Het bericht ‘Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur’ |
|
Arne Weverling (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Ecologen: zonneparken zijn funest voor de natuur»?1
Ja.
Wat vindt u van de vrees van deskundigen van onder andere het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap dat de bouw van grote zonneparken de nekslag wordt voor kwetsbare natuur en het bodemleven?
Ik herken de genoemde zorgen en vind het daarom belangrijk dat bij plaatsing van (grootschalige) zonneparken niet alleen oog is voor de positieve effecten op klimaat, maar dat ook gekeken wordt naar effecten op kwetsbare natuur, bodemleven, koolstofgehalte in de bodem en landschap. Omdat de ecologische effecten van zonneparken samenhangen met de uitgangssituatie van de betreffende locatie en bodem (meer of minder rijk aan natuur) en de wijze waarop ze worden ingericht, kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. Zo is bekend dat vleermuizen hinder kunnen ondervinden van panelen die in een plat vlak worden geplaatst. Ook is bekend dat het gebrek aan licht onder zonnepanelen effect heeft op het leven onder deze panelen. Tegelijk kan het slim plaatsen van zonnepanelen mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit als de gronden eronder en ertussen extensiever worden gebruikt dan voorheen. Meer ruimte tussen de zonnepanelen biedt immers meer kansen voor natuur en biodiversiteit. In ieder geval is bij plaatsing van zonnepanelen een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van natuur en biodiversiteit, en ook een zorgvuldige omgang met vruchtbare landbouwgronden van belang.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. Daarbij wil ik opmerken dat het goed inpassen van energieprojecten niet kan zonder de betrokkenheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Recent hebben 27 partijen de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten ondertekend. Zij werken samen om te leren hoe dit proces verder kan worden verbeterd. Voor projecten op het gebied van zonne-energie is een aparte werkgroep opgericht. Decentrale overheden kunnen (het netwerk van) deze green deal benutten bij hun afwegingsproces rond zonneparken.
Bent u het eens met het pleidooi van de Rijksadviseur voor de fysieke leefomgeving dat zonnepanelen liever eerst op daken gelegd dienen te worden, mede aangezien uit onderzoek van Deloitte blijkt dat bijna 900 km2 aan daken geschikt is? Zo ja, wat gaat u doen om prioriteit te geven aan het benutten van daken? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat de ruimtelijke inpassing van (grootschalige) zonneparken op zorgvuldige wijze dient te gebeuren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schreef, is het beleid hiervoor primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Dit beleid is onderdeel van de door decentrale overheden op te stellen Regionale Energiestrategieën (RES).
De wijze waarop de klimaatopgave met efficiënt gebruik van de ruimte kan worden ingevuld komt ook aan de orde in het proces om te komen tot het Klimaatakkoord. Het kabinetsperspectief op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), dat gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het Klimaatakkoord op hoofdlijnen naar uw Kamer is verstuurd, geeft richtinggevende uitspraken voor de inpassing van de energietransitie in de leefomgeving. Bij deze richtinggevende uitspraken horen ook denkrichtingen voor de RES. U ziet in deze denkrichtingen dat ik uw mening deel. Het heeft mijn voorkeur dat voor zonnepanelen eerst daken van gebouwen zoveel mogelijk worden benut en daarnaast gebieden met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden, zoals industrieterreinen en langs infrastructuur. Ik vind het van belang dat decentrale overheden hier voldoende rekening mee houden. In de brieven over zonneweides van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (EZK) van 19 april jl. en 19 juni jl. las u ook dat het kabinet het belangrijk vindt dat zorgvuldig wordt omgegaan met goede landbouwgronden. Indien gekozen wordt voor landbouwgronden acht ik functiecombinaties wenselijk. De inzendingen voor de RVO-prijsvraag tonen aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor het combineren van zonne-energie met landbouwkundig gebruik. De komende maanden werk ik deze denklijnen en andere uitgangspunten samen met medeoverheden uit in de ontwerpNOVI (gereed begin 2019) en het verdere proces van het Klimaatakkoord. Daarbij betrek ik conform het verzoek van uw Kamer (motie Dik-Faber c.s. Kamerstuk 32 813, nr. 204) ook de landbouwsector, bedrijven in de branche voor zonne-energie en netbeheerders. Ik juich het overigens toe als gemeenten en provincies een actief stimuleringsbeleid voeren voor het bevorderen van zonnepanelen op daken.
Bent u het ermee eens dat door de aanleg van megazonneparken onnodig beslag wordt gelegd op landbouw- en/of woningbouwgrond waardoor ruimteconcurrentie ontstaat? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze gronden beschikbaar blijven voor andere doeleinden? Zo nee, waarom niet?
De opgaven in het Klimaatakkoord zullen gepaard gaan met een extra ruimtevraag. Dit kan leiden tot spanning en concurrentie met andere ruimtelijke functies zoals landbouw of woningbouw. Om die reden is er in de uitwerking van het Klimaatakkoord aandacht voor de wijze waarop deze ruimtelijke opgave kan worden ingevuld. Het kabinetsperspectief NOVI geeft hier richtinggevende uitgangspunten voor mee: zonnepanelen op daken of zonneweiden in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarden heeft de voorkeur. De komende maanden lopen de uitwerking van het Klimaatakkoord en de NOVI synchroon.
Het doel van deze uitgangspunten is het bevorderen van een zorgvuldige afweging van doelen en belangen bij ruimtegebruik voor de energietransitie in relatie tot ruimtegebruik voor andere ruimtelijke opgaven. Bij deze afweging gelden de inrichtingsprincipes uit het kabinetsperspectief op de NOVI, waaronder het zoveel mogelijk combineren van oplossingen voor verschillende opgaven en het zo dicht mogelijk bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie om ruimtelijke afwenteling te voorkomen.
Deze ruimtelijke principes zijn niet alleen op nationaal schaalniveau van belang maar ook voor de RES. Keuzes in de RES worden doorvertaald en geborgd in het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies.
Hoeveel megazonneparken zijn er momenteel in Nederland in aanbouw en hoeveel zijn er gepland?
De toekenning van SDE+ subsidies geeft een beeld van het aantal projecten in ontwikkeling omdat nagenoeg alle zonneparken in Nederland met subsidie worden gerealiseerd. Met zijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 290) is de Minister van EZK nader ingegaan op de omvang van Zon-PV projecten en het onderscheid tussen dak en veldopstellingen in de aanvragen van de SDE+ voorjaarsronde 2018. Deze brief bevat een overzicht van het aantal aangevraagde projecten ingedeeld in categorieën. De grootste categorie projecten heeft in dit overzicht een omvang van 10 MWp of meer. In 2018 zijn voor deze categorie 24 aanvragen gedaan waarvan 14 in veldopstelling en 10 op dak. Uit deze brief kan ook worden opgemaakt dat over de categorieën heen de totale subsidieaanvraag voor daksystemen groter is dan voor veldopstellingen.
Op welke wijze is de rijksoverheid in het kader van ruimtelijke ordening betrokken bij de aanleg van megazonneparken?
De ruimtelijke inpassing van zonneparken is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies. Het Rijk is alleen formeel verantwoordelijk bij zonneparken met een omvang van 50 MW of meer. Dergelijke productie-installaties vallen op grond van de Elektriciteitswet 1998 onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Het Rijk kan er in die situaties ook voor kiezen de RCR niet toe te passen. Dat kan een optie zijn als door toepassing geen betekenisvolle versnelling in de besluitvorming en ook geen andere voordelen worden verwacht. In dat geval kan het Rijk de bevoegdheid overdragen aan de provincie of de gemeente. Hierbij zal in overweging worden genomen of de betrokken provincie of gemeente voornemens is medewerking te verlenen aan een initiatief.
Bent u bereidt om in de Nationale Omgevingsvisie sturend op te treden om andere (innovatieve) mogelijkheden voor locaties van zonnepanelen – zoals geluidsschermen – te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinetsperspectief NOVI benoemt principes voor een zorgvuldige afweging, waaronder het zoveel mogelijk combineren van functies. Zonnepanelen langs snelwegen is hier een goed voorbeeld van.
Innovaties die combineren beter mogelijk maken, kunnen de ruimteconcurrentie verminderen. Dit is een extra reden voor een goede inhoudelijke samenhang en synchronisatie van NOVI met de uitwerking van het Klimaatakkoord.
Tevens wijs ik u op de aangenomen motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 204) waarin het kabinet gevraagd wordt om samen met decentrale overheden een nationaal afwegingskader voor de inpassing van zonne-energie op te stellen. Ik zal u begin 2019 informeren over de uitvoering van deze motie en deze ook betrekken bij het opstellen van de ontwerpNOVI.
Het bericht ‘Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro’ |
|
Paul Smeulders (GL), Zihni Özdil (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemiddelde prijs studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de forse stijging van de prijs voor studentenhuisvesting?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Welk deel van het inkomen (beurs, lening, bijbaan) besteden studenten gemiddeld aan huisvesting?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting wordt gekeken naar gemiddelde inkomsten en uitgaven per maand van voltijdstudenten naar woonsituatie. Wanneer de totale woonuitgaven gerelateerd worden aan het gemiddeld besteedbaar inkomen per maand (definitie studentenmonitor) dan blijkt 48% van het inkomen aan wonen te worden uitgegeven. De woonquote verschilt per type kamer, zo ligt de gemiddelde woonquote voor een kamer met gedeelde voorzieningen op 42%, voor een eenkamerwoning op gemiddeld 52% en voor een meerkamerwoning op 59%.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten te veel geld kwijt zijn aan huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting houd ik zicht op de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Welke partijen profiteren van het feit dat studenten te veel voor hun huisvesting betalen? Zijn hierover cijfers bekend?
In de Landelijke monitor studentenhuisvesting is informatie beschikbaar over de (ontwikkeling van de) gemiddelde woonlasten naar type verhuurder en type woonruimte.
Deze informatie geeft een grof beeld van de ontwikkeling van de huurprijs van studentenwoningen. Over de kostenstructuur van de betreffende verhuurder of de relatie van deze huur ten opzichte van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel heb ik geen informatie beschikbaar. Tevens blijkt uit de monitor dat 40% van de uitwonende studenten in een woning van een woningcorporatie woont en in 44% bij een particuliere verhuurder. De overige 16% van de studenten woont ofwel informeel (bij familie of vrienden) ofwel in een koopwoning.
Hoe groot is het tekort aan studentenhuisvesting? Kunt u dit per studentenstad (en naburige gemeenten) uitsplitsen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden de Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (kenmerk 2017Z12177) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (kenmerk 2017Z15653) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisveting. Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Hoeveel studentenwoningen zijn er het afgelopen jaar bijgekomen? Kunt u dit uitsplitsen naar soort woning en per studentenstad (en naburige gemeenten)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van het tekort aan studentenhuisvesting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de consequenties van een hoge gemiddelde huurprijs voor studenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gebrek aan betaalbare studentenwoningen de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en de keuzevrijheid van studenten onder druk zet?
Die mening deel ik niet. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
Herinnert u zich uw antwoorden van 10 oktober 2017 op Kamervragen naar aanleiding van het bericht «Buitenlandse studenten slapen noodgedwongen in azc’s, op campings of in hotels»?2 Zo ja, wat is er sinds die tijd concreet gebeurd om de huisvestingsproblemen voor internationale studenten op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat verwacht u concreet van het nieuwe actieplan en convenant studentenhuisvesting dat mede is voortgekomen uit de motie-Futselaar/Özdil?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of het woningwaarderingsstelsel verplicht gesteld kan worden voor studentenhuisvesting, zodat studenten ook in een oververhitte woningmarkt volwaardige consumentenbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht maakt onderdeel uit van het overeenkomstenrecht, waarbij in principe contractsvrijheid geldt. Huurders kunnen echter, indien gewenst, een beroep doen op de huurprijsregelgeving, eventueel via de Huurcommissie. Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij een huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het wws voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet mee instemt kunnen verhuurders de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. Zodoende ben ik van mening dat studenten, net als alle overige huurders, voldoende consumentenbescherming kennen.
Welke andere maatregelen kan de rijksoverheid nemen om studentenhuisvesting ook betaalbaar te houden voor studenten zonder rijke ouders? Bent u bereid om deze maatregelen op korte termijn te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De inspectie van gevaarlijk roestvrijstaal (RVS) in zwembaden. |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht Veiligheidsinspecties in zwembaden nog altijd onvoldoende?1
Ja.
Kunt u, aanvullend op uw schrijven van januari 20182, een nieuw overzicht geven van het aantal zwembaden dat voldoet aan de regelgeving omtrent RVS in zwembaden?
Zoals ik mijn brief van 5 januari 2018 heb gemeld, acht ik het toezicht op de nog resterende werkzaamheden met betrekking tot het afronden van de onderzoeksplicht voldoende geborgd met het eerstelijns toezicht door gemeenten en het aanvullend interbestuurlijke toezicht door provincies. De gemeenteraden kunnen hun College van burgemeester en Wethouders (B en W) aanspreken op het uitvoeren en afronden van de controles, opdat uiteindelijk alle eigenaren van zwembaden hun verantwoordelijkheid hebben genomen en ieder zwembad voldoet.
Hoeveel provincies hebben op dit moment gevolg gegeven aan uw verzoek om gemeenten te wijzen op hun verantwoordelijkheid bij nalatigheid inzake de naleving van de onderzoeksplicht? Hoeveel niet, en welke zijn dat?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de provincies. Alle provincies hebben laten weten opvolging te hebben gegeven aan mijn verzoek. Ik merk daarbij op dat de provincies beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun interbestuurlijke toezicht op gemeenten. Provinciale staten kunnen hun gedeputeerde staten aanspreken over het interbestuurlijke toezicht op gemeenten.
Is het waar dat twee sets regels, waar zwembaden nu aan moeten voldoen, te weten het bouwbesluit en de praktijkrichtlijn (NPR 9200), niet overeenkomen? Zo ja, kunnen deze twee sets regels met elkaar in overeenstemming worden gebracht en, zo ja, hoe?
De onderzoeksplicht bij zwembaden staat in artikel 5.12 van de Regeling Bouwbesluit 2012 (Staatscourant jaargang 2016, nr. 33491). In dit artikel 5.12 is vastgelegd welke RVS-soorten niet resistent zijn tegen chloorlucht, alsmede de plaatsen in een overdekt zwembad waar deze RVS-soorten niet meer mogen voorkomen. De beschrijving hiervan komt overeen met wat hierover is opgenomen in de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) 9200:2015 «Metalen ophangconstructies en bevestigingsmiddelen in zwembaden».
De NPR 9200, een privaatrechtelijk document, geeft ook richtlijnen voor de periodieke controle van andere materialen dan de niet-resistent RVS-soorten. De controle van deze materialen maakt geen onderdeel uit van de onderzoeksplicht. De onderzoeksplicht beperkt zich tot de niet-resistente RVS-soorten, waarbij in verleden ongevallen hebben plaatsgevonden. De onderzoeksplicht is een verbijzondering van de algemene zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) voor de aanpak van evident onveilige situaties in bepaalde gebouwen. Op grond van de algemene zorgplicht moet een zwembadeigenaar ook van andere materialen zorg voor dragen dat deze veilig zijn. Een zwembadeigenaar kan hierbij gebruik maken van deze NPR.
Hoe kunnen we er voor zorgen dat mensen met een gerust hart met hun kinderen naar een zwembad kunnen gaan?
Het is primair aan de zwembadeigenaren om hiervoor te zorgen. Zij zijn verantwoordelijk dat de zwembaden voldoen aan alle wettelijke verplichtingen. Gemeenten houden toezicht op het uitvoeren van deze wettelijke taak. De gemeenteraden kunnen hun colleges van B en W aanspreken of de zwembaden in hun gemeente inmiddels volledig voldoen aan de onderzoeksplicht. Daarnaast kunnen de provincies als interbestuurlijk toezichthouder richting gemeenten actie ondernemen. Uiteindelijk zal een lokale aanpak door eigenaren en toezichthouder er voor moeten zorgen dat ieder zwembad aan alle wettelijke verplichtingen voldoet.
Het bericht dat het aantal huurwoningen in handen van particulieren de afgelopen tien jaar met ruim 40% is gestegen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de analyse van BNR Radio, waarin wordt gesteld dat het aantal huurwoningen in handen van particulieren de afgelopen tien jaar met ruim 40% is gestegen en dat inmiddels ruim een miljoen huurwoningen in handen zijn van beleggers, van wie 400.000 particulieren1 2?
De conclusie dat de afgelopen tien jaar het aantal huurwoningen in handen van particulieren met 40 procent is gestegen kan om twee redenen niet worden getrokken. Ten eerste waren er volgens het CBS begin 2017 circa 1 miljoen huurwoningen in het bezit van «overige verhuurders». Die categorie omvat zowel particuliere als institutionele beleggers, maar ook bedrijven en natuurlijke personen. Ten tweede kunnen de cijfers van het CBS van vóór het jaar 2012 niet goed gebruikt worden voor het maken van deze vergelijking. In 2012 is de Basisregistratie Adressen en Gebouwen ingevoerd. Door deze nieuwe registratiewijze zijn veel gebouwen en woningen alleen administratief anders ingedeeld. Onderstaand tabel toont het effect van deze administratieve omzetting, daar is in het jaar 2012 een mutatie van circa 400.000 woningen te zien in de categorie particuliere huur.
7.217.800
7.266.300
7.373.600
7.444.000
7.535.300
7.588.000
koop
4.308.700
4.363.300
4.080.300
4.107.700
4.214.500
4.244.000
particuliere huur
638.200
1.026.600
1.037.900
1.045.200
sociale huur
2.270.900
2.275.000
2.283.700
2.309.700
2.282.800
2.298.800
eengezins
5.108.400
5.136.100
4.845.900
4.871.500
4.890.500
4.908.100
meergezins
2.109.400
2.130.100
2.527.800
2.572.500
2.644.800
2.679.900
* Bron: BAG, cijfers over bouwen en wonen 2016, p. 11
Hoe beoordeelt u de conclusie van enkele wetenschappers, in opdracht van de SP, dat tussen 2006 en 2016 «buy-to-let» met ruim 75% is toegenomen?3
Particuliere verhuur groeit in Nederland. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen en schaarste van woningen in grote steden leiden tot meer rendement en lage risico’s. Ook de wijziging van de Leegstandswet heeft tot een impuls voor particuliere verhuur gezorgd.
De voorraad woningen van overige verhuurders, waaronder particuliere verhuurders, nam tussen 2012 en 2017 toe van 1.009 duizend woningen naar 1.065 duizend woningen. Volgens het Kadaster bezaten «kleine» particuliere verhuurders met 3 tot maximaal 50 woningen circa 325 duizend woningen in 2016. Hun aandeel in de totale woningvoorraad is toegenomen van 2,6 procent in 2005 tot 4,4 procent in 2016. In het aantal verkooptransacties is hun aandeel gestegen van 4 naar 6 procent4.
Het CBS heeft maatwerkonderzoek verricht naar de omzetting van woningen van de ene eigendomscategorie naar de andere (toevoegingen door nieuwbouw zijn niet meegenomen in deze analyse). Volgens het CBS muteerden in 2014 en 2015 circa 75 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen, maar werden er ook 70 duizend particuliere huurwoningen omgezet in koopwoningen. In 2016 muteerden 88 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen, en werden er ook 70 duizend particuliere huurwoningen omgezet in koopwoningen. In totaal zijn er in de periode 2014–2016 dus 210 duizend particuliere huurwoningen gemuteerd naar koopwoningen, en 238 duizend koopwoningen naar particuliere huurwoningen. De particuliere voorraad is tussen 2014–2016 met 28 duizend woningen toegenomen ten koste van de koopsector, dat is circa 0,7 procent van de koopwoningvoorraad.
Erkent u net als Jan Kamminga, de voorzitter van Vastgoedbelang, de vereniging van kleine vastgoedbeleggers, dat «de concurrentie op de woningmarkt moordend is en er met de groeiende groep particuliere beleggers niet minder op wordt»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. Daarom is het belangrijk om de bouw van nieuwe woningen te versnellen om de druk van de ketel te halen, ook in het huursegment. Omdat het bijbouwen van extra woningen een aantal jaren in beslag neemt, is het van belang om in de tussentijd te kijken naar andere oplossingen die de betaalbaarheid en benutting van de bestaande voorraad verbeteren. Particuliere verhuur kan in dat kader bijdragen aan de gewenste verruiming van het huursegment. De betaalbaarheid van deze woningen is daarbij een belangrijk onderdeel.
De gemeente beschikt over verschillende instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Enkele voorbeelden van instrumenten die een gemeente kan inzetten: in het bestemmingsplan kan worden aangegeven dat woningen tot de categorie middenhuur of starterskoop horen, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Een ander voorbeeld is dat een gemeente ook bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar kan invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen.
Het is van belang dat gemeenten, naast nieuwbouw, kijken naar mogelijkheden om de bestaande voorraad optimaal te benutten. Voor woningen in het bezit van particulieren geldt dat privaatrechtelijke afspraken gemaakt kunnen worden met de eigenaar van de woning. Ook kan het splitsen en verkameren van woningen vergunningplichtig worden gemaakt middels de huisvestingsverordening. Leegstaande panden die op dit moment nog geen woonbestemming hebben, kunnen ook worden ingezet voor de woningvoorraad. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de specifieke bestemming voor middenhuur. Verder kan een gemeente leegstand van woningen tegengaan door op basis van de Leegstandwet vergunningen te verstrekken voor het tijdelijk verhuren van woningen.
Deelt u de mening dat de stellingname van Vastgoedbelang, namelijk dat deze beleggers «... bijdragen aan een groter aanbod van huurwoningen, juist in de sector met een huur tussen € 650 en € 800», uiterst onwaarschijnlijk is5? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening van Vastgoedbelang, dat particuliere beleggers een belangrijke rol hebben in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Cijfers van het CBS en de Staat van de Woningmarkt (2017) tonen dat binnen de huurmarkt beleggers een aandeel hebben van circa 23 procent, waarvan 80 procent particulier is. Met circa 75 procent vraagt een overgroot deel van de particuliere verhuurders een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dus onder de circa € 710. Ook na mutatie moeten particuliere verhuurders van woningen in het gereguleerde segment zich houden aan de liberalisatiegrens.
Door krapte op de woningmarkten is sprake van prijsstijgingen, waardoor woningen van de gereguleerde naar de vrije huursector kunnen overgaan. Ik beschik niet over cijfers die de huurprijsontwikkeling in beeld brengen van deze woningen. Volgens Pararius was de huurprijsstijging na mutatie van vrijesectorhuurwoningen in 2017 landelijk 5,9 procent, maar is sprake van sterke regionale verschillen. Zo ziet Pararius ook recordhuurprijzen in het vrije huursegment in diverse steden. Het is mogelijk dat door aanhoudende schaarste in het vrije huursegment de huurprijsstijgingen zullen aanhouden. Particuliere verhuurders kunnen bijdragen aan de uitbreiding van het schaarse aanbod van middenhuurwoningen. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen. Zeker in grote steden dragen huurwoningen bij aan de toegankelijkheid van de stad voor starters of jonge huishoudens.
Deelt u de stellingname van interim--directeur Jansen van de Woonbond, die stelt dat veel van de opgekochte woningen – soms na verkamering – worden verhuurd aan studenten of duur verhuurd aan expats, die kortere tijd in een stad willen wonen?6 Deelt u de mening dat daarmee potentiële eigenaar-bewoners en zeker starters van de koopmarkt worden verdrongen, of dat dit leidt tot prijsopdrijving? Erkent u dat een te grote toename van deze vormen van verhuur kan leiden tot het verminderen van sociale samenhang in wijken?
Woningen van particuliere verhuurders worden aan een brede doelgroep huishoudens verhuurd. Een deel van die woningen zal ook aan studenten of expats verhuurd worden. Het is daarbij inherent aan het vrije huursegment dat deze woningen veel gevraagd worden door huishoudens die behoefte hebben aan flexibiliteit en daarom soms voor een kortere tijd in een stad willen wonen.
Veel mensen hebben op dit moment moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in vooral de gespannen woningmarkten in de stedelijke gebieden. Zeker in gespannen regio’s is daarom een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig.
Om de sociale samenhang in woonwijken te behouden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Ook kan de gemeente met de huisvestingsverordening schaarse woningen toewijzen aan specifieke doelgroepen. Hoe zij deze instrumenten inzetten is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers in eerste instantie een lokale aangelegenheid.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat «... verdringing van koopstarters zich vooralsnog alleen lijkt voor te doen in Amsterdam, waardoor ik het nemen van landelijke maatregelen om «buy-to-let» af te remmen niet passend acht.»?7
Deze conclusie is gebaseerd op onderzoek van het Kadaster9. Het Kadaster concludeerde dat volgens een vereenvoudigde methode alleen in Amsterdam wellicht sprake van verdringing kan zijn, maar dat er tegen de gebruikte methode veel argumenten in te brengen zijn. Het Kadaster stelt als eindconclusie vooral dat er vervolgonderzoek nodig is om te bepalen of er sprake is van verdringing van koopstarters. In de gesprekken die ik met de regio voer, zal ik de behoefte om regionaal maatwerk in bijvoorbeeld wet- en regelgeving bespreken.
In hoeverre deelt u de mening dat ook deze cijfers laten zien dat deze verdringing mogelijk op meer plekken plaatsvindt dan in Amsterdam? In hoeverre erkent u de trend dat «buy-to-let» zich verspreidt naar randgemeentes en zelfs daarbuiten, omdat de marges daar mogelijk nog interessanter zijn voor beleggers? Vindt u het nog steeds verdedigbaar dat u, mogelijk als aanvulling op maatregelen van de gemeente Amsterdam, geen maatregelen wilt nemen om deze «verdringing van koopstarters in Amsterdam» tegen te gaan?
Bij een aanhoudende lage rente en anticiperend op prijsstijgingen in randgemeenten kan worden verwacht dat particuliere verhuur de komende jaren zich ook buiten de grote steden zal ontwikkelen. In berichten van bijvoorbeeld de NVM is te zien dat prijsstijgingen zich met name buiten de grote steden, in de randgemeenten voordoen.
Particuliere verhuur zie ik op zichzelf niet als probleem, maar als een kans voor meer middenhuurwoningen. Gemeenten beschikken bovendien over diverse mogelijkheden om gericht te sturen op meer passende woningaanbod voor een bepaalde doelgroep. In aanvulling daarop werk ik nu aan de Wet maatregelen middenhuur, met daarin een verduidelijking van de Huisvestingswet. In het kader van de Regiogesprekken zal ik met diverse gemeenten het gesprek voeren of er aanvullend behoefte is aan regionaal maatwerk in bijvoorbeeld wet- en regelgeving, ook met de Metropoolregio Amsterdam. Dit najaar zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de Regiogesprekken.
Deelt u de mening dat de recente sterke daling van de huizenprijzen in Londen, gemiddeld 11.000 pond lager in één jaar, mede is aangejaagd door belastingmaatregelen waardoor huizen opkopen voor verhuur minder lucratief is geworden voor beleggers? Erkent u dat met deze verandering starters op de woonmarkt in Londen iets meer kansen hebben gekregen? Is dat voor u een reden om uw politiek van laisser-faire met betrekking tot «buy-to-let» te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In de jaren »90 was een groot tekort aan huurwoningen in het Verenigd Koninkrijk, waardoor diverse maatregelen zijn ingevoerd om de aankoop van woningen voor de verhuur te stimuleren. Het ging toen om belastingvoordelen voor eigenaren die woningen kopen om te verhuren en de invoering van kortlopende huurcontracten met weinig juridische bescherming voor de huurder. Tot 2016 heeft dit tot een aanzienlijke ontwikkeling van de particuliere verhuur geleid in het Verenigd Koninkrijk: ruim 20 procent van alle uitgegeven hypotheken was bedoeld voor de aankoop van een «buy-to-let» woning, 20 procent van de huurcontracten werd beëindigd onder dwang van de verhuurder, en het aandeel leegstand nam toe («buy to leave»). Het Verenigd Koninkrijk heeft daarop in 2016 de in het verleden verstrekte belastingvoordelen beperkt. De laatste cijfers tonen dat het aantal nieuwe «buy-to-let» hypotheken afneemt in het Verenigd Koninkrijk. De woningtransacties zijn sindsdien toegenomen met 4,4 procent, waaronder ook de aankopen van starters.
De situatie in het Verenigd Koninkrijk is niet goed vergelijkbaar met de situatie in Nederland. Nederland kent geen specifieke fiscale stimuleringsmaatregelen voor «buy-to-let». De gemiddelde vierkante meter prijs in het centrum van Londen blijft twee keer zo hoog als in het centrum van Amsterdam. De huurbescherming in Nederland is goed gewaarborgd, bijvoorbeeld via een gang naar de Huurcommissie. Verder wordt leegstand in Nederland actief bestreden op basis van de Wet kraken en leegstand.
Het generiek beperken van particuliere verhuur zie ik niet als oplossing. Particuliere verhuur draagt bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral als het zich voordoet in het schaarse middenhuursegment. De oplossing is het stimuleren van meer passende woningaanbod in zowel de koop- als de huursector.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en ik gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Hoe kan het dat u «het nemen van landelijke maatregelen om «buy-to-let» af te remmen niet passend acht«, terwijl er een stroom aan berichten verschijnt over de groei van beleggers op de woningmark, die in veel gevallen waarschuwingen of kritische kanttekeningen plaatsen bij deze trend?9
Particuliere verhuur draagt, zoals aangegeven, bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Particuliere verhuur zie ik op zichzelf niet als exces, maar excessen als huisjesmelkerij, excessieve huren of discriminatie tolereer ik niet. Deze excessen die het woongenot beïnvloeden moeten gericht aangepakt worden. Ik werk nu aan een aanpak, gedragen door sectorpartijen en medeoverheden, om goed verhuurderschap te stimuleren. Ook kunnen medeoverheden in het kader van de regiogesprekken aangeven waar aanvullend maatwerk nodig is. In het najaar zal ik de Tweede Kamer nader informeren.
Hoe beoordeelt u de conclusies van enkele wetenschappers, die de opkomst van «buy-to-let» in opdracht van de SP onderzochten, dat «in zowel de drie grote steden als Groningen en Maastricht inmiddels 10 à 15 procent van de koopwoningen, en dertig procent van de woningen van minder dan 50 vierkante meter worden opgekocht door verhuurders. Deze nieuwe spelers op de koopmarkt verdringen potentiële eigenaar-bewoners»?10
Veel mensen hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in met name de stedelijke regio’s, in zowel de koop- als de huursector. Daarom is een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig. Ik ondersteun regio’s hierbij, onder andere door het beschikbaar stellen van het expertteam woningbouw, het verbreden, versnellen en vereenvoudigen van de mogelijkheden om te experimenteren met wet- en regelgeving middels aanpassing van de Crisis- en herstelwet, en het beschikbaar stellen van 38 miljoen euro voor de financiering van binnenstedelijke transformatielocaties.
Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale behoeften en mogelijkheden. Zij zitten voor een belangrijk deel aan de knoppen, zoals bij de gronduitgifte en afspraken over bestemmingen. Door bij te bouwen kan doorstroming gestimuleerd worden. Door in te zetten op het realiseren van meer middenhuur en door goede afspraken te maken met lokale partijen over het behouden van middenhuur, kunnen gemeenten de mogelijkheden voor starters verder vergroten. Ook kunnen gemeenten specifieke afspraken maken met corporaties over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Met een huisvestingsverordening kunnen zij de toegang voor bepaalde doelgroepen regelen.
Samen met medeoverheden en sectorpartijen kijk ik verder naar de vraag in hoeverre de slagkracht van medeoverheden voldoende is. Op landelijk niveau zijn de acties die het Rijk en andere partijen nemen vormgegeven in de Nationale Woonagenda. Omdat de regionale verschillen zo groot zijn is additioneel regionaal maatwerk noodzakelijk. Daarom maak ik in de grote stedelijke regio’s waar de spanning op de woningmarkt het grootst is ook regionale afspraken, deze kunnen indien nodig leiden tot wetswijzigingen. Zoals gezegd zal ik de Tweede Kamer daarover in het najaar informeren.
De tekortkoming bij de aansluitingsplicht van nutsbedrijf Liander bij het nieuwbouwproject ‘Oostweide’ in Heiloo |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het nieuwbouwproject «Oostweide» te Heiloo?1
Ja.
Is bij u bekend dat de nutsbedrijven de afgesproken planning niet gehaald hebben, met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gezinnen zijn in problemen gekomen omdat Liander de nutsvoorzieningen niet op tijd gereed heeft gemaakt? Hoeveel gezinnen hadden bijvoorbeeld de overdracht, na verkoop van hun huidige huis of het opzeggen van de huur van hun huidige huis, aan laten sluiten op de uiterste planning van dit nieuwbouwproject?
Het gaat om 78 nieuwbouwwoningen die door de gezamenlijke nutsbedrijven (Liander, PWN, Ziggo en Reggefiber), die onderling samenwerken in de «Combi Infra Noord-Holland», niet op tijd zijn aangesloten. Liander is uitsluitend verantwoordelijk voor de aansluitingen elektriciteit en gas, niet voor de overige nutsvoorzieningen, zoals water en telecom. Ik deel uw insteek dat dit voor betrokken vervelende situaties opgeleverd kan hebben.
Is het waar dat de financiële consequenties uitsluitend bij de bouwcombinatie Oostweide terecht komen? Hoe groot is deze financiële consequentie? Is het waar dat, als Liander de nutsaansluitingen op tijd geleverd had, er geen financiële schade voor de bouwcombinatie Oostweide was ontstaan?
Eventuele financiële consequenties zijn het gevolg van privaatrechtelijke verhoudingen tussen de partijen, waarbij ik niet ben betrokken.
Welke financiële schade, in de zin van extra maanden huur, dubbele hypotheek, uitstel van levering van huisraad, langere opslagperiode, is er mogelijkerwijs voor de huurders en kopers van de Oostweide ontstaan? Is het waar dat er op dit moment gezinnen zijn die geen dak boven hun hoofd hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of overleg over deze situatie tussen Liander, de bouwcombinatie Oostweide Vof en de gemeente Heiloo tot op heden iets opgeleverd heeft?
Liander heeft mij geïnformeerd dat, samen met de vertegenwoordiger van de Combi Infra Noord-Holland, een constructief overleg heeft plaatsgevonden met de bouwcombinatie Oostweide VOF. Er is afgesproken dat de werkzaamheden zo snel als mogelijk afgerond worden.
Is het waar dat de gemeente Heiloo de provinciale subsidie van 700.000 euro voor dit nieuwbouwproject misloopt omdat Liander de nutsaansluitingen niet tijdig heeft geregeld?
Dit is mij niet bekend.
Is het waar dat er een wettelijke aansluitplicht geldt van achttien weken na de aanvraag en dat de aanvragen uiterlijk in december 2017 zijn gedaan? Is het waar dat facturen voor deze aanvragen vooruit betaald moeten worden? Hoe groot was het totaalbedrag van deze facturen? Hoe kan het zijn dat een klant wel moet betalen, maar niet geleverd krijgt?
De aanleg van een aansluiting voor elektriciteit dient binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd, waarbij voor aansluitingen tot 10 MVA in beginsel een wettelijke aansluittermijn van achttien weken geldt vanaf het tot stand komen van de overeenkomst. Deze wettelijke termijn geldt niet voor een aansluiting op aardgas en andere nutsvoorzieningen.
Liander factureert klanten vooruit. Zoals te doen gebruikelijk factureert Liander de gereguleerde eenmalige aansluitkosten aan haar opdrachtgever, in dit geval de bouwcombinatie. Op welke wijze deze kosten door de bouwcombinatie worden doorberekend aan de toekomstige woningeigenaren is onderdeel van de aannemingsovereenkomst tussen de bouwcombinatie en de woningeigenaren.
Welk deel van de schade kan verhaald worden op Liander voor het niet nakomen van aansluitafspraken en het feit dat zowel vele gezinnen als de bouwcombinatie Oostweide de dupe zijn geworden van de gebrekkige planning van Liander?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u hoe vaak casussen zoals Oostweide in Heiloo voorkomen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel casussen er per jaar over de afgelopen vijf jaar geweest zijn en welke nutsbedrijven hierbij betrokken zijn? Zo nee, bent u bereid een landelijke inventarisatie te doen?
Voor het antwoord op deze vraag wijs ik naar de beantwoording op 11 juli 2018 van vragen 3 en 7 van de leden Mulder, Geurts en Ronnes over de aansluiting en planning van duurzame energieprojecten met betrekking tot elektriciteitsnetwerken en beschermen natuur, landschap en vruchtbare landbouwgrond onder nummer 2761. In zijn algemeenheid kan wel worden vastgesteld dat de termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten in de praktijk steeds vaker wordt overschreden.
Bent u bereid Liander aan te spreken op het niet nakomen van de gemaakte afspraken, ondanks dat facturen reeds betaald zijn en te bemiddelen tussen Liander, de bouwcombinatie Oostweide VOF en de gemeente Heiloo om ervoor te zorgen dat alle gezinnen zo snel mogelijk weer een dak boven hun hoofd hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ook bereid eventueel andere nutsbedrijven aan te spreken die bij casussen zoals Oostweide in Heiloo betrokken zijn geweest in de afgelopen vijf jaar?
Ik ben in overleg met de netbeheerders over deze problematiek in het bredere perspectief van een toenemend aantal nieuwbouwprojecten door economische groei, de verantwoordelijkheden van de netbeheerders, de achttien-weken-aansluittermijn en het tekort aan technisch personeel bij zowel netbeheerders als hun aannemers. Zo nodig zal ik ook de toezichthouder ACM en andere ministers bij dit overleg betrekken. Aan de behoefte aan voldoende goed geschoold personeel wordt ook aan de overlegtafels over het klimaatakkoord aandacht besteed.
Het toegenomen aantal externen bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe verklaart u dat de inhuur van extern personeel bij gemeenten, na aanvankelijk fors te zijn gedaald, weer fors is toegenomen (van 11 procent in 2012 tot 20 procent in 2017 – in grote steden zelfs 24 procent)?1
Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering en besteding van hun middelen, en daarmee ook de externe inhuur. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid.
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen met behulp van welke financiële en personele middelen afgesproken resultaten tot stand worden gebracht, ook op taken met betrekking tot de decentralisaties. Externe inhuur kan in bepaalde situaties nodig zijn om gestelde doelen te realiseren. Zo komt het voor dat voor sommige projecten tijdelijke externe expertise en dus externe inhuur noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie en niet aan mij te beoordelen.
Ziet u dat het stellen van een norm van maximaal 10 procent voor de inhuur van extern personeel bij ministeries (de «Roemer-norm») heeft bijgedragen aan een beter personeelsbeleid bij ministeries, waarbij minder kosten worden gemaakt, meer eigen kennis wordt opgebouwd en organisaties meer zelflerend kunnen worden?
De externe inhuur is tot en met 2016 jaarlijks gestegen, maar is in 2017 nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van 2016 (zie de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2017). Gerelateerd aan de totale personele uitgaven was er sprake van een lichte daling, maar lag de externe inhuur nog wel boven de Roemernorm van 10%. Bij de meeste departementen was evenwel sprake van een lichte daling. De ministeries rapporteren over externe inhuur in hun jaarverslag. De mate van externe inhuur wordt daarin goed uitgelegd, hierbij geldt het principe van comply or explain omdat immers redenen denkbaar zijn waarom de norm niet behaald kan worden.
Meer dan de helft van de gemeenten geeft in de Personeelsmonitor Gemeenten 2017 aan dat zij actief probeert de kosten voor externe inhuur terug te dringen. Dit doen ze onder andere door flexibeler inzet van eigen personeel/interne mobiliteit en door met een kritische blik te kijken naar de noodzaak van externe inhuur. Gegeven de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en eigen inspanningen die zij doen zal ik uw verzoek om de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren niet overnemen.
Hoe verklaart u dat gemeenten weliswaar het beleid hebben om, in navolging van de ministeries, minder extern personeel in te huren, maar in de praktijk toch veel meer gebruik maken van dure externen? Ziet u een verband met de decentralisaties van zorgtaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze structurele taken alsnog uit te kunnen voeren met meer eigen en vast personeel?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat in grote gemeenten het percentage inhuur van externen het hoogst is? Hoe verhoudt zich dit tot uw belofte in discussies over de herindeling van gemeenten dat grotere gemeenten beter in staat zouden zijn om taken uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Constateert u dat de invoering van een norm voor de inhuur van externen bij ministeries disciplinerend heeft gewerkt en het aannemen en opleiden van eigen en vast personeel heeft bevorderd? Bent u bereid de «Roemer-norm» voor de inhuur van extern personeel ook voor gemeenten in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
De stagnerende woningproductie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouwmotor loopt helemaal vast»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe legt u aan woningzoekenden uit dat, in tijden van toenemende krapte op de woningmarkt en stijgende wachtlijsten, de woningproductie stagneert? Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen ís?
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de woningbouwproductie sinds het tweede kwartaal van 2016 ieder kwartaal toeneemt wanneer deze wordt vergeleken met hetzelfde kwartaal van het jaar daarvoor2. In het tweede kwartaal van 2018 betrof het aantal nieuw gebouwde woningen meer dan 18.0003, waar deze in dezelfde periode in 2017 iets meer dan 16.000 betrof. Daarom deel ik uw mening niet dat de woningbouwproductie op dit moment stagneert.
Een van de indicatoren voor de toekomstige woningbouwproductie, is het aantal afgegeven vergunningen. Het aantal afgegeven vergunningen fluctueert maandelijks sterk. De maanden april en mei laten een lager aantal afgegeven vergunningen zien dan de maanden daarvoor. Uit de meest recente cijfers van het CBS blijkt echter dat het aantal afgegeven bouwvergunningen voor woonruimten in de maand juni weer is gestegen naar 6.2774. De recente dip van twee maanden is daarmee geen indicatie van stagnatie of een dalende trend. Integendeel, de lange termijn ontwikkeling laat een groei van het aantal afgegeven vergunningen zien. Wel deel ik uw mening dat het van belang is dat de woningbouwproductie blijft toenemen, zodat het tekort wat er in verschillende regio’s is, ingelopen gaat worden. Ik blijf de vergunningverlening en andere indicatoren van de bouwproductie dan ook monitoren.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat gemeenten steeds minder bouwvergunningen afgeven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds aangegeven zien wij geen dalende trend in de vergunningverlening. Met de stedelijke regio’s waar de druk op de woningmarkt het grootst is ben ik in gesprek. Gezamenlijk bekijken we hoe we de woningbouwproductie op korte en langere termijn kunnen vergroten. Mocht er regionaal sprake zijn van een dalende trend in het aantal verleende bouwvergunningen, dan zal ik dat ter tafel brengen tijdens de gesprekken die ik voer en bezien of eventuele belemmeringen weggenomen kunnen worden.
Welke gemeenten zijn de grootste dwarsliggers? Wat is hun probleem?
Ik heb geen aanwijzingen dat er gemeenten zijn die «dwarsliggen». Integendeel, de gemeenten waar ik mee spreek zijn doordrongen van de urgentie van het terugdringen van het woningtekort. Dit is onlangs bekrachtigd in afspraken met de meest gespannen regio’s, zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 22 juni 20185. In vervolg hierop ben ik in gesprek met de regio’s, zodat er in het najaar concrete afspraken gemaakt kunnen worden over het versnellen van bestaande plannen en het tijdig creëren van voldoende plancapaciteit.
Welke gevolgen heeft het afgeven van minder bouwvergunningen door gemeenten voor het tekort aan woningen? Hoe staat het met het bijbouwen van bijvoorbeeld middenhuurwoningen en starterswoningen?
Een tekort aan woningen wordt veroorzaakt door een toenemende vraag en achterblijvend aanbod. Het aanbod wordt bepaald door de huidige voorraad, inclusief nieuwbouw, verminderd met het aantal woningen dat onttrokken wordt aan de voorraad door bijvoorbeeld sloop. Een afname van het aantal bouwvergunningen kan over een aantal jaren leiden tot minder nieuwbouwwoningen, wat als een van de factoren meespeelt bij het vaststellen van het woningtekort. Op basis van de huidige cijfers is er echter, zoals eerder aangegeven, geen structurele daling te zien van het aantal verleende vergunningen. De lange termijn ontwikkeling laat namelijk een groei van het aantal afgegeven vergunningen zien.
Op basis van de beschikbare bronnen kan de verdeling van de vergunningverlening over bijvoorbeeld middeldure huurwoningen en starterswoningen niet bepaald worden. Uit de gesprekken die ik voer blijkt wel dat gemeenten veel aandacht hebben voor dit segment woningen.
Deelt u de mening dat er niet minder, maar juist méér bijgebouwd moet worden – zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk? Zo ja, bent u ertoe bereid om dwarsliggende gemeenten tot de orde te roepen, opdat er snel méér bouwvergunningen worden afgegeven?
Ik deel uw mening dat er meer bijgebouwd moet worden en dit is breed gedragen. Onlangs heb ik met een groot aantal betrokken partijen de Nationale Woonagenda6 opgesteld, een gemeenschappelijke agenda om de uitdagingen op de woningmarkt aan te pakken met de ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen. Daarnaast voer ik regiogesprekken, pas ik de Crisis- en Herstelwet aan en zet ik het Expertteam Woningbouw in om projecten te versnellen. Ook stelt het kabinet middelen beschikbaar om transformatieprojecten te versnellen. De aanpassingen van de Crisis- en herstelwet zend ik binnenkort naar uw Kamer, waarmee experimenteerruimte binnen bestaande wet- en regelgeving eenvoudiger, breder, en sneller toepasbaar wordt. Al deze acties hebben tot doel de woningbouwproductie te versnellen.
Het is van belang dat gemeenten vroegtijdig nadenken over de locaties van toekomstige woningbouwprojecten. Daarom hebben we afspraken gemaakt7 om te inventariseren of er voldoende plancapaciteit voor de middellange en lange termijn beschikbaar is. Daarbij vraag ik de gemeenten indien nodig nu al te starten met het verkennen van de mogelijkheden om de plancapaciteit te vergroten, zoveel mogelijk binnen de bestaande stad, bij OV-knooppunten, maar indien nodig ook bijvoorbeeld aan de randen van de stad.
Hoe gaat u er bovendien voor zorgen dat het tekort aan bouwpersoneel en -materieel op korte termijn wordt weggewerkt? Waar zijn alle bouwvakkers van vóór 2010 gebleven?
Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende personeel te zorgen. Maatregelen als verbetering van de arbeidsvoorwaarden, verlenging van de arbeidstijd, het inzetten van zzp’ers en het betrekken van personeel uit andere sectoren kunnen hierbij behulpzaam zijn. Het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden is door de sector reeds opgepakt en het effect daarvan is al zichtbaar in de markt. Zo wordt voor de CAO Bouw en Infra een voorstel uitgewerkt voor een verhoging van 5,35% procent van de salarissen als reactie op de krapte.8
Het Rijksbeleid focust vooral op het structureel beter laten functioneren van de arbeidsmarkt. Zo verlaagt het kabinet de lasten op arbeid, zodat werken meer gaat lonen. In kader van de Bouwagenda en het onderdeel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord is het onderwerp human capital belangrijk, dit onderwerp wordt geadresseerd in een specifieke werkgroep.
Het tekort aan bouwmaterieel is minder knellend dan het tekort aan bouwpersoneel. 7,1% van de bedrijven in de bouwnijverheid ondervond in het derde kwartaal van 2018 belemmeringen in hun activiteiten door een tekort aan productiemiddelen, materiaal of ruimte9. Het is aan de bouwsector zelf om tekorten in de bouwmaterialen op te vangen en hierop te anticiperen.
In de periode 2009 – 2016 is de werkgelegenheid vooral in de uitvoerende bouw gedaald. 60.000 arbeidskrachten hebben de sector verlaten via natuurlijke uitstroom (arbeidsongeschiktheid of pensionering), terwijl er een instroom van 30.000 arbeidskrachten vanuit de bouwopleidingen is geweest. Daarnaast zijn er 30.000 arbeidskrachten in een andere sector gaan werken. Per saldo hebben 60.000 arbeidskrachten de uitvoerende bouw verlaten.
Bij hoeveel lopende nieuwbouwprojecten is sprake van vertraging en/of kostenoverschrijdingen? In hoeveel gevallen is dat te wijten aan het gasverbod per 1 juli 2018? Bent u ertoe bereid het gasverbod terug te draaien?
Per amendement (Jetten cs10) heeft uw Kamer de Gaswet gewijzigd waardoor het in beginsel niet meer mogelijk is om nieuwbouw te voorzien van een aansluiting op aardgastransportnet. Deze wijziging is op 1 juli 2018 in werking getreden. Indien een bouwvergunning voor 1 juli 2018 is aangevraagd, dan mag het bouwwerk van een gasaansluiting voorzien worden. Als dit niet is gebeurd en een bestaand ontwerp moet aangepast worden, dan kan dit mogelijk vertraging van een bouwproject veroorzaken. Ik heb op dit moment nog geen signalen ontvangen over daadwerkelijke vertragingen en/of kostenoverschrijdingen bij concrete bouwprojecten die zijn veroorzaakt door deze wetswijziging.
De wet bevat een mogelijkheid om op lokaal niveau af te wegen of aansluiting op het gastransportnet toch moet worden toegestaan. Op grond van artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet kan een college van burgemeester en wethouders ten behoeve van een of meer te bouwen bouwwerken een gebied aanwijzen waar de netbeheerder toch een aansluiting dient te verzorgen. De wet beperkt deze bevoegdheid tot gevallen waarin zwaarwegende redenen van algemeen belang dit strikt noodzakelijk maken. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft in overleg met marktpartijen een ministeriële regeling op gesteld die nadere invulling geeft aan deze grondslag in de wet. Deze regeling is eveneens op 1 juli 2018 in werking getreden en is onder andere bedoeld om vertragingen in de bouwproductie te voorkomen.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de wijziging van de Gaswet terug te draaien.
Het potentiële gebruik van slimme meters voor energiebesparing |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de eerste evaluatie van het Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving eind 2018 afgerond is?1
De evaluatie van het «Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving» (hierna: Convenant) gaat over het jaar 2017. Het streven is dat eind 2018 deze evaluatie is afgerond en aan uw Kamer zal worden gestuurd.
Gezien artikel 6 van het convenant, waarin staat dat de energieleveranciers gezamenlijk zullen zorgdragen voor informatievoorziening aan klanten waar een slimme meter wordt geplaatst en dat er door netbeheerders en energieleveranciers gewerkt wordt aan de bekendheid van gebruiksmanagers, kunt u toelichten dat volgens de Marktbarometer Aanbieding Slimme Meters voortgangsrapportage 2017 de bedieningsindicator in 2017 is gedaald?2
Als oorzaak voor een daling van de bedieningsfactor is de daling van enkele onderliggende indicatoren aan te wijzen, zoals met name de bekendheid van gebruiksmanagers3. Het Convenant zet in op verbetering van de informatievoorziening over energieverbruiksmanagers. Het is nog te vroeg om hiervan de resultaten terug te zien, omdat het Convenant halverwege 2017 in werking is getreden.
Vindt u het ook teleurstellend dat slechts 4% van de consumenten waarbij een slimme meter is geïnstalleerd in 2017 bediend wordt volgens de vastgestelde definitie, zoals vermeld in dezelfde marktbarometer, terwijl dat in 2020 100% zou moeten zijn volgens artikel 5.2 van het convenant?
De bedieningsfactor van de marktbarometer (4% in 2017) is opgebouwd uit meer onderliggende factoren4 dan alleen de aanbodinformatie waar artikel 5.2 uit het Convenant (100% in 2020) over spreekt. Het zijn dus geen vergelijkbare eenheden.
De afgelopen jaren is er een beperkte ontwikkeling te zien in het effectief aanbieden van energiebesparingsdiensten door de markt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het beperkte aantal consumenten dat een aanbod voor een energiebesparingsdienst heeft gekregen, of zich dit kan herinneren, dan wel voldoende informatie heeft om een dergelijke dienst aan te schaffen. In 2017 is dit zelfs afgenomen.
Opvallend is daarom dat er dit jaar toch een lichte groei te zien is van 4% in het bezit van energiebesparingsdiensten en het aanbod van deze diensten door energieleveranciers.
Kunt u aangeven hoe energieleveranciers en netbeheerders op dit punt concreet uitvoering geven aan het convenant?
Energieleveranciers verstrekken elke maand een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht (VKO). Huishoudelijke en klein-zakelijke verbruikers hebben hiermee verbeterd inzicht in het eigen energieverbruik dankzij de afspraken in het Convenant. Daarnaast hebben energieleveranciers zich eraan gecommitteerd om een verbeterd aanbod van producten en diensten te doen die leiden tot energiebesparing.
Sinds januari 2017 publiceert Netbeheer Nederland wekelijks een overzicht van alle postcodegebieden waar die week de slimme meter is geïnstalleerd. Energieleveranciers kunnen hiermee klanten in een bepaald gebied gericht benaderen met energiebesparende maatregelen. Netbeheerders verstrekken aan consumenten aan wie de slimme meter wordt aangeboden informatie over de energieverbruiksmanager.
In hoeverre zou de aanbieding van informatie aan consumenten met een slimme meter verplicht kunnen worden aan energieleveranciers en netbeheerders indien er geen of onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het convenant?
Ik ga er vanuit dat het Convenant zal worden nageleefd. Indien dit niet zo blijkt te zijn, is het mogelijk om extra maatregelen te nemen. In dat geval zou er sprake zijn van een nieuwe situatie waarbij alle mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen.
In hoeverre wordt het besparingspotentieel op temperatuurinstelling bij aanwezigheid uit het rapport van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)3, geraamd op 600 miljoen m3 aardgas, gehaald?
In het Convenant zijn medio 2017 afspraken met de sector gemaakt om energiebesparing verder te bevorderen. Het is nog te vroeg om het effect van deze maatregelen terug te zien.
Hoe groot schat u dit besparingspotentieel in en hoe verhoudt zich dat met de opgave voor de gebouwde omgeving in 2030?
Het gehele Convenant heeft betrekking op een energiebesparing van 10 petajoule in 2020. Het besparingspotentieel per actie is berekend door ECN6. De besparing van 10 petajoule maakt onderdeel uit van de opgave uit het Energieakkoord en betreft een tiende van de opgave uit het Energieakkoord (100 petajoule totaal).
In de sector Gebouwde omgeving wil dit kabinet de uitstoot van CO2 verminderen met 3,4 megaton in 2030, bovenop vaststaande en voorgenomen beleidsmaatregelen, zoals het Convenant.
Wist u dat recente technologische innovaties het mogelijk maken om thermostaten via het internet te verbinden met apps op smartphones van bewoners en dat zulke systemen automatisch de locatie en mobiliteitspatronen van bewoners kunnen leren en daarmee de thermostaat niet alleen automatisch lager kunnen zetten als niemand thuis is, maar ook automatisch op tijd omhoog zodat bewoners thuis komen in een warm huis?
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat deze techniek een relatief snelle en goedkope manier zou kunnen zijn om CO2-emissies te reduceren zonder op comfort in te boeten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de verspreiding van slimme thermostaten naast de combinatie van isolatiemaatregelen en een slimme thermostaat bij het verstrekken van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE)-subsidie te bevorderen?
Ik deel de mening dat displays die het energieverbruik weergeven, en slimme thermostaten die het energieverbruik afstemmen op het verbruik van de bewoner, een relatief snelle en goedkope manier zijn om energie te besparen. In het kader van het Convenant is, in overleg met de sector, in dit verband gekeken naar de (ISDE)-subsidie, maar is geconcludeerd dat geavanceerde regelsystemen om het rendement van warmtepompen en zonneboilers te verbeteren niet op een eenvoudige en effectieve manier in de (ISDE)-subsidie opgenomen kunnen worden.
In het Convenant heeft de sector een belangrijke rol gekregen bij het verkopen van dit soort apparaten. Energieleveranciers bevorderen op grond van het Convenant de verspreiding van slimme thermostaten.
Alhoewel deze displays en thermostaten niet zijn meegenomen in de (ISDE)-subsidie is er wel een voorziening voor getroffen. Met de «Subsidie energiebesparing eigen huis» (SEEH) kunnen Verenigingen van Eigenaren (VvE) subsidie krijgen voor displays, waarmee de consument inzicht krijgen in het eigen verbruik, mits zij ook twee isolatiemaatregelen treffen. Er kan bij de SEEH ook worden gekozen voor een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners.
Bent u ermee bekend dat in de Verenigde Staten programmeerbare thermostaten sinds december 2016 het Energy Star label alleen nog kunnen verkrijgen indien de leveranciers regelmatig aan de hand van data gemeten in de praktijk aantonen dat hun producten de geclaimde energiebesparende eigenschappen bezitten, conform de «Connected Thermostats Specification»4?
Ik ben hiermee bekend.
Is er in Nederland beleid van kracht dat leveranciers van thermostaten stimuleert en/of verplicht om verwarmen bij afwezigheid in de praktijk te voorkomen en/of te reduceren? Zo ja, wat voor beleid? Zo nee, bent u bereid om te bekijken hoe dergelijk beleid in nationaal of zo nodig in Europees verband geïntroduceerd kan worden?
Alhoewel er geen direct beleid is dat leveranciers van thermostaten verplicht stelt om het verwarmingsgebruik bij afwezigheid te voorkomen, worden er wel op grond van het Convenant aanbevelingen gedaan door energieleveranciers aan hun klanten, die zien op verdere energiebesparing.
Er is daarnaast subsidie beschikbaar voor VvE’s voor thermostaten die kunnen worden afgestemd op het leefgedrag van de bewoners.
Het bericht dat Russische trollen ook actief zijn in Nederland |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat een leger van Russische trollen ook actief is in Nederland?1
Ja.
Wat is uw reactie op en duiding van dit nieuws?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging zeer kwalijk aangezien dit het politieke en maatschappelijke systeem kan ondergraven en raakt aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving.2
In samenwerking met betrokken departementen en diensten is daarom een aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging ontwikkeld. Daarnaast kunnen onderzoeken van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijdragen aan het in kaart brengen van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiermee worden de kwetsbaarheden en dreigingen voor Nederland inzichtelijk gemaakt, waarmee ook de weerbaarheid tegen ongewenste buitenlandse inmenging gericht versterkt kan worden. Tevens wordt de inzet van diplomatieke instrumenten overwogen, zoals het starten van een dialoog of het aanspreken van de landen die aanleiding geven tot zorg.
Een ander onderdeel van de aanpak is het gecoördineerd optreden bij (dreigende) incidenten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van verschillende instrumenten die variëren van monitoren tot het nemen van maatregelen ten behoeve van het handhaven van de openbare orde.
Gaat het hier om strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Of er sprake is van een strafbaar feit hangt af van de inhoud van de berichten. Het kan om uitingsdelicten gaan waarbij naast de inhoud van het bericht tevens de omstandigheden waarin de uitingen worden gedaan relevant zijn bij de beoordeling van de strafbaarheid. Uiteraard geldt in alle gevallen dat de beoordeling of een concrete uitlating en context het vermoeden van een strafbaar feit oplevert en vervolgd gaat worden, voorbehouden is aan het OM.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding van de publieke opinie schadelijk is voor het functioneren van onze democratie en onze rechtsstaat? Zo ja, bent u bereid in overleg met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een actieplan op te stellen om deze schade aan onze democratie en rechtsstaat tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met Twitter en Facebook om tafel te gaan om de heimelijke beïnvloeding van de publieke opinie via sociale platforms nog veel actiever tegen te gaan?
Er worden geregeld gesprekken gevoerd met de grote IT-ondernemingen, waaronder Twitter en Facebook over diverse onderwerpen. Onderwerp van deze gesprekken is onder andere welke maatregelen door deze bedrijven vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid getroffen kunnen worden om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan en waarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de vrijheid van meningsuiting en andere fundamentele vrijheden. Daarnaast wordt besproken welke stappen de grote IT-ondernemingen zetten in het kader van de Europese aanpak van desinformatie. Het kabinet verwelkomt de vrijwillige deelname van beide bedrijven aan het Multi-stakeholder forum on online disinformation dat op verzoek van de Europese Commissie een Gedragscode opstelt voor bedrijven om de verspreiding van online desinformatie tegen te gaan.3 Uiteraard zal het kabinet met deze partijen in gesprek blijven.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten vanwege de manipulatie van semistatelijke actoren?
Het onderwerp online desinformatie, inclusief verspreiding door of in opdracht van statelijke actoren staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Nederland kan de bespreking van deze problematiek in Europees verband dan ook ondersteunen en agendeert in dit verband dergelijke ongewenste activiteiten actief bij de relevante Europese expertgroepen en werkgroepen binnen de Raad. Nederland vraagt daarbij ook steeds nadrukkelijk aandacht voor het waarborgen van Europese waarden, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, bij het inrichten van de aanpak tegen desinformatie.4
Eind april 2018 heeft de Commissie de Mededeling: Bestrijding online desinformatie – een Europese aanpak over dit onderwerp gepubliceerd en het kabinet heeft middels het BNC fiche een reactie op de Mededeling geformuleerd.5
Het bericht ‘Opmars No Cure, No Pay bureaus bij WOZ-bezwaren’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer dat in 2018 meer dan 32% van de bezwaren tegen WOZ-beschikkingen worden ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden?1 Wat is uw mening over deze groei (in 2017 betrof dit ongeveer 30%)?
Ja, ik ben op de hoogte van de conclusie van de Waarderingskamer. De toename van het aantal bezwaren tegen WOZ-beschikkingen ingediend door bedrijven die namens belanghebbenden optreden, is mij bekend. Net als de Waarderingskamer ben ik voorstander van een laagdrempelige toegang tot bezwaar, waarbij de belanghebbende kan kiezen of hij zelf bezwaar maakt of dit door een gemachtigde laat doen.
De Waarderingskamer heeft aangegeven dat bij bezwaren die zijn ingediend door gemachtigden die werken op basis van «no-cure-no- pay», ongewenste praktijken voorkomen. Deze signalen bereiken mijn ambtgenoten van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook in toenemende mate omdat de problematiek ook raakt aan andere beleidsterreinen, zoals de parkeerbelastingen en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ingeval van import van gebruikte auto’s. Zowel bij het niet betalen van parkeerbelasting als de import van gebruikte auto’s blijkt een groep ondernemers namens kentekenhouders massaal bezwaar en beroep in te dienen tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting dan wel de (eigen) BPM-aangifte, zelfs in die gevallen waarbij het te behalen belastingvoordeel klein is. Net zoals bij de WOZ is er ook in dit geval een verdienmodel ontstaan. In de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 5 juli 2018 is de problematiek ten aanzien van de BPM aan de orde gekomen.
Mijn ambtgenoten en ik zullen de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen laten onderzoeken. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bezien welke oplossingen voor de problematiek in de rede liggen.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de oproep van de Waarderingskamer om, samen met gemeenten en anderen, een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de stevige groei van de commerciële bezwaarmakers en de misstanden die de Waarderingskamer aantreft? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid in dit onderzoek de vraag naar de bedragen die gemeenten betalen aan proceskostenvergoedingen en de administratieve kosten te betrekken? Bent u bereid (macro) inzichtelijk te maken wat het financiële voordeel is voor de belanghebbende bij een toegewezen bezwaar in relatie tot de vergoeding die het commerciële bedrijf direct of indirect ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u nu al om op te treden tegen de door de Waarderingskamer geconstateerde misstand dat belanghebbenden een doorlopende machtiging wordt voorgelegd op basis waarvan ze «no-cure, no-pay» bedrijven? Is er naar uw mening op dit moment sprake van voldoende consumentenbescherming bij dit type dienstverlening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gesignaleerde praktijken dat «no-cure, no-pay» bureaus verenigingen sponsoren op basis van het aantal leden dat via hen een bezwaar indient? Welke middelen heeft u om verenigingen te waarschuwen voor dergelijke mogelijk nadelige praktijken en bent u bereid deze in te zetten?
Hierbij benaderen bureaus belanghebbenden en adviseren zij ze om bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking van hun woning. Daarbij wordt belanghebbende de mogelijkheid gegeven om een vereniging op te geven waaraan het bureau bij een gewonnen zaak een deel van de proceskosten zal betalen. Het kan goed zijn dat de vereniging in kwestie op voorhand niet op de hoogte is van de afspraak tussen bureau en belanghebbende. Verenigingen hoeven dit ook niet te weten. Het staat partijen namelijk vrij om afspraken te maken over de voorwaarden waaronder de belanghebbende de opdracht aan het bureau verstrekt. Daarom staan mij geen middelen ter beschikking om hierin te treden.
Is de conclusie gerechtvaardigd, gezien de gestage groei van het aantal «commerciële» WOZ-bezwaren, dat de voorlichtingsactiviteiten die gemeenten uitvoeren op dit vlak geen of onvoldoende effect hebben en dat om die reden nadere actie vereist is? Beschikt u over gegevens over de mate waarin «commerciële» bezwaren effectiever zijn dan bezwaren van belanghebbenden in persoon en kunt u die met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welk beeld heeft u van de zorgvuldigheid waarmee gemeenten komen tot WOZ-beschikkingen? Is de doelstelling dat alle Nederlandse gemeenten aangesloten zijn bij de Landelijke voorziening WOZ inmiddels gerealiseerd?
De Waarderingskamer is toezichthouder en controleert in die hoedanigheid periodiek de kwaliteit van de WOZ-waardering door gemeenten. Voordat gemeenten de WOZ-waarden (per WOZ-beschikking) aan belanghebbenden bekend maken, moeten zij de Waarderingskamer vragen hiermee in te stemmen. Voordat de Waarderingskamer instemt beoordeelt zij de resultaten uit verschillende controles die recent bij de gemeente zijn uitgevoerd. Daarnaast worden de conclusies uit de eigen kwaliteitscontroles door gemeenten beoordeeld (bijvoorbeeld op basis van een analyse van kengetallen). Afhankelijk van de grootte van de gemeente, de resultaten uit eerdere controles en op basis van een willekeurige steekproef voert de Waarderingskamer bij een aantal gemeenten in de vorm van een inspectie een meer intensieve beoordeling van de kwaliteit van de taxaties uit.
In de periode december 2017 tot maart 2018 voerde de Waarderingskamer 119 onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties in 100 gemeenten uit. Het totaal aantal WOZ-objecten binnen deze gemeenten bedraagt ongeveer 3,5 miljoen. Nederland telt in totaal ongeveer 8,9 miljoen WOZ-objecten. Bij 7 gemeenten hebben tekortkomingen ertoe geleid dat WOZ-beschikkingen pas na het verstrijken van de wettelijke termijn van 8 weken zijn beschikt.
Het algemene beeld hieruit is aldus dat de waardering op een juiste wijze plaatsvindt. Gemeenten die kwalitatief onvoldoende scoren worden hier door de Waarderingskamer op gewezen en kunnen in het uiterste geval zelfs worden gesanctioneerd door een tijdelijk verbod tot het opleggen van WOZ-beschikkingen. Desalniettemin was in deze gevallen de kwaliteit op orde op het moment dat de WOZ-beschikkingen werden beschikt.
Onlangs is de laatste gemeente aangesloten op de Landelijke Voorziening WOZ. Hierdoor zijn sinds kort alle WOZ-waarden van woningen vrij toegankelijk voor iedereen in het WOZ-waardeloket, waardoor de beoordeling van de WOZ-waarde van een woning door belanghebbenden mogelijk wordt door vergelijking met andere woningen. Hiermee wordt een volgende stap gezet in de kwaliteit van de WOZ-waardering van woningen.
Welke mogelijkheid biedt de invoering van de Omgevingswet om een loket in te richten waar inwoners de gegevens van hun onroerende zaak kunnen inzien en corrigeren? Welke ervaringen zijn op dit vlak opgedaan in individuele gemeenten? Op welke wijze kunt u deze ervaring onder de aandacht brengen van andere gemeenten?
De invoering van een OZB-loket zit niet in de scope van de Omgevingswet en het hierbij behorend Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Naar aanleiding van het BIT-advies2 over het DSO is dit voorjaar in een bestuurlijk overleg met het Rijk, de VNG, het IPO en de UvW een nieuw basisniveauvastgesteld voor het DSO dat gereed moet zijn bij de inwerkingtreding van de wet. Afgesproken is om de voorziene inhoudelijke vulling van het DSO-LV (DSO Landelijke Voorziening) te faseren en zo de complexiteit in de keten te reduceren. Binnen deze stapsgewijze ontwikkeling worden -vanuit dit basisniveau – alleen koppelingen voorzien met de basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en eventueel de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het is mogelijk dat in een latere fase van het digitaal stelsel (vanaf 2021) koppelingen worden gelegd met andere basisregistraties, zoals de basisregistratie WOZ.
Via het WOZ-waardeloket (https://www.wozwaardeloket.nl/) kan een inwoner reeds gegevens over een woning bekijken (de (ontwikkeling) van de WOZ-waarde en enkele andere kenmerken). Alle gemeenten zijn hier sinds kort op aangesloten. Inwoners kunnen in het geval van foutieve gegevens contact opnemen met de gemeente om deze te laten corrigeren.
De berichten: 'Discriminatie ouderen in vacatureteksten' en 'vacature sluit ouderen uit' |
|
Henk Krol (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de krantenartikelen «Discriminatie ouderen in vacatureteksten»1 en «Vacature sluit ouderen uit»2 waarin bericht wordt dat werkgevers nog steeds keer op keer de fout ingaan door in vacatureteksten ouderen uit te sluiten, en dat alléén al vorig jaar 60.000 gevallen van leeftijdsdiscriminatie in vacatures ontdekt zijn?
Ja.
Kunt u bevestigen dat in één op de dertig vacatures werkgevers tóch uitdrukkelijk op zoek zijn naar schoolverlaters, beginnend personeel of mensen met maximaal drie jaar werkervaring, terwijl dit verboden is?
Uit de cijfers die de Vrije Universiteit (VU) in opdracht van het College voor de Rechten van de Mens (College) heeft opgehaald, blijkt dat in 2,28 procent (41.743) tot 3,36 procent (63.303)3 van de in totaal 1.830.692 onderzochte vacatures verwijzingen naar leeftijd zijn opgenomen. Hierbij kan het gaan om zowel direct onderscheid (waarbij nadrukkelijk wordt gevraagd om bijvoorbeeld een jonge kandidaat of een maximale hoeveelheid werkervaring) als om indirect onderscheid (er wordt bijvoorbeeld gevraagd om starters). Hierbij kan het zowel gaan om onwetendheid van de werkgevers als om het weloverwogen overtreden van de regels.
Wat vindt u van het feit dat gisterenmiddag op Indeed, een website die over het hele web vacatures verzamelt, ruim 1.300 vacatures stonden met het woord «beginnend», een woord dat niet in de vacaturetekst mag staan?
Alle mensen in Nederland verdienen dezelfde kansen, ongeacht leeftijd, afkomst, geslacht, geloof, etc. Het is een verspilling van talent en zonde van de ambities en motivatie van mensen als zij als gevolg van onwetendheid of op basis van (on)bewuste vooroordelen niet aan de slag kunnen. Een woord als «beginnend» is in beginsel een vorm van indirect onderscheid4 en kan ontmoedigend werken voor oudere sollicitanten. Het kabinet ziet, net als het College, graag dat vacaturehouders hier bewuster mee omgaan en voorkomen dat taalgebruik in vacatures groepen mogelijk uitsluit. In het vervolg op het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie wordt onder andere een programma ingericht met als doel het stimuleren van de bewustwording over en inzet van eerlijke, vooroordeelvrije werving- en selectiemethoden bij organisaties en bedrijven.5
Met betrekking tot het Rijk kunnen wij u het volgende melden. Het Rijk als werkgever heeft aandacht voor het voorkomen van arbeidsmarkt-discriminatie in brede zin, waaronder ook leeftijdsdiscriminatie valt. Zo hebben in 2015–2016 alle ministeries het Charter Diversiteit ondertekend en plannen van aanpak geformuleerd die momenteel worden uitgevoerd.
Verder participeert het Rijk sinds 2016 in het programma Inclusieve Overheid waarin met verschillende overheidssectoren kennis en ervaring wordt uitgewisseld met betrekking tot het bevorderen van diversiteit en inclusie. En in het op 13 juli 2018 aan de Tweede Kamer gezonden Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (Kamerstukken 31 490, nr. 24) wordt ook (onder meer) aandacht besteed aan het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie in brede zin.
Geven de bevindingen van het College voor de Rechten van de Mens – gebaseerd op onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam – volgens u een representatief beeld van de mate van vóórkomen van leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten? Deelt u de mening van het College dat het hier nog maar gaat om «het topje van de discriminatie-ijsberg»?
De bevindingen van het College sluiten aan op de bevindingen uit eerder onderzoek dat de Vrije Universiteit heeft uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van SZW.6 Het is goed om te zien dat er onderzoek wordt gedaan naar alle vormen van discriminatie, waaronder op grond van leeftijd. Door onderzoek te blijven doen, wordt duidelijker wat de aard en omvang is van het probleem, alsmede wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn om verbeteringen te bewerkstelligen.
Verricht u zelf ook onderzoek – bijvoorbeeld via de Inspectie SZW – naar het voorkomen van leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten, waaronder op het internet? Zo ja, wat zijn de bevindingen hiervan? Neemt deze vorm van discriminatie af of toe?
Werkgevers zijn verplicht om een beleid te voeren om discriminatie te voorkomen. De Inspectie SZW ziet hierop toe. Hiertoe is in 2015 het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW in het leven geroepen. Dit team gaat na of werkgevers op de twaalf in de Nederlandse wetgeving genoemde discriminatiegronden, waaronder ook de discriminatiegrond leeftijd, een beleid voor haar werknemers voert. Het team arbeidsdiscriminatie selecteert organisaties voor inspecties op het antidiscriminatiebeleid op basis van onder meer meldingen bij de Inspectie SZW én berichten in de media. Zoals is aangekondigd in mijn brief «Aanpak arbeidsmarktdiscriminatie in uitzendsector»7 van 1 mei 2018 en in de «Hoofdlijnenbrief Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021»8 van 19 juli 2018, wordt, naast andere effectieve alternatieven, verkernt wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie SZW met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Discriminatie in vacatureteksten zal onderdeel zijn van deze verkenning.
Deelt u de mening van professor Jägers, College-lid en hoogleraar internationale mensenrechten, dat de problemen in vacatures «relatief eenvoudig» zijn aan te pakken? Hoe verklaart u in dit licht dat er nog steeds sprake is van onwetendheid over het verbod op leeftijdsdiscriminatie en dat werkgevers er nog steeds voor kiezen om regels aan hun laars te lappen, terwijl deze vorm van leeftijdsdiscriminatie in deze omvang welig voortwoekert?3
Leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten kan zowel veroorzaakt worden door onwetendheid als door opzettelijke overtreding van de regels. Door middel van onderzoeken door onder andere het College, als ook onderzoeken door het Ministerie van SZW zelf, wordt steeds beter inzichtelijk welke informatie ontbreekt bij werkgevers en op welke wijze zij het beste van kennis kunnen worden voorzien en bewust kunnen worden gemaakt van de leeftijdsdiscriminatie.
Met tools als de vacaturechecker van het College kunnen bedrijven en organisaties bij zichzelf te rade gaan in hoeverre zij zich (onbewust) schuldig maken aan discriminerende vacatureteksten. Daarnaast zijn er maatschappelijke initiatieven, zoals het Charter Diversiteit van de Stichting van de Arbeid, die aandacht besteden aan discriminatie in de werving- en selectiefase.10 Continue voorlichting is belangrijk voor het vergroten van kennis en bewustwording bij werkgevers over het belang van vooroordeelvrije, inclusieve werving en selectie. Dit is een van de pijlers van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021.11
Is de hardnekkigheid van leeftijdsdiscriminatie – in dit geval in vacatureteksten – volgens u te verklaren vanwege de geringe pakkans bij overtreding en de beperkte sancties die verbonden zijn aan het overtreden van het verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie?
Er zijn verschillende manieren om discriminatie bij het zoeken naar een baan aan de kaak te stellen. Vermoedens van discriminatie kunnen gemeld worden bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). ADV’s verlenen bijstand aan slachtoffers van discriminatie en kunnen eventueel bemiddelen. Zaken kunnen ook worden voorgelegd aan het College of de civiele rechter. Het College kan op verzoek van een slachtoffer, een ondernemingsraad, een vakbond of de werkgever zelf een oordeel geven over een zaak. Deze oordelen worden altijd openbaar gemaakt. Hoewel oordelen van het College niet juridisch bindend zijn, worden zij meestal opgevolgd.12 Ook kan een civiele rechtszaak worden aangespannen. De (civiele) rechter kan een bindend oordeel geven; de rechter hecht daarbij waarde aan het oordeel van het College. Eventueel kan via de civiele rechter een schadevergoeding worden gevorderd.
Ook het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW houdt toezicht op, onder meer, leeftijdsdiscriminatie (zie het antwoord op vraag 5). De vraag zoals gesteld, maakt onderdeel uit van een onderzoek dat wordt gedaan naar aanleiding van de in de Kamerbrief over de uitzendsector en de Hoofdlijnenbrief over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie aangekondigde verkenning door de Inspectie SZW naar wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Hierover wordt u in november nader geïnformeerd.
Het is belangrijk op te merken dat alle vormen van arbeidsmarktdiscriminatie hardnekkig zijn. Niet alleen de pakkans speelt daarin een rol, maar een samenspel van motieven en oorzaken die ook vanuit een breder perspectief moeten worden benaderd. Dat wordt nu in den brede verkend. In november ontvangt uw Kamer het implementatieplan van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. In dit plan worden initiatieven gepresenteerd om de verschillende vormen van arbeidsmarktdiscriminatie verder aan te pakken.
Hoe vindt handhaving van het verbod op leeftijdsdiscriminatie plaats? Gaat u de handhaving van het leeftijdsdiscriminatieverbod aanscherpen? Gaat u daarbij ook aandacht schenken aan vacatureteksten die weliswaar in juridische zin geen leeftijdsdiscriminatie opleveren, maar in hun uitwerking toch wel degelijk een uitsluitende werking kunnen hebben?4 Besteedt u hierbij aandacht aan het gehele traject, van vacature via selectiefase tot beëndigingsfase, zoals aangegeven door het College voor de Rechten van de Mens?5
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat van alle werklozen die méér dan een jaar thuiszitten 60% ouder is dan 45 jaar? Deelt u de mening professor Jägers dat we best wel «wat verontwaardigder (mogen) zijn over de vanzelfsprekendheid waarmee jongeren de voorkeur krijgen»? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet onderkent de arbeidsmarktsituatie van vijftigplussers en neemt actief maatregelen om de kansen van deze groep op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het beleid van het kabinet heeft vorm gekregen in het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers».15 Dit actieplan presenteert een gemeenschappelijke aanpak van kabinet en sociale partners om het arbeidsmarktperspectief van vijftigplussers te verbeteren. Kern van de aanpak is om vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan, werknemers wendbaarder te maken op de arbeidsmarkt en werkgevers minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van vijftigplussers. Ik deel derhalve de mening dat een cultuuromslag noodzakelijk is en dat nu de tijd is om dat te doen. Het kabinet en sociale partners werken daaraan. Veel van de maatregelen beogen gedragsverandering en bewustwording, zowel bij vijftigplussers als bij werkgevers. Dat heeft tijd nodig.
Hoe denkt u een omslag in het denken bij werkgevers te kunnen realiseren, zodat niet langer gediscrimineerd wordt op leeftijd bij werving en selectie? Deelt u de mening dat een cultuuromslag noodzakelijk is en dat daarvoor nú het momentum gepakt moet worden, nu werkgevers staan te springen om werknemers en daarbij oudere werknemers nog steeds te veel buiten beschouwing laten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het zinvol om selecteurs op cursus te laten gaan bij het College voor de Rechten van de Mens om hen méér bewust te maken van hun vooroordelen? Wilt u dit bevorderen? Kunt u uw antwoord motiveren?
In de hoofdlijnenbrief over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie heb ik aangegeven dat ik me in wil zetten voor werving- en selectieprocedures waarbij discriminatie zoveel mogelijk wordt voorkomen, en voor de kracht van een diverse en inclusieve werkvloer. Daarvoor is het nodig dat er onder andere bij en samen met werkgevers en selecteurs wordt gewerkt aan (nadere) bewustwording over (on)bewuste vooroordelen die tijdens het werving- en selectieproces kunnen spelen. Deze vooroordelen kunnen tijdens het gehele proces voorkomen, zoals bij het opstellen van de vacatureteksten en tijdens de uiteindelijke sollicitatiegesprekken. Hiertoe worden in het kader van het actieplan meerdere onderzoeken uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van SZW en wordt er gewerkt aan een brede communicatieaanpak. Initiatieven als de training van het College en de kennisdocumenten en bijeenkomsten gericht op divers werven en selecteren van het Charter Diversiteit zijn een mooie aanvulling op het brede palet aan maatregelen dat wij als samenleving gezamenlijk in kunnen en moeten zetten om iedereen gelijke kansen te geven.
Bent u naar aanleiding van het aanhouden van de motie van het lid Krol van 5 juli 2017 nog steeds van mening dat de civielrechtelijke aanpak van leeftijdsdiscriminatie daadwerkelijk voldoende en afdoende bescherming biedt?6 Kunt u onderbouwen waarom het huidige wettelijke kader om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan en aan te pakken nog steeds volstaat?7 Acht u het moment om onderzoek te gaan doen naar een eventuele strafrechtelijke aanpak van leeftijdsdiscriminatie – zoals gevraagd in de motie – nog steeds niet gekomen?8 Kunt u uw antwoord motiveren?
De wetgever heeft bij het ontwerpen van strafbepalingen op het gebied van discriminatie van groepen tot uitgangspunt genomen dat daarmee grote terughoudendheid moet worden betracht. Daarvoor werden verschillende redenen aangevoerd19 die wij nog steeds overtuigend achten. Zo werd onder meer aangegeven dat niet alle groepen in de samenleving strafrechtelijke bescherming behoeven; voor die bescherming is minder aanleiding naarmate de groep minder kwetsbaar is of zelf over middelen beschikt om zich tegen discriminerende handelingen te verweren en tegen onterechte aantijgingen op te komen. Een andere belangrijke factor is de mate waarin te verwachten valt dat de samenleving (en overheid) in voldoende mate corrigerend kan en zal reageren op vormen van discriminatie. Als ongewenst maatschappelijk verschijnsel doet leeftijdsdiscriminatie zich in het bijzonder voor op de arbeidsmarkt. Zoals uit de antwoorden op de overige vragen blijkt, zijn er voldoende andere mogelijkheden en middelen om leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt te adresseren.
Bent u bereid de Kamer vóór Prinsjesdag in een aparte brief te informeren over welke stappen u concreet gaat zetten om het leeftijdsdiscriminatieverbod – waaronder in vacatureteksten – krachtiger te handhaven en leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie krachtiger tegen te gaan?
Zoals is aangekondigd in de «Hoofdlijnenbrief Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021», wordt in de komende periode tot aan het implementatieplan en in de jaren erna aan de slag gegaan met het aanpakken van discriminatie in de werving- en selectiefase, waaronder leeftijdsdiscriminatie. Hiertoe wordt onderzoek gedaan, worden er gesprekken gevoerd met o.a. werkgevers, personeelsfunctionarissen en wetenschappers en wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie SZW met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken. Over de ontwikkelingen tot dan toe en de maatregelen voor de komende jaren wordt u in november geïnformeerd.
Signalen dat mensen lang niet kunnen verhuizen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Krijgt u ook signalen van mensen die graag willen verhuizen naar een kleinere woning maar daarin na meer dan 15 jaar niet slagen?
Op veel plekken vinden mensen het moeilijk om een huis te vinden dat past bij hun wensen. Ik ontvang die signalen van veel groepen, zoals starters, studenten, mensen met een beperking en van ouderen. Het is vooral deze laatste groep die aangeeft te willen verhuizen naar een kleinere woning. Ik krijg gelukkig weinig signalen dat mensen meer dan 15 jaar op een kleine woning moeten wachten. Ik vind een dergelijke lange wachttijd zeer onwenselijk.
Wat vindt u ervan als een oudere in een groot eengezinshuis graag bereid is te verhuizen naar een klein appartement, maar dat dit niet lukt omdat er te weinig betaalbare huizen zijn?
Als ouderen doorstromen van een eengezinswoning naar een appartement heeft dit veel voordelen. De oudere woont in een beter geschikte woning en de eengezinswoning komt beschikbaar voor een gezin. Ik vind het onwenselijk als dat niet mogelijk is doordat er te weinig betaalbare appartementen zijn.
Hoe vaak komt dit voor? Wat zijn de verschillende gegevens in de verschillende regio’s in Nederland?
Er is geen landelijke monitor of database van wachttijden. Onderzoek van RIGO naar wachtlijsten in de sociale sector (Wachten, Zoeken en Vinden, 2016. Vooral gebaseerd op cijfers over 2014) laat zien dat de gemiddelde inschrijfduur sterk wisselt tussen regio’s. Van 8,7 jaar in de regio Amsterdam tot 2,8 jaar in de regio Haaglanden. In de regio Utrecht werd door RIGO een grote spreiding in wachttijden voor een sociale huurwoning gesignaleerd, waarbij vooral mensen die een eengezinswoning zoeken of een woning gelabeld voor 45 jaar en ouder in 15–20% van de gevallen 14 jaar of langer staan ingeschreven. Ingeschreven staan is overigens iets anders dan actief op zoek zijn. Gemiddeld was men in de regio Utrecht in 2015 4 jaar op zoek. Woningzoekenden in de middenleeftijd zijn het langst op zoek, jongeren minder lang. Ouderen zitten daar tussen in.
In het WoONonderzoek Nederland (ABF, Verhuis- en Slaagkansen, maart 2018) zijn deelnemers gevolgd die in het WoON onderzoek in 2015 aangaven te willen verhuizen. Nagegaan is of zij na een jaar verhuisd waren. Uit WoON blijkt dat het aandeel ouderen dat wil verhuizen veel lager is dan bij andere leeftijdsgroepen. Van de ouderen die «beslist» willen verhuizen is een kwart tot een derde na een jaar daadwerkelijk verhuisd (zie tabel). Opvallend is de hogere slaagkans voor 75-plussers. Bij deze leeftijdsgroep is de noodzaak om te verhuizen vaak groter als gevolg van gezondheid dan bij jongere ouderen.
<25 jaar
28%
39%
25–34 jaar
25%
34%
35–44 jaar
14%
25%
45–54 jaar
10%
24%
55–64 jaar
8%
23%
65–74 jaar
8%
22%
75 jaar en ouder
13%
34%
Wat vindt u ervan dat mensen gedurende zo een lange tijd feitelijk opgesloten zijn in hun eigen huis en praktisch geen kant op kunnen?
Ik vind het onwenselijk als mensen niet kunnen verhuizen naar een woning die past bij hun woonwens. De knelpunten op de woningmarkt zijn echter complex en veelomvattend en vragen om coalities. De Minister van VWS en ik hebben op 18 juni jl. de Actielijn Wonen en Zorg naar Uw Kamer gestuurd. De actielijn is een bijlage van de Woonagenda en tevens onderdeel van het Programma Langer Thuis van het Pact voor de Ouderenzorg. Er staat in dat wij gemeenten gaan ondersteunen een aanpak te ontwikkelen die ervoor zorgt dat ouderen geschikt wonen. Dat kan bijvoorbeeld door de inzet van wooncoaches. Wij streven er naar dat vraag en aanbod op lokaal niveau beter in kaart wordt gebracht en er meer aanbod van vernieuwende woonvormen voor ouderen wordt gecreëerd. Wij starten daarom binnenkort met een kennisprogramma en een ondersteuningsteam. Tevens zal er vanaf 1 januari 2019 vanuit het Ministerie van VWS een innovatieregeling beschikbaar zijn die de totstandkoming van nieuwe woonzorginitiatieven stimuleert.
Ziet u mogelijkheden om mensen te helpen die ruimte kunnen maken voor gezinnen? Zo ja welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind doorstroming op de woningmarkt een heel belangrijk thema. Doorstromingsmogelijkheden voor ouderen willen de Minister van VWS en ik via de Actielijn wonen en zorg vergroten door het aanbod van woonvormen voor ouderen te stimuleren. Daarnaast worden via de Actielijn wonen en zorg gemeenten ondersteund om beleid te maken dat ouderen helpt bij het vinden van een nieuwe woning vinden, bijvoorbeeld door de inzet van een wooncoach. Sinds 17 juni jl. is de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) toegankelijk voor meer ouderen die naar een goedkopere koopwoning willen verhuizen. Dat komt omdat sinds die datum kan worden getoetst op de werkelijke woonlasten van ouderen.
De uitvoering van de moties naar aanleiding van het VAO WNT (d.d. 17 mei) |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de motie van het lid Middendorp1 en de Kamerbrief?2
Ja.
Op welke wijze bent u voornemens de volgende jaarrapportage Wet normering topinkomens (WNT) met meer cijfermateriaal te onderbouwen?
Voorheen rapporteerde ik jaarlijks over de effecten van de WNT en de ontwikkeling van de salarissen in de (semi-) publieke sector. In de Evaluatiewet WNT die vorig jaar is aanvaard door de Tweede Kamer is, onder meer omwille van vermindering van administratieve lasten, vastgelegd dat ik voortaan jaarlijks in de WNT-jaarrapportage rapporteer over toezicht en handhaving (overtredingen en handhavingsacties) en vijfjaarlijks, te beginnen in 2020, over de effecten van de WNT middels een wetsevaluatie. Naar aanleiding van de diverse moties in het VAO WNT van 17 mei 2018 kom ik u tegemoet en heb ik bij herhaling toegezegd dat ik vanaf de eerstvolgende WNT-jaarrapportage deze zal verrijken met meer informatie over de effecten WNT.
In de volgende WNT-jaarrapportage zal ik, conform de motie van de leden Van der Molen en De Boer, ingaan op de praktijk van de uitzonderingsverzoeken, waarbij ik melding maak van de ingediende en gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. Ten behoeve van de aankomende WNT-rapportage zal ik daarnaast, conform de motie van het lid Middendorp, informatie verzamelen bij diverse stakeholders, waaronder branche- en beroepsorganisaties, accountants, Raden van toezicht en werving- en selectiebureaus, over de door hen waargenomen effecten, alsmede de mogelijke knelpunten van de WNT. Tot slot zal ik ten behoeve van de WNT-jaarrapportage een inventarisatie maken van de thans reeds beschikbare informatie over de WNT, waaronder op het punt van de in de motie-Middendorp genoemde onderwerpen.
Op welke wijze bent u voornemens bij de onderbouwing van de volgende jaarrapportage WNT cijfers te betrekken over arbeidsmobiliteit en de ontwikkeling van het salarisverschil tussen de publieke en private sector, en de Kamer daarover voor het eind van het zomerreces te informeren?
Hoewel er tal van gegevens over de WNT voorhanden zijn, beschik ik op dit moment niet over systematisch inzicht in de effecten van de WNT, waaronder de effecten op de arbeidsmobiliteit en de salarisontwikkeling in de private en publieke sector. Overigens verschaften ook de gegevens die voorheen werden verzameld voor de WNT-jaarrapportage dit inzicht niet. Dat is precies de reden dat ik dit jaar vroegtijdig start met het verzamelen van informatie met het oog op de tweede wetsevaluatie die in 2020 gereed moet zijn. Het verzamelen van gegevens is een arbeidsintensief proces. Ik pak dat stapsgewijs aan met deelonderzoeken die in de komende twee jaar leiden tot een continue stroom van informatie over de effecten van de WNT. Zodra de deelonderzoeken met betrekking tot arbeidsmobiliteit en het salarisverschil tussen de publieke en private sector zijn afgerond informeer ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan. De precieze planning van deze onderzoeken zult u terugvinden in het plan van aanpak, dat u binnenkort ontvangt. Het is uiteraard niet zo dat er over deze onderwerpen in het geheel geen informatie voorhanden is. Informatie over arbeidsmobiliteit en de ontwikkeling van het salarisverschil tussen de publieke en private sector zal uiteraard deel uitmaken van de in antwoord op vraag 2 en 6 genoemde inventarisatie, die in de komende WNT-jaarrapportage wordt opgenomen.
Deelt u de mening dat het om inzicht te krijgen in de impact van de WNT het plan van aanpak voor de WNT-evaluatie in 2020, dat na de zomer naar de Kamer wordt gestuurd, niet voldoende is? Deelt u de mening dat er meer nodig is dan een gedegen voorbereiding op de wetsevaluatie in 2020? Zo ja, dat een meer cijfermatig onderbouwing van de WNT jaarrapportages een belangrijke tussenstap is als het gaat om het informeren van de Kamer? Zo ja, hoe wil u dat gaan doen in de volgende jaarrapportage? Zo nee, waarom niet?
Het plan van aanpak is het startpunt van de wetsevaluatie. Het beschrijft onder meer de onderzoeksvragen, het proces, inrichting en de deelonderzoeken die resulteren in een gedegen wetsevaluatie. Het plan van aanpak bevat geen onderzoeksresultaten en heeft niet tot doel een beschrijving te geven van de beoogde en niet-beoogde effecten van de WNT. Wel geeft het de Kamer inzicht in welke resultaten wanneer kunnen worden verwacht. Na vaststelling van het plan van aanpak volgt de uitvoering. Ik betrek de Kamer gedurende de totstandkoming van de wetsevaluatie middels toezending van het plan van aanpak en het verstrekken van de op het moment van uitbrengen van de WNT-jaarrapportage beschikbare informatie. Zie hiervoor ook de antwoorden op de voorgaande vragen.
Als uw constatering is dat er stap voor stap meer informatie beschikbaar komt over de WNT, hoe wordt de Kamer nu dan betrokken bij de stap voor stap verkregen informatie over de WNT anders dan het beschikbaar stellen van de aanpak van de evaluatie in 2020?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de in de motie gevraagde cijfermatige gegevens en andere gegevens reeds onderdeel zijn van de jaarrapportage WNT die in december 2018 verschijnt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat statushouders nog altijd met voorrang een woning krijgen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nieuwkomer krijgt nog steeds voorrang op huis»?1
Ja.
Deelt u de mening van dat het schandalig en onacceptabel is dat statushouders nog altijd met voorrang een woning toegewezen krijgen? Zo nee, hoe legt u dat uit aan de Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, wel jarenlang op de wachtlijst moeten staan?
Die mening deel ik niet. Nadat de verplichte urgentiestatus van statushouders per 1 juli 2017 uit de Huisvestingswet is gehaald kunnen gemeenten zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat statushouders op dit moment nog steeds door de meeste gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om statushouders te huisvesten. Het tijdig huisvesten van statushouders is voor een snelle en betere integratie van belang. Ook worden daarmee de maatschappelijke kosten die met de opvang van asielzoekers gepaard gaan, beperkt gehouden. De lokale afweging is overigens niet in beton gegoten en kan in de loop der tijd, als er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, weer anders uitpakken.
Verder is het zo dat meer nog dan de wijze waarop de woningen worden verdeeld, het beschikbare woningaanbod van doorslaggevend belang is voor hoe lang mensen moeten wachten op een sociale huurwoning. Het aanjagen van de woningbouwproductie in gespannen regio’s en het beter benutten van de bestaande voorraad is dan ook nodig om de kansen van alle woningzoekenden te vergroten. Daar zetten vele partijen zich volop voor in, waaronder gemeenten en ik zelf.
Wanneer stopt u de discriminatie van de Nederlanders? Wanneer gaat u zich eens als een Nederlandse Minister gedragen en kiest u voor de Nederlanders?
Iedereen in Nederland wordt in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat er geen enkele woning meer wordt weggegeven aan statushouders? Zo nee, waarom vindt u de huisvesting van statushouders belangrijker dan de huisvesting van de Nederlanders?
Zie antwoord vraag 3.
Onveilige balkons en galerijen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat er een balkon van een huurwoning in een flat is ingestort in Groningen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Mijn reactie geef ik in de antwoorden op uw verdere vragen.
Hoe is het mogelijk dat balkons van 312 appartementen zijn afgesloten, ondanks het feit dat deze woningen kort geleden zijn gerenoveerd? Voldoen de woningen en de balkons voor en na de renovatie aan het geldende Bouwbesluit?2
Ter beantwoording van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de corporatie Lefier. Deze heeft het volgende laten weten.
Lefier heeft in 2014 onderzoek laten uitvoeren naar de constructieve staat van de portiekflats aan de West-Indischekade waar het balkonincident is opgetreden. Op basis hiervan is geconstateerd dat de balkons veilig waren voor nog zeker 15 jaar. Los van dit onderzoek heeft later een binnenrenovatie plaatsgevonden voor wat betreft het verbeteren van de energiezuinigheid en het comfort van de woningen. Bij deze renovatieverbetering is de vigerende wetgeving (Bouwbesluit) gevolgd.
Ondanks dat uit het genoemde onderzoek was gebleken dat de balkons veilig waren, is nu toch een balkon bezweken. Dit was voor Lefier aanleiding om de balkons van 312 appartementen af te sluiten.
Wat is er gedaan met waarschuwingen van bewoners uit de flat met het ingestorte balkon dat er scheuren in balkonvloeren zitten en dat er mogelijk risico’s zijn?3
Lefier heeft laten weten te beschikken over een database met telefoongespreken met huurders vanaf 2014. Hieruit blijkt dat in de periode 2014 tot heden er zeven balkon-gerelateerde meldingen bij Lefier zijn binnengekomen. De aard van de meldingen laten een uiteenlopend beeld zien. Lefier heeft geconstateerd dat er in het verleden adequaat is gereageerd op deze meldingen, en dat deze meldingen geen aanleiding hebben gegeven tot nieuw onderzoek naar de veiligheid.
Zijn alle galerijvloeren en balkons bij woningen in bezit van LeFier onderzocht, omdat al in augustus 2017 is gebleken dat 200 balkons van woningcorporatie De Huismeesters niet meer aan de bouwnorm voldeden? Wat is er gebeurd met de onderzoeksresultaten van alle Groningse woningcorporaties, dus ook van Wierden en Borgen, en Patrimonium die allebei in augustus vorig jaar nog niet klaar waren met hun onderzoek?4
Ter beantwoording van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de corporaties. Ook heb ik navraag gedaan bij de gemeente Groningen in het kader van haar bouwtoezichtstaak. Uitgaande van hun informatie kan ik u het volgende melden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen galerijflats waarvoor de wettelijke onderzoeksplicht geldt en overige flats (zoals portiekflats).
Lefier heeft voor al haar galerijflats opvolging gegeven aan de onderzoeksplicht. Daarnaast heeft Lefier balkons onderzocht bij haar overige flats. Waar nodig zijn maatregelen genomen (zie ook mijn antwoord op vraag5.
De Huismeesters heeft voor al haar galerijflats opvolging gegeven aan de onderzoeksplicht. Daarnaast heeft De Huismeesters balkons onderzocht bij haar haar portiekflats. Waar nodig zijn maatregelen genomen.
Wierden en Borgen heeft geen galerijflats in haar bezit. Bij haar andere flats zijn balkons onderzocht. Waar nodig zijn maatregelen genomen.
Patrimonium heeft voor al haar galerijflats opvolging gegeven aan de onderzoeksplicht. Daarnaast heeft Patrimonium balkons bij haar overige flats onderzocht. Waar nodig zijn maatregelen genomen.
De gemeente heeft toezicht uitgevoerd op de naleving van de onderzoeksplicht bij galerijflats. Zij heeft alle eigenaren van galerijflats waar de onderzoeksplicht voor geldt, aangeschreven. De onderzoeksrapporten zijn ontvangen en beoordeeld door de gemeente. Bij overige flats heeft de gemeente constructieve aanpassingen van balkons getoetst.
Hoe heeft het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht in Groningen gefunctioneerd in deze casus, aangezien bekend is dat bij galerijen en balkons van woningen uit de jaren «50, «60 en «70 corrosie in de bewapening kan voorkomen? Of zijn er andere oorzaken waardoor dit ongeluk heeft kunnen gebeuren?
Ter beantwoording van uw vraag heb ik navraag gedaan bij de gemeente Groningen. Deze heeft het volgende laten weten.
Nadat het balkon was afgebroken, is de afdeling bouwtoezicht van de gemeente direct ter plaatse gaan kijken. In overleg met de gemeente heeft de corporatie maatregelen getroffen voor de veiligheid van de bewoners en de omgeving. In opdracht van de corporatie is door een constructief bureau onderzoek gedaan naar de oorzaak van het afbreken. Uit dit onderzoek is gebleken dat de wapening in het balkon was aangetast door roest (corrosie). Er wordt nog verder onderzoek uitgevoerd. Nader onderzoek moet uitwijzen of hier sprake is van een structureel of incidenteel vraagstuk. Daarnaast zal een second opinion plaatsvinden met betrekking tot het eerste onderzoek. Dit gebeurt om er zeker van de zijn dat de onderzoeksresultaten juist zijn en de te nemen maatregelen bijdragen aan een goede oplossing.
Als de uitkomst van het volledige onderzoek bekend is, wordt door de gemeente samen met alle corporaties bekeken of er nadere maatregelen getroffen nodig zijn. Vooruitlopend hierop heeft de gemeente met de corporaties afgesproken dat zij alvast een inventarisatie maken van de portiekflats met soortgelijke balkons.
Zijn inmiddels alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd op onveilige balkon- en galerijvloeren, aangezien uw voorganger in oktober 2017 op Kamervragen heeft geantwoord dat 14% van de woningcorporaties en ongeveer 20% van gemeenten nog niet alles onderzocht had?5
Het betreft hier de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats. Het is de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren te voldoen aan deze onderzoeksplicht. Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Wel heeft mijn voorganger bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen informatie gevraagd aan de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland en aan Aedes en uw Kamer deze informatie doorgegeven. Ik heb met beide organisaties opnieuw contact opgenomen. Zij hebben laten weten geen actuele informatie te hebben ten opzichte van de in 2017 gegeven informatie.
Wat zijn de resultaten van de geïnspecteerde galerijflats bij gemeenten en woningcorporaties? Hoeveel galerijen en balkons zijn in totaal onveilig gebleken en hoeveel bevatten nog een vorm van risico?
Ik beschik alleen over de in antwoord 6 bedoelde informatie. Met landelijke bouwregelgeving zorg ik ervoor dat er veiligheidsvoorschriften gelden voor balkon- en galerijvloeren en dat de verantwoordelijkheden voor de naleving en handhaving zijn belegd. Het is vervolgens aan gebouweigenaren om ervoor te zorgen dat de betreffende vloeren voldoen aan de voorschriften en aan gemeenten om hierop toe te zien. Indien er zich problemen voordoen kunnen deze op gemeentelijk niveau worden opgelost.
Zijn ook alle galerijflats in particulier eigendom in ons land geïnspecteerd op onveilige balkon- en galerijvloeren, en wat zijn hiervan de uitkomsten? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat dit wel gebeurt?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u zicht op de veiligheid van balkons bij woningen die zich niet in een galerijflat bevinden en dus niet onder de onderzoekplicht vielen? Zo ja, voldoen alle balkons aan de gestelde veiligheidsnormen? Zo nee, hoe stimuleert u eigenaren om hun balkons tijdig te laten inspecteren op de veiligheid?
Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere Kamervragen (zie voetnoot 5 bij uw vraag7 heb beschreven is het probleem bij balkons veelal een te diepe ligging van de wapening en niet de gevaarlijke aantasting van de wapening door dooizouten zoals bij galerijvloeren van galerijflats. Hoewel uit het voorlopige onderzoek naar het bezwijken van het betreffende balkon in Groningen sprake is van corrosie, wordt er nog nader onderzoek uitgevoerd. Verder zijn er voor zover bekend bij andere balkons in Groningen niet eerder gevallen geconstateerd van corrosie. Ik wacht het nadere onderzoek in Groningen af.
Het bericht ‘het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het bericht over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties1?
Ja
Welk deel van de maandelijkse lasten zijn de woonlasten voor mensen die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering? Kunt u enkele voorbeelden geven van deze woonlasten voor verschillende soorten huishoudens en verschillende soorten sociale huurwoningen, bijvoorbeeld van € 300, € 500 en € 700 per maand?
De door u gevraagde informatie is helaas niet beschikbaar. Wel beschikbaar zijn de gemiddelde woonquotes van een aantal huishoudtypen bij de genoemde huurprijzen. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.
huishouden
huur per maand
tot 300
300–500
500–700
eenpersoons
29%
37%
43%
paar zonder kinderen
–
27%
31%
paar met kinderen
–
24%
27%
1-ouder
–
29%
33%
Bron: WoON2015. Voor huren tot € 300 per maand zijn niet voldoende casussen om tot betrouwbare uitspraken over de woonquote te komen.
In het onderzoek Profielschets beslagene (uitgevoerd in het kader van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/armoede-en-schulden/documenten/rapporten/2016/12/12/profielschets-beslagenen) zijn wel indicaties opgenomen over huishoudens die met loonbeslag te maken hebben. Hierin is onder meer opgenomen dat de meeste huurders met loonbeslag tussen de € 400 en € 710 aan huur betalen. Huishoudens die uit meerdere personen bestaan, betalen gemiddeld genomen meer huur. Alleenstaanden met kinderen en samenwonenden zonder kinderen betalen ongeveer evenveel huur per maand.
Kunt u een indicatie geven hoeveel mensen, die te maken hebben met schuldhulp of schuldsanering, kiezen voor een verhuizing naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning?
De door u gevraagde informatie is niet beschikbaar omdat de aanpak van de schulden maatwerk is waarvan landelijk geen cijfers worden bijgehouden.
Eerder heb ik op antwoorden van Kamervragen van de leden Koerhuis en De Lange (beiden VVD, Kamerstukken II, 2017–2018, 2018Z12625) over het overmaken van de huurtoeslag aan woningcorporaties aangegeven dat aan het ontstaan van problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is belangrijk om bij het oplossen van de financiële problemen daarvoor aandacht te hebben en de oorzaken zo mogelijk weg te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (integrale) schuldhulpverlening. Zij verlenen maatwerk om samen met de schuldenaar naar een structurele oplossing te zoeken om zijn of haar financiële problemen op te lossen. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Per situatie kan een gemeente bij uitstek beoordelen hoe dat voor deze betreffende schuldenaar kan worden bewerkstelligd. Verhuizing naar een goedkopere woning kan in principe tot de mogelijkheid behoren.
Kunt u een indicatie geven voor hoeveel mensen in de schuldhulp of schuldsanering de corporaties meewerken aan het beschikbaar stellen van de goedkoopste sociale huurwoningen?
In 2017 hebben zich 94.200 mensen aangemeld bij de gemeentelijke schuldhulpverlening2. Gemeenten kijken bij elke schuldenaar op welke wijze de schulden het best zouden kunnen worden opgelost. Voor sommige schuldenaren kan onderdeel van de integrale oplossing zijn dat deze verhuist naar een goedkopere sociale huurwoning. In dat geval zal de gemeente hiervoor contact opnemen met de betrokken corporatie. Omdat het hier lokaal maatwerk betreft worden hierover geen landelijke gegevens bijgehouden. Ook Aedes, vereniging van woningcorporaties, heeft aangegeven hierover geen gegevens bij te houden.
Hoe gaan de landen om ons heen om met het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning voor mensen in de schuldhulpverlening? Zijn er «best-practices» die in Nederland overgenomen kunnen worden?
De hulpverlening aan mensen met problematische schulden is zeer divers georganiseerd in de landen om ons heen. Ook het geldende rechtssysteem en de woningmarkten zijn niet goed vergelijkbaar. Dat betekent dat mogelijke voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Over de Nederlandse situatie kan wel worden aangegeven dat corporaties veel doen om te voorkomen dat huurders met schulden in een problematische situatie terecht komen. Dat kan in de vorm van het passend toewijzen waardoor de te betalen huur en het inkomen in verhouding zijn, het vroegtijdig signaleren van huurachterstanden, en het bieden van maatwerk voor het oplossen hiervan.
De gemeentelijke schuldhulpverlening biedt voldoende ruimte om iemand met (dreigende) problematische schulden een passende oplossing te bieden. Daarvoor is het noodzakelijk dat partijen kijken op welke wijze de schuldhulpverlening het beste kan worden vormgegeven. Daarvoor is het niet per definitie nodig dat iemand naar een andere woning verhuist.
Deelt u de mening dat het verhuizen naar een zo goedkoop mogelijke sociale huurwoning helpt om minder woonlasten te hebben en zo een bijdrage kan leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord, liggen aan problematische schulden dikwijls verschillende oorzaken ten grondslag. De aanpak vereist dan ook maatwerk. In dat kader kan het noodzakelijk zijn dat de woonlasten worden verlaagd. Verhuizing naar een woning met een lagere huur kan in principe tot de mogelijkheid behoren. Ook helpt hierbij dat woningcorporaties op grotere schaal dan in het verleden huurverlagingen toepassen.
Bent u bereid om met gemeenten en corporaties in overleg te gaan over oplossingen die een bijdrage leveren aan het voorkomen en oplossen van schulden en huurachterstanden?
Gemeenten en woningcorporaties kunnen belangrijke bijdragen leveren als het om het voorkomen van schulden en huisuitzettingen gaat. Huisuitzettingen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn, moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Dat vraagt dat gemeenten en woningcorporaties goede afspraken maken. Zoals in de brief over de brede schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 431) is aangegeven zal in de uitwerking van de afspraken met gemeenten ook aandacht zijn voor het voorkomen van huisuitzettingen.
Overigens doen corporaties al heel veel om huisuitzettingen te voorkomen. Al een paar jaar neemt het aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen af.
2006
7.500
2007
8.550
2008
7.650
2009
5.900
2010
5.900
2011
6.000
2012
6.480
2013
6.980
2014
5.900
2015
5.550
2016
4.800
2017
3.700
Woningcorporaties blijven op verschillende manieren alles doen om huisuitzettingen te voorkomen, ook al is er sprake van schulden. Zo hebben corporaties nog meer inspanningen en middelen ingezet om het snel oplopen van huurschuld te voorkomen.
De samenwerking met gemeenten (wijkteams) en schuldhulpverlening bij het vroeg signaleren van schulden is bijvoorbeeld versterkt door het afsluiten van convenanten en het maken van prestatieafspraken hierover. Daarnaast nemen corporaties zelf steeds meer maatregelen. Uit onderzoek is gebleken dat het goed werkt om bij de eerste signalen van huurachterstanden zo snel mogelijk persoonlijk contact op te nemen, hetzij via de telefoon hetzij met een huisbezoek. Corporaties maken steeds meer gebruik van andere middelen om oplopende huurachterstand te voorkomen. Ook na een gerechtelijk vonnis blijven corporaties zoeken naar manieren om huisuitzetting te voorkomen.
Gemeenten en corporaties doen alles wat in hun vermogen ligt om huurachterstanden te voorkomen en schulden zoveel mogelijk tegen te gaan. Aanvullend overleg over dit onderwerp acht ik op dit moment dan ook niet nodig.
Meer dan 100 Nederlandse studenten die hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel: UvA’er Robin: «Lullig dat ik eruit moet voor een internationale student» en het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam (UvA) «UvA realiseert 220 extra tijdelijke studentenkamers»?1 2
Ja.
In hoeverre is dit een uitkomst van gesprekken tussen huisvesters, instellingen en gemeenten zoals u aangeeft in uw internationaliseringsbrief van 4 juni jl.?
De huisvesting van internationale studenten is niet het gevolg van mijn brief over internationalisering in het hoger onderwijs, maar hangt wel samen met de problematiek rondom de huisvesting van (internationale) studenten die wij al vaker in uw Kamer besproken hebben en waarover mijn collega van BZK en ik onlangs ook een brief hebben gestuurd naar gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters. De aanvang van de gesprekken tussen alle betrokken partijen bij de huisvesting van studenten in de Bijlmerbajes, te weten de eigenaar (AM), leegstandsbeheerder (Alvast) en de UvA/HvA/VU om internationale studenten vanaf augustus te huisvesten dateert van eind 2017. Dit initiatief was dus al genomen voor het verschijnen van de internationaliseringsbrief van 4 juni jl.
Wat is de reden dat in het nieuwsbericht van de Universiteit van Amsterdam van 7 juni jl. wordt aangegeven dat de extra kamers bovenop het al bestaande aanbod komen en uit het artikel van 22 juni jl. blijkt dat Nederlandse studenten uit hun kamer gezet worden voor internationale studenten?
Het beschikbare contingent studentenwoningen voor internationale studenten van UvA Student Housing bestaat momenteel uit 3.250 woningen. Dit betreft woningen van de huisvestingspartners van de UvA, die voor de middellange termijn beschikbaar zijn voor UvA en HvA studenten. In verband met de toegenomen vraag naar huisvesting heeft de UvA zich ingespannen om voor het academisch jaar 2018–2019 een aantal tijdelijke oplossingen aan het voornoemde contingent toe te voegen, één daarvan is op de locatie Bijlmerbajes. Op deze locatie wordt door de UvA en de VU gezamenlijk tijdelijke huisvesting voor internationale studenten gerealiseerd. Pas op het moment dat deze locatie geschikt is gemaakt voor internationale studenten, tellen de kamers als extra capaciteit op het bestaande aanbod.
Voorafgaand aan het geschikt maken van de kamers voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten, verbleef een mix van Nederlandse- en buitenlandse studenten via een anti-kraak constructie tijdelijk in de Bijlmerbajes. Een dergelijke anti-kraak constructie wordt vaak getroffen in het kader van leegstandsbeheer en is per definitie tijdelijk, maar behoort niet tot het bestaand aanbod van studentenhuisvesting. Aan betreffende studenten is op voorhand duidelijk gemaakt dat hun verblijf slechts tijdelijk zou zijn en zij zekerheid zouden hebben tot augustus 2018. Hopelijk vinden deze studenten snel alternatieve huisvesting. De betreffende leegstandsbeheerder beziet ook of hiervoor mogelijkheden zijn (zie ook vraag 6).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ruim 100 Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten en dat het gebouwen betreft die op de lijst staan om in februari 2019 te worden gesloopt?
Nee die mening delen wij niet, om twee redenen.
Er wordt door de gemeente, onderwijsinstellingen en huisvesters gezocht naar oplossingen om het kamertekort voor studenten het hoofd te bieden. De transformatie van de Bijlmerbajes is niet de enige nieuwe ontwikkeling op het gebied van studentenhuisvesting in Amsterdam. Dat, naast het zoeken naar structurele oplossingen, ook gezocht wordt naar tijdelijke oplossingen, zoals het tijdelijk benutten van leegstaande gebouwen, is in een zo’n krappe woningmarkt als Amsterdam alleen maar te begrijpen.
De tweede reden is dat er geen sprake is van verdringing, zoals de vraagstelling suggereert. De Bijlmerbajes wordt tot aan de sloop in 2019 geschikt gemaakt voor de tijdelijke huisvesting van internationale studenten. Ook daar is grote behoefte aan. Bovendien is de doelgroep van internationale studenten bij uitstek geschikt om tijdelijk te huisvesten omdat veel internationale studenten ook maar voor een deel van hun studie in Nederland verblijven.
Door de eigenaar en leegstandsbeheerder is besloten om, totdat de woningen voor internationale studenten gereed zijn, een anti-kraakwacht in de woningen te huisvesten. De leegstandsbeheerder heeft aan de huidige bewoners duidelijk gemaakt dat het om een anti-kraak gebruikersovereenkomst tegen een lage vergoeding gaat, waarbij gebruikers gewezen zijn op de opzegtermijn van 28 dagen. Ook is bij het aangaan van het contract aangegeven dat er zekerheid was tot augustus 2018.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor internationale studenten niet toeneemt onder Nederlandse studenten als studenten aangeven «het voelt alsof ik minder belangrijk ben dan internationale studenten»? Wat wilt u doen om dit tegen te gaan? Was het voor de integratie niet beter geweest als Nederlandse en internationale studenten hier gemengd zouden gaan wonen?
De onjuiste beeldvorming die is ontstaan over deze situatie helpt inderdaad niet mee, waar het gaat om het draagvlak voor internationale studenten. Zoals u weet werken mijn collega en ik aan een nieuw actieplan studentenhuisvesting. Dit zal in het najaar gereed komen. Daarin zal lokaal maatwerk het uitgangspunt zijn. Uitgaande van de situatie in Amsterdam zien we dat kennisinstellingen, gemeenten en huisvesters samen naar oplossingen zoeken om de beschikbaarheid van studentenwoningen voor alle studenten, Nederlandse en internationale, te vergroten. Wat betreft de tijdelijke woonruimte op de locatie Bijlmerbajes is gekozen voor het huisvesten van internationale studenten om de druk op de Amsterdamse studentenwoningmarkt tijdelijk te verlichten. Het gaat hier ook echt om tijdelijke huisvesting, tot aan de sloop van de panden in 2019. Internationale studenten zijn hiervoor, zoals ook aangegeven bij vraag 4, een goede doelgroep, omdat zij ook vaak maar tijdelijk in Nederland verblijven.
Bent u bereid om er bij de UvA op aan te dringen dat zij ook voor de getroffen studenten huisvesting vinden?
De studenten die van te voren wisten dat hun verblijf in de Bijlmerbajes tijdelijk zou zijn, zullen op zoek moeten gaan naar een alternatieve oplossing voor de periode na augustus 2018. Via de UvA begrijpen we dat de betreffende leegstandsbeheerder hierbij behulpzaam wil zijn. De brief die ik samen met de Minister van BZK onlangs heb gestuurd naar alle gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters in de studentensteden, roept deze partijen op om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken voor alle studenten.
Welke situaties zijn er nog meer bekend, waarin Nederlandse studenten hun kamer moeten verlaten voor internationale studenten?
Die zijn ons niet bekend.
Gratis zonnepanelen voor huurders |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat huurders in Bergen gratis zonnepanelen op de daken van hun woningen krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het niet doorberekenen van het plaatsen van zonnepanelen aan huurders is een keuze van de corporaties zelf op basis van hun eigen financiële positie, de lokale volkshuisvestelijke prioriteiten en opgaven en het overleg met de huurders en gemeenten waar zij prestatieafspraken mee maken. Verduurzaming van de woningvoorraad en huurmatiging zijn onderdeel van deze prestatieafspraken. Het is goed om te zien dat corporaties in de praktijk invulling geven aan het verbeteren van de betaalbaarheid en het verduurzamen van hun bezit.
Deelt u de mening dat de voorbeelden van woningcorporatie Kennemer Wonen of Woonborg, waarbij huurders zonnepanelen krijgen zonder huurverhoging, navolging verdienen in het hele land? Wat kunt u en wilt u doen om dat te bereiken?2
De voorbeelden van Kennemer Wonen en Woonborg zijn mooie voorbeelden van hoe een corporatie invulling kan geven aan verduurzaming en het verbeteren van de betaalbaarheid. Waar en in welke vorm dit navolging krijgt in het land hangt af van de lokale afspraken die corporaties, huurders en gemeenten maken over hoe lokale volkshuisvestelijke opgaven worden ingevuld. Afhankelijk van de financiële positie van de corporatie en lokale afwegingen kan daarbij besloten worden om de plaatsing van zonnepanelen niet door te berekenen aan de huurders. Ik zie geen reden om actief te gaan sturen op de afspraken die hierover lokaal gemaakt worden.
Hoeveel sociale huurwoningen in ons land, graag uitgesplitst naar rijtjeshuizen, flats en appartementencomplexen, hebben zonnepanelen op het dak, en hoeveel daarvan hebben geen huurverhoging, energieprestatievergoeding of verhoogde servicekosten gekregen?
Op basis van de meest recente cijfers van Aedes3, blijkt dat er 67.900 corporatiewoningen in 2017 voorzien waren van zonnepanelen. Er is echter geen specificatie beschikbaar naar het type woning.
Klopt het dat met de reserves, die in de commerciële (niet-Daeb) tak van woningcorporaties zitten, er meer dan een miljoen huurwoningen van gratis zonnepanelen zijn te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op lokaal niveau in het overleg tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties dient een afweging gemaakt te worden tussen de bestedingsmogelijkheden van de financiële ruimte bij corporaties. Dit gaat bijvoorbeeld ook om verdere verduurzaming van de corporatievoorraad, nieuwbouw van DAEB en niet-DAEB-huurwoningen en huurmatiging. In hoeverre daar prioriteit wordt gelegd bij het plaatsen van zonnepanelen, is aan deze lokale partijen.
In de Staat van de Volkshuisvesting is dit jaar voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties voor de niet-DAEB opgenomen. Hieruit blijkt dat er vanuit de niet-DAEB maximaal € 4 miljard naar DAEB overgeheveld kan worden. Hiermee zouden op circa 1 miljoen huurwoningen zonnepanelen kunnen worden geplaatst, indien de kosten per woning beperkt blijven tot € 4.000 per woning.
Bij deze inschatting is echter geen rekening gehouden met het feit dat de risicobereidheid van de achtervangers van het borgingsstelsel grenzen stelt. Als uitgangspunt voor de risicobereidheid hanteren de achtervangers van het WSW (gemeenten en Rijk) dat het WSW onder «normale» omstandigheden maximaal één keer in de honderd jaar (99% zekerheid) een beroep doet op de achtervangers. Dat betekent dat er in werkelijkheid een lagere bestedingsruimte is op sectorniveau dan de optelling van de IBW per corporatie.
Waarom mogen de kosten van zonnepanelen doorgerekend worden in zowel de huurprijs als de servicekosten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat zonnepanelen niet langer doorberekend mogen worden in de servicekosten, zodat een huurder er niet op achteruit gaat in woonlasten?3
De installatiewijze en de plaats van de zonnepanelen bepalen of de kosten daarvan kunnen worden doorberekend via de huurprijs of via de servicekosten. Zo kunnen zonnepanelen worden doorberekend in de servicekosten op het moment dat zij niet zijn aan te merken als onroerende aanhorigheid bij de woning. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zonnepanelen die zodanig zijn geïnstalleerd dat zij eenvoudig zijn te verwijderen of bij zonnepanelen die niet op of aan de woning zijn aangebracht maar wel elektra leveren aan de huurder.
Een verhuurder is bij de plaatsing van zonnepanelen gebonden aan verschillende wettelijke regels. Een verhuurder kan geen zonnepanelen plaatsen op een woning zonder instemming van de zittende huurder. Bij een complex wordt een voorstel van de verhuurder tot plaatsing van zonnepanelen als redelijk beschouwd indien 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. Deze 70% instemming geldt ook als er sprake is van doorberekening in de servicekosten en het gaat om zonnepanelen die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk kunnen worden geleverd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zonnepanelen voor de elektra van gemeenschappelijke ruimten in een flat. Voorts geldt dat een verhuurder verplicht is om met zijn huurdersorganisaties regelmatig overleg te voeren over het huur-, onderhouds- en servicekostenbeleid. Dit betekent dat een verhuurder ook zijn beleid inzake het plaatsen van zonnepanelen met zijn huurdersorganisaties zal bespreken. Gelet op deze wettelijke regels acht ik dat huurders voldoende waarborgen hebben als een verhuurder zonnepanelen wil plaatsen.
De brief van de Turkse president Erdogan inzake de Turkse verkiezingen |
|
Han ten Broeke (VVD), Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogan stuurt Nederlandse Turken weer een brief over aanstaande verkiezingen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verzenden van de brief van de Turkse president, wiens partij in 20152 en in 20173 soortgelijke brieven naar Turkse Nederlanders verstuurde?
In 2015 concludeerde het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op basis van de verkregen informatie dat in Turkije politieke partijen op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
In de brief van 2015 stond een expliciete oproep om op de heer Erdogan te stemmen. Vanwege dit ongewenste stemadvies werd de Turkse ambassadeur toen ontboden. Tijdens het referendum in 2017 werd een brief verstuurd door de toenmalige premier van Turkije en partijleider van de Turkse AKP Yildirim met een algemene oproep om te gaan stemmen. De Turkse ambassadeur werd naar aanleiding van deze brief niet ontboden. Het verzenden van een dergelijke brief is toegestaan binnen de kaders van de Nederlandse wet.
De huidige brief is ondertekend door de heer Erdogan in zowel zijn rol als president van Turkije als partijleider van de Turkse AKP. In de brief komen uitspraken terug die de Turkse president Erdogan gebruikt in speeches tijdens o.m. AKP-bijeenkomsten, en worden lezers uitgenodigd om die uitspraken te steunen. Echter, in de brief wordt geen letterlijke oproep gedaan om op de Turkse president Erdogan of de AKP te stemmen. De boodschap betreft een algemene oproep om te gaan stemmen.
Desalniettemin vindt het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een brief ontvangen van de Turkse president met een oproep om te gaan stemmen voor de Turkse parlements-en presidentsverkiezing. Dit zou namelijk opgevat kunnen worden als een impliciet stemadvies.
Kunt u aangeven of u de brief, voor zover dat verschil maakt voor het oordeel, gezien moet worden als brief van de Turkse regering of van de Turkse AK-partij? Heeft de herkomst of ondertekening nog gevolgen voor het oordeel van de regering?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om de Turkse regering aan te spreken op deze vorm van inmenging, gezien het feit dat er op dit moment geen sprake is van vertegenwoordiging op ambassadeursniveau?
De brief is verstuurd aan Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich in Turkije hebben geregistreerd als kiezer. In 2015 concludeerde het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op basis van de verkregen informatie dat in Turkije politieke partijen op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
Het versturen van een dergelijke brief is in Nederland niet verboden.
Het staat Turkije vrij banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert. Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het Kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hierop aan te spreken.
Is gebruik gemaakt van hetzelfde adressenbestand dat in 2015 werd gebruikt voor het verzenden van een brief vanuit de Turkse regering, destijds ondertekend door de toenmalige Turkse Minister van Buitenlandse Zaken?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder die zelf bepaalt welk onderzoek zij uitvoert. Zij heeft verder aangegeven dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) alleen geldt voor instanties buiten de Europese Unie als ze goederen of diensten aanbieden aan EU-burgers of als ze hun gedrag monitoren. Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens lijkt het geven van stemadvies daar niet onder te vallen.
De brief is, net als in 2015, verstuurd aan Turkse kiesgerechtigden. In 2015 concludeerde het CBP dat in Turkije politieke partijen, op grond van Turks recht, tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
Kunt u zich herinneren dat toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Koenders, de Kamer in 2015 liet weten dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoek zou verrichten naar de destijds verzonden brief?4 Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, de opvolger van het CBP, de Turkse regering ditmaal om inlichtingen gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre de verzending van deze brief zich verhoudt tot de recent in werking getreden Algemene Verordening Gegevensbescherming? Kunt u, indien u verwijst naar het feit dat Turkije geen lid is van de Europese Unie (EU) en zich daarmee niet geraakt zou voelen door Europese privacywetgeving, aangeven of het uitmaakt of de Turkse regering bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief is bijgestaan door EU-onderdanen dan wel welk ander relevant aanknopingspunt zich voordoet?
Nee. De brief is verstuurd aan Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich in Turkije hebben geregistreerd als kiezer. De conclusie van het CBP was in 2015 dat het verkrijgen van lijsten van geregistreerde kiesgerechtigden en hun adressen door politieke partijen (tegen betaling) in Turkije kan op grond van Turks recht.
Het betreft dus een Turkse aangelegenheid die buiten de rechtsbevoegdheid van Nederland valt.
Wat was de rol van de Turkse ambassade, dan wel één of meerdere consulaten, bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief?
Het Turks diplomatieke netwerk in Nederland was, voor zover bij het Kabinet bekend, niet betrokken bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief.
Heeft u het versturen van deze brief betrokken bij het overleg met de Turkse autoriteiten over het al dan niet plaatsen van op de Turkse verkiezingen wijzende, en door de Nederlandse overheid gefaciliteerde, verkeersborden langs de snelweg? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft de Turkse autoriteiten toestemming gegeven voor het openen van stemlokalen om Turkse stemgerechtigden te laten stemmen voor de Turkse parlements- en presidentsverkiezingen van 24 juni 2018. Dit is gebruikelijk en past binnen de inzet om democratische processen te bevorderen. In de communicatie met Turkije is besproken dat verdere invulling hiervan in overleg met het lokale gezag moest plaatsvinden en ook onderhevig was aan lokale regelgeving.
Houdt u staande dat het plaatsen van deze borden nodig was voor verkeersgeleiding en openbare orde? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, kunt u toezeggen in het vervolg een nee-tenzij-beleid te hanteren ten aanzien van dit soort verzoeken, dus dit alleen te doen indien onomstotelijk vaststaat dat het nodig is voor de veiligheid?
In aanloop naar de verkiezingen hebben de Turkse autoriteiten, na toestemming van het Kabinet, in goed overleg met de gemeenten, zelf voor stemlocaties, een verkeersplan en beveiliging gezorgd. Het lokale gezag is primair verantwoordelijk voor besluiten zoals het plaatsen van verkeersborden in het kader van openbare orde en veiligheid. Er is rekening gehouden met het grote aantal kiesgerechtigden voor de Turkse verkiezingen, zowel in Nederland als ook in de ons omringende EU-landen.
Staat u, als het in de toekomst onverhoopt toch noodzakelijk blijkt borden te plaatsen, open voor het voorstel van Kamerlid Kuzu, zoals voorgesteld tijdens het mondelinge vragenuur van 19 juni 2018, om de volgende keer op elk verkeersbord een disclaimer te plaatsen met de opmerking dat de Nederlandse regering, als facilitator van de verkeersborden, Erdogan niet steunt?5
Nee. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tijdens het mondelinge vragenuur van 19 juni 2018 aangegeven dat de Nederlandse regering zich niet inhoudelijk mengt in de Turkse verkiezingen. Het faciliteren van stemlokalen in Nederland, waarvoor een ander land van het Kabinet toestemming heeft gekregen, is aan het lokaal bevoegd gezag.
Kunt u aangeven hoe ver de regering is met het nader verkennen van de wenselijkheid om campagne-activiteiten door buitenlandse politici uit niet EU-landen te reguleren, naar aanleiding van de Duitse notificatie?6 Kunt u inschatten wanneer u de Kamer denkt te kunnen informeren over een uitkomst?
De verkenning loopt en na afronding zal de Kamer geïnformeerd worden over de bevindingen.
Studenten die naar de rechter moeten voor onterecht betaalde bemiddelingskosten |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat studenten naar de rechter moeten stappen om hun onterecht betaalde bemiddelingskosten terug te krijgen?1
Als Minister kan ik geen eindoordeel vellen over de juiste toepassing van de wet in concrete gevallen, daar is de rechter voor. Die kan alle voorwaarden en omstandigheden bij zijn oordeel betrekken. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 aangegeven, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woonruimte geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
Een benadeelde kan naar de rechter stappen als de bemiddelaar de bemiddelingskosten niet in der minne terugbetaalt. Mogelijk ziet de ACM in de meldingen van consumenten aanleiding tot een onderzoek naar deze praktijk(en). De ACM is bevoegd maatregelen te nemen wanneer sprake is van een stelselmatige overtreding (het gaat om de belangen van een groep consumenten). Zij treedt niet op in individuele gevallen. Klachten bij de ACM kunnen ertoe leiden dat tussenpersonen gedwongen worden hun beleid aan te passen en van verdere schending van de wettelijke regeling af te zien.
Wat is de rol van de ACM (Autoriteit Consument en Markt) geweest in deze zaak, nu de ACM in 2014 een andere werkwijze heeft toegezegd, de wet is aangescherpt en er sinds 2016 dezelfde regels voor studentenkamers gelden tegen onterechte bemiddelingskosten?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Kan de ACM in zaken met onterechte bemiddelingskosten voorkomen dat gedupeerden naar de rechter moeten stappen, en waarom is dat in dit geval niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst gedupeerden geen rechtsgang meer hoeven te maken, maar dat bemiddelingsbureaus automatisch worden gesommeerd om de onterecht ontvangen bemiddelingskosten terug te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals tijdens het AO Volkshuisvesting/Woningcorporaties van 21 juni jl. toegezegd informeer ik uw Kamer in het najaar via de aanpak «Goed verhuurderschap» (zie ook het antwoord op vragen 6 en 7) hoe ik invulling geef aan de motie van het lid Kops (PVV) (32 847 nr. 324). Deze motie verzoekt de regering ervoor te zorgen dat er niet langer onrechtmatig bemiddelingskosten bij huurders in rekening worden gebracht. Zoals tijdens het AO Huuraangelegenheden van 26 september jl. toegezegd zal ik ook onderzoeken of de Huurcommissie een rol kan spelen bij geschillen over bemiddelingskosten.
Hoe vaak is het vragen van dubbele bemiddelingskosten voor huur en verhuur nog voorgekomen in 2017 en 2018, nu uw voorganger verwachtte dat «deze praktijken snel zullen eindigen» en de ACM in 2016 stelde dat «dubbele courtage niet vaak meer voorkomt», maar klachten over bemiddelingsbureaus nog steeds op nummer 3 staan bij de meest voorkomende klachten bij het Meldpunt Ongewenst Verhuurgedrag?4 5
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen en aan hoeveel huurders ten onrechte bemiddelingskosten in rekening is gebracht.
In hoeveel gemeenten in Nederland worden huurders van zelfstandige en onzelfstandige woonruimten geholpen als ze te maken hebben met dubbele bemiddelingskosten, ofwel in de vorm van een steunpunt dan wel in de vorm van financiële steun?6
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen gemeenten die huurders van zelfstandige en onzelfstandige woonruimten steun bieden als ze te maken hebben met mogelijk dubbele bemiddelingskosten. Wel ben ik ben met de sector in gesprek over de waargenomen misstanden op de woningmarkt en de gezamenlijke inzet daarop in het kader van «Goed verhuurderschap». Onder deze misstanden schaar ik ook het nog steeds het ten onrechte vragen van bemiddelingskosten. Bij het traject «Goed verhuurderschap» zijn verschillende georganiseerde partijen uit de sector betrokken zoals de gemeente Amsterdam namens de studentensteden en VNG, maar ook VBO Makelaar, NVM, IVBN, Vastgoed Belang, VGM NL, Aedes, Woonbond en de LSVb. In gezamenlijkheid wordt gewerkt aan een aanpak, waarbij ook wordt gekeken naar het bieden van hulp aan huurders indien zij geconfronteerd worden met ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten. Graag bericht ik uw Kamer later in het najaar over de aanpak.
Bent u bereid om hulp aan huurders, zoals het voorbeeld van de gemeente Groningen, het Huurteam in Utrecht of het Meldpunt Ongewenst Verhuurgedrag in Amsterdam, te stimuleren in heel Nederland, beginnend bij de studentensteden en mogelijk in samenwerking met de LSVb (Landelijke Studenten Vakbond)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.