Behoud van banen in Roden |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ruzie tussen Nederland en Frankrijk bedreigt banen in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat er ruzie is tussen Nederland en Frankrijk over het bedrijf Photonis?
Nee. De Nederlandse overheid heeft goed en frequent contact met de Franse staat over de ontwikkelingen rondom het bedrijf Photonis.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in Roden?
Het kabinet is van mening dat de werkgelegenheid bij de vestiging van Photonis in Roden naar verwachting op de middellange en lange termijn beter geborgd is bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën. De opties waar de Franse staat nu naar kijkt zullen hier ook blijk van moeten geven.
Bent u bereid zich in te spannen zodat er geen werkgelegenheid in Roden verloren gaat?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in de regio rondom Roden. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk ook mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het bedrijf niet in verkeerde handen valt?
Het kabinet heeft geen indicatie dat een onwenselijke overname van het bedrijf op dit moment aan de orde is. In de verschillende scenario’s blijft de inzet van Nederland hetzelfde; het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hiermee gemoeide werkgelegenheid. Hierover blijft Nederland in gesprek met de Franse staat.
Deelt u de mening dat de discussie over het bedrijf tot veel onzekerheid bij gezinnen leidt en dat er zo snel mogelijk zekerheid over de toekomst van het bedrijf en de daarbij behorende banen moet komen? Wilt u daaraan bijdragen?
Het kabinet begrijpt dat de discussie over het bedrijf tot onzekerheid leidt bij gezinnen die verbonden zijn aan Photonis. In eerste aanleg is het bestuur aan zet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de toekomst van het bedrijf en daarmee de onzekerheid weg te nemen. Het kabinet zet zich hierbij in voor een oplossing die Photonis op de korte termijn duidelijkheid biedt en op de (middel)lange termijn bijdraagt aan een levensvatbaar economisch perspectief.
Het IMVB-convenant Pensioenfondsen |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen?
Ja.
Wat is uw reactie op de Voortgangsmeting? Deelt u de mening dat het uitermate zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat de implementatie van het Convenant op alle hoofdindicatoren achterblijft bij de tussentijdse doelstellingen?
In de appreciatie door de stuurgroep van het IMVB-convenant Pensioenfondsen (hierna: convenant) concludeert de stuurgroep dat terwijl de eerste stappen zijn gezet, de implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren achterblijft bij de doelstellingen. Deze voortgangsmeting over 2019 geeft weer dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen. Hoewel de monitoringscommissie concludeert dat er nagenoeg op alle subindicatoren van hoofdindicator »Beleid» voortgang is geboekt, blijkt uit het monitoringsrapport ook dat nog geen enkel pensioenfonds op alle subindicatoren positief scoort. Dit is een punt van aandacht, omdat de convenantdoelstelling voor eind 2020 was dat alle pensioenfondsen positief scoren op hoofdindicator «Beleid». De voortgangsmeting over 2020 wordt in het vierde kwartaal van 2021 verwacht.
Niet alle effecten van de convenantsactiviteiten zijn meegenomen in deze monitoring. Zo is vlak voor de peildatum van deze voortgangsmeting onder andere het instrumentarium gepubliceerd.1 Dit instrumentarium is een hulpmiddel voor de pensioenfondsen om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) te implementeren. Ook zijn er verschillende webinars en een kennissessie over de implementatie van de OESO-richtlijnen en UNGP’s georganiseerd, waarin het instrumentarium bij pensioenfondsen onder de aandacht is gebracht. Aangezien de implementatie van de OESO-richtlijnen in het beleggingsbeleid de basis vormt voor de verdere due diligence stappen, is het belangrijk dat de pensioenfondsen het beleid zo snel mogelijk op orde krijgen conform afspraken in het convenant. In de stuurgroep en verschillende werkgroepen wordt momenteel een actieplan hiervoor opgesteld.
Hoe kan het dat geen enkele van de deelnemende pensioenfondsen alle subindicatoren voor «Beleid» volledig heeft kunnen realiseren? Hoe verklaart u dat slechts vijf procent van de pensioenfondsen alle stappen van due diligence doorlopen? Hoe verklaart u dat 39 deelnemende pensioenfondsen nog altijd niet het instrumentarium hebben toegepast, hoewel dit slechts gaat om het opnemen van (gesuggereerde) teksten in beleid, contracten en monitoring? Heeft u zicht op waarom de tussendoelstellingen over de gehele breedte gemist zijn?
De «Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen» gaat over eerste jaar (2019) van het convenant. Voor de hoofdindicator «Beleid» is in het convenant vastgelegd dat alle deelnemende pensioenfondsen hieraan moeten voldoen aan het einde van jaar twee.
Het is voor veel deelnemende pensioenfondsen, die bijvoorbeeld kleiner van omvang zijn, een veelomvattende taak om alle stappen van due diligence te doorlopen en om te beschrijven hoe dit ingevuld en verankerd wordt in beleid, contracten en monitoring. Daarom werd van hen verwacht dat zij dit aan het einde van het tweede jaar van het convenant op orde zouden hebben. In de aanstaande monitoring over 2020 zal blijken of de deelnemende pensioenfondsen deze doelstelling hebben behaald. Voor een groot deel van de fondsen is het instrumentarium een noodzakelijk hulpmiddel hierbij. Dit instrumentarium werd aan het einde van het eerste jaar (december 2019) opgeleverd. Dit verklaart mede waarom een deel van de pensioenfondsen dit instrumentarium nog niet volledig heeft kunnen toepassen. Dit heeft bijgedragen aan een lagere realisatie op de tussendoelstellingen voor 2019 dan eerder werd verwacht.
Wat zegt volgens u de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant over de mate waarin pensioenfondsen hun duurzaamheidsrisico’s, zoals fysieke risico’s als waterschaarste, gedegen beheersen?
Bij de implementatie van het convenant draaide het voor de deelnemende pensioenfondsen in het eerste jaar om het starten met het vastleggen van de OESO-richtlijnen in hun beleid voor uitbesteding, monitoring en rapportage (stap één van gepaste zorgvuldigheid onder de OESO-richtlijnen). In lijn met de OESO-richtlijnen is het maken van een risicoanalyse de tweede stap van due diligence. Deze stap moet gezamenlijk met de andere stappen op basis van de afspraken in het convenant aan het einde van jaar twee vastgelegd zijn in het beleid van de pensioenfondsen. Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes de stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee op termijn hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. In de monitoring wordt gekeken of pensioenfondsen de OESO-richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun beleid. Op basis van de huidige voortgang van de implementatie kan ik geen conclusies trekken over de beheersing van specifieke duurzaamheidsrisico’s, omdat deze geen onderdeel van de monitoring binnen het convenant vormen.
Deelt u de mening dat aan de geloofwaardigheid van intenties ten aanzien van engagement afbreuk wordt gedaan, nu blijkt dat pensioenfondsen zeer matig scoren op de mate waarin ze invloed aanwenden om de negatieve impact van beleggingen te voorkomen of te mitigeren (indicator 2c)?
Subindicator 2c is onderdeel van de hoofdindicator «Uitbesteding». In het convenant is afgesproken dat de deelnemende pensioenfondsen voor zover dat nog niet het geval is, de afspraken voor uitbesteding zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het convenant in rapportagevereisten met externe dienstverleners opnemen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3 is de naleving van de OESO-richtlijnen een veelomvattende taak voor veel pensioenfondsen. Er is bij het vastleggen van de afspraken daarom bewust voor drie jaar gekozen om de deelnemende pensioenfondsen de tijd te geven de uitbesteding goed in te richten. Ik vind het voorbarig om na één van de drie jaren al de geloofwaardigheid van de intenties hierop in twijfel te trekken.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld» dat 19 januari jl. op Follow the Money verscheen?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het in de vorige vraag genoemde artikel laat zien dat verscheidene Nederlandse pensioenfondsen medefinancier zijn van gezondheids- en milieurampen in ten minste de Verenigde Staten en Mexico?
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, is een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het IMVB-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid en due diligence van pensioenfondsen.
Wat zegt het volgens u dat er door verschillende Nederlandse pensioenfondsen geen engagement toegepast wordt op een bedrijf als Coca Cola Femsa?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen zelf. Hieronder vallen ook besluiten over met welke bedrijven een pensioenfonds (of de uitvoeringsorganisatie) een engagementtraject start. Vanuit de afspraken in het convenant is de verwachting dat pensioenfondsen conform de OESO-richtlijnen een risicoanalyse maken en prioriteren welke risico’s zij in hun beleggingsportefeuille willen aanpakken en met welke vorm van beïnvloeding. Dit kan op verschillende manieren, onder andere via stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Een engagementtraject is een andere manier van beïnvloeding en vraagt vaak een lange adem en meer middelen. Pensioenfondsen maken hierin zelf de afweging. Het kabinet kan geen oordeel geven over het al dan niet voeren van engagement met individuele bedrijven door één of meerdere pensioenfondsen.
Vindt u ook dat vanuit het Convenant een verplichting voortkomt voor pensioenfondsen om investeringen individueel te beoordelen en niet slechts via een benchmark?
In het convenant zijn afspraken vastgelegd volgens de stappen van gepaste zorgvuldigheid die de OESO-richtlijnen voorschrijven. Deze richtlijnen en specifiek het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers dat als leidraad wordt gebruikt door pensioenfondsen schrijft niet voor hoe om te gaan met directe beleggingen ten opzichte van het beleggen via een benchmark of index. Uit het convenant volgt geen verplichting voor het individueel beoordelen van investeringen. Wel wordt van pensioenfondsen verwacht dat zij, waar mogelijk, hun invloed aanwenden wanneer negatieve effecten worden vastgesteld bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kan eventueel in een gesprek met de index-samensteller.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat veel deelnemende pensioenfondsen due diligence niet van toepassing verklaren op passieve beleggingen? Hoe kijkt u er met terugwerkende kracht op terug dat de inzet ten aanzien van passieve beleggingen in de tekst van het Convenant niet geëxpliciteerd is?
Uit de monitoringsrapportage komt naar voren dat veel pensioenfondsen in de hoor- en wederhoor met de monitoringscommissie hebben aangegeven gepaste zorgvuldigheid (due diligence) niet van toepassing te verklaren op passief beleggen. De appreciatie van de stuurgroep van het convenant is niet specifiek op dit punt ingegaan, maar neemt wel de aanbeveling over van de monitoringscommissie dat het eerder opgestelde instrumentarium geoptimaliseerd en beter toepasbaar gemaakt moet worden. De werkgroep Monitoring werkt momenteel een actieplan uit dat invulling geeft aan de verschillende aanbevelingen.
De convenantafspraken hebben betrekking op doelstelling, inzet en reikwijdte van het convenant. Zij zijn de uitkomst van een langdurige onderhandeling met alle betrokken partijen bij het convenant. Passieve beleggingen zijn daarin niet geëxpliciteerd, maar het huidige instrumentarium benoemt al dat er rekening wordt gehouden met de karakteristieken en beïnvloedingsmogelijkheden van verschillende pensioenfondsen. Te denken valt aan de grootte, de beleggingsstrategieën en de verschillende beleggingscategorieën. Met de voorgestelde optimalisatie van het instrumentarium kan pensioenfondsen een verdere handreiking worden geboden met betrekking tot hun handelingsperspectief voor wat betreft gepaste zorgvuldigheid.
Zet u zich er onverkort voor in dat passieve beleggingen daar, waar het gaat om het uitsluiten van sociale en milieugerelateerde misstanden, aan precies dezelfde doelstellingen onderworpen worden als actieve beleggingen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 zijn passieve beleggingen niet geëxpliciteerd in het convenant. Desalniettemin verwacht het kabinet dat pensioenfondsen voor al hun beleggingen (actief en passief) de stappen van gepaste zorgvuldigheid implementeren in hun beleggingsbeleid en gaan toepassen. Wanneer sociale- en milieu gerelateerde misstanden worden geconstateerd en pensioenfondsen hieraan gelinkt zijn, wordt vanuit de OESO-richtlijnen verwacht dat zij hun invloed aanwenden om deze te mitigeren of waar mogelijk te stoppen en in de toekomst te voorkomen. Hoe pensioenfondsen hun invloed aanwenden en in welke mate kan verschillen bij actieve en passieve beleggingen. Het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers2 geeft aan dat de mate van invloed onder andere bepaald wordt door de karakteristieken van de institutionele belegger, de beleggingsstrategie (actief of passief), en geldende wet- en regelgeving. Ook bij passieve beleggingen heeft een pensioenfonds een aantal opties om invloed aan te wenden om betrokkenheid bij misstanden te mitigeren en/of voorkomen.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen het gebrekkige optreden van Nederlandse pensioenfondsen in specifieke casussen, zoals uiteengezet in het Follow the Money-artikel, en de gebrekkige voortgang van de implementatie van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het FTM-artikel spreekt over de vijf grootste pensioenfondsen en heeft van vier reacties opgenomen (ABP, PFZW, PMT en PME). Daarbij kan opgemerkt worden dat het FTM-artikel ook vermeldt dat bijvoorbeeld PMT en PME één van de genoemde bedrijven uitsluiten. De voortgang van individuele pensioenfondsen in naleving van het convenant is enkel inzichtelijk voor de leden van de monitoringscommissie en het SER-secretariaat dat de commissie ondersteunt bij de verwerking van alle antwoorden die aangeleverd worden in de monitoringtool. Op basis van de geaggregeerde voortgangsrapportage kan daarom niet geconcludeerd worden welke voortgang de vijf grootste pensioenfondsen hebben geboekt in het eerste jaar van het convenant.
Komen de resultaten van de monitoringscommissie voor u als een verrassing? Op welke momenten in het afgelopen jaar heeft u met pensioenfondsen over de voortgang van het Convenant gesproken? Heeft u op enig moment voor de verschijning van de publicatie van de voortgangsrapportage signalen gehad dat de voortgang van de implementatie zeer gebrekkig is? Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Binnen de stuurgroep en de verschillende werkgroepen wordt continu het gesprek gevoerd met de Pensioenfederatie en dat deel van de pensioenfondsen dat deelneemt aan de stuurgroep en werkgroepen. In deze gesprekken gaat het over hoe de pensioenfondsen ondersteund kunnen worden bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en welke producten er ontwikkeld kunnen worden om dit voor elkaar te krijgen. De monitoringcommissie monitort jaarlijks de voortgang die de partijen boeken op de convenantafspraken en houdt toezicht op de kwaliteit en de kwantiteit van de input van de partijen. Pas uit het jaarlijkse monitoringsrapport wordt daarom volledig inzichtelijk wat de voortgang is van het convenant ten opzichte van de afspraken. Deze eerste voortgangsmeting laat zien dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen.
Deelt u de zienswijze van de monitoringscommissie dat de vertraging op de hoofdindicator beleid consequenties heeft voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren?
De achterblijvende voortgang op de hoofdindicator «Beleid» vormt een risico voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren, omdat het vastleggen van de due diligence stappen in het beleid volgens de due diligence methodiek een voorwaarde vormt voor de verdere uitrol hiervan in uitbesteding, monitoring en rapportage. Deze eerste voortgangsrapportage laat echter ook zien dat een deel van de pensioenfondsen in de praktijk al meer voortgang heeft geboekt op de andere hoofindicatoren, terwijl nog niet alle subindicatoren onder de hoofdindicator «Beleid» zijn behaald.
Betekent de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant dat het dit kabinet onvoldoende gelukt is via het postennetwerk en economische diplomatie de partijen in het convenant te ondersteunen bij het implementeren van hun IMVB-beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Wat is er op dit punt het afgelopen jaar goed gegaan, en wat kan er beter?
Volgens afspraak hebben het postennetwerk en de economische diplomatie het convenant ondersteund, primair in het zogenaamde «diepe spoor» van het convenant waarin de partijen samenwerken aan engagementcasussen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 3 betreft dit de voortgang van het eerste jaar van het convenant. Hierin zijn volgens afspraak de eerste twee casussen gestart, te weten een mijnbouwcasus in Peru en een casus in de palmolieketen in Indonesië en Liberia. Vanaf het begin zijn de posten in de desbetreffende landen en/of landenmedewerkers op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag betrokken bij de casussen om duiding te geven aan de lokale context van de sector in het land of andere specifieke vragen die uit het samenwerkingsverband kwamen te beantwoorden.
In het afgelopen jaar, het tweede jaar van het convenant, is dat voortgezet en is er onder andere in de mijnbouwcasus een geslaagd virtueel veldbezoek georganiseerd in samenwerking met de ambassade in Lima. De ambassade heeft zijn netwerk van lokale contacten ingezet, hierdoor hebben meerdere bijeenkomsten tijdens het veldbezoek voor de casuswerkgroep plaatsgehad. De post heeft ook aangeboden om, indien gewenst door de werkgroep, een vervolgbezoek te organiseren voor organisaties waarmee tijdens dit eerste bezoek niet gesproken is.
Heeft u er, wijzende op het gegeven dat de resterende tijd voor realisatie van het convenant afneemt en er meer voortgang gemaakt moet worden dan als de tussendoelstellingen gehaald zijn, nog wel vertrouwen in dat de doelstellingen van het convenant gehaald gaan worden? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
Ja. Deze voortgangsrapportage betreft het eerste jaar van de looptijd van dit convenant. De in het convenant vastgelegde afspraken voor het eerste jaar zijn behaald. Zo is er onder andere een monitoringstool ontwikkeld. Deze wordt door de pensioenfondsen als zeer gebruiksvriendelijk ervaren. Ook is het instrumentarium ontwikkeld en gepubliceerd en zijn de eerste twee casussen geselecteerd en gestart. Hierover is onder andere gecommuniceerd via nieuwsbrieven en een jaarbijeenkomst. De tussendoelstellingen voor de hoofdindicatoren zijn, zoals eerder benoemd in het antwoord van vraag 1, geen vastgelegde afspraak in het convenant, maar opgesteld om de voortgang op de hoofdindicatoren te volgen. De deelnemende pensioenfondsen hebben de eerste stappen gezet. De implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren blijft echter achter bij de tussendoelstellingen. Het is daarom voor alle betrokken partijen duidelijk dat er nog extra stappen gezet moeten worden om de gemaakte afspraken in het convenant waar te maken. Als deze gezet worden acht het kabinet, samen met de andere partijen bij het convenant, de volledige implementatie van het convenant nog steeds haalbaar.
Wat zou de juridische consequentie zijn als het scenario zich materialiseert waarin de Pensioenfondsen de doelstellingen van het Convenant niet halen, gegeven dat het behalen van deze doelstellingen een verplichting is?
De bestuurlijke opzet van het convenant beschikt over een stuurgroep waarin alle geledingen zitting hebben. Wanneer de afspraken uit het convenant niet gehaald worden of er onvoldoende voortgang is, dan is de stuurgroep het aangewezen orgaan om een actieplan op te stellen of deelnemende pensioenfondsen aan te spreken op de verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening van het convenant. Dit kan zelfs bij een compleet doorlopen geschillenprocedure die niet succesvol is leiden tot het opzeggen van het convenant jegens de tekortschietende partij. De IMVO-convenanten zijn een vrijwillig instrument binnen het IMVO-beleid van het kabinet. Het niet halen van vastgelegde afspraken heeft geen juridische consequenties.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Hierbij heeft het kabinet de voorkeur voor een verplichting op Europees niveau.
Hoe verhoudt zich de constatering dat pensioenfondsen in toenemende mate hun eigen ESG-beleid formuleren, met de noodzaak tot harmonisatie van ESG-doelstellingen en -methoden zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet? Vraagt de noodzaak tot harmonisatie te komen om een actievere, meer interveniërende rol van de ministeries op dit specifieke punt? Hoe gaat u daar invulling aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het convenant zijn er verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Van pensioenfondsen wordt verwacht dat dat zij ESG-beleid opstellen volgens de OESO-richtlijnen. De daadwerkelijke invulling van het ESG-beleid is aan de pensioenfondsen zelf.
De noodzaak tot harmonisatie waaraan gerefereerd wordt in de duurzame financieringsstrategie heeft betrekking op harmonisatie van rapportagestandaarden. Om voortgang te kunnen vergelijken en de beschikbaarheid van data te verhogen is het belangrijk dat bedrijven op een uniforme wijze rapporteren, bij voorkeur op een Europese uniforme wijze. Dit is ook de inzet van het kabinet zoals beschreven in de consultatiereacties op de Europese Commissie consultaties van de Hernieuwde Duurzame Financieringsstrategie en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage.
Ziet u vanuit uw inzet voor gedegen rapportages over ESG-impact en -risico’s, zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet, een speciale verantwoordelijkheid om u er actief tegenaan te bemoeien dat pensioenfondsen beter over voorgenoemde zaken gaan rapporteren, gegeven de slechte resultaten op de vierde hoofdindicator? Op welke manier gaat u hier invulling aan geven?
Rapporteren en transparantie bieden over de genomen beslissingen is een belangrijk onderdeel van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid volgens de OESO-richtlijnen. Ook in het convenant zijn verschillende afspraken opgenomen over transparantie en rapportage. Zo wordt er van de deelnemende pensioenfondsen verwacht dat aan het eind van het vierde jaar het convenant verwerkt is in de rapportages. De monitoringscommissie observeert in het monitoringsrapport over 2019 dat er over het algemeen voortgang is geboekt op deze doelstelling, maar dat daar ook meer tijd voor is vergeleken met de andere doelstellingen, conform het convenant.
Om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen aan het einde van het vierde jaar voldoen aan de afspraken, is er in het tweede jaar van het convenant al een brede kennissessie georganiseerd waarin rapportage ook aan bod kwam als één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Voor het komende jaar worden er aanvullende webinars georganiseerd; gepland wordt dat daarin ook de verwachtingen op rapportage en transparantie behandeld zullen worden als onderdeel van het actieplan om de implementatie te versnellen.
Deelt u de mening van de monitoringscommissie dat een versnelling van de implementatie meer bestuurlijke aandacht, tijd en middelen vraagt? Wat is de implicatie daarvan voor uw rol?
Ja. De stuurgroep van het convenant, waar alle partijen zitting in hebben, heeft een appreciatie opgesteld van de voortgangsrapportage van de monitoringscommissie. Deze appreciatie onderschrijft de noodzaak van een versnelling. De stuurgroep deelt de mening van de monitoringscommissie dat de implementatie in de toekomst bij de pensioenfondsen meer bestuurlijke aandacht, en waar mogelijk tijd en middelen vergt. De overheid zal, als partij in het convenant, de pensioenfondsen hierin ondersteunen door naast haar inzet in de werkgroepen, expertise beschikbaar te stellen voor kennissessies en webinars. Ook heeft de overheid als partij deelgenomen aan een directeurenoverleg op 4 februari jl. gericht op de noodzakelijke vervolgacties voor deze versnelling.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour zenden aan de Kamer?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Gezien het voorjaarreces was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.
Klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u terug op de Climate Adapation Summit (CAS) 2021? Welke concrete resultaten zijn er behaald?
Gelet op de omvang van de klimaatadaptatieopgave, in het bijzonder voor de meest kwetsbare ontwikkelingslanden, staat het belang vast van een Nederlandse actieve inzet om klimaatadaptatie hoog op de internationale politieke agenda te houden en de wereldwijde financiering van klimaatadaptatie te stimuleren. De Climate Adaptation Summit 2021 (CAS) met 32 wereldleiders en meer dan 50 ministers was een uitgesproken gelegenheid om klimaatadaptatievraagstukken, waaronder financiering van klimaatadaptatie voor ontwikkelingslanden, te bespreken. In een speciale-sessie onder mijn voorzitterschap spraken Afrikaanse leiders en andere betrokkenen over uitdagingen en oplossingen op het Afrikaanse continent, met speciale aandacht voor partnerschap, lokaal geleide initiatieven en innovatieve financiële oplossingen. Het kabinet zal in een separate brief aan uw Kamer terugblikken op de CAS.
Bent u bekend met het artikel «Rijke landen rommelen met klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de strekking van het artikel dat er geen sprake is van heldere definities van klimaatfinanciering en dat het daardoor niet mogelijk is om goed vast te stellen of de afspraak van 100 miljard dollar per jaar voor ontwikkelingslanden daadwerkelijk wordt nagekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te verhelpen?
In 2009 tijdens de 15e UNFCCC-klimaatconferentie (COP15) zegden de ontwikkelde landen toe vanaf 2.020 USD 100 miljard per jaar vrij te maken voor klimaatactie in ontwikkelingslanden. Deze collectieve toezegging werd in 2015 in Parijs bij COP21 herbevestigd. De bijdrage aan klimaatfinanciering mag uit diverse bronnen komen en via diverse instrumenten en kanalen worden verstrekt, waarbij leningen niet zijn uitgesloten. Het betreft additionele financiering. Er is geen consensus over de definiëring van het concept additionaliteit. Een verdeling per donor is niet gemaakt.
Tijdens COP24 in Katowice is een zgn. Rulebook afgesproken waarin afspraken zijn gemaakt over de wijze van rapporteren over klimaatfinanciering. Er is toen afgesproken dat landen vrij zijn om aan te geven welke methodologie zij gebruiken voor rapportage mits zij dit toelichten in hun Biennial Report aan UNFCCC. Nederland is altijd transparant geweest over de methode die het gebruikt om klimaatfinanciering te berekenen.
De verschillende meetmethodes maken het optellen tot een totaal lastig maar wel mogelijk. Het meest recente OESO-rapport over internationale klimaatfinanciering van de OESO-landen tussen 2013 en 2018 geeft een beeld van het totaal van de klimaatfinanciering.2
Tijdens de klimaattop COP26 in Glasgow van november as. beginnen besprekingen over een nieuw lange termijn doel voor klimaatfinanciering na 2025. Het huidige doel van 100 mrd. USD per jaar loopt in 2025 af. Ook zal worden gesproken over de voor rapportage te gebruiken tabellen. De EU-delegatie, waarvan Nederland onderdeel uitmaakt, heeft zich altijd ingezet voor meer transparantie en coherentie in de rapportage. De delegatie zal een actieve rol vervullen in het proces en de onderhandelingen over een nieuw lange termijn doel en rapportagerichtlijnen.
Deelt u de mening dat klimaatfinanciering in de vorm van leningen ongewenst is, omdat het de staatsschuld van ontwikkelingslanden verder omhoog stuwt? Deelt u de mening dat leningen niet zouden mogen worden meegeteld als klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op de omvang van de klimaatopgave, dat financiering zowel aan publieke als aan private partijen verstrekt wordt en dat de economie van ontwikkelingslanden in sterke mate kan verschillen, ben ik geen voorstander van het volledig uitsluiten van welke vorm van klimaatfinanciering dan ook. Afhankelijk van de activiteit, het doel en de landen die klimaatfinanciering nodig hebben om in adaptatie en mitigatie te kunnen investeren, kunnen ook leningen en garanties een passende oplossing bieden.
In hoeverre telt Nederland leningen mee als klimaatfinanciering?
De Nederlandse publieke klimaatfinanciering bestaat voor een substantieel deel uit giften. Een deel, waaronder bijvoorbeeld de bijdragen aan het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) en het AGRI3 Fonds, betreft zogenaamde revolverende bijdragen die instrumenteel zijn in het mobiliseren van meer private financiering. Deze bijdragen kunnen worden ingezet voor leningen.
Tellen andere rijke landen leningen mee als klimaatfinanciering? Zo ja, is dat besproken bij de Climate Adaptation Summit en bent u bereid om die landen daar actief op aan te spreken?
Ja, landen als Japan, Frankrijk en Duitsland tellen leningen mee als klimaatfinanciering. Het onderwerp is tijdens de Climate Adaptation Summit op verschillende sessies ter sprake gekomen, maar niet om tot concrete conclusies te komen. Dat laatste was ook niet het doel van deze klimaattop. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Klopt het dat de afspraak zoals gemaakt in Parijs was dat klimaatfinanciering additioneel zou zijn aan reguliere ontwikkelingssamenwerking? In hoeverre is de Nederlandse klimaatfinanciering additioneel aan ontwikkelingssamenwerking?
Zoals aangegeven bij het antwoord bij vraag 3 is er geen consensus over de definiëring van het begrip additionaliteit. De Nederlandse publieke klimaatfinanciering is geïntegreerd in met ODA gefinancierde activiteiten.
Herinnert u zich de toezegging gedaan bij het wetgevingsoverleg van 22 juni 2020 om in internationaal verband de mogelijkheden te bespreken om bij de indicatoren én doelstellingen voor klimaatfinanciering duidelijk onderscheid te maken tussen publieke en private financiering, tussen adaptatie en mitigatie, en tussen projecten met klimaat als hoofddoel en projecten met klimaat als nevendoel?
Ja, ik herinner mij de toezegging om voor de wijze van rapporteren over klimaatfinancieringen bij indicatoren de mogelijkheid te bespreken de geopperde onderscheiden te maken tussen klimaatadaptatie, -mitigatie en tussen hoofd- en nevendoelen. Binnen het door de OESO geleid samenwerkingsverband «Tracking Finance for Climate Action» is het belang van deze onderscheiden – die al worden toegepast – bij klimaatfinancieringsrapportages benadrukt door Nederland. De formele onderhandelingen over het uitwerken van een nieuw rapportageformat voor klimaatfinanciering zijn in VN-verband nog niet begonnen; zie ook het antwoord bij vraag 3.
In hoeverre zijn deze punten besproken bij de Climate Adaptation Summit? Wat was de uitkomst van die besprekingen en bent u bereid om dit punt te blijven benadrukken in de aanloop naar COP26, zodat er in de toekomst bijvoorbeeld aparte doelstellingen komen voor publieke klimaatfinanciering gericht op adaptatie?
Deze punten zijn besproken tijdens verschillende sessies van de Climate Adaptation Summit, echter zonder tot concrete afspraken te komen. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Wat is volgens u de eerlijke bijdrage (fair share) van Nederland aan de jaarlijkse 100 miljard dollar van het Parijsakkoord en waar baseert u dat op? Bent u bereid om deze eerlijke bijdrage te laten berekenen, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer, en op basis daarvan aan te geven op welke wijze Nederland daaraan gaat voldoen, inclusief de verdeling tussen adaptatie en mitigatie?
Gelet op het bestaan van verschillende methodieken is het lastig om eenduidig te bepalen wat een eerlijk aandeel is. De inzet van dit kabinet zoals verwoord in de nota «Investeren in perspectief» was om de totale publieke klimaatfinanciering op te laten lopen tot 480 miljoen euro per jaar aan het einde van de kabinetsperiode. Zoals in de HGIS Nota 2021 is aangegeven, is de verwachting dat Nederland het komende jaar EUR 580 miljoen aan publieke klimaatfinanciering zal realiseren. Daarnaast zal naar schatting EUR 600 miljoen aan private klimaatfinanciering worden gemobiliseerd met (een deel van) de publieke inzet.
Het is aan een nieuw kabinet om een volgende doelstelling te bepalen en of een extra calculatie wenselijk is.
Deelt u de mening dat de resultaten van de Nederlandse klimaatfinanciering die via private investeringen loopt ondoorzichtig zijn, terwijl dat meer dan de helft van de totale Nederlandse klimaatfinanciering betreft? Kunt u aangeven welk deel van deze financiering terechtkomt bij minst-ontwikkelde landen en welk deel van de private financiering gericht is op klimaatadaptatie? Zo nee, bent u bereid om dat te laten onderzoeken?
Nee. Wel is publieke klimaatfinanciering naar zijn aard makkelijker te meten dan gemobiliseerde private klimaatfinanciering, en had internationaal de methodologie voor het meten van publieke klimaatfinanciering meer aandacht. Nederland heeft zich ervoor ingezet de methodologie voor private financiering inzichtelijker te krijgen. Met actieve participatie van Nederland heeft de OESO een methodologie ontwikkeld om scherper te kunnen bepalen wat internationale klimaatfinanciering behelst en wat niet, juist om transparantie te vergroten. De methodiek is in 2019 gereedgekomen. Verder heb ik een externe onafhankelijke partij betrokken om systematisch conform die internationale methodiek aan u te rapporteren over de gemobiliseerde private klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden. Voor private klimaatfinanciering is er geen informatie over het aandeel voor minst-ontwikkelde landen en klimaatadaptatie. Voor het eerst onderzoekt het externe bureau nu over het jaar 2020 ook de geografische spreiding.
Bent u bekend met het rapport «State and Trends in Adaptation 2020» van de Global Center on Adaptation?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport, dat de jaarlijkse financiering voor klimaatadaptatie zal moeten stijgen tot 300 miljard dollar per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om zich in internationaal verband in te zetten voor een verhoging van de mondiale financiering voor klimaatadaptatie? Welke bijdrage zal Nederland daar aan leveren?
Het rapport schat dat in 2030 voor ontwikkelingslanden tussen de 140 – 300 miljard dollar per jaar nodig is voor adaptatie en stelt daarbij ook dat met name voor de private sector een belangrijke rol is weggelegd. Het is overduidelijk dat wereldwijd meer financiering voor adaptatie gewenst is. Nederland speelt als een van de oprichters van het Global Centre for Adaptation en met de organisatie van de Climate Adaptation Summit een prominente rol in het actief op de agenda zetten van klimaatadaptatie. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Wat is uw reactie op de bevinding van hetzelfde rapport dat 95% van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering naar mitigatie gaat, en slechts 5% naar adaptatie? Welke implicaties heeft dit voor uw beleid ten aanzien van de Nederlandse klimaatfinanciering?
Het klopt dat wereldwijd de private sector op dit moment meer investeringskansen ziet op het gebied van klimaatmitigatie dan op het gebied van klimaatadaptatie. Het door Nederland in 2019 opgezette Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een concrete poging om daar verandering in te brengen. Nederland investeert via het DFCD 160 mln. Euro, waarin gestreefd wordt 65% van de middelen in te zetten voor adaptatie (met een ondergrens om minimaal 50% te behalen).
Klopt het dat premier Rutte heeft beloofd dat de helft van alle Nederlandse klimaatfinanciering naar adaptatie zal gaan? Zo ja, en gegeven het feit dat het overgrote deel van de private klimaatfinanciering naar mitigatie gaat, hoe gaat Nederland aan die belofte voldoen?
Premier Rutte heeft in zijn openingswoord tijdens de Climate Adaptation Summit uitgesproken dat Nederland ervoor zorgt dat de uit ontwikkelingssamenwerking gefinancierde activiteiten, dat is dus de publieke klimaatfinanciering, gelijkmatig verdeeld zijn tussen klimaatmitigatie en -adaptatie.
Het feit dat Transavia reizigers straft die het reisadvies willen volgen |
|
Rutger Schonis (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een consument door het huidige omboekingsbeleid van Transavia tot wel € 35 per enkele reis kwijt kan zijn voor het omboeken van een vlucht?
Ja.
Klopt het dat deze omboekingskosten alleen voorkomen kunnen worden door voorafgaand aan de vlucht een pakket te boeken (hetFlex-pakket) voor € 9 per vlucht, maar dat deze mogelijkheid alleen bestaat voor vluchten die zijn geboekt na 8 oktober 2020?
Nee, Transavia biedt passagiers de mogelijkheid om bovenop het basistarief een zogenaamd Plus- of Max-pakket aan te schaffen. Dit was ook al voor de uitbraak van COVID-19 mogelijk. Beide opties geven passagiers de mogelijkheid om respectievelijk 14 dagen en 2 uur voor vertrek om te boeken zonder omboekingskosten te betalen. Sinds 8 oktober 2020 is daar het Flex-pakket aan toegevoegd.
Klopt het dat het reisadvies vóór oktober 2020 voor een significant aantal landen nog geel was en dat het boeken van reizen daarmee niet werd afgeraden? Klopt het dan ook dat een consument die vóór 8 oktober 2020 een vlucht boekte naar een land met een geel reisadvies dat vervolgens wijzigde naar oranje, deze € 35 aan omboekingskosten volledig moet betalen aan Transavia?
Al sinds het begin van de coronacrisis kunnen de wijzigingen in reisadviezen elkaar snel opvolgen vanwege de epidemiologische ontwikkelingen in het buitenland. In de periode voor oktober 2020 gold voor ongeveer 70 Schiphol-bestemmingen een geel reisadvies, zie Tabel 1. Voor het overgrote merendeel van de bestemmingen was het reisadvies oranje.
17-09-2020
24-09-2020
1-10-2020
Geel
77
66
70
Oranje
323
335
331
Rood
4
3
4
404
404
405
Begin november heeft het kabinet aangegeven te willen voorkomen dat mensen die terugkomen uit het buitenland, het virus mee naar huis nemen. Daarom heeft het kabinet de dringende oproep gedaan om geen buitenlandse reizen te boeken en te maken – tenzij strikt noodzakelijk. Per december 2020 geldt de facto voor alle landen een oranje reisadvies. Begin van dit jaar heeft het kabinet die oproep verder aangescherpt. De aangescherpte oproep – blijf in Nederland, ga niet op reis en reis alleen naar het buitenland bij ernstige familieomstandigheden of voor werk dat echt niet uitgesteld kan worden en waarbij fysieke aanwezigheid nodig is – loopt tot eind maart. Daarnaast geldt: boek geen reizen voor de periode tot en met 31 maart; of daarna weer naar het buitenland kan worden gereisd is nog niet bekend; en het boeken van een reis is een risico.
Wanneer een passagier besluit om een vlucht niet te maken, bijvoorbeeld omdat het reisadvies veranderd is, dan zijn diens rechten en plichten primair afhankelijk van het type vliegticket en de bijbehorende vervoersvoorwaarden. Zie verder antwoord 2.
Naast de consumenten hebben ook de luchtvaartmaatschappijen een verantwoordelijkheid, namelijk door geen reizen naar risicogebieden aan te prijzen en de consumenten te wijzen op de reisadviezen. Al sinds het begin van de COVID-19-crisis vindt hierover intensief overleg plaats met de gehele Nederlandse luchtvaartsector (inclusief Transavia) en zijn er afspraken gemaakt. Zo bieden de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties geen pakketreizen aan naar oranje gebieden en worden consumenten actief op de website en/of in het boekingsproces geattendeerd op het negatieve reisadvies.
Bent u het eens met de stelling dat reizigers die zich aan het reisadvies willen houden, hier niet financieel gestraft voor zouden moeten worden, maar dat dit juist zo veel mogelijk zou moeten worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis begon in maart vorig jaar. Sindsdien veranderden reisadviezen afhankelijk van de situatie op een bestemming of in een land. Luchtvaartmaatschappijen maakten het mede daarom gemakkelijker (en vaak kosteloos) om reizen om te boeken1 (zie Kamerstuk 31936–794). Dat heeft de drempel om een vlucht uit te stellen verlaagd. Naast de reisadviezen heeft het kabinet consumenten meermaals opgeroepen om terughoudend te zijn bij het boeken van vliegreizen. Niet-noodzakelijke reizen kunnen in de epidemiologische situatie waarin wij ons nu bevinden echt niet.
De uitbraak van COVID-19 en de daarmee samenhangende reisadviezen waren in eerste instantie een onvoorziene omstandigheid. Maar, tickets voor het huidige winterseizoen gingen pas later in 2020 in de verkoop, en het maatschappelijke en politieke debat over wisselende reisadviezen is met regelmaat gevoerd. Het is en blijft belangrijk dat mensen de reisadviezen in acht nemen, en daarbij zelf de risicoafweging maken om al dan niet een meerprijs te betalen voor een ticket met flexibeler omboekingsvoorwaarden.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrijf dat staatssteun ontvangt, ook een voorbeeldfunctie zou moeten hebben als het aankomt op het reizigers kunnen laten naleven van dringende adviezen van de regering in het belang van de bestrijding van de pandemie? Hoe beoordeelt u het omboekingsbeleid van Transavia?
Transavia maakt een bedrijfseconomische afweging om kosten in rekening te brengen aan passagiers die hun vlucht willen omboeken. Ten opzichte van voor de coronacrisis heeft het de omboekingskosten verlaagd van 50 naar 35 euro.
Tot slot gelden de reisadviezen voor alle reizigers en voor alle luchtvaartmaatschappijen, de steun aan Air France-KLM staat hier los van.
Bent u reeds in overleg getreden met Transavia over het belang van het bieden van coulance en flexibiliteit aan consumenten tijdens deze coronacrisis? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Er is sinds het uitbreken van de crisis veelvuldig overleg geweest met luchtvaartmaatschappijen en de reissector, inclusief Transavia. Naar aanleiding van brieven van burgers in december en januari over de omboekingskosten is contact gezocht met Transavia. Daarin heeft de maatschappij laten weten dat het bedrijfseconomische redenen heeft voor het omboekingsbeleid zoals dat nu door hen is opgezet. Transavia heeft aangegeven niet te overwegen om daarin (net als afgelopen zomer) versoepelingen door te voeren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De ING als huisbankier van de overheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord van 30 september 2020 op onze vragen over investeringen in de plasticindustrie, waarin u stelde; «Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics-rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van: Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijskwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.»?1
De inschrijving is conform mijn antwoord op uw Kamervragen op het gebied van MVO van 30 september 2020 verlopen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 239). Zoals ik in mijn brief van 22 januari j.l. naar aanleiding van de gunning van de opdracht van het giraal betalingsverkeer van het Rijk heb aangegeven heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zwaar meegewogen bij de beoordeling van de inschrijvingen. Van de 793 punten die potentieel op de 7 thema’s behaald konden worden, hadden 192 punten (24,2%) betrekking op wensen uit het thema MVO2. Voorheen bedroeg dit 10%. Daarnaast zijn er ook harde eisen geformuleerd op het gebied van MVO, zoals bv op het terrein van clustermunitie.
Binnen het thema MVO waren er 80 punten te behalen met betrekking tot wensen rondom het onderwerp «Duurzaamheid». Andere onderwerpen binnen het thema MVO waren «Beloningsbeleid» (40 punten), de wijze waarop «social return» toegepast wordt (20 punten) en de waarde van social return als percentage van de totale opdrachtwaarde (52 punten). In de wens «Duurzaamheid» komen de onderwerpen waar ik in mijn antwoord van 30 september aan refereerde onverkort terug.
Volledigheidshalve geef ik hieronder de wens «Duurzaamheid» in zijn geheel weer:
De beoordeling van de inschrijvingen heeft plaatsgevonden op basis van het gunningscriterium beste prijs-kwaliteitsverhouding. De beoordeling van de verschillende thema’s waaronder MVO leverde per inschrijver een totaal aantal kwaliteitspunten op. Voor de beoordeling van de beste prijs-kwaliteitsverhouding is de geoffreerde prijs gedeeld op het aantal behaalde kwaliteitspunten.
De inschrijver met de laagste prijs per kwaliteitspunt heeft de beste prijs-kwaliteitsverhouding en krijgt de opdracht gegund. Het signaal dat ik hiermee afgeef aan burger en bedrijven is dat ik de opdracht aan de inschrijver met de beste prijs-kwaliteitsverhouding heb gegund.
Kunt u toelichten op welke wijze de aanbestedingsprocedure, die heeft geleid tot de keuze voor ING, is verlopen overeenkomstig bovenstaand antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Indien uw aanbestedingsprocedure conform uw antwoord is verlopen, hoe kan het dan dat u kiest voor ING, dat volgens het recente rapport van Global Witness van december 2020 «failed to do meaningful due diligence on their exposure tot this deforestation and continue backing the companies today despite many warnings of their failures», volgens Sustainalitics een medium risico vormt voor environmental, social and corporate governance (ESG)2, een ESG-score van de SAM heeft van 64 zonder onderscheidingen,3 ook volgens de Eerlijke Bankwijzer4 één van de slechts scorende banken is op het gebied van MVO, volgens BankTrack betrokken is bij verschillende «Dodgy Deals»,5 vaak betrokken is bij ernstige misstanden,6 en bijvoorbeeld blijft investeren in hoog-risicobedrijven in de keten van rundvlees- en sojaproductie waarmee ING bijdraagt aan de ontbossing van de Amazone en de Cerrado-savanne,7 en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken laat zien dat er sinds januari 2020 een melding in behandeling is bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) van Friends of the Earth tegen de ING over het investeren in palmoliebedrijven8? Heeft u (het gebrek aan) aanpak van ING van concrete mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven die ING financiert, meegewogen in de aanbestedingsprocedure? Zo niet, waarom niet?
In het thema «MVO» gelden er eisen ten aanzien van het ondertekenen van de verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en de verklaring omtrent de beleidsverplichting aangaande het respecteren van mensenrechten, het meewerken aan de realisatie van social return en de rating van de inschrijver op duurzaamheid. Specifiek ten aanzien van de objectieve beoordeling van de duurzaamheid heb ik als eis gesteld:
ING heeft verklaard aan deze gestelde duurzaamheidseis te voldoen. De duurzaamheidsratings van ING zijn via de volgende link publiek toegankelijk: https://www.ing.com/Sustainability/The-world-around-us-1/Ratings.htm. Elke aanbieder van een rating heeft een eigen methodiek ontwikkeld, maar het beeld dat deze ratings louter naar gepubliceerd beleid kijken deel ik niet.
De methodologie van Sustainalytics bijvoorbeeld, waarnaar in de vraag wordt gerefereerd, beoordeelt de risicoblootstelling van een onderneming aan duurzaamheidsaspecten en de wijze waarop dit risico wordt beheerst. Controverses/incidenten worden in de methodologie meegewogen als een indicatie dat het risico onvoldoende wordt beheerst. De relatieve score van ING volgens de Sustainalytics methodologie is dat ING tot de top 20% van beoordeelde banken (positie 164 van 1016 banken) behoort, als absolute score krijgt ING de score «medium risk».
Bent u ermee bekend dat ING tientallen Russische energiehandelaren hielp met belastingontwijking door te bankieren voor klanten met offshoreconstructies,9 en kent u het onderzoek van Greenpeace en Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat ING de afgelopen jaren miljarden heeft geleend aan Lukoil, Norilsk Mining en Gazprom,10 bedrijven die nauw verbonden zijn aan de entourage van Russische president Poetin, terwijl er in Rusland mensen in de gevangenis belanden omdat zij zich uitspreken voor democratie? Is er in de beoordeling van het MVO gehalte van ING rekening gehouden met dit aspect van zaken doen met bedrijven die innig verbonden zijn met autoritaire regimes?
Ik ben bekend met de bronnen waaraan gerefereerd wordt in deze vraag. Het genoemde FD-artikel uit 2018 ziet onder andere op risico’s op corruptie en witwassen in specifieke sectoren en regio’s. Mede naar aanleiding van de conclusie van De Nederlandsche Bank in dat jaar dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op dat terrein nog onvoldoende adequaat oppakten (Kamerstuk 31 477, nr. 27), bevat het plan van aanpak witwassen een reeks maatregelen om het voorkomen en bestrijden van witwassen te intensiveren (Kamerstuk 31 477, nr. 41). Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen zoals ING, dat zij ook de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren. In het onderdeel MVO zijn eisen en wensen ten aanzien van clustermunitie, de beleidsverplichting van het respecteren van mensenrechten, beloningsbeleid, duurzaamheid en social return gesteld. Onderdeel hiervan is de eis om de verklaring naleving mensenrechten te ondertekenen, waarin expliciet opgenomen staat dat de ondertekenaar de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleeft.
Bent u bereid om te laten zien hoe ING, als huisbankier van de overheid, concreet heeft laten zien hoe de bank concrete, langjarige misstanden op het gebied van mensenrechten, milieu en dierenwelzijn onder zakelijke bankklanten heeft helpen mitigeren en voorkomen, hoe de bank dat nog beter gaat doen dan dat de bank nu doet en welke concrete afrekenbare targets ze zichzelf heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bij deze aanbesteding zijn eisen gesteld aan het tekenen van een verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en beleidsverplichtingen aangaande het respecteren van mensenrechten. Daarnaast zijn er eisen en wensen gesteld aan het beloningsbeleid, duurzaamheid en social return. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3, 10 en 16.
Daarnaast moet een inschrijver tenminste 60% van het totaal te behalen kwaliteitspunten op de verschillende thema’s behalen om in de eindbeoordeling van prijs/kwaliteitsverhouding te mogen meedingen.
Voor MVO waren 24% van de totaal aantal kwaliteitspunten te halen. Naarmate een inschrijver minder kwaliteitspunten op MVO behaalt, wordt het lastiger het minimum van 60% van het totaal aantal punten te behalen.
In een aanbesteding heeft de informatie die de inschrijvers bieden en de beoordeling hiervan een vertrouwelijk karakter. In het beschrijvend document van deze aanbesteding is dan ook aangegeven: «Wij gaan vertrouwelijk om met uw gegevens. Wij geven uw gegevens niet aan anderen. Ook niet als wij de Opdracht niet aan u gunnen«. Het exacte aantal behaalde kwaliteitspunten door ING op het gebied van MVO kan ik daarom niet verstrekken.
Erkent u dat ING zijn inzet beperkt tot «alignment of [it’s] lending portfolio with the well-below 2°C goal of the Paris Agreement», dat ING zich hierbij beperkt tot inzet gericht op een deel van de leningenportefeuille (bijvoorbeeld oliehandelaars niet), dat het beleggingen voor eigen rekening in het kader van vermogensbeheer niet meeneemt in zijn klimaatbeleid,11 en dat de inzet van ING ten aanzien van de fossiele energiesector een afname is van financiering hiervan met 1% per jaar in de komende twintig jaar,12 terwijl de Kamer zich in 2016 al expliciet uitsprak dat «financiële instellingen bijdragen aan de doelstelling van 1,5°C zoals afgesproken in Parijs»,13 de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA) «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» zich uitspreekt over het belang van inzet op een maximale temperatuurstijging van 1,5°C, en dat Verenigde Naties (VN)-rapporten in 2020 en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties benadrukken: «The science is crystal clear: to limit temperature rise to 1.5-degrees Celsius above pre-industrial levels, the world needs to decrease fossil fuel production by roughly 6 per cent every year between now and 2030.14»?
ING presenteert in haar Terra voortgangsrapportages welke stappen zij onderneemt om haar leningenportefeuille in lijn te brengen met de doelen van Parijs. In het Terra voortgangsrapport van 2020 staat dat ING deze portefeuille in lijn wil brengen met de ruim onder de 2°C-doelstelling van het Parijsakkoord.16
Ik moedig niet alleen ING, maar de volledige financiële sector aan om scherpe duurzaamheidsambities te stellen.
De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders beheren en investeren vormen namelijk een belangrijk bouwsteen in de duurzame transitie.
In het kader van het klimaatakkoord heeft de financiële sector zich gecommitteerd aan het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het Parijsakkoord. Zij hebben toegezegd om vanaf boekjaar 2020 de klimaatimpact van de relevante onderdelen van hun portefeuille in kaart te brengen en vanaf 2022 actieplannen op te stellen hoe ze deze impact willen terugdringen. Ik heb u in het najaar van 2020 in een brief over de voortgang van het klimaatcommitment geïnformeerd.17
Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» aangaf verwelkom ik inspanningen van financiële instellingen om in het kader van het klimaatcommitment, waar mogelijk, scherpere reductiedoelstellingen te stellen.18
Bent u, gezien het belang van een maximale temperatuurstijging van 1,5°C zoals de Verenigde Naties en de Kamer zelf recentelijk nog hebben uitgesproken, bereid om uw relatie met de huisbankier van de overheid te benutten om ING aan te sporen klimaatbeleid aan te scherpen naar inzet op maximaal 1,5°C graad temperatuurstijging, opname van nu nog missende investeringscategorieën en bedrijfssectoren in klimaatbeleid, en afname van financiering van alle fossiele energie met tenminste zes procent per jaar? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de aanbestedingsprocedure niet conform uw antwoord is verlopen, waarom is de aanbestedingsprocedure niet verlopen zoals u de Kamer heeft medegedeeld in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier achtte u de door ING getekende verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten geloofwaardig, met het oog op de in vraag drie genoemde scores en voorbeelden van misstanden? Waarop is deze verklaring gebaseerd?
De verklaring die wordt geëist ten aanzien van de clustermunitie is gebaseerd op de verklaring van Dublin. In de verklaring staat dat ING:
De mensenrechtenverklaring is gebaseerd op naleving van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en komen overeen met de eerder gemaakte afspraken in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector, waar ING overigens ook ondertekenaar van was. Bij ondertekening van de mensenrechtenverklaring, verklaart de partij onder andere dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s onderschrijven, due diligence toepassen ten aanzien van mensenrechten, sectoraal en/of thematisch beleid hebben, transparant zijn over uitsluitingen, een klachten- en klokkenluidersmechanisme hebben en bereid zijn om met maatschappelijke actoren in overleg te treden over verdere verbeteringen en eventuele aanpassingen aan haar mensenrechtenbeleid.
Kunt u toelichten waarom ING als inschrijver tot de top 25% meest duurzame financiële instellingen behoort volgens u? Erkent u dat internationale benchmarks, zoals de Dow Jowns Sustanability Index (DJSI), waarin Nederlandse banken zoals ING het goed doen in vergelijking met andere banken, vooral kijken naar gepubliceerd beleid en de publieke commitments van banken, en niet naar hoeveel banken in welke soorten bedrijven of sectoren investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de ING sinds 2019 de klimaatimpact van een deel van z’n leningen meet in lijn met de tweegradendoelstelling van Parijs en niet de 1,5°C-doelstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid na te gaan of ING weigert deze 1,5°C-doelstelling te hanteren? Zo, nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel procent van de kwaliteitspunten haalde ING bij het aandeel MVO en hoeveel bij de andere aandelen? Wat was het gevolg geweest wanneer beide inschrijvers niet aan 24% van de kwaliteitspunten konden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke weging heeft u aan de selectiecriteria toegekend? Hoe is de toekenning van het aantal punten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgebouwd? Welke weging heeft er binnen dit aandeel plaatsgevonden? Wie heeft het kwaliteitspuntensysteem voor MVO ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u in de aanbestedingsprocedure niet de criteria heeft gebruikt zoals u de Kamer heeft voorgehouden, bent u dan bereid om de overeenkomst niet te tekenen of te ontbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ING naar uw maatstaven, goed genoeg scoort om het goede voorbeeld te geven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, inclusief duurzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich herinneren dat u in uw reactie van 21 januari 2021 op onze vragen over belemmeringen voor de verduurzaming van de financiële sector niet heeft aangegeven bereid te zijn om financiële instellingen aan te sporen om misstanden aan te pakken?15 Geldt dit ook voor uw huisbankier? Waarom wilt u wel of niet de huisbankier van de overheid aansporen om misstanden aan te pakken?
In mijn antwoord op de vragen van het lid Van Raan over belemmeringen voor verduurzaming van de financiële sector van 21 januari geef ik aan continu met de financiële sector in gesprek te zijn over hun duurzaamheidsambities en mogelijkheden om deze aan te scherpen. Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording aangaf, spreken in het kader van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) ambtenaren van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met de sector over hoe zij invulling kan geven aan het klimaatcommitment. Naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage van het klimaatcommitment heb ik hier ook tijdens een ronde tafel met de sector over doorgesproken. Ik zal dit blijven doen.
Indien u de ING wel wil aansporen om misstanden aan te pakken, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat door het aangaan van dit contract met ING, u het signaal afgeeft aan burgers en bedrijven dat ING een maatschappelijk verantwoorde bank is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de rol van ING in de toeslagenaffaire? Wat doet ING nu ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire, bijv. op het gebied van schuldenafhandeling?
ING verzorgt als huisbankier van de Belastingdienst het betalingsverkeer van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor het betalingsverkeer met betrekking tot de maandelijkse uitbetaling van miljoenen toeslagen die worden betaald vanuit de Belastingdienst. De rol van ING als huisbankier ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire beperkt zich dan ook tot het betalingsverkeer dat voortvloeit uit de hersteloperatie. Het gaat dan om het betalingsverkeer dat in opdracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door het onderdeel van de Belastingdienst dat verantwoordelijk is voor Inning & Betalingsverkeer via de ING als huisbankier wordt uitbetaald.
Voor de private schuldafhandeling van gedupeerden in relatie tot banken vinden constructieve gesprekken plaats met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)». Hierover zal uw Kamer afzonderlijk worden geïnformeerd in het kader van de hersteloperatie Toeslagen.
Erkent u dat transparantie eraan kan bijdragen dat burgers en bedrijven verantwoorde keuzes kunnen maken over waar zij bankieren? Waarom wel of niet?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 januari 202121 heb aangegeven, is er meer informatie nodig over de impact op het klimaat en biodiversiteit in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten om informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverlener(s), en voor toezichthouders om informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Dit geldt ook voor andere ESG-thema’s.
De afgelopen jaren zijn er al belangrijke stappen gezet op het gebied van transparantie. Een belangrijke ontwikkeling is de Europese taxonomie.
De taxonomie bepaalt welke investeringen en activiteiten duurzaam zijn en zorgt daarmee voor een gemeenschappelijke taal tussen investeerders, bedrijven en beleidsmakers op het gebied van groene investeringen en beleggingen. In het bestuursverslag dienen – kort gezegd – banken, verzekeraars en beursondernemingen te rapporteren over hoe zij zich tot de taxonomie verhouden.
Daarnaast wordt de EU-richtlijn niet-financiële informatie (RNFI) momenteel herzien. De RNFI verplicht banken, verzekeraars en beursondernemingen om in het bestuursverslag informatie op te nemen over hoe de onderneming omgaat met sociale en ecologische uitdagingen. Dit helpt consumenten en andere belanghebbenden om de niet-financiële prestaties van deze ondernemingen te evalueren en mee te nemen in hun beslissingen, bijvoorbeeld bij de keuze waar te bankieren. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om één (meer gedetailleerde) rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals al geldt voor financiële informatie.
Mede gelet op bovenstaande ontwikkelingen op het terrein van transparantie over duurzaamheid zie ik geen aanleiding om banken te verplichten om in alle reclame-uitingen een waarschuwingszin en -symbool op te laten nemen met een duurzaamheidsscore, analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld». Hierbij geldt tevens dat uit een rapport van de AFM22 blijkt dat de kredietwaarschuwing geen directe invloed heeft op leenbeslissingen en op hoe mensen denken over lenen. Ook uit bestaande wetenschappelijke studies23 en onderzoeken van de AFM24 komt geen bewijs voor de effectiviteit van waarschuwen op beslissingen van mensen naar voren. In mijn Kamerbrief van 8 januari 2020 ga ik hier verder op in.25
Erkent u dat een waarschuwing in alle reclame-uitingen van banken, die bestaat uit een waarschuwingszin en een waarschuwingssymbool over hoe zij scoren op het gebied van duurzaamheid – analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» – kan bijdragen aan transparantie op het gebied van duurzaamheid richting hun (potentiële) klanten? Waarom wel of niet? Bent u bereid om banken in het algemeen hiertoe te verplichten en bent u in ieder geval bereid om dit met ING af te spreken, omdat ING zal gaan profiteren van een soort overheidsgoedkeuring? Waarom wel of niet? Zo niet, hoe verhoudt dit zich tot uw reactie van 3 juli 2020 op de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA): «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», waarin u stelt dat het kabinet zich inzet voor de bevordering van transparantie, en tot de verkenning naar de markt voor groene financiering waarin u gedeeld hebt dat u van mening bent dat meer inzichtelijkheid en transparantie kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van duurzaamheidsrisico’s16?
Zie antwoord vraag 21.
De betrokkenheid van Defensie bij de bestrijding van de pandemie |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op Defensie Platform: «Verstandig Bestuur»?1
Ja.
In hoeverre kunt u zich voorstellen dat militairen van Defensie een grotere rol voor zichzelf zien weggelegd in de planning, organisatie en uitvoering van het vaccinatieprogramma en bestrijding van het coronavirus?
In het algemeen zijn veel militairen en burgermedewerkers van Defensie werkzaam bij de bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-crisis. Defensie wordt breed ingezet bij, onder andere, het ondersteunen van de zorg, het handhaven van de openbare orde, de grensbewaking en het ondersteunen van de voedselbanken, zowel in Nederland als in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ik spreek mijn waardering uit voor al die militairen en burgers die de maatschappij hebben ondersteund en dat nog steeds doen.
De civiele autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het vaccinactieprogramma. De civiele autoriteiten hebben een beroep op Defensie gedaan om de uitvoering van dit programma te ondersteunen. Defensie doet dat op meerdere manieren: zo ondersteunt Defensie de planning en coördinatie met enkele specialisten en staan 1.000 militairen paraat om de daadwerkelijke vaccinatie te ondersteunen in de vaccinatiestraten. Daarnaast levert de Koninklijke Marechaussee bijstand bij de beveiliging van de centrale opslaglocatie van de vaccins.
Ten aanzien van de bestrijding van het COVID-19-virus in het algemeen en de gevolgen van de pandemie, wordt er breed een beroep op Defensie gedaan. In mijn brief «Inzet defensiepersoneel ter ondersteuning van het zorgpersoneel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, nr. 1473, d.d. 28 januari 2021) ga ik hier nader op in.
Een actueel beeld van de ondersteuning van Defensie in Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk vindt u op www.defensie.nl.
Bent u het met de crisisexpert eens dat de krijgsmacht als geen ander weet om te gaan met onzekerheden en gewend is om in scenario's te denken en dat Defensie deze logistieke operatie met militaire precisie kan uitvoeren?2
Defensie is een organisatie die in staat is om met onzekerheden om te gaan en waar scenarioplanning gemeengoed is. Defensie ondersteunt reeds de civiele autoriteiten met plannings- en coördinatiecapaciteit. Mochten de civiele autoriteiten een additioneel beroep doen op Defensie, dan zal Defensie deze verzoeken in behandeling nemen.
Welke aanbiedingen heeft Defensie op welke momenten gedaan om bij te dragen aan de planning en organisatie van de vaccinatie en bij de bestrijding van de corona-crisis in het algemeen?
Specifiek ten aanzien van de planning en organisatie van het vaccinatieprogramma ondersteunt Defensie, op verzoek van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, al enige maanden met enkele logistieke planners de Dienst Vaccinatie en Preventieprogramma’s van het RIVM. De logistieke planners hebben geholpen de crisisuitvoeringsorganisatie op te zetten in de vorm van het Logistiek Coördinatiecentrum COVID-19 vaccinatie (LCC). Daarnaast neemt Defensie deel in diverse overlegstructuren ten aanzien van het vaccinatieprogramma. Inmiddels heeft Defensie ook logistiek beheerders laten aansluiten in het LCC. Tevens heeft Defensie militairen gereedgesteld en paraat staan om te ondersteunen in de zorg, waaronder de test- en vaccinatiestraten, indien dit noodzakelijk is. Tot slot levert de Koninklijke Marechaussee bijstand bij de beveiliging van de centrale opslaglocatie van de vaccins.
Defensie kan de civiele autoriteiten ondersteunen indien zij zelf niet in staat zijn om hun taken en verantwoordelijkheden uit te voeren. Defensie beoordeelt hiertoe elk verzoek dat via het reguliere proces wordt ingediend. Ik verwijs ook hier naar mijn brief «Inzet defensiepersoneel ter ondersteuning van het zorgpersoneel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1473, d.d. 28 januari 2021).
In hoeverre is elk aanbod van Defensie door het kabinet aangenomen? Zo niet: waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom slechts 150 van de 1.000 daartoe opgeleide militairen zijn ingezet om te vaccineren?
Defensie heeft 1.000 medewerkers paraat staat om, indien daarom wordt verzocht, de test- en vaccinatiestraten te ondersteunen. Deze medewerkers kunnen diverse functies vervullen bij het testen en vaccineren. Tot nu toe is gebleken dat de civiele instanties grotendeels zelf voorzien in de vraag naar het benodigde personeel. Daardoor is een groep van ongeveer 270 militairen ingezet in de teststraten.
Kunt u aangeven in hoeverre in andere landen (bijv. het VK) Defensie is betrokken bij de bestrijding van de pandemie en hoe dit daar uitwerkt en heeft u contact met andere landen over geleerde lessen met een planning en rol van hun Defensie?
Ik spreek veelvuldig met mijn internationale collega’s over de rol van Defensie bij de bestrijding van de COVID-19-pandemie. In de Kamerbrief «Leerpunten eerste fase COVID-19» (Kamerstuk 35 570 X, nr. 10 d.d. 9 oktober 2020) ga ik nader in op de samenwerking.
Internationaal ondersteunen defensiemedewerkers, net als in Nederland, de civiele autoriteiten. We kunnen veel van elkaar leren. Hiervoor wordt veelvuldig gebruik gemaakt van het netwerk van liaisonofficieren en militair attachés bij bondgenoten. Geleerde lessen worden meegenomen in de planning en uitvoering van de respons op COVID-19. Zo is bijvoorbeeld de inzet in de teststraten in Nederland mede vormgegeven met de lessen die door het Britse leger zijn opgedaan.
Naast bilaterale contacten worden ook lessen gedeeld in EU- en NAVO-verband en in kleinere multilaterale verbanden zoals het European Intervention Initiative (EI2) en de Northern Group. Dit vindt plaats op alle niveaus: bestuurlijk, militair-strategisch, maar ook op uitvoerend niveau.
Wat is in 2009 bij de Mexicaanse griep zodanig misgegaan waardoor we het vaccineren wel als militaire operatie hebben ingericht en bij de corona-vaccinaties nu niet?3
Zowel in 2009, als in de huidige situatie, ondersteunt Defensie het vaccinatieprogramma dat wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS.
In 2009 in Defensie gevraagd om twee officieren de regie over de operationele uitvoering van de logistiek rondom vaccinaties te laten voeren. Bij de uitvoering van het vaccineren is geen ondersteuning geleverd door Defensie in 2009.
Los van de vraag of er wel of niet een aanvullend beroep op Defensie wordt gedaan, moet opgemerkt worden dat de situatie in 2009 anders was omdat slechts een deel van de bevolking werd gevaccineerd, er slechts sprake was van twee vaccins die in grote hoeveelheden aanwezig waren en er geen anderhalve meter samenleving was. Ik verwijs verder naar de evaluatie uitgevoerd door Berenschot (Kamerstuk 22 894, nr. 297, bijlage).
Herkent u het beeld dat de militaire operatie bij het vaccineren in 2009 ertoe leidde dat we als eerste gevaccineerd waren in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom werd Defensie bij het verdelen en toewijzen van IC-bedden in maart 2020 wel succesvol betrokken, maar bij de vaccinatiestrategie veel minder?
Defensie is zowel betrokken bij de coördinatie en planning ten aanzien van het spreiden van patiënten die opgenomen zijn op de IC-afdelingen, als bij de logistieke ondersteuning van het vaccinatieprogramma. Daarnaast staat Defensie gereed om op momenten van schaarste met een groot aantal militairen de uitvoering van het vaccineren te ondersteunen.
In hoeverre kan de Defensie afdeling Concept Development & Experimentation (CD&E) een rol spelen door een loket te openen waar ondernemers met innovaties – die door de drukte geen gehoor krijgen bij de Ministeries van VWS en AZ, maar wel een rol kunnen spelen bij het vernietigen van het virus – zich kunnen melden en waar Defensie, in samenwerking met onderzoeksinstituten, vervolgens de kansen waardeert op inzetbaarheid in het beleid, naast het goede werk dat het RIVM doet?
Het is mij bekend dat Nederlandse ondernemers vele innovatieve mogelijkheden zien voor de bestrijding van het COVID-19-virus. Het COVID-gerelateerde hulpaanbod dat de afgelopen maanden bij Defensie is binnengekomen, varieert van medische beschermingsmiddelen, testkits, ontsmettingsmiddelen en noodfaciliteiten, tot meer innovatieve middelen als dashboards, planningsapps en ICT-ondersteuning.
Defensie beschikt niet over de kennis en kunde om te bepalen welk aanbod bruikbaar en nodig is voor de bestrijding van de pandemie. Ook CD&E, dat een experimenteeromgeving voor innovatie biedt, kan dat niet. Het aanbod voor hulp- en beschermingsmiddelen wordt doorgeleid naar het Landelijk Consortium Hulpmiddelen van het Ministerie van VWS.
Om mee te blijven denken en de krachten te blijven bindelen, heeft Defensie vorig jaar in samenwerking met de Stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) een centraal COVID-19-loket geopend. De NIDV fungeert daarvoor als eerste aanspreekpunt. Nederlandse bedrijven uit de defensie- en veiligheidsindustrie kunnen hier terecht als ze door de pandemie bij defensieprojecten tegen uitdagingen aanlopen, maar we hebben ook gezien dat bedrijven hier innovaties melden. Ook hierbij blijft gelden dat wij openstaan voor innovatieve aanbiedingen, maar COVID-10-gerelateerd aanbod doorgeleiden naar de verantwoordelijke ministeries. Defensie kan ook hier de beoordeling over betrouwbaarheid, toepasbaarheid of veiligheid van het COVID-19-gerelateerde aanbod niet overnemen.
Is het u bekend dat veel Nederlandse innovatieve ondernemers apparatuur hebben ontwikkeld dat het coronavirus in ruimtes kan vernietigen/verteren?4 5
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre is het kabinet bereid om (Nederlandse) innovaties (bijv. ionisatie of licht) in te zetten om ruimtes zoals klaslokalen, praktijkruimtes, kleedlokalen, vergaderruimte, kinderdagverblijven te vrijwaren van coronavirus-deeltjes?
Zie antwoord vraag 11.
De publicatie van de scorekaart van Farma ter Verantwoording |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recent gepubliceerde scorekaart van Farma ter Verantwoording waarop verschillende farmaceutische producenten van geneesmiddelen tegen COVID-19 worden gescoord op mensenrechten?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe u denkt over de bevinding van Farma ter Verantwoording dat geen van de gescoorde farmaceutische producenten goed scoort binnen de categorie «publiceert de tekst van de licentieovereenkomst»?
Een licentieovereenkomst is in de regel een vertrouwelijke overeenkomst tussen twee partijen. Het is dan ook aan deze partijen om te bepalen of ze deze overeenkomst openbaar willen maken. De Nederlandse overheid is zelf geen octrooi- of licentiehouder, wel financiert ze onderzoek door Nederlandse publieke instellingen die mogelijk een octrooi aanvragen op gedane ontdekkingen. Ik heb recentelijk aan u gecommuniceerd over de verwachtingen die ik heb wanneer publieke instellingen een licentie verlenen op een octrooi dat is verkregen door publiek gefinancierd onderzoek2. Nederlandse kennisinstellingen gaan rapporteren over het gebruik van de toolkit en de 10 principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentïeren in licenties, maar ze zullen dat doen op geaggregeerde manier, om geen inbreuk te maken op de geheimhouding van overeenkomsten. Het risico bestaat dat als de Nederlandse kennisinstellingen geen geheimhouding accepteren er minder licentienemers (bedrijven) langs komen.
Dat laat onverlet dat openbaarheid van licentieovereenkomsten, als bedrijven dat toestaan, een mooie vorm van transparantie kan zijn.
Denkt u dat de Nederlandse samenleving baat zou kunnen hebben bij de introductie van transparantie inzake licentieovereenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het noodzakelijk dat de verschillende farmaceutische producenten voldoende scoren op de verschillende categorieën in de scorekaart?
Nee, het gaat hier om een lijst categorieën die eenzijdig zijn opgesteld door een stichting. Hoewel er zeker raakvlakken zijn met de beleidslijn die ik voorsta geldt dit niet voor alle categorieën.
Hoe bent u voornemens om ervoor te zorgen dat de onvoldoende scorende farmaceuten in de nabije toekomst voldoende zullen scoren?
Mijn beleid is er niet op gericht om te zorgen dat farmaceutische producenten een voldoende score in de beoordeling door deze stichting. Wel zijn er raakvlakken tussen mijn beleid en de doelen die deze stichting nastreeft. Ik zet mij op diverse manieren in om enerzijds transparantie over de kosten van medicijnonderzoek en -productie af te dwingen, en anderzijds om beschikbaarheid te borgen, zowel in Nederland als wereldwijd. Dit doe ik bijvoorbeeld door in gesprekken met farmaceutische producenten het belang van transparantie over kosten en prijs te benadrukken, iets wat ik ook doe in alle gesprekken over covid-19 medicatie. Daarnaast steunt de Nederlandse overheid een onafhankelijke stichting, de Access to Medicine Foundation3, welke zich inzet voor deze onderwerpen en bedrijven en overheden een spiegel voorhoudt door het opstellen van zogeheten «benchmarks». Zo steunt de Minister van Buitenlandse Zaken een benchmark gericht op wereldwijde toegankelijkheid tot medicijnen, en steunt VWS een benchmark gericht op onderzoek, ontwikkeling en toegankelijkheid van antibiotica.
Deelt u de mening dat de verschillende farmaceutische producenten onvoldoende scoren op punten die van cruciaal belang zijn voor een eerlijke wereldwijde toegang tot farmaceutische middelen tegen COVID-19?
Het is mij niet helemaal duidelijk op welke punten u doelt. Ik kan wel aangeven dat het kabinet zich continu inzet voor eerlijke toegang tot farmaceutische middelen tegen covid-19. In de Kamerbrief «Kabinetsinzet solidaire verdeling covid-19 vaccins» van 18 december 20204 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Tevens zie ik dat sommige farmaceutische producenten ervoor kiezen om hun vaccin tegen kostprijs op de markt te gaan brengen. Om toegang binnen de Europese Unie te borgen roep ik farmaceutische producenten in bilaterale gesprekken op om hun producten in Europa via een joint-procurement bij de Europese Commissie beschikbaar te maken, zodat deze producten met gelijke toegang en op basis van de hoogste nood in Europa verdeeld kunnen worden.
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het feit dat Farma ter Verantwoording constateert dat geen enkel van de verschillende farmaceutische producenten de gemiddelde of marginale kosten van productie publiceert?
In de Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 20215 heb ik u geïnformeerd over mijn beleid om tot maatschappelijk aanvaardbare prijzen te komen. Ik vind de prijs van een geneesmiddel maatschappelijk aanvaardbaar als (1) het geneesmiddel kosteneffectief is (de gezondheidsuitkomsten staan in verhouding tot de extra kosten), (2) die zich in redelijke en proportionele mate verhoudt tot de inspanningen en investeringen die zijn gedaan om tot het geneesmiddel te komen en (3) deze voldoende ruimte biedt voor innovatie. Het gaat dus niet alleen om de gemiddelde of marginale kosten van productie.
Heeft u, en de Nederlandse regering als mede-onderhandelaar van de Europese aankoop van COVID-19-vaccins, aangedrongen bij de farmaceutische producenten op het delen van kennis en intellectueel eigendom? Zo ja, kunt u een weergave van deze discussie delen? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen door de Europese Commissie gingen primair over de aankoop van vaccins. De farmaceutische producenten waarmee de EU contracten zijn aangegaan hebben wel bij subcontractors de productie uitbesteedt. Dus de farmaceutische bedrijven delen hun kennis met subcontractors of er worden samenwerkingsverbanden opgezocht om hun productiecapaciteit te vergroten. Het delen van intellectueel eigendom is, buiten voorgenoemde, niet uitgebreid aan de orde geweest.
Het belang van brede toegankelijkheid wordt ook door de Europese Commissie onderstreept. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Acht u het noodzakelijk dat actieve kennisoverdracht en het delen van intellectueel eigendom wordt gepromoot om zo wereldwijde vaccintekorten in te perken? Zo ja, wat doet u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het is van belang dat de farmaceuten die nu een geregistreerd vaccin hebben, niet alleen de beschikbare productiecapaciteit binnen hun eigen organisatie aanwenden om het vaccin te produceren. We constateren dat zij samenwerkingsverbanden aan gaan met onderaannemers en ook andere farmaceutische bedrijven om de productie in brede zin te realiseren.
Hoe is Nederland, als officiële co-sponsor, betrokken bij het operationaliseren van het Coronavirus Treatment Acceleration Program (C-TAP)? Welke concrete stappen heeft u uitgevoerd, naast de steun uitroepen tijdens de vorige World Health Assembly?
In het kader van C-TAP wordt mede gesproken over het succesvol positioneren van de patentpool. Met WHO wordt verder gesproken over de invulling van C-TAP, zodat de data van bedrijven voldoende beschermd zijn en de noodzakelijke informatie wel breder gedeeld kan worden. Nederland maakt deel uit van een kerngroep op C-TAP met Brazilië, Maleisië, Pakistan en Zuid-Afrika, onder leiding van Costa Rica. Nederland spreekt tevens in dit kader met Portugal om in het kader van het Europese voorzitterschap een symposium te organiseren over C-TAP.
Overweegt de Europese Commissie ook potentieel werkzame geneesmiddelen tegen COVID-19 gezamenlijk in te kopen? Zo ja, kunt u garanderen dat actieve kennisoverdracht en het delen van intellectueel eigendom gesprek worden van de onderhandelingen?
Ja, de Europese Commissie overweegt ook potentieel werkzame geneesmiddelen tegen COVID-19 gezamenlijk in te kopen. En ingaand op het tweede gedeelte van uw vraag, nee, dat kan ik niet garanderen.
De zorgbonus die pas in 2023 wordt uitgekeerd |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «FNV: Zorgbonus soms pas in 2023 uitgekeerd»1?
Ja.
Hoe vindt u het dat sommige zorgmedewerkers hun coronabonus van 1.000 euro voorlopig niet krijgen uitbetaald en mogelijk zelfs moeten wachten tot 2023 voordat zij het bedrag op hun rekening zullen ontvangen?
Ik vind het zeer onverstandig dat zorgaanbieders, die op basis van de Subsidieregeling subsidie hebben aangevraagd, de keuze maken om de zorgbonus misschien pas in 2023 uit te betalen. Het is binnen de voorwaarden en verplichtingen van de Subsidieregeling ook niet mogelijk om zo lang te wachten. Een van de verplichtingen uit de Subsidieregeling is namelijk dat de zorgbonus binnen vijf maanden na subsidieverlening door de zorgaanbieder aan de zorgprofessionals wordt overgemaakt. Indien bij de vaststelling blijkt dat de ontvangen subsidie niet binnen deze termijn van vijf maanden is benut om de zorgbonus uit te betalen aan de zorgprofessionals, wordt door de zorgaanbieder niet aan de subsidieverplichtingen voldaan. Hierdoor kan recht op de subsidie vervallen, waarna de zorgaanbieder de bij voorschot ontvangen subsidie terug dient te betalen aan VWS. Overigens berust er op grond van de Subsidieregeling een meldingsplicht bij de zorgaanbieder, op het moment dat er niet aan de verplichte uitbetaling binnen 5 maanden wordt voldaan.
Tenzij de aanvrager weet dat de subsidieverlening niet correct is, is er geen reden om na ontvangst van een positieve beschikking en de daarmee bij voorschot verleende subsidie, te wachten met het uitbetalen van de zorgbonus aan de zorgprofessionals. Bij twijfel kan de zorgaanbieder contact opnemen met de uitvoerder van de Subsidieregeling (DUS-I). VWS en DUS-I beoordelen niet of de zorgprofessionals waarvoor is aangevraagd, een uitzonderlijke prestatie hebben verleend. De verantwoordelijkheid van deze beoordeling ligt bij de zorgaanbieder.
Hoe komt het dat bij kleinschalige zorgorganisaties nog altijd veel onduidelijkheid bestaat of medewerkers überhaupt in aanmerking komen voor de zorgbonus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat er bij zorgaanbieders, die een verzoek tot subsidie op basis van de Subsidieregeling hebben ingediend, nog onduidelijkheid bestaat kan ik niet helemaal plaatsen. Mijn inzet is er steeds op gericht geweest om zorgaanbieders zo goed mogelijk te betrekken en te informeren. De (koepels) van werkgevers zijn betrokken geweest bij het opstellen van de regeling voor de zorgbonus. Ook is al ruim voor het openstellen van het loket gecommuniceerd over de inhoud van de regeling. Er is een handreiking gepubliceerd voor werkgevers ten behoeve van de subsidieaanvraag. Met vragen daarover konden werkgevers bij DUS-I terecht. De subsidievoorwaarden en -verplichtingen zijn opgenomen in de Subsidieregeling die in september gepubliceerd is en voor iedereen raadpleegbaar is. Daarmee is mijns inziens een zorgvuldig informatietraject doorlopen voor de zorgaanbieders.
Vindt u het ook schandalig dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat sommige zorgorganisaties van hun zorgmedewerkers vragen een formulier te ondertekenen waarin zij toezeggen de bonus terug te betalen wanneer blijkt dat zij hier volgens het ministerie niet voor in aanmerking komen?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bijeen daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat onderneemt u om de onduidelijkheid omtrent de zorgbonus weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat zorgmedewerkers nu eindelijk duidelijkheid moeten krijgen over de toekenning van de zorgbonus? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er is in het najaar een grote inspanning gepleegd om de subsidieaanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, het overgrote deel van de aangevraagde subsidies is inmiddels uitgekeerd aan de zorgaanbieders. Zorgprofessionals kunnen bij hun werkgever of opdrachtgever terecht voor informatie over de vraag of voor hen een zorgbonus is aangevraagd en wanneer zij deze tegemoet kunnen zien. Mocht bij zorgaanbieders nog onduidelijkheid bestaan over de status van de subsidieaanvraag, dan kunnen zij daarover contact opnemen met de uitvoerder van de regeling, DUS-I.
Kunt u deze vragen voor 3 februari 2021 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
Het nieuws dat jagers worden uitgezonderd van de avondklok |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest om uitzonderingen op de avondklok toe te staan voor jagers?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg, is in overleg met het IPO besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild tijdens de avondklok als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om een uitbraak van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. Een van de manieren om de kans op insleep van het virus te verkleinen is het reduceren van populaties wilde zwijnen. Het afschot is daarvoor de geëigende methode. We zetten nog meer acties en maatregelen in om de risico’s verder te verkleinen. Deze zijn opgenomen in de Roadmap Preventie introductie AVP die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is volgens u de urgentie om nu op korte termijn afschotmaatregelen te nemen tegen groot wild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat mensen boos worden als zij lezen dat zij omwille van de volksgezondheid na 21.00 uur niet de straat op mogen terwijl dit ondertussen wel wordt toegestaan voor mensen die op pad gaan om dieren te doden?
Dat kan ik mij voorstellen, daarom heb ik in de berichtgeving ook benadrukt dat alleen het beheer van wilde zwijnen een noodzakelijke werkzaamheid is, alle andere vormen van wildbeheer zijn op dit moment geen noodzakelijke werkzaamheden. Jagers dienen zich tijdens de werkzaamheden te houden aan alle andere beperkende maatregelen die zijn genomen om SARS-CoV-2 te bestrijden en verspreiding ervan tussen mensen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat buitensporige verstoring van het leefgebied van zwijnen en vossen in natuurgebieden ook op andere wijze kan worden voorkomen dan door afschot?
Nee die mening deel ik niet. Het beheer van wilde zwijnen vindt net als in andere jaren hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder normale omstandigheden. Het beheer van populaties wilde dieren in de nachtelijke uren leidt niet tot een buitensporige verstoring van het leefgebied. Het beheer is noodzakelijk om groei van de populatie tegen te gaan. De zwijnenpopulaties dienen in stand te worden gehouden in de aangewezen leefgebieden. Daarbuiten geldt die verplichting niet. De provincies houden bij het beheer rekening met diverse belangen, waaronder verkeersveiligheid, vraatschade en risico’s van dierziekten.
Deelt u de mening dat deze uitzonderingspositie op de avondklok voor jagers per direct dient te worden geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef zie ik het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijk in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
Steun aan de culturele en creatieve sector. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van EY over de culturele sector getiteld «Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the Covid-19 crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de omvang van de Europese culturele sector met 31 procent is gekrompen? Wat zijn de specifieke gevolgen voor de kunst en cultuur in Nederland?
De bestrijding van het coronavirus vraagt veel van de culturele en creatieve sector, zowel op Europees als landelijk niveau. De sector wordt hard geraakt. Dat bleek al uit eerdere gegevens van het CBS2 en nu ook uit het onderzoek van EY dat een Europese focus heeft. Ten aanzien van dit laatste onderzoek wil ik benadrukken dat dit onderzoek niet een volledig totaalbeeld geeft. Zo is in dit onderzoek wel de reclamesector (als onderdeel van de mediasector) meegenomen, maar bijvoorbeeld de erfgoedsector niet.
Om de gevolgen van de crisis op de Nederlandse culturele en creatieve sector goed in kaart te brengen, worden er op dit moment diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo voert de Boekmanstichting onderzoek uit naar de impact van de coronacrisis op de culturele en creatieve sector. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht. Ook ander onderzoek draagt bij aan het beeld van de effecten van de corona crisis op de culturele en creatieve sector, zoals het eerder aan uw Kamer gepresenteerde onderzoek van het CBS naar de omzetbelasting aangiften in de eerste twee kwartalen van 20203 en de Monitor Creatieve Industrie (editie 2021, met data tot en met 2020) die in voorbereiding is en die naar verwachting eind 2021 verschijnt.
Deelt u de conclusie dat grootschalige publieke investeringen noodzakelijk zijn om kunst en cultuur in Nederland te stutten en ook opnieuw op te bouwen na de crisis? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert ruim € 1,7 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen, zodat de sector na de crisis, de draad weer kan oppakken. In 2020 is er € 300 miljoen4 voor instellingen en makers plus € 40 miljoen5 voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten beschikbaar gesteld. In mijn brief van 28 augustus6 jl. heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen. Vanwege de verzwaarde lockdown7eind december 2020 en vervolgens de verlenging van de lockdown8 in januari 2021, heeft het kabinet in totaal € 24 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de culturele en creatieve sector. Ten slotte kan de sector gebruikmaken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan tot en met januari 2021 is ruim 800 miljoen.
Met deze investeringen wordt getracht om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zodat er na deze coronacrisis een culturele sector is die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook private partijen investeren in kunst en cultuur na de coronapandemie? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we talent maximaal ontwikkelen en benutten?
Ondanks de crisis blijft het ontwikkelen van talent speerpunt van mijn beleid. Juist nu is investering in scholing zeer urgent. In het najaar van 2020 is het Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) van Platform ACCT van start gegaan. Werktuig PPO heeft tot doel om scholing in de sector te stimuleren en bewustwording te creëren dat scholingsmiddelen onderdeel moeten zijn van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Mijn initiële steun voor dit instrument was € 19 miljoen voor de jaren 2020–2024. In mijn brief van 28 augustus jl. heb ik aangekondigd nog eens € 4 miljoen beschikbaar te stellen om tijdelijk aanvullende steun te geven aan zelfstandigen die vanwege de crisis zonder opdracht zitten. In deze crisis hebben verschillende private partijen initiatief genomen om de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Vanuit mijn beleid heb ik aan enkele initiatieven kunnen bijdragen, om hun werking te vergroten. Het gaat om de volgende bijdragen, van in totaal circa € 91 miljoen:
Tot slot wordt in 2021 gestart met het project «Leve het geven» dat tot doel heeft het geven aan cultuur te stimuleren en in de periode 2021–2024 met € 0,5 mln. per jaar vanuit OCW wordt ondersteund.
Inzetten op talentontwikkeling blijft de komende periode onverminderd belangrijk. Vooral met het oog op uitingsvormen en verdienmodellen die door de coronacrisis lijken te veranderen. Het is zaak dat de ontwikkeling van talenten meebeweegt met deze veranderingen.
Deelt u de opvatting dat een aanvullend steun- en opbouw pakket noodzakelijk is voor kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op punt 3 is er een uitgebreid steunpakket beschikbaar voor het eerste half jaar van 2021. Dit pakket is in samenspraak met vertegenwoordigers uit de sector tot stand gekomen en sluit aan op de noden binnen de sector. Hiermee is de culturele en creatieve sector dit half jaar toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur «Onderweg naar overmorgen» blijf ik in gesprek over het meer wendbaar en weerbaar maken van de culturele en creatieve sector.
Bent u bereid zich in in Europees verband in te zetten voor een Europees garantiefonds voor de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Binnen het programma Creative Europe bestaat al het instrument van een garantiefaciliteit voor de culturele – en creatieve sector. Dit is de zogenoemde CCS garantiefaciliteit. Er is een Nederlandse bank in het proces om intermediair te worden voor het CCS garantie instrument, om deze in te gaan zetten bij de financiering van projecten in de culturele – en creatieve sector in onder andere Nederland. Dit proces ligt op schema en wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond. De CCS garantiefaciliteit valt in het nieuwe Creative Europe-programma 2021–2027 onder het Invest EU-programma. In het Media Action Plan wordt naast de CCS garantiefaciliteit een nieuw financieel instrument voorgesteld, MediaInvest9, om private investeringen in de audiovisuele productie en distributie te stimuleren.
Het bericht 'Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de AvroTros Radar-uitzending over de Ballerine?1
Patiëntveiligheid bij medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten staan voor mij voorop. Ik begrijp heel goed dat de mediaberichten tot ongerustheid leiden bij vrouwen met de Ballerine spiraal en er onduidelijkheid heerst onder zorgverleners over de veilige toepassing daarvan. Deze kwestie heeft mijn volle aandacht. De signalen over de Ballerine spiraal waren reeds bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij zal op korte termijn de problematiek nader geduid hebben en indien nodig passende maatregelen nemen. Daarnaast was al voor de uitzending, op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI), een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten. Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit de patiëntveiligheid zeker ten goede zal komen.
Welke meldingen rondom de Ballerine zijn bij u bekend? Hoeveel vrouwen gebruiken thans in Nederland een Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen kunnen worden gemeld. Het is belangrijk dat zorgverleners, patiënten en fabrikanten dat ook laagdrempelig blijven doen, zodat mogelijke problemen met de Ballerine spiraal goed zichtbaar worden en met betrokken partijen kunnen worden aangepakt.
Voor het melden van bijwerkingen bij implantaten heb ik in 2017 het MEBI opgericht. Zowel zorgverleners als patiënten kunnen hierin melden. Het MEBI heeft tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Op basis van het aantal meldingen in MEBI was reeds een attendering in voorbereiding, waarmee zorgverleners en patiënten actief geïnformeerd worden over de geïdentificeerde risico’s.
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft voor de uitzending 1 melding van een patiënt ontvangen en sindsdien geen nieuwe. Het betreft een uitstoting met onverwachte zwangerschap.
Distributeur Titus Health Care heeft aangegeven 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Deze klachten zijn niet allemaal door de fabrikant bij de IGJ gemeld. Dat hoeft ook niet altijd, bijvoorbeeld omdat het reeds bekende complicaties en bijwerkingen betreffen die in lijn zijn met reeds bestaande vergelijkbare spiraaltjes.
Fabrikanten en zorgverleners zijn wettelijk verplicht incidenten en calamiteiten te melden bij de IGJ. In 2020 ontving de IGJ 5 meldingen, alle via de fabrikant (OCON). Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid. Zorgverleners hebben in 2020 dus geen meldingen gedaan bij de IGJ.
De Ballerine spiraal is sinds april 2019 in Nederland op de markt. De distributeur heeft aan de IGJ aangegeven dat in de periode van april 2019 t/m december 2020 7682 Ballerine spiraaltjes zijn geleverd in Nederland. Hiervan zal mogelijk nog een gedeelte op voorraad liggen bij zorgaanbieders en nog niet zijn toegepast.
Hoe beoordeelt u het advies van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), die als richtlijn hebben aangegeven dat de Ballerine geen eerste keus spiraal is omdat onvoldoende gerandomiseerd onderzoek is gedaan om de veiligheid en efffectiviteit van de Ballerine aan te tonen?
Het is aan de notified body om te beoordelen of voldoende klinisch bewijs is geleverd ter onderbouwing van de veiligheid en effectiviteit van het medisch hulpmiddel. De bevoegde autoriteit van het betreffende land houdt vervolgens toezicht op de notified body. Ik ga ervan uit dat ook in dit geval de gebruikelijke procedure adequaat doorlopen is. Uiteraard hecht ik grote waarde aan het aantonen van de effectiviteit en veiligheid van het spiraaltje met gepast onderzoek. Om er zeker van te zijn dat de Ballerine spiraal voldoet aan deze criteria voor markttoelating heeft de IGJ de Franse inspectie (ANSM) en de Franse notified body (LNE/G-MED) om nadere duiding gevraagd. Zo wordt de eventuele problematiek rondom de Ballerine spiraal op korte termijn in kaart gebracht, zodat vervolgens waar nodig passende maatregelen zullen worden genomen. Onder de MDR die op 26 mei 2021 van toepassing wordt, zullen de criteria voor klinisch bewijs strenger zijn.
Het Geneesmiddelen Bulletin raadt het gebruik af omdat de meerwaarde en veiligheid ten opzichte van de klassieke koperhoudende spiraaltjes niet is aangetoond, is dat voor u aanleiding om de fabrikant te verzoeken de Ballerine van de markt te halen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat bij herregistratie van de Ballerine de werkzaamheid en veiligheid via deugdelijk gerandomiseerd onderzoek moeten worden aangetoond, waarbij groepen vrouwen worden vergeleken die hetzij de klassieke koperhoudende spiraal dragen, hetzij de Ballerine conform het advies van het Geneesmiddelenbulletin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar misstanden rondom de Ballerine, bijvoorbeeld of er sprake is van ongewenste belangenverstrengeling tussen hulpverleners en Titus Health Care? Hoe is precies de relatie tussen het Vrouwen Medisch Centrum 's-Hertogenbosch, dat kennelijk allemaal spiraaltjes van Titus Health Care plaatst? Krijgt het Vrouwen Medisch Centrum daarvoor betaald of krijgt ze de spiralen tegen korting of zelfs gratis?3
De IGJ is alert op gunstbetoon en volgt marktontwikkelingen nauwgezet. Op dit moment ziet de IGJ geen aanleiding voor een onderzoek naar belangenverstrengeling.
De NHG-Richtlijn voor Anticonceptie4 geeft de behandelaar voor het plaatsen van een koperspiraal twee voorkeuren. De individuele behandelaar kan in samenspraak met de patiënt hiervan afwijken en een ander op de Nederlandse markt te verkrijgen koperspiraaltje plaatsen, zoals de Ballerine spiraal. Volgens Radar plaatste het Vrouwen Medisch Centrum (VMC) in 2020 413 spiralen, waarvan 141 Ballerine spiraaltjes. Hieruit is op te maken dat het VMC ook andere spiralen plaatst.
In het Transparantie Register Zorg is geen relatie tussen Titus Health Care en VMC gemeld in 2019. Aangenomen kan worden dat er in 2019 in ieder geval geen financiële relatie was tussen Titus Health Care en VMC. Het verstrekken van korting bij de inkoop van medische hulpmiddelen aan een instelling is wettelijk toegestaan en zal in de contracten moeten zijn opgenomen.
Wat is het oordeel van het bijwerkingencentrum voor hulpmiddelen, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM? Is het juist dat het MEBI 24 meldingen over bijwerkingen van de Ballerine heeft ontvangen? Hoe verhoudt zich dit tot andere spiraaltjes die vrouwen dragen?
Inmiddels heeft het MEBI t/m 19 januari jl. 33 meldingen ontvangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vraag 1 en 2, komt MEBI op korte termijn met een attendering.
De IGJ onderzoekt of het aantal bijwerkingen met de Ballerine spiraal afwijkt van wat verwacht mag worden en of er aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie over steekproefsgewijze controle en beoordeling van de documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan markttoegang voor een implantaat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Gebeurt dit?4
In mijn voortgangsbrief medisch hulpmiddelen beleid d.d. 9 oktober 20206 aan de Kamer heb ik u reeds laten weten dat het controleren van documentatie die ten grondslag ligt aan de markttoelating, op dit moment al onderdeel uitmaakt van het toezicht op implantaten. De IGJ vraagt fabrikanten en notified body’s regelmatig om technische documentatie en inzicht in de klinische onderbouwing van een implantaat, bijvoorbeeld in het kader van het toezicht op het werk van notified body’s of de onderzoeken die het RIVM voor de IGJ uitvoert naar bepaalde typen implantaten. Zo nodig neemt de IGJ maatregelen. Gaat het om een buitenlands bedrijf, dan vraagt de IGJ de toezichthouder in dat land om maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van Europese samenwerking, werkt de IGJ in het toezicht ook veel samen met andere toezichthouders van de EU-lidstaten.
Is de IGJ bereid om op korte termijn haar oordeel te vellen over de Ballerine en de klachten die haar hebben bereikt en een signaal af te geven?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie, waaronder het lopende onderzoek van de betrokken notified body naar de Ballerine spiraal. IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen. Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld variëren van de fabrikant een correctieve actie laten uitvoeren, de notified body verzoeken het CE-certificaat te schorsen totdat tekortkomingen zijn opgelost, tot het compleet uit de handel laten halen van de spiraal.
Is de kwestie met de Ballerine nog aanleiding voor u om een onafhankelijke notified body (aangemelde instantie) te bewerkstelligen, die als een college beoordeling implantaten, implantaten beoordeelt zonder commerciële drijfveren?
Tijdens de onderhandelingen over de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen en diagnostische testen is in Europees verband lang en intensief gesproken over de wijze waarop de veiligheid en effectiviteit van medische hulpmiddelen, waaronder implantaten, het best verbeterd kon worden. Er was brede steun bij zowel lidstaten, het Europees parlement als de Europese Raad, om het bestaande stelsel met een beoordeling door een notified body verder aan te scherpen. Ik sta achter deze keuze voor behoud van het huidige stelsel van certificering door een notified body, aangevuld met de extra waarborgen die de verordeningen straks bieden. Dit systeem waarin een beoordeling door een aangemelde instantie die onder toezicht staat van de IGJ, centraal staat, biedt de beste waarborg om de benodigde kennis en expertise om medische hulpmiddelen te beoordelen, op de juiste manier in te zetten. Door een zorgvuldige beoordeling voorafgaand aan de markttoelating van het medisch hulpmiddel, in combinatie met een goede monitoring van een hulpmiddel na markttoelating, kunnen risico’s straks beter en sneller worden erkend en kunnen gepaste maatregelen worden genomen. Een vergelijking met landen waar de overheid een grotere invloed heeft op de toets voorafgaand aan markttoelating, laat zien dat zich in die landen vergelijkbare risico’s voordoen, nadat hulpmiddelen tot de markt zijn toegelaten. De keuze voor een dergelijk stelsel kan deze risico’s dus niet wegnemen.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen en vossen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Is het waar dat de Minister van LNV aan provincies en provinciale faunabeheereenheden gevraagd heeft om «ontheffingen te regelen voor de jacht op zwijnen en vossen»? Zo nee, is er vergelijkbare communicatie geweest waarop de KNJV (Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging) zich baseert? Zo ja, met welke partijen?
Het ministerie heeft in de derde week van januari, voorafgaand aan de invoering van de avondklok, verzoeken ontvangen van onder andere de KNJV over het in de nacht kunnen uitvoeren van noodzakelijk wildbeheer. Mijn ministerie heeft op 21 januari jl. aangegeven dat Rijk en provincies samen zouden bekijken wat de mogelijkheden zijn om nachtelijk wildbeheer uit te zonderen van de maatregelen horend bij de invoering van de avondklok. Op het moment van publicatie van het bericht waar u naar verwijst was er nog geen besluit genomen.
Beaamt u dat jacht geen uitzonderingsgrond is voor een ontheffing op de avondklok? Zo ja, wat is dan de wettelijke basis voor deze ontheffingen?
Jacht is geen uitzonderingsgrond voor de avondklok. Het beheer van wilde zwijnen om de aantallen te reduceren en zodoende de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken, beschouw ik als een noodzakelijke werkzaamheid. In de regeling avondklok2 is een algemene uitzondering opgenomen voor het uitvoeren van noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden. Er is dus geen sprake van een specifieke uitzondering of ontheffing voor wildbeheer.
Ook het afhandelen van door aanrijding gewond geraakt wild (valwild) is een noodzakelijk werk. Andere vormen van wildbeheer en jacht die tijdens de uren van avondklok plaatsvinden zijn geen noodzakelijke werkzaamheden tijdens de uren van de avondklok. Dit is ook gecommuniceerd richting de KNJV en de faunabeheereenheden.
Kunt u aangeven welk doel gediend is met het verontrusten, bejagen en doden van vossen en zwijnen gedurende de nachtelijke uren?
In overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) is besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild dier tijdens de avondklokuren als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken. De noodzaak van het verkleinen van populaties wilde zwijnen is onder andere verwoord in het Plan van Aanpak «besmetting van wilde zwijnen met AVP»3 en in de Roadmap «preventie introductie AVP», die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd4.
Deelt u de mening dat er gedurende de nachtelijke uren op geen enkele wijze sociale controle uitgeoefend kan worden op de jacht en dat BOA’s of jachtopzichters niet zelden in dienst van de jagers zijn?
Die mening deel ik niet.
Waarom kiest u voor een centrale oproep om ontheffingen af te geven, waar u in andere gevallen doorgaans kiest voor decentrale verantwoordelijkheden met betrekking tot de jacht?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen. Bovengenoemd besluit is in samenspraak met het IPO tot stand gekomen om te zorgen voor een zo eenduidig mogelijk beleid.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot een recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die de ontheffing op nachtelijk jagen op vossen heeft verboden in Zuid-Holland?2
Zoals hierboven aangegeven beschouw ik op dit moment alleen het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijke werkzaamheid. Dit dient te gebeuren binnen alle geldende regels en ontheffingen.
In welke andere Europese landen krijgen jagers ontheffing van coronapreventie, zoals de avondklok?
Zowel in België als in de aan Nederland grenzende Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen zijn er uitzonderingen in de regelgeving zodat urgente jachtactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Specifiek wordt hier ook het beheer van zwijnenpopulaties ter voorkoming van epidemieën zoals de Afrikaanse Varkenspest benoemd.
Beaamt u dat het gebruik van lichtbakken, restlichtversterkers, nachtzichtapparatuur en geluidsdempers in de regel beschouwd wordt als een onwenselijke stropersmethode? Zo nee, waarom niet?
Wildstroperij is geen wettelijk gedefinieerde term, in de volksmond wordt hiermee bedoeld het bemachtigen en doden van dieren zonder hiervoor het wettelijke recht te hebben. Er zijn derhalve ook geen «stropersmiddelen», alleen middelen die al dan niet wettelijk mogen worden ingezet voor het bemachtigen en doden van dieren. Conform art. 3.25 en 3.26 van de Wet natuurbescherming kunnen provincies ontheffing afgeven voor het gebruik van de genoemde middelen indien de noodzaak goed kan worden gemotiveerd. Wanneer deze middelen op de juiste en ontheven manier worden gebruikt, is er geen sprake van wildstroperij.
Naast een ontheffing voor het gebruik van de middelen moet de gebruiker ook over een jachtakte beschikken op grond van de Wet wapens en munitie. Als zonder jachtakte en/of ontheffingen beschermde dieren worden bemachtigd/gevangen/gedood, is dat strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Waarom zouden jagers dieren gemakkelijker kunnen benaderen in het donker dan overdag en hoe verhoudt die noodzaak zich tot een vermeende overpopulatie?
Wilde zwijnen zijn in de meeste gebieden in Nederland door recreatie en andere menselijke activiteiten ’s nachts actief. Effectief afschot is daarom eigenlijk alleen mogelijk in die uren. Bovendien kunnen de dieren in de nacht minder goed zien, waardoor het zwijn een jager niet snel opmerkt. Het beheer van wilde zwijnen vindt, net als in andere jaren, hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder «normale» omstandigheden.
Welke invloed heeft nachtelijke bejaging op de verkeersveiligheid en het oversteekgedrag van opgejaagde dieren, in de randen van de nacht en vroege ochtend?
Het gaat in dit geval om het beheer van wilde zwijnen. De wijze waarop die worden geschoten leidt niet tot een wezenlijke vergroting van de normale nachtelijke bewegingen van wilde zwijnen – de dieren worden niet opgejaagd. Deze vorm van beheer is niet van invloed op de verkeersveiligheid.
Hoe past de door u bepleite ontheffing zich tot het zoveel mogelijk beperken van ontheffingen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen.
Is er een formeel of informeel verzoek bij u ingediend waarin gepleit werd voor ontheffing van de avondklok? Zo ja, van wie was dat verzoek afkomstig en kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, waardoor werd uw initiatief dan ingegeven?
Er zijn bij mij informele verzoeken binnengekomen vanuit de KNJV, de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG), een provincie en enkele faunabeheereenheden uit provincies waar de varkenspestproblematiek speelt. Deze benadrukten de noodzaak van het beheer van wilde zwijnen in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
In de correspondentie staan persoonlijke gegevens. Gelet op de benodigde zorgvuldigheid zal de gevraagde informatie op een later moment worden nagestuurd.
Kunt u deze vragen gelet op de urgentie van invoering van de avondklok en het ontheffingenbeleid binnen een week beantwoorden?
De vragen zullen binnen de termijn worden beantwoord.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
De verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs per 1 september 2020 voor drie maanden de bekostiging gedeeltelijk (15 procent) van de Joodse school Cheider heeft opgeschort?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs tot deze maatregel is overgegaan door zorgen over de sociale veiligheid van leerlingen en een gebrek in het wettelijk verplichte onderwijsaanbod over seksualiteit en levensbeschouwing?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook het financiële beheer van de school tekort zou schieten volgens de Inspectie van het Onderwijs?
De Inspectie ziet financiële risico’s voor de continuïteit van het onderwijs. De continuïteit is één van de onderdelen waarop de inspectie het kwaliteitsgebied Financieel beheer beoordeelt.
Klopt het eveneens dat de Inspectie van het Onderwijs tot de conclusie kwam dat Cheider te weinig zou doen om de zaken te verbeteren?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie van het Onderwijs overgaat tot opschorting van (gedeeltelijke) bekostiging van een school?
De Inspectie kan alleen overgaan tot opschorting van de bekostiging van de school indien één of meer onderdelen van de wet- en regelgeving niet worden nageleefd. Indien de Inspectie na onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving, dan biedt de Inspectie eerst tijd om de overtreding te herstellen. Indien na deze hersteltermijn een schoolbestuur nog steeds in gebreke blijft, en er geen zicht is op concrete verbetering, dan kan de Inspectie overgaan tot opschorting van de bekostiging.
Klopt het niet dat het doel tot het nemen van een bekostigingsmaatregel is dat de school nu eindelijk eens werk gaat maken van de conclusies van de Inspectie van het Onderwijs, zodat ze zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten? En dat een bekostigingsmaatregel dus als doel heeft een school zo snel als mogelijk te bewegen om aan deze voorwaarden te voldoen?
Het oogmerk van het opschorten of inhouden van subsidie of bekostiging is primair het herstellen van een met de wet strijdige situatie. Het gaat erom een gedragsverandering bij het bestuur van de onderwijsinstelling te bewerkstelligen gericht op naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast mag worden aangenomen dat van dergelijke sancties een preventief effect uitgaat. Voordat inhouding van de bekostiging plaatsvindt, vindt in eerst opschorting plaats. Indien de wettelijke voorschriften alsnog door de school of instelling worden nageleefd, worden de opgeschorte bedragen alsnog uitbetaald. Ingehouden bedragen worden uiteraard niet nabetaald.
Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van het opschortings- en inhoudingsbesluit, dat de bekostigingsmaatregel opgeschort dient te worden tot na uitspraak in de bodemprocedure vanwege de verregaande gevolgen van de maatregel? Is dat niet juist het doel van de maatregel, dat het gevolgen heeft voor de betreffende school? Op welke manier wordt in de tussentijd de sociale veiligheid van leerlingen op deze school dan gewaarborgd?
De rechter heeft vastgesteld dat Cheider aan de hand van overlegde financiële gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Bij de uitspraak heeft de rechter enerzijds het belang van Cheider meegewogen, namelijk het voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Anderzijds heeft de rechter ook het belang van de Minister meegewogen om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, veranderingen in het gedrag bij Cheider te bewerkstelligen omdat Cheider, naar het oordeel van de Minister, wettelijke voorschriften heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van mening dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. De rechter heeft de sanctiebesluiten geschorst tot zes weken na de beslissing(en) op bezwaar. De bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen. Intussen is en blijft het bestuur verantwoordelijk voor de sociale veiligheid van de leerlingen op deze school.
Wat zijn de volgende stappen die u gaat nemen om te garanderen dat de sociale veiligheid op het Cheider wordt gewaarborgd, dat ze zo snel als mogelijk gaan voldoen aan de wettelijke vereisten in het onderwijsaanbod als het gaat om seksualiteit en levensbeschouwing en dat het financiële beheer van de school weer in orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bij slechte prestaties van schoolbesturen, er zo snel als mogelijk ingegrepen dient te worden zodat we voorkomen dat we leerlingen blootstellen aan sociaal onveilige situaties of wanneer het onderwijs niet voldoet aan de wettelijk eisen?
Het is zeker mijn wens dat alle leerlingen onderwijs krijgen in een veilige situatie met onderwijs dat voldoet aan alle wettelijke eisen. Het bestuur is daarvoor verantwoordelijk. De Inspectie heeft de mogelijkheid om bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven en herstelsancties op te leggen, om een schoolbestuur te bewegen alsnog aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Daarbij dienen rechterlijke uitspraken te worden gerespecteerd. Zoals in het antwoord op vraag 7 al aangegeven: de bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen.
Het bericht dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op de kinderbijslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsorganisaties maken meer kosten, en ouders mogen het betalen»?1
Ja.
Waarom moeten gezinnen met kinderen de rekening betalen van de extra kosten bij het UWV en de Sociale Verzekeringsbank?
Het kabinet zet in op een versterking van de uitvoering. Met het traject «Werk aan uitvoering» worden voorstellen gedaan om de dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen te versterken en om de wendbaarheid, continuïteit en toekomstbestendigheid van diverse uitvoeringsorganisaties te vergroten. Dit is hard nodig om het vertrouwen van burgers in de overheid te houden en te versterken.
Het kabinet heeft binnen de begroting van SZW gezocht naar dekking voor deze investering. Het kabinet stelt voor om een deel van deze investering te dekken door de kinderbijslag in 2022 en 2023 niet, en in 2024 deels niet te indexeren. Omdat dit over ruim 1,9 miljoen gezinnen wordt gespreid, zijn de inkomens-effecten relatief beperkt en acht het kabinet dit aanvaardbaar. Ter illustratie: het cumulatieve, mediane inkomenseffect over de gehele periode 2022–2024 van de groep huishoudens met kinderen is -0,1%.
Overigens vindt het kabinet het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Daarom heeft het kabinet deze kabinetsperiode fors, zo’n € 900 miljoen extra, geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen. Veel ouders zijn er daardoor structureel op vooruit gegaan.
Om welke extra kosten bij de uitvoeringsorganisaties gaat het en waarom kan het budget hiervoor niet op een andere wijze worden ingevuld?
Met de uitvoering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden miljoenen burgers in ons land ondersteund. De uitvoering van de sociale zekerheid is echter kwetsbaar. De continuïteit in het verlenen van de juiste dienstverlening staat onder grote druk. Sluipenderwijs is achterstallig onderhoud ontstaan en is de kwaliteit onder druk komen te staan.
Via de Ministeriële Commissie Uitvoering en de daarbij horende «Werkagenda voor de uitvoering» werkt het kabinet hard aan het toekomstbestendig maken van de uitvoering. In het rapport «Werk aan uitvoering fase II – handelingsperspectieven en samenvatting probleemanalyse» zijn concrete handelingsperspectieven opgenomen voor verbetering van de dienstverlening, wendbaarheid en toekomstbestendigheid die zijn in te zetten voor de korte en langere termijn.
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject «Werk aan de Uitvoering» (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in UWV, de SVB en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vanaf 2022. De middelen worden ingezet voor onderhoud en modernisering van ICT, het verbeteren van en maatwerk bieden in de dienstverlening en voor artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld. Voor deze investering is dekking nodig binnen de Begroting SZW.
Omdat het inkomenseffect relatief beperkt is, acht het kabinet de voorgestelde dekkingsmaatregel aanvaardbaar.
Hoe beoordeelt u het dat juist in deze crisistijd de kinderbijslag mogelijk ruim twee jaar lang niet geïndexeerd wordt, terwijl op grond van de Wet koppeling en afwijkingsbevoegdheid (WKA) halfjaarlijks een indexering moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast is om in deze crisistijd, waarin gezinnen het al erg zwaar te verduren hebben, met dergelijke bezuinigingsvoorstellen te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet in 2019 ook al voornemens was een kindregeling (het kindgebonden budget) niet te indexeren, om een budgettaire tegenvaller te dekken?
Ja. Als gevolg van het herstellen van een omissie in de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst/Toeslagen nam het niet-gebruik van het kindgebonden budget sterk af, waardoor veel extra gezinnen recht op kindgebonden budget kregen. Gevolg hiervan was dat de structurele uitgaven aan kindgebonden budget naar verwachting hoger uitvielen dan in de SZW-begroting was voorzien. Het kabinet heeft op dat moment eveneens de afweging gemaakt de budgettaire gevolgen van dekking te voorzien door geen indexering van het kindgebonden budget voor te stellen.2 Het kabinet heeft echter met het oog op het koopkrachtbeeld de maatregel later ongedaan gemaakt, waardoor indexering van het kindgebonden budget wel heeft plaatsgevonden.3
Bent u het eens met de stelling dat ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en dat dit jojobeleid ten aanzien van het wel of niet indexeren van kindregelingen daar niet bij past? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet wordt het basiskinderbijslagbedrag twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex zodat deze de algemene prijsontwikkeling volgt en daarmee zijn waarde behoudt.4 Het wetvoorstel dat van 13 januari tot en met 10 februari in internetconsultatie is geweest, stelt voor daar voor de jaren 2022, 2023, en deels in 2024 vanaf te zien.
Ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid. De kinderbijslag inclusief indexering maakt onderdeel uit van het geheel aan instrumenten waarover het kabinet beschikt om ouders financieel te ondersteunen. Dit kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Dit kabinet heeft deze kabinetsperiode daarom fors extra geïnvesteerd in gezinnen en kinderen. De kinderbijslag is verhoogd met € 250 mln, het kindgebonden budget voor paren met € 500 mln en recent het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 mln. Daarnaast ontvangen werkende ouders kinderopvangtoeslag en ondersteunt het kabinet via gemeenten kinderen die in armoede opgroeien.
Door bovengenoemde maatregelen zijn ouders er structureel op vooruit gegaan. De voorgenomen niet-indexering doet daar niet aan af. Per saldo is er van bezuinigingen geen sprake. Door de relatief beperkte inkomenseffecten van de voorgenomen niet-indexering en de versterking van de uitvoering waaraan deze intensivering bijdraagt, vindt het kabinet het (deels) niet-indexeren binnen dit totaalpakket aan structurele intensiveringen aanvaardbaar.
Deelt u de mening dat de reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag onwenselijk is en dat de gezinnen niet langer als het kind van de rekening moeten worden gezien?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Nieuwkoopse stikstofboeren krijgen tonnen subsidie van minister Schouten voor project: ‘Dit moeten we een kans geven’‘ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat vijftig melkveehouders rond de Nieuwkoopse Plasssen 300.000 euro subsidie van het Ministerie van LNV en 200.000 euro subsidie van de provincie Zuid-Holland krijgen voor een onderzoek naar emissie-arme melkveehouderij?1
Er is behoefte aan kennis en inzicht om de bedrijfsprocessen te verduurzamen, met name op het gebied van ammoniak. Deze kennis is de basis voor innovatie. Door LNV is voor deze pilot € 300.000 toegezegd, de provincies Zuid-Holland en Utrecht hebben de bereidheid uitgesproken om ook bij te dragen maar moeten het bedrag nog vaststellen.
Klopt het dat als onderdeel van de pilot de benodigde innovatie betaald zou worden door andere bedrijven door middel van het verleasen van ammoniakuitstoot? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de subsidies van het ministerie en de provincie?
De intentie is om er voor te zorgen dat de via saldering te verwaarden maatregelen niet met overheidssubsidie gerealiseerd worden. Zowel in de nog op te stellen Beleidsregel voor het verleasen vanuit innovatie als bij de subsidieverlening zal hier aandacht aan worden besteed mede vanwege staatssteunregels. De subsidie vanuit mijn ministerie is gericht op het vergroten van kennis en niet op het treffen van fysieke maatregelen.
Klopt het dat de milieuwinst in de vorm van ammoniakuitstoot wordt verleaset aan andere bedrijven? Zo ja, wordt deze milieuwinst daadwerkelijk uitgesloten van de extern salderen-maatregel door de provincie?2
Er wordt voor de pilot in de Nieuwkoopse plassen een constructie van samenhangende regels voorzien waarbij saldering tijdelijk of permanent mogelijk wordt gemaakt, maar beperkt wordt tot saldering van innovatieruimte. Bij tijdelijke saldering kan er tussen de private partijen sprake zijn van een leasecontract met een langere termijn. Van belang daarbij is dat niet de volledige door innovatie verkregen winst zal worden gesaldeerd, maar 56% hiervan. De overige 44% komt ten goede aan de natuur.
Wordt er helemaal geen stikstofruimte teruggeven aan de natuur, waar in de eerste berichtgeving nog sprake van was?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maar 70% van de verleasde stikstofruimte ingezet kan en mag worden gedurende de looptijd van de overeenkomst, zoals is toegezegd? Zo ja, hoe is het mogelijk dat de provincie Zuid-Holland een uitzondering geeft? Zo nee, hoeveel procent van de verleaste stikstofruimte wordt teruggegeven aan de natuur?4
Zie antwoord vraag 3.
Rechtvaardigt dit de investering bezien vanuit de afspraken die reeds zijn gemaakt rondom emissiebeperkingen en -plafonds?
De pilot zal uit moeten wijzen of er door middel van het verleasen van een deel van de bespaarde stikstofreductie een sluitend verdienmodel te maken is om de innovatie in het gebied te versnellen en daarmee de totale uitstoot te verlagen.
Kunt u toelichten hoe deze casus past in de pas aangenomen stikstofwetgeving?
Het voorstel voor de Wet stikstofreductie en natuurverbetering dat onlangs is aangenomen, strekt ertoe de structurele aanpak wettelijk te verankeren. Het hoofddoel van de structurele aanpak is het realiseren van een gunstige of – waar dat nog niet mogelijk is – een verbeterde landelijke staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitattypen. Salderingstechnieken zoals verleasen, die tot doel hebben om – onder voorwaarden – toestemmingverlening mogelijk te maken, zijn geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel.
Deze werkwijze beoogt echter wel de stikstofemissie versneld te verminderen en een substantieel deel van die reductie ten goede te laten komen aan de natuur. De vormgeving van de pilot zorgt ervoor dat de betrokken boeren gestimuleerd worden een uiterste inzet op stikstofreductie te plegen en hun bedrijf een gezonde toekomst te geven. Daarnaast ondersteun ik deze boeren om hun bedrijfsvoering te verduurzamen, waarmee emissies afnemen.
Op welke manier past deze uitzondering binnen de voorgenomen reductiedoelstelling voor stikstof die reeds binnen de structurele aanpak stikstof is afgesproken en die geldt voor alle agrarische ondernemers in Nederland? Is hier sprake van een gelijk speelveld?
De aanpak in deze pilot vind ik belangrijk vanwege de versnelling die deze kan geven in het optimaal reduceren van stikstofemissie, het toekomstperspectief dat het geeft aan de betrokken boeren en de verlaagde stikstofdepositie op de natuur. Indien de pilot de verwachtingen waarmaakt zal dit het bereiken van de reductiedoelstelling plaatselijk versnellen.
Zit er een maximum aan het aantal keer dat de stikstofruimte door deze ondernemers verleaset mag worden?
Er zal bij tijdelijke saldering (met onderliggend leasecontract tussen private partijen) sprake zijn van een maximale periode dat de ruimte beschikbaar kan worden gesteld. Deze periode wordt vastgelegd in de provinciale beleidsregels. Het is aan de ondernemer of de ruimte in één keer of in meerdere kleine delen binnen deze periode beschikbaar wordt gesteld.
Op welke manier past deze uitzondering op het extern salderen bij het aangekondigde Omschakelprogramma waarbij integraal bijgedragen moet worden aan het vergroten van de biodiversiteit, vermindering van externe inputs en verbeteren van de bodemkwaliteit?5
Met het omschakelprogramma beoog ik boeren perspectief te bieden en wil ik ze stimuleren en ondersteunen om versneld om te schakelen naar stikstofarme(re) en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Het Investeringsfonds is de kern van het Omschakelprogramma, met het fonds zullen op basis van goedgekeurde bedrijfsplannen achtergestelde leningen (risicodragend kapitaal) worden verstrekt aan agrarische ondernemers die willen investeren in de omschakeling naar een meer extensieve en/of meer circulaire bedrijfsvoering. Hierbij wil ik benadrukken dat het echt om een omschakeling in het bedrijfssysteem moet gaan, het Investeringsfonds ondersteunt de investeringen die nodig zijn voor het realiseren van het integrale bedrijfsplan voor omschakeling. Dat betekent dat een ondernemer die bijvoorbeeld enkel een stal renoveert en daarvoor middelen aanvraagt uit het Investeringsfonds niet in aanmerking zal komen. Over de voorwaarden en aanmeldingsprocedures van de pilot van het Investeringsfonds zal ik u later dit voorjaar nader informeren.
De pilot in de Nieuwkoopse plassen heeft een bredere doelstelling dan het verlagen van de stikstofuitstoot door innovatieve stalsystemen en mestopslag. Ook andere mogelijkheden om in de bedrijfsvoering te komen tot emissiereductie zijn onderdeel van de pilot. Daarmee zie ik geen spanning tussen deze aanpak en de doelen van het Omschakelprogramma.
Komt de verleaste stikstofruimte na de verleaseperiode weer tot de vrije beschikking van de ondernemer?
De afroming van 44% is permanent. Bij het kortstondige verleasen wat in veel provincies mogelijk is gemaakt komt de volledige ruimte na de verleaseperiode weer terug bij de ondernemer. In de pilot kan slechts 56% van de ruimte weer teruggaan naar de ondernemer. Daartoe zal de ondernemer dan wel een aanvraag moeten indienen bij het bevoegd gezag voor een project of plan waarvoor deze of minder ruimte nodig is.
Klopt het dat deze ondernemer die stikstofruimte kan gebruiken voor het vergroten van de veestapel, onder het gebruikelijke voorbehoud van fosfaatrechten en de regels rondom grondgebondenheid? Zo ja, in hoeverre zorgt de pilot daarmee voor een versnelling van de reductie van stikstofuitstoot rondom de Nieuwkoopse Plassen ten opzichte van het huidige voorgenomen stikstofbeleid?
Binnen de specifieke beleidsregels voor de pilot zou het voor een deelnemende veehouder inderdaad mogelijk zijn om met een deel van de bespaarde emissieruimte zijn bedrijf uit te breiden. Ook voor een eventuele uitbreiding geldt dat die optimaal stikstofemissie moet reduceren. Door het samenstel van prikkels, de betrokkenheid van de boeren in het gebied en de afroming voor de natuur zal er sneller gekomen worden tot investeringen in de boerderijen in het gebied en tot reductie van de depositie. Daarnaast wordt er een voorbeeld gegeven voor versnelde verschoning voor de sector als geheel.
Deelt u de mening dat subsidiëring van innovatie nodig is om de transitie in te zetten naar een nieuwe vorm van landbouw waarbij de natuur ook wordt hersteld? Zo ja, hoe zorgt u dat extern salderen ook daadwerkelijk reductie oplevert, met inachtneming van de mogelijkheid om te salderen met latente ruimte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende programma’s voor de ondersteuning van innovatie en transitie in de landbouw, die ik erg belangrijk vind. Daarbij kunt u onder andere denken aan de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming en het Omschakelprogramma. Daarnaast juich ik initiatieven als in de Nieuwkoopse plassen toe om andere financieringsbronnen te vinden. Als uit innovaties ruimte ontstaat om extern te salderen, borgen de beleidsregels intern en extern salderen dat er daadwerkelijk depositiereductie optreedt.
Het tekenen van een contract om de zorgbonus terug te moeten betalen als deze niet wordt uitgekeerd. |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht juist dat werkgevers werknemers verplichten een contract te ondertekenen dat ze hun zorgbonus moeten terugbetalen als de werkgever voor deze werknemers geen zorgbonusgeld ontvangt?1
Ik ben bekend met de signalen zoals deze in het artikel in de Telegraaf van 26 januari jl. zijn benoemd.
Wat is uw oordeel daarover?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bij een daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat gaat u ondernemen om deze praktijken te voorkomen, aangezien dergelijke praktijken een klap in het gezicht zijn voor deze werknemers?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronacrisis?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de beantwoording voor het plenair debat van 4 februari jl. te versturen.
Het bericht 'Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Egypte: doden in gevangenissen na marteling en slechte medische zorg» d.d. 25 januari jl?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het inhoud van het rapport «What do I care if you die» van Amnesty International?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het rapport van Amnesty International?
Het Amnesty International rapport schetst een zorgwekkend beeld, waaronder de situatie waarin vele personen soms jarenlang vastzitten zonder toegang tot goede gezondheidszorg. Naar aanleiding van het Amnesty International rapport is er contact geweest met de Egyptische autoriteiten waarbij zij hun visie hebben gegeven op de situatie in Egyptische gevangenissen.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egyptische gevangenissen? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is de algehele mensenrechtensituatie in Egypte en die in Egyptische gevangenissen verslechterd. Maatschappelijke organisaties brengen met enige regelmaat berichten naar buiten over de slechte omstandigheden in het Egyptische gevangeniswezen. Veel gevangenen, inclusief politieke gevangenen, zitten jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. (zie verslag dd. 29-01-2021, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2265) werd de mensenrechtensituatie in Egypte besproken. Vele LS hebben zorgen over die situatie. Ook Nederland is hierop ingegaan. Zorgen hieromtrent worden door Nederland en andere landen daarnaast in zowel bilateraal als multilateraal verband aangekaart. Tijdens de Universal Periodic Review van 2019 heeft Egypte meerdere aanbevelingen gekregen over de omstandigheden in het gevangeniswezen, waaronder het gebrek aan adequate medische zorg.
Wat vindt u van de wijze waarop politieke gevangen in Egypte worden behandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat als er sprake is van het bewust ontzeggen van toegang tot gezondheidszorg als straf en het zwaar lijden of pijn veroorzaakt, het gaat het om marteling? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het VN verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat zowel Nederland als Egypte hebben geratificeerd. Nederland heeft dit ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten in bilateraal en multilateraal verband.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om mensen die willekeurig gevangen zijn gezet vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari jl. werd de brede mensenrechtensituatie in Egypte besproken waarbij Nederland zorg uitsprak over de situatie (zie ook antwoord op vraag 4 en 5). In VN- en EU-verband worden zorgen overgebracht over arbitraire detentie en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Tijdens de eerste maanden van de COVID-19 crisis heeft Nederland samen met gelijkgestemde landen via diplomatieke kanalen de Egyptische autoriteiten opgeroepen om de gevangenispopulatie te verkleinen door de meest kwetsbare groepen – zoals ouderen en gedetineerden met onderliggende gezondheidsproblemen – vrij te laten.
Bent u bereid per omgaande met uw Europese collega’s in overleg te treden om de Egyptische autoriteiten op te roepen om de kwetsbaarste gevangenen vrij te laten, zoals ouderen en gevangenen met onderliggende gezondheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat alle gedetineerden toegang moeten krijgen tot goede gezondheidszorg zoals een Covid-19-vaccinatie, zonder enige vorm van discriminatie? Zo ja, op welke wijze gaat u dit in bilateraal en/of multilateraal verband bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht brengen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft dit bij de Egyptische autoriteiten onder de aandacht gebracht. In gesprekken met de Egyptische mensenrechtenambassadeur heeft Nederland zorgen uitgesproken over het verlenen van adequate gezondheidszorg voor alle gedetineerden in Egyptische gevangenissen. In toekomstige dialoog zal Nederland, waar mogelijk, ook de toegang tot Covid-19-vaccinaties benadrukken.
Het bericht 'DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind' |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Heeft u, zoals PensioenPro meldt, aan De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd de rente in deze scenariosets aan te passen? Zo ja, wanneer heeft u dit aan DNB gevraagd?
Mijn ministerie heeft vorig jaar signalen ontvangen van verschillende pensioenuitvoerders (zie verder vraag2 over de toepasselijkheid van de scenariosets. Deze signalen heb ik op 30 september 2020 onder de aandacht gebracht bij DNB. Daarbij heb ik aan DNB gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, waarbij als uitgangspunt het advies van de Commissie Parameters 2019 geldt. De aanpassing van de scenarioset is geen verzoek geweest van mij als Minister. DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder het besluit genomen dat het een gepaste maatregel is, na beoordeling van de praktijksignalen.
Welke signalen uit de pensioensector heeft u gekregen die aanleiding waren voor het verlagen van de rente in de scenariosets?
Het betreffen signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan.
Was u ervan op de hoogte dat de drie genoemde hoogleraren negatief geadviseerd hebben over deze aanpassing? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Ik heb aan DNB bovengenoemde signalen onder de aandacht gebracht. Het is vervolgens aan DNB om, binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, eventueel commentaar af te wegen en indien nodig maatregelen te nemen. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
Wat zijn de precieze gevolgen van de aanpassingen in de scenariosets voor het Uniform Pensioenoverzicht van een deelnemer van 25 jaar, 35 jaar, 45 jaar, 55 jaar, 65 jaar en 75 jaar?
Het neerwaarts effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing van de scenarioset per 1 januari 2021 is grofweg van vergelijkbare omvang als het opwaartse effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing per 1 januari 2020 van de scenario-set door het advies van de Commissie Parameters 2019. De effecten verschillen echter per pensioenuitvoerder en per persoon. Bij een vergelijking van URM-uitkomsten met een jaar geleden spelen natuurlijk ook andere factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de dekkingsgraad en de rente.
Welke gevolgen heeft de aanpassing in de scenariosets voor het beleggings- en risicobeleid van fondsen?
De uniforme scenarioset wordt gepubliceerd ten behoeve van de wettelijk verplichte communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers (URM) en voor de wettelijk verplichte haalbaarheidstoets. De scenarioset is gebaseerd op het KNW-model. Dit model is niet ontworpen voor het bepalen van de invulling van het beleggingsbeleid. Hiervoor blijven eigen, fondsspecifieke ALM-analyses noodzakelijk. De aanpassing heeft daarom geen directe gevolgen voor het beleggings- en risicobeleid van pensioenfondsen.
Welk probleem wordt door de aanpassing in de scenariosets opgelost? Bent u van mening dat dit probleem zo urgent is dat het noodzakelijk is een negatief wetenschappelijk advies te negeren en een tijdelijke maatregel te treffen?
Aanleiding voor de aanpassing van de scenarioset waren signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan. Na het ontvangen van deze signalen heb ik deze signalen bij DNB onder de aandacht gebracht, waarbij ik heb gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft.
DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder besloten dat ingrijpen nodig was, na beoordeling van de praktijksignalen en het inwinnen van wetenschappelijk advies. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Op basis daarvan is mijn indruk dat aan het besluit van DNB een gedegen proces ten grondslag heeft gelegen. Zo heb ik begrepen dat DNB de input van verschillende pensioenuitvoerders heeft meegewogen.
Van DNB heb ik hierover vernomen dat DNB de grote waarde van het wetenschappelijk commentaar ziet. Echter, DNB geeft aan dat de aandachtspunten van de wetenschappers niet zo zeer betrekking hebben op de huidige aanpassing als wel op keuzes gemaakt door de Commissie Parameters. Ze wijzen op het mogelijke risico dat de door DNB voorgestelde aanpassing ook een rol gaat spelen bij de stelselwijziging. DNB geeft aan dat dit niet het geval is, aangezien de door DNB voorgestelde aanpassing daar los van staat. Vanwege signalen uit de sector en het belang van representatieve pensioencommunicatie heeft DNB gekozen voor doorvoeren van de aanpassing, waarbij DNB expliciet benadrukt dat de aanpassing bedoeld is als tijdelijke oplossing en dat deze scenarioset niet ontworpen is om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde aanpassing doorwerkt in de scenario’s (Q-set) die gebruikt worden bij de overgang naar het nieuwe stelsel? Zo nee, hoe zijn deze effecten in beeld gebracht?
De aanpassing heeft alleen betrekking op de scenario-set die met ingang van 1 januari 2021 gehanteerd wordt in het huidige pensioenstelsel (bij de communicatie over verwachte pensioenuitkomsten en voor de haalbaarheidstoets). Hier speelt een Q-set geen rol.
Bent u bekend met het advies van prof. dr. Bas Werker die verwacht dat de aanpassing aanzienlijke effecten heeft op de netto profijt berekeningen en de compensatie van werkenden voor de afschaffing van de doorsneepremie? Wat is de omvang van dit effect?
Ja, het advies dat door de wetenschappers uitgebracht is aan DNB is mij bekend. Zoals te lezen in het antwoord op vraag 8, heeft de aanpassing betrekking op de scenario-set in het huidige pensioenstelsel. Hier speelt netto profijt en compensatie geen rol.
Bent u ervan op de hoogte dat alle betrokken hoogleraren aanbevelen om de wijziging in deze vorm en zonder nader onderzoek niet door te voeren? Waarom is deze aanpassing toch doorgezet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «onafhankelijk, technisch advies» over de scenariosets dat u in uw brief van 16 december 2020 heeft aangekondigd?2
De aanpassing is niet ontworpen om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel. Op basis van het onderzoek van DNB naar de aanpassing en het daarbij ingewonnen commentaar uit de wetenschap concludeert DNB dat voor een oplossing voor de langere termijn een grondig onderzoek naar het optimale model en daarbij behorende modelparameters voor de uniforme scenarioset gewenst is. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden, zoals aangekondigd in mijn kamerbrief d.d. 16 december 2020.
Wanneer is het in vraag 11 bedoelde onafhankelijk, technisch advies naar de scenariosets afgerond?
Gegeven de rol die de scenariosets gaan spelen in het nieuwe stelsel en de transitie daarnaartoe, alsmede in het daarbij behorende arbeidsvoorwaardelijke proces, streven wij ernaar dat de scenariosets beschikbaar zijn uiterlijk op het moment dat het transitieproces start.
De verzekering van kraamzorg bij draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre kunnen wensouders die via een draagmoeder ouder worden, aanspraak maken op een vergoeding van de kraamzorg?
In artikel 2.11 Besluit zorgverzekering (Bzv) staat beschreven dat de kraamzorg zorg omvat zoals kraamverzorgenden die plegen te bieden aan moeder en kind in verband met een bevalling, gedurende ten hoogste tien dagen, te rekenen vanaf de dag van de bevalling. Of kraamzorg wordt verleend, hangt af van de indicatie van de verzekerde. Uit het Bzv volgt dat de verzekerde «redelijkerwijs moet zijn aangewezen» op de inhoud en omvang van de zorg. In het geval van kraamzorg kunnen zowel moeder als kind aanspraak maken op deze zorg.
Wensouders, adoptieouders en pleegouders (hierna: wensouders), ongeacht of het paren van gelijk geslacht of verschillend geslacht betreft, kunnen volledig aanspraak maken op vergoeding van kraamzorg. Voor de wensouder geldt de zorgplicht voor een pasgeborene als indicatie. Ook in die situaties is er behoefte aan een goede start voor ouder en kind. Er is geen sprake van een verschil: de bepalingen rond kraamzorg in de Zorgverzekeringswet (Zvw) gelden voor hen op dezelfde wijze, omdat voor hen de aanspraak voor de pasgeborenen geldt. Het pasgeboren zijn is hiervoor de indicatie. De kraamverzorgende indiceert welke zorg nodig is en bepaalt op basis van het Landelijk Indicatieprotocol kraamzorg (LIP) het aantal uren kraamzorg.
Klopt het dat wensouders, die via een draagmoeder ouder worden, zelf geen recht hebben op kraamzorg vanuit de basisverzekering, ook als een van de ouders de biologische vader is en, zo ja, waarom niet?
Dit klopt niet, wensouders hebben wel aanspraak op kraamzorg. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In hoeverre speelt hierbij een rol of het kind binnen acht dagen van de draagmoeder naar de wensouders gaat?
Zowel wensouder als pasgeborene kunnen aanspraak maken op kraamzorg. In beide gevallen geldt wel als eis dat het inderdaad moet gaan om verzorging in de kraamperiode, dus ten hoogste tien (niet acht) dagen, te rekenen vanaf de dag van de bevalling. Het kan voorkomen dat een baby na meer dan tien dagen bij de wensouders komt, door bijvoorbeeld complicaties na de geboorte of in het geval van adoptie. Ook dan is het denkbaar dat er behoefte is aan (uitgestelde) kraamzorg. Afhankelijk van hoe lang de moeder en/of het kind in het ziekenhuis liggen kan het zijn dat zij hier nog aanspraak op maken. Deze uitgestelde kraamzorg kan als verpleging en verzorging thuis worden vergoed. Verpleging en verzorging kan ook gelden voor een situatie veel later, als de baby na de eerste levensmaand bij de ouders terechtkomt. Ook bieden sommige zorgverzekeraars aanvullende verzekeringen aan, waarin kraamzorg na tien dagen wordt vergoed.
Klopt het dat als de draagmoeder en het kind minder dan acht dagen kraamzorg krijgen, de «wensouders» de kraamzorg krijgen voor wat betreft de nog resterende tijd van de indicatie en hoe en door wie wordt dit bepaald?
De indicatie voor het aantal uren kraamzorg van de draagmoeder en het aantal uren kraamzorg voor de pasgeborene bij de wensouders kunnen los van elkaar worden gezien. Het gaat dan namelijk om twee indicaties. In een dergelijke situatie kan het voorkomen dat het aantal uren kraamzorg meer is dan het maximaal te indiceren uren na bevalling waarbij pasgeborene en moeder niet gescheiden worden. De kraamverzorgende indiceert het aantal uren kraamzorg op basis van het LIP. Op dit moment voorziet het LIP nog onvoldoende bij het indiceren van kraamzorg bij wensouders.
In hoeverre erkent u dat wensouders die via een draagmoeder ouder worden, zoals alle ouders behoefte hebben aan ondersteuning na de geboorte van hun kind door middel van kraamzorg en/of begeleiding vanuit het consultatiebureau?
Ik onderschrijf de gedachte dat alle ouders, en dus ook wensouders, na de geboorte van hun kind, behoefte hebben aan begeleiding door de kraamzorg en het consultatiebureau. Alle kinderen en nieuwe ouders verdienen de best mogelijke start. Hoe dit voor de kraamzorg geldt, heb ik hiervoor toegelicht (zie antwoord vraag 1). De jeugdgezondheidszorg is er voor alle kinderen van 0–18 jaar. (Wens)ouders die met hun kind naar het consultatiebureau gaan, krijgen ondersteuning vanuit het consultatiebureau. Bij ieder contact wordt ook gekeken naar de specifieke omstandigheden van het kind en zijn gezin/omgeving.
Klopt het dat draagmoederschap niet is opgenomen in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg (LIP) en, zo ja, waarom niet?
Ik heb bij Bo geboortezorg nagevraagd wat het LIP hierover zegt. Draagmoederschap en begeleiding van wensouders zijn beide niet expliciet opgenomen in het huidige LIP. Op dit moment is Bo geboortezorg bezig met het herijken van het LIP. Ik ondersteun hen hierbij met behulp van een subsidie. In de nieuwe methodiek die zij gaan hanteren binnen het hernieuwde protocol wordt gekeken hoe de zorg bij draagmoederschap en wensouders vormgegeven kan worden. Dit vind ik een goede ontwikkeling. Ook wordt kraamzorg voor adoptieouders meegenomen. Het nieuwe protocol komt eind 2022 gereed.
In hoeverre bent u van mening dat verduidelijking over de begeleiding van wensouders explicieter zou kunnen worden opgenomen in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de betrokken beroepsorganisaties te bespreken hoe situaties van draagmoeders en wensouders expliciet opgenomen kunnen worden in het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn consultatiebureaus voldoende geëquipeerd om ook ondersteuning te bieden aan wensouders die via draagmoeder ouder zijn geworden?
Ja, de jeugdgezondheidszorg is hiervoor voldoende geëquipeerd. De jeugdgezondheidszorg sluit aan bij ouders en is daardoor voor alle gezinssituaties een partner om vragen en onzekerheden rondom het ouderschap mee te bespreken.
Bent u bereid dezelfde vragen, waar relevant, ook te beantwoorden voor de situatie van adoptieouders?
Ja.
Het bericht ‘Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sensorfabrikant Photonis inzet van Nederlands-Franse strijd»?1
Ja.
Klopt het dat Teledyne bereid was aan de voorwaarden te voldoen die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan verkoop van Photonis aan dit bedrijf?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het Ministerie van Defensie recent door het management van Photonis Roden op de hoogte gesteld van de bereidheid van het Amerikaanse technologiebedrijf Teledyne in te stemmen met de voorwaarden die de Franse overheid aanvankelijk stelde aan de verkoop van Photonis aan het bedrijf.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Franse overheid vervolgens alsnog een andere koers is ingeslagen en alles op alles stelt om Photonis door Franse bedrijven te laten overnemen?
De voorgenomen overname door het Amerikaanse Teledyne is door de Franse overheid getoetst onder het geldende Foreign Direct Investment-screeningsregime in Frankrijk. Dit geeft de Franse staat de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan een overname, dan wel deze te doorkruisen. Bij het uitblijven van een succesvolle overname ontstaat een risico op onderinvestering, met name ook in de kennis en R&D. Om de strategische belangen van de Franse overheid én van Photonis International ook op de lange termijn te borgen, geeft de Franse Minister van Defensie aan dat het Franse Ministerie van Defensie nu een optie met enkel Franse bedrijven verkent. In het door haar uitgegeven communiqué als toelichting op de Franse koers, spreekt zij haar vertrouwen uit in Teledyne als belangrijke partner, maar ook dat een overname niet in lijn is met de strategische doelen van de Franse overheid. Ook in deze nieuwe situatie blijft de inzet van Nederland onverminderd toezien op het behartigen van de Nederlandse belangen en het kabinet is van mening dat deze het beste geborgd zijn bij een succesvolle overname.
Deelt u de conclusie dat dit op termijn banen en innovatie bij Photonis Nederland, maar ook breder gezien de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen, in gevaar kan brengen?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in Drenthe en Groningen. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten. De innovatie en werkgelegenheid bij Photonis Nederland zijn op de middellange en lange termijn naar verwachting beter geborgd bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën Bruno Le Maire. De Franse optie die nu verkend wordt, zal hier ook blijk van moeten geven. Ik zal dit proces dan ook nauwlettend blijven volgen.
Bent u van mening dat Europese strategische soevereiniteit samen moet gaan met blijvende openheid voor de instroom van kennis en kapitaal van buiten de EU, zeker als het gaat om vertrouwde en gelijkgezinde landen, zoals de Verenigde Staten, op defensiegebied?
Wat het kabinet betreft moet gestreefd worden naar een weerbare economie, en openheid voor en verwevenheid met derde landen is en blijft een belangrijke voorwaarde voor een weerbare economie. Wel moet goed gekeken worden dat deze openheid geen afbreuk doet aan het kunnen borgen van onze nationale en Europese publieke belangen, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid. Risico’s die voortvloeien uit openheid en verwevenheid met derde landen worden in toenemende mate proactief in kaart gebracht om te zorgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid om de publieke belangen te borgen. Om dergelijke risico’s te ondervangen heeft het kabinet al een breed scala aan instrumenten tot haar beschikking.
In lijn hiermee heeft Nederland op defensiegebied ook strategische partners buiten de EU, zoals de VS en Noorwegen binnen het NAVO-bondgenootschap. In algemene zin wil Nederland de samenwerking met derde (partner-)landen binnen Europese programma’s mogelijk houden en maken, uitgaande van de meerwaarde die partnerlanden met hun kennis, kunde en capaciteiten oplevert. Dit is eveneens in lijn met de recentelijk uitgebrachte Defensievisie 2035 (Kamerstuk 34 919, nr. 71).
Hoe beoordeelt u in dat kader de eerder door de Franse overheid gestelde voorwaarden aan de verkoop van Photonis aan Teledyne?
In de contacten tussen mijn ministerie en het Franse Ministerie van Economie en Financiën is meermaals bevestigd dat zowel gedurende de toetsing als bij het opleggen van mitigerende voorwaarden het Nederlandse belang zorgvuldig is meegenomen in de afweging. Dit Nederlandse belang heeft betrekking op het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hier mee gemoeide werkgelegenheid.
Deelt u de conclusie dat Teledyne vanwege onder meer de kennis die zij zou inbrengen een zeer geschikte eigenaar en partner voor Photonis zou zijn?
Of Teledyne een geschikte koper van Photonis International zou zijn, is in de eerste plaats ter beoordeling aan de huidige eigenaar Ardian en het bestuur van Photonis International. Op basis van de informatie die door Photonis Nederland aan ons verstrekt is, had in het eerdere scenario – toen nog geen sprake was van de Franse optie – het de nadrukkelijke voorkeur van zowel de Nederlandse vestiging als de Franse aandeelhouder om in zee te gaan met Teledyne, vanwege de complementariteit op het gebied van kennisontwikkeling en productielijnen.
Of er nu sprake is van een Amerikaanse of Franse overname, binnen de context van het trans-Atlantische bondgenootschap, blijven onze aandachtspunten – de borging van eerder genoemde belangen – ongewijzigd.
Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse overheid om voorwaarden te verbinden aan een eventuele verkoop van Photonis?
Op dit moment beschikt het kabinet over een aantal middelen om voorwaarden te verbinden aan overnames of investeringen. Alleen in uitzonderlijke gevallen, wanneer bepaalde publieke belangen aanzienlijk geschaad worden is overheidsingrijpen bij een overname gerechtvaardigd. Over het beschikbare instrumentarium hiervoor is uw Kamer op 2 juli 2020 geïnformeerd met de brief over de beschikbare wet- en regelgeving ter borging van de economie, het innovatievermogen en de werkgelegenheid bij ongewenste overnames en investeringen in Nederland (Kamerstuk 30 821, nr. 115).
In aanvulling op bestaande maatregelen die individuele bedrijven zelf kunnen nemen – mits dit vooraf ingeregeld is – werkt het kabinet aan de uitbreiding van het stelsel van investeringstoetsing. Dit betreft een generieke wet voor investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen, die toeziet op de vitale processen en technologie die raakt aan de nationale veiligheid. Het kabinet is voornemens deze wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden, met als peildatum 2 juni 2020. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 2 juni 2020 (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Vanwege de terugwerkende kracht heeft het kabinet de mogelijkheid – zodra en indien de wet in werking is getreden – mitigerende voorwaarden op te leggen wanneer de bescherming van onze nationale veiligheid hier aanleiding toe geeft.
Aansluitend op dit generieke wetsvoorstel heeft het kabinet een aanvullende, sectorspecifieke investeringstoets voor de defensie-industrie in voorbereiding. Hierover is uw Kamer in juni 2020 geïnformeerd met de brief Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets defensie-industrie (Kamerstuk 31 125, nr. 113).
Bent u bereid om met de Franse regering contact op te nemen om duidelijk te maken dat de overname van een defensiebedrijf door een andere partij uit een vertrouwd (en bondgenootschappelijk) partnerland onder de juiste voorwaarden een goede manier kan zijn om zowel de Europese strategische soevereiniteit als de toegang tot kennis en kapitaal te borgen?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen rondom Photonis nauwlettend volgen, waarbij onze inzet onverminderd toeziet op de Nederlandse veiligheidsbelangen, het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, internationale concurrentiepositie van het bedrijf en wereldwijde markttoegang. Tegelijkertijd is het van groot belang de weg die de Franse overheid is ingeslagen met de verkenning van mogelijke Franse kopers voldoende tijd en ruimte te geven om tot resultaten te leiden, waarmee ook de Nederlandse belangen worden behartigd. Daarbij wil ik benadrukken dat de contacten tussen onze overheden goed en frequent zijn.