Het recente door ABDTOPConsult geschreven rapport ‘Stikstofruimte voor de toekomst’. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
Waarom heeft ABDTOPconsult niet direct verwezen naar de studies in de literatuurlijst van het onderzoek «Stikstofruimte voor de toekomst, waarin ABDTOPConsult aangeeft dat op basis van wetenschappelijke studies een reductie van 70% van de stikstofdeposities nodig is voor bepaalde gebieden?1
De onderbouwing van de conclusies en aanbevelingen van de verkenning «Stikstofruimte voor de toekomst» is gebaseerd op bestaande onderzoeken en rapportages van gerenommeerde onderzoeksbureaus zoals PBL, TNO, Alterra, WUR, RIVM, CBS, maar ook op basis van onder meer het Adviescollege Stikstofproblematiek en diverse rapporten van de Europese Commissie. Deze kunt u paginagewijs terugvinden in het rapport. De conclusie dat een reductie van 50–70% van de stikstofemissies nodig is volgt uit de berekeningen waarbij steeds de referentie vermeld staat.
Deelt u de mening dat er in rapporten transparant verwezen moet worden naar geraadpleegde wetenschappelijk studies, zeker als daaraan dergelijke verregaande conclusies worden verbonden?
Ik hecht belang aan degelijke wetenschappelijke onderbouwing en transparante verwijzing daarvan.
Klopt het dat de studie waarop ABDTOPConsult de vergaande conclusies van 70% stikstofreductie baseert, een studie is van het Wereld Natuur Fonds, in samenwerking met Natuurmonumenten?
Nee. ABDTOPConsult heeft laten weten dat deze conclusie is gebaseerd op de berekeningen van het RIVM, waaruit blijkt dat zeer hoge reductiepercentages nodig zijn om ernstige overbelasting door stikstof te verminderen. ABDTOPConsult heeft wel kennis gehad van onderdelen van een concept van het rapport van het Wereld Natuur Fonds, en heeft geconstateerd dat de bevindingen die daar genoemd worden hiermee overeenkomen.
Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend is, wordt het rapport van ABDTOPConsult hierdoor niet in een activistisch, NGO-gerelateerd daglicht geplaatst, in plaats van dat het een onafhankelijk rapport is, afkomstig van onafhankelijke adviseurs? Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid van de genoemde rapporten en studies?
Zie het antwoord op vraag 1 en 3. Het staat partijen zoals het Wereld Natuurfonds en Natuurmonumenten, maar ook andere partijen vrij om zelf het initiatief te nemen onderzoeken te (laten) uitvoeren. Het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» is onafhankelijk uitgevoerd met navolgbare bronverwijzingen en conclusies.
Worden er vaker dergelijke beleidsconclusies getrokken op basis van studies van het Wereld Natuur Fonds?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan dat (beleids)conclusies in rapporten transparant worden onderbouwd. De keuze voor geraadpleegde bronnen en het trekken van conclusies is aan de auteurs van dergelijke rapporten, in het geval van «Stikstofruimte voor de toekomst», aan de onafhankelijk voorzitter.
De keuringsstop bij het UWV |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovengenoemd artikel («Duizenden werknemers te lang in de ziektewet door keuringsstop bij UWV») in het Financieele Dagblad van 3 mei jl.?1
Ja.
Hoe groot is op dit moment (3 mei 2021) de werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Bij hoeveel daarvan gaat het om Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen (EZWB)? Hoeveel groter is de EZWB-voorraad op 1 mei ten opzichte van 1 januari 2021?2 Hoeveel ten opzichte van 1 januari 2020?3 Wat is de belangrijkste verklaring voor deze verschillen?
De volledige werkvoorraad van sociaal-medische beoordelingen bij UWV is eind april 87.133. Dit is een optelling van de claimbeoordelingen WIA, aanvraag beoordeling arbeidsvermogen (ABA), de eerstejaars ziektewet beoordelingen (EZWb) en de herbeoordelingen WIA. Van deze werkvoorraad betreffen 23.473 stuks de EZWb. Ten opzichte van 1 januari 2021 is de voorraad EZWb met 3% (783 EZWb’s) gedaald. Ten opzichte van 1 januari 2020 is de voorraad EZWb gestegen met 61% (8.882 EZWb’s).
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen maakt dat de EZWb’s niet altijd tijdig kunnen plaatsvinden. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl.4 over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd. UWV zal de komende twee jaar onder andere verschillende werkwijzen in de Ziektewet uitproberen om verzekeringsartsen bij de Ziektewet op een effectievere manier in te zetten. Ik verwacht dat het door deze maatregelen mogelijk is om dienstverlening te bieden die beter aansluit bij de wensen en behoeften van uitkeringsgerechtigden en die de mismatch verkleint.
Doet UWV 100% van de benodigde EZWB-keuringen bij werknemers die een jaar ziek zijn? Zo nee, hoeveel procent van de benodigde keuringen doet het UWV dan? Hoe vaak komt het voor dat werknemers de gehele wachttijd tot Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) doorlopen zonder dat er een EZWB-keuring plaatsvindt? In hoeveel procent van de gevallen wordt niet een volledige keuring, maar een lichtere vorm, bijvoorbeeld een «screening» gedaan?
De huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat UWV niet 100% van de EZWb’s tijdig kan uitvoeren. In mijn brief van 9 april jl. heb ik u gemeld dat UWV (in 2020) 81% van de uit te voeren EZWB’s daadwerkelijk verrichtte. In de eerste vier maanden van 2021 ligt dit percentage iets lager en heeft UWV 75% van de EZWb’s uitgevoerd. In 25% van de gevallen hebben werknemers de gehele wachttijd doorlopen zonder dat er een EZWb heeft plaatsgevonden.
Bij ongeveer 40% van de uit te voeren EZWb’s wordt door UWV de screeningswerkwijze toegepast. De screeningswerkwijze is een professionele inschatting op de kans op voortzetting van het Ziektewetrecht. Bij een gerede kans op beëindiging volgt een volledige beoordeling.
Op basis van welke criteria besluit UWV om al dan niet binnen de voorgeschreven periode een keuring bij een werknemer uit te voeren? Maakt UWV verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers? Zo ja, wat zijn de cijfers uitgesplitst naar deze twee groepen?
UWV voert ook in 2021, net als voorgaande jaren, de EZWb binnen de mogelijkheden uit. Er zijn geen specifieke criteria voor het al dan niet uitvoeren van EZWb’s. Wel is het zo dat UWV sinds het uitbreken van COVID-19 werkt volgens een aangepaste werkwijze. Het verrichten van sociaal-medische beoordelingen verloopt tijdens de crisisperiode zoveel als mogelijk op basis van dossierinformatie, telefonisch spreekuur en beeldbellen. Sinds juni 2020 vinden er ook weer fysieke spreekuren plaats.
Ook voor de eigenrisicodrager geldt deze aangepaste werkwijze en wordt zo veel mogelijk een telefonisch spreekuur gehouden en wordt indien mogelijk een besluit genomen op basis van (medische) stukken plus informatie uit dit telefonisch contact. In gevallen waarbij dit niet mogelijk is wordt er een fysiek spreekuur gehouden. Bij een zieke werknemer van een werkgever die eigenrisicodrager is voert UWV geen screeningswerkwijze uit. Er zijn verder geen verschillen tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers.
In onderstaande tabel staat de voorraad aan EZWb’s uitgesplitst naar eigenrisicodrager en niet-eigenrisicodrager.
23.473
1.878
21.595
8%
92%
24.256
2.668
21.588
11%
89%
14.591
1.897
12.694
13%
87%
Herkent u het vermoeden van het Platform Private Uitvoerders Sociale Zekerheid (PPUSZ) dat UWV sinds begin 2021 nauwelijks meer keuringen ten behoeve van de Eerstejaars Ziektewet Beoordeling uitvoert? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, hoe verklaart u de bevindingen en het vermoeden van PPUSZ?
Dat vermoeden herken ik niet. UWV voert ook in 2021 de Eerstejaars Ziektwet-beoordeling (EZWb) binnen de mogelijkheden uit, net als voorgaande jaren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld ben ik wel op de hoogte van de achterstanden bij de EZWb’s. Om de achterstanden in de EZWb’s in te lopen, heb ik reeds eerder met UWV afgesproken dat zij een screeningswerkwijze toepast. De achterstanden blijven echter substantieel, daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen nadere maatregelen aangekondigd om de mismatch tussen vraag en aanbod van de sociaal medische beoordeling te verkleinen.
Deelt u de mening dat het voor betrokken werkgevers én werknemers van groot belang is dat de Eerstejaars Ziektewet Beoordelingen binnen de daarvoor gestelde periode worden uitgevoerd? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat UWV deze beoordelingen binnen de wettelijke termijn uitvoert?
Ik acht het van belang dat de dienstverlening in de Ziektewet op een zo effectief mogelijke manier wordt ingezet. UWV doet alles wat binnen haar mogelijkheden ligt om de EZWb binnen de daarvoor gestelde termijn uit te voeren, maar de huidige mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische dienstverlening, maakt dat dat UWV niet altijd lukt. Ik heb daarom nadere afspraken gemaakt met UWV over de inzet van verzekeringsartsen in de Ziektwet, zoals beschreven in mijn brief van 9 april jl.
EZWb’s zijn namelijk complexe en omvangrijke beoordelingen, die veel verzekeringsartsencapaciteit vragen, terwijl ze in slechts een derde van de gevallen leiden tot een gewijzigde uitkeringssituatie. Onderzoek en de huidige uitvoeringspraktijk laten zien dat de inzet van de verzekeringsarts juist de meeste meerwaarde heeft in het eerste jaar van de Ziektewet. Dat is de periode waarin de verzekeringsarts het meeste bij kan dragen aan de terugkeer van mensen op de arbeidsmarkt. Er liggen dan ook mogelijkheden om de capaciteit aan verzekeringsartsen op een meer doelmatige wijze in te zetten. Ik heb UWV daarom gevraagd de komende twee jaar verschillende werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet.
Wat is uw verwachting van het aantal werknemers dat hersteld is, maar nog in de Ziektewet thuis zit als gevolg van de achterstallige EZWB-keuringen? Wat is bekend over de betekenis van een dergelijke situatie voor de re-integratie en arbeidsgeschiktheid van deze werknemers?
In het eerste Ziektewetjaar is volgens het dan geldende Ziektewetcriterium alleen sprake van herstel, wanneer een werknemer geschikt wordt geacht voor het eigen werk. Na het eerste Ziektewetjaar wordt de beoordeling (EZWb), gericht op of de werknemer geschikt is voor passend werk. Wanneer een werknemer met passende arbeid meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen wordt het recht op ziekengeld met een uitlooptermijn van een maand beëindigd en wordt de werknemer geacht op zoek te gaan naar passend werk. Daarbij kan hij worden geholpen door het WERKbedrijf van UWV met begeleiding en bemiddeling.
Er is geen informatie beschikbaar over hoeveel personen op basis van deze criteria ten onrechte een Ziektewetuitkering ontvangen. Wel is bekend dat UWV in de eerste vier maanden van 2021 25% van de EZWB’s niet uit heeft kunnen voeren (zie het antwoord op vraag 3). Hierdoor bestaat het risico dat mensen te lang een Ziektewetuitkering ontvangen en dat hun afstand tot de arbeidsmarkt groeit. In de eerste vier maanden van 2021 heeft ca. 30% van de Ziektewetgerechtigden na twee jaar ziekte een afwijzing voor de WIA-uitkering ontvangen. Inzet van UWV is om de komende twee jaar middels de verschillende werkwijzen in de Ziektewet en de inzet op re-integratie en participatie, dit percentage te laten dalen.
Hoe groot was de directe schade van achterstallige EZWB-keuringen voor werkgevers in 2020? En hoe groot was de indirecte schade door premiestijgingen in 2020?
Vanwege de mismatch tussen vraag naar en aanbod van sociaal medische dienstverlening moet UWV keuzes maken in de prioritering van beoordelingen en dienstverlening. Als gevolg van deze mismatch kan UWV niet alle EZWb’s tijdig uitvoeren. De financiële consequenties voor werkgevers zijn niet eenduidig te bepalen. UWV zou elders capaciteit moeten weghalen om alle Eerstejaars Ziektewetbeoordelingen uit te voeren. Dit zou ook financiële consequenties voor werkgevers kunnen hebben. Om de mismatch te verminderen is ingrijpen nodig, zoals ik beschreef in mijn brief van 9 april jl.
Wat is de verwachte directe en indirecte schade van het achterwege blijven van EZWB-keuringen voor werkgevers in 2021? Wat is het verschil tussen eigenrisicodragers en niet-eigenrisicodragers?
Zie het antwoord op vraag 8.
Op welke manier bent u van plan om ervoor te zorgen dat de werkvoorraad EZWB zo snel mogelijk weer op orde is?
In mijn brief van 9 april jl. over de toekomst van het sociaal-medisch beoordelen heb ik aangegeven wat ik ga doen om de mismatch tussen het aanbod van en de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te verkleinen. UWV werkt al met een screeningswerkwijze, maar dit blijkt onvoldoende om de werkvoorraad EZWb’s weg te werken. Daarom heb ik UWV gevraagd om de aankomende twee jaar een aantal werkwijzen uit te proberen, om te komen tot een effectievere uitvoering van de Ziektewet. Mijn verwachting is dat de mismatch en de werkvoorraad EZWb door het toepassen van die werkwijzen verminderden.
Wat doet u eraan om de schade voor betrokken werknemers en werkgevers te minimaliseren?
Zie het antwoord op vraag 10.
Daarbij bestaat voor werkgevers de mogelijkheid om een schadevergoeding bij UWV aan te vragen op het moment dat de EZWb niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Het bericht ‘Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Varen door de Bruse sluizen vraagt planning: al vijf maanden beperkingen door kapotte brug»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Klopt het dat de basculebrug over de Grevelingensluis in de N59 bij Bruinisse al bijna zes maanden buiten gebruik is?
Ja dat klopt. Inmiddels is de brug op 13 mei 2021 weer volledig in gebruik genomen.
Klopt het dat door schuttijden voor het scheepvaartverkeer de wachttijden voor auto’s om het eiland op en af te gaan kunnen oplopen tot een uur?
Het wegverkeer kon gebruik maken van de brug Yseren Ryve. Tijdens het schutten van de sluis is deze brug geopend en moeten weggebruikers wachten. Dit betekende met regelmaat een extra reistijd van 30 tot 45 minuten.
Welke vorderingen zijn er gemaakt sinds november 2020, toen het nieuwsbericht werd gepubliceerd dat Rijkswaterstaat «op dit moment onderzoekt welke maatregelen getroffen moeten worden en hoe lang herstel gaat duren»?2
Sinds november 2020 is door onderzoek een volledig beeld verkregen van de te beheersen risico’s in de besturing en de bediening. In december 2020 is hiervoor een plan met beheersmaatregelen opgesteld, dat vervolgens is uitgevoerd. Dat heeft langer geduurd dan gedacht omdat het probleem in de aansturing complexer was dan gedacht. Nadat de benodigde maatregelen zijn genomen is het veilig gebruiken van de brug getest. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Kunt u toelichten wat er aan de hand is «met de technische systemen waardoor we een volledig veilige bediening niet kunnen garanderen»?3
Bij testen in 2020 hebben we vastgesteld dat het mogelijk is dat er tegelijk storingen kunnen optreden in twee onderdelen die als elkaars «back up» functioneren. In dat geval zou er een onveilige situatie ontstaan bij het bedienen en daardoor ook het veilige gebruik van de brug.
Welke gevolgen heeft de buitengebruikstelling van de Grevelingenbrug voor de doorstroming van zowel het wegverkeer als de scheepvaart?
Het scheepvaartverkeer kon alleen gebruik maken van de Grevelingensluis tijdens ingestelde bloktijden die zijn vastgesteld op basis van de lagere intensiteiten van het wegverkeer buiten de spitstijden. Per dag waren er vijf bloktijden van één uur waarbij doorvaart mogelijk was. Het aanbod werd gereguleerd doordat de schepen zich vooraf moesten melden. Hierdoor maakten minder schepen gebruik van de sluis. De bereikbaarheid voor wegverkeer is hierdoor negatief beïnvloed (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Kan achterstallig onderhoud de oorzaak zijn van de problemen met de Grevelingenbrug, die dateert uit 1965? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit achterstallig onderhoud weg te werken?
Achterstallig onderhoud is hier niet de oorzaak. De bediening en besturing zijn in 2016–2019 aangepast. Het probleem van de storingen is later pas naar boven gekomen.
Welke gevolgen heeft het achterstallig onderhoud aan waterwerken voor de inzet van de regering om vervoer over water te bevorderen?
Vervoer over water is gebaat bij een betrouwbare vaarweg met betrouwbare reistijden. Als een stremming ongepland is, door bijvoorbeeld een storing, dan levert de opgelopen vertraging ook hinder op voor andere afspraken in de logistieke keten, zoals laad- en lostijden in de haven en latere levering van een product bij de klant. Als dit vaker voorkomt kan dit een reden zijn voor klanten om voor vervoer over de weg te kiezen in plaats van vervoer over water.
Klopt het dat gepland was de brug te heropenen op 1 mei 2021 en dat dat nu niet doorgaat en dat ook onbekend is wanneer de brug dan wel heropend gaat worden?
Het is juist dat 1 mei de planning was om de brug weer in gebruik te nemen. De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik.
Klopt het dat Rijkswaterstaat nog budget moet alloceren? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dat beschikbaar komt?
De brug is sinds donderdagmiddag 13 mei 2021 weer volledig in gebruik. De financiële middelen die hiervoor nodig waren zijn bekostigd uit de budgetten voor beheer en onderhoud.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.
Het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar bijna 50.000 vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit heeft gegeven |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de IND bijna 50.000 Nederlandse paspoorten heeft weggeven aan vreemdelingen, waarvan Syriërs die hier in 2015 naartoe zijn gekomen de grootste groep vormen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Bent u het eens dat deze Syriërs allang weer naar huis hadden moeten terugkeren om hun eigen land weer op te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat van 19 mei jl. heb ik uitgebreid met uw Kamer over dit vraagstuk van gedachten gewisseld. Zoals ook bij dat debat aangegeven, wordt de vraag of de situatie in Syrië veilig genoeg is om naar het land terug te keren door mij beoordeeld op basis van feiten uit objectieve bronnen over de situatie aldaar, waaronder de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit het meest recente algemeen ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Syrië niet substantieel is verbeterd. De algehele veiligheidssituatie en mensenrechtenschendingen die gepleegd worden door het Syrische regime en andere partijen, bleken onverkort zorgwekkend.
Zo ja, bent u dan bereid het voorbeeld van de Deense regering te volgen, te stellen dat Syrië weer veilig genoeg is om naar terug te keren en te beginnen met het uitzetten van Syriërs naar hun thuisland?
Voor het huidige landgebonden asielbeleid voor Syrië geldt het uitgangspunt dat mensen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Terugkeer naar Syrië vindt dan ook niet plaats op initiatief van de Nederlandse overheid. Indien een Syrische migrant toch de wens heeft om terug te keren naar Syrië – om welke reden dan ook – kan de DT&V hierin ondersteunen, bijvoorbeeld middels het boeken van een vlucht.
De situatie in Syrië blijf ik nauwgezet volgen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heb ik gevraagd een nieuw algemeen ambtsbericht over de situatie in Syrië op te stellen. Dit ambtsbericht wordt voor aanstaande zomer verwacht. Aan de hand van de feiten in dat ambtsbericht zal ik beoordelen of het asielbeleid voor Syrië aanpassingen behoeft. Bij de beoordeling van landenbeleid wordt het beleid van de ons omringende lidstaten betrokken. Het Nederlandse asielbeleid voor Syrië is momenteel in lijn met het beleid dat door het merendeel van de andere EU-lidstaten wordt gevoerd. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren of er aanleiding bestaat het asielbeleid ten aanzien van Syrië te wijzigen.
Bent u het voorts eens dat het culturele zelfmoord is om zoveel vreemdelingen de Nederlandse nationaliteit cadeau te geven als zij zelf een cultuur aanhangen die haaks staat op de onze? Zo nee, waarom niet?
Nee, Voor verkrijging van het Nederlanderschap gelden stringente voorwaarden.
Bent u bereid waar dat nu mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met een dubbele nationaliteit, de gegeven Nederlandse nationaliteit weer in te trekken en alsnog over te gaan tot uitzetting?
Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit om de in uw vragen bedoelde redenen niet toe.
Bent u bereid waar dat nu niet mogelijk is, met concrete wetgeving te komen om het intrekken van de gegeven Nederlandse nationaliteit wel mogelijk te maken zodat kan worden overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat Nederland voor de Nederlanders is en dat we onze eigen bevolking op deze wijze aan het vervangen zijn en alles wat we hebben opgebouwd in dit land verkwanselen?
Het asielbeleid in Nederland is gestoeld op de regels en rechten die neergelegd zijn in het Vluchtelingenverdrag en het Europese Verdrag van de Rechten voor de mens. Het beleid is erop gericht bescherming te bieden aan allen die geweld of vervolging ontvluchten. Van toegelaten asielzoekers wordt verwacht dat zij meewerken aan hun integratie in Nederland.
Het bericht dat mensen buitengesloten worden door de digitale wereld |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat mensen die niet digitaal vaardig zijn ook mee moeten kunnen doen in onze samenleving? Vindt u dat op dit moment voldoende gewaarborgd?1
Ik deel uw mening volledig dat in onze samenleving ook mensen die minder digitaal vaardig zijn mee moeten kunnen doen. Daarom heeft het Ministerie van BZK in 2018 het programma Digitale Inclusie opgezet en hierover de beleidsbrief «Digitale inclusie; iedereen moet kunnen meedoen» naar de Tweede Kamer gestuurd.2 Vanuit dit dossier investeren we al veel in bijvoorbeeld hulp bij online overheidsdiensten en het verbeteren van digitale vaardigheden. De laatste stand van zaken kunt u lezen in de voortgangsbrief uit 2020.3 Van belang is dat we dit ook in de toekomst blijven doen.
Op 1 juli 2019 hebben we het eerste Informatiepunt Digitale Overheid geopend in de bibliotheek in Venlo samen met de Koninklijke Bibliotheek en de Manifestgroep (het samenwerkingsverband van een aantal uitvoeringspartijen zoals de Belastingdienst, UWV, SVB). Op 24 juni jl. heb ik samen met de Nationale ombudsman het 200ste Informatiepunt geopend. Bij de Informatiepunten kunnen niet-digitaal vaardige mensen hulp krijgen bij online overheidsdienstverlening. Ook worden mensen doorgeleid naar cursussen digitale vaardigheden of begeleid naar maatschappelijke hulpverleners bij complexere problemen zoals schulden.
Tegelijkertijd willen we de burger zelfredzamer maken door het verbeteren van digitale vaardigheden met het programma Tel mee met Taal (2020–2024). Doelstellingen zijn het vergroten van het bereik van de doelgroep, het meten van effect en het vergroten van de kwaliteit van het cursusaanbod. Via subsidieregelingen stimuleren we de ontwikkeling van digitale vaardigheden op de werkvloer en het voorkomen van gebrek aan vaardigheden via de gezinsaanpak. We maken de burger zo digitaal zelfredzamer in alle facetten van het dagelijkse leven.
Het Ministerie van BZK, VodafoneZiggo en de Number 5 Foundation hebben in 2018 de Alliantie Digitaal Samenleven opgericht. Meer dan 30 publieke en private partijen zetten zich in voor een inclusieve digitale samenleving. De Alliantie stimuleert dat zoveel mogelijk mensen toegang hebben tot digitale apparaten, goed werkend internet en passende hulp. Vanuit de Alliantie en NL Digital is vorig jaar het initiatief Allemaal Digitaal gestart. Met het uitreiken van de inmiddels 10.000 digitale apparaten helpen we mensen om mee te doen in de digitale samenleving.
Hoeveel mensen zijn volgens u niet digitaal vaardig? Klopt het dat dit ongeveer om 4 miljoen mensen gaat? Hoeveel huishoudens hebben geen internet?2
Circa 4 miljoen burgers van 16 jaar en ouder zijn niet digitaal vaardig (genoeg) om zelfstandig zaken met de overheid te doen.5 Circa 2,5 miljoen burgers boven de 16 jaar zijn laaggeletterd en zullen in de toekomst blijvende ondersteuning nodig hebben om digitaal zaken te doen met de overheid.6 Volgens Eurostat-onderzoek uit 2019 heeft 79% van de Nederlanders tussen van 16–75 jaar digitale basisvaardigheden. Dat ligt ruim boven het EU-gemiddelde van 58%.7 Tussen leeftijdsgroepen en opleidingsniveaus bestaan echter grote verschillen. Naast aandacht voor ouderen is het nodig dat lager opgeleiden hun vaardigheden verbeteren. Voor het Eurostat-onderzoek wordt daarnaast gebruik gemaakt van zelfrapportage. Mensen worden gevraagd welke digitale taken zij hebben uitgevoerd. De aanname is dat wie aangeeft een bepaalde activiteit uitgevoerd te hebben (zoals het versturen van een e-mail), ook bezit over de juiste vaardigheden. Niet zeker is of mensen de taak ook op een succesvolle en veilige manier hebben uitgevoerd. Hier zit dus een risico op zelfoverschatting of -onderschatting in. Tot slot moet onderscheid worden gemaakt tussen basisvaardigheden en andere digitale vaardigheden zoals het zaken doen met de overheid. Afhankelijk van de definitie van digitale vaardigheden, is de groep niet digitaal vaardige mensen groter of kleiner.
In CBS-onderzoek uit 2019 geeft 74,1 procent van de Nederlanders van 12 jaar en ouder aan, een smartphone met internet te hebben. Maar met alleen een smartphone kunnen mensen lang niet alle digitale handelingen goed verrichten. Een cursus op afstand volgen of online solliciteren en een brief schrijven is lastig op een smartphone. In datzelfde onderzoek geeft 3 procent van de ondervraagden aan thuis geen internet te hebben. Dat zijn ongeveer 453.000 mensen. Mensen zonder internetverbinding thuis gaven aan geen interesse te hebben in het internet, gebrek aan kennis of vaardigheden te hebben, bezorgd te zijn over privacy en veiligheid of de benodigde apparatuur te duur te vinden. In 2014 had nog 7 procent thuis geen internet.8
Onder de 453.000 mensen waren zo’n 4000 gezinnen met kinderen van 5–12 jaar. Tijdens de eerste Covid-19 lockdown was deze groep uitgesloten van digitaal contact, waaronder onderwijs op afstand. Een belangrijke kanttekening is dat de CBS-vragenlijst via internet wordt verstuurd. Bij mensen die hier niet op reageren probeert het CBS telefonisch contact te krijgen. Online en telefonische vragenlijsten bereiken veel mensen in kwetsbare situaties echter niet. Door kennisuitwisseling met (lokale) maatschappelijke organisaties en de uitvoering van divers kwalitatief onderzoek, lijkt nader kwantitatief onderzoek noodzakelijk. In 2020 heeft de Alliantie een eerste wetenschapstafel georganiseerd over het thema digitale inclusie. Wetenschappers uit diverse disciplines van onder andere de Universiteit van Twente, Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit wisselden inzichten uit voor onderzoek op digitale inclusie. Met hen gaan we verder bespreken welk nader onderzoek nog nodig is.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Futselaar en Van Raak, dat er altijd laagdrempelig menselijk contact mogelijk moet zijn met overheidsinstanties?3
Om er voor te zorgen dat er altijd laagdrempelig, menselijk contact mogelijk is met de overheid, wordt in het wetsvoorstel Modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, dat bij de Tweede Kamer in behandeling is, een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgesteld.10 De behoeften van burgers en bedrijven staan centraal. De overheid heeft daarmee een verantwoordelijkheid om hulp te geven in het contact met de overheid. Daarom voorziet het wetsvoorstel in een algemene zorgplicht voor de overheid om passende ondersteuning te bieden bij communicatie met de overheid. Met de Informatiepunten Digitale Overheid geven we voor een deel al invulling aan de verplichting tot passende ondersteuning. Zie ook het antwoord op vraag 1. Daarnaast blijft in de Awb het uitgangspunt dat burgers de keuze hebben tussen elektronisch bestuurlijk verkeer of de traditionele schriftelijke vorm van contact met de overheid.
Met het programma «Vermindering regeldruk burgers» werken BZK, gemeenten en uitvoeringsorganisaties samen aan Prettig contact met de overheid. Verder organiseren Stichting Lezen en Schrijven en stichting ABC in samenwerking met de Direct Duidelijk Brigade inspiratiesessies Begrijpelijke overheidscommunicatie. Ambtenaren maken in deze sessies kennis met ervaringsdeskundigen (digitale) laaggeletterdheid en de beperkingen die zij ondervinden bij (digitale) overheidsdienstverlening. Daarnaast leren ambtenaren hoe zij ervaringsdeskundigen kunnen inzetten om de begrijpelijkheid van teksten te verbeteren voor een toegankelijke overheid.
Bent u bereid met instanties zoals banken, ziektekostenverzekeraars en woningcorporaties in gesprek te gaan zodat ook zij ervoor zorgen dat er altijd laagdrempelig menselijk contact mogelijk is voor mensen die niet digitaal vaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over dit gesprek?
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat alle sectoren meewerken aan een digitaal inclusieve samenleving. We hebben daarom samen met VodafoneZiggo en de Number Five Foundation de Alliantie Digitaal Samenleven opgezet om intensief andere sectoren te betrekken en met hen samen te werken. In de Alliantie zitten ook partijen zoals de ING Bank, Zorgverzekeraars Nederland, onderwijsinstellingen en Stichting Lezen en Schrijven. De Alliantie zet activiteiten en campagnes op. Daarmee agendeert de Alliantie ook het belang van de goede balans tussen on- en offline menselijk contact. Bijvoorbeeld met de campagne #Echtcontact werd aandacht gevraagd voor niet-digitaal contact met mensen. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2 over de actie #Allemaaldigitaal.
In uw Kamervragen verwees u naar het artikel in Max Magazine «Buitengesloten door de digitale wereld». Daarin is onderzocht dat ondanks de toename in digitaal gebruik tijdens Corona, met name onder ouderen, de urgentie voor offline ondersteuning blijft. Vanuit de Alliantie zien we dat dit ook wordt onderschreven door onder andere banken (via de Betaalvereniging Nederland), verzekeraars en vervoersbedrijven. Zij hebben regelmatig klanten die niet digitaal vaardig genoeg zijn om gebruik te maken van online dienstverlening. Ook zijn er klanten die basisvragen stellen over digitale apparaten en toepassingen. Deels ligt de verantwoordelijkheid voor de noodzakelijke ondersteuning bij de organisaties zelf en deels ligt die bij het Rijk en gemeenten. Het Rijk en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma Tel mee met Taal (zie ook het antwoord op vraag 1) of het ter beschikking stellen van de Digihulplijn en de Informatiepunten (zie antwoord op vraag 1, 3 en 5).
Banken, zorgverzekeraars en corporaties zijn uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de eigen dienstverlening. We zien dat banken en zorgverzekeraars vaak zelf al heel goed ingericht zijn op laagdrempelig menselijk contact. Met de meeste zorgverzekeraars kan men ook telefonisch contact opnemen en er zijn zorgkantoren waar mensen langs kunnen met een vraag.
Ook woningcorporaties doen het nodige om de dienstverlening in te richten voor minder digitaal vaardige mensen. Onder de groep sociale huurders is de groep minder/niet digitaal vaardige mensen meer dan gemiddeld vertegenwoordigd. Woonstichting Eigen Haard heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de digitale vaardigheden bij haar huurders. Uit het onderzoek onder 55.000 huishoudens bleek dat minimaal 50% niet digitaal zelfredzaam is. Bijna alle corporaties houden rekening met de digitale vaardigheden van hun huurders. Dit doen zij onder meer door brieven te sturen en door telefonisch of via de servicebalie bereikbaar te zijn voor vragen of verzoeken. Verder richten corporaties wijksteunpunten in zodat huurders in de buurt in contact kunnen komen met hun corporatie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de vrijwilligers van de digihulplijn om te kijken waar de grootste knelpunten zitten zodat deze opgelost kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van dit gesprek?
Ja, dit gesprek heb ik bij de lancering van de DigiHulplijn gevoerd in juni 2020. Uiteraard monitoren wij knelpunten en problemen van mensen voortdurend op basis van de ervaringen van deze vrijwilligers. De DigiHulplijn is een gezamenlijk initiatief van maatschappelijke organisaties (Nationaal Ouderenfonds, SeniorWeb en de Koninklijke Bibliotheek), private partijen (VodafoneZiggo en ContactCare) en de Alliantie. Getrainde, ervaren vrijwilligers helpen mensen met hun digi-vraag. De vrijwilligers geven een persoonlijk advies door direct met een oplossing te komen, maar ook door te verwijzen naar passende hulp in de eigen omgeving.
De betrokken organisaties geloven sterk in de meerwaarde van de landelijke DigiHulplijn, maar zij zien ook een aantal uitdagingen:
Het bericht 'Europees vaccinatie-certificaat ook goed nieuws voor de eilanden' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Europees vaccinatie-certificaat ook goed nieuws voor de eilanden»?1
Ja.
Wat is de voortgang op de voorbereidingen voor het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat op de Caribische delen van het Koninkrijk?
Er zijn werkgroepen gevormd om de voorbereidingen voor vaccinatiebewijzen en het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat op de CAS-landen en de BES-eilanden te bespreken. De ontwikkelingen rondom het digitale groen certificaat op nationaal en Europees niveau worden op de voet gevolgd. Momenteel wordt bekeken wat de technische en juridische vereisten zijn van het certificaat en of het in gebruik nemen van het digitale groen certificaat opportuun wordt geacht door de Caribische delen van het Koninkrijk.
Wat is de verwachte ingangsdatum van het gebruik van het digitale groen certificaat voor de Caribische delen van het Koninkrijk?
De EU-verordening gaat ook in op de certificaten die op de Europese overzeese gebieden worden uitgegeven. Dat betekent dat de streefdatum van 21 juni ook geldt voor de CAS-landen en BES-eilanden.
Verwacht u nog bijzondere invoeringsaspecten voor deze gebiedsdelen?
Omdat de bewoners op de eilanden geen BSN – en dus ook geen DigiD – hebben, vallen de bewoners van de eilanden die een vaccinatiebewijs willen onder de uitzonderingsroute om een vaccinatiebewijs aan te vragen. Hierover ben ik in gesprek met de BES-eilanden.
Wordt het met het digitale groen certificaat ook mogelijk om tussen de Europese overzeese gebieden en landen onderling te reizen?
Ja.
Het bericht dat Denemarken stopt met het Janssen-vaccin in hun vaccinatieprogramma |
|
Jan Paternotte (D66), Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht «Denmark pulls Johnson & Johnson jab from vaccination program»?1
Ik vind het belangrijk om eerst goed uit te zoeken op basis van welke nieuwe gegevens Denemarken tot dit besluit komt. Indien nieuwe informatie over de incidentie van deze zeer zeldzame bijwerking beschikbaar komt, dan moeten we daar natuurlijk goed naar kijken. De Gezondheidsraad zal de beschikbare informatie over het Janssen-vaccin ook wegen in het kader van de lopende aanvraag over de inzet van AZ.
Voor de inzet van het Janssen-vaccin in Nederland geldt op dit moment dat het aantal gevallen dat in de Verenigde Staten is gemeld, dermate klein is, dat deze op dit moment geen aanleiding geven voor een nader besluit over het beperken van de inzet voor specifieke doelgroepen. Zoals ik ook in mijn brief van 20 april jl. heb aangegeven baseer ik me hierbij op het EMA en de analyses van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en de Centers for Disease Control and Prevention (CDC). De aanbevelingen van het EMA vormen de basis waarop individuele EU-lidstaten hun eigen nationale vaccinatiecampagnes zullen baseren en uitvoeren. Deze kunnen van land tot land verschillen, afhankelijk van hun nationale behoeften en omstandigheden, zoals infectiepercentages, ziekenhuisopnames, prioritaire populaties en beschikbaarheid van vaccins.
Wat zijn de plannen van Denemarken voor zowel het Janssen-vaccin als het AstraZeneca-vaccin, nu deze vaccins geen onderdeel meer zijn van de vaccinatiestrategie van het land?
Denemarken beraadt zich nog op wat zij gaan doen met de Janssen en AstraZeneca-vaccins, nu de oudere doelgroepen volledig gevaccineerd zijn. Zij overwegen nog een vergelijkbare vrije keuze als in Duitsland, waarbij alle burgers die deze vaccins willen, hiervoor in aanmerking kunnen komen.
Nederland heeft bij Denemarken aangegeven interesse te hebben in deze vaccins, wanneer deze niet nodig zouden zijn in Denemarken.
Maar waarschijnlijk zou in dat geval gekozen worden voor het model dat nu ook al wordt toegepast in de gevallen van Zweden, Noorwegen en Finland; te weten een pro rata verdeling van die vaccins over de andere EU-lidstaten.
Heeft u contact gezocht met de Deense autoriteiten en, al dan niet via de Europese Commissie, nagevraagd wat zij van plan zijn met de overschotten van vaccins indien de Deense bevolking, ook op vrijwillige basis, geen behoefte meer heeft aan deze vaccins?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is in Europees verband afgesproken over vaccins die landen niet meer willen gebruiken voor hun vaccinatiestrategie?
Hierover wordt momenteel nog gesproken. Donatie of doorverkoop buiten de EU is daarbij een voor de hand liggende optie. Maar voor dat te doen, wordt eerst bezien of deze vrijvallende vaccins niet eerst moeten worden ingezet in de andere EU-lidstaten (zie ook het antwoord op vraag 2).
Zijn er afspraken binnen de Europese Unie over het herverdelen van vaccins over lidstaten indien een lidstaat overschotten heeft aan vaccins en/of vaccins niet meer wil gebruiken voor hun eigen vaccinatiestrategie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Staat het lidstaten vrij om overschotten van vaccins te exporteren naar landen buiten de Europese Unie?
In de contracten zijn afspraken gemaakt onder welke voorwaarden vaccins gedoneerd of doorverkocht kunnen worden buiten de Europese Unie. Dit moet altijd in overleg met de leverancier.
Bent u bereid om overschotten van het Janssen-vaccin en het AstraZeneca-vaccin over te kopen van Denemarken, al dan niet samen met andere lidstaten?
Ja, als deze te koop worden aangeboden. Zoals hierboven aangegeven is dat vooralsnog echter niet het model dat wordt gekozen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uiterlijk voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van COVID-19. |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recent gepubliceerde onderzoek van Prof. dr. Kory?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie uit dit onderzoek dat er bij gebruik van Ivermectine statisch significant minder mortaliteit optreedt en er sprake is van een significant kortere herstelperiode?
Ik heb u reeds meegedeeld in mijn brief van 10 februari jl.2 dat het niet aan mij is om studies naar de inzet van ivermectine bij COVID-19 te duiden, dit is aan medisch wetenschappelijke specialisten.
Bent u bekend met het artikel «Joint Statement on Widespread Use of Ivermectin in India for Prevention and Early Treatment»?2
Ja.
Wat vindt u van de beslissing van de Indiase overheid om Ivermectine aan te bevelen als onderdeel van de behandeling van COVID-19?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven.
Zijn alle onderzoeken die aantonen dat Ivermectine wel degelijk een gunstig effect hebben bij de behandeling van COVID-19 reden voor u om het beleid ten aanzien van Ivermectine te wijzigen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in Nederland, op grond van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet, artsen in overleg met de apotheker gebruik kunnen maken van buitenlandse protocollen en dat dus afgeweken kan worden van de Nederlandse protocollen?
Volgens artikel 68, eerste lid van de Geneesmiddelenwet, is het buiten de door het College geregistreerde indicaties voorschrijven van geneesmiddelen alleen geoorloofd wanneer daarover binnen de beroepsgroep protocollen of standaarden zijn ontwikkeld. Als de protocollen en standaarden nog in ontwikkeling zijn, is overleg tussen de behandelend arts en apotheker noodzakelijk.
Zo heeft het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een advies opgesteld waarin het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk.4 Dat is in lijn met de Richtlijn Medicamenteuze behandeling voor patiënten met COVID-19 (infectie met SARS-CoV-2) van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB), dat er «op dit moment geen wetenschappelijke onderbouwing voor (off-label) gebruik van ivermectine in de profylaxe en behandeling van COVID-19 buiten studieverband» is.
Vind u het risico aanvaardbaar dat patiënten op deze manier kunnen worden geholpen?
Het is niet aan mij om hier een oordeel over te vellen, maar aan de behandelend arts. Daarbij is van belang dat de geldende wet- en regelgeving (o.a.: Geneesmiddelenwet en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)) en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Bent u het eens dat patiënten die al vele weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, onder de hiervoor genoemde individuele gevallen zouden kunnen vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens dat artsen in Nederland er alles aan moeten kunnen doen om het leven van een patiënt te redden?
Ja, daar ben ik het mee eens. Artsen dienen goede zorg te leveren, in samenspraak met de patiënt, die voldoet aan wet- en regelgeving en volgens de professionele standaard binnen de beroepsgroep.
Vind u dat daarbij ook veelbelovende internationale protocollen en medicatie ingezet mogen worden?
Dit is reeds het geval, binnen de grenzen van de wet.
Wist u dat op 3 maart de Tsjechische autoriteiten het gebruik van Huvemec3 (Ivermectine) hebben toegestaan en dat zowel het aantal actieve cases als het aantal dodelijke slachtoffers daarna spectaculair is gedaald?
Ik was hier niet van op de hoogte. Ik ga ervan uit dat medisch wetenschappelijke specialisten de wetenschappelijke publicaties hierover op hun waarde zullen volgen.
Mag een arts van patiënten die al weken op de Intensive Care liggen en waarbij het bestaande behandelprotocol geen vooruitgang laat zien, dit middel op basis van artikel 68 van de Geneesmiddelenwet toepassen?
Nee, dit is niet toegestaan tenzij er sprake is van een klinische studie. Op dit moment hebben alle beroepsgroepen in Nederland aangegeven dat het wordt afgeraden om ivermectine te gebruiken voor het voorkomen of behandelen van corona. Dit geldt zowel voor huisartsen als specialisten in het ziekenhuis. Het is daarmee niet geoorloofd om het middel buiten de door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geregistreerde indicatie voor te schrijven.
Voor het zogeheten off-label gebruik van een geneesmiddel waar u naar refereert bestaan strenge regels. Wanneer hier niet aan wordt voldaan, kan er volgens de Geneesmiddelenwet een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er is één boetetraject gestart jegens een arts die hydroxychloroquine en ivermectine off-label heeft voorgeschreven bij een patiënt met COVID-19. Daarnaast zijn er enkele trajecten in onderzoek.
Wat is de reden dat inmiddels een boete is ingesteld voor artsen die het middel Ivermectine voorschrijven aan patiënten met COVID-19?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de beslissing om Ivermectine off-label te gebruiken bij de behandeling van patiënten met COVID-19 moet worden overgelaten aan de behandelend arts?
Ja, dat vind ik ook, binnen de grenzen van de wet. Het wettelijk kader hiervoor heb ik reeds aan gerefereerd in mijn antwoord op vraag 6–8. Ik zal dat hier verder kort toelichten.
Het heeft de voorkeur dat artsen een geneesmiddel aan een patiënt voorschrijven dat geregistreerd is voor de specifieke klachten. Met het registratieproces wordt namelijk de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel geborgd, dit is in het belang van de patiënt. Het is echter mogelijk om voor individuele patiënten een geneesmiddel voor te schrijven dat niet geregistreerd is voor de betreffende klachten. Het gaat hier dan om off-label gebruik.
Off-label gebruik is een aantal situaties toegestaan, onder strikte voorwaarden. Het voorstel om ivermectine in te zetten bij COVID-19 betreft het gebruik van een geneesmiddel bij een heel andere indicatie. Ivermectine is immers geregistreerd als anti-parasitair geneesmiddel. Voor de goede orde, het SARS-CoV-2 virus is geen parasiet maar een virus.
Een van de strikte voorwaarden waaraan moet worden voldaan is dat de behandelend arts de behandelrichtlijn van de beroepsgroep volgt. Hierin zijn actuele wetenschappelijke en klinische inzichten meegenomen. Mocht er geen behandelrichtlijn zijn, of wanneer deze nog in ontwikkeling is, dan moet de arts overleggen met de apotheker over het off-label voorschrijven. In dit specifieke geval is er een behandelrichtlijn opgesteld door het NHG (zie ook antwoord op vraag 6). Namelijk dat het off-label voorschrijven van ivermectine buiten onderzoeksverband wordt afgeraden bij COVID-19 patiënten in de huisartsenpraktijk. De NHG staat hierin niet alleen, ook het SWAB en het Europese Medicijn Agentschap (EMA) raden de inzet van ivermectine bij COVID-19 af buiten studieverband.
Zoals ik reeds had aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 en 8 is het van belang dat de geldende wet- en regelgeving en de richtlijnen en protocollen van de beroepsgroep worden gevolgd, hierop wordt toegezien door de IGJ.
Naast off-label gebruik kunnen artsen geneesmiddelen voor andere klachten dan waarvoor het geneesmiddel is bedoeld, voorschrijven binnen een klinisch onderzoek. Voor het uitvoeren van klinisch onderzoek gelden ook strenge voorwaarden. Ik heb reeds budget vrijgemaakt voor onderzoek naar COVID-19 medicatie binnen het ZonMw Programma COVID-19. Geïnteresseerde onderzoekers en artsen kunnen hier een aanvraag voor financiering indienen.
Kunt u aangeven wat de bijwerkingen of andere risico’s zijn bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19?
Elke behandeling of geneesmiddel kent mogelijke bijwerkingen. De weging tussen bijwerkingen/risico op toxiciteit en het positieve effect van een behandeling vereist in de eerst plaats dat er een gerede verwachting van een positief behandeleffect is. Op dit moment is het oordeel van medische experts dat er geen bewijs is voor een positief behandeleffect van ivermectine bij corona. Het Europees medicijnagentschap EMA raadt het gebruik van ivermectine bij de behandeling van COVID-19 buiten zorgvuldig opgezette klinische studies op dit moment af.
Mogelijke bijwerkingen zullen daarnaast sterk afhankelijk zijn van onder andere de gekozen dosering van het geneesmiddel, het gelijktijdig toedienen van andere geneesmiddelen en/of supplementen, en de individuele patiënt. Zolang er geen behandelprotocol is vastgesteld is het niet mogelijk om goed inzicht te krijgen in de bijwerkingen, laat staan een gekwantificeerde afweging te maken.
Bent u het eens dat de bijwerkingen of andere risico’s bij het gebruik van Ivermectine bij de behandeling van patiënten met COVID-19 opwegen tegen de risico’s van COVID-19 zelf? Zo nee, kunt u dit kwantificeren?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u vertellen welke leden van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) aan de eerste Internationale Ivermectin for Covid Conference op 24 en 25 april jl. hebben deelgenomen en wat hun bevindingen waren?
De SWAB is een onafhankelijk stichting. Ik heb dan ook geen zicht op de activiteiten van hun leden. Het staat u vrij om zelf hiernaar te informeren bij de stichting.
Kunt u aangeven of het toestaan van Ivermectine als medicijn voor de behandeling van COVID-19 gevolgen zou hebben voor de ontwikkeling en de status van vaccins tegen COVID-19?
Ik zie vooralsnog geen relatie tussen deze.
Deportatie van Syrische vluchtelingen door Denemarken. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat Denemarken de verblijfsvergunningen van Syrische vluchtelingen gaat intrekken en daarmee zeker 380 mensen wil uitzetten naar Syrië?1
Wij zijn bekend met de berichtgeving over het besluit van de Deense regering om de tijdelijke verblijfsstatus van Syrische asielzoekers uit de provincie Damascus en de provincie Rif-Damascus niet te verlengen of in te trekken. Voor zover ons bekend gaat het om 505 individuen. Aangezien Denemarken, net als Nederland, geen formele relaties met Syrië onderhoudt, is enkel vrijwillige terugkeer mogelijk en is momenteel van gedwongen terugkeer geen sprake.
Wat vindt u van het feit dat voornamelijk vrouwen worden uitgezet door Denemarken?
In het vigerende Nederlandse asielbeleid voor Syrië is opgenomen dat mensen uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland een reëel risico lopen op ernstige schade indien men geen actieve aanhanger is van het regime. Bij dit algemene uitgangspunt wordt geen onderscheid gemaakt tussen Syrische mannen en vrouwen. Dit Nederlandse beleid is mede gebaseerd op de algemene ambtsberichten over Syrië van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Nog voor de zomer wordt een nieuw algemeen ambtsbericht over Syrië verwacht. Aan de hand van de informatie uit dat ambtsbericht zal de Staatssecretaris bezien of er aanleiding is het Nederlandse asielbeleid voor Syrië aan te passen. Uw Kamer zal hier te zijner tijd over worden geïnformeerd.
Net als Nederland is Denemarken lid van de Europese Unie en partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben lidstaten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken, aan de hand van de hun beschikbare landeninformatie. Wij willen dan ook terughoudend zijn in het appreciëren van de Deense beleidskeuzes. Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken zijn non-refoulementverplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM ten aanzien van asielzoekers nakomt.
Deelt u de constatering dat vrouwen echter niet minder gevaar lopen voor het schrikbewind van Assad?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het feit dat sommige mensen (politieke) sancties wachten op het moment van terugkeer, zoals arrestatie en mishandeling, zich, volgens u, tot internationale afspraken over uitzetting van vluchtelingen naar onveilige landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat binnen de Europese Unie mensen worden gedwongen te kiezen tussen terugkeren naar Syrië om daar te vrezen voor je leven, of een bestaan in gevangenschap in Deense deportatiecentra?
Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mogen wij ervan uitgaan dat Denemarken geen asielzoeker zal doen terugkeren naar Syrië zonder dat beoordeeld is of dit in strijd is met een van de refoulementverboden. Als een asielzoeker in Denemarken klachten heeft over de beoordeling van zijn asielaanvraag of het regime op een (gesloten) centrum, dan dient zij of hij zich tot de Deense (hogere) autoriteiten te wenden en daarna zo nodig, vanuit Denemarken, tot het Europese Hof voor Rechten van de Mens (EHRM).
Aangezien alle andere Europese landen, inclusief Nederland, oordelen dat Syrië helemaal niet veilig is, vindt u het een verantwoorde beslissing van de Deense regering om deze mensen uit te zetten? Kunt u uw antwoorden onderbouwen?
In onze antwoorden op uw vragen 2 tot en met 5 hebben wij toegelicht waarom wij terughoudend zijn in het appreciëren van het Deense asielbeleid en landenevaluatie. Verder zijn ons geen concrete feiten en omstandigheden bekend waaruit zou blijken dat er aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de Deense asielprocedure bestaan. Tekortkomingen in die zin dat in de Deense asielprocedure ten aanzien van asielzoekers niet op zorgvuldige wijze zou kunnen worden vastgesteld of zij de in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM genoemde risico’s lopen indien zij naar Syrië zouden moeten terugkeren. Als een asielverzoek wordt afgewezen, dan wel indien de eerder verstrekte asielvergunning wordt ingetrokken, kan de asielzoekende tegen deze afwijzing, of intrekking in beroep gaan bij het Refugee Appeals board. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat in een aanzienlijk aantal zaken de Refugee Appeals Board heeft geoordeeld dat de intrekking in die betreffende individuele zaken geen stand heeft kunnen houden. Indien alle nationale (Deense) rechtsmiddelen zijn uitgeput, kan een asielzoeker zich nog vanuit Denemarken wenden tot het EHRM als zij of hij vindt dat Denemarken zijn mensenrechten heeft geschonden. Hiermee is een (rechterlijke) toets op asielbesluiten binnen het Deense stelsel gewaarborgd.
De beleidsontwikkelingen in Denemarken maken wel duidelijk dat binnen het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) er nog geen sprake is van een volledige harmonisatie van het landgebonden asielbeleid in de lidstaten, zoals vaker met uw Kamer gewisseld. Initiatieven die door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) worden genomen, kunnen de eenheid van beleid versterken, en Nederland neemt hieraan deel.
Bent u bereid u te voegen bij de oproep van mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International het besluit van Denemarken terug te draaien en de uitzettingen niet te laten doorgaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, zien wij geen aanleiding om ons te voegen bij deze oproep.
Wat is uw mening over het feit dat dit besluit ook kan betekenen dat Denemarken deze mensen ertoe dwingt om in andere Europese landen asiel aan te vragen?
Een gunstiger toelatingsbeleid in een lidstaat kan een aanleiding zijn voor een asielzoeker om een asielverzoek in die lidstaat in te (willen) dienen. Zoals geantwoord op uw vraag 6 neemt Nederland deel aan initiatieven van het EASO om eenheid van het beleid te versterken. Tegelijkertijd blijft het kabinet de Dublin-verordening toepassen. Dit houdt, kort gezegd, in dat een asielzoeker zal worden overgedragen aan de lidstaat die op basis van de Dublinafspraken verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van dat verzoek, tenzij er een ernstige, op feiten berustende, grond is om aan te nemen dat de overdracht aan die verantwoordelijke lidstaat tot (indirect) refoulement zal leiden. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht, zien wij deze grond ten aanzien van Denemarken niet.
Bent u bereid om met uw Deense ambtgenoot in gesprek te treden om hem te verzoeken het besluit tot intrekking van deze verblijfsvergunningen te doen terugdraaien? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de antwoorden op de vorengaande vragen, en de nationale competentie van Denemarken op dit terrein, zien wij onvoldoende aanleiding om dit gesprek te initiëren.
Welke Europese instrumenten zijn er om een heroverweging van het Deense besluit af te dwingen?
Zoals reeds gezegd in ons antwoord op uw vraag 6 kan een asielzoeker tegen een afwijzing van zijn aanvraag om asiel, hetzij tegen de intrekking van zijn asielvergunning, in beroep gaan bij het (onafhankelijke) Refugee Appeals Board. En daarna zo nodig, zich vanuit Denemarken wenden tot het EHRM. Daarmee zitten in het Deense stelsel waarborgen om de rechtmatigheid van de besluiten te laten toetsen.
Bent u bereid om deze Europese instrumenten aan te wenden om heroverweging van het Deense besluit af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
In het geval dat Denemarken voet bij stuk houdt: is Nederland dan bereid om alle 380 mensen die op de Deense lijst staan voor uitzetting, asiel aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals in onze eerdere antwoorden toegelicht past ons een terughoudendheid bij het appreciëren van het Deense beleid, en zitten in het Deense asielstelsel meerdere waarborgen om de rechtmatigheid van asielbesluiten te laten toetsen.
Het bericht ‘Jules de Kom: “Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jules de Kom: «Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging»»?1
Ja.
Klopt het dat verzetsheld Anton de Kom 76 jaar na zijn dood nog steeds niet buiten vervolging is gesteld? Zo ja, waarom niet?
Op het moment dat iemand overlijdt, vervalt van rechtswege het recht op strafvervolging. Dat betekent dat Anton de Kom vanaf het moment van zijn overlijden niet meer door het Openbaar Ministerie vervolgd kon worden.
Deelt u de mening dat de familie van Anton de Kom al te lang moet wachten op eerherstel? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van eerherstel van Anton de Kom?
In de afgelopen jaren is op diverse manieren erkenning gegeven aan de grote bijdrage van Anton de Kom aan de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Het gebaar van de Nederlandse regering dat momenteel in het kader van de motie van Ojik c.s. wordt vormgegeven zal hier voor toekomstige generaties ook aan bijdragen.
Het antwoord op vraag 2 laat onverlet dat Anton de Kom, zoals Minister Ollongren heeft aangegeven in haar toespraak tijdens de nationale herdenking slavernijverleden op 1 juli jl., eerherstel verdient. Daar zal, mede in het kader van de uitvoering van de motie, aan worden gewerkt in samenspraak met de familie.
Bent u op de hoogte van de motie-Van Ojik c.s.2, waarin de regering wordt verzocht een «ruiterlijk gebaar» te maken waaruit erkenning blijkt voor het foutief handelen jegens Anton de Kom? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
In de Kamerbrief van 2 maart jl. van de Minister van Buitenlandse Zaken met kenmerk 20 361, nr. 194 werd een update gegeven over de uitvoering van de motie. Sindsdien heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aanvullende gesprekken gevoerd met de nabestaanden hierover. Over de invulling van het gebaar zal de Kamer nader geïnformeerd worden.
Het bericht 'Van Hoogezand tot Siddeburen: iedereen wil 's nachts een stil windpark' |
|
Agnes Mulder (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving?1 Wat vindt u van deze berichtgeving?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en met de problematiek. De voorschriften ten aanzien van geluid zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het handhaven daarvan. Het is daarom aan de betreffende gemeenten om vast te stellen of er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen en aan de hand van hun bevindingen te besluiten over eventuele stappen.
De situatie bij windpark N33 is zeer vervelend voor omwonenden. Echter is dit wel een heel specifieke situatie die niet maatgevend is voor alle windparken. Naar ik heb begrepen, is de gemeente Midden-Groningen in goed overleg met de exploitanten om te bezien waar de geconstateerde bromtoon precies door wordt veroorzaakt en welke maatregelen mogelijk zijn om de door de omwonenden ervaren geluidsoverlast te verminderen.
Klopt het dat de partijen in gemeente Midden-Groningen unaniem aandringen op het 's nachts stilzetten van windmolens op windpark N33 in verband met geluidsoverlast die omwonenden uit hun slaap houdt? In hoeverre staat de Minister daar voor open?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het huidige beleid voor inwoners die nu overlast ervaren van het geluid van windmolens? Zo ja, in hoeverre worden er maatregelen getroffen om dit op te kunnen lossen? Zo nee, is de Minister bereid dit verder te onderzoeken?
Exploitanten van windparken dienen zich altijd te houden aan de geldende regelgeving voor geluid, namelijk de norm van 47 dB Lden, met een aanvullende normering voor de nacht van 41 dB Lnight. In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen deze normen valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. De normen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en op dit moment is er geen wetenschappelijke aanleiding om de normen te herzien. Het RIVM houdt de bestaande kennis over gezondheid en windturbines up-to-date. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot het herzien van de norm, dan zal hier naar worden gekeken. Overigens zijn de normen voor windturbinegeluid in lijn met de uitgangspunten van de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en vergelijkbaar met normen voor bijvoorbeeld het weg-, rail- en luchtverkeer, in die zin dat de norm voor windturbinegeluid uitgaat van 9% ernstig gehinderden, waar het maximum vanuit de WHO 10% ernstig gehinderden is.
De ernstige geluidhinder boven dit criterium wordt door de geluidsnorm over langere tijd beperkt, maar dit betekent niet dat omwonenden op bepaalde momenten geen (ernstige) hinder kunnen ervaren. Het is daarom belangrijk om ook te kijken welke maatregelen er genomen kunnen worden om de hinder op piekmomenten te beperken.
Zo vind ik het belangrijk dat omwonenden die overlast ervaren in gesprek kunnen gaan met de exploitant. Op deze manier wordt het meer inzichtelijk op welke momenten er overlast wordt ervaren en wat hier aan gedaan kan worden. Er zijn verschillende opties om de geluidsproductie van een windturbine te verminderen in geval van geluidsoverlast. Dit kan door de windturbine in een lagere «noise-mode» te zetten, waardoor deze minder snel draait en minder geluid produceert. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op het voor langere tijd stilzetten van de windturbines.
Tegelijkertijd vinden er op dit gebied innovaties plaats waardoor het geluid bij nieuwere windturbines met een hoger vermogen niet toeneemt ten opzichte van oudere windturbines. Zo kunnen nieuwe wieken worden voorzien van «uilenveren», die ervoor zorgen dat er minder geluid wordt geproduceerd. Dit maakt dat een grotere windturbine dus niet per sé meer geluid maakt dan een kleinere windturbine.
Naast het beperken van de ervaren hinder, vind ik het ten slotte van belang dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines in Nederland. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten.
De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 zal ook zorgen voor een verdere uitrol van wind op land; in hoeverre wordt er daarbij rekening gehouden met mogelijke geluidsoverlast voor nabij omwonenden en daarbij dus met de locatie van de plaatsing van windmolens?
In de Regionale Energiestrategieën worden zoekgebieden aangewezen voor windenergie en zonne-energie. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen ruimte, systeemefficiëntie en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Deze afweging zal in iedere regio anders zijn. Bij de uiteindelijke totstandkoming van windmolenprojecten binnen deze zoekgebieden wordt altijd getoetst of aan de landelijke normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid kan worden voldaan. Het staat een RES-regio of een gemeente echter vrij om zelf rekening te houden met een grotere (minimale) afstand als dit gewenst is.
Het draagvlak voor wind op land staat onder druk, een goede oplossing voor de ervaren geluidsoverlast lijkt de leden wenselijk bij de ontwikkeling van windparken; welke oplossingen ziet de Minister? In hoeverre zouden bepaalde restricties op type molens kunnen bijdragen aan het reduceren van de ervaren overlast volgens de Minister? Zijn de afstandsnormen volgens het RIVM tussen windmolens en bebouwde omgeving nog steeds voldoende? Zou nachtelijke stopzetting een oplossing kunnen bieden? Ziet het ministerie andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Als er voor gekozen wordt om de windmolens van 22:00 tot 06:00 uur stil te zetten, verandert dit dan iets aan de business case voor wind op land? In hoeverre worden andere duurzame energiebronnen daardoor aantrekkelijker? Welke effecten verwacht u op de hoeveelheid elektriciteit die een windpark opwekt en uiteindelijk ook voor hoeveel capaciteit er nodig is qua aantallen windmolens op land als ze ‘s nachts niet draaien?
Deze vraag laat goed het dilemma zien dat komt kijken bij de inpassing van windenergie. Enerzijds is het zo dat er normen gelden die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Voor de nacht bestaat een geluidsnorm van gemiddeld 41 dB (aanvullend op de norm van 47 dB overdag). Ondanks deze norm kunnen er direct omwonenden op bepaalde momenten overlast ervaren. Het zo veel mogelijk beperken van overlast is gewenst en kan op verschillende manieren.
Het meest effectief beperken van geluidshinder is om de windturbines ’s nachts helemaal stil te zetten, maar dit heeft verstrekkende gevolgen. Het stilzetten van windmolens gedurende de genoemde nachtelijk periode heeft namelijk grote invloed op de businesscase van een windpark. Dit zou immers betekenen dat gedurende één derde deel van een etmaal de windmolens stilstaan en daarmee ook dat er minder duurzame elektriciteit wordt opgewekt en dus verminderde inkomsten voor de exploitant. Het kostenreductiepad, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat vanaf 2026 wind en zon op land zonder SDE-subsidie tot stand kunnen komen, zou daarmee fors naar achteren schuiven. Bovendien worden andere energiebronnen hiermee niet direct aantrekkelijker, vanwege de hogere kosten, maar ook vanwege een goede balans op het hoogspanningsnetwerk, waarvoor windenergie nodig is. Hoeveel extra windturbines er nodig zijn om aan de stroombehoefte en klimaatdoelen te voldoen als alle turbines ’s nachts stilgezet zouden worden, kan ik niet exact zeggen omdat dit afhangt van de locatie en het vermogen van turbines, maar een redelijke schatting is dat we één derde meer opgesteld vermogen nodig zouden hebben om te compenseren voor de stilstand. Ook deze windturbines zouden dan op land ingepast moeten worden, waarbij mogelijk andere mensen weer hinder van ervaren. Als alternatief voor het stilzetten van windturbines gedurende de nacht ben ik daarom in gesprek met de sector over opties om hinder, ook gedurende de nacht, te beperken.
De consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de plannen van president Biden om rijke Amerikanen meer te laten bijdragen aan de Amerikaanse schatkist? Welke inspiratie geeft dit u om in Nederland de vlucht van rijken van box 3 naar box 2 aan te pakken voor zover het beleggingsvermogen betreft?
Ja, ik ben bekend met de belastingplannen van president Biden. Het huidige lek in de fiscale wetgeving van de Verenigde Staten van Amerika dat president Biden wil bestrijden, heeft betrekking op een hiaat in de vermogenswinstbelasting. In Amerika vervalt de belasting op vermogenswinsten bij overlijden van de belastingplichtige waardoor het aantrekkelijk is om dergelijke winsten niet bij leven te verzilveren. In Nederland wordt op grond van de Successiewet 1956 erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Afgezien van de in de Successiewet 1956 opgenomen vrijstellingen, zoals de voorwaardelijke vrijstellingen in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling, wordt het gehele vermogen van de erflater bij de erfrechtelijk verkrijgers in de heffing betrokken, ongeacht of eventuele vermogenswinsten bij leven van de erflater zijn gerealiseerd. In de Nederlandse fiscale wetgeving zit geen met Amerika vergelijkbaar lek. De door de Amerikaanse overheid voorgestelde uitzondering voor familiebedrijven bij voortzetting van het bedrijf door de erfgenamen lijkt overigens op de Nederlandse bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en op de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ik deel uw kwalificatie niet dat sprake is van een box 2-lek. Lichamen waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden zijn vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst, waaronder het werkelijk gemaakte rendement, dat het lichaam gedurende haar bestaan realiseert (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 15% voor winsten tot € 245.000 en 25% over het meerdere). Indien de winst van het lichaam als dividend aan de aanmerkelijkbelanghouder wordt uitgekeerd, is de aanmerkelijkbelanghouder daarover in box 2 inkomstenbelasting verschuldigd (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 26,9%). Wel kan sprake zijn van belastinguitstel in box 2, indien bijvoorbeeld een aanmerkelijkbelanghouder in privé behoefte heeft aan liquiditeiten en besluit om geen (belast) dividend aan zichzelf te laten uitkeren uit de eigen vennootschap, maar een lening afsluit bij deze vennootschap. In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn in deel 5 «belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang», bijlage 3, meerdere fiches opgenomen met voorstellen om belastinguitstel in box 2 tegen te gaan.
Vanuit de praktijk zijn situaties bekend waarin aanmerkelijkbelanghouders privévermogen via een kapitaalstorting in de eigen vennootschap inbrengen om box 3-heffing daarover te voorkomen, waarna de vennootschap vervolgens de ingebrachte vermogensbestanddelen aan de aanmerkelijkbelanghouder ter beschikking stelt. Bij bank- en spaartegoeden is dan sprake van een zogeheten kasrondje. Het kabinet acht dergelijke kasrondjes, die voortkomen uit fiscale motieven, onwenselijk. Via het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap worden schulden van de aanmerkelijkbelanghouder bij de eigen vennootschap, voor zover de totale som van de schulden meer bedraagt dan € 500.000, ontmoedigd.1
Wanneer een aanmerkelijkbelanghouder vermogensbestanddelen als onroerend goed of spaar- en beleggingstegoeden ter beschikking stelt aan de eigen vennootschap, dan worden de inkomsten hieruit, zoals huurinkomsten en renten, als resultaat uit overige werkzaamheden belast tegen het progressieve tarief in box 1. Deze zogenoemde terbeschikkingstellingregeling beoogt te voorkomen dat de inkomsten uit hoog renderende vermogensbestanddelen bij de belastingplichtige vanwege het forfaitaire stelsel van box 3 relatief laag worden belast, terwijl de werkelijke kosten daarvan bij de vennootschap voor de berekening van de vennootschapsbelasting van de winst aftrekbaar zijn.2 Het voorstel om vorderingen op de eigen vennootschap te belasten in box 3 gaat in tegen de doelstelling van de terbeschikkingstellingregeling. Juist bij de terbeschikkingstellingregeling en bij het box 2-stelsel wordt, in tegenstelling tot box 3, belasting geheven over het werkelijk behaalde rendement. Een wetsaanpassing acht ik daarom niet wenselijk.
In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn de knelpunten van het huidige box 3-stelsel beschreven.3 Een van de knelpunten is dat het stelsel ruimte geeft voor boxarbitrage. Doordat gerekend wordt met een forfaitair rendement, is het mogelijk dat het werkelijke rendement lager of hoger is dan het forfaitaire rendement dat de belastinggrondslag vormt. Indien het in aanmerking te nemen forfaitaire rendement in box 3 voor een specifieke belastingplichtige hoger is dan het werkelijk te behalen rendement, kan het vanuit fiscaal perspectief interessant zijn het spaar- en beleggingsvermogen bijvoorbeeld onder te brengen in een vennootschap in box 2. De omgekeerde beweging kan zich ook voordoen. Hierdoor heeft de fiscaliteit een onwenselijk invloed op beslissingen van de belastingplichtige.
Het is een breed gedragen wens van de Tweede Kamer om het forfaitaire stelsel van box 3 los te laten en te heffen over het werkelijke rendement uit vermogen. Met het heffen over het werkelijke rendement in box 3 kan de prikkel tot boxarbitrage worden verminderd. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden om te komen tot een heffing over het werkelijk rendement heeft het kabinet onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden voor de Belastingdienst om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het onderzoeksrapport zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden gezonden. Het is aan het volgende kabinet om op basis van de uitkomsten van dit rapport de mogelijkheden voor een stelsel naar werkelijk rendement nader in kaart te brengen en desgewenst een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Voorziet u, gelet op de reacties in de consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, dat entiteiten mogelijk hun rechtsvorm dan wel structuur zullen wijzigen om te voorkomen dat hun vermogen in box 3 belast zal gaan worden? Zo ja, hoe gaat u hierop effectief anticiperen om dit te voorkomen?
In het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen is voorgesteld om de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht voor de open cv te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat alle bestaande open cv’s als fiscaal transparant worden aangemerkt. De bezittingen en schulden van de fiscaal transparante cv worden daardoor direct toegerekend aan de commanditaire vennoten naar rato van ieders gerechtigdheid. Afhankelijk van de aard van de toe te rekenen bezittingen en schulden worden inkomsten uit het aandeel van natuurlijke personen in de fiscaal transparante cv belast in respectievelijk box 1 (als medegerechtigde tot het vermogen van de cv indien sprake is van ondernemingsvermogen), box 2 (indien de toegerekende bezittingen een aanmerkelijk belang vormen) of box 3 (sparen of beleggen).
Voor commanditaire vennoten die een aanmerkelijk belang hebben in een open cv is in het conceptwetsvoorstel in artikel VIII een faciliteit opgenomen waarbij op verzoek de box 2-claim op het aandeel in de open cv via een aandelenfusie kan worden doorgeschoven naar een – eventueel nieuw op te richten – vennootschap, zoals een besloten vennootschap (bv). Hierbij verkrijgt de bv tegen uitreiking van eigen aandelen het aandeel van de commanditaire vennoot in de cv. Dit heeft tot gevolg dat het belang van de commanditaire vennoot in de fiscaal transparante cv, dat voortaan via de (nieuwe) bv wordt gehouden, belast zal blijven in box 2. Ik acht het niet onwenselijk als belastingplichtigen gebruik zullen maken van deze in het conceptwetsvoorstel opgenomen faciliteit.
Zou het niet beter zijn om Aanmerkelijk belang-vermogen en/of vorderingen in/op onder meer bv’s, die beleggen als belangrijkste activiteit hebben, uiteindelijk (mede) te belasten in box 3 in plaats van en/of naast box 2? Zo ja, bent u bereid om de wet hierop aan te passen? En indien u daartoe bereid bent, wilt u die wetswijziging dan zo vormgeven dat alle op belastingontwijking gerichte activiteiten via box 2 en box 1 effectief de pas worden afgesneden?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u kans gelet op uw creativiteit en deskundigheid bij het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen deze ook in te zetten om het box 2-lek te dichten inzake beleggingsvermogen? Ofwel om op korte termijn verdere voorstellen uit te werken om beleggingsvermogen dat nu niet in box 3 belast wordt, uiteindelijk jaarlijks gelijkwaardig te belasten als box 3-vermogen en/of ook in box 3 te belasten met ingangsdatum 1 januari 2022, vanzelfsprekend op een wijze die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Is de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2022 overigens realistisch? En is het niet verstandiger dit wetsvoorstel los van het Belastingplan 2022 in te dienen en te behandelen, gelet ook op eerdere discussies over het altijd weer «te» omvangrijke Belastingplan en daarmee samenhangend het risico van niet zorgvuldige (behandeling van) belastingwetgeving?
De voorgenomen aanpassingen van het fiscale kwalificatiebeleid van (buitenlandse) rechtsvormen waren aanvankelijk voorzien om onderdeel uit te maken van het Pakket Belastingplan 2022 met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Gezien de vele inhoudelijke reacties tijdens de recent afgesloten internetconsultatie heb ik besloten hiervan af te wijken, om te bezien waar en in hoeverre recht kan worden gedaan aan de tijdens de internetconsultatie geuite zorgen. De verwachting is dat het wetsvoorstel daarom in de winter als afzonderlijk wetsvoorstel zal worden aangeboden aan uw Kamer. Bovendien is het afzonderlijk indienen van dit wetsvoorstel inderdaad in lijn met de wens van beide Kamers en mijzelf om wetsvoorstellen zoveel mogelijk gespreid te behandelen. Gezien de substantiële inhoud van dit wetsvoorstel wordt daarvoor nu een serieuze stap gezet.
Kunt u bij benadering een schatting geven welke bedrag de overheid jaarlijks aan belasting misloopt door constructies om box 3 te ontwijken, daarbij inbegrepen ook het effect van spaar-bv's die bij de huidige rentestand jaarlijks geen belasting betalen en alleen gebruikt worden om box 3 te ontlopen?
Er zijn meerdere redenen waarom aandeelhouders vermogen in een bv inbrengen. Welk deel daarvan gebaseerd is op fiscale motieven valt niet af te bakenen.
Wat denkt u dat het effect is op de belastingmoraal van goedwillende belastingplichtigen als de overheid hier niet adequaat gaat optreden tegen belastingontwijking?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 3 en 4 is aangegeven, is geen sprake van een box 2-lek. Los daarvan is het uiteraard van belang dat belastingontwijking wordt aangepakt, niet alleen vanwege de belastingmoraal, maar ook om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland zijn deel bijdraagt aan de collectieve voorzieningen. Dit geldt voor zowel (internationale) bedrijven als particulieren. Dit kabinet heeft in de afgelopen kabinetsperiode grote stappen gezet in de aanpak van belastingontwijking, zoals de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, de invoering van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties (de bronbelasting)5 en de maatregelen tegen hybridemismatches die volgen uit de implementatie van ATAD2. Het overgrote deel van de belastingplichtigen is goedwillend en is het eens dat belastingontwijking bestreden moet worden.
Hoeveel zal, geredeneerd vanuit de huidige belastingopbrengst in box 3, het tarief in deze belastingbox kunnen dalen als de huidige ontwijkingsmogelijkheden zouden worden dichtgeschroeid?
Zie antwoord vraag 6.
Sportprotheses |
|
Lisa Westerveld (GL), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn, ook als je daarvoor een sportprothese moet hebben, zoals in artikel 30 lid 5 van het VN Verdrag voor de rechten van mensen met een handicap staat gespecificeerd?
Ja ik deel de mening dat sport voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Bij welke instantie kan iemand die een sportprothese nodig heeft in principe terecht? Is dat de gemeente of de zorgverzekeraar?
De financiering van sportprotheses kan, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats vinden. De grondslag voor een vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet zorginhoudelijk zijn, daarom kunnen niet alle protheses op grond van de Zvw vergoed worden en moeten mensen met een aanvraag voor een sportprothese ter bevordering van maatschappelijke participatie zich richten tot hun gemeente.
Deelt u de mening dat de verzekeraar een logische financier is van sportprotheses? Welke voor- en nadelen ziet u als sportprotheses een aanspraak binnen de Zorgverzekeringswet worden?
De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese.
De vraag in hoeverre iemand is aangewezen op een sportprothese wordt alleen op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord. Dit staat in de Zvw en is verduidelijkt in de module prothesezorg. De zorgverzekeraar toetst de aanvraag en zal op basis van gestelde criteria de aanvraag toe- of afwijzen. De kaders van de Zvw zijn uniform en voor alle uitvoerders gelijk. Het voordeel hiervan is dat met een wettelijke taak de voorziening structureel geborgd is. Het nadeel is dat het voor verzekerden soms lastig is na te gaan in welke situatie zij wel of niet in aanmerking komen voor vergoeding van zorg, voor bijvoorbeeld een prothese. Door het financieel ondersteunen van het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds en het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt eraan gewerkt om dit te verbeteren.
Heeft u een beeld van het aantal sporters dat een sportprothese of ander hulpmiddel nodig heeft om te sporten? Heeft u ook een beeld van de kosten die ermee gepaard gaan als dat allemaal vergoed zou worden? Hoeveel zouden de kosten toenemen binnen de Zorgverzekeringswet als de sportprothese een aanspraak zou worden?
Ik heb deze vraag ook gesteld aan stichting Special Heroes en Kenniscentrum Sport en Bewegen. Zij hebben op basis van cijfers over de doelgroep, sportdeelname en gebruik hulpmiddelen een berekening gemaakt zodat we een beeld hebben van het aantal hulpmiddelen dat nodig is.
De potentiële doelgroep voor sporthulpmiddelen is circa 80.000 personen. Dit cijfer is gebaseerd op de omvang van de doelgroep «mensen met een motorische beperking». Hierbij gaan we uit van een sportparticipatie van maximaal 60% (huidig cijfer is 21%), omdat het dan gelijkgetrokken wordt met mensen zonder handicap. Daarnaast is 80.000 mensen gebaseerd op die groep die bij het sporten en bewegen een hulpmiddel nodig heeft. 60% is het maximaal haalbare en kost tijd om te realiseren.
Indien alle sporthulpmiddelen vergoed zouden worden, betekent dit op termijn een kostenpost van 30 miljoen per jaar1.
Voor de vergoeding van sportprotheses via de Zorgverzekeringswet zijn de kosten geschat op 1,5 miljoen per jaar. Dit cijfer is gebaseerd op het aandeel sportprotheses in de totale potentiële vraag naar sporthulpmiddelen (dit is 4,5%).
Hoeveel sporthulpmiddelen worden er via Uniek Sporten Hulpmiddelen toegekend en hoeveel daarvan zijn sportprotheses? Hoe worden de hulpmiddelen die worden toegekend via Uniek Sporten Hulpmiddelen precies gefinancierd?
Met de middelen die beschikbaar zijn gesteld kunnen er per jaar 70 tot 80 hulpmiddelen worden versterkt, naast hetgeen verstrekt wordt door gemeenten en zorgverzekeraars. Ik heb hier geen cijfers van omdat gemeenten sporthulpmiddelen niet apart registreren. 25% hiervan gaat om sportprothesen. De hulpmiddelen worden grotendeels gefinancierd door de middelen vanuit VWS (85%), daarnaast wordt via crowdfunding gezocht naar aanvullende middelen.
Kunt u een beeld schetsen van de eigen bijdrages die nog moeten worden betaald? Hoe hoog zijn die gemiddeld? Hoeveel geld wordt er in totaal aan eigen bijdrages betaald?
Dit is 15% van het restbedrag (niet het totaalbedrag) en dus mede afhankelijk van een bijdrage via de gemeente (deze verschilt per gemeente) of zorgverzekering. De eigen bijdrage ligt nu gemiddeld rond de 1000,– euro, en loopt uiteen van 300,– tot 2000,– euro. Fonds gehandicaptensport ondersteunt mensen bij het organiseren van crowdfunding om de eigen bijdrage te realiseren.
Hoe vaak wordt er afgezien van een sporthulpmiddel na de aanvraag, wat mogelijk verband houdt met de eigen bijdrage? Zijn er signalen dat de eigen bijdrage van 15% met een maximum van € 2.000 een drempel zijn voor het verkrijgen van een sporthulpmiddel?
Het Uniek Sporten Hulmiddelen fonds is live gegaan in december 2020. De komende maanden wordt gemonitord naar het gebruik en de redenen waarom mensen gebruik maken van het fonds. Op basis van deze gegevens wordt gekeken of bijsturing nodig is. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat de eigen bijdrage een drempel opwerpt.
Zou het, in het kader van preventie en een gezonde leefstijl, niet beter zijn om sporthulpmiddelen beschikbaar te maken voor mensen die deze nodig hebben en willen sporten, via een van de zorgwetten? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat investeringen in sporthulpmiddelen zich 4,5 keer terugverdienen?
Bij de verschillende publieke voorzieningen heb ik me ingespannen om de beschikbaarheid van sportprotheses te verbeteren, maar ik zie ook dat er nog situaties zijn waarin de beschikbaarheid nog niet op het gewenste niveau is. Inderdaad blijkt uit het onderzoek naar de Sociaaleconomische Waarde van sport en bewegen van het Kenniscentrum Sport & Bewegen dat voor mensen met een fysieke beperking investeren in sporthulpmiddelen gemiddeld 4,5x zoveel oplevert aan sociaaleconomische baten.
Het verdient dus blijvende inspanningen om de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor deze doelgroep te verbeteren. Op basis van de monitorgegevens van het Uniek Sporten Hulpmiddelenfonds die jaarlijks met ons gedeeld worden, is het goed om daar blijvend op in te zetten.
Is de Pace-Pro na de antwoorden van uw ambtsvoorganger, waaruit bleek dat deze gewoon binnen de Zorgverzekeringswet vergoed diende te worden, ook vaker daadwerkelijk vaker vergoed?1
In de antwoorden van mijn ambtsvoorganger3 is aangegeven dat indien een behandelend arts permanente bescherming van een pacemaker noodzakelijk vindt, dan zou bijvoorbeeld een Pace-Pro uit een DBC verstrekt kunnen worden. Er bereiken mij op dit moment geen signalen dat hier nog onduidelijkheid over bestaat.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Diertens om sportprotheses voor kinderen beschikbaar te stellen? Zijn alle belemmeringen in de praktijk weggenomen? Kunnen kinderen nu altijd over een sportprothese beschikken?2
In antwoord5 op de motie Diertens heb ik uw kamer laten weten dat zorgverzekeraars de wettelijke taak hebben om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Dit geldt ook voor kinderen. En ook hier geldt dat de financiering van sportprotheses, net zoals voor alle andere hulpmiddelen, vanuit twee kaders plaats kunnen vinden. De WMO en de Zvw.
In het project «Sporthulpmiddelen beter beschikbaar en bereikbaar» wordt extra aandacht besteed aan het goed informeren van professionals voor het ondersteunen van kinderen.
Omdat ik het belangrijk vind dat alle kinderen kunnen sporten en bewegen, ondersteun ik het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds financieel. Als zowel de Zvw als de WMO geen oplossingen kunnen bieden, dan kunnen kinderen, maar ook volwassenen terecht bij dit fonds.
In hoeverre kunnen mensen nu al aanspraak maken op een sportprothese binnen de Zorgverzekeringswet? In hoeveel gevallen wordt deze niet vergoed en waarom niet? Heeft u een beeld van hoeveel mensen een bezwaarprocedure ingaan als de prothese niet wordt vergoed en wat de uitkomsten van die procedures zijn?
Zoals geantwoord in vraag 3 en 8 kunnen mensen op dit moment aanspraak maken op een sportprothese. De zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te bepalen of een verzekerde recht heeft op zorg en dus ook of iemand in aanmerking komt voor de vergoeding van een sportprothese. Tegelijkertijd kent vergoeding vanuit de Zvw ook wettelijke beperkingen op basis van doelmatigheid en zorginhoudelijke criteria. Dat betekent dat aanvragen ter bevordering van de maatschappelijke participatie niet vanuit de Zvw worden vergoed, maar mensen zich in die gevallen moeten richten tot hun gemeente.
In hoeveel gevallen er momenteel niet vergoed wordt en de uitkomsten van bezwaarprocedures zijn momenteel niet inzichtelijk. Vanuit het Uniek Sporten Hulpmiddelen fonds gaat dit gemonitord worden. Op die manier krijgen we inzichtelijk waarom er bezwaar wordt gemaakt en op welke gronden dit wordt afgewezen of toegekend. In een eerdere toezegging6 die ik heb gedaan tijdens het wetgevingsoverleg van 30 november 2021 heb ik aangegeven u te informeren tijdens het wetgevingsoverleg van 2021 over de voortgang van deze zaken.
Bent u bereid om de vergoeding voor sportprothese, voor kinderen en volwassenen, geheel op te nemen in het basispakket, zodat er zo min mogelijk drempels zijn voor mensen die een sportprothese nodig hebben? Zo nee, welke strategie hanteert u om te voldoen aan het VN-verdrag voor mensen met een handicap en sport voor deze groep toegankelijk te maken?
De sportprothese behoort al tot de voorzieningen die vergoed kunnen worden vanuit de Zorgverzekeringswet, al kent het voorschrijven vanuit deze wet ook beperkingen zoals ik eerder uiteen heb gezet in mijn antwoord op vraag 11. Mede daarom heb ik geïnvesteerd in het Uniek Sporten Hulpmiddelen Fonds. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om prothesegebruikers, kinderen en volwassenen, die met een prothese willen sporten financieel te ondersteunen
Zoals u kunt lezen in de beantwoording van mijn vragen is de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen nog niet op het gewenste niveau ondanks de inzet die wordt gepleegd zoals de genoemde trajecten. Ik wil mij blijven inzetten om de beschikbaarheid wel op het gewenste niveau te krijgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Sportbeleid van 21 juni 2021?
Ik heb getracht de antwoorden voor het debat naar u toe te sturen. Vanwege de complexiteit van het vraagstuk en de afstemming met verschillende interne en externe partijen is dit helaas niet voor 21 juni gelukt. U heeft bij deze de antwoorden voor het debat van 1 juli 2021.
De veteranenstatus van militairen die in verschillende hoedanigheid gediend hebben in de Nederlandse krijgsmacht |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten wat de redenen zijn dat militairen die gediend hebben in de Troepenmacht Suriname, de koude oorlog en overige humanitaire missies geen veteranenstatus kunnen verkrijgen?
In de Veteranenwet wordt het begrip veteraan in artikel 1 onder c gedefinieerd als: «de militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen».
De militairen die hebben gediend in de Troepenmacht Suriname (TRIS) maakten onderdeel uit van de Koninklijke Landmacht, met een plaatsing in Paramaribo. De militairen die gediend hebben in de TRIS zijn niet ingezet tijdens oorlogsomstandigheden of tijdens een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
De militairen die gediend hebben in de periode van de Koude Oorlog hebben, enkel op basis daarvan, geen recht op de veteranenstatus. Hoewel er tijdens de Koude Oorlog sprake is geweest van momenten waarop de spanningen opliepen, kenmerkte deze periode zich niet door werkelijke oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Ook was er geen sprake van een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Militairen die hebben deelgenomen aan humanitaire missies zijn niet ingezet ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Gelet op het gestelde in de Veteranenwet kunnen zij niet in aanmerking komen voor de status als Veteraan. Zij hebben wel de daarvoor ingestelde herinneringsmedailles ontvangen.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een veteranenstatus voor vele oudgedienden een gevoel van miskenning geeft of kan geven?
Ik wil voorop stellen dat ik veel respect heb voor de vele oudgedienden van de Nederlandse krijgsmacht die waar ook ter wereld hun werk hebben verricht. Zij mogen oprecht trots zijn op de bijdragen die zij hebben geleverd.
Zij hebben daarvoor ook de erkenning en waardering ontvangen in de vorm van medailles voor langdurige eerlijke en trouwe dienst en indien van toepassing, in de vorm van herinneringsmedailles (zie vraag 4).
Bij de totstandkoming van de Veteranenwet, een initiatiefwet die door alle fracties in de Tweede Kamer is ingediend en ondertekend, is uitgebreid stilgestaan bij de reikwijdte van het begrip «Veteraan». Gelet hierop ben ik dan ook van mening dat een verruiming van de veteranenstatus afbreuk zou doen aan de erkenning en waardering van de militairen, veteranen, die hebben gediend in de uitzonderlijke situaties zoals omschreven in artikel 1 onder c van de Veteranenwet. Zij zijn bij uitstek in situaties gebracht die levensbedreigend zijn geweest en om die reden is met name ook de bijzondere zorgplicht in de Veteranenwet verankerd.
Kunt u aangeven of er, rekening houdend met de beperkingen in de veteranenwet, andere mogelijkheden zijn om de oudgedienden zoals genoemd in vraag 1 alsnog tegemoet te komen?
De huidige Veteranenwet laat geen ruimte om de militairen, zoals genoemd in vraag 1, alsnog tegemoet te komen en de veteranenstatus toe te kennen. Dat neemt niet weg dat er andere manieren zijn voor erkenning en waardering voor postactieve militairen. Zo geldt de regeling reüniefaciliteiten voor alle postactieve militairen. Commandanten kunnen met een beroep op deze regeling bij uitstek de oudgedienden erkennen en waarderen voor bijdragen uit het verleden.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om via het decoratiestelsel te bekijken of het alsnog mogelijk is op korte termijn de oudgedienden te voorzien van een decoratie c.q. draaginsigne?
Het huidige decoratiestelsel ziet nu niet toe op de mogelijkheden om de militairen die hebben gediend in de TRIS of tijdens de Koude Oorlog te decoreren met een medaille of een draaginsigne. De reden hiervan is dat deze militairen niet zijn ingezet in of tijdens oorlogsomstandigheden of een internationale missie. Zij zijn geplaatst geweest in een gebied buiten Nederland en hebben daar hun (militaire) werk verricht.
De Herinneringsmedaille Internationale Missies (HIM) wordt toegekend in een breed scala van missies en inzet. Het toekennen van de HIM, die is ingesteld in 2001, wordt getoetst aan een aantal criteria. Om in aanmerking te kunnen komen voor deze onderscheiding dient de inzet de kenmerken te hebben van een civiele of militaire missie. Zo krijgt het militair personeel een missie-voorbereidende opleiding en ontvangen de militairen een vergoeding volgens de Regeling voorzieningen vredes- en humanitaire operaties. Daarnaast kennen de militairen primitieve leefomstandigheden en werken de militairen met afwijkende roosters (24/7) tijdens hun inzet die doorgaans zes maanden duurt. Tot slot dienen militairen minimaal 30 dagen te hebben deelgenomen aan de missie of inzet.
Op basis van deze criteria is het dan ook niet mogelijk om de Herinneringsmedaille Internationale Missies toe te kennen aan militairen die geplaatst zijn geweest in de TRIS of ten tijde van de Koude Oorlog.
Wat het personeel betreft dat dienst heeft gedaan tijdens de «Koude Oorlog» merk ik op dat dit iedereen betreft die in deze periode in dienst was, zowel beroepsmilitairen als reservisten en dienstplichtigen. Een medaille zou dan ook geen enkel onderscheidend karakter hebben en dient alleen daarom al niet in overweging worden genomen.
Voor het decoreren van militairen die ingezet zijn tijdens humanitaire missies is de Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening bij Rampen ingesteld. Deze medaille wordt toegekend aan hen die deel uitmakend van of tezamen met de krijgsmacht, ter plaatse van een door mij aangewezen rampgebied daadwerkelijk aan de hulpverlening hebben deelgenomen en daarbij in alle opzichten een goede plichtsbetrachting en een goed gedrag hebben betoond. Per inzet wordt door de Commandant der Strijdkrachten aangegeven of en zo ja met welke gesp een Herinneringsmedaille voor Humanitaire Hulpverlening wordt toegekend.
Het toekennen van een medaille wordt veelal ervaren als een blijk van waardering en erkenning voor geleverde inzet. Dit betekent echter niet dat die waardering en erkenning ontbreekt voor inzet waarvoor geen medaille wordt toegekend. Ik wil hierbij dan ook nadrukkelijk aangeven dat ik zeer veel waardering heb voor de inzet van de militairen die hebben gediend bij de TRIS en tijdens de Koude Oorlog. Hun werk is van grote waarde geweest voor de krijgsmacht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Veteranennota 2021?
Ja
Het bericht ‘Hoe stikstofhandel de BV Brabant opnieuw in gevaar brengt: ‘Er is iets gruwelijk mis’’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hoe stikstofhandel de BV Brabant opnieuw in gevaar brengt: «Er is iets gruwelijk mis»»?1
Ja.
Klopt het dat de emissierechten van boerderijen die zijn uitgekocht om natuurgebieden een kans op herstel te geven, door de provincie voor andere doeleinden dan natuurherstel worden ingezet? Klopt het dat deze stikstofruimte per opbod geheel of gedeeltelijk is of wordt verkocht aan andere vervuilers zoals veehouderijen en industrie of wordt gebruikt voor de aanleg van wegen?
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat de boerderijen waarover het in dit artikel gaat, zijn opgekocht vanwege de gronden ten behoeve van de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant ter plekke.
De provincie Noord-Brabant heeft aangegeven in één geval stikstofruimte, die zij bij de aankoop van deze boerderijen heeft verkregen, via openbare verkoop te hebben aangeboden aan een private partij. Deze partij had volgens de provincie voor zijn vergunningsaanvraag een gering deel van de bij de provincie beschikbare stikstofruimte nodig. De provincie heeft mij gemeld dat er geen sprake is geweest van verkoop van stikstofruimte per opbod. De openbare verkoop was er volgens de provincie, in het kader van transparantie, op gericht om ook andere partijen alsnog in gelegenheid te stellen zich te melden voor diezelfde stikstofruimte.
Als hiervoor geld is gebruikt dat was bedoeld voor natuurherstel, is dit dan volgens de doelstellingen besteed?
Ik ga niet over de inzet van provinciale middelen; de provincie Noord-Brabant heeft een eigen afweging gemaakt hoe deze middelen in te zetten.
Is het geld dat is verdiend met het per opbod verkopen van de stikstofruimte teruggevloeid naar de budgetten voor natuur? Is hiermee «winst» gemaakt voor de natuur in de vorm van geld of depositieafname?
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat de opbrengst van de verkoop van stikstofruimte van deze casus via de openbare verkoop, terugvloeit naar het natuurbudget ten behoeve van het verder versterken van de natuur in Brabant.
Hoe zou u kwalificeren dat de provincie Noord-Brabant actief de handel in stikstofrechten faciliteert en hierin meedoet, maar zelf geen zicht heeft op de omvang ervan?
De provincie Noord-Brabant heeft een loket ingericht waar saldogevers en saldo-ontvangers bij elkaar gebracht kunnen worden. Dat kan in het kader van extern salderen.
Ik vind het echter niet goed als provincies zelf als handelaren op zo’n platform stikstofruimte gaan aanbieden en inkopen. Dit heb ik de provincie Noord-Brabant ook laten weten.
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Bij de vergunningverlening wordt door het bevoegd gezag getoetst of aan alle voorwaarden voor extern salderen wordt voldaan.
Hoe groot is het verschil tussen de afname van rechten en emissies op papier en de feitelijke afname van de depositie door de 30%-regel en hoe wordt dit gecontroleerd en gehandhaafd, als de provincie geen zicht heeft op de omvang van de handel?
Bij extern salderen kan alleen extern gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogever; de niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning van de saldogever komt bij het intrekken van de vergunning te vervallen en daarnaast wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd. Deze 30% afroming bij extern salderen is landelijk ingevoerd. Hiermee is een marge ingebouwd om feitelijke toenames van stikstofdepositie door opvulling van latente ruimte te voorkomen.
De naleving van vergunningen door bedrijven is standaard onderwerp van toezicht en handhaving door het bevoegd gezag. Sommige provincies hebben dit uitbesteed aan omgevingsdiensten.
Kunt u ingaan op de fraudegevallen die het Statenlid Vreugdenhil in het artikel opnoemt?
Ik kan hier geen uitspraken over doen. Deze beoordeling is aan de provincie Noord-Brabant. Wel kan ik in het algemeen opmerken dat iedere vorm van fraude ongewenst is.
Heeft het Statenlid Vreugdenhil gelijk als hij stelt dat «er wordt gesjoemeld»? Heeft hij gelijk als hij stelt dat dit «precies het tegenovergestelde van de natuur ontzien» is en kunnen de provinciale staten van Noord-Brabant nog wel de controlerende taak uitoefenen?
Ik kan deze uitspraak niet verifiëren. Of provinciale staten hun controlerende taak kunnen uitoefenen, is ter beoordeling aan die provinciale staten.
Leidt de Brabantse praktijk niet tot veel meer onzekerheid en daarmee economische schade, nu natuur en milieuorganisaties wegens gebrek aan vertrouwen in het systeem, systematisch alle transacties aanvechten?
Voor wat betreft de Brabantse praktijk verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Mits voldaan aan alle voorwaarden – en dit wordt getoetst door het bevoegd gezag bij de vergunningverlening – is extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 29 mei 2019 over het programma aanpak stikstof 2015–2021 ook gewezen op de mogelijkheid van vergunningverlening door toepassing van intern en extern salderen onder verwijzing naar de voorwaarden gesteld in de jurisprudentie die er op dit punt al voor het programma aanpak stikstof 2015–2021 bestond. Inmiddels zijn er verschillende rechterlijke uitspraken geweest over de toepassing van intern en extern salderen waarin deze lijn wordt bevestigd.
Was de belangrijkste kritiek van Raad van State op de PAS niet dat hierbij stikstofruimte werd vergeven anticiperend op het effect van toekomstige maatregelen? Is het niet zo dat de Brabantse gedeputeerde met zijn beleid vooral anticipeert op het effect van toekomstige stikstofmaatregelen en daarmee nog steeds handelt in de geest van het vernietigde PAS?
Los van de vraag wat ik van de handelwijze van de provincie Noord-Brabant vind, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, is bij extern salderen geen sprake van anticiperen op het effect van toekomstige maatregelen. Een bestaande vergunning wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken, alvorens er voor een ander project, waarbij sprake is van stikstofdepositie, een nieuwe vergunning op basis van de Wet natuurbescherming wordt afgegeven.
Kunt u ingaan op de kwalificatie in het artikel van professor Verschuren dat de Brabantse stikstofhandel «onhoudbaar» is?
Ik verwijs hier graag naar de beantwoording van de vragen 2, 5 en 9.
Kunt u ingaan op de kwalificaties in het artikel van de heer Wösten? Is er iets gruwelijk mis?
Ik kan en wil geen uitspraken doen over individuele gevallen.
Klopt het dat de in het artikel genoemde boer Horrevoets, die zijn bedrijf opgaf om «in elk geval nog iets voor de natuur te doen», voor de gek is gehouden?
Het bericht ‘Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt’. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigrant krijgt belastingkorting die Nederlander niet krijgt»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend. Ik heb uw Kamer, mede naar aanleiding van dat bericht, in mijn brief van 3 mei jl.2 geïnformeerd over de bijzonderheid die zich in sommige situaties bij buitenlandse belastingplichtigen kan voordoen bij de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
Wat is het totale bedrag per jaar dat arbeidsmigranten sinds in de invoering van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) in 2015, tot op heden hebben geclaimd? In hoeverre zijn deze claims toegewezen? Welk bedrag verwacht u dat zij op korte termijn nog zullen claimen?
Het bedrag dat buitenlandse belastingplichtigen, die woonachtig zijn in de landenkring, vanaf het jaar 2015 hebben geclaimd in de aangifte inkomstenbelasting is te vinden in onderstaande tabel. De IACK wordt in 98% van deze gevallen ook toegekend. Door de uitzondering in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen3 de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.
Voor de belastingjaren 2019 en 2020 is een deel van de aangiften inkomstenbelasting nog niet binnen. Voor deze jaren is een inschatting gemaakt van de te verwachten claims op basis van het bedrag uit 2018 en het budgettaire beslag van de IACK. In 2019 is het budgettaire beslag van de IACK gedaald, door de afschaffing van het basisbedrag in de IACK.
In aangifte geclaimde IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring
27
34
39
42
37
12
Verwachte nog te claimen IACK buitenlandse belastingplichtigen in landenkring1
0
0
0
0
1
26
In de tabel is geen rekening gehouden met het mogelijke effect dat buitenlandse belastingplichtigen alsnog een aangifte inkomstenbelasting gaan indienen over voorgaande jaren.
Welk deel van de onder vraag 2 bedoelde bedragen zouden Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie in ieder geval niet hebben kunnen claimen?
De IACK is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren. Gelet hierop, is aan de toepassing van de IACK ook de voorwaarde verbonden dat de belastingplichtige geen fiscale partner heeft of de minstverdienende fiscale partner is. Als een binnenlandse belastingplichtige niet voldoet aan deze voorwaarde, bestaat geen recht op IACK. Een groep buitenlandse belastingplichtigen kan in gelijke feitelijke gezinsomstandigheden wel recht hebben op de IACK. Dit is een onbedoeld effect van wetgeving. Onderstaande tabel toont een schatting van het bedrag aan IACK dat deze groep in de aanslag inkomstenbelasting heeft kunnen verzilveren. Het is niet bekend om hoeveel gevallen het precies gaat. Van een deel van de buitenlandse belastingplichtigen is namelijk niet bekend of zij een partner hebben en wat het inkomen is van de partner. Gegevens over het al dan niet hebben van een partner zijn wel bekend voor een deel van de groep kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen (KBB)4. Aan de hand van deze gegevens, alsmede verwachte overeenkomsten en verschillen tussen deze groep en de groep niet-kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen, is voor de jaren 2015–2018 een inschatting gemaakt van het totale aantal buitenlandse belastingplichtigen die onbedoeld de IACK hebben kunnen verzilveren. Voor de jaren 2019 en 2020 is vervolgens een raming gemaakt op basis van gegevens over het jaar 2018.
Verzilverde IACK door meestverdieners in landenkring
8
9
12
15
13
13
Kunt u toelichten op welke basis arbeidsmigranten meer kunnen claimen aan IACK dan Nederlandse gezinnen in dezelfde situatie?
Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen buitenlandse belastingplichtigen de IACK automatisch toegekend als zij aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.5 Terwijl binnenlandse belastingplichtige met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet toegekend krijgen. Ik zal dit hieronder toelichten.
Voor de toepassing van de Wet IB 2001 en dus ook voor de IACK worden onder meer echtgenoten, geregistreerde partners en belastingplichtigen die op hetzelfde adres staan ingeschreven als een minderjarig kind aangemerkt als fiscaal partners. Voor buitenlandse belastingplichtigen geldt echter een uitzondering op dit fiscale partnerbegrip. Een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen KBB is, kan niet aangemerkt worden als fiscaal partner. Daardoor wordt ook als een buitenlandse belastingplichtige bijvoorbeeld gehuwd is, de huwelijkse partner niet aangemerkt als fiscaal partner. De buitenlandse belastingplichtige die gehuwd is wordt dan fiscaal behandeld als alleenstaande. Deze uitzondering voor buitenlandse belastingplichtigen in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip is onder andere gemaakt omdat het ongewenst wordt geacht dat buitenlandse belastingplichtigen die niet kwalificeren als KBB, gebruik kunnen maken van de vrije toerekening van bepaalde inkomsten en uitgaven. Fiscale partners kunnen deze inkomsten en uitgaven zodanig verdelen dat zij samen in Nederland zo min mogelijk belasting betalen. Buitenlandse belastingplichtigen hebben dit voordeel in beginsel niet. Ze kunnen namelijk uitsluitend aangemerkt worden als fiscaal partners als ze allebei voldoen aan de voorwaarden van de KBB-regeling. Door de uitzondering op het fiscaal partnerschap voor buitenlandse belastingplichtigen kan het bij de toepassing van de IACK echter voorkomen dat een buitenlandse belastingplichtige uit de landenkring met Nederlands arbeidsinkomen, die samen met een niet-werkende partner6 en een kind buiten Nederland maar in de landenkring op hetzelfde adres staat ingeschreven, wel de IACK kan effectueren in de aangifte inkomstenbelasting. Dit is een onbedoeld gevolg van de (overigens logische) uitzondering op het fiscaal partnerbegrip en niet in lijn met de geest van de wet. Ik ben voornemens de wetgeving op dit punt aan te passen om deze verschillen weg te nemen.
Deelt u de mening dat de in het nieuwsbericht genoemde maas in de wet volstrekt onacceptabel is en niet uit is te leggen aan de belastingbetaler? Zo ja, hoe en op welke termijn bent u voornemens om het probleem aan te pakken?
Het feit dat buitenlandse belastingplichtigen de IACK krijgen in situaties waarin een binnenlandse belastingplichtige deze niet zou krijgen, is onbedoeld en zoals hiervoor aangegeven niet in lijn met de geest van de wet. Mijn streven is daarom de wetgeving zodanig aan te passen dat voor de toepassing van de IACK de uitwerking voor buitenlandse belastingplichtigen wordt gelijkgesteld met die voor binnenlandse belastingplichtigen. Ik streef ernaar een voorstel hiertoe met Prinsjesdag aan de Kamer aan te bieden.
Bent u voornemens om reeds ingediende of lopende claims aan te houden en/of te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Is de berichtgeving van RTL Nieuws juist dat het Ministerie van Financiën/u door de Belastingdienst in 2015 en 2018 is gewaarschuwd voor een maas in de wet, maar beide keren geen actie is ondernomen? Zo ja, waarom is geen actie ondernomen?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld.
Hoe is de Kamer destijds hierover geïnformeerd?
Hierover heeft destijds geen berichtgeving naar uw Kamer plaatsgevonden.
Welke gegevens gebruikt de Belastingdienst om vast te stellen of een arbeidsmigrant alleenstaande is?
De Belastingdienst beschikt doorgaans niet over gegevens om te bepalen of een buitenlandse belastingplichtige een partner heeft. Dit blijkt niet sluitend uit gegevens van derden of basisregistraties. Wanneer een buitenlandse belastingplichtige zich in Nederland inschrijft bij de Registratie Niet-ingezetenen (RNI) wordt hiernaar niet gevraagd en dit gegeven is dus niet in de RNI opgenomen. Bij de inhouding van loonheffing door de werkgever is niet relevant of er sprake is van partnerschap. Dit gegeven is daarom evenmin in de registratie van loongegevens opgenomen. In de aangifte inkomstenbelasting moet de belastingplichtige zelf wel partnergegevens invullen en op verzoek van de inspecteur moeten deze worden onderbouwd met bewijsmiddelen. Als de buitenlandse belastingplichtige echter niet kwalificeert als KBB, dan is een partnerrelatie voor de verschuldigde inkomensheffing op basis van de huidige wetgeving niet van belang. Of de partnervraag in dergelijke gevallen juist wordt ingevuld kan gelet op het vorenstaande niet met behulp van contra-informatie worden gecontroleerd. Aangezien dit gegeven op dit moment voor de verschuldigde inkomensheffing niet relevant is, is controle op partnerschap nog niet noodzakelijk.
Klopt het dat arbeidsmigranten met een gezin in het buitenland vaak ook teveel kindgebonden budget krijgen, omdat de Belastingdienst gebruikmaakt van de basisregistratie personen? Is hier sprake van dezelfde problematiek?
Bij de toekenning van de IACK aan buitenlandse belastingplichtigen is sprake van een onbedoeld effect van wetgeving. Door de uitzondering in de Wet IB 2001 op het fiscaal partnerbegrip krijgen (kwalificerende) buitenlandse belastingplichtigen de IACK toegekend ondanks de aanwezigheid van een (niet-kwalificerende) partner in het buitenland, als zij in de aangifte aangeven een kind onder de 12 jaar te hebben die voor minimaal zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven. Terwijl binnenlandse belastingplichtigen met gelijke feitelijke gezinsomstandigheden de IACK mogelijk niet krijgen toegekend. Dit onbedoelde effect van wetgeving speelt niet bij het kindgebondenbudget.
Voor het antwoord op de eerste vraag verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen die gesteld zijn over het kindgebondenbudget.7
Wanneer is het besluit genomen om met spoedwetgeving deze maas in de belastingwetgeving te repareren?
Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Waarom is nu wel besloten deze maas te repareren, terwijl de signalen in 2015 en 2018 niet zijn opgevolgd?
De Belastingdienst heeft het feit dat verschillende uitkomsten mogelijk zijn ten aanzien van buitenlandse belastingplichtigen binnen de landenkring inderdaad al eerder gesignaleerd. Uit nader onderzoek blijkt dat na signalering door de Belastingdienst een voorstel tot wijziging van de wet is uitgewerkt. De opzet toen was om deze wijzigingen mee te nemen in een breder pakket van herzieningen. Punt van aandacht was bijvoorbeeld dat er op het gebied van de heffingskortingen, zeker in grensoverschrijdende gevallen, inmiddels een complex geheel is ontstaan. Ook zijn er nog onzekerheden rond het EU-recht die mogelijk kunnen doorwerken naar het recht op heffingskortingen, waaronder de IACK. De benodigde opvolging heeft toen helaas niet de juiste prioriteit gekregen. Bij de prioritering is destijds in ogenschouw genomen dat belastingplichtigen in een puur binnenlandse situatie, waarin beide partners in Nederland woonachtig zijn, steeds juist en overeenkomstig de bedoeling van de wetgever zijn en worden behandeld. Het besluit om nu op korte termijn wetgeving in te dienen is mede naar aanleiding van de berichtgeving van RTL genomen.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de reparatiewetgeving zo snel mogelijk in de Kamer ligt en welke maatregelen neemt u om de schade zoveel mogelijk te beperken in de tussentijd?
Ik ben voornemens de wetgeving zodanig aan te passen dat de uitwerking voor de buitenlandse belastingplichtige en voor de binnenlandse belastingplichtige die gehuwd is met een partner woonachtig in het buitenland, wordt gelijkgesteld met die van de binnenlandse belastingplichtige. Mijn voornemen is om de wetgeving op 1 januari 2022 in werking te laten treden.
Ik zie geen mogelijkheden om reeds ingediende aangiften inkomstenbelasting of (definitieve) aanslagen inkomstenbelasting over de belastingjaren tot 2022 te herzien. Dit is namelijk zeer waarschijnlijk in strijd met het eigendomsgrondrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP EVRM). Daarnaast zou de Belastingdienst bij het invoeren van de wetswijziging met terugwerkende kracht worden geconfronteerd met een zware uitvoeringslast. Voor de hiervoor genoemde groep zou dan een herbeoordeling plaats moeten vinden op basis van de nieuwe regels. Dit wordt (mede) veroorzaakt doordat in die groep ook belastingplichtigen zitten die wel overeenkomstig de bedoeling van de wetgeving ook in een puur binnenlandse situatie recht zouden hebben op de IACK. Op basis van een inschatting is het met terugwerkende kracht toepassen van gewijzigde IACK-wetgeving voor de Belastingdienst onuitvoerbaar.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat illegale schoonmaakmiddelen gebruikt worden in de luchtvaartindustrie |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Waarom worden er illegale stoffen gebruikt bij de schoonmaak van vliegtuigen wanneer er veilige en goedgekeurde alternatieven zijn?1
De nationale operational directive2 vereist volledige desinfectie van luchtvaartuigen. Deze eis is bindend. Dat vereist het gebruik van desinfectiemiddelen.
Desinfectiemiddelen mogen alleen worden gebruikt nadat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de middelen heeft toegelaten tot de Nederlandse markt. Daarnaast moet een door de luchtvaartmaatschappijen gebruikt desinfectiemiddel voor oppervlakten gecheckt worden tegen de documentatie van vliegtuigfabrikanten. Dat laatste is belangrijk om de luchtwaardigheid van het vliegtuig te borgen. Voorkomen moet worden dat er middelen worden gebruikt die het vliegtuigmateriaal zelf aantasten. Uit de documentatie van vliegtuigfabrikanten kwam naar voren dat geen van de in Nederland toegelaten middelen gebruikt kunnen worden voor desinfectie van oppervlakken in luchtvaartuigen tegen Covid-19. Daarom heb ik in augustus 2020 vrijstelling3 verleend voor het gebruik van drie middelen om toch de desinfectie van luchtvaartuigen mogelijk te maken, zoals ook aan uw Kamer meegedeeld (Kamerstuk 27 858, nr. 519). Deze vrijstelling liep af in februari 2021. In februari 2021 heb ik wederom een vrijstelling4 verleend.
Het gebruik van de werkzame stoffen in de vrijgestelde middelen is in Europa toegestaan. Het betreffen hier goedgekeurde stoffen of stoffen die nog in beoordeling zijn. Als een werkzame stof nog in beoordeling is, mogen lidstaten biociden op basis van deze werkzame stoffen toelaten tot hun markt onder hun eigen nationale wetgeving. Voor Nederland betreft dat de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Voor beide vrijstellingen heeft het Ctgb een advies gegeven en voorwaarden gesteld om te borgen dat het gebruik van de middelen veilig is voor de toepassers, passagiers en het milieu. De voorwaarden van het Ctgb, inclusief instructies over de wijze van desinfecteren, zijn opgenomen in de vrijstellingsbesluiten zodat deze moeten worden nageleefd en de handhavende instanties hierop kunnen toezien.
Op welk bewijs is deze keuze dat er met gevaarlijke stoffen gewerkt zou moeten worden gebaseerd? Wat is uw oordeel? Welk bewijs is er waaruit blijkt dat de veilige en goedgekeurde stoffen niet geschikt zouden zijn?
Zoals in het vorige antwoord is toegelicht, kunnen geen van de toegelaten middelen worden gebruikt voor desinfectie van oppervlakten in luchtvaartuigen.
Daarom hebben toelatinghouders voor drie desinfectiemiddelen een verzoek tot vrijstelling ingediend. Het Ctgb heeft deze middelen op geschiktheid en effecten beoordeeld en vervolgens positief geadviseerd over het gebruik. Vliegtuigmaatschappijen en vliegtuigfabrikanten hebben evenmin bezwaar tegen dat gebruik, gelet op de eerdergenoemde documentatie.
Overigens betreft het geen desinfectiemiddelen met onbekende werkzame stoffen. Het Ctgb heeft al eerder middelen met die stoffen toegelaten tot de Nederlandse markt, hoewel voor gebruik in andere sectoren dan de luchtvaart.
Zijn de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord gegaan met het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een ontheffing te verlenen voor het gebruik van deze gevaarlijke stoffen? Is dit vooraf afgestemd? Zo nee, waarom niet?
Een besluit tot vrijstelling voor een biocide behoeft in beginsel geen goedkeuring van de Minister van VWS of SZW. Een vrijstelling voor een biocide wordt verleend, handelend in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat is opgenomen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Ik ben bevoegd een vrijstelling te verlenen indien hiervoor een noodzaak wordt vastgesteld. Voor de noodzaak van desinfectie in vliegtuigen is advies gevraagd van het RIVM. Daarnaast is ook de verplichting tot desinfecteren meegewogen in het kader van de nationale operational directive, het internationale karakter van de luchtvaart en de desinfectieverplichtingen die andere landen kunnen opleggen. Het arbo en milieuaspect is geborgd door het opvragen van een advies van het Ctgb. Indien het Ctgb op één of meerdere van die aspecten negatief zou hebben geadviseerd, dan zou ik voorafgaande aan het besluit over vrijstelling vanzelfsprekend mijn collega van VWS of SZW hebben geraadpleegd. Van een dergelijk negatief advies was echter geen sprake.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van mening is dat «huishoudelijk reinigen conform de standaardwerkwijze» ook adequaat is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maakt u dan toch het gebruik van verboden en gevaarlijke stoffen mogelijk?
Voor desinfectie in vliegtuigen zoals geadviseerd door EASA, het Europese agentschap voor de luchtvaartveiligheid, is advies gevraagd van het RIVM5. Het RIVM adviseert het huishoudelijk reinigen (schoonmaken) conform de standaardwerkwijze. Speciale maatregelen zijn niet noodzakelijk. Desinfectie van de hele cabine is onnodig; het RIVM adviseert in passagiersvliegtuigen:
Voor Nederland is de strekking van de EASA Safety Directive6 leidend geweest. Net als veel andere landen heeft Nederland met het omzetten van de EASA Safety Directive naar een nationale operational directive, de inhoud ervan bindend gemaakt en daarbij de keuze gemaakt om aan te sluiten bij ons omringende landen. De nationale operational directive verplicht luchtvaartmaatschappijen tot het reinigen en volledig desinfecteren van hun luchtvaartuigen in het kader van Covid-19. Desinfectie dient plaats te vinden na elke vlucht die langer duurt dan zes uur en ten minste éénmaal per 24 uur als geen passagiers en vracht meer aan boord zijn. Deze eis is aanvullend op het advies van het RIVM.
Welke geschikte en veilige alternatieven zijn u bekend? Gaat u het gebruik van deze middelen verplicht stellen en de ontheffing voor het gebruik van de schadelijke middelen intrekken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ga de vrijstelling niet intrekken. Het Ctgb heeft immers geadviseerd dat het gebruik van de vrijgestelde desinfectiemiddelen geschikt is en veilig.
Een vrijstelling is een tijdelijke oplossing voor een noodsituatie, ter overbrugging naar een structurele oplossing. Daarom heb ik bij de vrijstelling van februari 2021 alleen desinfectiemiddelen vrijgesteld waarvoor aantoonbaar initiatief is ondernomen om de middelen binnen afzienbare termijn toe te laten voor gebruik tegen virussen in luchtvaartuigen én die voldoen aan de eisen betreffende de luchtwaardigheid.
Klopt het dat schoonmakers nu dus moeten werken met middelen en stoffen die niet door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) adequaat zijn beoordeeld?
Nee, dit klopt niet. Voor de vrijstellingsbesluiten heb ik een Ctgb-advies ontvangen en hun voorgestelde voorschriften integraal overgenomen in het vrijstellingsbesluit. Het Ctgb heeft desgevraagd bevestigd dat zijn beoordeling adequaat is en dat er geen aanleiding is om het advies te wijzigen.
Bent u zelf bereid om dag in dag uit met deze al decennia verboden, potentieel ongezonde, irriterende of kankerverwekkende stoffen te werken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven gaat het hier niet om verboden stoffen. Voorts is conform de Arbowet- en regelgeving de werkgever verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat werknemers geen risico lopen op gezondheidsschade. De werkgever moet er daarbij indien mogelijk voor zorgen dat zo min mogelijk schadelijke stoffen gebruikt worden. Daarnaast is de werkgever verantwoordelijk voor het maken van een adequate Risico-Inventarisatie & Evaluatie en om maatregelen te treffen om de blootstelling aan die stoffen te beheersen en de werknemers adequaat te beschermen. Bij blootstelling aan bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen gelden extra eisen om de werknemer te beschermen. Daarnaast is in deze specifieke situatie de vrijstelling voor drie middelen afgegeven inclusief voorschriften.
Als de werkgever deze wet- en regelgeving en bijbehorende maatregelen opvolgt is de veiligheid en gezondheid van de werknemer geborgd.
Gaat u de inspectie extra laten controleren of werkgevers hier wel zorg dragen voor veilige en gezonde werkomstandigheden? Zo ja, op welke termijn en kunt u de Kamer informeren over de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de werkgever om zorg te dragen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden bij het toepassen van deze (tijdelijk) vrijgestelde middelen. De Inspectie SZW ziet hierop toe met haar risicogestuurde toezichtsprogramma’s. Inspectie SZW informeert uw Kamer regelmatig over het uitgevoerde toezicht en over behaalde effecten.
De berichten ‘Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland’ en ‘Vooral Syriërs met valse documenten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Complete pakketreizen met als doel een al dan niet succesvolle asielaanvraag in Nederland»1 en «Vooral Syriërs met valse documenten»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Nederland onder uw verantwoordelijkheid is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs en dat er in Syrië complete all-in pakketreizen richting Nederland luilekkerland worden verkocht waar oplichterij wordt beloond?
Het standpunt dat Nederland is uitgegroeid tot een mensensmokkelparadijs deel ik niet. De aanpak van mensensmokkel is al jaren een prioriteit van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het business model van mensensmokkel aan te pakken, zoals: de ontwikkeling van een barrièremodel mensensmokkel, het instellen van het multidisciplinaire team mensensmokkel, plaatsen van liaisons in het buitenland, ook door het Openbaar Ministerie. Verder werken we Europees verband nauw samen met andere lidstaten in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Al deze maatregelen moeten bijdragen om mensensmokkel al in een vroegtijdig stadium tegen te gaan en om te voorkomen dat migranten met behulp van smokkelaars naar Nederland reizen.
Hoeveel mensensmokkelaars zijn afgelopen jaar opgepakt en veroordeeld? Wat was de gemiddelde straf?
In 2020 zijn er circa 245 verdachten personen ingestroomd bij het OM.
In 2020 zijn er circa 120 personen veroordeeld voor mensensmokkel. Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over de gemiddelde straf. Wel is bekend dat door het Hof in Den Haag voor wat betreft de strafmaat in de meeste zaken drie maanden gevangenisstraf per gesmokkelde persoon wordt gehanteerd.
Bent u bereid alle mensensmokkelaars in geval van een dubbele nationaliteit op te pakken en uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mensensmokkel is niet gerelateerd aan het hebben van een dubbele nationaliteit. Het uitgangspunt is dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensensmokkel strafrechtelijk aangepakt worden op grond van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. Het Europees verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland is aangesloten, staat het intrekken van de nationaliteit wegens een veroordeling voor mensensmokkel niet toe.
Aan hoeveel leugenachtige, frauderende asielzoekers is een verblijfsvergunning verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat mogelijke fraude in toelatingsprocedures wordt tegen gegaan en in een vroegtijdig stadium wordt onderkend. Het is niet mogelijk om cijfers te geven over het aantal verblijfsvergunningen die mogelijk op basis van valse of vervalste identiteits- of nationaliteitsdocumenten en/of verklaringen zijn verleend.
Bent u het eens dat wanneer op deze manier door asielzoekers een spelletje wordt gespeeld met Nederland, zij direct moeten worden uitgezet omdat anders de deuren wagenwijd worden opengegooid voor een stroom aan nog meer bedriegende asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Als bij de IND een melding of signaal binnenkomt van een gekocht verhaal en er is aan hem of haar een asielvergunning verleend, dan beoordeelt de IND (team herbeoordelingen asiel) of de melding voldoende objectieve informatie bevat die tot intrekking kan leiden. Als dat niet het geval is, wordt beoordeeld of nader onderzoek alsnog objectieve informatie kan opleveren. Wanneer zich een intrekkingsgrond voordoet, wordt altijd beoordeeld of een intrekking in strijd is met het Vluchtelingverdrag of artikel 3 EVRM. Als dat niet aan de orde is, kan de vergunning worden ingetrokken. Als er concrete aanwijzingen zijn van een strafbaar feit, zoals handel in asielverhalen, dan wordt dit gemeld bij het Expertisecentrum Mensenhandel/Mensensmokkel (EMM) en/of er wordt aangifte gedaan.
Nagenoeg alle asielzoekers worden bijgestaan door asieladvocaten die hiervoor speciaal zijn opgeleid. Deze advocaten worden toegewezen door de Raad voor de Rechtsbijstand, zodat is gewaarborgd dat het altijd gaat om gekwalificeerde rechtsbijstandverleners. De Raad vergoedt de kosten van deze rechtsbijstand. Dat laat onverlet dat het een asielzoeker vrij staat om zelf op eigen kosten advies bij derden in te winnen.
Kunt u toezeggen dat u deze bedriegers en de meehuilende asieladvocaten die ze in bescherming nemen keihard zal aanpakken om te voorkomen dat ons asielbeleid nog verder wordt ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de grenzen te sluiten, alle verblijfsvergunningen van frauderende gelukszoekers in te trekken en hen per direct op te pakken en het land uit te gooien? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden in het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid door de nationale politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Daarnaast is het algemeen uitgangspunt dat een verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van valse voorwendselen kan worden ingetrokken.
Het sluiten van de binnengrenzen heeft enorme impact op het vrij verkeer van personen en goederen en deze maatregel is onwenselijk en niet nodig om mensensmokkel via de binnengrenzen tegen te gaan.
De aanpak van mensensmokkel vraagt om een integrale aanpak van verschillende maatregelen conform het barrièremiddel mensensmokkel.
Het bericht ‘Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding’. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schiermonnikoog vreest een blijvend litteken van de windstroomleiding»?1
Ja.
Vindt u ook dat het unieke Waddengebied als UNESCO Werelderfgoed zo veel mogelijk beschermd moet worden en economische belangen hieraan ongeschikt zijn?
Het Waddengebied is een uniek natuurgebied, niet alleen voor Nederland maar ook wereldwijd daarom heeft de Waddenzee ook de bijzonder status van UNESCO natuurlijk Werelderfgoed. In 2009 heeft UNESCO de Waddenzee als natuurlijk Werelderfgoed aangewezen zodat de bescherming van het gebied geborgd is. Het beleid voor de Waddenzee en het Waddengebied is opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050. De Waddenzee is beschermd via het ruimtelijk instrumentarium (Wet ruimtelijke ordening / Structuurvisie Waddenzee /Barro), het Natura2000-instrumentarium (Wet natuurbescherming / Natura 2000 beheerplannen) en onder andere de Mijnbouwwet. Ook de Waddeneilanden en de natuurgebieden in de Noordzeekustzone kennen een vergelijkbare bescherming. Om die reden is een zorgvuldige omgang met de waarden in dit gebied altijd een uitgangspunt, zoals »mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 9 april jl. ook (Kamerstuk 35 092, nr. 26)2 aan u heeft gemeld. De uiteindelijke afweging of een activiteit in dit gebied plaats kan vinden is altijd een integrale waarbij binnen de hoofddoelstelling voor de Waddenzee ook andere belangen als de klimaatdoelstellingen, economische waarden zoals de landbouw en de werkgelegenheid in het noorden een rol spelen. Hier zit ook het dilemma zoals door mijn voorganger beschreven in zijn brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3. Deze verbinding zorgt ervoor dat 700MW van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden aan land wordt gebracht. Hiermee geven we invulling aan de doelstellingen voor 2030 in de Klimaatwet en het Klimaatakkoord. Deze verbinding doorkruist echter ook een waardevol en kwetsbaar natuurgebied; het UNESCO Werelderfgoed de Waddenzee. In lijn met de Agenda voor het Waddengebied 2050 zoeken we in samenwerking met de regio naar de balans in doelen, lokaal en nationaal, nu en in de toekomst.
Waarom is uw voorkeursalternatief een kabel dwars door Schiermonnikoog in plaats van het milieuvriendelijkere alternatief van een kabel ten oosten van Schiermonnikoog? Zijn er onoverkomelijke obstakels om voor het laatstgenoemde alternatief te kiezen?
In het onderzoek naar het tracé voor windpark Ten noorden van de Waddeneilanden zijn er in een periode van twee jaar in een intensief traject met de omgevingspartijen en de regionale overheden negen tracés onderzocht. Hierbij is er gekeken naar de aspecten omgeving, techniek, kosten, milieu en toekomstvastheid. Op basis van de milieueffectrapportage zijn er drie tracés afgevallen vanwege de verwachte te grote effecten op natuur en milieu en daardoor verwachte onvergunbaarheid. Vanuit de regionale overheden bestaat de sterke wens om het tracé aan te landen in de Eemshaven, gelet op de ambitie voor een duurzame industrie en toekomstige werkgelegenheid. Naar de Eemshaven bleven twee alternatieven over: een westelijk en een oostelijk tracé.
Het tracé Eemshaven oost heeft de voorkeur van vele partijen. Er liggen echter al meerdere kabels en leidingen op dit tracé. Hierdoor is er nog maar heel weinig ruimte. Dit zorgt voor technische complexiteit en er zijn twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. De verwachting is dat er nog maximaal één verbinding via het oost tracé aangesloten kan worden en dat de aanleg hiervan technische, milieu en financiële risico's met zich meebrengt. Om de klimaatdoelstellingen te halen zijn er ook op de korte termijn al meer windparken nodig. Uw Kamer heef in de motie Boucke cs mei (Kamerstuk 35 668, nr. 21)4. verzocht om 10 GW extra windstroom te laten aanlanden voor 2030. Mogelijk landt een deel van deze extra opgave aan in de Eemshaven, passend bij de verduurzamingsambities van Noord Nederland. Deze nieuwe windparken zullen groter zijn én verder van de kust liggen. Daarom gebruiken deze windparken gelijkstroom in plaats van wisselstroom. Gelijkstroomkabels hebben als voordeel dat ze een kleiner ruimtebeslag hebben wat ze kansrijker maakt voor een tracé met weinig ruimte, zoals het oost tracé. Daarnaast zijn deze kabels, door het grotere vermogen, zwaarder waardoor deze met zwaarder materieel moeten worden aangelegd. Daarom is voor de minder belastende 700 MW verbinding (het Windpark ten noorden van de Waddeneilanden) in eerste instantie gekozen voor het west tracé en om de mogelijkheid om het oosttracé te benutten voor de meer belastende toekomstige verbinding(en) van 2 GW te behouden. Dit wordt de komende maanden conform de brief van 18 mei (Kamerstuk 35 092, nr. 27)5 verder onderzocht.
In het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) wordt er onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor NOZ TNW (Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden) verder uitgewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Beide onderzoeken worden uitgevoerd in afstemming met en met betrokkenheid van de regionale partners, het Omgevingsberaad Waddengebied (Omgevingsberaad), de Beheerautoriteit Waddenzee en de beheerders. In de tussentijd zet ik geen onomkeerbare stappen.
Wat zijn de ecologische risico’s van het aanleggen van elektriciteitskabels onder Schiermonnikoog? Kunt u onherstelbare schade aan de Schiermonnikoogse natuur uitsluiten?
Om tot het voorkeursalternatief te komen, is er een eerste fase milieueffectrapportage opgesteld.
In het natuuronderzoek wordt geconcludeerd dat alle tracés in de Waddenzee effect hebben op beschermde soorten en habitattypen.
Uit dit onderzoek bleek dat er – met waar nodig toepassing van mitigerende maatregelen – geen significante negatieve effecten van het westelijke tracé op de natuur worden verwacht. Andere tracés zijn juist vanwege te grote verwachte effecten op de natuur in deze fase wel afgevallen. Nu het voorkeursalternatief er ligt wordt het westtracé verder geoptimaliseerd en meer in detail onderzocht in een tweede fase milieueffectrapportage. Het uitgangspunt is altijd om een tracé met minimale natuurimpact uit te voeren en om permanente en langdurige impact te vermijden. Door middel van de milieuonderzoeken en met omgevingspartijen, wordt een tracé zo uitgewerkt dat permanente effecten worden vermeden, bijvoorbeeld door een tracé in minder dynamische gebieden te leggen. Wanneer dit niet kan, wordt bekeken hoe de effecten verkleind kunnen worden (mitigeren). Bijvoorbeeld door andere aanlegtechnieken te gebruiken. Dit wordt getoetst in de Passende Beoordeling, uit de Passende Beoordeling blijkt of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten.
Zijn er variaties mogelijk qua ecologische schade indien er wordt gekozen om de kabels onder Schiermonnikoog aan te leggen? Zo ja, bent u dan voornemens om de minst schadelijke optie te kiezen?
Ja, op dit moment wordt het tracé verder geoptimaliseerd en onderzocht. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de exacte route en de aanlegtechnieken, zowel bij Schiermonnikoog als op de rest van de route. Bij verschillende aanlegtechnieken kan er gedacht worden aan een horizontaal gestuurde boring onder het eiland of door gebruik te maken van een wadtrencher. Een wadtrencher is een apparaat op rupsbanden en heeft een druk op de bodem die vergelijkbaar is met de laars van een wadloper en maakt een sleuf voor de kabel van ongeveer 50 centimeter. Tussen deze routes en technieken zit ook verschil in ecologische impact, het kiezen van de minst schadelijke optie is hierbij het uitgangspunt.
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met de noordelijke regionale overheden?
De regionale overheden hebben in hun regioadvies de sterke wens uitgesproken aan te sluiten in de Eemshaven. Hierbij heeft de oostelijke route de voorkeur maar wordt ook door de regiobestuurders Eemshaven west als een alternatief gezien omdat ook zij de moeilijkheden bij het oost tracé zien. Ik ben me zeker bewust van de gevoeligheid van het gebied. Daarom heb ik in mijn brief van 9 april jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 26)6 aan u ook aangegeven dat ik samen met de regionale overheden werk aan een programma dat bovenop de wettelijke compensatiemaatregelen (natuurherstel) en vergoeding van (plan)schade komt en dient bij te dragen aan een versterking van de natuur in UNESCO Werelderfgoed Waddenzee, versterking van de Europees beschermde natuurwaarden en het borgen van de agrarische waarden. Dit sluit aan bij de gestelde randvoorwaarden van de regionale overheden aan de keuze voor Eemshaven west.
Wordt met de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog de kans vergroot op de aanleg van nog meer kabels onder Schiermonnikoog in de toekomst? Zo ja, wat betekent dit voor de plaatselijke natuur en wordt dit meegenomen in de overweging?
De impact op de natuur is, zeker in het Waddengebied, een van de belangrijkste aspecten in de overweging. Zo ook in de keuze om dit windpark via deze route aan land te brengen. Hierdoor wordt de mogelijkheid om bij het volgende aan te leggen windparken en aanlanding van kabels daarvoor, de oostelijke route open gehouden. Hiermee wordt de kans verkleind dat de volgende kabel ook onder Schiermonnikoog gaat. Komend half jaar wordt er verder in detail onderzocht in welke gebieden er nog voor 2030 extra windparken gerealiseerd moeten gaan worden, welke aanlandingen daarvoor nodig zijn en welke tracés mogelijk zijn. Ik verwacht u in het najaar hiervan de resultaten te kunnen melden, ook over de eventuele consequenties voor het voorkeursalternatief van dit project.
Hoe verhoudt de ecologische schade van de aanleg van kabels onder Schiermonnikoog zich tot de ecologische schade door gasboringen? Bent u bereid ecologische schade wegens stroomkabels te compenseren door minder (schuine) boringen in de Waddenzee toe te laten?
Gaswinning onder de Waddenzee wordt alleen toegestaan indien dit veilig kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe. Dit houdt in dat vooraf een conservatieve inschatting wordt gemaakt van de verwachte effecten van voorgenomen mijnbouwactiviteiten. Deze effecten en vervolgens de natuurwaarden worden nauwlettend gemonitord in relatie tot de zeespiegelstijging, de sedimentatie (natuurlijk herstelvermogen) en de bodemdaling door gas- en zoutwinning, zodat activiteiten – waar nodig – kunnen worden aangepast of stopgezet om negatieve gevolgen voor de natuur te voorkomen. Uit de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe7is gebleken dat er tot op heden geen sprake is geweest van een situatie waarin bijsturing nodig is geweest en dat het «hand aan de kraan»-principe voor wat betreft de gaswinning heeft gewerkt als beoogd. Compensatie van eventuele ecologische schade door vermindering van het aantal gasboringen is derhalve niet aan de orde.
