oproep geldt onverkort, ook voor parken waar het aanjaag- en expertteam expertise levert ten behoeve van een transformatie naar de bestemming Wonen.
Herkent u de in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nog te veel kijken wat er niet kan ten opzichte van permanente bewoning van recreatiewoningen, in plaats van ook de kansen te zien?
Gemeenten zijn als lokale overheid de aangewezen overheid om een integrale afweging te maken over hoe om te gaan met permanente bewoning van recreatiewoningen. Waar gemeenten kansen zien om tot transformatie van recreatieparken naar de bestemming Wonen over te gaan, ondersteun ik hen met expertise. Zoals het artikel «Hoogleraren: stop de strijd tegen permanente bewoning van vakantiehuizen»benoemt, zijn er echter ook situaties voorstelbaar waarin gemeenten kanttekeningen plaatsen bij de geschiktheid van transformatie naar Wonen op een bepaalde locatie.
Deelt u de mening dat gemeenten, nu tijdens de tweede golf van de coronacrisis, mensen die in recreatiewoningen wonen niet op straat moeten zetten en lasten onder dwangsom moeten opschorten?
In de bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief heeft de Minister voor Milieu en Wonen gemeenten opgeroepen om te kijken naar de mogelijkheden om termijnen van lasten onder dwangsom tijdelijk op te schorten, zodat mensen niet tijdens de eerste golf van de coronacrisis alternatieve huisvesting moesten zoeken. Tijdens deze tweede coronagolf vraag ik nog steeds voorzichtigheid van gemeenten bij handhaving en in het opleggen van lasten onder dwangsom, wanneer geen zicht is op alternatieve huisvesting van de betrokkene.
Bent u bereid uw oproep richting de gemeenten d.d. 3 april 2020 tijdens de eerste golf van de coronacrisis, nu tijdens de tweede golf te herhalen?4
In mijn brief van 8 december 2020 aan uw Kamer heb ik reeds gemeld dat deze oproep onverkort geldt tijdens de tweede coronagolf.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het item in Nieuwsuur van donderdagavond 10 december 2020 ‘Sterke stijging anorexiapatiënten tijdens coronacrisis’ |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 10 december 2020?
Ja.
Wat vindt u hiervan?
De maatregelen die we moeten treffen om het virus in te dammen, hebben invloed op ons mentale welzijn. Dat geldt zeker ook voor jongeren. Zij worden hard getroffen door de maatregelen tegen de verspreiding van het virus, sociale contacten en dagelijkse structuren vallen weg en er is veel onzekerheid. Dat dit vermoedelijk ook leidt tot een toename van jongeren met ernstige eetproblemen, vind ik schrijnend.
Wat vindt u ervan dat de behandelaars dit jaar de sterke stijging van anorexiapatiënten die helemaal stoppen met eten en drinken in verband brengen met de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische zorg stijgen zowel voor jongeren als voor volwassenen?
Om beter inzicht te krijgen in de capaciteit en knelpunten rondom specialistische j-ggz zorg is afgesproken om dit zo snel mogelijk in beeld te brengen. Hiervoor loopt op dit moment een uitvraag onder de 42 jeugdhulpregio’s en betreffende aanbieders. De resultaten hiervan verwacht ik op korte termijn.
Voor de langere termijn worden in het wetsvoorstel beschikbaarheid zorg voor jeugdigen worden gemeenten verplicht een regiovisie op te stellen. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben gemeenten in de Norm voor Opdrachtgeverschap afgesproken vanaf 2021 per regio een regiovisie te maken. Wachtlijstaanpak is een onderdeel van deze regiovisie.
Met betrekking tot de volwassenen geldt dat via de Transparantieregeling van de NZa in beeld wordt gebracht wat de wachttijden zijn voor de specialistische ggz (en de basis ggz). Deze gegevens vormen de basis voor bijvoorbeeld de website kiezenindeggz.nl. Patiënten die wachten op gespecialiseerde ggz, hebben een zware, maar niet noodzakelijkerwijs complexe zorgvraag. Over de wachttijdcijfers voor despecialistische ggz informeer ik uw Kamer periodiek (onder andere Kamerstuk 25 424, nr. 504 en 531). De gemiddelde wachttijden voor de specialistische ggz zijn relatief stabiel. Dat wil zeggen: hoewel er wat kleine schommelingen zijn, zien we over de breedte geen toename van de gemiddelde wachttijden. Net zoals een half jaar geleden, wordt de Treeknorm bij vier van de veertien hoofddiagnosegroepen helaas nog overschreden. Ik zal binnenkort de nieuwste wachttijdcijfers in een brief aan uw Kamer toelichten.
Complexe ggz zorg als zodanig hebben we niet gedefinieerd. De partijen die het plan hoogcomplexe ggz hebben opgesteld (Kamerstuk 25 424, nr. 525), hebben wel een definitie van hoogcomplexe zorg vastgesteld. Het gaat er dan om dat patiënten meerdere vervlochten psychiatrische aandoeningen hebben, problematiek op meerdere levensdomeinen, ernstig risico op lichamelijke schade lopen, meerdere behandelingen hebben gehad en een uitzonderlijk integraal behandelregime op maat nodig hebben. Om hoeveel mensen het hier gaat is nog niet goed te zeggen. Maar het plan hoogcomplexe ggz is inmiddels ruim een half jaar in werking. Zoals ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2020 heb laten weten, betekent dit dat zorgaanbieders en financiers via zogenaamde regiotafels, een behandelplek zoeken – én garanderen – voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag. In november 2020 heb ik de eerste resultaten met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 424, nr. 559). Ik informeerde u erover dat er in de eerste paar maanden circa 30 casussen in de regiotafels werden ingebracht. Begin dit jaar zal de eerste evaluatie van het plan van aanpak worden opgeleverd. Hierover zal ik uw Kamer vanzelfsprekend informeren.
Klopt het dat de wachtlijsten stijgen voor de complexe psychiatrische anorexia zorg (opnameafdelingen)? Zo ja, hoeveel langer is de wachtlijst in vergelijking met 2018 en 2019?
Zorgprofessionals zien op sommige plekken een toename in snel escalerende eetproblematiek en vermoeden dat dit verband houdt met Corona. Het is daarom van groot belang om eetstoornissen snel te signaleren en daarmee escalatie, zoals opname, te voorkomen. Op dit moment wordt een consultatielijn ingericht die professionals uit de eerste lijn kan ondersteunen in het herkennen en binnen de mogelijkheden behandelen van kinderen met eetstoornissen.
Op sommige plekken leidt deze toename van eetstoornissenproblematiek ertoe dat het maximum aantal patiënten is opgenomen. Dit beeld verschilt per regio. Er is daarom gekeken hoe, door samenwerking, capaciteit zo goed mogelijk ingezet kan worden. Zo is er bijvoorbeeld een siilo app waarin behandelaren snel met elkaar kunnen communiceren over beschikbare bedden voor deze problematiek. Er is geen homogeen beeld over de wachtlijsten en de vergelijking met wachtlijsten in 2018 en 2019.
Voor volwassenen blijkt uit de cijfers die de NZa periodiek met ons deelt geen stijging, maar hoogstens een schommeling van de gemiddelde wachttijden voor eetstoornissen bij volwassenen. In 2018 ging het om een totale gemiddelde wachttijd van 13/14 weken. In 2019 schommelden de wachttijden tussen de 14 en de 17 weken. In 2020 zitten we weer op een gemiddelde van 14 weken.
Omdat het hierbij gaat over gemiddelden, valt niet uit te sluiten dat de wachtlijsten voor deze aandoening bij individuele instellingen op sommige plekken zijn gestegen. Hier hebben wij op dit moment geen inzicht in, omdat nu alleen de gemiddelde wachttijden kennen. De aanscherping van de Transparantieregeling die sinds 1 januari jl. van kracht is zal zorgen voor meer inzicht in het aantal wachtenden per diagnosegroep.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort is aan opnameplaatsen voor anorexiazorg zowel op de Psychiatrische Afdeling Algemene Ziekenhuis (PAAZ), als bij de gespecialiseerde klinieken?
Zie antwoord vraag 5.
Als de wachtlijsten voor de complexe psychiatrische anorexiazorg stijgen, wat voor soort zorg (overbruggingszorg) wordt er dan aangeboden voordat er een opnameplaats voorhanden is?
Vanuit het veld zijn acties gestart die gericht zijn op kinderen en naasten die moeten wachten op behandeling, maar wel behoefte hebben aan informatie over wat ze zelf al kunnen doen. In deze initiatieven worden ervaringsdeskundige professionals ingezet. Ook worden professionals in de eerste lijn gestimuleerd om, binnen de mogelijkheden, eetstoornissen te behandelen met een vangnet naar gespecialiseerde zorg. Voorbeelden hiervan zien we onder andere bij de Ouder- en Kindteams in Amsterdam, ISA power1 en Stichting JIJ2.
Daarnaast wordt door veel hulpverleners actief gewezen op het digitale aanbod bij Proud2Bme, 99 gram, Stichting JIJ en de hulplijn van patiëntvereniging Weet. Deze organisaties bieden ondersteuning vanuit ervaringsdeskundig perspectief.
Per 1 april 2020 zijn de regiotafels begonnen om te zorgen voor landelijk voldoende capaciteit in hoog complexe geestelijke gezondheiszorg (ggz), kunt u aangeven hoeveel (kwantitatief) casussen betrekking hadden op anorexiazorg?
De regiotafels zijn van start gegaan. Het aantal casussen dat betrekking had op anorexiazorg kan ik op dit moment nog niet geven. Onderzoeksbureau SiRM is bezig met de evaluatie van het plan van aanpak hoogcomplexe ggz en verwacht deze binnenkort met mij te kunnen delen. De evaluatie geeft inzicht in de aard en omvang van de groep ingebrachte casussen (en het percentage waarvoor een passend aanbod is gevonden). Ik zal u deze evaluatie doen toekomen.
Deelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat lang wachten de kwaal verergert, een zwaar beroep doet op de omgeving en uiteindelijk leidt tot zwaardere en duurdere zorg?
Ja, die deel ik. In het Verslag Schriftelijk Overleg (VSO) inzake VSO Wachttijden ggz van 5 november jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 557) ben ik uitgebreid ingegaan op uw vragen bij het rapport van de Algemene Rekenkamer «Geen plek voor grote problemen». Zoals u weet, maak ik mij sinds mijn aantreden sterk om de te lange wachttijden in de ggz aan te pakken. Ik vind het van groot belang dat mensen tijdig passende zorg krijgen. In de eerste plaats voor henzelf en hun omgeving. Het is niet voor niets dat ik – samen met partijen in het veld – mijn best doe de wachttijden in de ggz terug te dringen.
Het beëindigen van de coulance-regeling |
|
Joël Voordewind (CU), Madeleine van Toorenburg (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich het debat van afgelopen dinsdag, 16 december 2020, over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Waarom werd er gedurende de eerste lockdown in het voorjaar wel overgegaan tot een coulanceregeling voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en nu niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toen dit voorjaar de eerste coronamaatregelen van kracht werden, heb ik besloten tot het invoeren van een coulanceregeling voor onder andere afgewezen asielzoekers. De regeling hield in dat de opvang bij het COA werd gecontinueerd voor asielzoekers die een negatieve beslissing op hun asielaanvraag hadden gekregen, onderdeel uitmaakten van de caseload van de DT&V en waarvan de vertrektermijn van 28 dagen, om zelfstandig te vertrekken, was verstreken. De afbouw van de coulanceregeling hield gelijke tred met de afbouw van de coronamaatregelen in het algemeen en de hervatting van processen in de asielketen in het bijzonder.
Het voornaamste verschil nu ten opzichte van het voorjaar is dat de processen in de asielketen als vitaal zijn bestempeld. Werkzaamheden van bijvoorbeeld het COA en de DT&V vinden, voor zover nodig in aangepaste vorm, doorgang. Uitgangspunt is dat asielzoekers, zoals gebruikelijk, recht op opvang hebben gedurende hun asielprocedure en gedurende de beroepsfase. Verder hebben Dublinclaimanten tot aan hun overdracht in beginsel recht op opvang. Voor afgewezen asielzoekers geldt dat zij kunnen doorstromen naar onderdaklocaties van het COA, te weten de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) en de gezinslocaties. Zelfstandig vertrek naar alle landen is in beginsel mogelijk.
Vreemdelingen waarvan de 28-dagen vertrektermijn is verstreken en die moeten terugkeren, kunnen onder voorwaarden in de vbl worden geplaatst. Indien er tijdelijk vertrekbeletselen zijn, zoals beperkt vliegverkeer of het vereiste van een negatieve COVID-test, wordt hier rekening mee gehouden. Voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen geldt dat zij onderdak kunnen krijgen in een gezinslocatie. Aangezien er onderdakvoorzieningen zijn voor afgewezen asielzoekers en de processen in de asielketen operationeel blijven, heb ik besloten de coulanceregeling niet opnieuw in te voeren. Wel betracht het COA de kerstcoulance voor kwetsbare groepen en, indien noodzakelijk, de gebruikelijke vorstcoulance.
Klopt het dat mensen die een beroepsprocedure hebben lopen pas in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) terecht kunnen als zij die procedure intrekken? Waar kunnen deze mensen terecht als zij dat niet doen?
Deze gang van zaken herken ik niet. Vreemdelingen waarvan de asielaanvraag is afgewezen en die tegen een negatieve beslissing een beroepsprocedure hebben lopen, mogen hun beroep in beginsel altijd in Nederland afwachten. Zij hebben hangende de beroepsfase recht op opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers. Indien de rechtbank bekrachtigt dat deze vreemdelingen Nederland moeten verlaten, vangt opnieuw de 28-dagen vertrektermijn aan waarin eveneens recht op opvang bestaat. Pas na het verstrijken van deze termijn is onderdak in de vbl mogelijk aan de orde.
Klopt het dat er ook mensen uit Syrië, Jemen en Eritrea door het COA op straat worden gezet, terwijl zij niet terecht kunnen in gezinslocaties of de VBL en ook niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst? Zo nee, hoe zit het volgens u wel?
Voor vreemdelingen afkomstig uit deze landen is de beantwoording op eerdere vragen gelijkelijk van toepassing. Daar kan ik aan toevoegen dat zij grote kans hebben op inwilliging van hun asielaanvraag en, indien dat het geval is, tot aan het moment van uitplaatsing naar een gemeente bij het COA kunnen verblijven. Het is mogelijk dat de asielaanvragen van deze vreemdelingen niet door Nederland ingewilligd worden, omdat een andere lidstaat krachtens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dublinclaimanten hebben tot aan hun overdracht in beginsel recht op opvang. Plaatsing in de vbl of gezinslocaties is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om gedurende de huidige lockdown asielzoekers, ook als zij geen verblijfsrecht meer hebben, zo maar op straat te zetten? Zo nee, waarom niet?
De vermeende handelingswijze dat vreemdelingen waarvan de asielaanvraag is afgewezen ¨zo maar op straat¨ worden gezet, herken ik geenszins. Een van de redenen dat processen in de asielketen als vitaal zijn bestempeld, is juist omdat het in het kader van de bestrijding van het virus van het grootste belang is dat reguliere werkzaamheden, uiteraard met inachtneming van de RIVM-richtlijnen, zoveel mogelijk doorgang vinden. Om te voorkomen dat ik in herhaling val, verwijs ik wat betreft de mogelijkheid van opvang en onderdak bij het COA graag naar de beantwoording op eerdere vragen. Betreffende vreemdelingen hoeven zich dus niet te beroepen op gemeentelijke opvangvoorzieningen, zoals de indieners lijken te veronderstellen.
Deelt u de mening dat deze handelwijze niet in lijn is met de overheidsrichtlijnen «blijf zoveel mogelijk thuis» om het coronavirus te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze handelwijze gemeentes opzadelt met de opvang van op straat gezette mensen en er risico’s ontstaan met het oog op de verspreiding van het coronavirus? Heeft u hierover overleg gepleegd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe realistisch het is dat mensen uit Nederland kunnen vertrekken onder de huidige omstandigheden?
Dat is realistisch, aangezien alle DT&V-processen operationeel zijn en zelfstandig vertrek naar alle landen in beginsel mogelijk is. Dit is gelukkig ook zichtbaar in de praktijk; hoewel er tijdelijk vertrekbeletselen kunnen zijn, zoals beperkt vliegverkeer of het vereiste van een negatieve COVID-test, is doorlopend sprake van vertrek. Sinds juli van dit jaar vertrekken wekelijks gemiddeld 80 vreemdelingen zelfstandig dan wel gedwongen. De coronamaatregelen d.d. 14 december jl. hebben naar verwachting beperkte invloed op de mogelijkheden om te vertrekken. Voor zover nodig betracht de DT&V maximale welwillendheid als het gaat om het bieden van vertrek- en herintegratieondersteuning.
Bent u bereid om alsnog gedurende de huidige lockdown een coulanceregeling in te stellen voor het COA, net zoals werd ingesteld tijdens de eerste lockdown in het voorjaar, om te voorkomen dat asielzoekers op straat worden gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de COA’s hier zo snel mogelijk over informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onzekerheid over vaccinatiedatum BES en CAS' |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onzekerheid over vaccinatiedatum BES en CAS»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de voorbereidingen van de verschillende scenario’s zijn voor het vaccineren op de BES (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)- en CAS (Curaçao, Aruba en Sint Maarten)-eilanden en daarbij ingaan op de logistiek, benodigde infrastructuur, het personeel, eventuele koelfaciliteiten en de communicatie?
Sinds oktober wordt door en met alle eilanden gewerkt aan de voorbereidingen voor het leveren en toedienen van verschillende vaccins aan het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zowel de landen als de openbare lichamen hebben uitvoeringsplannen opgesteld die rekening houden met de verschillende scenario’s en die bovengenoemde aspecten als logistiek, infrastructuur, personeel, etc. omvatten. Er is cold chain apparatuur aangeschaft voor -80 °C, -20 °C en 2 tot 8 °C, ter voorbereiding op de verschillende typen vaccins. Deze apparatuur wordt medio januari geleverd op de eilanden.
Als er nog geen plan is, op welke termijn kan de Kamer de vaccinatiestrategie voor de BES- en CAS-eilanden in dat geval tegemoet zien?
In de Kamerbrieven van de Minister van VWS van 4 januari jl. en 12 januari jl.2 is informatie gezonden over de vaccinatiestrategie voor de BES- en CAS-eilanden.
In deze brieven wordt vermeld dat beoogd wordt half februari te starten met het vaccineren van het zorgpersoneel op de eilanden en alle vaccinatiedoelgroepen op Saba en St. Eustatius, als het RIVM de uitvoeringsplannen en de opslaglocaties als voldoende heeft beoordeeld. Bij de inzet voor de Caribische delen van het Koninkrijk zal ook rekening gehouden moeten worden met het GR-advies om te starten met de mensen ouder dan 60 jaar. Mijn voornemen is dan ook om half februari te starten met het vaccineren van deze groep.
Hoeveel personeel verwacht u nodig te hebben voor het vaccineren op de BES- en CAS-eilanden?
De (ei)landen hebben uitvoeringsplannen opgesteld waarin personeelsplanning is meegenomen. Deze plannen worden momenteel beoordeeld door het RIVM. Mocht extra personeel nodig zijn, dan kan door de CAS-landen een bijstandsverzoek ingediend worden bij Europees Nederland. Mochten de BES-eilanden aanvullend personeel nodig hebben, kunnen zij uiteraard ook een verzoek aangeven.
Hoeveel personeel is beschikbaar voor het vaccineren op de BES- en CAS-eilanden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel vaccins verwacht u beschikbaar te kunnen stellen aan de BES- en CAS-eilanden?
In de bijlage van de Kamerbrief van 12 januari jl. staan de precieze aantallen vaccins benoemd die ik verwacht beschikbaar te kunnen stellen. Er zijn voor de BES en de CAS genoeg vaccins aangeschaft om iedereen te vaccineren. De daadwerkelijke uitvoering en precieze tijdlijn wordt bepaald door de goedkeuring en levering van de verschillende typen vaccins.
Op welke termijn verwacht u te kunnen starten met vaccineren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het advies van de Gezondheidsraad over de prioritering van het vaccineren?
Net als in Nederland zal conform het advies van de Gezondheidsraad begonnen worden met het vaccineren van 60-plussers en zorgpersoneel. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze zal worden verzekerd dat ook de niet-geregistreerde personen, die 15% van de bevolking uitmaakt, worden gevaccineerd?
De eilanden en landen geven aan zich zeer bewust te zijn van het belang om ook deze mensen te vaccineren en hebben dit vraagstuk van niet-geregistreerde personen (ongedocumenteerden) meegenomen in de uitvoeringsplannen. Deze plannen worden momenteel getoetst door het RIVM.
Het in één keer ontvangen van 54 aanmaningen van het CJIB |
|
Jasper van Dijk (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u de tweet van Janet: «54 brieven van @CJIBnl Hoe kan het dat ik na het rapport van gisteren dit in de bus krijg»?1
Ja.
Is het juist dat zij 54 brieven van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) kreeg, de dag na de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag?
Het CJIB heeft in de week van de publicatie van het onderzoek over de kinderopvangtoeslag 54 brieven verzonden aan betrokkene. Betrokkene heeft bevestigd dat zij 50 brieven op de dag na de publicatie heeft ontvangen.
Hoe is het mogelijk dat het CJIB in één keer zoveel aanmaningen tegelijk stuurt?
Het CJIB heeft als uitvoeringsorganisatie de wettelijke taak burgers te informeren over een openstaande vordering die bij het CJIB in behandeling is. Indien een burger meerdere vorderingen open heeft staan, kan het gebeuren dat een burger per openstaande zaak een aparte brief ontvangt van het CJIB. Dit kunnen aanmaningen zijn, maar dit kunnen ook andere aanschrijvingen betreffen zoals het informeren over de mogelijkheid om bezwaar of beroep in te stellen tegen een vordering of sanctie. Het kan dan gaan om vorderingen in het kader van de inning en incasso van overheidsvorderingen2 of opgelegde (justitiële) geldelijke sancties. Vaak betreft het hier automatisch gegenereerde brieven, en ook hier was dit het geval.
Is er bij het vaststellen van het aanmaningsbeleid, waarbij mensen meerdere aanmaningen in één keer ontvangen, besproken welk effect dit heeft op de ontvanger van de brieven? Zo ja, wat is de overweging geweest dit zo te doen? Zo nee, waarom niet?
Aanmaningsbeleid is er in zijn algemeenheid op gericht dat de betrokkene op de hoogte wordt gesteld van vorderingen en de status daarvan. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus door het CJIB een onderzoek is ingesteld naar de praktische reden van het automatisch verzenden van meerdere brieven vanuit het betreffende systeem. Uit het onderzoek bleek dat het voor kan komen dat personen, zoals in deze casus, meerdere brieven (nagenoeg) gelijktijdig van het CJIB ontvangen. De casus heeft er toe geleid dat het CJIB direct maatregelen heeft getroffen om geautomatiseerde verzending van een grotere hoeveelheid brieven tegelijk naar anderen in de toekomst te voorkomen. We doen er zo alles aan om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen.
Is na te gaan hoeveel mensen het overkomt dat zij in één keer meerdere aanmaningen op de deurmat ontvangen?
Het is in het algemeen niet mogelijk na te gaan hoe vaak meerdere aanmaningen of andere correspondentie van verschillende schuldeisers tegelijk worden ontvangen. Het is ook niet te voorkomen dat voor verschillende vorderingen mogelijk berichten op hetzelfde moment de betrokkene bereiken. Op het moment dat het soortgelijke vorderingen van dezelfde schuldeiser betreft en met name bij overheidsinstanties vind ik uiteraard dat dit voorkomen moet worden. Voor het CJIB geldt dat naar aanleiding van onderhavige casus direct maatregelen zijn getroffen.
Hoe kunt u verklaren waarom u haar via Twitter antwoordt met: «Ik stuur je vraag voor verdere beantwoording door naar @herstelkot»? Begrijpt u niet dat zij al jarenlang hoort dat zaken doorverwezen worden? Wanneer gaat u eindelijk aan de slag met afhandelen in plaats van doorverwijzen?
Ik wilde de betrokkene graag laten weten dat het voorval werd opgepakt. Dat deze hoeveelheid brieven tegelijk terecht zijn gekomen bij de betrokkene die nota bene ook onverhoopt gedupeerde is van de toeslagenaffaire vind ik hoogst ongelukkig en heel vervelend. Later bleek mij dat de problematiek niet in de aanpak van de toeslagenaffaire was gelegen. Het CJIB is er ondertussen voortvarend mee aan de slag gegaan. Naar aanleiding van het bericht op Twitter heeft op maandag 21 december 2021 een persoonlijk gesprek tussen betrokkene en vertegenwoordigers van het CJIB plaatsgevonden. Naast een toelichting op de reden van verzending van de brieven is tevens de inhoudelijke afwikkeling met betrokkene besproken om de zaak volledig op te lossen.
Gaat u deze zaak zo snel mogelijk op een fatsoenlijke manier oplossen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er gedupeerden van de toeslagen zijn, die als ze een compensatie of een deelbetaling ontvangen, direct de overheid als schuldeiser achter zich aan krijgen?
In mijn brief van 18 januari heb ik u geïnformeerd dat de Belastingdienst, Toeslagen en andere publieke schuldeisers hebben aangegeven om schulden van gedupeerden kwijt te schelden met uitzondering van vorderingen op grond van strafrechtelijke veroordelingen of situaties waar sprake is van misbruik van recht. Met de publieke schuldeisers wordt gesproken over, en gewerkt aan, het pauzeren van dergelijke lopende invorderingen.
Bent u bereid om incassoprocedures van overheidsinstanties – die een gevolg zijn van de toeslagenaffaire – stil te zetten en met iedereen in gesprek te gaan over hoe en of eventuele schulden moeten worden voldaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kinderen die “onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek” |
|
René Peters (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek?1
Ja.
Herkent u het beeld dat jeugdzorgwerkers hun rapporten vooral baseren op aannames en er nauwelijks tot geen waarheidsvinding plaatsvindt?
In artikel 3.3 van de Jeugdwet is vastgelegd dat jeugdzorgmedewerkers van de Gecertificeerde Instellingen (GI’s) en raadsonderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het komt in de praktijk helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door jeugdzorgwerkers of raadsonderzoekers geen goed feitenonderzoek is gedaan. Die signalen bereiken ons ook.
Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan wordt ook door de betrokken instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten foutieve beslissingen, zoals onterechte uithuisplaatsingen, voorkomen worden. Steeds moet worden afgewogen of een uithuisplaatsing nodig is en of dit de beste optie is voor een kind.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is in juni 2018 het Actieplan verbetering feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen aangeboden aan de Tweede Kamer.2 Het doel van dit Actieplan is goed feitenonderzoek en onderbouwde besluiten in de jeugdbeschermingsketen met betrokkenheid van kinderen en ouders. Veilig Thuis, RvdK en GI’s zijn gezamenlijk opdrachtgever van het Actieplan. Zij organiseren kennisverbreding in (digitale) regiobijeenkomsten voor professionals en cliëntvertegenwoordiging over rapporteren, cliëntervaringen, intercollegiaal toetsen van rapportages en toepassen van zorgvuldigheidscriteria bij dossiers. Tevens zijn gesprekken met Hogescholen gaande over de ontwikkeling van een curriculum en is een juridische werkgroep aan de slag om te komen tot een gezamenlijk richtinggevend kader voor feitenonderzoek.
Het belang van het goed uitvoeren van feitenonderzoek, conform het vereiste van artikel 3.3. Jeugdwet, wordt dus ruimschoots erkend door de hele jeugdbeschermingsketen. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik de uitvoering van het Actieplan, dat een looptijd heeft tot en met 2021. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrieven Jeugd periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het Actieplan.
Herkent u het beeld dat vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter besluiten nemen gebaseerd op aannames, die niet altijd overeenkomen met de feiten?
Wanneer de RvdK wordt gevraagd onderzoek te doen, zijn er zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van een kind. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over het kind dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed. De RvdK dient dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit te voeren.
Net als de GI’s is de RvdK verplicht om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In tegenstelling tot wat in de Tv-uitzending van de Hofbar wordt gesteld, baseert de RvdK zich niet alleen op de bevindingen van jeugdzorgwerkers. De onderzoeken van de RvdK voldoen aan het kwaliteitskader van de RvdK. In dit kader is onder meer opgenomen dat de RvdK de zorgen altijd met kind en ouders bespreekt. De RvdK betrekt ook het netwerk van een gezin om te onderzoeken waar mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. De RvdK haalt verder informatie op bij professionals zoals hulpverleners, leraren en huisarts. De informatie wordt in het rapport opgenomen en ter accordering aan de informanten voorgelegd. Ouders en kind krijgen gelegenheid hier hun reactie op te geven. Feiten, visies van betrokkenen en interpretaties van de RvdK dienen in de rapportages duidelijk gescheiden te worden.
De RvdK heeft een onafhankelijke rol bij het eerste ingrijpen in het ouderlijk gezag en toetst de situatie van het kind en het gezin onafhankelijk en zonder enig belang. Een deel van de casuïstiek gaat niet naar de rechter. Op basis van zijn onderzoek verzoekt de RvdK in ongeveer 73% van de zaken die hem zijn voorgelegd de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken.
Een kinderrechter neemt het advies van de RvdK of GI’s niet zondermeer over. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden is voldaan en of daarmee een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is op basis van alle aanwezige informatie, maar ook op basis van het onderzoek ter zitting waar de kinderrechter spreekt met ouders en eventueel het kind. Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, dan kan hij de zaak aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. De kinderrechter kan ook afwijzen, of alleen de ondertoezichtstelling toewijzen en bijvoorbeeld de uithuisplaatsing (nog) niet. Overigens kan ook de ouder verzoeken om contra-expertise. De kinderrechter beslist dan of hij dit verzoek toewijst.
Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Bent u het met de mening eens dat het risico hierdoor groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst en dat dit grote impact en onomkeerbare schade kan toebrengen aan gezinnen?
Zoals hierboven beschreven is het systeem van kinderbescherming met verschillende checks en balances omgeven. Ik ben daarom niet van mening dat het risico groot is dat kinderen onterecht en onnodig uit huis worden geplaatst.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jeugdzorgwerkers niet meer alleen uitgaan van aannames, maar ook aan waarheidsvinding gaan doen, zodat onterechte uithuisplaatsingen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming de aannames van Jeugdzorg niet als feiten beschouwt en bij twijfel zelf meer feitenonderzoek gaat doen, zodat kinderen niet onnodig uit huis worden geplaatst?
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem reeds voldoende waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet weg dat we altijd moeten zoeken naar mogelijkheden hoe het uitvoeren van feitenonderzoek beter kan en dit ondersteun ik met het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbescherming.
Het bericht 'Belgen krabbelen terug: eis negatieve test alleen voor wie langer dan 48 uur in België blijft' |
|
Rutger Schonis (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belgen krabbelen terug: eis negatieve test alleen voor wie langer dan 48 uur in België blijft»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond het afkondigen van de testverplichting voor het reizen naar België?
De Belgische regering is, net als de Nederlandse regering, bevoegd in het nemen van maatregelen om de gezondheidscrisis te beheersen. Het kabinet vindt het positief dat de op 18 december jl. aangekondigde testverplichting pas op 25 december van kracht werd.
Herkent u de stelling van de burgemeester van Sluis, mevrouw Vermue, dat de Belgische maatregel als een complete verrassing kwam?
Nee. Het was bekend dat het Belgisch Overlegcomité (orgaan waarin vertegenwoordigers van de verschillende federale en gewestelijke Belgische regeringen zetelen) op 18 december een vergadering zou hebben waar additionele maatregelen ter beheersing van de gezondheidscrisis besproken zouden worden. De 48-uurs bepaling gold al voor het Passenger Locator Form en de quarantaineverplichting die België hanteert voor reizigers uit risicolanden en is daarmee dus consistent. Bovendien trad deze verplichting een week na aankondiging, op 25 december, in werking.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de Belgische (dan wel de Vlaamse) regering voorafgaand overleg met u heeft gezocht over deze maatregel?
Er vindt op bestuurlijk en ambtelijk niveau intensief overleg plaats met de Belgische federale, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke autoriteiten. De Nederlandse en Belgische regeringen streven ernaar om buurlanden, Europese partners en andere betrokkenen tijdig en van tevoren te informeren over te nemen maatregelen. Dat is niet altijd mogelijk omdat soms maatregelen met spoed moeten worden ingevoerd.
In dit geval was er tijd tussen de aankondiging van het besluit en de inwerkingtreding ervan. De Belgische regering besloot namelijk op 18 december dat het voor reizigers die niet in België wonen per 25 december verplicht was om een recent negatief testresultaat voor te kunnen leggen wanneer ze langer dan 48 uur in België blijven. De explicitering «langer dan 48 uur» is gunstig voor grenswerkers omdat het hierdoor mogelijk is voor grenswerkers uit Nederland om in België te werken zonder herhaaldelijk te hoeven worden getest. Daarnaast is dit consistent met de Belgische verplichtingen en uitzonderingen ten aanzien van de quarantaine en het Passenger Locator Form.
Wanneer nieuwe maatregelen worden afgekondigd vindt, waar nodig, contact plaats tussen bewindspersonen, ambtelijk (tussen bijvoorbeeld de crisiscentra van landen) of via de diplomatieke vertegenwoordigingen in de buurlanden om elkaar te informeren en, indien aan de orde, mogelijke knelpunten of onduidelijkheden te bespreken.
De Nederlandse ambassade in Brussel heeft in dit geval direct na de aankondiging van de nieuwe Belgische maatregelen hierover een bericht gestuurd aan betrokken partijen. In dit bericht werd de 48-uurs-regeling, en het feit dat daardoor grenswerkers dagelijks heen en weer kunnen blijven reizen, als een van de hoofdpunten genoemd. Ook de informatie voor reizigers naar België van de rijksoverheid (www.nederlandwereldwijd.nl) is op basis van deze informatie op 20 december geactualiseerd.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, Belgische overheden voorafgaand overleg over de uitvoering van deze maatregel hebben gehad met Nederlandse grensgemeenten en/of -provincies?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft Nederland een rol gespeeld in het wijzigen (of verduidelijken) van de Belgische maatregel naar enkel strekkend tot bezoek langer dan 48 uur, waardoor grenswerkers niet geraakt hoeven te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn afspraken met Duitsland en België op dit moment helder voor wat betreft de continuering van noodzakelijke reizen van grenswerkers?
Ja. De maatregelen in de verschillende landen maken, middels uitzonderingen op de algemene regels, essentiële verplaatsingen van grenswerkers mogelijk.
Kan Nederland voor reizigers uit andere Europese Economische Ruimte (EER)-landen, niet zijnde Nederland zelf, nog deze kerstvakantie eenzelfde testverplichting instellen om zo import van het virus te beperken en te helpen bevorderen dat enkel noodzakelijke reizen gemaakt worden tijdens de lockdown-periode? Zo nee, waarom kan België dit wel en Nederland niet?
Sinds 23 december heeft het kabinet voor alle reizigers afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk (VK) en Zuid-Afrika, reizend per vliegtuig of schip, een negatieve PCR-test, gevolgd door een dringend advies tot quarantaine afgekondigd. Per 29 december geldt de negatieve testuitslag voor alle reizigers – inclusief Nederlanders – die per vliegtuig of schip vanuit een hoogrisicogebied naar Nederland reizen. De verplichting geldt vanaf hetzelfde moment eveneens voor reizigers die per internationale trein of bus in Nederland aankomen. Het gaat om internationaal personenvervoer per intercitytrein en bovenregionaal grensoverschrijdend busvervoer. Regionaal grensoverschrijdend bus- en treinvervoer is daarmee uitgesloten van de regeling. De vervoerder dient te controleren of de reizigers in het bezit zijn van een recente en geldige negatieve PCR-testuitslag (maximaal 72 uur voor aankomst afgenomen).
Voor het internationaal autoverkeer vereist de invoering van een negatieve testuitslag een vergaande wetswijziging. Dit is een complex vraagstuk dat juridische doorgronding en daarmee tijd vereist.
Indien het antwoord op vraag 8 ja is, bent u bereid, ook in het licht van de motie-Jetten/Dijkhoff van 15 december2, snel over te gaan op het instellen van deze testverplichting, met voldoende voorafgaande communicatie met onze buurlanden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen, vanwege de urgentie van dit onderwerp, binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en binnen de daarvoor geldende termijn beantwoord.
Het bericht ‘ Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: 'Ik hou het nog drie maanden vol'’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks coronasteun voor startende ondernemers: «Ik hou het nog drie maanden vol»»?1
Ja.
Kunt u nog eens voor zowel de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) als de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) uiteenzetten waarom het niet mogelijk is in 2020 gestarte bedrijven tot deze steunmaatregelen toe te laten? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen (juridisch-)technische en organisatorische aspecten?
Om ondernemingen die zijn gestart in de periode vanaf 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 te kunnen ondersteunen, zal het kabinet een separate regeling voor starters ontwikkelen, zoals is vermeld in de Kamerbrief «Uitbreiding steun- en herstelpakket» van 21 januari jl. De doelgroep van de regeling is uitgebreid, waardoor ook starters tussen 30 september 2019 en 1 januari 2020 in aanmerking komen, conform de aangenomen motie Aartsen c.s.2. Met deze regeling, de Tegemoetkoming Starters, wil het kabinet tegemoetkomen aan de groep starters die op dit moment geen of zeer beperkt aanspraak maken op het steunpakket. Voor de genoemde groep ondernemingen is het mogelijk een volledig kwartaal (het derde kwartaal van 2020) aan referentieomzet vast te stellen en daarmee de regeling uitvoerbaar te houden. Zo kan alsnog een omzetverlies worden vastgesteld en kunnen ondernemers worden ondersteund bij het betalen van hun vaste lasten. Dit zal ook voor doorstarters in die periode een oplossing zijn. Voor de regeling wordt een budget beschikbaar gesteld van 180 miljoen euro voor het eerste en tweede kwartaal van 2021.
Het kabinet heeft een aantal alternatieven onderzocht voor situaties waarin de referentieomzet van een startende onderneming onbekend is. Belangrijk uitgangspunt voor het kabinet was daarbij om de steun zo goed mogelijk te laten aansluiten op de situatie van de individuele ondernemer. De regeling moet echter ook uitvoerbaar blijven en zal dus een generiek karakter moeten hebben.
In hoeverre zouden risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen worden gemitigeerd door een verklaring van een accountant, overheid of andere partij?
Risico’s op misbruik of oneigenlijk gebruik kunnen ten dele worden gemitigeerd door een derden-verklaring. Deze is nu al voor specifieke aanvragen van de NOW en TVL vereist. Het kabinet acht echter in deze situatie een derden-verklaring niet wenselijk.
De verklaring moet zien op gegevens die (financiële) informatie van het bedrijf bevestigen. Bij starters is echter zeer de vraag op basis van welke gegevens zo’n verklaring dan zou moeten worden opgesteld. Daarnaast moeten duidelijke richtlijnen worden meegegeven aan de verstrekkers van zo’n verklaring, anders zullen deze zo’n verklaring niet kunnen of willen afgeven. Het probleem is juist dat dergelijke richtlijnen, over hoe een referentieomzet vast te stellen van een startende ondernemers, niet goed zijn op te stellen.
Naast de inhoudelijke dilemma’s, zijn er ook bezwaren in het kader van de uitvoerbaarheid van de regeling. Een verklaring van een derde is een verklaring die (al dan niet steekproefsgewijs) handmatig gecontroleerd moet worden en waar voor aanvragers hoge kosten aan verbonden kunnen zijn. Dit betekent een extra uitvoeringslast voor UWV en RVO en een extra last voor aanvragers, met name voor het mkb. Deze lasten en de kosten voor de ondernemer staan qua administratieve lasten en bedrag niet in verhouding tot het te verwachten gemiddelde subsidiebedrag per ondernemer.
Hoezeer zouden provincies of gemeenten, die voor wat betreft dienstverlening het dichtst bij ondernemers staan, bij de uitvoering van een startersregeling een rol kunnen spelen, zoals zij dat ook doen bij de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemer (Tozo) en de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK)?
Het optuigen van een nieuwe regeling bij gemeenten of provincies vergt een nieuwe infrastructuur. Door de tegemoetkoming voor starters door de RVO te laten uitvoeren, kan gebruik worden gemaakt van de daar al aanwezige kennis en systemen. De regeling zal immers veel gelijkenissen hebben met de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL).
Kunt u, met de opgedane kennis uit de NOW en TVL, een ruwe schatting geven van het budget en de uitvoeringscapaciteit die nodig zouden zijn om voor startende ondernemers een voorziening zoals de NOW of TVL te treffen?
Gegeven de huidige capaciteitsvraag zal de Tegemoetkoming Starters pas in april of mei kunnen worden opengesteld. Dit komt onder meer door de stapeling van de uitbreiding van de TVL met de opslag Horeca Voorraad en Aanpassingskosten (HVA), de opslag Voorraad Gesloten Detailhandel (VGD), de evenementenmodule, wijzigingen door het aangepaste steun- en herstelpakket, de vaststelling van TVL 1 (juni – september 2020) en kwartaal 4 (2020) en het inregelen van de «basis» TVL voor kwartaal 1 en kwartaal 2 (2021).
De kosten voor de Tegemoetkoming Starters zijn geraamd op 90 miljoen euro per kwartaal.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. De beantwoording heeft op zich laten wachten om zo de overwegingen van het kabinet bij het aanpassen van het steun- en herstelpakket mee te kunnen nemen in de beantwoording.
Het bericht ‘Brandbom bij Syrisch gezin in Heerlen: burenruzie of racisme’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbom bij Syrisch gezin in Heerlen: burenruzie of racisme» en de situatie rondom het Syrische gezin dat maandenlang bedreigd, geïntimideerd en gewelddadig wordt aangevallen door bewoners uit de eigen buurt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de bedreiging, intimidatie en geweld jegens het vluchtelingengezin, die circuleren op verschillende sociale media kanalen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
In het algemeen wil ik benadrukken dat intimidatie, geweld en bedreiging niet thuishoren in onze samenleving. Politie en het OM hebben onderzoek ingesteld naar de incidenten. Lopende dit onderzoek wil ik niet inhoudelijk ingaan op deze specifieke casus en de eventuele incidenten. Het gezin in kwestie betreft heeft niet de vluchtelingenstatus maar het betreft statushouders.
Kunt u toezeggen dat u alles in het werk zal stellen om de veiligheid van het Syrische vluchtelingengezin en andere betrokkenen te garanderen?
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar burgers ligt primair bij de lokale overheid. Met alle ketenpartners (gemeente, politie, OM, Veiligheidshuis, woningcorporaties) wordt er volop ingezet om de leefbaarheid voor en veiligheid van betrokkenen en omwonenden zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Daarnaast wordt er gezocht naar nieuwe (structurele) huisvesting voor beide gezinnen. Zij zijn momenteel ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land.
Deelt u de mening dat alle vormen van bedreiging, intimidatie en geweld jegens vluchtelingen te allen tijde onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het in deze kwestie niet gaat om een burenruzie, gezien de ernst van de situatie?
Uit welke hoek waren de bedreigingen, intimidatie en geweld jegens het vluchtelingengezin volgens u afkomstig?
Loopt er inmiddels een strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen, intimidatie en geweld jegens het Syrische gezin? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek er uit? Zo nee, waarom niet?
Heeft u contact gehad met de personen in kwestie en het bevoegd gezag om uw steun te betuigen en mogelijk ondersteuning te leveren waar nodig? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de lokale organisaties is er intensief contact met beide gezinnen en wordt de nodige ondersteuning aangeboden.
Op welke manier ondersteunt u de initiatieven of organisaties die zich reeds inzetten voor een sociaal veilig klimaat in de eigen omgeving en de veiligheid en bescherming van vluchtelingen?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeenten hebben daarom de regierol in vergelijkbare kwesties.
Het lokale bestuur verantwoordt zich over zijn handelen aan de gemeenteraad.
Hoe vaak hebben vluchtelingen in de afgelopen twaalf maanden te maken gehad met ernstige bedreigingen, intimidatie en geweld? Hoe vaak hebben deze bedreigingen, intimidatie en geweld jegens vluchtelingen geleid tot een strafrechtelijk onderzoek?
Deze informatie kan niet uit de registratiesystemen van de politie worden verkregen. De politie registreert geen afkomst of migratiestatus.
Deelt u de mening dat een goede afstemming en samenwerking tussen de betrokken overheidsinstanties en de burger essentieel zijn, zodat bij dergelijke gebeurtenissen snel ingegrepen kan worden?
In Heerlen werken de betrokken partijen aan oplossingen voor deze casus die ten goede komen aan betreffende gezinnen en de getroffen buurtbewoners om zowel de rust en veiligheid in de buurt terug te brengen als de rust veiligheid van beide gezinnen.
Op welke manier gaat u de lopende aandacht en initiatieven voor de veiligheid en bescherming van vluchtelingen ondersteunen? Op welke manier gaat u voorkomen dat situaties zoals die in Heerlen zich niet meer voordoen, zodat de veiligheid van vluchtelingen gegarandeerd kan worden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat de overheidsinstanties voldoende mogelijkheden bieden om de veiligheid van vluchtelingen te waarborgen? Zo ja, bent u bereid deze mogelijkheden te vergroten met extra middelen en ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er passende en sensitieve hulp en zorg moeten worden aangeboden aan het vluchtelingengezin in kwestie, gezien de emotionele schade die de maandenlange bedreigingen en intimidatie hebben opgeleverd? Zo ja, bent u bereid dit te doen voor alle vluchtelingen in dergelijke situaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de rol van de woningcorporatie Vincio Wonen (voorheen: De Voorzorg) in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
Ja. Vincio Wonen is de verhuurder van de woningen die het hier betreft. Woningcorporaties zijn medeverantwoordelijk voor het bieden van kwalitatief goede huisvesting aan statushouders in een prettige woonomgeving. Vincio Wonen is uit dien hoofde al langere tijd intensief betrokken bij het vinden van oplossingen voor de onderhavige problematiek.
Vanuit haar rol als verhuurder heeft Vincio Wonen deelgenomen aan gesprekken met politie en andere betrokken partijen. Toen de meldingen en incidenten in aantal en ernst toenamen, is in samenspraak met het gezin door Vincio Wonen naar een andere woonruimte gezocht. Deze is ook gevonden, maar uiteindelijk is op basis van verschillende overwegingen door het gezin besloten hier geen gebruik van te maken.
Bent u bekend met het externe onderzoek naar woningstichting De Voorzorg in 2018, waaruit is gebleken dat de woningstichting jarenlang kandidaat-huurders zou hebben geweerd op basis van ras, uiterlijke kenmerken, (lichaams)geur, medicijngebruik, seksuele geaardheid, strafrechtelijk verleden, godsdienst en levensovertuiging en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan discriminatie en racisme?
Ja, de toenmalige woningstichting De Voorzorg – de rechtsvoorganger van Vincio Wonen – gaf een onafhankelijk onderzoeksbureau in 2018 opdracht tot het doen van onderzoek naar mogelijke discriminatie. Het onderzoeksbureau constateerde dat De Voorzorg bij de toewijzing van huurwoningen gegevens van aspirant huurders had laten meewegen zoals ras, godsdienst, gezondheid en medicijngebruik en lichaamsgeur.
Op basis van dit externe onderzoek werd geconcludeerd dat De Voorzorg zich in de periode 2013 – 2016 schuldig maakte aan discriminatie. De Voorzorg heeft in 2018, na het aantreden van de huidige directeur, hier zelf melding van gemaakt bij het Openbaar Ministerie. Dit gebeurde in nauw overleg met de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw was betrokken bij het duiden van mogelijk strafbaar handelen en het doen van aangifte bij het OM. In 2018 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het OM naar De Voorzorg. Die zaak is in 2019 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar en als zeer schokkend wordt ervaren wanneer een woningcorporatie zich schuldig maakt aan discriminatie en racisme? Zo ja, waarom zijn er geen verdere maatregelen getroffen in de zaak van woningstichting De Voorzorg? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is absoluut ontoelaatbaar wanneer een woningcorporatie zich schuldig maakt aan discriminatie. Er zijn na het onderzoek van 2018 maatregelen genomen, onder leiding van een nieuw bestuur en Raad van Commissarissen, om discriminatie bij woningtoewijzing te voorkomen, onder andere door de procedures aan te passen en te verscherpen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank betreffende het kortgeding om het Syrische gezin eerder uit de woning over te plaatsen?2
Ja.
Is de samenwerking tussen de betrokken instanties na de uitspraak van de rechter geïntensiveerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er was al langere tijd sprake van een intensieve samenwerking tussen de instanties. Ook na de uitspraak is deze samenwerking voortgezet. De gemeente Heerlen is op dit moment in gesprek met andere gemeenten en corporaties voor nieuwe structurele huisvesting.
Bent u bereid opnieuw onderzoek te doen naar de woningcorporatie Vincio Wonen, naar aanleiding van de ernstige nalatigheid binnen deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Het incident dat in het aangehaalde krantenbericht is beschreven is voor Vincio Wonen aanleiding om nader onderzoek te (laten) doen naar uitingen op social media, om met zekerheid uit te kunnen sluiten dat Vincio, of individuele medewerkers van Vincio, zich in deze kwestie discriminerend heeft/hebben uitgelaten of op enige andere wijze discriminerend heeft/hebben gehandeld. Dit is een lopend onderzoek. De Aw houdt toezicht op de uitkomsten en (vervolg)acties van de corporatie. De Aw kijkt of corporaties goed bestuurd worden en integer handelen.
Bent u bekend met de rol van de gemeente Heerlen in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
De lokale leefbaarheid en veiligheid is primair een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. De gemeente Heerlen heeft in deze kwestie daarom de regie genomen. Het Veiligheidshuis Parkstad Limburg begeleidt het proces in operationele zin. Vanuit de gemeente en andere instanties werd er sinds langere tijd hulp en ondersteuning geboden aan beide gezinnen. Veiligheid voor betrokkenen stond hierbij voorop. In dat kader zijn er vele gesprekken met betrokkenen gevoerd en aanvullende maatregelen genomen, waaronder tijdelijk cameratoezicht. Nadat de kwestie landelijk in de media werd gebracht, kon de veiligheid voor betrokkenen en de buurt niet meer worden gegarandeerd. Beide gezinnen zijn vervolgens ondergebracht in tijdelijke huisvesting elders in het land. Tevens is er geïnvesteerd om de leefbaarheid en veiligheid in de buurt te herstellen. Het lokale bestuur verantwoordt zich over zijn handelen aan de gemeenteraad. Dit is een democratisch verantwoordingsproces waar ik niet in wil en kan treden.
Deelt u de mening dat de gemeente Heerlen zich onvoldoende heeft ingezet om haar eigen inwoners te beschermen en de veiligheid te waarborgen binnen de eigen gemeente? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Waarom heeft de gemeente Heerlen geen gehoor gegeven aan de meerdere personen en instanties die de gemeente herhaaldelijk hebben geprobeerd te informeren over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u de reactie van de woordvoerder van de gemeente Heerlen toelichten, waarin hij spreekt over «dingen die aan de beide zijden zijn gedaan, die de relatie onderling niet ten goede komen»?
Hiervoor verwijs ik naar de gemeente Heerlen.
Bent u bekend met de rol van de politie Heerlen in deze kwestie? Zo ja, hoe zou u deze omschrijven?
De politie heeft onder regie van de gemeente en in samenspraak met de andere instanties gezocht naar de meest effectieve interventie. In eerste instantie is geprobeerd het conflict op te lossen en te bemiddelen tussen betrokkenen. In dat kader hebben er gesprekken plaatsgevonden met de politie, Vincio Wonen, andere betrokken (zorg)partijen en de buurtbewoners. Dit heeft niet het gewenste effect gehad. In tussentijd heeft de politie en specifiek de wijkagent met ketenpartners gezocht naar een passende en duurzame oplossing voor de betrokken partijen.
Waarom zijn de meerdere aangiften, gedaan door het vluchtelingengezin bij de politie, gekenmerkt als «incidenten»? Deelt u de mening dat opeenvolgende bedreigingen, intimidaties en geweldplegingen geen incidenten meer zijn? Zo ja, waarom is er dan niet ingegrepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 25.
Kunt u het gezamenlijk bericht van de gemeente Heerlen en de politie Heerlen toelichten, specifiek waar er wordt gesproken over de «eenzijdige berichtgeving»?
Zie antwoord vraag 24.
Deelt u de mening dat de samenwerking tussen de verschillende instanties in deze kwestie ernstig is mislukt en als gevolg daarvan heeft geleid tot falend beleid om de eigen inwoners te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de bedreigingen, intimidatie en geweld die het vluchtelingengezin heeft moeten ondervinden en naar de rol van de betrokken instanties binnen deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht dat de NVWA al maandenlang weigert controles uit te voeren bij foute fokkers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NVWA weigert controles bij foute fokkers»?1
Ja.
Is het juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds maart 2020 geen controles uitvoert of handhavend optreedt op grond van artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren en dat de coronacrisis hiervoor als reden wordt genoemd? Zo ja, vindt u het acceptabel dat er geen handhaving is van artikel van het 3.4 Besluit Houders van Dieren?
Dat is juist.
Naar aanleiding van de gestelde maatregelen vanuit het kabinet ten gevolge van COVID-19 in maart 2020, heeft de NVWA een afweging gemaakt welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden (bijvoorbeeld vanwege risico’s voor voedselveiligheid en/of volksgezondheid) en welke controles tijdelijk niet werden uitgevoerd.
De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn toen gestopt. Deze fokkerij vindt veelal plaats in huiselijke kring. In woningen kan de anderhalve meter afstand niet tot nauwelijks worden gehandhaafd. Bovendien moeten voor deze controles dieren worden vastgehouden en beoordeeld, daarbij staan meerdere mensen dichtbij elkaar.
De werkzaamheden die op anderhalve meter afstand kunnen worden uitgevoerd, worden opgepakt. De werkzaamheden waarbij de afstand van anderhalve meter niet gewaarborgd kan worden (bijvoorbeeld het opmeten van snuiten en koppen), zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Kunt u bevestigen dat uit het recente Deloitte-rapport blijkt dat er ook vóór de coronacrisis veel te weinig capaciteit was voor toezicht op de honden- en kattenhandel en dat er ook al vóór de coronacrisis bij de kattenhandel en -fokkerij uitsluitend werd gereageerd op meldingen?2
De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op hondenhandel en voor het toezicht op het fokken met gezelschapsdieren (artikel 3.4 Besluit houders van dieren), niet voor toezicht op kattenhandel. Het toezicht op gezelschapsdieren is gericht op het afhandelen van meldingen, waarbij steeds een risicobeoordeling per melding wordt gemaakt. Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijk waarschuwingen zijn verstuurd. De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming is verantwoordelijk voor het toezicht op de kattenhandel.
Voor de uitvoering van deze werkzaamheden is 10 fte beschikbaar, in 2019 was dat nog 5 fte.
Wat is de reden dat de NVWA ruim negen maanden na het begin van de eerste «intelligente lockdown» in verband met COVID-19 kennelijk nog steeds geen protocol heeft ontwikkeld dat controle en handhaving van thuisfokkers mogelijk maakt met inachtneming van de coronamaatregelen? Kunt u bevestigen dat voor het NVWA-toezicht in slachthuizen wel vrijwel direct de werkwijzen zijn aangepast om de slacht te continueren? Waarom is dat niet gebeurd bij het toezicht op de thuisfokkerij van honden en katten?
Bij het inrichten van toezicht tijdens de eerste maanden van de COVID-19-maatregelen, is voorrang gegeven aan inspectiewerkzaamheden op het gebied van voedselveiligheid, volksgezondheid en ernstige dierenwelzijnsrisico’s. Er is overigens inmiddels een protocol opgesteld voor inspecties in huiselijke kring. Momenteel vindt er interne afstemming plaats over het protocol. Ik zal uw Kamer informeren zodra dit protocol is afgerond.
Bent u van mening dat artikel 3.4 van het Besluit Houders van Dieren gehandhaafd moet worden, ondanks de coronacrisis, en dat de inspecteurs maatregelen kunnen treffen om de controles uit te voeren met inachtneming van de coronamaatregelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een goede reden noemen waarom handhavers in coronatijd geen huisbezoeken kunnen uitvoeren?
Ja, op deze regelgeving moet worden gehandhaafd. Echter, daarbij moet de veiligheid en de gezondheid van burgers en NVWA-medewerkers altijd voorop staan. Niet tijdens alle inspecties is het mogelijk om aan de anderhalve meter-maatregel te voldoen. Daardoor zijn die inspecties risicovol en kunnen deze mogelijk niet veilig worden uitgevoerd.
Welke andere maatregelen heeft de NVWA onderzocht om controles van thuisfokkers uit de voeren tijdens de coronacrisis, bijvoorbeeld door fokkers dierenartsverklaringen te laten overleggen aan de NVWA, om aan te tonen dat fokdieren aan de criteria voldoen om ermee te mogen fokken, door controles buiten te laten plaatsvinden, door controles uit te voeren aan de hand van het stamboek van de Raad van Beheer, of andere opties om controles te doen via een papieren/digitale route?
Om overtredingen te kunnen vaststellen, is het nodig dat wordt vastgesteld dát er is gefokt en dat de ouderdieren niet aan criteria voldoen en fokken dus niet was toegestaan.
Alternatieve manieren, zoals hier worden gesuggereerd, zijn onderzocht. In alle varianten waar mensen de dieren moeten beoordelen, is het niet mogelijk om anderhalve meter afstand te houden. Op dit moment bestaat er voor de praktiserende dierenarts wel de mogelijkheid om de criteria voor kortsnuitige honden in Petscan vast te leggen. Maar om een overtreding vast te stellen, moet ook nog een nest pups aanwezig zijn van de ouderdieren. Praktiserende dierenartsen treden verder ook niet op als handhavers. Het is te complex om hen hiermee te belasten.
Deelt u de mening dat het niet handhaven veel dierenleed met zich meebrengt, omdat fokkers nu kunnen doorfokken met mismaakte honden en katten, zoals kortsnuitige dieren, waarvan ze weten dat het verboden is? Deelt u de mening dat de aankondiging dat de NVWA alle handhavingsverzoeken tot medio 2021 uitstelt foute fokkers vrij spel geeft en daarmee ernstig dierenleed faciliteert?
In het jaarplan 2021 van de NVWA staan de controles op artikel 3.4 beschreven. De beslissing op de handhavingsverzoeken is tot uiterlijk medio 2021 uitgesteld. Deze inspecties zullen opgepakt worden zodra dit verantwoord is.
Hoe legt u, als Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn, aan dierenliefhebbers uit dat u wél maatregelen neemt om de slacht koste wat het kost door te laten gaan, maar geen maatregelen treft om dierenmishandeling door malafide fokkers te stoppen?
Het is geen afweging tussen of slachthuiscontroles of gezelschapsdierencontroles, maar tussen het wel of niet veilig kunnen uitvoeren van de werkzaamheden. In dit geval prevaleert de gezondheid van houders en medewerkers.
Bent u bereid om NVWA per direct te laten handhaven om verder dierenleed te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De NVWA heeft deze werkzaamheden gepland voor 2021. Zodra de werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden, zal de NVWA deze hervatten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en wel vóór het Algemeen Overleg over de NVWA, dat op 27 januari 2021 plaatsvindt?
Ja.
Het oormerken van de ESF+ middelen voor kinderen in armoede |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment onderhandeld wordt door de Raad van de Europese Unie en het Europees parlement over de inzet van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) voor de komende zeven jaar?
Ja.
Ziet u ook dat de uitbraak van COVID-19 nu al verstrekkende gevolgen heeft voor het welzijn van kinderen en dat het aantal kinderen in armoede de komende jaren waarschijnlijk zal toenemen? Bent u het met de mening eens dat we alle mogelijke middelen moeten inzetten om te voorkomen dat kinderen in armoede terecht komen en/of dat ze daar nadelige gevolgen van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis raakt eenieder in dit land, en in het bijzonder degenen die kwetsbaar zijn. De verwachting is dat armoede- en schuldenproblematiek toeneemt door deze crisis. Sinds 2017 stelt het kabinet jaarlijks € 100 miljoen extra beschikbaar voor de bestrijding van kinderarmoede, waarvan € 85 miljoen naar gemeenten gaat. Gemeenten hebben de regie in het armoede- en schuldenbeleid. Zij hebben daarin beleidsvrijheid en hebben bestedingsvrijheid van de middelen om zo op maat gemaakte oplossingen te kunnen bieden.
Het kabinet heeft daarnaast extra middelen vrijgemaakt (€ 146 miljoen) om de komende jaren snellere hulp en passende ondersteuning te kunnen bieden aan kwetsbare mensen die vanwege de gevolgen van de coronacrisis te maken krijgen met schulden- en armoedeproblematiek. Binnen deze middelen komt bijvoorbeeld geld beschikbaar voor een project dat zich richt op het ondersteunen van professionals bij het signaleren van en helpen bij armoede onder kinderen. Ook worden scholen en gezondheidscentra ondersteund om hun signaalfunctie voor armoede te verstevigen. Met de intensivering van het armoedebeleid wordt gestreefd naar versnelling en opschalen. Dit wordt bereikt door betrokken gemeenten en (maatschappelijke) organisaties die zich bezig houden met armoedebestrijding, zoals de vier armoedepartijen verenigd onder Sam&1, zodanig te ondersteunen dat zij armoede onder kinderen beter en eerder kunnen signaleren en de kinderen ook beter op samenhangende wijze kunnen helpen.2
Daarnaast is het kindgebonden budget vanaf 2021 met € 150 miljoen geïntensiveerd. Hiermee wordt het kindbedrag dat ouders ontvangen per kind vanaf het derde kind verhoogd met 617 euro tot 919 euro per jaar. Deze maatregel is een effectieve manier om het risico op armoede te reduceren en draagt zo bij aan de kabinetsinzet om armoede onder kinderen tegen te gaan (Kansrijk Armoedebeleid (2020) CPB, SCP).
Bent u bereid om het voorstel in de EU-begroting 2021–2027 te steunen dat elke lidstaat ten minste 5% van de ESF+ middelen oormerkt om armoede onder kinderen aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede onder kinderen staat hoog op de agenda van dit kabinet. De Minister heeft daarom, in lijn met de uiteengezette beleidsinitiatieven zoals benoemd onder vraag 2, de gezamenlijke verklaring van de ministers deelnemend aan de Europese Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid ondertekend die dat onderstreept. Het kabinet benadrukt dat het bestrijden van kinderarmoede prioriteit heeft en is van mening dat geïntegreerd lokaal beleid van belang is en dat op maat gemaakte oplossingen voorop moeten staan. Het kabinet is geen voorstander van een verplichte oormerking binnen het ESF+ voor de bestrijding van kinderarmoede. Hierop heb ik een uitzondering gemaakt voor wat betreft de ondersteuning aan de meest behoeftigen indien nodig in de vorm van voedselhulp (zie brief aan TK van 16-11-2020).3
Bent u bekend met de Child Guarantee en de gezamenlijke verklaring van de Raad over de aanpak van armoede onder kinderen die ook door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ondertekend? Bent u ermee bekend dat de inzet van de Child Guarantee breder is dan de inzet van de Klijnsmamiddelen in natura, omdat deze ook toeziet op gratis opvang voor jonge kinderen, gratis onderwijs, gratis gezondheidszorg, goede voeding, goede huisvesting en voldoende cultuur en vrijetijdsbesteding? Kunt u uitleggen waarom het oormerken van de ESF+ middelen niet past bij deze Child Guarantee en verklaring van de Raad?1
Ja, ik ben hiermee bekend. De verklaring benadrukt het belang van het tegengaan van armoede onder kinderen en komt overeen met de Nederlandse inzet op de bestrijding van kinderarmoede. Het kabinet is van mening dat een verplichte oormerking van de ESF+ middelen niet de oplossing zal zijn van het bestrijden van kinderarmoede, aangezien dit niet in alle gevallen goed aansluit bij de landen-specifieke uitdagingen en de gewenste focus. In Nederland hebben we gericht beleid ten aanzien van armoedebestrijding in nauwe samenwerking tussen het rijk, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het kabinet werkt daarbij aan een actieve aanpak van het tegengaan van kinderarmoede (o.a. via de ambities kinderarmoede). In aanvulling hierop heb ik in de brief van 28 september jl. over de intensivering van het armoede- en schuldenbeleid in het licht van de coronacrisis extra maatregelen gericht op de aanpak van kinderarmoede aangekondigd.
Bent u het met de mening eens dat de Child Guarantee kan bijdragen aan het tegengaan van de bestaande kansenongelijkheid, die alleen maar is verergerd door de coronacrisis? Vindt u ook dat er ook op nationaal niveau een universeel minimumniveau van rechten (op voorzieningen) voor kinderen bereikt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van kansenongelijkheid is een belangrijk speerpunt van het kabinet en de Child Guarantee kan daaraan bijdragen. Armoedebeleid, waaronder de bestrijding van kinderarmoede, is in Nederland gedecentraliseerd en wordt hoofdzakelijk op lokaal niveau bepaald. Zo kan individueel en passend maatwerk geboden worden. Daarnaast zetten de vier landelijke armoedepartijen verenigd onder Sam& zich in om een zo groot mogelijke groep kinderen te bereiken. Deze landelijke armoedepartijen zoeken dan ook actief de verbinding met de gemeenten.
Hedge funds en vermogensbeheerders die NOW-steun zouden ontvangen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Welke indicaties heeft u dat professionele handelaren in financiële producten, zoals hedge funds, vermogensbeheerders en bitcoin-investeerders, gebruik maken van de NOW-regeling?
Elke onderneming met werknemers kan gebruik maken van de NOW-regeling, mits er minimaal 20% omzetverlies wordt geleden in een aaneengesloten periode van drie maanden en er uiterlijk in februari 2020 omzet is geweest. Bovengenoemde partijen die voldoen aan de voorwaarden kunnen dus, net zoals elke andere ondernemer, gebruik maken van de regeling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal professionele handelaren in financiële producten en vermogensbeheerders dat gebruik heeft gemaakt van de NOW-regeling en de omvang van de steun die deze partijen tot nu toe ontvangen hebben?
Ik kan u geen sluitend overzicht geven omdat UWV deze partijen niet afzonderlijk registreert. UWV maakt gebruik van een veel bredere sectorindeling. De door u genoemde partijen vallen onder de door UWV-gehanteerde sector «financiële dienstverlening». Deze sector omvat meer soorten ondernemingen dan het type onderneming waar u naar vraagt. Wel heeft UWV op mijn verzoek een openbaar register beschikbaar gesteld, waar alle bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de NOW geregistreerd staan.
Bent u het ermee eens dat er een principieel onderscheid zit tussen het met belastinggeld steunen van ondernemers in de reële economie, die geen invloed hebben op beperkende maatregelen maar hier wel de nadelen van ondervinden, en professionele partijen handelend op financiële markten, die doelbewust in producten investeren die per definitie risicodragend zijn ten aanzien van factoren als financiële bubbels, fraude, natuurrampen en pandemieën?
Ondernemers handelend op de financiële markten hebben evenmin als ondernemers actief in andere sectoren van de economie invloed op de beperkende maatregelen. Hierin schuilt derhalve dan ook geen principieel onderscheid in te verlenen steun. Ondernemerschap gaat in alle gevallen gepaard met het nemen van risico’s. In normale tijden zijn deze risico’s voor rekening van de ondernemer. Het kabinet beschouwt de effecten van de Coronacrisis echter niet als behorend tot het reguliere ondernemersrisico. Daarom heeft het kabinet uitzonderlijke economische maatregelen getroffen. Deze hebben nadrukkelijk tot doel werk en inkomen te beschermen, door onder meer steun te richten op bedrijven die vanwege de Coronacrisis personeel niet kunnen doorbetalen. Daarbij geldt wel dat ik al eerder een moreel appèl heb gedaan op werkgevers om de NOW-subsidie alleen aan te vragen als dat echt nodig is.
Bent u het ermee eens dat corona-steunpakketten ervoor dienen om de reële economische effecten van beperkende maatregelen op te vangen, en niet de verliezen van doelbewust risico nemende professionele handelaren op financiële markten te stutten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat financiële handelaren die niet behoren tot het bestuur of het management van een van een NOW-regeling gebruik makende financiële partij bonussen ontvangen die indirect met belastinggeld betaald worden?
Ik vind dat ondernemingen die gebruik maken van de NOW verantwoord moeten omgaan met het gemeenschapsgeld dat zij ontvangen. Ik heb ondernemers bij de totstandkoming van het verbod op bonussen en dividend in de regeling dan ook gewezen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het uitkeren van bonussen en dividend en het tegelijkertijd aanvragen van de NOW-subsidie. Tegelijkertijd geldt het bonusverbod in de regeling alleen voor management, directie en bestuur van een onderneming. De regeling kent geen beperkingen ten aanzien van bonussen aan ander personeel. Ik vind het onwenselijk om onderscheid te maken tussen sectoren, want de regeling heeft als doel het zoveel mogelijk mensen in dienst te kunnen houden, onafhankelijk van de sector waartoe de baan behoort. Ook uitvoeringstechnisch biedt de regeling geen mogelijkheid om onderscheid te maken tussen sectoren.
Ziet u het ook als uiterst onwenselijk dat vermogensbeheerders van particulieren NOW-steun ontvangen om hun eigen verliezen of die van hun klanten te compenseren, terwijl deze partijen minimumvermogens per klant hanteren die oplopen tot meerdere honderdduizenden euro’s?
De NOW voorziet in een tegemoetkoming in de loonkosten en niet in een compensatie van eigen verliezen of die van hun klanten.
Vindt u dat het bail-in principe, zoals onder andere geëxpliciteerd wordt in de bankenunie, geschaad wordt op het moment dat professionele financiële partijen met succes beroep doen op de corona-steunpakketten en wat zijn hier de implicaties van?
Het principe van bail-in voor banken is vastgelegd in het kader voor falende banken (BRRD). Dit kader wordt toegepast voor banken die falen (en dus niet meer gezond zijn), bijvoorbeeld omdat zij niet meer aan de kapitaaleisen voldoen. Door dit raamwerk worden verliezen eerst neergelegd bij aandeelhouders en schuldhouders. Dit kader is onder meer bedoeld om de kritieke functies van een bank overeind te houden en de belastingbetaler zoveel mogelijk te ontzien. Daarmee worden negatieve gevolgen voor de economie opgevangen. De NOW dient om ontslagen te voorkomen die zouden kunnen volgen uit het feit dat werkgevers zich genoodzaakt zien om wegens bedrijfseconomische redenen als gevolg van de Coronacrisis werknemers te ontslaan. De NOW heeft namelijk als doel om werkgevers, in deze tijden van acute en zware terugval in de omzet, via een subsidie te ondersteunen bij het zoveel mogelijk in dienst houden van hun werknemers. De Europese Commissie benoemt dergelijke steun ook in haar tijdelijk staatssteunkader voor COVID-19.1 Steun die bedoeld is om gevolgen van COVID-19 op te vangen bij bijvoorbeeld financiële instellingen heeft niet als primair doel om de gezondheid van banken te herstellen, en leidt er daarmee niet toe dat het resolutiekader voor banken wordt geactiveerd. Het is overigens goed om op te merken dat niet voor alle typen financiële instellingen dergelijke kaders zijn ingesteld.
Heeft u op enig moment overwogen om dusdanige beperkingen te stellen aan de steunpakketten dat partijen actief op financiële markten, voor klanten dan wel voor eigen rekening en risico, hier niet voor in aanmerking konden komen en wat zijn hierbij uw overwegingen geweest?
De Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is gebaseerd op het Europees tijdelijk steunkader Covid-19. Op basis van dit steunkader komen krediet- en financiële instellingen niet in aanmerking voor steun. Daarmee is steun vanuit de TVL niet toegankelijk voor financiële instellingen, verzekeringen en pensioenfondsen en overige financiële dienstverlening. Deze uitsluiting geldt ook voor bedrijven die nevenactiviteiten uitvoeren die onder deze SBI-codes vallen. Voor de NOW-regeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om u maximaal in te spannen om paal en perk te stellen aan de mogelijkheid voor professionele financiële partijen, handelend namens klanten dan wel voor eigen rekening en risico, om aanspraak kunnen maken op steun van de belastingbetaler?
Het kabinet ziet geen aanleiding om binnen het huidige pakket aan steunmaatregelen nader onderscheid te maken tussen professionele financiële partijen en ondernemers in andere delen van de economie.
Bent u bereid om uitgekeerde steun aan financiële partijen terug te vorderen, of een dergelijke terugvordering in gang te zetten als blijkt dat deze partijen over 2020 winst hebben gemaakt en/of bonussen hebben uitbetaald aan hun eigen handelaren?
Zo lang de partijen voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen van de NOW regeling, is het niet aan de orde en ook niet rechtmatig om de subsidie terug te vorderen. Wanneer blijkt dat een ondernemer zich niet houdt aan het verbod om bonussen aan management, directie en bestuur uit te keren, zal dit vanzelfsprekend wel gebeuren. De subsidie wordt dan namelijk met terugwerkende kracht op nihil gesteld. Dat betekent dat ook de al eerder uitbetaalde voorschotten worden teruggevorderd.
Het behalen van een positief bedrijfsresultaat over 2020 is op zichzelf geen reden om de subsidie terug te vorderen. Binnen de NOW wordt namelijk gekeken naar de gerealiseerde omzetdaling in de NOW-periode van drie maanden (of vier maanden binnen de NOW-2). Wanneer blijkt dat een ondernemer minder dan 20% omzetdaling heeft gehad in deze periode, leidt dit tot een nihilstelling van de subsidie en zal deze worden teruggevorderd. Daarnaast heb ik tijdens de persconferentie van 31 maart 2020 een moreel appèl gedaan op ondernemers; ik heb ondernemers toen gewezen op het feit dat zij alleen van de regeling gebruik dienen te maken als het echt nodig is.
Welke maatregelen wilt u nemen, eventueel in aanvulling op de beantwoording van de vorige twee vragen, om te voorkomen dat handelaren in dienst bij NOW-steun ontvangende financiële partijen, die niet tot het bestuur of het management behoren, bonussen uitgekeerd krijgen en welke ruimte ziet u daarin om direct gebruik te maken van, dan wel uzelf te laten inspireren door artikel 1:128 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)?
Zolang de ondernemingen voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen van de regeling, acht ik aanvullende maatregelen niet gewenst. Ik vind dat de huidige vormgeving van het bonusverbod binnen de NOW passend is. Een bredere toepassing van het bonusverbod, namelijk het includeren van overige werknemers in dit verbod, zal leiden tot een verzwaring die de toegang tot de NOW voor heel veel werkgevers in allerlei sectoren zal beperken. Daarbij is het ook niet mogelijk om de regeling met terugwerkende kracht hierop aan te passen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja, behalve bij vraag 3 en vraag 4.
Het bericht 'Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondanks 55,8 miljoen aan staatssteun toch gedwongen ontslagen bij Holland Casino»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat Holland Casino, waarbij de overheid 100% eigenaar is, gedwongen ontslagen zo veel als mogelijk moet voorkomen?
Onafhankelijk van het aandeelhouderschap van Holland Casino ziet het kabinet graag dat bedrijven in de huidige bijzondere situatie ontslagen zo veel als mogelijk voorkomen. Daarom is Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkbehoud (NOW) in het leven geroepen. Om ontslagen bij een beroep op de NOW te voorkomen, zit er in de NOW-1 en -2 een korting op de subsidie als er bedrijfseconomisch ontslag wordt aangevraagd. Het uitgangspunt is namelijk dat zo veel mogelijk bedrijven, zo veel mogelijk werknemers in dienst houden. Tegelijkertijd is ook te zien dat ontslag in de huidige situatie soms niet te voorkomen is. Daarom is er binnen de NOW-3 iets meer ruimte voor werkgevers om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.
Vindt u ook dat als een bedrijf, dat tevens NOW-steun krijgt, mensen moet ontslaan zij deze mensen zo snel mogelijk, via een werkgarantie, aan het werk moeten helpen?
Vanwege de ruimere mogelijkheden om de loonsom te laten dalen, zit in de NOW-3 een inspanningsverplichting voor werkgevers om zich actief in te zetten voor van werk naar werk begeleiding. De werkgever kan bij de invulling van deze verplichting onder andere gebruik maken van de mogelijkheden die het aanvullend sociaal pakket biedt. Er is dus geen sprake van een werkgarantie, maar van werkgevers die NOW aanvragen wordt verwacht dat zij zich inspannen voor het van werk naar werk traject van werknemers waarvoor zij bedrijfseconomisch ontslag aanvragen.
Heeft Holland Casino, in de periode dat NOW-1 of NOW-2 goldt, al hun werknemers, inclusief diegene met een flex-contract, in dienst gehouden? Zo nee, heeft Holland Casino om die reden een ontslagboete ontvangen?
Het doel van de NOW is behoud van werkgelegenheid. Als dat voor werkgevers die NOW aanvragen ondanks de steun niet (volledig) lukt, dan wordt de NOW navenant verlaagd. Als na de aanvraag van NOW de loonsom daalt, wordt er een correctie op het subsidiebedrag toegepast.
Holland Casino geeft aan dat zij gedurende de periode dat zij gebruik heeft gemaakt van de NOW-1 en NOW-2 regelingen, gehandeld heeft conform de voorwaarden en de geest van deze regelingen. Holland Casino heeft onder meer gekozen voor het verlengen van een groot gedeelte van de bepaalde tijd contracten die afliepen. Holland Casino voert tegelijkertijd een herstructurering door binnen haar organisatie. Een eventuele dalende loonsom die daarmee gepaard gaat zal invloed hebben op verdere voorschotten uit de NOW-3 en de uiteindelijke subsidiehoogte indien de loonsom met meer dan 10% daalt.
Welke acties gaat Holland Casino nemen om alle mensen die hun baan verliezen naar ander werk te begeleiden?
Holland Casino heeft in het verlengde van de recent afgesloten cao met de bonden afspraken gemaakt over een vrijwillige vertrekregeling en een plaatsmakersregeling. Daarnaast zijn in het sociaal plan afspraken gemaakt over onder andere mobiliteit; iedere medewerker wordt in het kader van het sociaal plan door Holland Casino een mobiliteitsbudget ter beschikking gesteld. Daarnaast biedt Holland Casino haar werknemers werk-naar-werkbegeleiding. Tot slot onderzoekt Holland Casino met ondernemingen die niet door de crisis worden geraakt of medewerkers eventueel geplaatst kunnen worden.
De begeleiding naar nieuw werk kan ondersteund worden met maatregelen gericht op scholing en ontwikkeling uit het aanvullend sociaal pakket, waaronder de ontwikkeladviezen vanuit «NL leert door». Ook kan ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk via sectorale samenwerkingsverbanden plaatsvinden, welke vanaf begin 2021 met € 72 miljoen worden ondersteund. Het is voor alle arbeidsmarktregio’s mogelijk gebruik te maken van deze maatregelen uit het aanvullend steunpakket.
Daarnaast kunnen sociale partners, indien de arbeidsmarktpositie van de getroffen werknemers daar om vraagt en de ondersteuning vanuit het sociaal plan onvoldoende is, in samenwerking met UWV inzetten op gerichte begeleiding naar nieuw werk vanuit de regionale mobiliteitsteams. De regionale mobiliteitsteams worden gefaseerd ingericht tot een landelijk dekkend netwerk van 35 regionale mobiliteitsteams in 2021.
Gaat u ook actie ondernemen om, in samenwerking met UWV en gemeenten, deze mensen direct naar ander werk te kunnen begeleiden?
Zie antwoord vraag 5.
Kan Holland Casino al gebruik maken van het extra budget uit het aanvullend steunpakket? Zijn er arbeidsmarktregio’s waar Holland Casino actief is, waar het nog niet mogelijk is om gebruik te maken van het aanvullend steunpakket?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u verder bereid om te kijken of deze ontslagen werknemers in de zorg of veiligheidsector, bijvoorbeeld via een crisisbaan, aan de slag kunnen?
Het kabinet ondersteunt cruciale sectoren met tijdelijke coronabanen. Er is in totaal € 160 miljoen beschikbaar gesteld om ongeveer 10.000 fte aan tijdelijk ondersteunend personeel aan te trekken om de piekbelasting toezicht op te vangen in zorg, onderwijs en gemeentelijk. Deze tijdelijke coronabanen bieden een kans voor mensen die nu tijdelijk geen werk hebben, en ook medewerkers van Holland Casino kunnen op deze banen solliciteren. Via werk-naar-werkbegeleiding van Holland Casino en die van de overheid kunnen zij op deze mogelijkheid worden gewezen.
Het bericht ‘Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Eric Wiebes (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van VNO-NCW/MKB-Nederland; «Kabinet, schep duidelijkheid over de verhuisboete voor bedrijven»?1
Ja
Herkent en deelt u de zorgen die in ondernemend Nederland leven bij zowel grotere ondernemingen, als het midden- en kleinbedrijf (mkb) over (het boven de markt hangen van) de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting die niet alleen effect heeft op verhuizing van bedrijven naar het Verenigd Koninkrijk maar ook naar landen als Spanje, Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
De initiatiefnemer tracht met het initiatiefwetsvoorstel te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat indien een hoofdkantoor vertrekt uit Nederland door af te rekenen over de opgebouwde (latente) winstreserves. Middels een verhaalsrecht kan het vertrekkende lichaam in theorie deze dividendbelasting claimen bij de aandeelhouders, terwijl deze dividenden nog niet ter beschikking zijn gesteld aan de aandeelhouders. Uit de toelichting bij de vierde nota van wijziging kan worden opgemaakt dat het wetsvoorstel zich eenzijdig richt op enkele specifieke bedrijven. Ook dit heeft een negatieve impact op de betrouwbaarheid en aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsland. Bovendien zijn er op dit moment geen andere landen die een soortgelijke eindheffing kennen. Deze additionele belasting zal een negatief effect hebben op de bedrijven die zich in Nederland willen vestigen, terwijl het beleid van Nederland erop gericht is handelsbarrières te voorkomen. De door deze bedrijven in Nederland opgebouwde (latente) winstreserves worden immers, bij een vertrek uit Nederland richting een kwalificerende staat, in de heffing betrokken ongeacht een latere belastingheffing bij de aandeelhouders. Dit gaat verder dan de aanpak van belastingontwijking en zet de aantrekkelijkheid van Nederland, zeker in vergelijking tot andere (lid)staten, onder druk. Tot slot leiden de vele wijzigingen in de inwerkingtreding in het algemeen tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders. Onzekerheid in het overheidsbeleid – en dus ook ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel – kan van negatieve invloed zijn op (toekomstige) investeringsbeslissingen in Nederland. Bij de NFIA hebben verschillende buitenlandse bedrijven reeds aangegeven dat men zich zorgen maakt over (de dynamiek rond) het voorstel.
Overigens geldt dat het initiatiefwetsvoorstel meerdere keren (ingrijpend) is gewijzigd, voor het laatst bij vierde nota van wijziging.2 Het vertrek van een lichaam naar een andere staat betekent niet zonder meer dat er dient te worden afgerekend over de dividendbelastingclaim. In de huidige vorm van het initiatiefwetsvoorstel geldt dat de geïntroduceerde eindafrekening in de dividendbelasting slechts ziet op (latente) winstreserves van een lichaam dat vertrekt uit Nederland naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent of dat bij binnenkomst de (latente) winstreserves aanmerkt als gestort kapitaal. Gelet op de voorgaande beperkingen zal een verhuizing van een bedrijf naar Spanje, Frankrijk en Italië geen eindheffing tot gevolg hebben. Dit geldt ook voor de Verenigde Staten omdat die wel een bronbelasting kennen op dividenden.
Daarnaast kent het initiatiefwetsvoorstel franchise van € 50 miljoen. Dat betekent dat dat alleen dividendbelasting is verschuldigd voor zover de waarde in het economische verkeer van het vermogen het op de aandelen gestorte kapitaal van het vertrekkende lichaam het bedrag van de franchise van € 50 miljoen overstijgt. Dit betekent dat het initiatiefwetsvoorstel geen MKB-bedrijven zou moeten raken.
Wat doet de voorliggende Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting met het Nederlandse vestigings- en investeringsklimaat? In hoeverre draagt de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting bij aan de stabiliteit en de betrouwbaarheid van het Nederlandse investeringsklimaat in internationaal verband? Wat betekent de onzekerheid over de mogelijke introductie van een conditionele eindafrekening, maar zeker ook dit gehele proces waarbij de conditionele eindafrekening maar boven de markt blijft hangen inclusief de terugwerkende kracht, voor de aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse bedrijven en/of investeerders? In hoeverre draagt het voorliggende initiatiefwetvoorstel bij aan het behoud en het aantrekken van grotere internationale ondernemingen? Kunt u bij deze analyse ook de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency) betrekken? Wat betekent deze wet voor mkb-bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten in het buitenland willen uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de juridische houdbaarheid van deze spoedwet? Kunt u tevens ingaan hoe deze wet zich verhoudt tot het bestaande belastingstelsel en de verdragsverplichtingen?
Het kabinet heeft meerdere bezwaren tegen het initiatiefwetsvoorstel. In de kabinetsreactie van vandaag worden deze bezwaren uitgebreid toegelicht. In de kern gaat het om de volgende bezwaren:
De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
De in het initiatiefwetsvoorstel voorgestelde wijzigingen betekenen een ingrijpende stelselwijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
Er is een reële kans dat een rechter het initiatiefwetsvoorstel strijdig acht met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
De voorgestelde heffing is naar de mening van het kabinet in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
Het initiatiefwetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
De terugwerkende kracht van de in het initiatiefwetsvoorstel opgenomen maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.
De Afdeling heeft op 2 september 2020, 30 september 2020 en – na de vierde nota van wijziging – opnieuw op 13 april 2022 advies uitgebracht. De Afdeling heeft zich in al haar adviezen kritisch uitgelaten over het initiatiefwetsvoorstel, met name in verhouding tot de belastingverdragen, de verenigbaarheid met het Unierecht, de vestigingsplaatsfictie en de terugwerkende kracht. Daarom adviseert de afdeling om het voorstel niet in behandeling te nemen.
De initiatiefnemer van de Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting zal te zijner tijd om een officiële kabinetsreactie vragen, maar deze leden hechten veel waarde aan zo snel mogelijk duidelijkheid door het kabinet over de (on)wenselijkheid van deze conditionele eindafrekening dividendbelasting, de juridische haalbaarheid en de gevolgen voor BV Nederland, Nederlandse bedrijven en de werkgelegenheid. Kunt u daarop reageren en reflecteren ook het advies van de Raad van State in acht nemend?
Zie antwoord vraag 4.
De vaccinatiestrategie |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «VWS: eerste vaccinatie vóór 18 januari, eerder als het lukt» van 16 december van Nieuwsuur?1
Ja.
Klopt het dat het grootschalig vaccineren in Nederland mogelijk pas in de derde week van januari op gang gaat komen? Zo nee, waarom niet? Wat is dan het moment waarop uiterlijk begonnen gaat worden met grootschalig vaccineren? Zo ja, kunt u uitleggen waarom Nederland niet, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, in de week na de officiële goedkeuring van het Pfizer-vaccin kan beginnen met vaccineren?
Op 6 januari jl. zijn de eerste vaccins toegediend. Inmiddels zijn via de GGD’en en de ziekenhuizen al duizenden prikken gezet (6.400 bij de GGD (stand 12 januari) en 31.000 in de ziekenhuizen (stand 12 januari, schatting LNAZ)). De stappen hiertoe heb ik in mijn brief van 4 januari jl. geschetst en ook tijdens het plenair debat van 5 januari jl. met uw Kamer benoemd. Vorige week zijn drie GGD-regio's gestart, deze week zijn inmiddels drie andere GGD-regio's gevolgd. Vanaf 15 januari vaccineren alle GGD-regio's. Uitgaande van het huidige leveringsschema van BioNTech/Pfizer kunnen vanaf 18 januari 66.000 zorgmedewerkers per week worden gevaccineerd.
Zoals ik ook in mijn brief van 4 januari jl. heb aangegeven, werden we in december gesteld voor nieuwe keuzes in de uitvoering van de hoofdroute. Ik heb in mijn brief ook benoemd dat we toen onvoldoende wendbaar zijn gebleken om de veranderingen die zich voordeden snel genoeg te kunnen accommoderen. Ook tijdens het debat met uw Kamer van 5 januari jl. heb ik benadrukt dat ik achteraf bezien, de GGD’en eerder had kunnen vragen de systemen in gereed te brengen.
Wat is uw eigen oordeel over het scenario dat het mogelijk drie weken duurt voordat het grootschalig vaccineren op gang komt na de goedkeuring van het Pfizer-vaccin door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)? Deelt u de mening dat dit scenario zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het vaccineren binnen een week na de goedkeuring van het EMA kan beginnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) pas in de week van 7 december zijn begonnen met een verkenning van de locaties waar de vaccinaties moeten plaatsvinden? Wanneer is vanuit het ministerie de opdracht hiertoe gegeven?
Vanwege de diepgevroren bewaarcondities in combinatie met de beperkte houdbaarheid na ontdooien, de specifieke wijze van levering, én om zo veel mogelijk spillage te voorkomen, heeft het kabinet begin december op advies van het RIVM gekozen voor toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. In mijn brief van 8 december jl.2 heb ik u toegelicht wat deze keuze betekent voor de ten uitvoerlegging van de hoofdstrategie.
In de Kamerbrief van 4 januari jl. over de uitwerking van de vaccinatiestrategie heb ik uw Kamer nogmaals toegelicht over waarom ik de GGD’en in de eerste week van december opdracht heb gegeven tot het verkennen van centrale locaties voor het toedienen van de vaccinaties.
Wanneer is de vaccinatiestrategie klaar? Hoe kijkt u terug op de uitspraak van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 12 november tegen RTL Nieuws dat «alles klaar staat» om te vaccineren en de vaccinatiestrategie in november gepubliceerd zal worden?2
De hoofdroute van de vaccinatiestrategie, het voorkomen van ziekte en sterfte, is in november vastgesteld op basis van het advies van de Gezondheidsraad. Afhankelijk van de grootte en de timing van de leveringen, de snelheid van de uitvoering, en de vaccinatiebereidheid, verwacht ik dat eind derde kwartaal 2021 de hele Nederlandse volwassen bevolking (van 18 jaar en ouder) de mogelijkheid moet hebben gekregen zich te laten vaccineren. Daarmee heb ik goede hoop dat tegen die tijd het grootste deel van de vaccinatiecampagne zal zijn afgerond.
Waarom is er niet voor gekozen om de arboartsen in Nederland een deel van de inentingen te laten doen? Wanneer is dit besluit genomen?
Vanwege de bewaarcondities van het vaccin van BioNTech/Pfizer en om de kans op spillage te voorkomen is gekozen voor centrale priklocaties, zoals ook toegelicht in mijn antwoord op vraag 4. Deze zijn door de GGD’en opgezet. De GGD’en zetten zelf personeel in om de vaccinaties toe te dienen.
Hoe verklaart u het gegeven dat de vaccinatiecampagne in Nederland langer duurt dan de zes weken die het naar verluidt in het Verenigd Koninkrijk heeft geduurd?
De duur van de vaccinatiecampagne is afhankelijk van de beschikbaarheid van vaccins. In mijn brieven aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over de verwachte beschikbaarheid van de vaccins, uitgaande van toelating. Binnen de EU is daarbij sprake van een verdeelsleutel tussen EU-lidstaten voor de leveringen waarover steeds afspraken zijn gemaakt. Pas in het derde kwartaal is er op basis van deze inschattingen, en mits alle vaccins de eindstreep halen, voldoende vaccin voor alle Nederlanders. Het is mij niet bekend dat de vaccinatiecampagne in het Verenigd Koninkrijk zes weken duurt.
Bent u bekend met de berichtgeving: «Waarom starten met vaccineren nog even gaat duren (of toch niet)»3, waarin net als u zelf in het debat van 15 december4 stelde, wordt gesteld dat een belangrijke horde het registratiesysteem is?» Wanneer is de opdracht verleend om het IT-systeem voor de vaccinaties op te tuigen? Welke stappen onderneemt u om er zeker van te zijn dat de GGD'en zo snel mogelijk na de goedkeuring van het EMA kan beginnen met vaccineren?
Daar ben ik mee bekend. In de zomer van 2020 is gestart met de ontwikkeling van een centraal registratiesysteem, gebaseerd op de toepassing die door het RIVM wordt gebruikt voor het Rijksvaccinatieprogramma. Zowel voor het GGD-systeem als voor het RIVM systeem voor centrale registratie is doorgebouwd op bestaande systemen. In mijn brief van 4 januari jl. heb ik toegelicht op welke wijze de systemen zijn vormgegeven en hoe is voorbereid op de start van de vaccinatie.
Welke andere (potentiële) bottlenecks voorziet u voordat er met het vaccineren begonnen kan worden? Welke stappen bent u voornemens te zetten om deze bottlenecks zoveel mogelijk weg te nemen?
Hierover heb ik u in mijn brieven van 21 december jl. en 4 januari jl. geïnformeerd. Daarbij heb ik aangegeven dat we voor het verloop van de vaccinatiecampagne sterk afhankelijk zijn van de snelheid en de omvang van de leveringen.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is rondom het oproepsysteem voor de vaccinaties? Hoe zal dit systeem functioneren? Wanneer zal dit systeem klaar voor gebruik zijn?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 4 januari jl.
Bent u bekend met het bericht «50 Corona-Impfzentren in Niedersachsen eingerichtet»5? Hoe verklaart u dat er in het Duitse Nedersaksen reeds vijftig coronavaccinatielocaties zijn ingericht en in Nederland tot op heden geen enkele?
Zoals ik in mijn brief van 4 januari heb aangegeven, is ingezet op kleinschalige toediening, in verpleeghuizen en instellingen zelf, via reeds bestaande structuren. Vanwege de diepgevroren bewaarcondities in combinatie met de beperkte houdbaarheid na ontdooien, de specifieke wijze van levering, én om zo veel mogelijk spillage te voorkomen, heeft het kabinet begin december op advies van het RIVM gekozen voor toediening van het BioNTech/Pfizer vaccin via centrale locaties. Ik heb de GGD’en gevraagd dit te coördineren. Dit hebben zij in een snel tijdsbestek voor elkaar gekregen. Het is niet aan mij om in de keuzes van anderen landen te treden.
Kunt u toelichten wanneer de vaccinatielocaties en voldoende personeel gereed zullen zijn om te beginnen met vaccineren? Waar zullen de locaties zich bevinden?
Daarvoor verwijs ik u naar de Kamerbrief over de uitwerking van de vaccinatiestrategie van 4 januari jl. Voor informatie over de locaties verwijs ik u door naar de website www.coronavaccinatie.nl.
Hoe wordt gewaarborgd dat het vaccineren en het grootschalig testen naast elkaar ambitieus kan worden uitgerold, gegeven het laatste advies van het Outbreak Management Team (OMT) waarin gewaarschuwd wordt dat het grootschalig testen van bijvoorbeeld reizigers niet mogelijk is? Hoeveel extra mensen worden er aangeworven en opgeleid?
De capaciteit voor testen is momenteel fors ruimer dan de testvraag. De GGD’en zijn voorbereid op de verwachte maximale vraag in februari, en houden rekening een mogelijke eerdere piekvraag, bijvoorbeeld in de periode volgend op de kerstvakantie. Wat de capaciteit voor bron- en contactopsporing betreft is deze door de GGD inmiddels groter dan in het opschalingsplan voorzien, namelijk 7500 fte. De personele en infrastructurele capaciteit voor vaccinatie wordt los daarvan opgebouwd. Er is ook gekeken of er op locaties die zijn ingericht als testlocatie ruimte is naast de bestaande teststraten. Onze inzet is erop gericht om maximaal te kunnen vaccineren en daarnaast voldoende te kunnen testen en bron- en contactonderzoek uit te kunnen voeren.
Kent u de berichtgeving «Genoeg vaccins besteld om voor 1 juli meeste Nederlanders te vaccineren»?6 Hoe oordeelt u over het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verwacht dat 10% – 20% van de vaccins verspild zullen worden? Deelt u de zorg dat een ineffectief oproepsysteem wellicht zal resulteren in meer spillage? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om de verspilling van vaccins te minimaliseren?
Het is niet ongebruikelijk om uit te gaan van 10% spillage bij zogenaamde «multidose vials», waarin meerdere doses uit een flesje/ampul worden gehaald. De inzet is zeker gericht op een zo beperkt mogelijke spillage. Vaccineren vanuit centrale locaties draagt eraan bij om juist ook om het spillagerisico te verlagen, net als het werken met een gericht aanmeldsysteem. Op basis van de aanmeldingen kan de vraag en aanbod van vaccins per locatie en dag zoveel mogelijk afgestemd worden. Het schema van leveringen en toediening wordt op deze manier is dus aangepast op de mensen die zich actief hebben aangemeld.
Ziet u mogelijkheden om vaccins die niet gebruikt zijn door de mensen die hier voor opgeroepen zijn, beschikbaar te stellen aan andere mensen voordat de vaccins onhoudbaar worden, in plaats van de vaccins weg te gooien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit wilt bewerkstelligen en aan welke groepen u deze «overgebleven» vaccins ter beschikking zou willen stellen?
Er worden geen vaccins aan locaties geleverd, wanneer deze niet toegediend kunnen worden. Hier is in de logistieke organisatie in voorzien. Iedere GGD geeft dagelijks (per locatie) gegevens door aan het RIVM over planning en verbruik vaccins:
aanwezige voorraad vaccins;
daadwerkelijk aantal toegediende vaccinaties en vaccinverlies op die dag;
aantal vaccinatieafspraken voor de komende 5 dagen.
Het RIVM maakt op basis van deze gegevens een distributieplanning. In de uitvoeringsrichtlijn voor de COVID-19 vaccinatie is opgenomen dat spillage aan het eind van de dag op een vaccinatielocatie zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk afzonderlijk beantwoorden?
Hierbij treft u de afzonderlijke beantwoording.
Het bericht ‘Rapport van Vrije Ondernemers Noordwijk (VON): GOM blijkt zelf de grootste onttrekker van 1e klas bollengrond' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Rapport van Vrije Ondernemers Noordwijk (VON): GOM blijkt zelf de grootste onttrekker van 1e klas bollengrond»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de Intergemeentelijke Structuur Visie (ISG)-afspraken tussen vijf Duin- en Bollenstreekgemeenten?
Ja.
Deelt u de mening dat we zuinig moeten omgaan met het open landschap in deze streek?
Op zichzelf deel ik uw mening dat we zuinig om moeten gaan met het open landschap. De Duin- en Bollenstreek is in 2005 door het Rijk aangewezen als één van de zes nationale Greenports van Nederland. Dit is ingegeven door het belang als economisch dynamisch tuinbouwgebied. In vervolg daarop hebben de gemeenten van de Duin- en Bollenstreek in een samenwerkingsovereenkomst afgesproken te komen tot een Intergemeentelijke Structuurvisie voor het buitengebied en over het oprichten van een gezamenlijk herstructureringsbedrijf: Greenport Ontwikkelingsmaatschappij B.V. In het gegeven dat het een economisch dynamisch tuinbouwgebied is, ligt een nationaal belang dat ook in de NOVI aangegeven wordt. In de NOVI is bepaald dat op goed geschikte gronden landbouw ruimte moet krijgen voor ontwikkeling. Dit om de omslag naar kringlooplandbouw te kunnen maken. Dit principe kan met zich brengen dat deze gebieden ruimtelijk worden beschermd. Behoud van open landschappen vind ik eveneens van belang. De NOVI zet in op het versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten, maar daarin is het nationaal belang van de Duin- en Bollenstreek niet gelegen. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincies en Gemeenten, past terughoudendheid om een oordeel te geven over het beleid dat de betrokken gemeenten voeren. Ik vind dat een zaak voor deze gemeenten.
Ik constateer overigens dat de betrokken gemeenten zich het belang van het zorgvuldig omgaan met het landschap aantrekken. Dit komt tot uitdrukking in de recente aanvraag van de officiële status van nationaal park voor de Hollandse Duinen die namens 53 partijen door de provincie Zuid-Holland is ingediend. De provincies zijn verantwoordelijk voor de afzonderlijke Nationale Parken. Het Rijk is verantwoordelijk voor het stelsel en wijst de parken aan op voordracht van de provincies. De individuele nationale parken moeten binnen de kaders van de zogenoemde standaard hun gebiedseigen identiteit ontwikkelen, passend bij het karakter en de waarden van het gebied, en tevens zorgdragen voor de vertaling ervan in de ruimtelijke kwaliteit. Noordwijk heeft besloten deel te nemen als strategisch Partner aan het Nationaal Park nieuwe stijl in oprichting en dient mede daarom bij alle ontwikkelingen rekening te houden met de landschappelijke waarde. Het blijft ook dan een zaak van de gemeenten op welke wijze zij het open landschap willen beschermen.
Nu schaarse grond in deze streek wordt ingezet voor greenpoortvilla’s, terwijl kijkend naar de huidige woningbehoefte er vooral behoefte is aan betaalbare woningen, vindt u het inzetten van deze grond voor villa’s een goede ruimtelijke ontwikkeling?
In lijn met mijn antwoord op vraag 3, vind ik het een zaak voor de betrokken gemeenten om hierin een afweging te maken.
Bent u het ermee eens dat het beter zou zijn om in plaats van losse bouwtitels een samenhangend ontwerp voor goede maatschappelijke inpassing om het landschap te beschermen en toekomstbestendig vorm te geven?
Er is in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld. Deze is in 2015 geëvalueerd en geactualiseerd in 2016. Aan het verstrekken van losse bouwtitels ligt een samenhangende visie ten grondslag. De vraag of de gemeenten voor een ander ruimtelijk ontwerp moeten kiezen, vind ik een zaak voor de betrokken gemeenten in de Duin -en Bollenstreek.
Bent u bekend met de signalen in dit bericht dat omdat de GOM, vanwege o.a. gemeentelijke bezwaren, minder locaties ter beschikking heeft voor greenpoortwoningen, de Duin- en Bollenstreekgemeenten recent een handhaafoffensief heeft gestart waarbij men dierenweides en (moes)tuinen ontmantelt zodat het gewenste areaal van bollengrond van 2.625 ha gehandhaafd kan blijven?
De signalen uit dit bericht zijn mij bekend, maar het is mij niet bekend dat gemeenten handhavend optreden met het motief om het bollenareaal op peil te houden. Het is aan gemeenten om te bepalen, met in achtneming van de in de rechtspraak ontwikkelde «beginselplicht tot handhaving», of en wanneer overgegaan wordt tot handhaving van het geldende bestemmingsplan en daarmee strijdig gebruik te beëindigen. De desbetreffende gebruikers kunnen zich hiertegen via de reguliere rechtsbeschermingsprocedures verweren.
Hoe verhoudt dit handhaafoffensief, leidend tot het verwijderen van deze «groene locaties», zich met de NOVI?
In de NOVI wordt, naast het belang als economisch dynamisch tuinbouwgebied Greenport, aangegeven dat nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied de landschappelijke kwaliteit moeten versterken of nieuwe moeten toevoegen en dat goed geschikte landbouwgrond beschikbaar moet blijven.
Kunt u in gesprek gaan met de betreffende gemeenten en de VON over goede ruimtelijke ontwikkeling in lijn met de NOVI?
Het is niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden als daarmee geen nationaal belang gemoeid is. De afweging van alle betrokken belangen over de goede ruimtelijke ontwikkeling van de streek heeft geresulteerd in de vaststelling van twee intergemeentelijke structuurvisies.
De subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inrichting en uitvoering door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de subsidieregeling Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SIVUS), een uitkering aan gemeenten om het binnenklimaat van bestaande schoolgebouwen te verbeteren?
Ja.
Klopt het dat de regeling uitgaat van het principe dat schoolbesturen verantwoordelijkheid dragen voor het klimaat in schoolgebouwen en dat de schoolbesturen de juridische verantwoordelijkheid hebben om de scholen te laten voldoen aan de Arbowetgeving? Kunt u dit toelichten?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van het schoolgebouw, daar hoort ook het onderhoud van het binnenklimaat bij. Schoolbesturen hebben vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap op grond van de Arbowetgeving de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving.
Bent u ermee bekend dat het probleem van slechte ventilatie al dateert van voor de overdracht van gemeente naar bestuur per 1-1-2015? Hoe beoordeelt u de zienswijze dat de gemeente (overheid) dan ook primair verantwoordelijk zou zijn voor het leveren van de financiële middelen voor het goed laten uitvoeren van de verplichting van de schoolbesturen om te zorgen voor een gezond binnenklimaat aansluitend bij de huidige eisen?
Zoals op 1 oktober uit het rapport van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) is gebleken, voldoen niet alle schoolgebouwen aan de wettelijke eisen voor luchtverversing. Dat betreft niet alleen maar oudere schoolgebouwen, er zijn ook nieuwgebouwde schoolgebouwen die niet blijken te voldoen aan de huidige luchtverversingsnormen. Gemeenten hebben de publieke verantwoordelijkheid te voorzien in goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de huidige eisen. Dat betekent dat schoolbesturen als gebruikers en gemeenten als publiek verantwoordelijken gezamenlijk zorg dienen te dragen voor goede onderwijshuisvesting die voldoet aan de wettelijke eisen. Dat kan vormgegeven worden door het leveren van financiële middelen door de gemeente, maar schoolbesturen kunnen hier ook aan bijdragen, zolang het onderhoud aan het ventilatiesysteem betreft.
Hoe wilt u omgaan met de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeente en schoolbestuur en wat gaat u doen om de uitgangsposities hierin helder te krijgen?
Zoals eerder voor de zomer gecommuniceerd, is een wetsvoorstel in voorbereiding om de planvorming voor investeringen in huisvesting te verbeteren. Gemeenten krijgen de wettelijke opdracht tot het vaststellen van een meerjarig Integraal Huisvestingsplan (IHP), renovatie wordt als huisvestingsvoorziening in de wet opgenomen en het investeringsverbod wat nu geldt voor schoolbesturen in het po zal worden genuanceerd. Hierdoor zullen de verantwoordelijkheden van schoolbesturen en gemeenten beter op elkaar aansluiten. Verder wordt op dit moment in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Onderwijshuisvesting de werking van het stelsel en de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die is vastgelegd in de wet onderzocht. Tegelijkertijd wordt onderzocht welke maatschappelijke uitdagingen er qua onderwijshuisvesting op het onderwijs afkomen. De uitkomsten van het IBO worden in dit voorjaar verwacht.
Bent u ermee bekend dat in diverse rapporten van de Algemene Rekenkamer (2016) en het rapport van McKinsey (2020) is aangetoond dat er onvoldoende middelen door het Rijk ter beschikking gesteld worden om het onderhoud goed uit te voeren en de gebouwen binnen de beschikbare middelen in conditie 3 (gemiddeld niveau) te houden? Kunt u hierop reflecteren?
De Algemene Rekenkamer (2016) concludeert dat de normbedragen in de modelverordening onderwijshuisvesting van de VNG onvoldoende zijn voor de bouw van een basisschool die voldoet aan de wettelijke eisen conform Bouwbesluit 2012. Sinds 2006 zijn de bouwkosten gestegen en zijn de eisen die worden gesteld aan schoolgebouwen aangescherpt. De VNG heeft de normbedragen inmiddels aangepast. McKinsey (2020) concludeert dat schoolbesturen ongeveer 15% meer uitgeven dan zij hiervoor uit de lumpsum ontvangen. De lumpsum bevat echter geen geoormerkt budget voor onderhoud, schoolbesturen zijn (binnen de kaders van de WPO, de WVO en de WEC) vrij in hoe ze het lumpsumbudget inzetten. Uitgaven voor onderhoud (en eventuele tekorten daarop) kunnen, binnen de huidige bekostigingssystematiek, daarom enkel in het bredere onderwijsperspectief worden bezien.
Bent u ermee bekend dat, conform de Wet op het primair onderwijs (WPO) en het programma van eisen Materiële instandhouding, de scholen weliswaar verantwoordelijk zijn voor het in stand houden van scholen zoals ze deze ontvangen hebben van de overheid, maar dat de bekostiging slechts aanwezig is voor onderhoud inclusief kleine corrigerende maatregelen? Kunt u hierop reflecteren?
Het bevoegd gezag (schoolbestuur) draagt de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Daarvoor ontvangt een schoolbestuur middelen.
Bent u van mening dat alle, of de meeste, schoolbesturen voldoende middelen hebben om de gevraagde substantiële aanpassingen aan gebouwen en installaties door te voeren?
Mede naar aanleiding van de uitvraag door het LCVS en signalen uit het onderwijsveld zijn er middelen voor de verbetering van ventilatie beschikbaar gesteld. Deze zijn inmiddels beschikbaar gesteld via de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUVIS). Ten tijde van de beantwoording van deze vragen (21 januari) zijn er door ruim 100 verschillende gemeenten 380 aanvragen ingediend ter hoogte van een totaalbedrag van € 60 miljoen. Scholen gaan dus nu aan de slag met noodzakelijke aanpassingen aan hun schoolgebouw(en).
Hoe ziet u in dit licht het investeringsverbod voor schoolbesturen om te investeren in stenen en/of verbeteringen aan gebouwen (de economische waarde van een gebouw)?
Schoolbesturen dragen de verantwoordelijkheid voor behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten. Het meefinancieren van ventilatiemaatregelen door het schoolbestuur in het primair onderwijs is toegestaan zolang het geen renovatie of ingrijpende verbouwing betreft. Daarnaast is er een wetsvoorstel in voorbereiding waarin onder andere het investeringsverbod voor schoolbesturen in het primair onderwijs genuanceerd wordt. Het oogmerk hierbij is schoolbesturen in het primair onderwijs ruimte te geven om mee te investeren in onderwijshuisvesting binnen redelijke kaders.
Deelt u de mening dat de voorgestelde maatregelen in de subsidieregeling substantiële aanpassingen betreffen aan gebouwen en installaties waarvoor flinke bedragen noodzakelijk zijn, en geen redelijke bedragen voor een redelijke termijn zoals gesteld in de WPO?
Gemeenten en schoolbesturen hebben zelf het beste in het vizier welke maatregelen nodig zijn in het schoolgebouw. Niet alle benodigde maatregelen zijn echter groots en meeslepend. In een aantal gevallen kan ook met relatief kleine ingrepen de benodigde verbetering in de ventilatie worden aangebracht, getuige ook de variatie in aangevraagde subsidie tot nu toe. Dat varieert van enkele honderden euro’s tot € 1 miljoen.
Hoe past de vrijheid (gedoogconstructie OCW) voor scholen om te investeren als dit een positief effect heeft op de exploitatielasten in de uitwerking van deze subsidieregeling? Krijgen schoolbesturen, indien dit past binnen de financiële mogelijkheden van het schoolbestuur, de ruimte om te investeren?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zolang schoolbesturen binnen de wettelijke kaders meefinancieren in het verbeteren van de ventilatie. Zolang het geen verbouwing of renovatie betreft mogen schoolbesturen in het primair onderwijs behoorlijk gebruik, binnen- en buitenonderhoud en de exploitatiekosten financieren.
Hoe denkt u ongelijkheid te voorkomen in deze kwestie, gezien de verschillen in financiële situatie tussen scholen en tussen gemeenten, indachtig het recente rapport «Een verstevigd fundament voor iedereen»?
Het Nederlands onderwijsbestel is zeer divers, de keuzevrijheid die ons systeem kent is een groot goed. De keerzijde van de grote diversiteit is dat er ook in onderwijshuisvesting verschillen zitten. Alle schoolbesturen, groot en klein, in het primair of voortgezet onderwijs met schoolgebouwen waar de ventilatie niet op orde is, kunnen een beroep op de regeling doen via hun gemeente. Er zullen verschillen zijn en die zijn niet te voorkomen of weg te nemen met deze regeling.
Het belang van professionele tolken in de zorg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving in de uitzending van Kassa1 over de noodzaak van het inzetten van professionele tolken in de zorg en maatschappelijke ondersteuning? Deelt u de analyse van de arts in Kassa dat de inzet van tolken medische fouten, verwijzingen en dure diagnostiek voorkomt en leidt tot betere therapietrouw en een kortere ligduur in ziekenhuizen? Deelt u de analyse dat de inzet van tolken daarmee leidt tot aanzienlijke besparingen?
Voor het leveren van goede zorg moeten de zorgverlener en de patiënt goed met elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal. Dat schrijft het Zorginstituut ook in het standpunt over de tolkvoorziening in de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (ggz), waarover ik uw Kamer reeds heb geïnformeerd2. In sommige gevallen betekent dat dat de inzet van een tolk noodzakelijk is om goede zorg te kunnen verlenen. In die gevallen waarin de inzet van een tolk noodzakelijk is maar niet plaatsvindt, kan de kwaliteit van zorg in het geding komen. Of de inzet van tolken uiteindelijk leidt tot aanzienlijke besparingen is moeilijk vast te stellen. Uit onderzoek uit 20093 blijkt dat er veel kosten en baten zijn van de inzet van tolkdiensten maar dat veel van deze kosten en baten niet of nauwelijks kwantificeerbaar waren.
Bent u ervan op de hoogte dat het een recht is voor zorgverleners om een tolk in te zetten in lijn met de professionele norm vanwege hun verantwoordelijkheden op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)?
Zoals het Zorginstituut in het standpunt over de tolkvoorziening in de geneeskundige ggz schrijft, dienen zorgverleners op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) goede zorg te verlenen, waarbij zij handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid die voortvloeien uit de professionele standaard. In sommige gevallen betekent dit dat de zorgverlener een tolk moet inschakelen om goed met de patiënt te communiceren. Verschillende beroepsgroepen hebben hiervoor samen met stichting Pharos de «Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» (verder: de kwaliteitsnorm) opgesteld die professionals helpt bij de afweging in welke gevallen een professionele tolk nodig is voor verantwoorde zorg.
Bent u ervan op de hoogte dat informele tolken, zoals familieleden, tot minstens de helft van de vragen van de arts slecht of helemaal niet vertalen en meer vertaalfouten met medische consequenties maken? Bent u ervan op de hoogte dat zij vaker de bijwerkingen van een medicijn niet noemen en vaker gevoelige onderwerpen niet vertalen? Vindt u ook dat het inzetten van naasten als tolk de autonomie en privacy van anderstaligen beperkt?2
De kwaliteitsnorm zoals genoemd in antwoord op vraag 2 beschrijft in welke situaties een informele tolk volstaat en wanneer een professionele tolk moet worden ingeschakeld. Als hierover nieuwe inzichten ontstaan, is het aan het veld om de kwaliteitsnorm daarop aan te passen.
Onderschrijft u dat de recente duiding door het Zorginstituut Nederland van de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen3 van toepassing is op alle zorg en maatschappelijke ondersteuning die valt onder de WGBO en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)? Zo niet, op welke zorg niet en waarom niet?
De Wgbo en Wkkgz hebben betrekking op zorg in den brede. Op grond van de Wgbo en de Wkkgz wordt een zorgverlener geacht zorg te bieden conform de professionele richtlijnen en standaarden. Indien een taalbarrière adequate zorg in de weg staat, is de zorgverlener gehouden een tolk in te schakelen om tot een effectieve communicatie te komen. De kwaliteitsnorm biedt zorgverleners een handvat om hierin een afweging te maken. Het standpunt van het Zorginstituut gaat specifiek in op de situatie in de geneeskundige ggz en doet geen uitspraken over andere sectoren. De redeneerlijn is echter van dien aard dat deze ook voor andere zorgsectoren richting kan geven. De bestaande kwaliteitsnorm is breder ingestoken en daarmee toepasbaar op vormen van zorg die onder de reikwijdte van genoemde wetten vallen.
Volgt u de aanmoediging van Zorginstituut Nederland om met partijen de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg door te ontwikkelen tot een Kwaliteitsstandaard Taalbarrières in de zorg en het sociaal domein, en deze aan te bieden voor het register van het Zorginstituut?
Zoals ik reeds heb aangegeven in de Kamerbrief waarmee ik u over het standpunt van het Zorginstituut heb geïnformeerd, vind ik het een goede ontwikkeling dat verschillende organisaties de handen ineenslaan om de bestaande kwaliteitsnorm «tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg» te actualiseren en door te ontwikkelen tot een kwaliteitsnorm over taalbarrières in de zorg en het sociaal domein. Het is primair aan beroepsgroepen om deze norm op te leveren, waarbij zij ook patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars kunnen betrekken. Verschillende partijen hebben hiervoor reeds de eerste stappen gezet. Zo is er, met hulp van het Zorginstituut, geld beschikbaar gesteld via ZonMw voor dit traject en hebben meerdere partijen hun medewerking toegezegd. Het Zorginstituut zal het proces volgen en ondersteuning bieden waar nodig en mogelijk. Het Zorginstituut beziet momenteel of een kwaliteitsstandaard over taalbarrières binnen de (juridische) reikwijdte van het Register valt. Hierover heb ik contact met het Zorginstituut. Ik kan hierover op het moment van schrijven van deze beantwoording nog geen duidelijkheid verschaffen.
Vindt u dat het regelen van de bekostiging van de inzet van professionele tolken urgent is? Bent u bereid om dit op basis van de kaders van de WGBO en Wkkgz en de Kwaliteitsnorm tolkgebruik bij anderstaligen in de zorg in gang te zetten?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in haar reactie op het standpunt van het Zorginstituut aangegeven dat de tolkenkosten worden meegenomen bij de tariefbepaling in de ggz. In iedere prestatie zit dus een vergoeding voor de inzet van een tolk, ongeacht of deze daadwerkelijk is ingezet. Mocht een aanbieder substantieel meer kosten maken voor tolken dan in de reguliere tarieven is meegenomen dan is er binnen de bestaande bekostiging van de ggz ruimte om afspraken te maken met de zorgverzekeraar over de vergoeding hiervan. Hetzelfde geldt voor andere sectoren. Ik ga er daarom vanuit dat de bestaande tarieven ruimte bieden voor de inzet van de tolk voor anderstaligen en dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders waar nodig maatwerkafspraken maken over de inzet van tolken wanneer de vergoeding via de reguliere tarieven niet volstaat. Een actuele kwaliteitsnorm, die beschrijft op welke manier tolken doelmatig moeten worden ingezet, kan daarbij een belangrijk handvat vormen. De NZa heeft overigens aangegeven van plan te zijn de huidige bekostiging van de tolk voor anderstaligen in de ggz te willen evalueren.
Bent u bereid om beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en tolken te vragen om op korte termijn een voorstel te ontwikkelen voor een zorgbrede aanpak voor de bekostiging van tolken voor alle zorg en ondersteuning die onder de WGBO en de Wkkgz vallen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uit te laten zoeken of het mogelijk is om weer te komen tot één centraal nummer voor de tolkentelefoon? Zo ja, op welke termijn kunt u deze vraag uitzetten? Zo niet, waarom niet?
Er zijn op dit moment voldoende aanbieders van tolken waarvan zorgaanbieders gebruik kunnen maken. Het is vervolgens aan zorgaanbieders- en verzekeraars om afspraken te maken over de inzet hiervan en de vergoeding van de kosten.
Bent u bekend met de berichtgeving over de dreiging van Rusland met betrekking tot het opzeggen van het belastingverdrag met Nederland?1 2 3
Ja.
Klopt het dat Rusland het belastingverdrag met Nederland wil opzeggen? Zo ja, waarom, per wanneer, en per wanneer is het juridisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk? Gaat het om het hele verdrag of om specifieke verdragsartikelen? Wat is de huidige stand van zaken? Welke stappen zijn er gezet sinds de aankondiging van Rusland tot opzegging in augustus 2020?
Nederland is sinds 2014 in onderhandeling met Rusland over een (reguliere) gedeeltelijke herziening van het belastingverdrag. In januari 2020 was er ambtelijke overeenstemming over de gedeeltelijk herziening van het belastingverdrag. In augustus 2020 heeft Rusland Nederland benaderd om de op ambtelijk niveau uitonderhandelde aanpassingen van het belastingverdrag op een aantal onderdelen te herzien om de mogelijkheid te krijgen onder het verdrag (hogere) bronbelastingen te kunnen gaan heffen, ook in gevallen waar geen sprake is van verdragsmisbruik. Dit verzoek is door Rusland aan meerdere landen gedaan, waarbij de selectie van de landen zou zijn gebaseerd op de omvang van uitgaande dividend- en rentebetalingen vanuit Rusland naar die landen. Op basis van de informatie die ik tot mijn beschikking heb, heeft Rusland, naast Nederland, de volgende EU-lidstaten met hetzelfde verzoek benaderd: Cyprus, Malta en Luxemburg. Ook zou Zwitserland zijn benaderd. In relatie tot Cyprus, Malta en Luxemburg zijn de belastingverdragen aangepast conform het Russische verzoek. Die landen zijn echter niet een-op-een te vergelijken met Nederland. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse investeringen betreft namelijk het (reële) Nederlandse bedrijfsleven dat op grote schaal investeert en actief is in Rusland. Het voorstel komt er in de kern op neer dat Rusland, ook in gevallen waar geen sprake is van verdragsmisbruik, slechts bereid zou zijn om verdragsvoordelen onder strenge voorwaarden toe te kennen aan beursgenoteerde bedrijven. Één van die voorwaarde is dat een beursgenoteerde vennootschap in Nederland een direct aandelenbelang heeft in een dochtervennootschap in Rusland. Het ligt in de rede dat niet alle beursgenoteerde bedrijven aan alle voorwaarden zullen (kunnen) voldoen. Bedrijven zonder beursnotering, bijvoorbeeld familiebedrijven, zouden in het geheel niet meer in aanmerking komen voor verdragsvoordelen. Slechts een zeer beperkt aantal belastingplichtigen zou dan nog in aanmerking komen voor de verdragsvoordelen. Hiermee wordt onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het reële Nederlandse bedrijfsleven. Nederland heeft in dit kader constructieve tegenvoorstellen gedaan.
Nederland heeft geen formele kennisgeving van de beëindiging van het belastingverdrag tussen Nederland en Rusland ontvangen. Wel heb ik via de media vernomen dat Rusland het belastingverdrag wil op zeggen indien er geen akkoord kan worden bereikt en dat de nationale procedure voor beëindiging van het verdrag reeds in de opstartfase zit. De Nederlandse inzet is erop gericht om de gesprekken voort te zetten met als doel alsnog tot overeenstemming te komen.
Het verdrag kan eenzijdig worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor het verstrijken van een kalenderjaar. Het belastingverdrag houdt in dat geval op van toepassing te zijn voor belastingjaren- en tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan. Dit houdt in de praktijk in dat de toepassing van het belastingverdrag, kort gezegd, op zijn vroegst per 1 januari 2022 kan worden beëindigd indien Rusland onverhoopt besluit om tot beëindiging over te gaan. Een belastingverdrag kan alleen integraal worden beëindigd. Ik heb geen informatie over hoe andere landen zich voorbereiden op een eventuele beëindiging van het belastingverdrag.
Hoeveel Nederlandse (mkb-)bedrijven doen zaken met/in Rusland of met Russische bedrijven? Op welke manier worden deze Nederlandse bedrijven geraakt wanneer het belastingverdrag door Rusland wordt opgezegd? Kunnen ook individuele personen worden geraakt door het eenzijdig opzeggen van het belastingverdrag?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 5 heeft Nederland van Rusland geen formele kennisgeving van de beëindiging van het belastingverdrag ontvangen. Het risico op dubbele belastingheffing wordt groter indien er een verdragsloze situatie zou komen te ontstaan. Voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien, zoals in een verdragsloze situatie, is onder omstandigheden een beroep op het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 mogelijk. Dit is een eenzijdige Nederlandse regeling die in voorkomende gevallen en onder bepaalde voorwaarden voorkomt dat belastingplichtigen die in Nederland wonen of gevestigd zijn (binnenlands belastingplichtigen) over hetzelfde inkomen tweemaal belast worden, namelijk in Nederland en in een ander land. Een beroep op het Besluit voorkoming dubbele belastingheffing 2001 zou in voorkomende gevallen voor bedrijven en natuurlijke personen voorkomen dat sprake zal zijn van dubbele belastingheffing wanneer het belastingverdrag met Rusland zou zijn beëindigd. Dat besluit zal echter niet in alle gevallen soelaas bieden. Het belangrijkste gevolg (voor het Nederlandse bedrijfsleven) van een verdragsloze situatie is dat Rusland (hogere) bronbelastingen zal kunnen heffen op uitgaande dividend-, rente- en royaltybetalingen. In de tweede plaats komen deze (hogere) bronbelastingen in relatie tot Rusland in een verdragsloze situatie niet meer voor verrekening in aanmerking. Zonder een belastingverdrag wordt in relatie tot Rusland namelijk geen verrekening gegeven en zullen deze betalingen in beginsel4 zowel in Nederland als in Rusland aan belastingheffing worden onderworpen (dubbele belastingheffing).
Hoewel mij niet bekend is hoeveel in Nederland gevestigde bedrijven in Rusland actief zijn of in Rusland investeren, is mijn indruk – op basis van de bedrijven die zich bij mij hebben gemeld naar aanleiding van de onderhandelingen met Rusland – dat het om substantiële bedrijvigheid in verschillende sectoren gaat. Dit gegeven wordt versterkt door verschillende cijfers over de bilaterale economische relatie tussen Nederland en Rusland5. Zo is Nederland één van grootste handelspartners voor Rusland en is Rusland één van de belangrijkste handelspartners, buiten de Europese Unie, voor Nederland. De gevolgen van een verdragsloze situatie zijn niet alleen schadelijk voor bestaande investeringen maar werpen tevens een drempel op voor nieuwe investeringen.
Deelt u de zorgen over de gevolgen van de eenzijdige opzegging van het belastingverdrag voor Nederlandse (mkb-)bedrijven, zoals het vervallen van belastingafspraken ter voorkomen van het betalen van dubbele belasting? Zo ja, op welke manier kunt u onze Nederlandse (mkb-)bedrijven nu en in de komende periode helpen en informeren over de gevolgen voor de handel met/in Rusland wanneer het belastingverdrag daadwerkelijk door Rusland wordt opgezegd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die zorgen en vind een verdragsloze situatie tussen Nederland en Rusland daarom onwenselijk. Mijn inzet is en blijft er dan ook op gericht alsnog tot een evenwichtig akkoord te komen. Mocht het verdrag toch onverhoopt eenzijdig worden opgezegd, dan zal ik ervoor zorgdragen dat informatie beschikbaar komt over de beëindiging van het belastingverdrag met Rusland. Een (groot) deel van het bedrijfsleven is zich overigens zeer wel bewust van de mogelijke gevolgen in een dergelijk scenario. Mijn ministerie heeft met hen (al dan niet via VNO-NCW) contact hierover.
Hebben alle Europese lidstaten dezelfde eenzijdige Russische eis ontvangen tot aanpassing van de bilaterale belastingverdragen? Zo nee, welke landen niet en waarom niet? Welke landen wel en hoe bereiden deze lidstaten hun (mkb-)bedrijven voor op de mogelijke gevolgen wanneer wel en wanneer niet wordt ingegaan op de Russische eis? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Discriminerend beleid binnen studentenorganisatie: dit soort documenten zijn ontluisterend’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat studentenvereniging Navigators homoseksualiteit problematiseert in verschillende beleidsdocumenten?1
Ja.
Klopt het dat in 2018 een intern document bij Navigators is opgesteld met daarin een afkeuring van homoseksualiteit? Op welke manier zorgde onder andere dit document voor een ongelijke positie tussen homoseksuelen en heteroseksuelen binnen deze vereniging?
Het moge duidelijk zijn dat ik het ten strengste afkeur als er discriminerende praktijken plaatsvinden ten aanzien van al dan niet «praktiserende» lhbt-personen.
Voor wat betreft functies binnen de vereniging is de Algemene wet gelijke behandeling van toepassing. Ook vrijwilligerswerk valt hieronder. Op grond hiervan mag een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid maken op grond van godsdienst, voor zover dit kenmerk vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormt, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 genoemde grond. Onderscheid op grond van seksuele oriëntatie of partnerkeuze is niet toegestaan.
Klopt het dat de Navigators een «medewerkersprofiel» hanteren om te kijken of je geschikt bent voor een bestuursfunctie en dat er voor «praktiserende» LHBTI’ers geen ruimte is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ontvangt de Navigators financiële ondersteuning van universiteiten en hogescholen door middel van bijvoorbeeld studiebeurzen? Kunt u een overzicht geven van de verschillende geldstromen tussen de Navigators en het bekostigd hoger onderwijs in Nederland?
Studentbestuurders van lokale Navigator Studentenverenigingen (NSV) doen in sommige gevallen een individueel beroep op bestuursbeurzen. Deze worden uitgekeerd vanuit het Profileringsfonds. De voorwaarden onder welke deze beurzen worden toegekend, worden door de instellingen vastgesteld in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Voor cijfers over door instellingen toegekende bestuursbeuzen, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van lid Paternotte, welke gesteld zijn naar aanleiding van dezelfde berichtgeving.
Bent u bekend met andere studentorganisaties of studentenverenigingen die intern onderscheid maken tussen LHBTI-leden en heteroseksuele leden? Zo ja, welke zijn dit? Maken zij ook aanspraak op bijvoorbeeld studiebeurzen? Zo nee, bent u bereid om hier actief navraag naar te doen?
Ik ben niet bekend met studentenorganisaties die intern onderscheid maken tussen LHTBI-leden en heteroseksuele leden. VH en VSNU hebben desgevraagd aangegeven dergelijke studentenorganisaties ook niet te kennen.
Welke eisen stellen instellingen bij het verstrekken van bijvoorbeeld bestuursbeurzen als het gaat om de sociale veiligheid van studenten, zoals de acceptatie van LHBTI-studenten? Indien die eisen niet gesteld worden, waarom niet?
De instellingen geven aan regelmatig in gesprek te gaan met studentenorganisaties over kernwaarden als sociale veiligheid, maar ook om het belang van diversiteit en inclusiviteit te benadrukken. Deze kernpunten komen ook terug in de dialoog tussen de instelling en de medezeggenschapsraad over de voorwaarden waaronder bestuursbeurzen worden uitgekeerd.
Bent u het met de mening eens dat studentorganisaties of studentenverenigingen geen financiële ondersteuning zouden moeten ontvangen, wanneer zij ervoor kiezen om bijvoorbeeld LHBTI’ers uit te sluiten van bestuursfuncties? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat onderwijsgeld niet gebruikt wordt om discriminatie mogelijk te maken?
Ik ben van mening dat organisaties die handelen in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling, geen financiële ondersteuning zouden dienen te ontvangen.