De zorgelijke ontwikkelingen voor het maatschappelijk middenveld in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkelingen in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen?1 2 3
Ja.
Wat is uw oordeel over de onrustige situatie in Oeganda in aanloop naar de verkiezingen waarbij ten minste 54 doden zijn gevallen, de persvrijheid onder druk staat en het het maatschappelijk middenveld onmogelijk wordt gemaakt om de verkiezingen te monitoren, zoals onder meer door de ingetrokken accreditatie van Citizens Coalition for Electoral Democracy (CCEDU)?
Het kabinet is bezorgd over de gespannen situatie in Uganda. Verkiezingsperiodes in Uganda zijn vaker onrustig verlopen, maar het grootschalig geweld van 18 en 19 november jl. waarbij ten minste 54 doden vielen en de vergaande beperkingen op de persvrijheid en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om onder ander de verkiezingen te monitoren, zijn ongebruikelijk voor Uganda en reden tot grote zorg.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Oegandese ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren, onder meer in EU-verband en met gelijkgezinden, uitgesproken over de situatie in Uganda, waarbij zorgen zijn gedeeld over de krimpende ruimte voor de media en het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft in die gezamenlijke verklaringen de Ugandese autoriteiten opgeroepen tot het waarborgen van persvrijheid, het belang van het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en het belang van transparante en vreedzame verkiezingen.
EU-ambassadeurs hebben in een politieke dialoog op 6 november jl. met president Museveni het buitensporig optreden van veiligheidsdiensten aan de orde gesteld. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Mede namens Nederland gingen er op 8 januari jl. verklaringen van leden van de Media Freedom Coalition (MFC) en de Partners for Democracy and Governance (PDG, een lokale groep van donorlanden) uit. In beide verklaringen worden de Ugandese autoriteiten opgeroepen om in aanloop naar de verkiezingen het maatschappelijk middenveld ruimte te bieden en om de persvrijheid te waarborgen.
Op 12 januari jl. riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Ugandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Het kabinet steunt deze EU-verklaring en onderstreept het belang van persvrijheid en het behoud van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Nederland is vanaf januari 2021 een jaar lang voorzitter van de lokale Justice Law and Order Sector (JLOS) donorgroep in Uganda. In die hoedanigheid zal Nederland zich onder meer inzetten voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland houdt mede in EU verband de situatie in Uganda nauwlettend in de gaten en zal zich beraden op verdere stappen als de situatie daarom vraagt.
Heeft u de zorgen over de huidige ontwikkelingen die het maatschappelijk middenveld zwaar onder druk zetten gedeeld met uw Europese ambtgenoten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op korte termijn te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld door een gezamenlijke EU-verklaring richting Oeganda over een eerlijk verkiezingsproces, inclusief vrijheid voor de media om het verkiezingsproces te volgen en vrij en open toegang tot internet? Zo ja, bent u bereid hierin het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn deze vragen te beantwoorden met het oog op de te houden verkiezingen in Oeganda?
Het bericht ‘Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde’ |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe een bejubeld personeelsplan in de zorg toch sneuvelde» en de uitspraak: «Er is net zo lang doorvergaderd totdat er iemand tegen was»?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie van het Ministerie van VWS zoals opgenomen in het betreffende artikel.
Hoeveel extra personeel en voltijdsequivalent (fte) hebben alle lokale, regionale en landelijke opschalingsplannen tot op heden opgeleverd? Bent u het met de heer Gommers eens dat het zwaar teleurstellend is wat er tot nu toe is bereikt? Zo ja, wat is volgens u de belangrijkste oorzaak hiervan?
In opdracht van de toenmalige Minister voor MZS heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) een landelijk Opschalingsplan2 gemaakt voor de verruiming van de IC- en klinische beddencapaciteit voor covid-patiënten. Dit Opschalingsplan bevat een uitgebreide paragraaf over hoe het personeel in te zetten bij de opschaling. Voor deel betrof het mogelijke acties om de personeelscapaciteit (tijdelijk) te vergroten, maar het betrof ook mogelijkheden om het reeds beschikbare personeel flexibeler in te zetten. Op basis hiervan zijn lokale opschalingsplannen gemaakt bij de ziekenhuizen voor de IC-capaciteit en de klinische beddencapaciteit. Daarnaast zijn er ook regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis opgesteld door de GGD’en. Ik heb geen zicht op hoeveel extra personeel de lokale en regionale opschalingsplannen hebben opgeleverd. Wel zien we dat bij de tweede golf de ziekenhuizen de reguliere zorg in veel grotere mate in stand weten te houden dan tijdens de eerste golf. Dit is een ontzettende prestatie gezien de enorme belasting op de zorg; de ziekenhuizen gaan daarin echt tot het uiterste.
Wat vindt u ervan dat organisaties geen extra personeel inschakelen omdat de extra handen niet opwegen tegen de extra administratie?
Het in dienst nemen van tijdelijk personeel vraagt van organisaties dat zij – net als bij ieder ander die zij in dienst nemen – met de betreffende persoon afspraken maken over het contract of de detacheringsovereenkomst. Om organisaties zoveel mogelijk te ontlasten bij dit proces worden recruiters ingezet bij Extra Handen voor de Zorg. Zij nemen selectie van kandidaten op geschiktheid en beschikbaarheid deels uit handen van zorgorganisatie. VWS ondersteunt de matching met een subsidie van € 6 mln. voor de periode november 2020 – april 2021.
Wat is uw reactie op het idee om reservisten op te roepen, in te schakelen en beschikbaar te houden voor de langere termijn?
Ik ondersteun dat idee van harte en faciliteer de vorming van regionale communities van oud-zorgprofessionals. Extra Zorg Samen probeert zoveel mogelijk van de mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg en voldoen aan het profiel, te enthousiasmeren om zich ook in volgende crises beschikbaar te stellen als zorgreservist.
Is het correct dat het merendeel van de beleidsmakers geen rekening hield met een tweede golf waardoor initiatieven om meer personeel aan te trekken te lang zijn blijven liggen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, wat zijn hiervan de concrete gevolgen geweest? Zo nee, wat hebben u of uw voorganger precies gedaan in de afgelopen zomer tot aan het begin van de tweede golf aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk? Waarom was «duwen en trekken» nodig om het ministerie tot enige actie aan te zetten?
Ik herken mij niet in het beeld dat uit het artikel naar voren komt. Na de eerste golf zijn er verschillende stappen gezet in voorbereiding op een volgende golf. Zo is aan ziekenhuizen gevraagd opschalingsplannen te maken ten behoeve van de IC-capaciteit. Daarnaast is alle GGD’en gevraagd om regionale opschalingsplannen voor de capaciteit buiten het ziekenhuis op te stellen in voorbereiding op een mogelijke volgende golf. Ook heeft Extra Handen voor de Zorg verschillende stappen gezet zoals een nieuw IT-systeem en professionalisering van de matching. Daarnaast heeft de Nationale Zorgklas die mensen toerust voor ondersteunende functies, voorbereidingen getroffen om snel meer mensen op te leiden. Ik faciliteer deze activiteiten met diverse subsidies.
In hoeverre acht u zich verantwoordelijk aangaande het oplossen van het personeelsvraagstuk in de zorg nu en in de toekomst? Is inmiddels sprake van een goed functionerende landelijke aanpak op dit terrein? Zo ja, kunt u hier op ingaan?
Ik voel mij verantwoordelijk voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg. Voldoende, tevreden en deskundig personeel is daar onlosmakelijk mee verbonden. Ik hecht daarbij aan een passende rolverdeling tussen overheid en het veld. De arbeidsmarkt is primair aan werkgevers en werknemers.
Wij faciliteren partijen zoals Extra Handen voor de Zorg en de Nationale Zorgklas om organisaties te helpen op het moment dat zij er met regionale samenwerking en of via uitzendbureaus niet in hun acute personeelsnood kunnen voorzien. Daarnaast ondersteun ik zorgorganisaties met verschillende subsidieregelingen voor meer personeel en voor scholing. Voor de volledige inhoud en voortgang van de arbeidsmarktaanpak tijdens de COVID-19 crisis verwijs ik u naar de reguliere voortgangsbrieven aanpak COVID-19 die uw Kamer ontvangt. Wat de lange-termijn aanpak van de arbeidsmarkttekorten betreft, verwijs ik u naar de periodieke voortgangsrapportages van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Kunt u een nadere toelichting geven op de gesprekken om te komen tot een coalitie tussen Sozaned en Extra ZorgSamen? Waarom is een samenwerking tussen deze partijen niet van de grond gekomen?
Dit is een zaak tussen betrokken partijen. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vormen.
Hoeveel nieuw zorgpersoneel heeft het initiatief Extra ZorgSamen tot op heden opgeleverd? Hoeveel subsidie krijgt Extra ZorgSamen van het Ministerie van VWS? Welke acties zijn tot op heden geïnitieerd vanuit Extra ZorgSamen? Kunt u daarbij ingaan op de «geleverde bijdrage aan de continuïteit van zorg», hetgeen de stichting zich ten doel heeft gesteld?2
De subsidie aan Extra Zorg Samen heeft niet tot doel extra personeel te werven. EZS probeert zoveel mogelijk mensen die zich aanmelden bij Extra Handen voor de Zorg, te enthousiasmeren om ook op de langere termijn inzetbaar te blijven als zorgreservist. Met deze mensen bouwt Extra Zorg Samen aan regionale communities. Extra Zorg Samen krijgt een subsidie van € 1,45 mln. t/m eind 2021. Extra Zorg Samen is hard aan de slag met onder andere een communityplatform en campagnes.
Klopt de opmerking in het artikel dat er op dit moment geen opschalingsplan ligt dat niet ten koste gaat van de reguliere zorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Dit klopt ten dele. In het Opschalingsplan is en onderscheid gemaakt tussen de structurele opschaling van 1150 naar 1350 IC-bedden (en daarbij ook 400 extra klinische bedden) in fase 2 van de opschaling enerzijds; en de verdere flexibele opschaling naar 1700 IC-bedden (en daarbij nog 700 flexibele klinische bedden) in fase 3 van de opschaling anderzijds. Het plan ging ervan uit dat de reguliere zorg in stand kon blijven bij een opschaling in fase 2 en pas in fase 3 zou enige mate (20%) van afschaling van reguliere zorg nodig zijn om de extra covid-bedden te kunnen bemensen. Helaas bleek dat de tweede golf eerder, sneller en massiever kwam dan vooraf gedacht. Daardoor was het aantal COVID-patiënten al snel zo groot dat het ziekenhuizen niet meer lukte om zowel de COVID-stroom als de volledige reguliere zorg tegelijk voort te zetten. Daarbij komt ook dat ziekenhuizen kampen met ziek of overbelast personeel, personeel dat besmet is met COVID of daarvan wordt verdacht en daardoor uitvalt.
Wat kunt u doen en wat gaat u doen om het personeelsprobleem in de zorg op te lossen en te bewerkstelligen dat de capaciteit aan reservisten maximaal wordt benut?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Vattenfall mag in de Maas doorgaan met massaal vermalen van vissen´ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de massale vissendood die al jaren plaatsvindt bij de waterkrachtcentrale in de Maas, tussen Lith en Alphen?1 Zo ja, hoeveel en welke soorten vissen worden gemiddeld per maand gedood door de waterkrachtcentrale? Wat is het percentage gedode vissen die de waterkrachtcentrales bij Lith en Linne passeren?
Ja, ik ben bekend met de vissterfte die optreedt bij de bestaande waterkrachtcentrales in de Maas. De sterftecijfers variëren per vissoort/levensstadium. Schieraal heeft als langste vissoort de meeste sterfte: naar schatting sterft 26% à 27% van de schieraal die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van waterkrachtcentrale Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is op basis van monitoring berekend dat dit in aantallen neerkomt op respectievelijk 1200 en 900 gestorven schieralen bij de waterkrachtcentrale Lith. Naar schatting sterft 7,7% van de jonge zalm (smolts) die jaarlijks gedurende het migratieseizoen door de turbines van de waterkrachtcentrale Lith passeert. Voor de jaren 2018 en 2019 is ingeschat dat dit in aantallen neerkomt op respectievelijk 150 en 350 gestorven zalmsmolts.
Voor de waterkrachtcentrale Linne worden dezelfde sterftepercentages ingeschat. Hier zijn echter nog geen betrouwbare monitoringsgegevens beschikbaar over aantallen gestorven schieraal en zalmsmolts.
Voor overige soorten (barbeel, kopvoorn, sneep, kwabaal, winde, rode aal, allen in de lengteklasse groter dan 30 cm) is de sterfte minder precies bekend, maar wordt ingeschat dat deze lager is dan 10% per waterkrachtcentrale.
Klopt het dat maar 0,8% van de paling die Lith passeren de zee weet te bereiken? Zo ja, hoe past dit beeld bij de bescherming van de paling onder de Wet natuurbescherming en het feit dat de paling op de Rode Lijst van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources als kritiek wordt bestempeld?
Om inzicht te krijgen in een percentage schieraal dat de zee weet te bereiken, wordt zogenaamd telemetrieonderzoek uitgevoerd. Dergelijke studies geven met name een indicatie van het migratiesucces, waarbij de percentages wel substantieel hoger liggen dan die 0,8%. Hoewel duidelijk is dat waterkrachtcentrales schade toebrengen aan passerende schieralen, is het lastig om aan te geven hoe zich dit verhoudt tot andere factoren die nadelig zijn voor de migratie, zoals natuurlijke predatie. De meest recent afgeronde studie uit het najaar van 2018, naar de migratie van schieraal via de Maas, resulteerde in een percentage van 13% van de schieralen die de zee wist te bereiken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het om een gering aantal gemerkte schieralen ging: van de in totaal 39 waargenomen schieralen, waarvan er 23 Lith hebben gepasseerd, bereikten uiteindelijk 3 schieralen de zee. Wel blijkt uit eerdere onderzoeken gemiddeld eenzelfde percentage uittrek naar zee.
De bescherming van de aal is in Europees verband geregeld in de EU Aalverordening en de nationale implementatie hiervan middels het Nederlandse Aalbeheerplan. Dit beheerplan met de daarin opgenomen maatregelen is door de Europese Commissie beoordeeld als voldoende om de doelstellingen tot herstel van de aalstand op termijn te realiseren. Het beperken van de impact van migratieknelpunten zoals bij de betreffende waterkrachtcentrales vormen, naast visserijbeperkende maatregelen, een belangrijk onderdeel van de aanpak in het Aalbeheerplan. De Minister van LNV en ik zullen daarom onverminderd in blijven zetten op voortzetting van het beleid om tot beperking van vissterfte op deze locaties te komen. Zie hiervoor verder de beantwoording onder vraag 5.
Welke maatregelen worden genomen bij waterkrachtcentrales om de impact op de biodiversiteit en passerende vissen zo laag mogelijk te houden?
Waterkrachtcentrales in de grote rivieren zijn gesitueerd bij bestaande stuwen. Voor stroomopwaartse migratie van vis zijn vispassages aangelegd. Hierdoor kunnen vissen ongehinderd migreren (wat positief is voor de biodiversiteit) en daarbij de waterkrachtcentrale stroomopwaarts veilig passeren. Bij stroomafwaartse migratie sterven vissen door de turbines van de waterkrachtcentrales. Stroomafwaarts is daarom ter bescherming van de vis in een beleidsregel de eis gesteld dat er in totaal niet meer dan 10% sterfte mag plaatsvinden. Waterkrachtcentrales hebben een vergunning nodig voor het onttrekken en terugbrengen van water waarbij voldaan moet worden aan de 10% eis. Exploitanten van waterkrachtcentrales kunnen hieraan voldoen door technische maatregelen te treffen of door bijvoorbeeld turbines stil te leggen tijdens vismigratiepieken. De 10% eis betreft een cumulatief percentage dat van toepassing is op gestuwde delen van de Rijn en de Maas en dat wordt bepaald aan de hand van schieraal en zalmsmolts. Dit percentage zorgt ervoor dat de vispopulatie niet onder onverantwoorde druk komt te staan. Buiten die gestuwde delen geldt in de rijkswateren de eis van nihil vissterfte voor stroomafwaartse migratie. Deze eisen worden door Rijkswaterstaat gehanteerd bij vergunningverlening in de rijkswateren en zijn vervat in de «Beleidsregel watervergunningverlening waterkrachtcentrales in de rijkswateren».
Klopt het dat de beleidsregel waarin is opgenomen dat niet meer dan 10% van de passerende vissen gedood mag worden door de betreffende waterkrachtcentrales niet voldoende in de wet verankerd is? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit heeft kunnen gebeuren?
Waterkrachtcentrales dienen een vergunning te hebben voor het onttrekken en terugbrengen van rivierwater. Eerder heeft de Raad van State al geoordeeld dat het terecht is dat bij die vergunningverlening rekening wordt gehouden met vissterfte en daar strenge eisen aan gesteld worden. Bij die eerdere uitspraken werd eveneens de 10%-norm van de beleidsregel gehanteerd. Anders dan voorheen heeft de Raad van State in een recente uitspraak echter geoordeeld dat die 10%-norm niet meer zonder nadere juridische verankering gehanteerd kan worden. Dit betekent niet dat de norm inhoudelijk ter discussie staat. De Raad van State gaat hiermee – voor het eerst – in op de juridische verankering van de 10% norm in een beleidsregel.
Welke vervolgstappen worden genomen om passerende vissen toch te gaan beschermen tegen de dodelijke turbines van de waterkrachtcentrales zoals is afgesproken? Gaat u bijvoorbeeld een poging doen om de beleidsregel nu beter in de wet te verankeren?
Waterkrachtcentrales hebben nog steeds een vergunning nodig om in bedrijf te zijn en de wet schrijft nog steeds voor dat daarbij de vis voldoende beschermd wordt. Door de uitspraak is echter de beleidsregel als concreet beoordelingskader bij het verlenen van de vergunning, niet meer bruikbaar. Tevens zijn de watervergunningen van de bedrijven vernietigd waardoor ik een nieuw besluit op de vergunningaanvragen zal moeten nemen. De betrokken bedrijven hebben aangegeven dat zij zich vooralsnog houden aan de eerder gemaakte afspraken over visbescherming.
Mijn inzet is om het beleid ongewijzigd voort te zetten en het toetsingskader zo spoedig mogelijk formeel te herstellen. Om vergunningverlening door Rijkswaterstaat weer mogelijk te maken zal ik de juridische verankering van de beleidsregel waarin de vissterftenorm is opgenomen laten aanpassen. Er wordt momenteel verkend hoe dat het beste kan. Ik ga ervan uit dat ik u voor het Algemeen Overleg water van juni 2021 kan informeren over de wijze waarop dit zal gaan gebeuren.
Deelt u de mening dat de betreffende energieleveranciers de maatschappelijke en ecologische handschoen moeten oppakken om hun impact op biodiversiteit zo laag mogelijk te houden en dat, ondanks de juridische uitspraak omtrent de verankering van de 10%-norm, deze energieleveranciers alles in het werk moeten zetten om passerende vissen te helpen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, die mening deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Welke maatregelen kan Rijkswaterstaat nemen om de vissterfte door waterkrachtcentrales tegen te gaan en gaat u deze tot uitvoering brengen?
Om vergunningverlening door Rijkswaterstaat weer mogelijk te maken zal ik de juridische verankering van de beleidsregel waarin de vissterftenorm is opgenomen laten aanpassen. Zie het antwoord op vragen 3 en 5.
Neemt Rijkswaterstaat de ecologische doelen uit de Kaderrichtlijn Water mee in de watervergunning? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Naast een toets aan de beleidsregel geldt voor ieder vergunningplichtig initiatief, dus ook waterkrachtcentrales, dat een ecologische toets plaatsvindt aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water op grond van het beheerplan voor de rijkswateren.
Het verrekenen van schadevergoeding op grond van artikel 6:1:13 van het Wetboek van Strafvordering |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijkheden om na onterecht uitgezeten voorarrest of detentie een schadevergoeding te ontvangen, zoals verwoord op de website van de Raad voor de rechtspraak?1
Ja.
Kunt u de werkwijze uiteenzetten hoe in de praktijk met artikel 6:1:13 van het Wetboek van Strafvordering wordt omgegaan, namelijk het verrekenen van uit te keren schadevergoedingen met openstaande vorderingen?
Verrekening voorkomt dat gelden worden terugbetaald aan een verdachte of veroordeelde die tegelijkertijd op grond van een (andere) onherroepelijke strafrechtelijke beslissing geld verschuldigd is aan de Staat of aan slachtoffers en diens nabestaanden.
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 is met artikel 6:1:13 Sv de verrekeningsbevoegdheid voor de Minister (toegepast door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) geïntroduceerd in het Wetboek van strafvordering. Via deze bevoegdheid kan de Minister ook verrekenen bij bijvoorbeeld een waarborgsom of een opgeheven beslag.
Hoe vaak wordt per jaar van deze procedure gebruik gemaakt en hoeveel geld wordt jaarlijks door Justitie uitgekeerd? Kunt u over het jaar 2020 per arrondissement aangeven in hoeveel gevallen en met welke opbrengsten er tot verrekening is over gegaan?
Het verrekenen van openstaande vorderingen met een toegekende schadevergoeding na onterecht voorarrest, vindt plaats via een rechterlijke beslissingen op grond van artikel 534 lid 3 Sv.
In geval van een onrechtmatige detentie kan gewezen verdachte of veroordeelde bij de rechtbank een verzoekschrift tot schadevergoeding indienen. De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat er geen gegevens beschikbaar zijn over hoeveel verzoekschriften per jaar worden ingediend. Wel heeft de Raad voor de rechtspraak gegevens beschikbaar over hoe vaak in 2020 een schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie werd toegekend en over welke bedragen het hierbij gaat op basis van de beschikkingen, uitgesplitst per gerecht (zie onderstaande tabel).
Gerecht
Aantal schadevergoedingen
Totaal bedrag schadevergoedingen
Rechtbank Amsterdam
774
€ 623.081
Rechtbank Den Haag
443
€ 582.414
Rechtbank Limburg
233
€ 266.224
Rechtbank Midden-Nederland
396
€ 339.571
Rechtbank Noord-Nederland
196
€ 154.718
Rechtbank-Noord Holland
240
€ 228.553
Rechtbank Oost-Brabant
354
€ 184.577
Rechtbank Overijssel
245
€ 225.923
Rechtbank Gelderland
353
€ 210.140
Rechtbank Rotterdam
662
€ 814.130
Rechtbank Zeeland-West Brabant
364
€ 384.877
Gerechtshof Amsterdam
90
€ 254.922
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
83
€ 359.972
Gerechtshof Den Haag
104
€ 667.118
Gerechtshof Den Bosch
47
€ 385.000
Totaal
4.584
€ 5.681.219
Worden schadevergoedingen standaard verrekend met openstaande boetes en andere vorderingen, zoals ontnemingsmaatregelen en schadevergoedingsverplichtingen?
Indien een overzicht van openstaande zaken aan het dossier is toegevoegd verrekent de rechter deze conform wettelijke verplichting standaard met de toegekende vergoeding wegens onterechte detentie.
Is het verrekenen van schadevergoeding een optie die kan worden toegepast, of is het een wettelijke verplichting die daadwerkelijk in elk geval wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 4.
Is het de officier van justitie die de verrekening moet vorderen of past de rechter deze verrekening ambtshalve toe? Wordt deze beslissing gelijktijdig met het verzoek tot schadevergoeding door de rekestenkamer behandeld? Of wordt deze beslissing uitgevoerd door een instantie als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?
De verrekening vindt plaats door de rechter bij de behandeling van het verzoekschrift van gewezen verdachte of veroordeelde voor een schadevergoeding wegens onrechtmatige detentie. De officier van justitie wordt bij de behandeling gehoord. De betaling van het bedrag na verrekening dat in de beschikking op het verzoekschrift wordt genoemd, wordt door Team Griffie van het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) verricht. Het CJIB ontvangt van het LDCR het verrekende bedrag voor openstaande vorderingen, een eventueel restbedrag maakt het LDCR over aan de gewezen verdachte of veroordeelde.
Op welke wijze komt informatie over openstaande geldboetes of andere aan de staat verschuldigde geldsommen onder de aandacht van de betrokken officier van justitie dan wel rechter?
Het CJIB verstrekt op verzoek van het Openbaar Ministerie ten behoeve van het dossier ter behandeling van het verzoekschrift een overzicht met openstaande vorderingen.
Bent u van mening dat de praktijk waarin schadevergoedingen worden verrekend met openstaande vorderingen op een goede manier functioneert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Om de verrekening door de rechter conform artikel 534 lid 3 Sv efficiënter vorm te geven is bij de rechtbank Amsterdam gestart met een werkwijze waarbij het uitwisselen van informatie tussen het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en het CJIB een belangrijk aandachtspunt is. Gelet op de positieve ervaringen van deze werkwijze wordt momenteel door Rechtspraak en Openbaar Ministerie bezien of en hoe deze uitwisseling van informatie landelijk optimaal vorm kan worden gegeven.
Zou het een verbetering in het proces van verrekening zijn indien na de beslissing tot toekenning van de schadevergoeding contact wordt opgenomen met het CJIB om zodoende de schadevergoeding te verrekenen met verschuldigde geldsommen? Zou dit niet tot meer verrekeningen leiden, aangezien het overzicht dat wordt opgevraagd bij het CJIB actueler is? Zou dit niet eveneens resulteren in minder zittingen? Versterkt dit niet eveneens de één-overheid gedachte?
De in uw vraag genoemde suggestie zal ik bespreken met het CJIB, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak. Ik zal uw suggestie ook betrekken bij de verdere uitwerking van de van toepassing zijnde beleidsregels. Of uw suggestie leidt tot de door u genoemde voordelen is nu nog niet te zeggen.
De wenselijkheid van vermenging van accountancy en advocatuur. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad, waarin geschreven wordt over de plannen van accountantskantoren om zich ook toe te gaan leggen op het leveren van juridische diensten? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling?1
Ja. De ontwikkeling dat accountantskantoren binnen hun netwerk ook juridische adviesdiensten leveren is niet nieuw. Het artikel richt zich op het door accountantskantoren leveren van diensten uit het domeinmonopolie van advocaten. In het antwoord op vraag 2 gaan de Minister voor Rechtsbescherming en ik in op de wenselijkheid van deze ontwikkeling.
Bent u het eens met de kritiek van de schrijver van bovengenoemd artikel op deze ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming en ik zijn het met de schrijver eens dat advocaatdiensten en accountancydiensten een verschillend belang dienen. Advocaten dienen het belang van de cliënt en accountants dienen rekening te houden met het publiek belang. Bij het mogelijk opzetten van een advocatenpraktijk door accountantskantoor zal hiermee dan ook goed rekening moeten worden gehouden. Zoals uit onderstaande beantwoording blijkt bevat de huidige wetgeving al waarborgen om onwenselijke vormen daarvan tegen te gaan. Dit dwingt de accountantskantoren om de wenselijkheid goed in overweging te nemen en er zorg voor te dragen dat de het publiek belang en fundamentele beginselen van de beroepsuitoefening niet in het geding komen.
In hoeverre staan huidige wetten en regels een vermenging van accountants- en advocatenwerk, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door Deloitte, EY en KPMG Meijburg die een deel van de markt voor juridische diensten willen overnemen, in de weg? Met andere woorden: kan een dergelijke vermenging op dit moment wettelijk door de beugel? Zo ja, vindt u dit wenselijk en waarom dan?
Wat betreft de controlepraktijk van accountantskantoren geldt het samenloopverbod van controle en niet-controlediensten. Dit geldt zowel voor de wettelijke controle van organisaties van openbaar belang (oob’s) 2 op grond artikel 24b van Wet toezicht accountantsorganisaties, als voor overige controles op grond van de door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (zie antwoord vraag 4). Wat betreft de niet-controlepraktijk van accountantskantoren (bijvoorbeeld adviesdiensten) is vermenging niet verboden, maar dwingen de beroepsregels waaraan accountants en advocaten in al hun activiteiten gebonden zijn nog steeds tot een zekere distantie tussen de uitoefening van die twee beroepen om conflictsituaties tussen de daarvoor geldende beroepsregels te voorkomen. Overtreding van die beroepsregels kan tuchtrechtelijke consequenties hebben.
Bent u bekend met de onderzoeksrapporten die in het artikel genoemd worden, uit onder meer Australië, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika én Nederland, waarin wordt gewezen op de perverse en verkeerde prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat er perverse en verkeerde prikkels uitgaan van de samenloop tussen accountants- en adviesdiensten? Zo nee, bent u bereid de bewuste rapporten tot u te nemen en dan alsnog dezelfde stelling van commentaar te voorzien?
Ik ben ermee bekend dat er in meerdere landen onderzoek wordt of is gedaan naar de perverse prikkels die kunnen uitgaan van de samenloop tussen de controle van het jaarverslag en andersoortige diensten. Nederland is een van de eerste landen die hierop vergaande maatregelen hebben genomen door een wettelijk verbod in te voeren om bij oob-controles ook andere diensten aan die oob te verlenen. Een later in werking getreden EU-verordening heeft alleen bepaalde diensten verboden en het op grond van een lidstaatoptie mogelijk gemaakt dat onze strengere Nederlandse wetgeving in stand bleef. Op basis van de door de NBA vastgestelde Verordening inzake onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten geldt eveneens een samenloopverbod bij controles van niet-oob’s dat alleen kan worden doorbroken als er een maatregel wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering van de controle waarborgt. Gelet op het feit dat de aard van controlewerkzaamheden en van juridische dienstverlening zo fundamenteel van elkaar verschillen, lijkt louter een maatregel om de onafhankelijke uitvoering te borgen bij de samenloop van die twee diensten geen optie. Juridische dienstverlening is immers gericht op het persoonlijk belang van de cliënt. Dat verhoudt zich niet tot het publiek belang dat bij vele audits is gemoeid.
In Nederland heeft de AFM in 2018 een onderzoek gepubliceerd naar kwetsbaarheden in de structuur van de sector, waarin ook expliciet is gekeken naar perverse prikkels. Dit rapport was voor mij mede aanleiding om de Commissie toekomst accountancysector (Cta) in te stellen om te adviseren hoe de kwaliteit van de wettelijke controle duurzaam kan worden verhoogd. Ook de Cta heeft gekeken naar de perverse prikkels in de sector. Ze concludeerde dat de beschikbare informatie onvoldoende rechtvaardiging geeft om in dit stadium ingrijpende maatregelen te nemen ten aanzien van de structuurkenmerken van de accountancysector. Wel adviseerde ze om onder meer nader onderzoek te doen naar het audit-only model, waarbij de wettelijke controlepraktijk wordt afgesplitst van de andere onderdelen van de organisatie. De Cta deed ook een groot aantal andere aanbevelingen om de kwaliteit van de sector duurzaam te verhogen. Naar aanleiding van de aanbevelingen van Cta heb ik de Kwartiermakers toekomst accountancysector opdracht gegeven onderzoek te doen naar de alternatieve structuurmodellen audit only, joint audit en het intermediair model. De kwartiermakers zijn hiermee aan de slag.
Ziet u ook dat de belangen van accountants, die in essentie onafhankelijk, objectief en onpartijdig moeten opereren, zich zeer slecht verhouden tot de belangen van een advocaat, die het cliëntbelang altijd voorop moet stellen, en bent u het er dan mee eens dat deze twee branches beter gescheiden zouden kunnen blijven? Zo nee, kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u dat niet zo ziet?
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben aangegeven bij het antwoord op vraag 2 onderschrijven wij dat beide beroepsgroepen twee verschillende belangen dienen. De twee activiteiten kunnen dan ook moeilijk in één entiteit direct gecombineerd worden. Ik verwacht dat de samenwerking tussen accountants en advocaten niet plaatsvindt of zal plaatsvinden binnen een accountantskantoor, maar gescheiden in afzonderlijke entiteiten van het netwerk waarvan het accountantskantoor deel uitmaakt. Op deze wijze kunnen zij vanuit hun eigen rollen diensten van elkaar afnemen. Gelet op het reeds van toepassing zijnde strikte samenloopverbod wat betreft de controlepraktijk van accountants zie ik dan beperkte risico’s voor de onafhankelijke uitvoering van wettelijke controles. Wat betreft de niet-controlepraktijk zullen de eigen verplichtingen waaraan accountants en advocaten gebonden zijn nopen tot een zekere distantie. Een te nauwe samenwerking kan resulteren in een conflict tussen de onderscheidenlijke beroepsnormen van deze beroepsgroepen met mogelijke tuchtrechtelijke consequenties. Een nauwe samenwerking is ook niet in het belang van deze beroepsgroepen. Een accountant heeft eigen verplichtingen en kan zich naar verwachting niet beroepen op het verschoningsrecht van advocaten als hij zelf op grond van een wettelijk voorschrift bijvoorbeeld een meldplicht of plicht tot informatieverstrekking heeft. Daarom is het nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te bezien welke neveneffecten verdere samenwerking met zich kan brengen. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen deze ontwikkelingen nauwlettend volgen.
In hoeverre kan de bovengenoemde ontwikkeling los gezien worden van de tendens dat meer bedrijven zogenaamd «zelfonderzoek» door advocaten instellen? Zijn deze twee ontwikkelingen niet potentieel een heel gevaarlijke cocktail?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij laten weten dat de ontwikkeling ten aanzien van het zelfonderzoek door advocaten in beginsel los lijkt te staan van de ontwikkeling om door uitbreiding van het aanbod van dienstverleners meer innovatie en verbetering van de toegang tot het recht te bewerkstellingen. De ontwikkeling van verdere samenwerking lijkt vooral ingegeven door de toevoeging van de experimenteerparagraaf aan de Verordening op de advocatuur. Hiermee wil de Nederlandse Orde van Advocaten onderzoeken in hoeverre alternatieve bedrijfsstructuren, met behoud van de kernwaarden voor de advocatuur, bijdragen aan verbetering van de toegang tot het recht. Dit moet ook ruimte bieden aan meer (digitale) innovatie binnen de advocatuur, zodat de burger daarmee geholpen is en een betere toegang tot het recht krijgt. De experimenteerparagraaf beperkt zich tot rechtsbijstandsverzekeraars en schaderegelingskantoren en is daardoor niet van toepassing op accountants- en consultancy kantoren. Uit het artikel in het Financieele Dagblad van 5 januari 20213 blijkt dat de «Big Four» (de vier grootste accountantsorganisaties) de samenwerking met advocaten ook willen aangaan. Deze grote kantoren hebben, met hun internationale netwerk, hun innovatiebudget veel beter geborgd, waardoor zij, naar het zich laat aanzien, innovatie gerichter en sneller naar de markt van de advocatuur zouden kunnen brengen. Tegenover die samenwerking staat wel het spanningsveld tussen de kernwaarden van beide beroepen als risico, iets waarmee bij een samenwerking en verdere verkenning continu rekening gehouden zal moeten worden. Bij een verkenning naar een verdere samenwerking tussen accountants en advocaten moet ook het effect op het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht van advocaten steeds worden onderzocht. Deze privileges van de advocaat zijn gelet op hun oorsprong en doel niet automatisch overdraagbaar. Het is dus nodig om zorgvuldigheid te betrachten en te onderzoeken welke neveneffecten verdere samenwerking met zich brengen.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zoals u weet ten aanzien van de ontwikkeling rondom het zelfonderzoek door advocaten, na een motie van uw Kamer, een onderzoek laten starten door het WODC, waarover uw Kamer separaat zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid de markt dusdanig te reguleren dat vermenging van accountancy en advocatenpraktijken geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat DNV GL de certificatie voor Nord Stream 2 intrekt |
|
Tom van der Lee (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Noorse verzekeringsbedrijf DNV GL alle technische en veiligheidscertificaten voor Nord Stream 2 intrekt?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze handeling voor de voltooiing van gaspijpleiding Nord Stream 2? Kunt u schetsen welke alternatieve routes inclusief tijdspad er mogelijk zijn om Nord Stream 2 te voltooien?
Besluiten van bedrijven om zich terug te trekken uit het Nord Stream 2 project kunnen de voltooiing van deze gaspijpleiding hinderen. Het is het kabinet niet bekend of Nord Stream AG, de eigenaar van Nord Stream 2, denkt aan alternatieve tracés en/of tijdspaden en wat die dan zouden kunnen zijn.
Welke verzwaarde sancties kunnen Nederlandse en Europese bedrijven nog verwachten na verdere aanscherping van eerdere sancties via het recente goedkeuren van de Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA) door de Senaat? Kunt u verduidelijken wat de gevolgen zijn van deze verzwaarde sancties voor het aandeel van Shell bij Nord Stream 2? Welk advies geeft u hierover aan Nederlandse bedrijven die zijn betrokken bij Nord Stream 2, zoals Shell? Kunt u tevens toelichten welk diplomatiek contact er met de Verenigde Staten over dit verzwaarde sanctiepakket is?
De nieuwe sancties zijn onder meer gericht op bedrijfsactiviteiten gerelateerd aan bepaalde aanpassingen aan de schepen die werken aan Nord Stream 2 en de certificering en verzekering van deze gaspijpleiding. Ik wil niet vooruitlopen op mogelijke gevolgen van Amerikaanse sancties voor Europese bedrijven die bij dit project betrokken zijn. Sinds de aanname van de eerste Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 wordt Nederlandse bedrijven geadviseerd zich op de hoogte te stellen van de Amerikaanse sanctiewetgeving.
Zoals bekend, acht het kabinet de Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2 onwenselijk vanwege de gevolgen voor het Europese bedrijfsleven. Nederland zal dit standpunt blijven uitdragen in diplomatieke contacten met Amerikaanse gesprekspartners, zoals we dat, vaak in samenwerking met Europese partners, ook hebben gedaan bij eerdere Amerikaanse sancties tegen Nord Stream 2.
Wat is de status van de huidige rechtszaken (het hoger beroep bij het Gerecht van de EU en de arbitrageprocedure die is gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag) die namens Nord Stream 2 zijn aangespannen? Wanneer verwacht u dat deze zijn afgerond?
Nord Stream 2 AG heeft beroep ingesteld bij het Gerecht van de EU met als doel om de wijziging van de gasrichtlijn nietig te laten verklaren. Dit is afgewezen (de verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard). Nord Stream 2 AG is eind juli vorig jaar hiertegen in hoger beroep gegaan bij het Europees Hof van Justitie. Die procedure loopt momenteel nog en hoewel onbekend is wanneer het Hof uitspraak zal doen, kan wel worden gemeld dat de gemiddelde procesduur bij het Hof in 2019 ruim 14 maanden bedroeg.
Verder is Nord Stream 2 AG in 2019 een arbitrageprocedure gestart tegen de EU onder het Energiehandvestverdrag, waarin wordt gesteld dat de wijziging van de richtlijn Nord Stream 2 AG onredelijk zou benadelen. Ook deze procedure loopt nog. Arbitrageprocedures hebben vaak een lange doorlooptijd en de uitspraken kunnen de werking van een EU-richtlijn niet opschorten.
Daarnaast is Nord Stream 2 AG in beroep gegaan bij het regionale Gerechtshof in Düsseldorf tegen het besluit van mei vorig jaar van de Duitse energietoezichthouder, het Bundesnetzagentur, om geen «afwijking» te verlenen van bepalingen uit de Gasrichtlijn. Een uitspraak wordt in de loop van dit jaar verwacht. Dit Gerechtshof zou, alvorens een oordeel te vellen, eerst een prejudiciële vraag over interpretatie van de Gasrichtlijn kunnen stellen aan het Europees Hof van Justitie.
Wat is de procedure voor de inwerkingtreding van Nord Stream 2 indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond? Bent u het ermee eens dat er geen sprake kan zijn van activering van de Nord Stream 2-pijpleiding indien deze rechtszaken nog niet zijn afgerond, maar de gaspijpleiding wel al gereed is? Zo ja, hoe gaat u dit standpunt onder de aandacht brengen bij Duitsland en de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechters die zich buigen over de rechtszaken genoemd in het antwoord op vraag 4 om tot zorgvuldig afgewogen oordelen te komen. Het is niet noodzakelijk dat deze zaken worden afgerond voordat de Nord Stream 2 pijpleiding in gebruik kan worden genomen. Zonder een succesvol beroep op een uitzonderingsgrond, zoals een «afwijking» of «ontheffing», dient Nord Stream 2 AG te voldoen aan alle bepalingen van de Europese Gasrichtlijn, inclusief de eisen in relatie tot eigendomsontvlechting, derdentoegang, tariefbepalingen en voorschriften op het gebied van transparantie.
Welke mogelijkheden in de nabije toekomst ziet u om de motie-Van den Nieuwenhuijzen c.s. bij Duitsland en de Commissie aan de orde te stellen die erom vraagt dat de nieuwe Europese Gasrichtlijn strikt wordt toegepast?2
Zoals aangegeven in de brief die ik op 6 november jl. mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan de Tweede Kamer heb gestuurd3 in reactie op de motie Van den Nieuwenhuijzen c.s. en in de antwoorden die de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 januari jl. aan de Tweede Kamer heeft toegezonden in reactie op eerdere vragen van de leden van de GroenLinks-fractie4, wordt de Gasrichtlijn vooralsnog strikt toegepast op Nord Stream 2. Ik zie op het moment geen reden om te verwachten dat hier verandering in komt. Aan het regionale Gerechtshof in Düsseldorf ligt in beroep de vraag voor of Nord Stream 2 AG in aanmerking komt voor een «afwijking» van bepalingen van de Gasrichtlijn en aan het Hof van Justitie ligt de vraag voor of de wijziging van de gasrichtlijn nietig zou moeten worden verklaard, zoals verzocht door Nord Stream 2 AG. Het past het kabinet niet om te reageren op zaken die onder de rechter zijn.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM: Incident Akwasi heeft geen juridische gevolgen»?1
Ja.
Wat is volgens u de definitie van diefstal?
Ingevolge artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht is sprake van diefstal wanneer enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wordt weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Deelt u de mening dat Akwasi zich met het wederrechtelijk toeeigenen van laptops die niet van hem waren, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de omroep heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan enig onderzoek naar dit incident. Mede daardoor is het onwaarschijnlijk dat het Openbaar Ministerie kan vaststellen of in dit geval sprake is geweest van diefstal. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven gelet hierop geen nader onderzoek te verrichten naar dit incident.
Wat is volgens u de definitie van intimidatie en bedreiging?
Ingevolge artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ziet bedreiging op verschillende gedragingen. Intimidatie is er daar geen van. Mogelijk zou intimidatie kunnen worden ingelezen in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang).
Bent u ook van mening dat Akwasi met zijn uitingen tegen een journalist zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie en bedreiging en dat hij hiervoor vervolgd zou moeten worden, ongeacht of aangifte tegen hem is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de uitlatingen van betrokkene, niet van dien aard zijn dat deze een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Tevens heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat er onvoldoende bewijs is om betrokkene te vervolgen voor dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Mogelijk ten overvloede merk ik nog op dat nu beide artikelen en artikel 310 geen zogenaamde klachtdelicten zijn het niet ter zake doet of er aangifte is gedaan. Het Openbaar Ministerie kan wanneer zij dat opportuun acht zelfstandig optreden tegen diefstal, bedreiging en dwang.
Deelt u de mening dat het OM de opruier, dief en bedreiger Akwasi gewoon niet wil vervolgen en volstrekt corrupt en willekeurig handelt? Zo nee, waarom niet?
De beslissing van het Openbaar Ministerie om de heer Akwasi niet te vervolgen betreft een autonome beslissing. Als Minister van Justitie en Veiligheid dien ik terughoudendheid te betrachten in individuele zaken.
Kunt u uitleggen waarom het OM de recidiverde Akwasi niet vervolgt, maar een PVV-politicus, nota bene de oppositieleider van het parlement, die een onschuldige vraag stelt, wel? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1520.
Bent u bereid het OM aan te sporen een einde te maken aan het politiek gekleurde en corrupte vervolgingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij niet vinden in hetgeen in deze vraag wordt gesuggereerd. Ik zie hiertoe dan ook geen reden en verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 3, 5 en 6.
Het onderzoek naar besmetting aan boord van vliegtuigen |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het recent door het Centers for Disease Control and Prevention (CDC) gepubliceerde onderzoekGenomic Evidence of In-Flight Transmission of SARS-CoV-2 Despite Predeparture Testing, waarin werd vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat zeven mensen aan boord van een vliegtuig vanuit Dubai naar Nieuw-Zeeland zijn besmet met het SARS-CoV-2 virus?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de bevinding dat deze besmettingen hebben plaatsgevonden ondanks dat maatregelen aan boord waren genomen zoals voorafgaand aan de vlucht testen, het dragen van mondkapjes, het houden van afstand waar dit mogelijk was en verdere hygiënemaatregelen?
Na bestudering van het onderzoek en navraag te hebben gedaan bij het Nederlands Lucht en Ruimtevaartcentrum kan het hiernavolgende worden vastgesteld.2 Allereerst werden ten tijde van de vlucht van Dubai naar Auckland op 28 en 29 september 2020 de door u genoemde maatregelen niet volledig in acht genomen.
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat het dragen van een mondmasker door de betreffende luchtvaartmaatschappij niet verplicht was gesteld. Het onderzoeksrapport bevat tevens een tabel met specifieke passagiersgegevens. Hieruit blijkt dat twee passagiers geen mondmasker droegen vanaf het moment dat zij hadden plaatsgenomen op hun stoel. Deze twee passagiers hebben vermoedelijk vier andere passagiers (binnen twee rijen) besmet.
Een combinatie van factoren, te weten: (1) dat twee passagiers tijdens de vlucht geen mondkapje droegen, (2) het omgevingssysteem circa 30 minuten niet operatief was, waardoor het ventilatiesysteem tijdens de twee uur durende tussenstop in Kuala Lumpur niet naar behoren functioneerde, en (3) de passagiers gedurende de tussenstop het vliegtuig niet mochten verlaten, heeft eraan bijgedragen dat transmissie van het virus heeft plaatsgevonden.
Komt het op vluchten naar Nederland ook voor dat de Auxiliary Power Units (APU)»s, ofwel de hulpaandrijvingseenheid waardoor ventilatiesystemen kunnen functioneren, uit worden gezet terwijl er nog passagiers aan boord zijn, bijvoorbeeld bij het tanken op tussenstops zoals bij deze casus het geval was? Zo ja, kunt u reflecteren op de wenselijkheid hiervan, gezien de effecten die dat mogelijk heeft voor het besmettingsrisico van de passagiers aan boord?
Het OMT heeft eerder geadviseerd om filter- en ventilatiesystemen in vliegtuigen optimaal te gebruiken, omdat deze zorgen voor de luchtverversing aan boord om de recirculatie van virussen, zoals het coronavirus te reduceren3. Dit houdt in dat ze operationeel moeten zijn vanaf het instappen van de passagiers totdat alle passagiers weer van boord zijn en met regelmaat op werkzaamheid moeten worden gecontroleerd in verband met het coronavirus.
Na navraag te hebben gedaan bij verschillende Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Inspectie Leefomgeving en Transport naar het gebruik van de APU kan het hiernavolgende worden gesteld. De APU is een hulpaandrijvingseenheid die energie levert voor functies anders dan de voorstuwing van het vliegtuig, bijvoorbeeld voor de stroomvoorziening en airconditioning. Vanaf het moment dat de motoren draaien, leveren zij de energie voor deze voorzieningen en hoeft de APU niet meer in werking te worden gezet.
Zodra de motoren uitstaan en het vliegtuig aan de grond staat, wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van stroomvoorzieningen op de luchthaven maar kan ook de APU hiervoor zorg dragen.
Daarnaast geeft luchtvaartmaatschappij KLM bijvoorbeeld aan gebruik te maken van natuurlijke ventilatie waar mogelijk, waarbij lucht van buiten naar binnen wordt geblazen. Daarnaast worden tijdens het desinfecteren van vliegtuigen voor natuurlijke ventilatie de deuren opengelaten.
Klopt het dat passagiers niet altijd gedurende de hele vlucht een masker op hebben, bijvoorbeeld bij eetmomenten? Zo ja, bent u het ermee eens dat hierdoor de effectiviteit van deze maatregel niet altijd gegarandeerd kan worden?
Het dragen van een mondkapje is één van de maatregelen aan boord van het vliegtuig. In het vliegtuig draagt iedere passagier verplicht een mondkapje gedurende de gehele vlucht, maar ook tijdens het in- en uitstappen. Er zijn echter uitzonderingsmomenten waarop het niet mogelijk is om een mondkapje te dragen, bijvoorbeeld bij eetmomenten. De crew houdt toezicht op de mondkapjesverplichting en ziet erop toe dat de eetmomenten zo kort mogelijk duren. De gelaagdheid van maatregelen die zowel aan boord van het vliegtuig als voorafgaand aan het vliegen gelden, zorgen ervoor dat deze kortdurende eetmomenten een minimaal risico opleveren voor een mogelijke verspreiding van het SARS-CoV-2 virus.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het van groot belang is om zoveel mogelijk effectieve maatregelen naast elkaar te nemen, zodat als er een fout glipt in het handhaven of het naleven van een maatregel, dit niet te veel risico’s oplevert met betrekking tot besmettingen? Bent u het ermee eens dat dit vooral wenselijk is bij de zorgelijkere varianten van het SARS-CoV-2 virus zoals de varianten die zijn vastgesteld in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Er worden diverse maatregelen genomen om de risico’s op besmetting en verspreiding van het virus op de luchthaven en aan boord van vliegtuigen zoveel als mogelijk tegen te gaan. De luchtvaartmaatschappijen en luchthavens volgen hiertoe de protocollen in de EASA- en ICAO-richtlijnen, die zijn vertaald in de Nederlandse protocollen en in lijn met het RIVM advies. Onderdeel hiervan is de verplichting voor het dragen van een mondkapje in het vliegtuig en op de luchthaven, het houden van 1.5 meter afstand op de luchthaven, incidentele screenings (triage) op de luchthaven en het dringende quarantaineadvies gedurende tien dagen na aankomst in Nederland. Reizigers mogen zich wel na vijf dagen quarantaine laten testen. Indien de uitkomst van deze test negatief is, dan eindigt de quarantaine.
Daarnaast zijn reizigers verplicht een negatieve PCR-test te overleggen, die maximaal 72 uur voor aankomst in Nederland moet zijn afgenomen. Ook moeten alle reizigers uit hoog risicogebieden die per vliegtuig naar Nederland komen vlak voor vertrek een negatieve sneltest uitslag overleggen. Deze test is maximaal 4 uur oud bij het aan het boord gaan. Wanneer een reiziger geen negatieve testuitslagen aan de luchtvaartmaatschappij kan tonen, of wanneer een van de testuitslagen niet voldoet (bijvoorbeeld wanneer deze te oud is), mag diegene niet vliegen.
Bovendien heeft het kabinet aanvullende maatregelen genomen om de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus en de (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus tegen te gaan. Het kabinet heeft zodoende vanaf 23 januari 2021 00:01 Nederlandse tijd een vliegverbod voor passagiersvluchten ingesteld voor landen buiten Schengen waarin (mogelijk) gevaarlijke varianten van het virus het meest voorkomen. Het gaat dan om het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, Brazilië, Argentinië, Bolivia, Kaapverdië, Chili, Colombia, Ecuador, Frans-Guyana, Guyana, Panama, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay en Venezuela. Dit vliegverbod geldt tot de verplichte quarantaine voor reizigers is geregeld.
Indien u het hier wel mee eens bent, bent u bereid een extra maatregel in te voeren om het besmettingsrisico verder te verlagen voor landen waar de Zuid-Afrikaanse en Britse variant van het virus inmiddels prevalent zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen verdere maatregelen verwacht worden?
Zie antwoord 5. Ik verwijs u verder naar de brief van de Minister VWS van 20 januari inzake de maatregelen in het kader van de volksgezondheid.4
Kunt u de status delen van het onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het besmettingsrisico aan boord van vliegtuigen? Klopt het dat hier in eerste instantie op 15 december resultaten van waren verwacht, maar dat deze op het moment van het stellen van deze vragen nog niet zijn ontvangen door de Kamer? Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek verwachten?
In het AO van 25 november 2020 heb ik de Kamer gemeld dat de onderzoekers meer tijd nodig hadden voor dit onderzoek. De metingen zijn verricht en het onderzoek zit in de simulatiefase. Naar verwachting leveren zij medio maart het rapport op, waarna ik de Kamer hierover zal informeren.
Is het onderzoek uit Nieuw-Zeeland meegenomen in het literatuuronderzoek van het NLR/RIVM-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het literatuuronderzoek is gedeeld op 15 oktober, voor dit incident bekend werd. Het NLR heeft kennis genomen van het incident, de publicatie gelezen en intern besproken. De studie onderschrijft dat transmissie mogelijk is, maar geeft geen inzicht in de mechanismen van transmissie of de hoogte van het risico.
Zie ook antwoord 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk maar in elk geval voor het AO Luchtvaart op 4 februari beantwoorden?
Het AO Luchtvaart van 4 februari jl. is uitgesteld.
Het artikel 'Ik wil niet meer alleen maar over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) praten' |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik wil niet meer alleen maar over de NAM praten»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Het nieuwsbericht toont het belang aan van de Tijdelijke wet Groningen en het op afstand plaatsen van de NAM in de afhandeling van schade en versterken. Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen (Kamerstuk, nr. 35 603) dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ingediend, wordt de NAM ook in de versterkingsoperatie definitief op afstand geplaatst.
Hoe kan het dat een vergunning voor het vervangen van de mestkelder en het herstellen van de schade in dit geval anderhalf jaar op zich laat wachten? Wat zijn daarvan de redenen en oorzaken? Wat vindt u hiervan? Wat kunt u doen in de onderhavige casus om op korte termijn tot een oplossing te komen?
Het vergunningsproces voor de bouw van een mestbassin valt onder het gezag van gemeente en provincie. Ik kan daarom niet aangeven waarom, in dit specifieke geval, het zo lang heeft geduurd. In algemene zin dient er bij de bouw van een mestbassin óf een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer te worden gedaan, óf een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, bouwen en/of ruimtelijke ordening (voormalige milieuvergunning) te worden aangevraagd. Soms is ook een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) nodig waardoor de afhandeling van de aanvraag langer kan duren. Hierbij wordt gekeken naar archeologie, flora en fauna, akoestisch onderzoek, geuronderzoek, bodemonderzoek en ruimtelijke onderbouwing.
Schade aan mestkelders is een bijzondere vorm van schade, waarbij specialistische kennis nodig is om schade op te nemen. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair team van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop het IMG schade aan mestkelders als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg dient te beoordelen (Kamerstuk 33 529, nr. 722). Dit advies is op 25 september jl. door het IMG openbaar gemaakt. Het IMG heeft het advies destijds aan de sector verstrekt om hen de gelegenheid te geven om hier goed naar te kijken en met een appreciatie te komen. Het IMG heeft op maandag 25 januari jl. de reactie van de sector ontvangen. Het IMG bestudeert deze reactie en gaat daar met de sector over in overleg. Het IMG heeft aangegeven zo spoedig mogelijk te zullen communiceren over de werkwijze van de schadeafhandeling van mestkelders. Naar verwachting zal dit in het eerste kwartaal van 2021 plaatsvinden. Vervolgens wordt gestart met het nemen van schadebesluiten ten aanzien van mestkelders.
Welke mogelijkheden ziet u om dit soort processen in Groningen te versnellen en te vereenvoudigen?
De afgelopen jaren heeft het IMG verschillende maatregelen genomen om de schadeafhandeling bij agrariërs te versnellen, zoals het aantrekken van deskundigen met specifieke kennis van schade bij agrariërs. Momenteel wordt 71% van de reguliere dossiers door het IMG binnen zes maanden afgehandeld. Bij meervoudige problematiek kan het zijn dat de schadeafhandeling langere tijd in beslag neemt, doordat specialistische inzet is vereist.
Daarnaast werken de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeenten samen om eenduidig en voortvarend met de vergunningsaanvragen uit de versterkingsoperatie om te gaan en knelpunten te voorkomen. In het in het antwoord op vraag 1 genoemde wetsvoorstel wordt hiervoor een gecoördineerd besluitvormingsproces voorgesteld (artikel 13l). De aardbevingsgemeenten werken sinds 2016 nauw samen op het gebied van Vergunningen Toezicht en Handhaving (VTH) onder het project «VTH Drieslag». Door deze samenwerking wordt zoveel mogelijk eenduidig omgegaan met vergunningaanvragen in het kader van de versterkingsoperatie zodat vergunningverlening geen knelpunt is.
Deelt u de mening dat het van belang is om de procedures rondom de versterking zo snel mogelijk te versnellen en te vereenvoudigen in samenspraak met de regionale overheden (provincie en gemeenten)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u daar invulling aan gaan geven?
Ik deel de mening dat het van groot belang is om meer snelheid te krijgen in de versterkingsoperatie. Het wetsvoorstel dat bij uw Kamer voorligt, draagt hieraan bij door te voorzien in heldere processen en één integraal versterkingsbesluit. Door te voorzien in een gecoördineerde behandeling van het versterkingsbesluit met de gemeentelijke vergunningprocedures wordt voorkomen dat de uitvoering van de versterking vertraging oploopt en krijgt de eigenaar één aanspreekpunt. Verder versnelt het wetsvoorstel de procedure voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming door beroep in één instantie voor te schrijven. Een wezenlijke versnelling wordt bereikt doordat op grond van dit wetsvoorstel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur snellere beoordelingsmethoden worden vastgelegd. Tevens biedt het wetsvoorstel een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken instanties.
Naast dat hiermee een wezenlijke versnelling moet worden bereikt, blijven we ook alert op knelpunten in de procedures en de mogelijkheden om verdere versnelling en vereenvoudiging mogelijk te maken. We willen ook de sectorale programma’s in het aardbevingsgebied, zoals het Agroprogramma Groningen, benutten om belemmeringen tijdig en scherp in beeld te krijgen, zodat we daar wat aan kunnen doen.
In de Bestuurlijke Afspraken Versterking Groningen van 6 november 2020 is afgesproken: «Daarnaast wordt bezien of er andere mogelijkheden zijn om het aantal vergunningen, toestemmingen en andere besluiten dat nodig is voor de uitvoering van een versterkingsbesluit te verminderen. Bijvoorbeeld door de generieke ontheffing van de Wet natuurbescherming uit te breiden.», wat is daarvan de stand van zaken? Wanneer kan daarover duidelijkheid komen? In welke richting wordt gewerkt? In hoeverre wordt naast het verminderen van het aantal vergunningen, ook gekeken naar het versnellen van de procedures voor vergunningen die wel noodzakelijk blijven?
Net als u hecht ik aan het stroomlijnen van vergunningprocedures. Hiervoor hebben we in het wetsvoorstel Versterken al een eerste stap gezet, door de voorbereiding van vergunningverlening en het nemen van een versterkingsbesluit gelijktijdig te doorlopen. In aanvulling hierop is in de bestuurlijke afspraken overeengekomen om in samenspraak met de gemeenten te bezien of het aantal vergunningen kan worden verminderd.
De NCG en de gemeenten werken samen om eenduidig en voortvarend met de vergunningsaanvragen uit de versterkingsoperatie om te gaan en knelpunten te voorkomen. De aardbevingsgemeenten werken sinds 2016 nauw samen op het gebied van Vergunningen Toezicht en Handhaving (VTH) onder het project «VTH Drieslag». Door deze samenwerking wordt zoveel mogelijk eenduidig omgegaan met vergunningsaanvragen in het kader van de versterkingsoperatie zodat vergunningverlening geen knelpunt is. Waar mogelijk maken de aardbevingsgemeenten generieke afspraken met de NCG.
De aardbevingsgemeenten hebben het project op 17 december 2020 herbevestigd met een vernieuwde opzet, gericht op verdere versnelling van de vergunningsprocedures. Daarbij hebben de aardbevingsgemeenten in een intentieverklaring afgesproken te zullen blijven werken aan een gezamenlijke en zoveel mogelijk uniforme aanpak van het vergunningenproces binnen de versterkingsoperatie. De NCG heeft deze intentieverklaring medeondertekend.
In principe mogen versterkingswerkzaamheden de leefgebieden van beschermde diersoorten niet verstoren. Dit staat in de Wnb, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Wanneer er gebouwd wordt, geldt dat met name voor de vleermuis, huismus en gierzwaluw. Voor de versterkingsopgave geldt een generieke ontheffing voor de Wnb. De provincie Groningen heeft deze ontheffing verstrekt aan de NCG en houdt hier toezicht op. Versterkingsprojecten die in eigen beheer worden uitgevoerd, kunnen aanhaken bij deze ontheffing.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afhandeling van de schade aan mestkelders, de regeling voor de schade van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), hoe wordt omgegaan met het advies hoe de schade moet worden beoordeeld en het overleg met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties? Waarom duurt dit zolang? Bent u bereid om de Kamer op korte termijn binnen 6 weken te informeren over concrete uitwerking zodat boeren en ondernemers in het gebied verder kunnen met de uitoefening van hun bedrijf? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide reflectie geven waarom het allemaal zolang duurt, ondernemers keer op keer aan tafel zitten, tijd investeren, en er nog steeds geen adequate oplossing ligt?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het IMG in het voorjaar van 2020 een panel van deskundigen gevraagd advies uit te brengen hoe de schade aan mestkelders kan worden opgenomen en beoordeeld. Eind september 2020 heeft het IMG het advies naar de sector gestuurd. Op 25 januari jl. heeft de sector op het advies gereageerd. Het IMG gaat de reactie bestuderen en gaat hierover op korte termijn in gesprek met de sector. Het IMG heeft aangegeven daarna zo spoedig mogelijk te zullen communiceren over de werkwijze van de schadeafhandeling van mestkelders. Zodra hier meer over bekend is breng ik uw Kamer hierover op de hoogte. Naar verwachting zal dit in het eerste kwartaal van 2021 plaatsvinden. Vervolgens wordt gestart met het nemen van schadebesluiten.
Wat zijn de gevolgen van lekkende mestkelders voor het milieu? Wie draait op voor die schade? Kunt u de garantie afgeven dat dit soort gevolgen niet voor rekening van de ondernemer komen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat om deze zorg weg te nemen zo snel als mogelijk begonnen moet worden aan het herstel?
Het milieueffect dat op kan treden bij lekkende mestkelders is afhankelijk van de hoeveelheid grondwater welke hierdoor in de kelders terecht komt, dan wel de hoeveelheid nutriënten die via de mest vanuit de kelders naar de bodem en daarmee grondwater lekken. Op basis van het advies «Mijnbouwschade aan mestkelders» van 25 september jl. (hoofdstuk 11) van een panel van deskundigen, lijkt dit om zeer beperkte hoeveelheden (1 schademelding) te gaan en wordt in de aanvragen voornamelijk melding gemaakt van lekkage door instroom van (grond)water.
Bij het IMG zijn momenteel geen andere gevallen bekend van de uitstroom van mest naar de bodem en/of het oppervlaktewater. Mocht zich in de toekomst een dergelijk geval voordoen, dan kan het IMG dit betrekken bij de schadeafhandeling. Het panel van deskundigen adviseert dat in deze gevallen de mestkelder dient te worden hersteld en de vergoeding ziet op de (integrale) herstelkosten. Het IMG is op basis van de Tijdelijke wet Groningen bevoegd tot het afhandelen van alle vormen van mijnbouwschade, dus ook dergelijke eventuele gevolgschade.
Deelt u de mening dat de schade aan de mestkelders als gevolg van de aardbevingen ruimhartig moet worden vergoed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat houdt ruimhartige vergoeding in dit geval in?
Het IMG hant 8eert, zoals opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen, het uitgangspunt dat schadevergoedingsbesluiten rechtvaardig, ruimhartig en onafhankelijk genomen worden. In het advies «Mijnbouwschade aan mestkelders» constateert het panel van deskundigen dat bij het vaststellen van de schade aan mestkelders uitgegaan dient te worden van het schadevergoedingsrecht. Het panel gaat hier in hoofdstuk 9.1 van het advies uitgebreid op in. Volgens het panel is adequate schadevergoeding mogelijk door het vergoeden van bedrijfsschade. In het advies is de vergoeding voor bedrijfsschade 8,50 euro per kubieke meter mest. Volgens de deskundigen dekt dit de extra kosten die agrarisch ondernemers maken. Mocht dit niet het geval zijn dan is maatwerk mogelijk, zo adviseert het panel.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het IMG met de sector in gesprek gegaan en heeft de sector gevraagd om te reageren op het advies van het panel. Op maandag 25 januari heeft het IMG de reactie van de sector bij het advies ontvangen. Het IMG bestudeert deze reactie en gaat daar met de sector over in overleg. IMG verwacht in het eerste kwartaal van 2021 over de invulling van de werkwijze te kunnen communiceren. Het past mij niet, ook gelet op de onafhankelijkheid van IMG, hierop vooruit te lopen.
De voorbereiding op een mogelijke toename van besmettingen met de Engelse coronavariant |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het enorme aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk, met een nieuwe variant van het coronavirus? Kunt u het verloop van de pandemie met deze variant in het Verenigd Koninkrijk beschrijven?
Hoeveel mensen in Nederland zijn op dit ogenblik besmet met deze variant? Hoe heeft verspreiding van deze variant plaatsgevonden?
Op welke manier bereidt u zich voor op een mogelijke toename van het aantal besmettingen met deze variant?
Welke concrete maatregelen zijn genomen of overweegt u om verspreiding van deze variant in Nederland te voorkomen?
Welke scenario’s zijn er voor het geval de Engelse variant zich ook hier snel verder verspreidt?
Bij welk aantal besmettingen met deze zich snel verspreidende variant gaat u extra maatregelen nemen? Welke maatregelen zijn dit?
Zijn er voldoende testmaterialen en mensen om testen af te nemen om, zodra deze variant ergens opduikt, meteen grootschalig te testen, zoals dat nu in Lansingerland gebeurt?
Heeft u al contact opgenomen met de GGD’en over mogelijke scenario’s bij snelle verspreiding van de Engelse variant? Zo ja wanneer? Wat is afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende mogelijkheden om mensen te ondersteunen die in quarantaine moeten wanneer de Engelse variant zich in Nederland verspreidt op de manier waarop dat in het Verenigd Koninkrijk is gebeurd?
Zijn er in de eerste lijn, bij ziekenhuizen en alle overige zorginstellingen voldoende voorraden van de geneesmiddelen die voor coronapatiënten nodig zijn? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Is er voldoende zuurstof voorradig in de ziekenhuizen? Wanneer is dit voor het laatst gecheckt?
Hoe is het bericht dat u overweegt de basisscholen op 25 januari 2021 te heropenen te rijmen met het nog steeds hoge aantal besmettingen en de dreigende verspreiding van de Engelse variant die zich in alle leeftijdsgroepen, dus ook bij kinderen in de basisschoolleeftijd, zo snel verspreidt?
Wordt in het onderzoek naar de uitbraak in Bergschenhoek gekeken of de Engelse variant meer risico op gezondheidsschade voor kinderen geeft of wordt er (ook) onderzocht hoe snel deze variant zich, mede via kinderen, kan verspreiden?
Kunt u deze vragen beantwoorden in uw brief voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De schaderegeling voor slachtoffers in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Hoe kan het dat op de site van het Schadefonds Geweldsmisdrijven nog steeds deze tekst staat: «Of de tegemoetkoming invloed heeft op toeslagen is nog niet bekend. Dat wordt op dit moment afgestemd tussen de betrokken ministeries. Zodra er meer bekend is, leest u het op deze pagina», terwijl in het debat op 19 december jl. is toegezegd dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op toeslagen? Bent u bereid dit onmiddellijk aan te passen?1
De aanpassing van de tekst op de website over de invloed van de tegemoetkoming op toeslagen was nog niet door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) doorgevoerd. De tekst is aangepast op 12 januari 2021.
Kunt u verhelderen waar de tegemoetkoming in de Belastingaangifte vermeld moet worden? Wordt deze bij de inkomenstoets opgeteld? Zo ja, hoe kunnen slachtoffers er dan verzekerd van zijn dat de tegemoetkoming géén invloed heeft op uitkeringen of toeslagen?
De tegemoetkoming is aangemerkt als immateriële schadevergoeding en telt niet mee als toetsingsinkomen voor toeslagen. Ook geldt een immateriële schadevergoeding als vermogensuitzondering voor toeslagen. De tegemoetkoming hoeft niet vermeld te worden in de Belastingaangifte.
Slachtoffers kunnen bij de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken deze tegemoetkoming van € 5.000,- buiten beschouwing te laten voor de vermogenstoets. Slachtoffers kunnen dit doen met het formulier «Verzoek Bijzonder vermogen toeslagen» op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Als de vermogensuitzondering eenmaal is toegekend, hoeft deze in de jaren daarna niet opnieuw te worden aangevraagd. Ook in alle volgende jaren wordt dat deel van het vermogen buiten beschouwing gelaten voor de vermogenstoets.
Voor de bijstandsuitkering geldt dat de tegemoetkoming geen invloed heeft op de beoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstand. De Regeling Participatiewet voorziet – bij de beoordeling van het recht op bijstand – reeds in een vrijlating van een uitkering zoals bedoeld in de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. De «financiële tegemoetkoming slachtoffers jeugdzorg» valt hier ook onder. Op 16 december 2020 is dit vermeld in Gemeentenieuws van SZW, zodat dit ook voor gemeenten helder is.
Hoeveel aanvragen zijn er tot nu toe binnengekomen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
Tot 25 januari 2021 zijn ruim 1.900 aanvragen binnengekomen bij het Schadefonds van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg.
Hoe zorgt u dat ouderen die digitaal minder vaardig zijn ook een verzoek kunnen indienen, aangezien een flink aantal slachtoffers inmiddels op leeftijd is?
Het Schadefonds heeft ervoor gezorgd dat elk slachtoffer, dus ook ouderen, iemand anders kan machtigen de aanvraag in te dienen namens hem of haar. Dit geldt voor de slachtoffers die het aanvraagformulier via de website downloaden en per post of e-mail aan het Schadefonds zenden. Daarnaast stuurt het Schadefonds op verzoek aanvraagformulieren per post naar de slachtoffers en kunnen zij door Slachtofferhulp Nederland geholpen worden bij het indienen van een aanvraag. Het Schadefonds is ook telefonisch bereikbaar voor eventuele vragen over het indienen van de aanvraag.
Op welke wijze worden slachtoffers op de hoogte gesteld van de regeling? Moeten zij dit uit de media vernemen of worden slachtoffers actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Slachtoffers zijn en worden actief op de hoogte gesteld van de regeling. Slachtoffers die bij het Schadefonds of bij het projectteam De Winter bekend waren en hebben aangegeven op de hoogte te willen blijven, zijn na publicatie van de regeling in de Staatscourant via een e-mail en nieuwsbrief op de hoogte gesteld van de regeling. Lotgenotenorganisaties zijn daarnaast geïnformeerd via de nieuwsbrief van het projectteam. Slachtofferhulp Nederland besteedt ook aandacht aan de regeling, via een nieuwsbericht en via haar medewerkers in het land. Omdat de regeling voor twee jaar is opengesteld, blijft het Schadefonds regelmatig en via verschillende kanalen communiceren over de regeling, zodat de slachtoffers voldoende bereikt worden. Daarnaast is via verschillende media aandacht geweest voor de regeling.
Kunt u een update geven over de financiële hulp voor het monument van slachtoffers in de jeugdzorg? Is er contact geweest met de initiatiefnemers? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? Welk bedrag wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid vergoed?
Ja. Op 15 januari 2021 is gesproken met de voorzitter van de stichting Monument Geweld in de Jeugdzorg (NMGJ). Aan hem is medegedeeld dat tot een bedrag van € 160.000 gesubsidieerd zal worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Aangegeven is dat uiterlijk tot en met 2022 ruimte in de begroting hiervoor wordt gemaakt. De initiatiefnemers gaan nu op zoek naar een gemeente die wil meewerken aan het vinden van een geschikte locatie voor het monument.
De dwangsom van de ACM aan commerciële bemiddelingswebsites |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ACM legt last onder dwangsom op aan commerciële bemiddelingswebsites» op de website van de Autoriteit Consument en Markt?1
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerder schriftelijke Kamervragen over dit verdienmodel, waarin u heeft aangegeven geen problemen te zien in dit soort dienstverlening waardoor mensen soms veel meer betalen voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) dan nodig is?2
Ja.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen en gewacht tot de ACM oordeelde dat dit niet door de beugel kan?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op genoemde eerdere schriftelijke Kamervragen heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten.
Justis, de autoriteit die de Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG) afgeeft, heeft verschillende acties ondernomen. De mogelijkheden die Justis heeft, zien voornamelijk op het laten verwijderen van de Rijkshuisstijl en logo’s die suggereren dat de website deel uit maakt van de overheid. Dit heeft Justis reeds met succes gedaan en zal dit ook blijven doen. Daarnaast zet Justis in op het verbeteren van de voorlichting en dienstverlening jegens aanvragers van een VOG. Zo zijn op de website van Justis nieuwsberichten en waarschuwingen over de commerciële bemiddelingsbedrijven geplaatst. Ook informeert het Klantcontactcentrum van Justis de aanvrager over zijn of haar mogelijkheden bij klachten over de aanvraag die via een commerciële partij is ingediend. Daarnaast is gekeken welke gemeenten op hun websites VOG aanvragers doorverwezen naar commerciële partijen. Met deze gemeenten heeft Justis contact opgenomen en die gemeenten hebben de doorverwijzingen verwijderd.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming de autoriteit die belast is met de bestuursrechtelijke handhaving van consumentenbescherming. Deze heeft de bevoegdheid om in voorkomende gevallen een last onder dwangsom op te leggen. Justis en de ACM hebben contact gehad om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op te treden tegen deze vorm van misleiding. Justis is in vervolg daarop ook gestart met het doorgeven aan de ACM van signalen van misleiding. Daarnaast wijst Justis VOG-aanvragers ook op de mogelijkheid om zelf bij de ACM melding te maken van misleiding indien zij aangeven dat ervaren te hebben. Deze meldingen kunnen onder andere (mede) aanleiding geven voor de ACM om nader onderzoek in te stellen naar de betreffende websites. Meldingen van consumenten aan de ACM waren ook aanleiding voor de ACM om een bedrijf dat commerciële bemiddelingswebsites exploiteert een last onder dwangsom op te leggen.3
Bent u bereid om terug te komen op uw eerdere stellingname? Ziet u inmiddels wel reden om de regels aan te scherpen zodat duidelijk wordt wat wel en niet toegestaan is op dit gebied? Bent u inmiddels bereid om hier iets aan te doen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen hier onnodig extra voor betalen? Wat zou er voor nodig zijn om dit soort bedrijven te verplichten consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen?
In mijn antwoorden van 30 oktober jl. op eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp heb ik aangegeven geen problemen te zien in websites die werkgevers dienstverlening aanbieden. Als bemiddelingsbedrijven een dienst verlenen in het kader van de aanvraag van een VOG vind ik dat in beginsel niet bezwaarlijk, mits daarbij volledige transparantie bestaat over de geleverde dienst en eventuele additionele bemiddelingskosten duidelijk worden vermeld. Ook gaf ik aan dat ik het wel bezwaarlijk vind als bedrijven de indruk wekken dat zij namens Justis optreden, onder meer door de Rijkslogo’s en de Rijkshuisstijl te gebruiken. Hiertegen heeft Justis dan ook actie ondernomen. Tevens heb ik aangegeven nader onderzoek te doen naar mogelijkheden om tegen te gaan dat websites niet (zichtbaar) vermelden dat een meerprijs wordt gerekend voor de service die ze verlenen, of aanvragers anderszins op het verkeerde been zetten. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat Justis in dat kader heeft ondernomen.
Bemiddelingsbedrijven kunnen niet worden verplicht om consumenten te informeren over de mogelijkheid om de VOG bij de eigen gemeente of rechtstreeks bij Justis aan te vragen. Wel moeten ze heel duidelijk zijn over de inhoud van hun diensten en de prijs die ze daarvoor rekenen. De ACM kan ondernemers daarop en ook op oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten aanspreken, hetgeen de ACM onlangs ook heeft gedaan door het opleggen van lasten onder dwangsom.
Indien u bereid bent om dergelijke praktijken te voorkomen voor de aanvraag van een VOG, kunt u toezeggen om met collega bewindspersonen in overleg te gaan om ook de andere websites, die onderwerp van deze dwangsom zijn, te verplichten consumenten beter voor te laten lichten en de Kamer daarover te informeren?
Misleidende praktijken moeten worden tegengegaan. Justis blijft voor wat betreft de aanvraagprocedure van de VOG dan in de volle breedte inzetten op het tegengaan van misleidende websites en het voorlichten van VOG-aanvragers. Ik heb Justis gevraagd contact op te nemen met collega uitvoeringsorganisaties die ook te maken hebben met misleidende bemiddelingsbedrijven om ervaringen uit te wisselen en de krachten te bundelen.
Zoals hiervoor aangegeven is de ACM wettelijk belast met het toezicht op oneerlijke handelspraktijken. Voor wat betreft de VOG zijn de contacten tussen Justis en de ACM gelegd om de meest actuele signalen van misleiding door te kunnen geven. Het is aan de ACM om te beoordelen of een website misleidend of oneerlijk te werk gaat en daar op te handhaven. Dat de ACM haar taak uitvoert is gebleken uit de besluiten die genomen zijn tegen deze bemiddelingsbedrijven.
Ik blijf de ontwikkelingen rondom de bemiddelingswebsites voor VOG aanvragen volgen.
De Kamerbrieven 'Voortgang afdoen vertraagde zaken IND' 'Gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het migratiebeleid' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voorraad nog te beoordelen asielzaken, exclusief de door de Taskforce te beoordelen zaken, op 31 december 2020? Hoe verhoudt deze stand zich tot de eerder gecommuniceerde prognose1 dat er per 1 januari 2021 10.060 zaken open zouden staan? Met hoeveel zaken is deze voorraad sinds 1 april 2020 toe- of afgenomen? Kunt u het maandelijks verloop van de voorraadvorming over 2020 in tabelvorm inzichtelijk maken?
De voorraad nog te beoordelen asielzaken (exclusief de Taskforce zaken) was op 31 december 2020 8.320. Het gaat hier om 5.180 eerste asielaanvragen, 1.100 herhaalde asielaanvragen en 2.040 zij-instroom zaken.
Is het gegeven juist dat over de laatste negen maanden van 2020, 10370 eerste en herhaalde asielvragen zijn ingediend, waarvan 45% is beoordeeld, leidt tot de conclusie dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) gemiddeld maandelijks 518 zaken afdoet, los van de zaken van de taskforce? Zo nee, hoe zit het wel?
De medewerkers van de IND hebben het afgelopen jaar een serieuze bijdrage geleverd aan de afhandeling van Taskforce zaken. Ook zijn in 2020 veel zaken afgedaan van voor 1 april 2020 die niet onder de opdracht van de Taskforce vielen, denk hierbij aan herhaalde asielaanvragen en zaken uit spoor 1 en 2. Het daadwerkelijke aantal afgehandelde zaken per maand ligt dan ook structureel hoger dan de genoemde 518 zaken.
Klopt de inschatting dat bij een reguliere instroom van 20 000 tot 22 000 zaken, de IND jaarlijks een achterstand opbouwt van minstens 14.000 asielzaken? Zo nee, hoe zit het wel? Kunt u uw antwoord cijfermatig onderbouwen? Wat is de prognose van het aantal zaken dat nog afgedaan zal moeten op 1 juli 2021 (exclusief de zaken van voor 1 april 2021)?
De beschrijving in de vraag is juist. Wel is het van belang om daarbij in gedachten te houden dat een deel van het IND-personeel in het afgelopen jaar en op dit moment is ingezet bij de Taskforce. Daarnaast is in deze inschatting niet de behandeling van oude herhaalde asielaanvragen, behandeling van zij-instroom zaken en hervestigingsaanvragen meegenomen.
Bent u bereid voortaan maandelijks de voorraadvorming inzichtelijk te maken, in aanvulling op de uitvoering van de motie Moorlag/Van Dijk?2 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 4 januari jl. over de voortgang van de vertraagde zaken bij de IND heb ik uw Kamer toegezegd, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Moorlag en van Dijk3, maandelijks informeren over de voortgang van het wegwerken van de achterstanden op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020 bij de IND. De eerste maandelijkse publicatie is heden op de website van de IND gepresenteerd. De IND zal de komende tijd deze cijfers maandelijks rond de 10de van de maand publiceren, tot het moment dat de Taskforce klaar is met het wegwerken van de achterstand op eerste asielaanvragen van voor 1 april 2020.
Indien de voorraad als bedoeld in vraag 1 is toegenomen, hoe verklaart u dit, gelet op het gegeven dat de instroom over in ieder geval een deel van het jaar 2020 lager was dan gebruikelijk? Welke conclusies trekt u uit een eventuele toegenomen voorraad?
Deze tijdelijke toename kan worden verklaard doordat personeel dat normaliter wordt ingezet op zaken van de directie Asiel en Bescherming, in 2020 is ingezet bij de afhandeling van de voorraad zaken van de Taskforce. Het streven is om alle zaken van de Taskforce voor medio 2021 afgehandeld te hebben. Medewerkers kunnen vanaf dat moment weer op hun reguliere taken worden ingezet om zo dit tijdelijk toegenomen aantal zaken af te handelen.
Indien de voorraad toeneemt, deelt u dan de inschatting dat nieuwe achterstanden bij de IND in de maak zijn? Zo nee, waarom niet? Indien u deze inschatting wel deelt, kunt u dan aangeven hoeveel mensen de IND extra nodig heeft om het opbouwen van achterstanden te voorkomen? Kunt u ook aangeven welke stappen u neemt om ervoor te zorgen dat deze extra mensen beschikbaar komen?
Ik deel deze inschatting niet. De extra inzet vanuit de IND om de TF voorraad weg te werken is tijdelijk (voorzien tot medio 2021). Medewerkers kunnen daarna weer op structurele basis op hun reguliere taken worden ingezet om zo de tijdelijke toename aan zaken af te handelen en de instroom bij te houden en binnen de wettelijke termijnen te behandelen.
Wat is uw inschatting over het aantal nareizigers dat als gevolg van het beoordelen van achterstanden door de Taskforce en de IND in de komende tijd naar Nederland zal komen? Hoe verhoudt zich dit tot het totaal aantal aanvragen nareis dat op dit moment door de IND wordt behandeld? In hoeverre is in de planning van de IND rekening gehouden met de aanvraag van deze mensen? Wordt hiertoe extra personeel aangezocht?
In 2021 verwacht de IND ca. 13.200 nareis-aanvragen te zullen ontvangen. Dit aantal is opgebouwd uit ca. 9.200 MVV nareis aanvragen en 4.000 aanvragen voor gezinshereniging op grond van artikel 8EVRM.
Hoe kijkt u terug op de invoering van het aangepaste financieringsmodel van de IND? Over welke onderdelen bent u tevreden? Over welke onderdelen bent u niet tevreden? Welke aanpassingen zijn mogelijk om zo adequaat mogelijk in spelen op een, zowel kwalitatief als kwantitatief veranderende instroom?
Het ingevoerde financieringsmodel voor de IND past beter bij de dynamiek en de ontwikkelingen van de afgelopen jaren waarmee de IND te maken heeft. De ontwikkeling van de instroom laat zien dat een hogere structurele begroting gerechtvaardigd is. Wel past een kanttekening. De stabiele financiering maakt het, binnen een bepaalde bandbreedte, voor de IND mogelijk om te anticiperen op fluctuaties in de asielinstroom. Het zo adequaat mogelijk inspelen op een veranderende instroom is niet hoofdzakelijke geld gedreven. Het absorptievermogen van de IND en de precisie van de ramingen spelen hier ook een voorname rol. Bij het ontwikkelen van het financieringsmodel is uitgegaan van een IND zonder (grote) achterstanden en een IND die de instroom kan bijhouden. Op dit moment is de IND nog niet in de positie dat de bedoelde werking van het model in de praktijk getest is. De werking van het model kan daardoor nog niet beoordeeld worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van 21 januari 2021?
Het algemeen overleg van 21 januari 2021 is komen te vervallen. Ik heb deze vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het ontbreken van chiropractors en osteopaten op de lijst van uitgezonderde contactberoepen |
|
Vera Bergkamp (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat behandelingen door onder andere osteopaten voor sommige patiënten noodzakelijk lijken te zijn?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom de beroepen van osteopaat en chiropractor niet in de lijst van uitgezonderde contactberoepen is opgenomen? Kunt u hierbij een duidelijkere verklaring geven waarom deze beroepen zijn uitgesloten dan die u in uw brief aan de Belangenvereniging Patiënten Chiropractie hebt gegeven?2
Om het coronavirus te bestrijden is het van groot belang om het aantal besmettingen te verminderen. Het beleid is er dan ook op gericht om contactmomenten en reisbewegingen zo veel mogelijk te beperken, zonder de noodzakelijke medische zorg te verhinderen. Dit gegeven maakt dat het onvermijdelijk is om een onderscheid te maken tussen beroepen in de zorg. Hiermee wordt beoogd om enerzijds de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en om anderzijds het aantal reisbewegingen en contacten zoveel mogelijk te beperken.
Bij het uitzonderen van beroepen van het verbod om contactberoepen uit te oefenen is aangesloten bij de bestaande wet- en regelgeving. Er gelden dan ook uitzonderingen voor zorg die wordt verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg, Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Jeugdwet, Wet Forensische Zorg, de Wet Publieke Gezondheid en/of (para)medische contactberoepen die onder de reikwijdte van de wet BIG vallen. De beroepen in deze wetten omvatten de zorg die bekostigd wordt uit publieke middelen en die wettelijk gereguleerd zijn. Binnen deze wetten staat een osteopaat of chiropractor niet gelijk aan een fysiotherapeut. Zo zijn osteopathie en chiropractie geen onderdeel van de basisverzekerde zorg. Ook zijn de beroeps- noch de opleidingstitels beschermd. De fysiotherapeut daarentegen biedt (gedeeltelijk) basisverzekerde zorg en heeft een beschermde titel. Een fysiotherapeut mag deze titel alleen voeren als hij geregistreerd staat in het BIG-register.
Deelt u de mening dat het enkele feit dat een contactberoep zoals chiropractie niet onder de definitie valt van (para)medisch contactberoep, niet per definitie moet betekenen dat dit verboden moet worden gedurende de huidige lockdown? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zorg die osteopaten en chiropractoren verlenen, gelijkwaardig is aan de zorg van fysiotherapeuten? Waarom maakt u dan toch onderscheid?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat behandelingen door chiropractors en osteopaten in onder andere Duitsland, België, Denemarken3 en het Verenigd Koninkrijk4 wel door mogen gaan? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil met Nederland?
Het klopt dat sommige landen met betrekking tot chiropractors en osteopaten voor een ander beleid kiezen. Ik kan dit verschil niet verklaren omdat ik geen kennis heb van de inhoudelijke afweging die betreffende regeringen hierbij hebben gemaakt.
Klopt het dat er geen alternatieven zijn voor dit soort behandelingen? Zo niet, wat voor alternatieve behandelingen ziet u voor deze patiënten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat iedereen in Nederland de zorg en ondersteuning krijgt die nodig is. Het Nederlandse zorgstelsel is via verschillende wetten ook op deze manier ingeregeld. U kunt hierbij denken aan de zorgverzekeringswet (Zvw), Wet Langdurige zorg (Wlz) of de Jeugdwet. Deze wetten beschrijven op welke zorg iedere Nederlander recht heeft en welke zorg vanuit publieke middelen wordt betaald. Door beroepsgroepen die deze zorg bieden uit te zonderen van het verbod op contactberoepen, kunnen patiënten ook nu de zorg krijgen die nodig is.
Met de aangenomen motie van Bergkamp (D66) wordt mij gevraagd om op korte termijn in samenspraak met huisartsen en fysiotherapeuten tot een oplossing te komen voor mensen die niet terecht kunnen bij een chiropractor of osteopaat5. Bij de appreciatie van deze motie heb ik aangeven dat ik deze motie zo begrijp dat het voor deze mensen misschien niet altijd bekend is dat zij ook bij bijvoorbeeld een fysiotherapeut terecht kunnen. Ik ga deze groep mensen daarom onder de aandacht brengen van de landelijke beroepsorganisaties van huisartsen en fysiotherapeuten, zodat zij deze mensen zo nodig kunnen helpen of doorverwijzen naar de juiste specialist.
Realiseert u zich dat ook mensen die in de zorg werken, die we hard nodig hebben, gebruikmaken van de osteopathie en chiropractici en dit ook nodig hebben op (pijnvrij) te kunnen werken?
Ik begrijp dat het voor sommige mensen vervelend is dat zij geen gebruik kunnen maken van hun alternatieve zorgverlener. Helaas vraagt de huidige situatie om drastische maatregelen. Onder vraag 2 en 6 heb ik beschreven waarom de keuze gemaakt is zoals die is.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het Notaoverleg Medisch Zorglandschap van 14 januari 2021 beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Voorstel: “Track & Trace” voor de Belastingdienst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voorstel: «Track & Trace» voor de Belastingdienst»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u zich in de situatie dat met enige regelmaat stukken naar de Belastingdienst worden gestuurd en daar wel aankomen maar vervolgens onvindbaar zijn of dat het lange tijd duurt voordat een contactpersoon wordt gekoppeld aan een vraag van een belastingplichtige? Zo nee, waar baseert u dat op en wilt u daarmee ook reageren op de in het artikel aangehaalde opinie?
Ja, deze voorbeelden zijn helaas bekend. Ik ben mij bewust van de impact bij burgers, bedrijven en intermediairs wanneer een poststuk zoekraakt of vertraagd is. Ik zie de noodzaak van en ben bereid om te investeren in een breed toepasbare oplossing bij de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende enquêtes onder leden van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB) die keer op keer uitwijzen dat de bereikbaarheid van de Belastingdienst niet voldoende is, waarbij de grootste ergernis is dat brieven niet aankomen of zoekraken, onduidelijk is door wie de brieven behandeld worden en er niet altijd duidelijkheid is over de afhandeltermijnen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de onduidelijkheid over onvindbare stukken zowel aan de kant van de klant als van de Belastingdienst onnodig veel tijd en capaciteit kost? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ja, die mening deel ik.
Heeft u wel eens gesprekken gevoerd met particuliere bedrijven waar «track & trace» een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering is en waarbij klanten (zowel particulier als zakelijk) een bestelling of andere dienstverlening precies kunnen volgen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst voert gesprekken met externe partijen over een systeem als track & trace. Momenteel loopt er onderzoek binnen de Belastingdienst naar de verdere mogelijkheden van een systeem als track & trace. In het tweede kwartaal worden de resultaten van het onderzoek met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat een «track & trace» bij de Belastingdienst een zeer werkbaar en efficiënt middel kan zijn om procedures en afhandeling te bespoedigen en de doorlooptijden kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een systeem als track & trace bij de Belastingdienst kan bijdragen aan een ordentelijke stukkenstroom en daarmee procedures en afhandeling te bespoedigen. Ik acht het van groot belang dat stukken tijdig worden behandeld. In de massaliteit van de stukkenstroom bij de Belastingdienst gaat percentueel en in aantallen verreweg het meeste goed. Maar ook om het laatste deel dat niet goed gaat te verbeteren, lopen er diverse trajecten.
Bent u bereid om een systeem van «track & trace» te introduceren, te beginnen met een tweetal pilots, waarbij een pilot is gericht op het onderdeel particulier en een pilot op het onderdeel zakelijk, bijvoorbeeld «vooroverleg mkb»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer voor het verkiezingsreces informeren over de opzet van de pilots?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven: er lopen verschillende trajecten binnen de Belastingdienst die de mogelijkheden onderzoeken voor het invoeren van een systeem als track & trace en het uitbreiden van bestaande functionaliteiten om stukken te volgen. Ik neem uw voorstel voor het uitvoeren van deze pilots mee in de planvorming.
Vismonitoring in het Eems-estuarium |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de pilot die de Waddenvereniging heeft gedaan naar frequentere vismonitoring in het Eems estuarium, «Vis in het Eems estuarium: beter in beeld»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het voor zowel het Eems estuarium als de Waddenzee van groot belang is dat de staat van de natuur goed gemonitord wordt zodat deze effectief beschermd en verbeterd kan worden indien dit nodig blijkt?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat een goede monitoring frequent is en aansluit op het migratiepatroon van de vissen die functioneren als graadmeter voor de beschermde Natura 2000-habitats?
Voor een goede monitoring is het belangrijk dat de frequentie goed is afgestemd op de informatiebehoefte. Met het migratiepatroon van vissen wordt door de frequentie en locaties van de monitoring rekening gehouden.
De Habitatrichtlijn bevat geen specifieke monitoringscriteria; de monitoring kan een lidstaat zelf vormgeven, zolang de criteria daarvoor goed aansluiten op de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
Kunt u toelichten waarom op dit moment voor de huidige frequentie en meetmomenten is gekozen? Passen deze bij het migratiepatroon van de typische vissoorten van de beschermde Natura 2000-habitats? Zo nee, waarom niet?
De huidige vismonitoring in het Eems-Dollardestuarium vindt plaats in het kader van de Kaderrichtlijn Water (verder te noemen KRW) en wordt gezamenlijk met Duitsland uitgevoerd. De monitoring richt zich op het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de vispopulatie en schattingen van de dichtheden per soort.
Hoewel de KRW voorschrijft om eens per drie jaar in het voor- en najaar te meten, wordt dat voor het Eems-Dollard estuarium op drie locaties jaarlijks gedaan in het voor- en najaar. Zodoende wordt rekening gehouden met het migratiepatroon. Zowel aard als omvang van de monitoring voldoen aan de eisen zoals gesteld in de KRW.
Monitoring is nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen evalueren, maar de Habitatrichtlijn schrijft niet voor hoe er gemonitord moet worden. Typische soorten maken deel uit van de kwaliteit van het habitattype Estuaria (H1130) en een aantal vissen behoort daartoe (zoals bot, tong en haring). Daarnaast gelden de al bestaande doelen voor trekvissen van het gebied Waddenzee sinds 2017 ook voor het deelgebied Eems-Dollard; op het niveau van de Waddenzee als geheel moet geëvalueerd kunnen worden of de instandhoudingsdoelstellingen voor deze trekvissen worden behaald: dit betreft omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud of uitbreiding van de populatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een supplement van het Natura 2000 beheerplan Waddenzee waarbij de instandhoudingsdoelen en beheermaatregelen voor het Eemsestuarium worden opgenomen, zodat deze geëvalueerd kunnen worden
Deelt u de zorgen die aanleiding gaven tot het onderzoek dat de huidige meetfrequentie onder het meetprogramma van de Kaderrichtlijn Water onvoldoende is om een goed beeld te geven van de visfauna?
Het huidige monitoringsprogramma wordt momenteel geëvalueerd. De Waddenvereniging is daarbij betrokken. Op basis van de uitkomsten besluit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het monitoringsprogramma aangepast moet worden. De resultaten van de evaluatie worden eind 2021 verwacht.
Deelt u de mening dat ook de typische soorten (indicatorsoorten) van de Natura 2000-habitats gemonitord moeten worden?
De eisen die aan de monitoring van typische soorten worden gesteld, gaan veel minder ver dan de eisen die worden gesteld aan de monitoring van soorten waarvoor instandhoudingsdoelen gelden. Of aan die minder ver gaande eisen nu al wordt voldaan, is onderwerp van onderzoek (zie het antwoord op vraag 5).
Kunt u reflecteren op de resultaten, conclusies en aanbevelingen van de pilot die is uitgevoerd door de Waddenvereniging, vooral met betrekking tot de meetfrequentie?
Het rapport van de Waddenvereniging stelt dat frequenter meten een vollediger beeld geeft van de visstand. Rijkswaterstaat neemt dit rapport mee in de bij antwoord 5 genoemde evaluatie.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het onderzoek dat jaarrond meten, dus vier keer per jaar, een ander en completer beeld geeft «van de visfauna dan monitoring op twee tijdstippen in het jaar als het gaat om aantallen, soortensamenstelling en lengte-opbouw van de vispopulaties»?2
Zie antwoord 5. De resultaten van het onderzoek neemt Rijkswaterstaat in de evaluatie mee.
Ziet u in dit onderzoek aanleiding om de monitoringsfrequentie uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5. De resultaten van het onderzoek neemt Rijkswaterstaat in de evaluatie mee.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Koolmonoxide vergiftigingen door onveilige cv-ketel |
|
Sandra Beckerman |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «tien personen ademen koolmonoxide in door defecte cv-ketel in Oost»?1 Zo ja wat is hierop uw reactie?
Het bericht is mij bekend en naar aanleiding van dit incident is naar deze casus onderzoek verricht door de NVWA. De koolmonoxidevergiftiging blijkt niet veroorzaakt te zijn door een defecte cv-ketel, maar doordat het rookgasafvoerkanaal na onderhoud niet zorgvuldig werd teruggeplaatst.
Is het waar dat het in deze casus gaat over een AGPO Ferroli CV-ketel? Kunt u toelichten om welk type het precies gaat?
Nee, het gaat niet over een AGPO Ferroli cv-ketel.
Gaat het om een pand in het bezit van een corporatie of andere verhuurder? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend.
Is er, zoals aangekondigd in uw brief van 17 december 20202, door Ferroli een waarschuwing uitgebracht aan de bezitter van deze AGPO Ferroli CV-ketels? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Zo ja, wat is er met deze waarschuwing gedaan?
In deze specifieke casus gaat het niet om de AGPO Ferroli cv-ketel. In algemene zin kunnen we wel zeggen dat er inderdaad, zoals afgesproken, per november 2019 door Ferroli een veiligheidswaarschuwing gepubliceerd is in diverse bladen met volgens Ferroli een landelijke dekking. Daarnaast heeft Ferroli verklaard contact gelegd te hebben met woningbouwverenigingen, Vve’s, vastgoedbeheerders, onderhoudsbedrijven. De persberichten en mailings zijn ook verzonden aan Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond, KASSA en Radar.
Was deze ketel voorzien van een thermische beveiliging? Zo ja, wat is er dan toch misgegaan? Zo nee, waarom is deze beveiliging dan niet geplaatst?
De thermische beveiliging is niet van toepassing op deze cv-ketel; deze casus betreft geen AGPO Ferroli cv-ketel.
Wanneer is er het voor het laatst onderhoud gepleegd aan deze ketel?
Er is voor het laatst op 4 december 2020 onderhoud gepleegd aan deze cv-ketel.
Is dit onderhoud gedaan volgens de herziene onderhoudsinstructies?
Elke ketel moet wettelijk zijn voorzien van onderhoudsvoorschriften. Zonder installatie en gebruikershandleiding mag een cv-ketel niet goedgekeurd worden. De herziene onderhoudsinstructies zijn niet van toepassing op de cv-ketel van deze casus omdat het geen AGPO Ferroli cv-ketel betreft.
Is het waar dat Ferroli niet verplicht is om thermische beveiliging aan te brengen bij de typen ketels Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux en dit nog steeds een vrijwillige keuze van de consument is?3 Zo ja, is dit niet in tegenspraak met uw brief van 4 oktober 2019, waarin verlangd wordt dat Ferroli deze ketels om laat bouwen?4
Ferroli is verplicht de thermische beveiliging aan te bieden. De eigenaar van een cv-ketel is zelf verantwoordelijk voor een tijdige en juiste onderhoudsuitvoer aan zijn cv-ketel.
Deelt u de mening dat de mededeling op de website van Ferroli dat «de thermische beveiliging gratis wordt meegeleverd bij elke onderhouds-set»5 de suggestie wekt, dat de sensor niet direct, maar pas bij het eerstvolgende onderhoud kan worden geplaatst? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze mening. De afspraak is dat AGPO Ferroli de thermische beveiliging bij elke onderhouds-set gratis meelevert. De sensor dient als een uiterste noodrem. Tijdig en juiste onderhoud volgens de jongste instructies is voor een veilig werkende cv-ketel cruciaal.
Waarom is er nog geen EU-RAPEX-melding door de NVWA gedaan, zoals dat wél in het NEFIT TopLine-dossier is gedaan? Kunt u dit toelichten?
Volgens de verklaring van Ferroli Italië en Ferroli Nederland geldt het probleem alleen voor de Nederlandse markt en is zodoende een EU-RAPEX-melding niet benodigd.
Welke stappen gaat u ondernemen wanneer blijkt dat er opnieuw een falende AGPO-Ferroli ketel in het spel is? Kunt u dit antwoord toelichten?
In dit geval was de oorzaak niet een falende cv-ketel.
Ferroli heeft corrigerende acties geïnitieerd om te voorkomen dat de typen Econpact, Ultima, MegaDense en MegaLux defect raken.
Voor een goed werkend cv-ketel is het van belang dat er tijdig en op de juiste wijze onderhoud plaatsvindt. Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de cv-ketel om hiervoor zorg te dragen.
In dit verband wijs ik nog op het wettelijke stelsel «certificering werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» dat op 1 oktober 2020 in werking is getreden. Dit stelsel regelt dat per 1 april 2022 werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn en dat de installatie na uitgevoerde werkzaamheden wordt gecontroleerd voordat die in bedrijf wordt gesteld. Doelstelling bij dit wettelijk stelsel is incidenten zoals in Amsterdam-Oost te voorkomen. Daarnaast stimuleert het kabinet sinds 2016 de vrijwillige plaatsing van betrouwbare en effectieve koolmonoxidemelders via de landelijke publiekscampagne «Stop CO vergiftiging» van Brandweer Nederland, de Veiligheidsregio’s en de Nederlandse Brandwonden Stichting. Deze melders kunnen vrijgekomen koolmonoxide detecteren.
Wilt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De koehandel met Nieuwkoopse ‘stikstofruimte’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Boeren willen stikstofrechten verhuren aan de Rotterdamse haven» en «Zuid-Holland komt met aparte beleidsregels voor Nieuwkoop»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het vooral voor het Natura 2000-gebied de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck van groot belang is dat stikstofemissie wordt gereduceerd door de Nieuwkoopse veehouderij? Welke andere Natura 2000-gebieden worden (sterk) overbelast door de uitstoot van deze veehouders?
Doordat veehouderijbedrijven uit Nieuwkoop vlakbij het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn gevestigd, komt de stikstof uit hun bedrijven vooral op dit gebied neer. De bedoelde bedrijven zijn niet de hoofdoorzaak van de overbelasting van dit gebied en andere Natura 2000-gebieden; het grote aantal bronnen dat in totaal voor de depositie zorgt, is verantwoordelijk voor het grootste deel van de totale depositie.
Kunt u bevestigen dat in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck onder andere veenmosrietland voorkomt, waarvan de veilige grens voor stikstofdepositie ligt op 714 mol N/ha/jaar (de kritische depositiewaarde), wat inhoudt dat de stikstofdepositie daar eigenlijk onder zou moeten blijven?3
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde stikstofdepositie in Nederland in 2018 ruim 1.700 mol N/ha/jaar was? Wat is de huidige stikstofdepositie rond de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck?4
Volgens het Compendium voor de leefomgeving bedroeg de depositie van stikstof in 2018 gemiddeld over Nederland 1730 mol stikstof per ha. De depositie op de veenmosrietlanden in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (het habitattype met de laagste KDW in dit gebied) is gemiddeld ongeveer 400 mol/ha/jaar hoger dan de KDW.
Beaamt u dat de stikstofreductieopgave om de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck weer in gunstige staat van instandhouding te brengen zeer groot is?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, vergt het onder de KDW brengen van de stikstofdepositie een flinke inspanning.
Kunt u bevestigen dat het PAS-arrest van het Europese Hof van Justitie duidelijk heeft gemaakt dat wanneer Natura 2000-gebieden een (veel) te hoge stikstofbelasting hebben, maatregelen voor stikstofreductie aangemerkt moeten worden als maatregelen om te voldoen aan de verplichtingen van artikel 6, lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn (en dus volledig ten goede moeten komen aan de natuur), en daarmeeniet ingezet mogen worden als mitigerende of compenserende maatregel voor nieuwe projecten (artikel 6, lid 3 en 4 van de Habitatrichtlijn)?
Dat klopt: als behoud van de natuurkwaliteit niet is geborgd en herstel van de natuur met andere maatregelen niet mogelijk is, kunnen maatregelen die naar hun aard zijn aan te merken als maatregelen om de doelstellingen uit artikel 6, lid 1 en 2, Habitatrichtlijn te halen, alleen worden ingezet om de natuurkwaliteit te verbeteren, en niet om het effect van toename van stikstof als gevolg van projecten te mitigeren.
Kunt u bevestigen dat de PAS-uitspraak van de Raad van State daaraan heeft toegevoegd dat het (toch) deels uitgeven van deze «stikstofwinst» (bijvoorbeeld door salderen)alleen is toegestaan wanneer de naleving van de verplichting van artikel 6, lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn op een andere wijze is verzekerd?5
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe wet Stikstofreductie en natuurverbeteringniet is verzekerd dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gehaald zullen worden? Zo nee, kunt u het tegendeel aantonen?
Het wetsvoorstel en de daarmee samenhangende maatregelen uit de programma’s stikstof en natuur hebben onder andere tot doel bij te dragen aan het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in gebieden als Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.
Het kan zijn dat de mate van depositiereductie, of de snelheid waarmee die wordt bereikt, onvoldoende blijkt te zijn om in concrete gebieden behoud te kunnen borgen en herstel mogelijk te maken. Op voorhand is dat nu niet duidelijk, maar dat zou kunnen blijken uit gebiedsinformatie. Het gaat dan om gevallen waar ondanks genomen herstelmaatregelen tóch verslechtering optreedt. Als een herstelmaatregel in zo’n geval die verslechtering dus niet kon voorkomen, is een aanvullende bronmaatregel nodig om een zodanige vermindering van depositie te bewerkstelligen dat verslechtering wél kan worden voorkomen en realisatie van instandhoudingsdoelstellingen mogelijk blijft.
Deelt u het inzicht dat, zolang de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zo sterk overbelast zijn met stikstof, het zeer onverantwoord is – en bovendien juridisch niet te verdedigen – dat «stikstofwinst» die behaald wordt door maatregelen weer uitgegeven wordt aan nieuwe activiteiten?
Voor zover de maatregelen in hun aard zijn aan te merken als maatregelen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2, Hrl, kunnen die maatregelen alleen ter mitigatie worden ingezet als behoud is geborgd en andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.
Overigens ziet artikel 6, lid 1 en 2, Hrl op overheidsmaatregelen en in de Nieuwkoopse aanpak gaat het om transacties tussen private partijen. Overheidsingrijpen zou op grond van artikel 6, lid 2, Hrl aan de orde kunnen zijn als door de handelwijze van private partijen verslechtering zou kunnen optreden. Op grond van beleidsregels zijn extern salderen en verleasen toegestaan. Ik bekijk met de provincies in hoeverre de beleidsregels handvatten bieden voor initiatiefnemers om hiervan gebruik te kunnen maken. Dat moet initiatiefnemers helpen en tegelijkertijd moet worden gezorgd dat behoud geborgd blijft.
Bent u bereid de Nieuwkoopse veehouders het eerlijke verhaal te vertellen, namelijk dat de uitstoot op korte termijn ten minste zal moeten halveren en dat deze reductie geheel ten goede moet komen aan de natuur, en hen niet langer stroop om de mond te smeren door naar hun alternatieve «oplossingen» te kijken?
In de Nieuwkoopse aanpak willen boeren door middel van innovatie hun stikstofdepositie verminderen. Vooralsnog is er geen aanleiding om te veronderstellen dat particuliere initiatieven naar hun aard zijn aan te merken als maatregelen in de zin van artikel 6, lid 1 en 2 Hrl, die alleen ten goede zouden kunnen komen aan de natuur.
Het bericht ‘Tbs met dwangverpleging geëist tegen moordenaar van Rik van de Rakt (18)’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het OM tegen de de moordenaar van de 18-jarige Rik van de Rakt geen straf heeft geeist?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het OM geen (cel)straf, maar alleen een behandeling eist tegen de Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y. die de 18-jarige Rik van de Rakt uit Oss, doodstak?
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) is onafhankelijk in het bepalen van de strafeis in strafzaken. Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik mij niet uitlaten over de strafeis in individuele zaken.
Beseft u dat deze eis van het OM, de organisatie waar u verantwoordelijk voor bent, een keiharde klap in het gezicht is van de nabestaanden, aangezien deze eis er op is gericht deze gevaarlijke asielzoeker te behandelen zodat hij binnenkort weer op vrije voeten komt? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. De maatregel is er niet op gericht om mensen snel op vrije voeten te stellen, maar om iemand veilig te laten terugkeren naar de maatschappij wanneer dat verantwoord is. De suggestie die in de vraag gelezen kan worden dat tbs betekent dat iemand snel weer op vrije voeten is, deel ik dan ook niet.
Bent u het eens dat als de instanties niet hadden gefaald deze moord voorkomen had kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Kunt u een feitenoverzicht sturen van alle instanties en personen die in deze zaak gefaald hebben? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Bernheze heeft naar aanleiding van dit tragische incident een extern onderzoek ingesteld naar het huisvestingsproces van de betreffende vergunninghouder. Voor het onderzoeksrapport verwijs ik u naar de website van de gemeente Bernheze2. Uit het onderzoek van de gemeente blijkt onder meer dat de betrokken organisaties vanuit de opvang, gemeente en zorgsector bij het huisvestingsproces binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden informatie over de betreffende statushouder hebben gedeeld. Dat neemt niet weg dat de betrokken partijen lessen willen trekken uit hetgeen is gebeurd en om die reden om tafel zijn gegaan om te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn in de informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de uitwerking van deze verbeterpunten.
Kunt u zich uw uitspraken van bijna twee jaar geleden herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber, waarbij ook sprake was instanties en diensten die onder uw verantwoordelijkheid hadden zitten slapen en informatie over een gevaarlijke gek niet wilden delen vanwege zijn privacy: «Ik ben geschrokken van de rapporten. We schuiven de fouten niet onder het tapijt, maar we trekken er lessen uit. En dat betekent ook concrete acties, ook om de informatievoorziening te verbeteren. (...) U mag mij afrekenen op wat ik ga doen. Ik heb gezegd: het is een van de belangrijkste opdrachten van mijn ministerschap om de samenleving, om mensen te beschermen tegen figuren als Michael P.»?2
Ja.
Kunt u zich deze uitspraak herinneren naar aanleiding van de moord op Anne Faber: « (...) ik ga ervoor zorgen dat ook de organisaties waarvoor ik verantwoordelijk ben echt vol aan de bak gaan om de dingen die ik voorstel nu ook echt om te zetten in concrete maatregelen en concrete acties. Ik wil niet dat we nog een keer een herhaling van zetten krijgen, ik wil niet dat die fouten zich nog eens herhalen»?3
Ja.
Beseft u dat u niet heeft gedaan wat u heeft beloofd en dat onder uw verantwoordelijkheid het zoveelste onschuldige slachtoffer (na Anne Faber, Sarah Papenheim, Joost Wolters en Humeyra) bruut uit het leven is gerukt omdat uw instanties totaal hebben gefaald? Zo nee, waarom niet?
In het debat waar u in de twee voorgaande vragen aan refereert zijn verschillende maatregelen aangekondigd om de kwetsbaarheden in het stelsel van forensische zorg aan te pakken. Deze maatregelen hadden met name betrekking op (de samenwerking tussen) de penitentiair psychiatrische centra van het gevangeniswezen en forensische klinieken. Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 3 december 2020 wordt de implementatie van deze maatregelen onafhankelijk getoetst.5 Uit de tussenrapportage, waarin een korte en krachtige check is gedaan, blijkt dat de meeste maatregelen feitelijk geïmplementeerd zijn. Enkelen worden in het eerste kwartaal van dit jaar dan wel in mei van dit jaar geïmplementeerd.
Ook naar aanleiding van andere zaken die u noemt zijn maatregelen getroffen. Zo is per 1 januari 2020 de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB) in werking getreden en wordt hard gewerkt aan inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 mei 2021.6 Hiermee verbeteren we de tenuitvoerlegging van straffen. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de aanpak van de stalking door Bekir E. zijn ook maatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn sinds eind vorig jaar vrijwel allemaal afgerond.7
Maatregelen maken het leed van slachtoffers en nabestaanden niet ongedaan. Ook bieden zij geen garanties, hierin kan geen enkele maatregel voorzien. Wel voorzien deze maatregelen in een manier om gezamenlijk beter zicht en grip te houden op personen die mogelijk een risico vormen voor onze veiligheid.
Bent u bereid alle falende personen, die hebben zitten slapen waardoor Ayoub Abdallah Y. Rik van de Rakt kon vermoorden te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bewindspersonen zijn ministerieel verantwoordelijk op hun beleidsterrein. Uw Kamer kan de bewindspersonen aanspreken op het functioneren van de organisaties waar zij voor verantwoordelijk zijn.
Bent u ook van mening dat moordenaars helemaal niet terug moeten komen in de maatschappij, maar levenslang in de gevangenis zouden moeten zitten? Zo ja, wanneer gaat u eindelijk eens minimumstraffen invoeren zodat het OM niet meer dit soort schandalig behandelingen kan eisen maar alleen hoge celstraffen voor dit soort gevaarlijk illegaal tuig? Zo nee, waarom niet? Hoe zou u er over denken als het slachtoffer uw eigen kind zou zijn?
De overweging of een levenslange gevangenisstraf opgelegd moet worden is niet aan mij maar aan de strafrechter. Zoals bekend is dit kabinet geen voorstander van de invoering van minimumstraffen omdat daarmee een te grote inbreuk wordt gemaakt op de vrijheid van de onafhankelijke rechter in zijn oordeelsvorming over de strafoplegging. De strafrechter levert steeds per individueel geval maatwerk en legt een passende straf op. Naar mijn mening doet de strafrechter dat uiterst consciëntieus en professioneel. Ik zie geen aanleiding om de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beknotten.
Bent u bereid de moordende Soedanese asielzoeker Ayoub Abdallah Y., indien de rechter hem op 22 januari a.s. een celstraf oplegt, direct na zijn celstraf het land uit te knikkeren richting Soedan? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, kan ik hier niet ingaan op individuele zaken. Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 7 van de Kamervragen van de leden Van Toorenburg (CDA) en Becker (VVD).8 De situatie is op dit punt niet gewijzigd.