Financiële hulp voor wildopvangcentra en de kosten die dierenambulances en vogelopvangcentra maken als gevolg van vogelgriepuitbraken. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Kamer u middels een motie heeft verzocht om in samenwerking met gemeenten, provincies en andere stakeholders een uniforme landelijke richtlijn te ontwikkelen voor vergoedingen aan lokale en regionale wildopvangcentra?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u geen landelijke richtlijn heeft ontwikkeld vanwege de grote variatie aan opvangcentra en hun financiële behoeften, en dat u in plaats daarvan gemeenten en provincies heeft aangemoedigd in gesprek te gaan met lokale wildopvangcentra over welke hulp zij nodig hebben?2
Ja.
Welke concrete resultaten zijn uit deze gesprekken gekomen?
Het is mij bekend dat enkele provincies vorig jaar steun hebben toegezegd aan de opvang en het vervoer van gewonde wilde dieren. De provincie Noord-Holland helpt opvangcentra voor wilde dieren door een adviseur in te zetten bij het opstellen van formats voor wettelijk verplichte protocollen en door de opvangcentra te ondersteunen in hun communicatie middels een subsidieregeling. Ook de provincie Utrecht ondersteunt opvangcentra en dierenambulances. De aanpak is gericht op professionalisering van de organisaties, met bijvoorbeeld cursussen (werven en vasthouden van vrijwilligers en fondsenwerving) voor medewerkers/vrijwilligers. Na het gebruik van de cursusmogelijkheid kunnen er vouchers worden aangevraagd voor bijvoorbeeld verbeteringen aan de dierenambulance of het dierenopvangcentrum. Ook de provincie Limburg heeft het afgelopen jaar dierenambulances en -opvangcentra financieel ondersteund waar het gaat om de opvang van wilde dieren.
Kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die wildopvangcentra financieel bijstaan en kunt u een overzicht geven van de provincies en gemeenten die dit tot nu toe hebben geweigerd?
Het ministerie beschikt niet over deze gegevens.
Wat doet u voor wildopvangcentra die tot nu toe nul op het rekest hebben gekregen van hun provincie of gemeente?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 28 juni 2020 (Kamerstuk 33 576, nr. 196) wordt toegelicht werkt het ministerie, samen met de opvangcentra, de dierencoalitie en een aantal provincies aan een aantal acties met als insteek om een betere en duidelijke basis te bieden op grond waarvan de opvangcentra hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is de verwachting dat deze acties, die het lid Wassenberg in de vragen 6, 7 en 8 benoemt, zullen bijdragen aan de verbetering van opvang van wilde dieren en meer duidelijkheid zullen scheppen voor de opvangcentra.
Wanneer verwacht u de aanvulling op de zienswijze «Zorgplicht natuurlijk gewogen» over wildopvang van de Raad voor de Dieraangelegenheden naar de Kamer te kunnen sturen?3
De zienswijze van de RDA zal in het tweede kwartaal van 2021 gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met de aanpassing van de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten en het bijbehorende Protocol?
Het ministerie heeft de wensen van de opvangcentra en gemeenten geïnventariseerd en is nu samen met een aantal gemeenten, opvangcentra en de dierencoalitie de beleidsregels vorm aan het geven. Dit vraagt om zorgvuldigheid en overleg met alle partijen, dat kost tijd. Het streven is om dit eind van dit jaar af te ronden.
Hoe ver zijn de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), de opvanglocaties en andere stakeholders met het voorstel voor het maken van een uitzondering voor opvangcentra voor het onder voorwaarden uitvoeren van enkele veterinaire handelingen?
Op 27 augustus is het genoemde voorstel door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ontvangen. Met de opvangcentra, de KNMvD, enkele dierenartsen op eigen titel en het ministerie is hier eind vorig jaar overleg over gevoerd. Momenteel wordt naar aanleiding van dit voorstel een verdiepingsslag gemaakt om de behoefte van de opvanglocaties met betrekking tot het uitvoeren van veterinaire handelingen nog scherper in beeld te krijgen. De KNMvD is momenteel bezig hiervoor een enquête uit te zetten onder opvanglocaties en dierenartsen. Dit biedt de mogelijkheid om een gewogen en onderbouwd besluit te nemen over de voor- en nadelen van een dergelijke uitzondering voor opvangcentra. Over de uitkomsten van deze enquête vindt naar verwachting in april overleg plaats.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits, samen met het Fryske Gea en terreinbeheerders, de afgelopen tijd alleen al in de regio Noordoost Friesland zo’n 7.000 met vogelgriep besmette vogels heeft opgevangen, uit hun lijden heeft verlost of dood uit de natuur heeft gehaald?
Ja.
Is het u bekend dat Vogelopvang de Fugelspits ondanks al deze extra werkzaamheden nog geen enkele gemeente bereid heeft gevonden financiële compensatie te bieden voor de door hen gemaakte kosten?
Dat is mij niet bekend.
Erkent u dat vogelopvangcentra door alle meldingen van met vogelgriep besmette vogels veel extra kosten moeten maken voor onder andere beschermingsmiddelen en dierenartskosten voor bijvoorbeeld euthanasie, maar hiervoor vaak niet worden gecompenseerd en daardoor volledig afhankelijk zijn van particuliere donoren?
Dat erken ik.
Vindt u dat rechtvaardig, gezien de belangrijke bijdrage die de opvangcentra leveren aan het welzijn van wilde vogels, maar ook aan het voorkomen van de verdere verspreiding van de vogelgriep?
Opvangcentra van wilde dieren voorzien in een maatschappelijke behoefte om voor gewonde of zieke dieren te zorgen. Het is heel vervelend dat zij door een dergelijke uitbraak extra kosten moeten maken. Op dit moment is het zo geregeld dat de financiering van de activiteiten van de opvangcentra lokaal moet worden geregeld. Desondanks ben ik voornemens een eenmalige subsidie toe te kennen om een deel van de kosten voor de zorg voor vogels met vogelgriep te vergoeden (zie ook het antwoord op vraag 13).
Het is een gegeven dat vogelgriep met wilde vogels naar Nederland komt en circuleert onder wilde vogels. Het weghalen van zieke wilde vogels door opvangcentra wordt niet gedaan in het kader van de bestrijding van aviaire influenza. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat zieke wilde vogels een grote rol spelen in de verspreiding van vogelgriep. Juist zieke vogels blijven op een bepaalde locatie en verplaatsen zich niet meer of minder. Opvangcentra hebben dan ook geen rol als het gaat over maatregelen die genomen worden in het kader van de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Klopt het dat u heeft toegezegd 50% van de kosten die wildopvangcentra en dierenambulances hebben gemaakt vanwege de vogelgriep te vergoeden en is dit een eenmalig besluit of wordt dit een regeling met een structureel karakter? Geldt dit ook voor kosten die worden gemaakt vanwege andere aangifteplichtige ziekten, zoals pseudo-vogelpest, papegaaienziekte en botulisme?
Het klopt dat ik voornemens ben om een subsidie te verlenen aan dierenhulporganisaties. Deze voorgenomen subsidie is niet in het kader van preventie en bestrijding van aangifteplichtige ziekte, aangezien zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb aangegeven de activiteiten van de opvangcentra en dierenambulances in deze situatie niet gericht zijn op de preventie en bestrijding van vogelgriep.
Het zal gaan om een eenmalige subsidie, omdat de afgelopen periode door vogelgriep een uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels werd gevonden. De dierenhulporganisaties hebben toen hogere kosten gemaakt voor de zorg voor de vogels met vogelgriep. Niet eerder werden er in een korte periode zoveel zieke wilde vogels gevonden. Daarnaast waren ook de kosten voor beschermingsmaterialen duurder, door de schaarste die ontstaan was door corona.
Het betreft een uitzonderlijke situatie die door de uitzonderlijke omstandigheden geen precedent vormt voor alle wilde dieren met een aangifteplichtige ziekte.
Waar verwacht u dat wildopvangcentra en dierenambulances het geld vandaan halen om de overige 50% van de kosten te financieren en bent u bereid de volledige kosten van vogelgriep gerelateerde activiteiten van de vogelopvangcentra te laten dekken door het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 13 heb ik besloten de organisaties tegemoet te komen in een deel van de kosten. Vooruitlopend op de zienswijze en mijn besluit over de zorgplicht voor wilde dieren heb ik hiertoe besloten. Op basis van het RDA-advies zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst.
Bent u bereid om te investeren in maatregelen die kunnen voorkomen dat het bij een volgende vogelgriepuitbraak opnieuw misgaat, zoals het opstellen van protocollen voor organisaties en beroepsgroepen die met in het wild levende dieren te maken hebben, duidelijke informatievoorziening voor gemeenten, provincies, waterschappen, politie en dierenhulporganisaties, en een duidelijk overzicht van taken en verantwoordelijkheden en een inbedding van deze structuren in de veiligheidsregio’s?
Iedere dierziekte-uitbraak is uniek. Bij de eerste uitbraak is het vaak nog niet duidelijk hoe het verloop van deze specifieke variant zal zijn en dat zal altijd in enige mate een aanpassing vragen. Zoals na elke dierziekte-uitbraak zal ik lering trekken uit het verloop van de crisis en waar nodig de processen aanpassen. Ik ben voornemens om ten aanzien van de grote hoeveelheid zieke wilde vogels met andere overheden, uitvoerende diensten en andere organisaties die met wilde dieren in contact komen te bespreken wat er nodig is mocht dit weer voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen: «Ik voel me behandeld als een fraudeur». En zij niet alleen» van 17 februari 2021 in De Stentor?1
Ja.
Klopt het dat uw inschatting is dat 60 procent van de werkgevers te maken krijgt met een terugvordering?
Dat klopt, in mijn brief van 3 december 20202 heb ik aangegeven dat mijn inschatting is dat 60% van de werkgevers (een deel van) het ontvangen voorschot moet terugbetalen en dat 40% van de werkgevers aanvullende subsidie ontvangt. Belangrijkste oorzaken voor een lagere definitieve subsidie (en dus terugbetaling) zijn een minder groot omzetverlies en/of een lagere loonsom dan waar bij de subsidieverstrekking vanuit is gegaan.
Klopt het dat ondernemers in sommige situaties meer moeten terugbetalen dan ze te veel ontvingen? In welke situaties is dat het geval?
Nee. De doelstelling van de van de NOW is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De subsidievoorwaarden zijn met dat doel in het achterhoofd gesteld. Als werknemers worden ontslagen of als hun contracten niet worden verlengd, dan daalt de loonsom van de werkgever. Daarom is in de NOW-regeling bepaald dat indien de loonsom daalt dit gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.
Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met bijvoorbeeld 50% omzetverlies voor 50% zelf de loonkosten kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft. In normale tijden zou een werkgever bij een sterk verminderde omzet personeel laten gaan om de loonkosten in lijn te brengen met de omzet. In de bijzondere situatie van de coronacrisis wil het kabinet de werkgelegenheid echter zo veel mogelijk behouden. Daarom wordt over het deel van de loonkosten dat niet meer met de omzet kan worden betaald met de NOW 1 een aanzienlijk deel, te weten 90%, vergoed.
Een voorbeeld, waarin de loonkosten van de werkgever aanzienlijk dalen3: een werkgever heeft 5 werknemers in januari 2020. De loonsom in januari is voor iedere werknemer 2.000 euro per maand. De totale maandelijkse loonsom is dus 10.000 euro. Op 15 februari 2020 gaat er een werknemer met pensioen en eind februari loopt een tijdelijk contract af dat niet wordt verlengd. Vanaf 1 maart 2020 is de maandelijkse loonsom dus 40% kleiner en die bedraagt 6.000 euro. De werkgever heeft NOW 1 aangevraagd voor de periode maart, april en mei 2020. Hij verwacht 50% omzetverlies.
De berekening van de subsidie is als volgt:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80%. Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro
De daadwerkelijke loonsom van de werkgever was in de subsidiemaanden lager. Die is in de maanden maart, april en mei 6000*3 = 18.000 euro geweest. Aangezien de werkgever nog de helft van zijn oorspronkelijke omzet heeft, gaat de regeling er vanuit dat de werkgever 30.000*0,5 = 15.000 euro van de loonsom zelf kan financieren. Met de oorspronkelijke omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden gefinancierd.
Bij de vaststelling van de subsidie vindt correctie plaats voor de gedaalde loonsom. De nieuwe loonsom wordt van de oude loonsom afgetrokken en vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%. Dat is immers het percentage dat is toegepast over het deel van de loonsom waarvoor de omzet was weggevallen.
Het definitieve subsidiebedrag is 13.500–10.800 euro = 2.700 euro. Van de werkgever mag verwacht worden dat hij 15.000 euro (de helft van zijn loonsom van 30.000 euro) zelf kan financieren uit de omzet en van de resterende 3.000 euro wordt dus 2.700 euro (= 90%) gesubsidieerd.
De werkgever heeft een voorschot ontvangen van 10.800 euro, en definitieve subsidie bedraagt 2.700 euro. Dat betekent dat hij 10.800 – 2.700 = 8.100 euro moet terugbetalen.
Waarom rekent het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het percentage omzetverlies wel mee bij de aanvraag voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), maar niet bij de terugbetaling? Kunt u in een rekenvoorbeeld tonen wat dit in de praktijk betekent?
Het meerekenen van het omzetverlies zou minder goed passen bij het doel van de NOW. Nog een voorbeeld:
De loonsom van dezelfde werkgever uit het voorbeeld bij vraag 3 is dus met 40% gedaald naar 18.000 euro. De berekening van de subsidie bij de initiële aanvraag is dus hetzelfde als in dat voorbeeld, te weten:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80% Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro.
Bij de vaststelling blijkt de loonsom te zijn gedaald en wordt de subsidie vastgesteld, nu rekening houdend met het omzetverliespercentage. Hij zou dan over de resterende loonsom van 18.000 euro (50% x 90%) = 45% subsidie krijgen. Een bedrag van 8.100 euro.
Het voorschot wordt afgetrokken van het definitieve subsidiebedrag:
Gezien de gehalveerde omzet van de werkgever kunnen we veronderstellen dat de werkgever 15.000 euro aan loonkosten kan financieren. Met 100% omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden betaald. Tezamen met de subsidie die de werkgever ontvangt komt dat uit op:
De loonsom bedraagt echter 18.000 euro. Dat betekent ongebruikte loonruimte van 5.100 euro en er is dus sprake van subsidie voor werkgelegenheid die er niet meer is. Dat maakt het aantrekkelijk voor werkgevers om de loonsom te laten dalen. Die prikkel doet afbreuk aan het doel van behoud van werkgelegenheid voor werknemers. Zou de werkgever bijvoorbeeld 4 van de 5 werknemers laten gaan, dan resteert er slechts een loonsom van 6.000 euro in totaal voor de maanden maart, april en mei. Hij zou daarvoor 2.700 euro (6000x 50% x 90%) subsidie ontvangen, terwijl hij zelf ook nog 15.000 euro aan loonkosten kan dragen. Dat betekent een onbestede loonruimte van 15.000+ 2.700- 6.000= 11.700 euro.
Kortom, bij de doelstelling van de NOW, behoud van werkgelegenheid, sluit een dergelijke manier van subsidievermindering niet aan. Bij het doel van de NOW past een wijze van subsidievaststelling die het aantrekkelijk maakt voor werkgevers om werknemers, zowel vaste als flexibele krachten, door te betalen en dat wordt het beste bereikt als er niet voor het omzetverlies wordt gecompenseerd.
Klopt het dat ondernemers een sanctie moeten betalen, zonder fraude gepleegd te hebben? Deelt u de mening dat deze uitkomst onredelijk is, en dat dit momenteel extra pijnlijk is omdat de buffers van veel ondernemers als gevolg van de langdurige verplichte sluiting leeg zijn?
Het is onjuist dat ondernemers een sanctie moeten betalen als de loonsom is gedaald door een reden die buiten hun invloedssfeer ligt of als de omzet hoger blijkt te zijn dan vooraf ingeschat. Wel is het in de NOW 1 zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort.
Het is heel goed voorstelbaar dat ondernemers aan het begin van de crisis een hoger omzetverliespercentage hebben opgegeven, omdat het lastig te voorspellen was hoe het virus zich zou ontwikkelen. Ook is het goed voorstelbaar dat de loonsom is gedaald omdat mensen bijvoorbeeld vrijwillig ergens anders zijn gaan werken of iemand met pensioen is gegaan. Er is in dergelijke situaties uiteraard totaal geen sprake van fraude en er zit dus ook geen sanctie op. Wat de regeling doet is het subsidiëren van daadwerkelijk gemaakte loonkosten die niet kunnen worden betaald uit de omzet. Indien de daadwerkelijke loonkosten lager zijn – of dat nu komt door pensionering of door het niet verlengen van contracten – wordt de subsidie verlaagd via de systematiek die ik in het antwoorden op vraag 3 en 4 uiteen heb gezet.
Klopt het dat het UWV bij NOW-1 de tegemoetkoming voor maart, april en mei berekende op basis van de salariskosten in januari? Klopt het dat het UWV die kosten automatisch uit de loonadministratie overnam, omdat er geen tijd was voor maatwerk? Deelt u de mening dat in zo’n situatie geen sprake is van fraude? Waarom legt u dan een sanctie op?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van fraude wanneer het omzetverlies meevalt ten opzichte van de eerdere schatting bij aanvraag? Waarom legt u dan een sanctie op?
Dat ben ik zeer met u eens, er wordt daarom geen sanctie opgelegd.
Klopt het dat het UWV er automatisch van uitgaat dat er personeel ontslagen is of minder uren betaald heeft gekregen wanneer in maart, april en mei niet maandelijks hetzelfde loon als in januari werd uitbetaald? Waarom legt u dan een sanctie op?
De NOW is een eenvoudige en generieke regeling die in recordtempo ontzettend veel werkgevers van steun heeft voorzien en nog steeds voorziet. Daarmee blijft de werkgelegenheid zo veel mogelijk op peil. De maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd, kan bijvoorbeeld een maand zijn met een relatief hoge loonsom ten opzichte van de rest van het jaar door incidenteel uitgekeerde beloningen. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dat komt omdat de loonsom in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. De aanname van de NOW-regeling dat met de omzet de loonkosten kunnen worden voldaan is in dat geval niet passend, want de loonkosten lagen eenmalig hoger. Vanwege het generieke karakter van de regeling is het helaas niet mogelijk om voor deze gevallen maatwerk te leveren: het is namelijk niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is filtering wel mogelijk aangezien deze door de werkgever apart in de loonaangifte worden verantwoord. UWV corrigeert hier dus standaard voor. Een andere keus dan de maand januari was bij de totstandkoming ook geen optie. Voor een goede weergave van de loonsom was een recente maand in de polisadministratie gewenst. De maand februari was echter nog niet definitief in de loonaangifte, terwijl de maand december ook veel eenmalige uitbetalingen kent.
Ik kan mij goed voorstellen dat waar de systematiek onvoldoende passend is, werkgevers dit als onrechtvaardig ervaren. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.
Ik begrijp dat het terugbetalen van een deel van het voorschot ondernemers in deze tijd rauw op het dak kan vallen. Daarom hanteert UWV op mijn verzoek ruime terugbetalingstermijnen. Een werkgever kan in het geval van een terugbetaling telefonisch contact opnemen met UWV om afhankelijk van de situatie een meerjarige betalingsregeling af te spreken. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 februari4 de Tweede Kamer gemeld dat het loket voor het indienen van vaststellingsverzoeken voor de NOW 1 langer open blijft (tot en met 31 oktober). Werkgevers kunnen deze ruimte ook benutten om later de definitieve vaststelling aan te vragen, waardoor de eventuele terugbetaling uiteraard ook later aanvangt.
Klopt het dat bij een voorschot van 45% omzetverlies x 90% van de loonkosten, het UWV bij de eindafrekening de volledige 90% van de loonsom rekent, zoals in het artikel staat? Waarom hanteert het UWV deze onlogische aanpak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de terugbetaling nooit hoger kan zijn dan de teveel ontvangen NOW-1 subsidie, zolang er geen sprake is van fraude?
Dat is reeds het geval. Zoals reeds opgemerkt is het wel zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort. Er hoeft echter in totaal nooit meer te worden terugbetaald dan dat er in totaal ontvangen is.
Is het niet verstandig om alle menskracht bij het UWV nu in te zetten op de uitbetaling en aanvraagfase van NOW-2 en 3, en de afrekening van NOW-1 voorlopig maar even te laten voor wat het is? Deelt u de meningg dat de menskracht bij het UWV dan sneller kan worden ingezet om ondernemers beter te helpen, en dat er dan ongelukken zoals bij Monique kunnen worden voorkomen?
Het is zeker verstandig in te zetten op snelle uitbetaling van de voorschotten in de NOW 3. Dat doet UWV dan ook. Het is daarnaast ook verstandig de vaststelling van NOW 1 voort te zetten en op 15 maart het loket voor de vaststelling van de NOW 2 te openen. Zoals eerder aangegeven is de schatting dat ongeveer 40% van de werkgevers nog aanvullende subsidie ontvangen bij de vaststelling. Zij hebben dat geld in deze tijd ongetwijfeld hard nodig.
Het stopzetten van de vaststelling van de NOW 1 zou bovendien grote gevolgen hebben voor de openstelling van de andere vaststellings- en voorschotloketten. UWV heeft momenteel geen (IT-)capaciteit beschikbaar en zou niet eerder dan 1 juni wijzigingen kunnen doorvoeren. Dat betekent dat openstelling van de andere loketten doorschuift. De ongeveer 40.000 reeds afgehandelde vaststellingsaanvragen zouden bovendien handmatig opnieuw moeten worden behandeld. Dat is een haast onmogelijke opgave voor het al overbelaste UWV. Dat vind ik niet verantwoord.
Bent u bereid de eindafrekening NOW-1 en straks NOW-2 te staken tot na het moment dat de winkels weer open zijn en ondernemers weer omzet kunnen draaien?
Nee. Er zijn veel ondernemers die behoefte hebben aan duidelijkheid en graag hun vaststelling ontvangen, zeker wanneer zij nog een nabetaling van UWV verwachten. Door de verlengde openstelling van het loket tot en met 31 oktober 2021 is het voor werkgevers mogelijk om later een vaststellingsaanvraag in te dienen. Daarnaast hanteert UWV ruime terugbetalingstermijnen om werkgevers in staat te stellen omzet te draaien waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.
De tegemoetkoming van leveranciers van schoolfruit |
|
Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het presentatiefilmpje op YouTube gezien waarin de leveranciers van schoolfruit aangeven wat de gevolgen van corona en de sluiting van de scholen voor hen zijn?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat leveranciers van schoolfruit door sluiting van de scholen in de eerste coronagolf aanzienlijke economische schade hebben gelopen, namelijk zo’n 1,7 miljoen euro?
Het bedrag van € 1,7 miljoen euro is mij niet bekend. Het lijkt erop dat dit het totaalbedrag is dat de leveranciers aan steun ontvangen zouden hebben gedurende de 5 weken dat de scholen in het voorjaar 2020 dicht waren.
De Europese Commissie heeft in het voorjaar 2020 via Q&A’s aangegeven dat het ter beoordeling aan de lidstaten is of er sprake is van overmacht, op grond waarvan gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking zouden komen. Voor niet ingekochte en geleverde producten kan op grond van Europese en nationale regelgeving nimmer subsidie worden verleend. Nadat de scholen van overheidswege in maart 2020 werden gesloten hebben de leveranciers formeel een beroep op overmacht ingediend ter hoogte van ruim € 600.000. Deze beroepen op overmacht zijn beoordeeld op basis van specificaties van gemaakte kosten. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een betaling van totaal € 148.000 voor gemaakte kosten verdeeld over de 8 leveranciers. Overigens kunnen de leveranciers ook gebruik maken van de nationale steunpakketten die door de overheid zijn opgesteld vanwege de coronacrisis.
Bent u ervan op de hoogte dat in andere Europese lidstaten vaak wordt gekozen voor een leverancierserkenning van drie tot vier jaar? Zo ja, waarom wordt in Nederland niet gekozen voor zo’n lange erkenningsperiode?
Iedere lidstaat maakt een eigen afweging en keuze voor de duur van erkenning van leveranciers. Nederland werkte voorheen met erkenningen van één jaar. De afgelopen twee schooljaren zijn de leveranciers op basis van de huidige Regeling schoolfruit- groente en melk 2019 (Regeling 2019) voor twee schooljaren erkend. De Regeling 2019 en de huidige erkenningen lopen per 1 juni 2021 af. Bij de komende herziening van de Regeling 2019 voor 1 juni 2021 zal ik de duur en de voorwaarden van erkenning, als ook het forfaitaire bedrag (vergoeding per portie) weer opnieuw vaststellen. Hierbij zal ik de voor- en nadelen van een langere duur van erkenning van leveranciers in de besluitvorming meewegen.
Kunt u bevestigen dat vanaf het schooljaar 2021–2022 ook levering van klasse II-producten mogelijk wordt? Zo ja, deelt u de mening van de leveranciers dat een langere erkenning nodig is om de levering van deze producten mogelijk te maken?
Er loopt op dit moment een onderzoek bij het Wageningen Economic Research instituut naar de mogelijkheden van en de soorten producten die in aanmerking komen voor toevoeging aan het assortiment schoolfruit, als klasse II producten. De keuze hiervoor zal zijn neerslag krijgen in de herziene Regeling schoolfruit- groente en melk 2019. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Bent u bereid om de leveranciers van schoolfruit tegemoet te komen in de schade die zij hebben geleden in het schooljaar 2019–2020 door hen na dit schooljaar nog twee jaar als leveranciers te erkennen, waardoor zij een langere periode hebben om de schade terug te verdienen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 en 3. Ik wijs er hierbij op dat de primaire doelstelling van de Schoolfruit en groente regeling is om kinderen gezonde eetgewoontes aan te leren en meer kennis van groente en fruit bij te brengen.
Het artikel ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Waterschap Rijn en IJssel ruim twee derde van de kosten van de schade van ernstige vervuiling door FrieslandCampina heeft betaald, ondanks dat het waterschap er zelf geen schuld aan had? Bent u het eens dat dat de kostenverdeling in het nadeel van het waterschap opmerkelijk is?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
Bent u het ermee eens dat volgens het uitgangspunt «de vervuiler betaalt» in het milieurecht FrieslandCampina het grootste deel van de schade had moeten betalen? Kunt u dit toelichten?
TNO heeft in opdracht van betrokken partijen (waterschap, Friesland Campina en de aannemer) een onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Daarmee kan niet één vervuiler worden aangewezen.
Wat vindt u van het beeld dat ontstaat dat het waterschap een groot aandeel heeft betaald omdat FrieslandCampina «een belangrijke en gewaardeerde partner» is en het waterschap «belang heeft bij een goede verstandhouding»? Wat is uw mening over dergelijke belangenverstrengeling?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s.
In hoeverre denkt u dat de agrarische belangen in het waterschap, onder andere vertegenwoordigd middels geborgde zetels, een rol hebben gespeeld bij de beslissing om FrieslandCampina te ontzien in deze kosten?
In vervolg op mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 heb ik geen aanleiding te denken dat agrarische belangen in het bijzonder een rol hebben gespeeld. Het waterschap is hier als eigenaar opgetreden.
Deelt u de opvatting dat het afschaffen van de geborgde zetels in waterschapsbesturen de kans op dergelijke belangenverstrengeling zal verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ieder bestuur dient in zijn optreden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te hanteren.
De examens in het voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Deelt u de mening dat de voorgenomen maatregelen voor de examens in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) niet toereikend zijn en dat hiermee geen uitvoering is gegeven motie van de leden Van Meenen en Van Raan over aangepaste examens in het vso?1
Ik ben van mening dat ik toereikende maatregelen heb getroffen voor alle leerlingen en kandidaten en tevens uitvoering heb gegeven aan de motie Van Meenen/Van Raan.
Ik heb in aanloop naar mijn brief van 12 februari over de aanvulling op het besluit over de eindexamens vo 2021 overleg gevoerd met een brede groep partijen over mogelijke aanvullende aanpassingen aan de eindexamens 2021, waaronder de staatsexamens. Hierbij zijn uiteenlopende opties overwogen, waaronder het uitbreiden van de herkansingsregeling en het aanpassen van de examenvorm van de college-examens. Er is hierbij ook meermaals gesproken met LBVSO i.o. die, naast enkele aanvullende opties, dezelfde opties heeft aangedragen die u in deze Kamervragen naar voren brengt.
In mijn afwegingen heb ik naast de noodzaak en wenselijkheid van verschillende opties, ook de uitvoerbaarheid hiervan gewogen. Uit overleg met het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) is gebleken dat bijvoorbeeld een derde herkansing voor alle leerlingen en kandidaten niet uitvoerbaar zou zijn. Dit is een van de redenen dat ik uiteindelijk heb gekozen voor een verdergaande maatregel, namelijk de duimregeling, omdat deze – in tegenstelling tot een derde herkansing – ook voor staatsexamenkandidaten kan worden toegepast. Hiermee wordt zowel het reguliere vo als staatsexamenkandidaten compensatie geboden voor de moeilijke omstandigheden. Ik vind het daarbij van groot belang dat alle leerlingen die opgaan voor een diploma de mogelijkheid krijgen om een diploma van gelijke waarde te behalen.
Ik word in het vertrouwen dat hiermee de juiste maatregelen zijn getroffen voor vso-leerlingen gesterkt door de slagingspercentages van vorig jaar. Deze heb ik met mijn brief van 12 februari jl. met uw Kamer gedeeld. De stijging van 5,9 procentpunt bij de vso-kandidaten ten opzichte van het jaar ervoor is een indicatie dat de maatregelen die in 2020 zijn getroffen succes hebben gehad. Met de maatregelen die in 2021 worden getroffen, waaronder de duimregeling, wordt dit pakket wordt wederom recht gedaan aan de uitzonderlijke omstandigheden.
Kunt u bevestigen dat 25 procent van de examenkandidaten nu twee herkansingen geboden krijgt en dat de overige 75 procent van de vso-leerlingen misgrijpt? Zo ja, bent u bereid ook de certificaatkandidaten twee herkansingen te bieden?
Zoals toegelicht in mijn brief van 12 februari jl. over de aanvulling op de examenmaatregelen krijgen staatsexamenkandidaten die in 2021 opgaan voor het diploma een uitgebreide herkansingsregeling. Zij kunnen dit jaar zowel het CE als het college-examen van maximaal twee vakken op alle onderdelen herkansen. Deze mogelijkheid wordt zowel geboden aan kandidaten die in 2021 opgaan voor het volledige vakkenpakket, als aan kandidaten die eerder al certificaten hebben behaald en dit jaar de laatste vakken afronden om daarmee een diploma te kunnen behalen. Voor de diplomakandidaten geldt dat de noodzaak om herkansingen af te leggen het grootst is omdat zij mogelijk vertraging oplopen als zij het volgend schooljaar willen starten met een vervolgopleiding. Van de in totaal 8.500 staatsexamenkandidaten gaan ruim 2.700 kandidaten op voor het diploma. Daarmee komt ruim 30% van het totaal aantal staatsexamenkandidaten in aanmerking voor deze herkansingsregeling. Binnen de vso-kandidaten ligt het percentage iets hoger. In 2020 ging bijna 38% van de vso-kandidaten op voor het diploma en kwam daarmee in aanmerking voor een herkansing.
In mijn brief over het staatsexamen van 12 februari jl. heb ik u toegelicht dat het CvTE een verkenning heeft uitgevoerd naar de mogelijkheid om herkansingen te bieden aan certificaatkandidaten. Op basis van deze verkenning heeft het CvTE bij mij aangegeven dat het bieden van een herkansingsmogelijkheid aan alle 5.800 certificaat-kandidaten (reguliere en vso-kandidaten) niet uitvoerbaar is. De belangrijkste reden hiervoor is de omvang van deze groep. De grootte van de groep maakt dat er veel (personele) capaciteit nodig is om aan al deze kandidaten een herkansing te bieden. Naast correctoren voor de centrale examens en andere examenbetrokkenen zijn er per mondeling college-examen twee vakdocenten van het betreffende vak nodig die optreden als examinator. Deze docenten verrichten de werkzaamheden voor het staatsexamen naast hun reguliere werkzaamheden op hun eigen school en zijn daarmee beperkt inzetbaar. Ook speelt het grote aantal locaties waar staatsexamens wordt afgenomen een rol in de uitvoerbaarheid. Leerlingen van vso-scholen leggen het staatsexamen namelijk af op hun eigen school. Op die manier wordt een veilige en vertrouwde omgeving gecreëerd. Dat betekent dat er naast de zes locaties voor reguliere staatsexamenkandidaten op meer dan 100 vso-scholen examens worden afgenomen. Vanwege het vaak kleine aantal examenleerlingen op vso-scholen kunnen examinatoren en andere examenbetrokkenen niet optimaal worden ingezet. Als er bijvoorbeeld één vso-leerling op een vso-school het vak Biologie wil herkansen, zullen er twee examinatoren naar de school moeten reizen om het college-examen af te nemen.
Bovenstaande geeft een inkijk in de complexiteit van de uitvoering van het staatsexamen. Aanvullende werkzaamheden bovenop de reguliere organisatie van het staatsexamen vragen veel van de voorziening en zijn daarmee in sommige gevallen onuitvoerbaar. In mijn eerdergenoemde brief inzake het staatsexamen heb ik toegelicht dat de organisatie van het staatsexamen onder druk staat. Hier is ook al sprake van in een regulier examenjaar. De uitvoering van de maatregelen die in 2021 worden getroffen ten aanzien van het (staats)examen, namelijk de mogelijkheid tot het spreiden van het centraal examen over twee tijdvakken en de extra herkansingen voor zowel CE als het college-examen, komt hier bovenop en vraagt veel van de organisatie van het staatsexamen.
Naast bovengenoemde verkenning heeft het CvTE middels een brief eerder bij mij aangegeven dat de uitvoeringsgrenzen van de examenketen bereikt zijn. Het CvTE geeft aan dat de capaciteit van de keten volledig benut is bij de uitvoering van de maatregelen die ik op 16 december heb aangekondigd en er geen ruimte meer is voor de uitvoering van aanvullende maatregelen. Dat geldt zowel voor de organisatie van het centraal examen als het staatsexamen. De brief van het CvTE is als bijlage toegevoegd aan mijn brief van 12 februari over de aanvulling op de examenmaatregelen.
Bent u bereid ook bij het college-examen een verdeling te realiseren over twee tijdvakken?
Staatsexamenkandidaten kunnen de afname van het centraal examen spreiden over twee tijdvakken, net als leerlingen in het regulier onderwijs. Voor de mondelinge college-examens is het niet mogelijk om een dergelijke spreiding aan te bieden.
De college-examens worden grotendeels afgenomen in de periode na het centraal examen en voor de start van het nieuwe schooljaar (in de maanden juli en augustus). Deze beperkte tijdspanne maakt dat er weinig flexibiliteit mogelijk is in de planning van deze examens. Daarnaast zou een dergelijke uitbreiding van de afnameperiode van het mondelinge college-examen extra capaciteit vragen binnen de organisatie van het staatsexamen. Zoals bovenstaand toegelicht heeft het CvTE aangegeven dat de grenzen van de uitvoerbaarheid voor de examenketen bereikt zijn. Tevens is de capaciteit binnen het staatsexamen in een regulier examenjaar al schaars omdat hierbij veelal docenten uit het regulier vo en vso worden ingezet. Zij zijn in de zomerperiode beschikbaar voor deze aanvullende werkzaamheden. Een eventuele uitbreiding naar de periode buiten de zomervakantie maakt het zeer problematisch deze capaciteit te vinden. Een uitloop in het nieuwe schooljaar zou daarnaast de soepele doorstroming van staatsexamenkandidaten naar een vervolgopleiding hinderen.
Indien de planning van de college-examens voor een individuele kandidaat tot problemen leidt, bijvoorbeeld door een beperkte belastbaarheid vanwege ziekte, dan kan hij of zij dit aangeven. Het CvTE kijkt voor deze individuele kandidaat dan hoe hier in de planning van zijn of haar examens rekening mee gehouden kan worden.
Bent u bereid de bijzitdocent of vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen een ruimere bevoegdheid te geven, zodat deze ook daadwerkelijk de leerling kan helpen gedurende het examen door bijvoorbeeld een vraag te verduidelijken?
De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het mondelinge examen is een belangrijke faciliteit voor sommige kandidaten. De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon kan kandidaten geruststellen en een prettige sfeer creëren voor de afname van het examen. Tot de huidige maatregelen behoort al dat de vertrouwenspersoon:
De aanwezige docent of vertrouwenspersoon mag de kandidaat dus ondersteunen, mits het de inhoud of beoordeling van de examinering niet raakt. Het is mij bekend dat de vertegenwoordiging van de vso-leerlingen i.o. van mening is dat de vertrouwenspersoon of docent de kandidaat door het examen heen moet kunnen loodsen. Ik deel deze mening zolang dit uitsluitend betrekking heeft op het geruststellen van de kandidaat en het creëren van een prettige sfeer. Dit mag geen effect hebben op de inhoud en het niveau van het examen omdat het daarmee van invloed is op het diploma dat door de kandidaat wordt behaald. Ik vind het van belang dat het examen dat wordt afgenomen, en het uiteindelijke diploma dat wordt uitgegeven, valide is en dezelfde maatschappelijke waarde heeft als ieder ander diploma. Kandidaten moeten kunnen laten zien welke kennis zij in huis hebben en op eigen kracht antwoord geven op de vragen van de examinator. De examinatoren worden jaarlijks getraind in het boven halen van de aanwezige kennis bij een kandidaat en leren om te gaan met kandidaten met verschillende ondersteuningsbehoeften. In de aanloop naar de komende examenperiode zorg ik ervoor dat over het kader van wat er mogelijk is duidelijk wordt gecommuniceerd onder de afnemers van het staatsexamen.
Op welke manier worden leerlingen middels het Nationaal Programma Onderwijs extra ondersteund bij de examenvoorbereiding?
In mijn brief van 12 februari heb ik aangekondigd dat er 37 miljoen euro beschikbaar komt voor extra ondersteuning van examenleerlingen. Dit geld is beschikbaar voor alle leerlingen in het bekostigd onderwijs. Scholen beslissen zelf hoe zij dit geld inzetten, zodat zij zelf kunnen afwegen welke vorm van ondersteuning het meest passend is. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een additionele inzet van docenten die reeds in dienst zijn bij de school, maar ook het inzetten van externe ondersteuning. Alle scholen, inclusief vso-scholen die leerlingen voorbereiden op het behalen van het diploma in 2021, zullen dit geld ontvangen.
Deelt u de mening dat de clausule over kernvakken bij de duimregeling geen goede constructie is voor het vso, gezien diplomakandidaten vaak als restant nog één tot drie kernvakken moeten afleggen en dat 75 procent van de deelcertificaatleerlingen dus geen gebruik kan maken van deze regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik aan uw Kamer meldde is de duimregeling van toepassing op alle kandidaten die dit jaar opgaan voor een diploma en met de inzet daarvan alsnog kunnen slagen. Omdat de duimregeling betrekking heeft op de uitslag die in dit jaar bepaald wordt, kan deze ook worden ingezet voor vakken die in een eerder jaar zijn afgesloten. Indien een diplomakandidaat dit jaar alleen kernvakken aflegt, heeft dit dus geen effect op de toepasbaarheid van de duimregeling en mag de kandidaat de duim leggen op een niet-kernvak dat eerder is afgelegd. De reden om de kernvakken buiten beschouwing van de voornoemde maatregel te laten is om voor alle leerlingen te borgen dat het diploma volwaardig is voor doorstroom naar het vervolgonderwijs. Ik wil alle leerlingen die in 2021 opgaan voor het diploma een mogelijkheid bieden om een gelijkwaardig diploma te behalen. Naast het feit dat ik inhoudelijk geen aanleiding zie tot aanpassing van deze maatregel, vind ik het ook niet in het belang van de leerling om een uitzondering te maken voor een specifieke groep.
Bent u bereid de duimregeling (zonder kernvakregel) een jaar te verlengen en dus met twee jaar te verankeren?
Op dit moment kan er niet met enige zekerheid een inschatting worden gemaakt over het effect dat het coronavirus zal hebben op schooljaar 2021–2022. Daarom neem ik op dit moment alleen maatregelen die betrekking hebben op het huidige schooljaar. Als blijkt dat er volgend schooljaar eveneens maatregelen nodig zijn ten aanzien van de examens zal ik hier op een later moment een beslissing over nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus gepland op 24 februari a.s.?
Ja.
De artikelen 'CBR neemt weer motorexamens af' en 'CBR moet 600.000 examens inhalen' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «CBR neemt weer motorexamens af»1 en «CBR moet 600.000 examens inhalen»?2
Ja.
Klopt het dat er circa 610.000 examens ingehaald moeten worden?
Ja. Dat is het totaal aantal examens dat het CBR verwacht te zijn «misgelopen» door de twee lockdowns en die zij op enig moment verwachten in te moeten halen. Dat spreidt zich uit door de tijd omdat mensen ook geen rijlessen hebben kunnen volgen. Overigens is dit de inschatting tot en met 2 maart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens wel weer kunnen. Theorie-examens kunnen echter nog niet plaatsvinden. Dat betekent dat dit aantal verder zal stijgen.
Hoe verhoudt de 20 weken wachttijd als gevolg van corona zich tot een reguliere termijn? Wat was de normale termijn voordat de problemen bij het CBR ontstonden?
De KPI voor de reserveringstermijn voor een praktijkexamen B is < 7 weken, voor een herexamen B < 5 weken en voor een theorie-examen B < 4 weken. Voorafgaand aan de eerste lockdown voldeed het CBR al meerdere jaren aan deze kpi’s en waren er geen overschrijdingen. Kortom, deze overschrijdingen zijn volledig toe te schrijven aan het noodgedwongen stilleggen van de dienstverlening.
Welk aandeel hebben praktijkexamens voor de motor en brommer in het totaal aan praktijkexamens?
In totaal moeten circa 610.000 examens ingehaald worden. Bijna de helft daarvan (293.000) betreft praktijkexamens. Daarbinnen gaat het om circa 43.000 examens voor brommer en motor (AM, AVB en AVD).
Wat is de reden om deze praktijkexamens spoedig te hervatten? Klopt het dat bij deze examens de coronaregels beter in acht kunnen worden genomen dan bij rijexamens in een auto het geval is?
Elke dag dat het CBR niet kan examineren lopen de achterstanden verder op. Bij de rijexamens voor brommer en motor betreft het geen contactberoep, zoals dat bij het praktijkexamen in een voertuig wel het geval is. Het examineren met brommer en motor kan eenvoudiger op een verantwoorde en veilige wijze plaatsvinden omdat dit in de buitenlucht plaatsvindt en er ruim voldoende afstand gehouden kan worden. Er is een uitvoerig hygiëneprotocol dat het CBR hanteert bij de examenafname.
Krijgt de Kamer uw opinie over de door de directeur van het CBR in het artikel van het NRC geopperde maatregelen te horen in de Kamerbrief die u in maart naar de Kamer stuurt? Kunnen deze maatregelen dan direct van kracht worden? Welke maatregelen zijn verder nog denkbaar om de achterstand sneller in te lopen? Deelt u de zorg dat achterstanden nooit goed zijn en mensen hierdoor minder, of later dan gepland, mobiel kunnen zijn en dat hierdoor de kansen voor mensen om bepaalde bestemmingen of werkplekken te bereiken beperkt worden?
In zijn algemeenheid is het inderdaad zo dat oplopende reserveringstermijnen niet goed zijn. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is duidelijk dat deze oplopende termijnen het gevolg zijn van het noodgedwongen stopzetten van de dienstverlening. Het is daarom goed dat het CBR deze problemen signaleert, deelt en maatregelen voorstelt deze op te lossen. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 februari heb geschreven, ben ik op dit moment in overleg met het CBR over hun voorstellen.
Wanneer een plan is vastgesteld, zal ik de Kamer hierover informeren. Het lijkt me goed dat dan over de definitieve maatregelen met uw Kamer te spreken in plaats van nu in te gaan op de voor- en nadelen van (concept)maatregelen waarvan nu nog niet duidelijk is of ze in het definitieve plan staan en waarvan de details nu niet duidelijk zijn.
De termijn waarop maatregelen van kracht worden is gekoppeld aan het moment waarop de dienstverlening van het CBR weer deels of volledig kan worden opgestart. Inmiddels is duidelijk dat praktijkexamens weer kunnen plaatsvinden vanaf 3 maart. Het is hierbij goed te beseffen dat de eerste periode (inmiddels circa 3 maanden) wordt gebruikt om de uitgestelde examens die sinds 15 december geen doorgang hebben kunnen vinden in te halen. Pas daarna zullen «nieuwe» kandidaten examen kunnen doen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Tienduizenden jonge, gezonde mensen gesloopt door corona: ‘Ik neem afscheid van wie ik was’' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tienduizenden jonge, gezonde mensen gesloopt door corona: «Ik neem afscheid van wie ik was»«?1
Ja
Klopt het dat de patiënt binnen vier maanden na de acute coronafase door de huisarts of medisch specialist doorverwezen moet worden naar de fysiotherapeut, die vervolgens binnen een maand de behandeling moeten starten? Waarom is er voor deze termijnen gekozen?
De tijdelijke regeling richt zich op de mensen die in de herstelfase na covid-19 behoefte hebben aan paramedische ondersteuning. Het gaat om mensen waarbij sprake is van een duidelijk stagnerend herstel met aanhoudende forse klachten en beperkingen als gevolg van covid-19. Deze behoefte blijkt bijna altijd binnen de gestelde termijn van vier maanden na het einde van het acute infectiestadium. Het acute infectiestadium is de fase van covid-19, waarin een patiënt symptomen heeft als koorts, benauwdheid, lamlendigheid, misselijkheid, diarree, heftige spierpijn of hoofdpijn. Het acute infectiestadium duurt bij de ene patiënt veel langer dan bij de andere patiënt. Pas aan het einde ervan gaat dus de periode van vier maanden tellen. Wanneer zich binnen de termijn van vier maanden na het acute infectiestadium geen zodanige klachten en beperkingen voordoen dat paramedische herstelzorg nodig is, dan is het onwaarschijnlijk dat deze problemen zich in een latere fase alsnog voordoen. Het is wel mogelijk dat een patiënt duidelijk klachten heeft, maar dat de verwijzing om allerlei redenen niet tijdig tot stand is gekomen.
Ten tijde van de invoering van de tijdelijke en voorwaardelijke toelating van de paramedische herstelzorg was nog weinig bekend over het verloop en herstel van ernstige covid-19. Het is dus voorstelbaar dat de voorwaarden in de uitvoering onbedoeld knellen voor een substantiële groep patiënten. Er is een motie door uw Kamer aangenomen over dit onderwerp (TK 2020–2021, 25 295, nr. 1043). Bij de behandeling van deze motie wil ik graag casuïstiek betrekken die bij C-Support wordt ingebracht. Op initiatief van het Zorginstituut is de mogelijkheid gecreëerd dat C-support advies gaat uitbrengen over individuele casussen, waarvoor de uitwerking van de regeling niet duidelijk is of niet passend lijkt. Structureel overleg tussen C-support en het Zorginstituut borgt hierbij een goede interpretatie van de regeling voor deze aanspraak. Patiënten kunnen hun probleemcasus indienen via de website van C-support. Uit deze casuïstiek zal ook moeten blijken in hoeverre de periode van vier maanden knelt in de uitvoering en in hoeverre verlenging van de termijn voor een substantiële groep patiënten een oplossing kan zijn.
Wat vindt u ervan dat uit de praktijk blijkt dat sommige patiënten langer dan deze vier maanden doorlopen met klachten waardoor zij niet meer in aanmerking komen voor herstelzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet begrijpelijk dat vooral jongere ex-coronapatiënten zelf proberen conditie, spierkracht etc. op te bouwen voordat ze «aan de bel trekken' bij de huisarts of medisch specialist over het feit dat het herstel niet goed gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de termijn van vier maanden wordt onderbouwd door middel van onderzoek? Loopt er momenteel onderzoek naar herstelzorg en de meerwaarde voor ex-coronapatiënten? Zo ja, wat is er bekend? Zo nee, wanneer komen de eerste gegevens?
Er loopt onderzoek naar de effectiviteit van paramedische herstelzorg bij covid-19. In het voorjaar van 2021 komen via het Zorginstituut Nederland landelijke cijfers beschikbaar over aantallen patiënten, kosten en benodigde behandelsessies van paramedische herstelzorg na covid-19. In 2022 komen de eerste resultaten beschikbaar van het prospectieve onderzoek op basis waarvan meer bekend wordt over de effectiviteit van paramedische herstelzorg bij covid-19.
Weet u of, en hoe duidelijk het is voor ex-coronapatiënten dat de termijn om in aanmerking te komen voor herstelzorg vier maanden bedraagt?
Er is een verwijzing nodig van huisarts of medisch specialist om gebruik te kunnen maken van paramedische herstelzorg. Het is daarom vooral van belang dat de termijn van vier maanden bekend is bij huisartsen en medisch specialisten.
De patiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen kunnen worden verwezen door de huisarts. Zoals in vraag 4 is aangegeven, organiseert het Zorginstituut uitvoeringsoverleggen waaraan onder andere beroeps- en patiëntenorganisaties deelnemen. Deze zijn uitgebreid geïnformeerd over de regeling en de voorwaarden. Ook is er relevante informatie inclusief antwoorden op veel gestelde vragen te vinden op de website van het Zorginstituut2.
Deelt u dat de opvatting dat de groep ex-patiënten die niet zijn opgenomen geweest in het ziekenhuis en thuis ziek zijn geweest niet op de hoogte zijn van deze termijnen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het van belang is dat «restschade» voor ex-patiënten zoveel als mogelijk beperkt wordt en dat de vier maanden-grens arbitrair is?
Ja, het is van belang dat de restschade zoveel mogelijk wordt beperkt. Het is nu nog onduidelijk in hoeverre paramedische herstelzorg bijdraagt aan het beperken van restschade. Daarom is aan de voorwaardelijke en tijdelijke toelating van paramedische herstelzorg na covid-19 wetenschappelijk onderzoek verbonden naar de effectiviteit ervan. De tijdelijke aanspraak paramedische zorg is gericht op patiënten die in de herstelfase nog ernstige fysieke of cognitieve klachten en beperkingen ondervinden van covid-19. In de praktijk blijkt dat vrijwel altijd binnen de gestelde termijn van vier maanden na het acute infectiestadium.
Wat vindt u ervan dat er voor die tweede periode van herstelzorg (hier: fysiotherapie) in alle gevallen een verwijzing van een medisch specialist nodig is? Ook bij patiënten die tijdens hun ziekteperiode nooit in contact zijn geweest met een medisch specialist en daar ook niet onder behandeling zijn?
De verwijzing van een medisch specialist is verplicht gesteld om te voorkomen dat mensen onnodig lang worden behandeld. Er moet immers wel sprake zijn van een medisch probleem dat naar verwachting te verhelpen of te verlichten is met paramedische zorg wil deze zorg zinnig zijn. Zorginstituut Nederland organiseert uitvoeringsoverleggen paramedische herstelzorg na covid-19. Aan deze overleggen nemen beroeps- en brancheorganisaties, zorgverzekeraars, betrokken onderzoekers en VWS deel. Signalen over knellende regelgeving in de uitvoering worden daar besproken. Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, is de mogelijkheid gecreëerd dat C-support advies uitbrengt over individuele casussen, waar nodig na overleg met het Zorginstituut. Uit de casuïstiek die ingebracht wordt moet bekeken worden in hoeverre de verplichte verwijzing door de medisch specialist knelt in de uitvoering.
Is het niet beter om de verwijzing voor de tweede periode van herstelzorg (na bijvoorbeeld 50 behandelingen fysiotherapie) neer te leggen bij de huisarts indien een coronapatiënt nooit in het ziekenhuis opgenomen is geweest? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of, als er een terugval is na aanvankelijk herstel, dit ook valt onder deze herstelzorgregeling?
De beoordeling of paramedische zorg zinnig is bij een terugval na aanvankelijk herstel laat ik aan medisch professionals. Indien dat het geval is en de verwijzing binnen de gestelde termijnen valt, kan deze worden vergoed uit de tijdelijke aanspraak paramedische herstelzorg. Bij een herbesmetting met covid-19 kan de patiënt (opnieuw) aanspraak maken op de paramedische herstelzorg. Dezelfde voorwaarden zijn van toepassing. In geval van een herbesmetting start dus een nieuw behandeltraject.
Klopt het dat de herstelregeling loopt tot en met 1 augustus 2021? Gaat u in overleg met de zorgverzekeraars om de regeling te verlengen?
Ik beraad me momenteel op de vraag of, en hoe, de tijdelijke regeling een vervolg zal krijgen.
Het bericht 'Stop met zonneparken en leg zonnepanelen op daken' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stop met zonneparken en leg zonnepanelen op daken»?1
Ja.
Klopt het dat er in afgelopen en komende jaren 28 vierkante kilometer aan zonneparken wordt aangelegd?
Ik heb geen inzicht in de exacte hectares aan zonnevelden die zijn voorzien. Omdat zonnepanelen steeds efficiënter worden, zal er de komende jaren steeds minder ruimte nodig zijn om dezelfde hoeveelheid energie op te wekken. Bij de inrichting van een zonneveld wordt echter steeds vaker gekozen om ruimte te laten voor natuur of agrarisch gebruik, waarmee de totale oppervlakte van het zonnepark juist weer groter wordt. Ik heb wel zicht op wat er in de SDE is beschikt maar nog niet gerealiseerd. Op 1 januari 2021 was dit 3.576 MW aan zon-PV in veldopstellingen, aangevuld met 7.217 MW aan zon-PV in dakopstellingen.
Klopt het dat er op slechts tien procent van de bedrijfsdaken in Nederland zonnepanelen liggen?
Begin 2021 was ca. 12% van de bedrijfsdaken met een oppervlakte van 1.000 m2 of meer voorzien van zonnepanelen2. De zon-op-dakprojecten die al wel een SDE-beschikking hebben, maar nog niet zijn gerealiseerd, zitten nog niet in dit cijfer. Het beeld is dat na de voorjaarsronde in 2020 voor ca. 28% van de bedrijfsdaken een SDE-beschikking was. De aanvragen in de najaarsronde van 2020 worden op dit moment nog beoordeeld. Met ingang van de najaarsronde 2020 geldt de SDE++, waarin systemen met eigen verbruik – zoals zon op dak – eerder in aanmerking komen voor subsidie dan systemen zonder eigen gebruik, zoals zon op veld. Hiermee is de verwachting dat het relatieve aandeel zon op dak in de SDE nog verder zal stijgen.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van de motie van het lid Dik-Faber c.s.over de zonneladder (kamerstuk 32 813, nr. 204), die stelt dat er bij de inpassing van zonne-energie, gebruik moet worden gemaakt van een nationaal afwegingskader, zodat primair onbenutte daken en terreinen worden benut en landbouw en natuur zoveel mogelijk worden ontzien? Deelt u de conclusie dat er op dit moment dus niet gehandeld wordt naar deze zonneladder?
Op dit moment geldt dat het overgrote deel van de in de SDE ondersteunde projecten zon-op-dakprojecten betreft. De verwachting is dat de zonneladder tot een nog betere benutting van de daken leidt. Met ingang van de najaarsronde 2020 is het subsidiebeleid hier ook op aangepast (zie ook het antwoord op vraag3. De zonneladder is tegelijkertijd relatief nieuw. Parken die al staan of nu worden opgeleverd, waren al in ontwikkeling voordat de zonneladder werd opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Conform de NOVI dient deze voorkeursvolgorde door provincies en gemeenten te worden gebruikt om af te wegen waar zon-PV het beste kan worden ingepast. Dit proces vindt nu plaats bij het opstellen van de Regionale Energiestrategieën (RES).
Het beeld uit de concept-RES is dat er op dit moment grotendeels wel wordt gehandeld naar de zonneladder. De RES zet namelijk stevig in op zon-PV op daken, langs infrastructuur en op onbenutte restgronden. Wanneer in de RES’en (landbouw)gronden als zoekgebied worden aangewezen, gaat het om zonneparken tot 10 hectare.
Deelt u de mening van de vragensteller dat het, met de schaarse ruimte die Nederland kent, van het grootste belang is dat er zuinig wordt omgegaan met ons landschap en onze landbouwgrond? Deelt u de mening dat het derhalve heel logisch is om eerst daken te gebruiken voor zonnepanelen en pas in laatste instantie weilanden en groen gebied?
Ik deel dat er zuinig omgegaan moet worden met ons landschap en onze landbouwgrond, met de nuancering dat de zonneladder wel een volgordelijkheid in de afweging inhoudt, maar niet in de uitvoering. Het gaat erom dat men in de afweging eerst serieus kijkt naar de mogelijkheden van daken, daarna naar restgronden/multifunctionele terreinen en daarna naar weilanden en groen gebied. Uit die afweging kan echter blijken dat er niet voldoende daken geschikt zijn voor het realiseren van de lokale of regionale klimaatambities, waardoor men kan concluderen dat het ook nodig is om gronden in te zetten, eventueel ook weilanden en groen gebied. De zonneladder sluit locaties daarom niet op voorhand uit, maar geeft een helder afwegingskader waarmee regionaal eerst andere mogelijkheden worden onderzocht, voordat wordt gekeken naar landbouw- of natuurgronden.
Bent u bereid om het advies van Rijksadviseur Veldhuis op te volgen en bij het vormgeven van de energietransitie eerst vol in te zetten op zonnepanelen op daken?
Ik ben het eens met de Rijksadviseur dat het wenselijk is om stevig in te zetten op zon op dak en dat doe ik ook. Aanvullend zet ik ook in op het benutten van de ruimte langs infrastructuur, bijvoorbeeld met het programma Opwek Energie op Rijksgronden (Kamerstuk 32 813, nr. 630). Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, kan het in een gebied – na een zorgvuldige afweging – blijken dat zon-PV ook op andere gronden nodig is om de gestelde klimaatdoelen te halen. Dit blijft primair een regionale afweging in de RES’en. De SDE sluit hierop aan. Daarom ben ik niet voornemens om, zoals de Rijksadviseur aanbeveelt, het subsidiebeleid te wijzigen.
Ik vind het wel van belang dat we goed in de gaten houden hoe de zonneladder in de praktijk wordt toegepast. Net als voor de concept-RES zal het PBL daarom een analyse maken van de RES 1.0 en zal uw Kamer eind dit jaar worden geïnformeerd over hoe de gehanteerde regionale invulling van de zonneladder zich verhoudt tot de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in de NOVI.
Deelt u de opvatting dat de huidige SDE+-toekenningsvoorwaarden de verkeerde economische prikkel geven, door het zetten van zonneparken op weilanden economisch aantrekkelijker te maken dan het investeren in zon op dak?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 312), geldt in de SDE++ dat de relatieve rangschikking van systemen met eigen verbruik is verbeterd ten opzichte van systemen zonder eigen verbruik. Dak-gebonden systemen komen daardoor eerder voor subsidie in aanmerking dan grondgebonden systemen. Met het huidige beleid zijn zonneparken op weilanden dus niet economisch aantrekkelijker dan zon-op-dak.
Welke actie gaat u ondernemen om deze verkeerde prikkel weg te nemen en het plaatsen van zonnepanelen aantrekkelijker te maken voor investeerders en energiecooperaties?
Naast de verbeterde rangschikking in de SDE++ wordt zon op dak op diverse manieren gestimuleerd. Zo dient nieuwbouw per 1 januari 2021 te voldoen aan de eisen voor bijna energie-neutrale gebouwen (BENG). Hieronder valt een minimaal aandeel hernieuwbare energie. Om richting energieneutraliteit te komen, zal in de praktijk vaak zon op dak worden toegepast voor het benodigde aandeel hernieuwbare energie.
Voor nieuwe gebouwen die buiten de BENG vallen, zoals industriegebouwen, en voor bestaande gebouwen zonder zon-PV heeft de Minister van BZK een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl – opvolger van het Bouwbesluit 2012 onder de Omgevingswet) in consultatie gebracht. Hiermee krijgen gemeenten de bevoegdheid om maatwerk toe te passen, waarmee kan worden bepaald dat een dak duurzaam moet worden gebruikt voor de opwek van hernieuwbare energie (met zon-PV) of klimaatadaptatie (bijvoorbeeld een groen dak). De gemeente kan hierbij gebiedsgericht differentiëren. De reden om hier voor lokaal maatwerk te kiezen en niet voor een generieke eis, is om deze keuze samen te laten gaan met lokale wensen en regionaal ruimtelijk beleid. Dit voorstel zal later dit voorjaar worden voorgehangen bij uw Kamer.
Met de BENG-eisen voor nieuwbouw en de voorgenomen wijziging in het Bbl wordt naar verwachting het grootste deel van het nieuw te bouwen dakoppervlak in Nederland voorzien van zon-PV voor in ieder geval het eigen verbruik en is de constructie dus per definitie hiervoor geschikt.
De Minister van BZK en ik zijn voorts voornemens om – voor de zomer – samen met de sector in beeld te brengen of het huidige wettelijk kader, met bovengenoemde wijziging van het Bbl, voldoende prikkels bevat voor volledige benutting van nieuwe en bestaande daken, dus verder dan de eigen energiebehoefte van het onderliggende gebouw, en in hoeverre hier nog aanvullende kansen liggen (bijvoorbeeld ook voor energiecoöperaties). Hierbij zal ook worden gekeken naar andere wettelijke kaders, zoals regelgeving in het energiedomein.
Bent u bereid het bouwbesluit aan te passen zodat alle nieuwe bedrijfsgebouwen en maatschappelijk vastgoed een dakconstructie hebben die geschikt is voor een groen dak en/of zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeenten volgens u voldoende ruimtelijke instrumenten in handen om te regelen dat zonnepanelen vooral op daken worden gelegd en pas in laatste instantie op weilanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Decentrale overheden staan zelf aan de lat voor hun Omgevingsvisies, waarin – in samenhang met de RES – kan worden opgenomen waar de opwek van hernieuwbare energie voorzien wordt. Daarvoor geldt de NOVI – en dus de zonneladder – in principe als kader. Soms worden aanvullende keuzes gemaakt, waarbij enkele provincies bijvoorbeeld zon op landbouwgrond (tijdelijk) uitsluiten. Ik ben van mening dat dit het resultaat kan zijn van een regionale afweging en die respecteer ik, mits de afgesproken klimaatdoelen worden gerealiseerd. De onder vraag 8/9 genoemde wijzigingen van het Bbl betreft een bevoegdheid waarmee gemeenten met maatwerk verplichtingen kunnen stellen aan daken. In de praktijk kan hierbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een «dakenplan» in de RES, waarbij de RES-partners gezamenlijk uitzoeken voor welke daken dit proportioneel zou zijn en hier vervolgens over in gesprek gaan om het plan te realiseren.
De bouwprojecten op Bonaire die koraalvernietiging/ecocide kunnen veroorzaken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verzet tegen nieuwe vrachthaven Bonaire, aanleg zou «ecocide» zijn» in de Volkskrant van 4 februari 2021 en «Beschermd koraal bij Bonaire in gevaar door plan nieuwe haven waar Nederland aan meebetaalt, natuurorganisaties slaan alarm» van EénVandaag van 17 februari 2021?1
Ja
Klopt het dat er momenteel op Bonaire twee bouwprojecten lopen: de tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie (hierna: de pier) bij Karpata in het Koning Willem Alexander Natuurreservaat en de vrachthaven bij Hato?
Nee. Bij de locatie Hato vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden voor een vrachthaven. Van een bouwproject is momenteel geen sprake. Bij de locatie Karpata wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een kleine permanente verladingspier te realiseren ten behoeve van een structurele oplossing van de brandstofproblematiek en daarmee voor de energievoorziening van het eiland. Van een bouwproject is op dit moment evenmin sprake.
Beaamt u dat zowel het koraal op locatie als het koraal elders door de projecten wordt aangetast, gezien de Raad voor Rechtshandhaving2 stelt dat «bouwprojecten … langs de kust van Bonaire negatieve gevolgen kunnen hebben voor het koraal in het Bonaire National Marine Park» welke tussen de Karpata en Hato is gelegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u, in afwachting van het onderzoek naar de wenselijkheid van een nieuwe haven, bereid om de bouwplannen tijdelijk te stoppen?
Er is momenteel geen sprake van bouwprojecten tussen Karpata en Hato.
Hoe garandeert u dat een nieuwe haven en pier niet tot ecocide (moedwillige vernietiging van koraal, natuur en habitat voor dieren, zoals zeeschildpadden) zal leiden? Kunt u dit uitsplitsen per bouwproject?
Infrastructurele initiatieven dienen te voldoen aan de uitgangspunten van ruimtelijke ordenings-, natuur-, en milieuwetgeving. Dit betekent dat plannen een proces moeten doorlopen waarin mogelijke voorkeurslocaties worden beoordeeld en definitieve bouwplannen pas mogelijk zijn nadat de aanvaardbaarheid hiervan getoetst is aan de kaders die gelden voor bouw-, milieu-, natuur-, en maritieme vergunningen. Deze procedures zijn openbaar, kennen bezwaar en beroepsmogelijkheden en een gang naar de bestuursrechter. Bovendien zullen niet alleen alle belangen bij de keuze van een besluit worden meegenomen, uiteraard zullen de belangen ook daarna meespelen bij de inpassing van het gekozen besluit.
Kunt u bevestigen dat op Bonaire dezelfde regels gelden als in Nederland voor het aanleggen van een containerhaven direct gelegen tegen een woongebied en vakantieresort? Beaamt u dat voor het bouwen van de containerhaven en de pier ontheffingen zullen moeten worden afgegeven voor wat betreft de Wet natuurbescherming en geluidsnormen en dergelijke? Zo nee, kunt u aangeven waarom er geen ontheffingen nodig zijn? Kunt u dit uitsplitsen per bouwtraject?
In Caribisch Nederland gelden in beginsel dezelfde toetsingskaders voor het realiseren van infrastructurele projecten als in Europees Nederland. Zie het antwoord op vraag 4. Daarnaast gelden er internationale verplichtingen op grond van verdragen en heb ik samen met mijn collega’s van LNV en BZK in 2020 een Natuur-, en Milieubeleidsplan (NMBP) vastgesteld (kst-33576-190). Het NMBP stelt, bijvoorbeeld ten aanzien van kustbebouwing, doelstellingen vast ter bescherming van het koraal. In dit opzicht zijn de regels anders dan in Europees Nederland.
Kunt u bevestigen dat de vergunningen voor beide bouwtrajecten voldoen aan de nodige voorwaarden, aangezien de Raad voor Rechtshandhaving3 stelt dat vergunningen niet altijd voldoen aan de nodige voorwaarden en dat het lastig is of zelfs onmogelijk om handhavend op te treden?
In de beleidsreactie op de aanbevelingen van het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (Kamerstuk 2924548) wordt een aantal concrete maatregelen genoemd naar aanleiding van het rapport. In september 2020 is overleg gevoerd met het bestuur van Bonaire en zijn afspraken gemaakt over aanvullende ondersteuning met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving. De reeds bestaande prioriteit met betrekking tot het moderniseren van milieuregels wordt concreet vormgegeven met de beoogde inwerkingtreding in 2022 van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB). De directies Ruimtelijke Ontwikkeling en Toezicht en Handhaving van het OLB worden momenteel ondersteund bij het verbeteren van benodigde interne processen vooruitlopend op de invoering van het IAB.
Opgemerkt wordt dat het Rijk verantwoordelijk is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving als het gaat om milieu-, en maritieme thema’s bij de realisatie van grote brandstofopslagen in Caribisch Nederland op grond van het Besluit grote inrichtingen Milieubeheer en de Wet Maritiem Bes.
Wordt in het onderzoek naar de wenselijkheid van een nieuwe haven ook het feit betrokken dat de handhaving van natuur- en milieuwet- en regelgeving niet op orde is op Bonaire? Zo ja, hoe wordt dit betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe wordt de financiering van de haven geregeld? Bent u van mening dat een investering van bepaalde partijen, bijvoorbeeld cruiserederijen, onwenselijk is? Waarom en van welke partijen zou u financieringen onwenselijk vinden? Zo niet, waarom niet?
In het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire is opgenomen dat de kosten van de onderzoeken voor 60% voor rekening komen van het Ministerie van I&W en 40% voor het OLB. De kosten van een eventuele nieuw te bouwen haven vallen buiten de scope van het convenant. Er zijn hierover dan ook geen afspraken gemaakt.
De Stuurgroep Zeehavens Bonaire is daarnaast onder andere opgezet om onafhankelijke besluitvorming te waarborgen en om vanuit meerdere partijen advies, sturing en regie op proces en uitkomst te kunnen faciliteren. Bovendien zal aan eventuele financiële bijdragen van het Ministerie van I&W standaard als voorwaarde worden verbonden dat bij de financiering geen partijen betrokken worden die een direct of indirect belang bij het gebruik van de haven hebben en dat voor het finale financieringsvoorstel de instemming van de Minister vereist is. Ook zal de aanbesteding van een eventueel project volgens de geldende aanbestedingsregels moeten worden uitgevoerd.
Hoe voorkomt u dat partijen door middel van financiering ongewenste invloed op het havenbeleid kopen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt garanderen dat de personen die sturend/leidend zijn bij de te maken keuzes voor al dan niet een nieuwe vrachthaven géén persoonlijk gewin hebben bij deze keuzes? Zo ja, heeft u dit onderzocht? Zo nee, vindt u dit een acceptabele situatie?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat het havenbedrijf tot de vitale infrastructuur behoort? Waarom vindt u privatisering wenselijk, terwijl Bonaire voor de vracht volledig afhankelijk is van het havenbedrijf dat door privatisering in handen van derden komt? Hoe voorkomt u monopolievorming?
Ik ben van mening dat het havenbedrijf van vitaal belang is voor Bonaire. Privatisering van het havenbedrijf acht ik mede daarom niet wenselijk.
Het veiligheidsbeleid van de BES-zeehavens is geënt op het Rotterdamse havenmeester model waarbij de verantwoordelijkheden voor vlot en veilig scheepvaartverkeer bij de havenmeester zijn ondergebracht. Dit betekent dat de BES-havenbeheerders de veiligheid borgen en inzetten op het aantrekken van scheepvaartverkeer. Verzelfstandiging van het havenbeheer kan hierin een belangrijke rol spelen en IenW stimuleert de BES-eilanden dan ook de mogelijkheden hiertoe nader uit te werken. Privatisering is niet aan de orde bij eventuele verzelfstandiging, aangezien de aandelen van het havenbedrijf bij eventuele verzelfstandiging in handen blijven van de (lokale) overheid.
Kunt u garanderen dat een nieuwe haven producten goedkoper zal maken? Waarop baseert u dat?
Een mogelijk effect van een nieuwe haven zou goedkopere producten kunnen zijn, dit dient het OLB echter nog nader te laten onderzoeken in onder meer een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Een toekomstbestendige haven is ook van groot belang voor de leveringszekerheid van producten. De voordelen hiervan zijn veel breder dan alleen het effect op prijsvorming. Het gaat om de zelfredzaamheid van het eiland: kunnen garanderen dat essentiële producten te allen tijde aanwezig zijn of snel geleverd kunnen worden.
De huidige haven ligt in het centrum van Kralendijk en kampt met een gebrek aan voldoende haventerrein. Dit veroorzaakt onder meer logistieke problemen, verkeersoverlast en vertraging. Dit is een groeiend probleem, vanwege de snel groeiende populatie op het eiland. Er zijn ook geen uitbreidingsmogelijkheden op deze locatie. De beoogde nieuwe haven(locatie) betreft een kleinschalige multi purpose haven voor de aanvoer van voor het eiland benodigde goederen en levensmiddelen. Met de aanleg van een nieuwe haven wordt het groeiende logistieke probleem bij de haven in Kralendijk ondervangen. Bovendien kan met een nieuwe haven het vrachtverkeer worden gescheiden van het cruiseverkeer, wat veiligere en vlottere scheepsafwikkeling bewerkstelligt. Een eventueel nieuwe haven biedt derhalve mogelijk meerdere voordelen.
Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Klopt het dat een nieuwe vrachthaven nauwelijks prijsvoordeel voor de consumenten op Bonaire gaat bewerkstelligen (Ecorys rapport. d.d. 13-7-2017)? Zo ja, kan dit geld dan niet beter aan meer urgente problemen op Bonaire besteed worden, zoals duurzame energie? Zo nee, klopt dit rapport dan niet?4
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat aan de grondslag van de wens om een nieuwe haven te bouwen het faciliteren van extra cruisetoerisme staat? Kunt u de stukken overleggen?
De aanvaardbaarheid van nieuwe infrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire in onder andere een MER procedure te beoordelen. In een MER zullen meerdere aspecten worden getoetst aan de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is, waaronder de bescherming van het natuur. Verder dienen uiteraard ook de andere belangen, waaronder ecotoerisme, te worden onderzocht en meegewogen. Het Bestuurscollege heeft een visie vastgesteld betreffende de cruisevaart naar Bonaire. Daarin is vastgesteld dat de cruisevaart van groot belang is voor de econome van het eiland, maar dat de groei beperkt moet worden en dat men zich wil richten op het hogere segment van de cruisemarkt. Zoals uiteengezet in antwoord op uw vragen 12 en 13, biedt een eventueel nieuwe haven mogelijk meerdere voordelen. Eén van de mogelijke voordelen is de scheiding van vrachtverkeer en cruiseverkeer, wat mogelijk efficiënter en veiliger scheepsverkeer oplevert ongeacht de hoeveelheid cruisetoeristen.
Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Klopt het dat zowel Bonaire als het kabinet ernaar streven om het aantal cruisetoeristen in te dammen en dat dit beleid schijnbaar tegenstrijdig is aan de grondslag om een nieuwe haven te bouwen? Zo nee, hoe verklaart u het dat de gouverneur van Bonaire dit wél in Trouw verkondigde?5 Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat een nieuwe haven niet gaat leiden tot meer cruisetoeristen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van mening dat het predicaat «Bonaire blue destination» misleidend is met de plannen voor de olie-inlaat pier in een beschermd natuurgebied bij Karpata, de mogelijke koraalvernietiging bij de vrachthaven bij Hato, de dreiging van nog meer cruiseschepen en bijvoorbeeld het niet of amper beperken van sedimentinstroming in zee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u bevestigen dat ecotoerisme op Bonaire niet samengaat met een sterke toeristische groei, omdat meer toerisme meestal hand in hand gaat met meer vervuiling en minder ruimte voor natuur? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de negatieve impact van toerisme te onderzoeken vóórdat u plannen voor een nieuwe haven doorgang laat vinden?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat veruit het meeste afval op Bonaire nog steeds wordt gestort? Kan de afvalverwerking op Bonaire nog meer goederen aan? Hoe past een nieuwe vrachthaven, die een grotere toestroom van goederen naar het eiland mogelijk gaat maken, binnen het streven van het kabinet naar een circulaire economie op Bonaire?
Ja, dat klopt, het grootste deel van het totale afval op Bonaire wordt gestort. Het afvalbeheer op Bonaire heeft daarnaast te maken met een snelgroeiend aantal inwoners, bedrijven en bezoekers. Er wordt veel gebouwd, wat gevolgen heeft voor de stroom bouwafval, maar ook voor de volumes tuinafval die bij het bouwrijp maken van terreinen en onderhoud van tuinen vrijkomt. Met de groei nemen ook andere stromen afval toe. Er wordt al veel gescheiden ingezameld, ontvangen, tijdelijk opgeslagen en afgezet. Recent is een nieuw afvalscheidingscentrum mede met geld van IW tot stand gekomen, mede om een einde te maken aan illegale stort van afval.
De reststroom wordt op de enige landfill van het eiland, Afvalcentrum Lagun, gestort. De capaciteit van de landfill nadert echter haar grenzen. Binnen het lokale programma ¨Afvalbeheer op Maat » zullen voor 2023 fundamentele keuzes worden gemaakt hoe om te gaan met restafvalvolumes die na scheiding overblijven. Naast storten of verbranden wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de restafvalvolumes af te voeren van Bonaire naar verwerkers buiten BonaireEen nieuwe vrachthaven past mogelijk in een scenario waarin restafval via een goederenhaven wordt verscheept.
Klopt het dat de overheid van plan is een tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie in het Koning Willem Alexander Natuurreservaat te maken? Zo ja, hoe lang zou de pier moeten functioneren?
Er wordt geen tijdelijke pier voor stookolie aangelegd op Bonaire, maar gebruik gemaakt voor de noodvoorziening van de bestaande pier bij de luchthaven van Bonaire. Er wordt evenwel verkend op welke locatie een permanente pier voor stookolie moet worden gebouwd nabij de elektriciteitscentrale. Dit is noodzakelijk voor de brandstoftoevoer naar de te bouwen opslagfaciliteiten bij Karpata, door de nog op te richten beleidsdeelneming «Bonaire Brandstof Terminals». Hiertoe dienen eerst alle benodigde milieu- en omgevingsonderzoeken te hebben plaatsgevonden voordat een definitieve keuze voor een locatie van een dergelijke pier gemaakt kan worden en deze vervolgens gebouwd kan worden.
Zoals in de kabinetsbrief «Oprichting Bonaire Brandstof Terminals B.V» (Kamerstuk 35 632, nr. 1) van 9 november 2020 aangegeven, wordt vanwege de ontoereikendheid van de huidige opslagvoorzieningen de brandstoflevering voor de elektriciteitscentrale op dit moment via dieselleveringen in de vorm van een noodmaatregel geborgd. Bonaire is momenteel afhankelijk van de aanvoer van brandstof via de locatie Hato. Dit geldt als noodoplossing vanwege de uitval van Bopec, waarbij voorheen stookolie werd aangevoerd en opgeslagen ten behoeve van de elektriciteitscentrale. Brandstof wordt momenteel vanuit Curaçao aangevoerd en bij Terminal Hato opgeslagen. Het opslagvolume is hier niet toereikend, waardoor frequent heen en weer gevaren moet worden vanuit Curaçao. Eenmaal opgeslagen bij Hato wordt de brandstof vervolgens per tankauto drie of vier keer per dag door de bebouwde kom van Kralendijk van zuid naar noord Bonaire verreden.
Gezien de onwenselijke situatie bij Hato wordt een alternatieve noodoplossing voorbereid waarbij gebruik gemaakt zal worden van de bestaande pier bij de luchthaven van Bonaire. Deze pier wordt beperkt aangepast zodat naast het bestaande transport van kerosine ook stookolie aangevoerd kan worden. De stookolie moet in tankauto’s worden verladen en daarom wordt op het terrein van de luchthaven een nieuwe verlaadplaats gerealiseerd.
Deze situatie met noodoplossingen is op de lange termijn onwenselijk vanuit veiligheidsoverwegingen. Daarom wordt een structurele oplossing voorgesteld. Die zal onder andere bestaan uit de bouw van genoemde nieuwe faciliteiten in de nabijheid van de energiecentrale bij Karpata ten behoeve van de elektriciteits- en drinkwatervoorziening en op de luchthaven voor de commerciële brandstoffen. Dit zal gebeuren onder verantwoordelijkheid van de nog op te richten beleidsdeelneming «Bonaire Brandstof Terminals».
In de beoogde eindsituatie zal de functie van Bopec zijn vervangen door de bouw van een kleine pier, een pijpleiding en opslagtank ten behoeve van elektriciteitsvoorziening voor de energiecentrale. De locatie van Hato zal voor opslag van brandstof in overleg met Curoil worden opgeheven en de functies zullen worden verplaatst naar het zuidelijk deel van de luchthaven. De bestaande opslag van kerosine op de luchthaven zal ook worden verplaatst naar het zuidelijk deel van het luchthaventerrein.
Het kabinet wil benadrukken dat het aanleggen van een nieuwe permanente pier bij Karpata en de verplaatsing van functies naar luchthaven zuid geen rem op de verduurzamingsontwikkelingen vormt. Feit is echter dat de bestaande brandstofinfrastructuur van Bonaire vervangen dient te worden. De tijdelijk verleende milieuvergunningen voor de opslag bij Hato en die bij de luchthaven verlopen dit jaar. Een verlenging wordt zoals in eerdere Kamerbrieven aangegeven enkel verleend als zicht is op een structurele oplossing, waarvan de eerste stap bestaat uit de oprichting van Bonaire Brandstof Terminals. Zonder deze vergunningen bestaat het ernstig risico dat de brandstoftoevoer wordt stilgelegd.
In dat scenario bestaat er een groot risico dat de elektriciteit langdurig uitvalt, de drinkwaterproductie langdurig stil komt te liggen en er geen wegverkeer meer mogelijk is. Dit met alle gevolgen van maatschappelijke ontwrichting van dien.
De noodoplossing bij Hato zal worden beëindigd zodra de faciliteit bij de luchthaven (verlaadplaats en beperkte aanpassingen bestaande pier) bij de luchthaven gereed zijn.
Is er onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van een tijdelijke pier? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarop baseert u de wenselijkheid op?
Er is geen sprake van een tijdelijke pier. Zie mijn antwoord op vraag 19.
Onderschrijft u dat het aanleggen van een tijdelijke pier in een gebied waar het koraal vernietigd wordt, waarna het de komende 100 jaar niet terugkomt, niet wenselijk is? Zo ja, ben u bereid om te voorkomen dat deze pier er komt? Zo nee, wat is de reden om de pier toch te bouwen?
Er is geen sprake van de aanleg van een tijdelijke pier. Er zal worden onderzocht of er een permanente pier moet komen bij de elektriciteitscentrale. Dit is onderdeel van de te bouwen opslagfaciliteiten door de nog op te richten beleidsdeelneming. Zoals in mijn antwoord op vraag 19 beschreven zou specifiek een mogelijk te bouwen pier in het gebied bij de elektriciteitscentrale het dagelijks transport van brandstoffen met tankauto’s kunnen stoppen.
Beaamt u dat het aanleggen van een tijdelijke pier voor stookolie, een fossiele brandstof, niet past bij het behalen van de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de Nederlandse overheid?
Er is voor de uitvoering van de noodvoorziening geen nieuwe pier aangelegd. De bestaande kerosine pier bij de luchthaven wordt beperkt aangepast. Deze aanpassing is volgens de bestaande procedures uitgevoerd en past hiermee binnen de strategische doelen (kustbebouwing) van het NMBP. Het kabinet wil benadrukken dat het aanleggen van een nieuwe permanente pier bij Karpata en de verplaatsing van functies naar luchthaven zuid geen rem op verduurzamingsontwikkelingen vormt.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de bouw van een tijdelijke laad- en losfaciliteit voor olie en het vergeven van vergunningen?
Zie mijn antwoord op vraag 19 over de tijdelijke oplossing. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bestaande pier bij de luchthaven. De faciliteit is nog in aanbouw en zal naar verwachting in het voorjaar in gebruik genomen worden. Het is daarbij van belang dat alle benodigde vergunningen zijn verstrekt voordat deze in gebruik genomen kan worden. Op dit moment wordt met het Openbaar Lichaam Bonaire onderzocht of er nog een aanvraag moet worden ingediend voor een vergunning voor een mogelijk nog te bouwen opvangput bij de laad- en losfaciliteit om de voldoen aan eisen aan de ruimtelijke ordening. Zodra en laad- en losfaciliteit en bestaande pier bij de luchthaven uiteindelijk klaar zijn voor ingebruikname, dient er nog een vergunningsaanvraag ten behoeve van ingebruikname te worden ingediend bij het agentschap Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven of er al begonnen is met de bouw van de pier of wanneer er begonnen zal worden?
Er is niet begonnen met de bouw van een pier. Na de oprichting van de beleidsdeelneming zal onderzoek worden gedaan naar een mogelijk te bouwen pier. Zie antwoord bij vraag 19.
Klopt het dat Bonaire al maanden gebruik maakt van een tijdelijke oplossing met betrekking tot de aanvoer van olie? Zo ja, klopt het dan ook dat er momenteel geen noodsituatie is die oproept tot versneld vergeven van vergunningen en uitrollen van de pier? Zo nee, waarom niet?
Van een versneld uitrollen van vergunningen en nu spoedig te bouwen pier is geen sprake. Wel geldt er een noodsituatie, omdat het transport vanuit Curaçao naar Hato en vervolgens naar de energiecentrale kwetsbaar is en nu tijdelijk bij noodmaatregel onder een tijdelijke vergunning plaatsvindt. Dit is een onwenselijke situatie qua veiligheid. Dit noopt tot snelle oprichting van BBT en bouw van een nieuwe opslagvoorziening met bijbehorende infrastructuur.
Beaamt u dat de huidige (tijdelijke) oplossing tenminste 20 jaar mee kan gaan voor dezelfde kosten als de bouw van een tijdelijke laad- en losfaciliteit? Zo nee, waarom niet en kunt u uw berekening met de Kamer delen?
Op dit moment is de elektriciteitsproductie geborgd met dieselleveringen via de locatie Hato. Voor het kabinet is allereerst beschikbare en betaalbare elektriciteit voor de eindgebruiker op Bonaire van belang en dat dit op een veilige manier geregeld is. Een dergelijke berekening is daarom niet gemaakt. De locatie voor de alternatieve noodmaatregel bij de luchthaven is uit veiligheidsoverwegingen wenselijker dan de locatie bij Hato. Zowel de noodoplossing (opslag en transport vanuit Hato) als een alternatieve oplossing met de tijdelijke laad- en losfaciliteit bij de luchthaven kennen het nadeel dat transport van brandstof meerdere malen per week drie tot vier keer per dag middels tankauto door de bebouwde kom van Kralendijk en Rincon van zuid naar noord Bonaire moet plaatsvinden. Dit is voor een periode van 20 jaar onaanvaardbaar, echter op korte termijn noodzakelijk. Er gaan kosten gemoeid met de Bonaire Brandstof Terminal, de huidige situatie kan echter door veiligheidsoverwegingen niet voortduren. Daarnaast klopt het dat de alternatieve noodmaatregel met ingebruikname van de bestaande pier gebruik maakt van een goedkopere brandstof voor elektriciteitsproductie. Dit beoogt ook de kosten van elektriciteit voor de eindgebruiker op Bonaire te beperken. Energiekosten op Bonaire zijn namelijk relatief hoog in vergelijking met Europees Nederland. Daarbij kan dan ook het aantal vaarbewegingen tussen Curaçao en Bonaire worden beperkt omdat met de alternatieve noodmaatregelen gebruikt gemaakt wordt van drijvende opslag voor de pier bij de luchthaven.
Klopt het dat er momenteel gebruik wordt gemaakt van een duurdere brandstof met hoger rendement? Is het (mogelijk versneld) uitrollen van de pier gerelateerd aan het feit dat de huidige brandstof meer kost? Zo nee, waarom niet?
Ja, er wordt op dit moment gebruik gemaakt van een duurdere brandstof (diesel). Met ingebruikname van de bestaande pier bij de luchthaven kan gebruik gemaakt worden van een goedkopere brandstof (zware stookolie). Dit is niet de reden van het oprichten van de Bonaire Brandstof Terminal. Het behoud van de huidige noodvoorziening is uit veiligheidsoverwegingen onwenselijk. De vergunning ervoor zal niet verlengd worden als er geen zicht is op een structurele oplossing. Die structurele oplossing is het oprichten van de terminal.
Maakt de bouw van de pier onderdeel uit van de vitale infrastructuur die volgens het kabinet in handen moet komen van de 100% beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V., die het kabinet wil oprichten? Zo ja, kunt u bevestigen dat de bouw van de pier nog niet kan beginnen, aangezien de Tweede Kamer zich erover heeft uitgesproken dat zij nog niet voldoende is geïnformeerd over de voorgenomen oprichting van de 100% beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V.?
Nee, de aanpassingen van de tijdelijke faciliteit bij de luchthaven maken geen deel uit van de activiteiten van de beleidsdeelneming. Allereerst dienen de benodigde milieu- en omgevingsonderzoeken te hebben plaatsgevonden voordat een definitieve keuze voor een locatie van een nieuwe pier gemaakt kan worden en deze vervolgens gebouwd kan worden.
Met de brief van 9 november 2020 «Oprichting Bonaire Brandstof Terminals B.V.» (Kamerstuk 35 632, nr. 1) is de voorhangprocedure als bedoeld in de Comptabiliteitswet 2016 aangevangen en is uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen oprichting van de beleidsdeelneming Bonaire Brandstof Terminals B.V. («BBT»). Deze voorhangprocedure is op 11 februari 2021 geëindigd. Op uw verzoek is de oprichting van BBT niettemin aangehouden tot en met de procedurevergadering van de commissie van EZK op 13 april a.s. In afwachting daarvan heeft de Minister van EZK uw Kamer verzocht om eventuele extra of onbeantwoorde vragen per ommegaande te ontvangen om ze voor deze datum te kunnen beantwoorden. Er zijn geen vragen ontvangen. De urgentie van oprichting en de gevolgen van het uitblijven van oprichting van BBT voor o.a. de veiligheid van de bewoners van Bonaire zijn beschreven in de brieven aan uw Kamer van 28 januari jl. (Kamerstuk 35 632, nr. 1), 22 maart jl (Kamerstuk 35 632, nr. 3) en 1 april jl. en is ook in het antwoord op vraag 19 nogmaals uiteengezet. Niet alleen wordt gestreefd om de situatie met de noodoplossingen zo kort als mogelijk te laten voortduren; de oprichting van BBT is essentieel om de tijdelijke vergunningen voor de huidige opslagen te laten verlengen omdat voor een verlenging concreet zicht moet zijn op een structurele oplossing van de brandstofproblematiek. Als niet wordt opgericht dan is er geen grond om de vergunningen te verlengen en ontstaat een ernstige situatie met ingang van medio juni omdat voor de ILT een beginselplicht tot handhaving geldt. Het risico bestaat dat de leveringszekerheid van brandstof in gevaar komt met alle gevolgen van maatschappelijke ontwrichting van dien.
Kunt u bevestigen dat de laatste dagen van Bopec geteld zijn6? Wat is de kans dat Bopec failliet gaat? Kunt u op de dag dat u de beantwoording van de vragen aangaande de brandstof opslagterminal naar de Kamer stuurt, het antwoord op deze vraag updaten?
Bopec is op 18 maart 2021 door de rechtbank failliet verklaard.
Wordt bij een faillissement van Bopec de pachtovereenkomst van het perceel beëindigd? Zo nee, waarom niet?
De erfpacht overeenkomst tussen Bopec en het OLB loopt tot en met 2034. De voortzetting van de erfpachtovereenkomsten tussen de curator van Bopec en het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) in de huidige vorm is een aangelegenheid van het OLB en de curator. Hierover zijn voor zover bekend nog geen besluiten genomen.
Kunt u bevestigen dat de veiligheids- en milieurisico’s van de op- en overslagfaciliteiten van Bopec zo groot zijn dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft moeten ingrijpen om onder andere lekkage van de tanks te voorkomen?
De milieu en veiligheidsrisico’s zijn door optreden van de ILT/RWS momenteel onder controle. ILT/RWS hebben meermaals maatregelen genomen om overtredingen van de milieuvergunning te voorkomen dan wel te beëindigen.
Waarom mag Bopec blijven voortbestaan op Bonaire, terwijl de faciliteiten ver beneden de geldende standaarden zijn?
Bopec als rechtspersoon bestaat nog, maar het bedrijf heeft sinds kort geen commerciële activiteiten meer en is op 18 maart 2021 failliet verklaard. In juridische zin is er nog steeds sprake van een inrichting die olieproducten opslaat. Deze opslag is een activiteit die aan de eisen van de milieuvergunning dient te voldoen. Inmiddels is op last van de ILT alle nog op de locatie aanwezige olie verpompt naar twee in opdracht van de ILT gerepareerde en gekeurde opslagtanks op het terrein. De terminal wordt onder verantwoordelijkheid van de curator op dit moment beheerd door een beperkte, maar adequate bezetting.
Kunt u garanderen dat de bodem op het Bopec-terrein niet gesaneerd hoeft te worden? Zo nee, wie draait er voor deze mogelijke kosten op bij een faillissement van Bopec? Zo ja, heeft u hier onderzoeksrapporten van en kunt u deze met de Kamer delen?
Bopec is inmiddels failliet. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel van het bedrijf. Het OLB heeft de voorkeur uitgesproken voor een doorstart van de terminal. Omdat het antwoord op de vraag of saneringskosten aan de orde komen nauw verbonden is met de mogelijke toekomstige bestemming van het terrein kan deze vraag op dit moment nog niet worden beantwoord.
Klopt het dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire nog steeds niet af is? Hoe wordt het afvalwater van Bonairiaanse huishoudens verwerkt? Klopt het dat het oppervlaktewater/regenwater nog structureel en veelvuldig de zee instroomt, dat het sediment meeneemt de zee in en dat dit zeer schadelijk is voor het koraal? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zijn deze problemen opgelost als de rioolwaterzuiveringsinstallatie op Bonaire klaar is? Wanneer verwacht u dat deze klaar is? Hoe zou u dit proces kunnen versnellen gezien de urgentie voor Bonairianen en het koraal? Bent u bereid versnellende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Is het correct dat in de plannen voor de komende twee jaar, er maar twee straten van afwatering voorzien worden en dat het tien jaar gaat duren voor dat dit overal gedaan is? Zo ja, beaamt u dat afwatering een hogere prioriteit zou moeten hebben dan het faciliteren van cruisetoerisme met een nieuwe vrachthaven? Zo nee, waarom niet?
Beaamt u dat Nederland miljoenen uittrekt voor het beschermen van koraal, maar dat dit dweilen met de kraan open is, wanneer afwateringsproblemen en rioolwaterzuivering niet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat dit soort zeer fundamentele problematiek zoals het niet hebben van een gedegen riolering of gebrekkige afvalverwerking de hoogste prioriteit moeten hebben, aangezien Bonaire dezelfde standaarden mag verwachten als Europees-Nederland? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Onderschrijft u de conclusie uit het rapport van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat uit 2017 «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» dat Ocean Thermal Energy Conversion (OTEC) kan bijdragen aan volledige verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire? Bent u bereid om de haalbaarheidsstudie naar OTEC, die al in 2017 aan de Kamer was aangekondigd, alsnog uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
In het antwoord op Kamervragen (kenmerk 2018Z02937) is op 12 juni 2018 geschreven dat er geen draagvlak bij het openbaar lichaam Bonaire voor OTEC op Bonaire bleek te zijn. Hierdoor is de in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» aangekondigde haalbaarheidsstudie niet uitgevoerd. Twee bedrijven die deze innovatieve technologie ontwikkelden hebben inmiddels hun activiteiten op het gebied van OTEC gestaakt. Bestuur en energiebedrijven op Bonaire geven de voorkeur aan verdere verduurzaming door middel van zon en wind.
Bent u bereid om bescherming van het koraal de hoogste prioriteit te geven, ook gezien de boodschap van Minister-President Rutte tijdens de Biodiversity Summit van vorig jaar, waarin hij stelt dat Nederland investeert in de bescherming van het koraal?7
Ik ben samen met mijn collega bewindspersonen van LNV en BZK bereid geweest om de bescherming van het koraal prioriteit te geven en heb hiertoe het Natuur-, en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 vastgesteld. Dit plan benoemt een aantal strategische doelen die gehaald moeten worden. Deze doelen worden momenteel uitgewerkt in lokale uitvoeringsagenda’s.
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak?
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internationaal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronderzoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdragspartijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.
Het bericht 'Vertraging ggz-indicaties in de Wlz door hoge aantal aanvragen' |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «vertraging ggz-indicaties in de Wet langdurige zorg (Wlz) door hoge aantal aanvragen»?1
Het bericht is mij bekend. Het artikel is gebaseerd op een brief van Minister De Jonge aan de Tweede Kamer van 10 februari jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 321).
Kunt u aangeven hoe het komt dat er ruim tweederde aanvragen meer zijn dan de 9.500 aanvragen die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vorig jaar verwachtte?
Het oorspronkelijke aantal verwachte indicaties is gebaseerd op een onderzoek van HHM uit 2017 onder zorgaanbieders en bedroeg 9.250 indicaties. Daarbij werd verondersteld dat alleen cliënten vanuit beschermd wonen met verblijf of met verblijf in een klinische GGZ-setting een indicatie zouden verkrijgen. Uit de aanvragen bij het CIZ blijkt dat ook cliënten met ambulante Wmo/Zvw ondersteuning een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Daarnaast waren zorgaanbieders oorspronkelijk terughoudend met het aanmelden van cliënten gezien de onzekerheid over de positionering van behandeling, de inkoopvereisten van de zorgkantoren en de toen nog niet bekende tarieven in de Wlz. In de tweede helft van 2020 heeft een extra toeloop plaatsgevonden, nadat duidelijkheid was geboden over deze onderwerpen. Hierdoor kunnen en willen veel van de huidige zorgaanbieders ook de zorg leveren in het kader van de Wlz.
Kunt u toelichten hoeveel mensen uiteindelijk ook een indicatie voor de Wlz krijgen?
Het indicatietraject is nog niet afgerond. Op basis van de huidige inzichten zullen naar verwachting ruim 16.000 cliënten een Wlz GGZ-wonen indicatie krijgen, die voorheen zorg en ondersteuning vanuit Wmo/Zvw kregen.
Kunt u aangeven wat precies wordt bedoelt met «dat er een apart beoordelingsteam» bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) gevormd is?
Voor het gehele project heeft het CIZ al in 2019 extra medewerkers aangenomen en opgeleid. Het oorspronkelijke doel was dat deze medewerkers na de afronding van het project uit zouden vloeien naar de reguliere teams. Dit zou gebeuren per 1 januari 2021, wanneer de GGZ-instroom onderdeel werd van de reguliere Wlz-instroom. Gezien de vertraging heeft het CIZ er echter voor gekozen dit uit te stellen en de medewerkers vooralsnog volledig voor de afhandeling van de GGZ-aanvragen in te blijven zetten.
Welke stappen heeft u genomen om de wachtduur voor de mensen met een aanvraag te verkorten? Bent u voornemens meer capaciteit beschikbaar te stellen aan het CIZ?
Eind 2020 heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over een noodplan, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om het stuwmeer aan aanvragen zo snel en zorgvuldig mogelijk weg te werken. Het gaat daarbij vooral om maatregelen voor de extra inzet van personeel voor onder meer triage, telefonie, onderzoekers en medisch adviseurs. Daarbij wordt nieuw personeel geworven, maar worden ook bestaande contracten verlengd. Inmiddels heb ik met het CIZ ook afspraken gemaakt over het stuwmeer dat nu ontstaat bij de GGZ-aanvragen die in 2021 worden gedaan. Hierbij geldt over het algemeen dat de maatregelen van het eerste noodplan worden verlengd. Voor de uitvoering van dit noodplan zal ook extra personeel worden geworven. Omdat de opleiding tijd kost, is het effect van de inzet van deze medewerkers nog niet meteen zichtbaar. Ook wordt in communicatie richting cliënten voorzien.
Betekent dit dat overige indicatiestellingen, voor bijvoorbeeld opname in een verpleeghuis, langer op zich laten wachten?
De vertraging heeft in eerste instantie vooral gevolgen voor de GGZ-aanvragen. Het is echter niet uitgesloten dat ook op termijn de doorlooptijden voor de reguliere Wlz-aanvragen hinder gaan ondervinden van deze situatie. Dit komt omdat de GGZ-medewerkers vooralsnog niet worden doorgeplaatst naar de reguliere teams, waar dat wel was beoogd. De inzet is om de GGZ-aanvragen zo snel mogelijk af te handelen en daar de andere werkstromen van het CIZ zo min mogelijk onder te laten leiden. Met het CIZ vindt daarom frequent overleg plaats om de situatie goed te monitoren en zo nodig bij te stellen. Indicaties waarbij spoed is vereist worden door het CIZ nog steeds met spoed opgepakt.
Kunt u uitleggen wat wordt bedoeld met «om ervoor te zorgen dat zorg voor cliënten wordt voortgezet, zijn er «overgangswerkwijzen» afgesproken»? Wat houden die overgangswerkwijzen in?
Eind 2020 zijn aanvullende afspraken gemaakt met CIZ, VNG en ZN voor cliënten die een aanvraag hebben ingediend bij het CIZ maar op 1 januari 2021 nog geen Wlz-zorg ontvangen. Kern van de afspraak is dat de huidige zorg bijvoorbeeld in beschermd wonen wordt gecontinueerd door gemeenten, totdat de zorgtoewijzing in de Wlz heeft plaatsgevonden. Om dit mogelijk te maken zijn onder meer de toekenningsbeschikkingen Wmo van deze cliënten, die op 1 januari 2021 afliepen, verlengd tot 1 juli 2021. De Wlz-zorgverlening kan overigens eerder ingaan, als de zorgtoewijzing voor 1 juli heeft plaatsgevonden.
Kunt u uiteenzetten wat de extra toename aan mensen uit de geestelijke gezondheidszorg (ggz) naar de Wlz betekent voor de financiële overheveling van Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-middelen naar Wlz-middelen?
Onderdeel van de afspraken met de VNG is dat in 2021 de bedragen die worden overgeheveld van de Wmo naar de Wlz worden nagecalculeerd uitgaande van de nieuwe gegevens van het CIZ. Omdat meer mensen overgaan naar de Wlz zal het bedrag van de uitname en het kader voor de Wlz worden verhoogd. Uitgangspunt hierbij is dat de uitname voor gemeenten budgettair neutraal plaatsvindt.
Hoeveel uur zorg ontvangen de mensen die een positieve beoordeling hebben ontvangen op hun aanvraag, ten opzichte wat men hiervoor ontving?
Het aantal uren zorg dat iemand ontvangt is niet inzichtelijk, omdat in de Wlz wordt gewerkt met zorgprofielen waar geen zorguren aan gekoppeld zijn. Het zorgkantoor, de cliënt en zijn naasten en de zorgaanbieder kijken gezamenlijk naar wat de zorgbehoefte van de cliënt is en hoe hier invulling aan kan worden gegeven. De verwachting is dat de meeste cliënten in de Wlz dezelfde hoeveelheid zorg en ondersteuning zullen ontvangen als die zij hiervoor al ontvingen in de Wmo. Voor wat betreft dagbesteding is de aanname dat cliënten hier in de Wlz meer gebruik van gaan maken, omdat dagbesteding onderdeel is van de Wlz-aanspraak.
De Puppy Express |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de website «Puppy-Express.nl», waarbij consumenten een (ras)puppy kunnen laten thuisbezorgen?1
Ja. De «Puppy-Express.nl» is een campagne geweest van House of Animals om aandacht te vragen voor verkoopmethoden waarbij de hond gezien wordt als een levend product en om kopers te wijzen op de risico’s voor het dier.
Vindt u het wenselijk dat het wettelijk mogelijk is om gezelschapsdieren, zonder dat koper de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve heeft gezien, aan te schaffen?
De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Het is daarom in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar op gelet moet worden bij de aanschaf van een hond. Deze informatie is te vinden op onder andere de websites van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Bent u het ermee eens dat een hond een levend wezen is met een intrinsieke waarde, en niet een soort pizza die je aan huis bestelt als je een keer trek hebt en vindt u dat de verkoopmethode van «Puppy-Express.nl» recht doet aan de intrinsieke waarde van het dier?
Ik beschouw een hond, net als alle andere dieren, als een levend wezen met een intrinsieke waarde. In artikel 1.3, eerste lid, van de Wet dieren is de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren vastgelegd.
Het houden van een hond brengt verplichtingen met zich mee, waardoor de aankoop van een hond door potentiële kopers zorgvuldig overwogen moet worden. Elke verkoopmethode waarbij geen rekening wordt gehouden met deze intrinsieke waarde en met de fysieke en mentale gezondheid van het dier, keur ik af.
Ziet u risico's voor het welzijn van de dieren bij deze verkoopmethode? Zo ja, welke?
Aan het houden en aanbieden van honden zonder rekening te houden met de intrinsieke waarde van de dieren kleven risico’s op het ontstaan van ernstige fysieke en mentale gezondheidsproblemen voor het dier op zowel de korte maar ook zeker op de lange termijn. De dieren kunnen allerlei ziektes met zich mee dragen. Daarnaast kunnen de dieren door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Bent u het ermee eens dat een van de risico’s van deze verkoopmethode het vaststellen van de leeftijd van de koper is, die minimaal zestien jaar oud moet zijn? Zo ja, hoe kunnen deze risico’s worden gemitigeerd?
Nee, aan deze verkoopmethode kleven niet meer risico’s met betrekking tot het vaststellen van de leeftijd van de koper dan bij andere verkoopmethoden. De verkopende partij zal ook bij een andere verkoopmethode zich te allen tijde moeten vergewissen dat de koper ouder is dan 16 jaar. Het risico van deze verkoopmethode is daarbij niet zozeer gelegen in het niet kunnen vaststellen van de leeftijd van de koper, maar in het risico op aantasting van de fysieke en mentale gezondheid van de hond doordat de houder niet geschikt is om de hond te houden.
Op welke manier vinden controles plaats bij deze verkoopmethode op het voldoende regelen van de informatievoorziening over de gezondheidsstatus en verzorging van het dier?
Ook bij dit soort verkoopmethoden zal de toezichthouder tijdens inspecties nagaan of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren. Daaronder valt dus ook dat de verkoper moet kunnen aantonen aan de inspecteur dat alle relevante informatie verstrekt wordt met betrekking tot de gezondheidsstatus en verzorging van het gezelschapsdier.
Op welke manier vinden controles plaats bij deze verkoopmethode op het in orde zijn van de herkomst en huisvesting van de verkochte dieren?
Ook bij dit soort verkoopmethoden zal de toezichthouder tijdens inspecties, veelal naar aanleiding van meldingen, nagaan of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren. Hier vallen ook inspecties onder van de locatie waar de dieren gehouden worden. Tijdens deze controles wordt ook gekeken naar de herkomst (door middel van controles in de databanken van Traces (het Europese handelscontrole en expertsysteem) en het identificatie en registratiesysteem van honden) en naar de huisvesting van de dieren.
Zijn deze controles voor deze specifieke website reeds uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn 40 meldingen binnengekomen over de website «Puppy-Express.nl».
Lopende de beoordeling van de meldingen en onderzoek naar de website bleek dat dit een campagne was van House of Animals gericht op bewustwording van potentiële kopers. Er zijn geen dieren daadwerkelijk verhandeld.
Klopt het dat bij «Puppy-Express.nl» de informatie over het bedrijf, zoals de contactgegevens (naam, adres en telefoonnummer), het KvK- en btw-nummer, informatie over de bestelling, de betaling, de verzending, het retourneren en de garantie niet voldoende weergegeven zijn voordat overgegaan wordt tot het sluiten van de koop?
Ja, dat klopt.
Is hierover door controlerende instanties reeds een waarschuwing uitgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat lopende de beoordeling bleek dat de website een onderdeel van een campagne was. Er zijn geen dieren daadwerkelijk verhandeld
Kent u meerdere voorbeelden van websites zoals «Puppy-Express.nl»? Zo ja, hoeveel van dit soort websites staan er in Nederland geregistreerd of zijn actief en hoeveel van deze bedrijven zijn gestart sinds de start van de coronacrisis?
Nee, er zijn geen andere bezorgwebsites bekend zoals de Puppy-Express.nl. Er zijn wel handelaren bekend die vanwege de coronacrisis via hun website, of websites als Marktplaats, puppy’s aanbieden die vervolgens aan huis kunnen worden bezorgd.
Deelt u de zorg dat er sinds de start van de coronacrisis een ongekend hoge vraag naar huisdieren is en dat een deel daarvan mogelijk impulsaankopen betreft, waardoor er straks meer dieren in het asiel belanden? Zo ja, hebt u stappen ondernomen of bent u bereid stappen te ondernemen om bij te dragen aan de bewustwording dat een huisdier een intrinsieke waarde heeft en niet zomaar gekocht of teruggebracht kan worden?
Ik deel de zorg dat een aantal kopers een hond heeft aangeschaft uit een impuls zonder zich daarbij zich te realiseren dat de aanschaf van een hond ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Goede zorg voor huisdieren is belangrijk voor de intrinsieke waarde van het dier.
De NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, social media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden. Ook op de website van de Dierenbescherming, het LICG en de Hondenbescherming is de nodige informatie te vinden.
Ik ben ook aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoering van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht
Klopt het dat sinds de uitbraak van de coronacrisis een grote toename zichtbaar is van de illegale puppyhandel, waardoor veel ongezonde dieren worden verhandeld en klopt het dat een groot aantal van deze aankopen via Marktplaats geschiedt? Indien dit klopt, heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de inspanningen op Marktplaats uitgebreid? Zo nee, waarom niet en worden er andere stappen gezet om deze zorgelijke trend aan te pakken?2
In het jaar 2020 is een groter aantal importen geregistreerd in de centrale database van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) dan de voorgaande jaren. In de jaren 2017, 2018 en 2019 is er een continue stijging te zien, toen zijn er respectievelijk 28.554, 30.279 en 31.022 honden geïmporteerd, terwijl dit in 2020 ongeveer 39.393 honden betrof. De RVO database betreft een dynamisch register.
Internettoezicht op handel van honden en katten op Marktplaats is gestart in 2020. In navolging van mijn toezegging tijdens het AO van 29 september 2020 kan ik u informeren dat de NVWA met Marktplaats afspraken heeft gemaakt. Marktplaats wijst kopers er actief op waarop ze moeten letten bij de aanschaf van een hond. Daarnaast informeert Marktplaats ook verkopers op de geldende verplichtingen tijdens het plaatsen van een advertentie. Op deze wijze wordt er vooral preventief opgetreden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De achterstanden bij het CBR voor rijexamens |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Achterstand CBR naar 600.000 examens: «Desnoods na twee keer zakken langer wachten op herexamen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onconventionele maatregelen het CBR desnoods wil nemen om de enorme achterstand van 600.000 rijexamens te lijf te gaan?
Zoals ik in voornoemde Kamerbrief heb laten weten, waren alle reserveringsmaatregelen van het CBR voorafgaande aan de lockdowns al geruime tijd binnen de KPI. Door de twee lockdowns zijn de reserveringstermijnen opgelopen. Het CBR heeft een Taskforce Examenafname ingesteld. Deze Taskforce bekijkt alle mogelijke maatregelen om de ontstane reserveringstermijnen na de lockdown weer binnen de KPI te brengen.
In de brief van 16 februari 2021 is aangegeven dat het ministerie uiteraard meedenkt met het CBR over dit plan. Tevens heb ik hierin geschreven dat, zodra er een plan gereed is, de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Aangezien dit plan er nog niet is, kan op de mogelijke maatregelen nog niet worden ingegaan. Het CBR heeft inmiddels wel besloten om de praktijkexamens voor het rijbewijs A en AM weer op te starten. Vanaf 22 februari kan men dus het praktijkexamen afleggen voor deze typen rijbewijs. Daarnaast is inmiddels ook duidelijk geworden dat per 3 maart kan worden gestart met de overige praktijkexamens.
Kunt u aangeven wat de directeur van het CBR bedoelt met «dreigt vaak zakkende kandidaten met een sanctie»?
Het CBR heeft aangegeven zowel te zoeken naar manieren om meer examens af te nemen als naar manieren om de instroom te beperken. Welke mogelijke maatregelen dit moeten bewerkstelligen, is nu nog niet bekend. Het CBR inventariseert de verschillende opties en voert ook de dialoog hierover met de branche en met jongeren. De oproep van de directeur van het CBR is om goed voorbereid naar het examen te komen. Minder herexamens betekent dat meer capaciteit beschikbaar is voor het afnemen van examens. Daar is iedereen bij gebaat, zowel rijscholen, de kandidaten als het CBR.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die door de lockdown geen rijles hebben kunnen volgen en nu opeens op mogen voor hun examen, misschien zelf het idee hebben dat ze er nu niet klaar voor zijn?
Ja, dat ziet het CBR ook. Rijscholen kunnen daarom kosteloos examens annuleren of schuiven met gereserveerde examens die gepland staan vlak na de herstart. Het is uiteindelijk aan kandidaat en rijinstructeur om te beoordelen of iemand klaar is voor het examen.
Bent u het eens met de stelling dat het hooghouden van het slagingspercentage ervoor zorgt dat er minder examens hoeven worden afgenomen en er dus ook een kleinere wachtrij komt? Bent u het ermee eens dat het goed kunnen plannen van het rij-examen daarbij helpt?
Ja. Daarom kijkt het CBR ook nadrukkelijk naar maatregelen die dit kunnen bevorderen en voert zij hierover de dialoog met de branche.
Bent u bereid de regels voor ruilen en wijzigen aan te passen op zo’n manier dat rijscholen zo veel mogelijk de kandidaat op kunnen laten gaan voor het rij-examen als deze er klaar voor is?
Dat is precies de wijze waarop het CBR omgaat met de examens die gepland staan vlak na de herstart. Rijscholen krijgen maximale flexibiliteit om examens te annuleren, te verplaatsen of te ruilen met andere kandidaten waarvoor zij een examen hebben gereserveerd. Op deze manier wordt erop gestuurd dat er alleen kandidaten naar het examen komen die er ook daadwerkelijk klaar voor zijn.
Hoe kijkt u ertegenaan om de eerste drie weken na de lockdown de examens een uitgestelde status te geven om zo te voorkomen dat kandidaten die niet op niveau zijn examen komen doen?
Alleen de examens die geen doorgang hebben kunnen vinden tijdens de lockdown krijgen de status uitgesteld. Voor de examens die gepland staan na de herstart geldt dat rijscholen tot en met 2 april maximale flexibiliteit hebben om examens te annuleren, te verplaatsen of te ruilen met andere kandidaten waarvoor zij een examen hebben gereserveerd. Het CBR stimuleert kandidaten en rijscholen om alleen een examen af te nemen als de kandidaat daar ook echt klaar voor is.
Bent u het ermee eens dat het raadzaam is naast extra examinatoren ook extra medewerkers in te zetten om rijscholen te woord te staan en planners en ICT-capaciteit in te zetten, zodat de planning geoptimaliseerd kan worden?
Ik heb het CBR eerder al gevraagd hier oog voor te hebben bij het uitwerken van het plan van aanpak.
Bent u bereid om naar de Kamer een planning te sturen van de maatregelen die genomen zijn en worden genomen om deze planning zo goed mogelijk te laten verlopen? Kunt u daarin aangeven welke uitdagingen met het reserveringssysteem worden verwacht en wat de oplossingen hiervoor zijn?
Het CBR heeft met de lessen van de vorige lockdown dit keer een andere strategie gehanteerd voor het herplannen van examens. Tijdens de eerste lockdown werden alle gereserveerde examens geannuleerd en kreeg iedereen direct na de herstart de mogelijkheid een nieuw examen te reserveren. Dit keer krijgt de kandidaat de dag nadat hij of zij examen zou doen de mogelijkheid een uitgesteld examen te reserveren in de periode tot 1 juni (afhankelijk van de datum van de volledige beëindiging lockdown). Deze periode is volledig gereserveerd voor uitstelexamens. Voor nieuwe kandidaten staat het reserveringssysteem gewoon open voor de periode na 1 juni.
Kunt u aangeven hoeveel extra mensen nodig zijn op het gebied van planning, ICT en examinatoren?
Het CBR verwacht vooral extra capaciteit nodig te hebben aan examinatoren. De werving voor 100 extra examinatoren is inmiddels opgestart. Verder zal voor de gehele set aan maatregelen bezien worden wat nodig is aan extra capaciteit.
Kunt u het aantal uitgestelde rij-examens alsmede de wachttijd voor het aanvragen van een examen opnemen in de maandelijkse CBR-rapportage?
Ik heb het CBR gevraagd om mij periodiek te informeren over de reserveringstermijnen van de examens. Ik zal dit ook delen met de Kamer.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Ik heb getracht zo spoedig mogelijk de antwoorden met u te delen.
Het gebruik van bouwpuin vervuild met plastic voor wandelpaden |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatsbosbeheer stort met plastic vervuild bouwpuin in natuurgebieden»?1
Ja.
Hoeveel ton recyclingsgranulaat wordt er jaarlijks in Nederlandse natuur- of bospaden verwerkt en hoeveel ton plastic, ijzerdraad, rubber, gips of andere vormen van verontreiniging bevat dit?
Op landelijk niveau bestaat hierin geen inzicht. Op het toepassen van recyclinggranulaat als bouwstof rust geen meldingsplicht.
Kunt u garanderen dat er geen schadelijke stoffen, zoals asbest of lood, in het bouwmateriaal (recyclingsgranulaat) zitten?
Een producent dient middels een NL-SBS certificaat aan te tonen dat wordt voldaan aan de gestelde milieueisen uit de Bodemregelgeving. Hier zijn ook normen voor asbest en lood opgenomen. De wijze van systeemtoezicht is beschreven in de inleiding.
Kunt u bevestigen dat het storten (in de natuur) van vermalen bouwafval met daarin plastic en andere soorten verontreiniging geen onderdeel is van de circulaire economie?
In een circulaire economie willen we materialen zo lang mogelijk in de materiaalkringloop houden. Daar is het beleid ook op gericht. Kunststof materialen worden zo hoogwaardig mogelijk hergebruikt. De verontreinigingen met plastic in recyclinggranulaat is inherent aanwezig in het bouw- en sloopafval. Denk bijvoorbeeld aan ingefreesde leidingen. Dit is niet vooraf te scheiden en hoogwaardig te verwerken. Verwerkende bedrijven maken deze stroom na vermalen zo schoon mogelijk, zodat het recyclinggranulaat aan de gestelde normen voldoet. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil daarbij wel kijken of ik voor recyclinggranulaat de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Wat is de stand van zaken en de mogelijke uitkomst van het onderzoek naar microplastics in de natuur en bosgebieden?
Er is mij geen onderzoek bekend naar microplastics in natuur- en bosgebieden. Wel laat ik het RIVM onderzoek doen naar microplastics in de bodem. De bevindingen van dit onderzoek verwacht ik in het eerste kwartaal van 2022.
Deelt u de mening dat elke vorm van plasticvervuiling in de natuur voorkomen moet worden?
Ja, waar mogelijk moet plasticvervuiling zoveel mogelijk voorkomen worden.
Daar zet het kabinet vol op in, bijvoorbeeld door het verbod op gratis plastic tasjes, de implementatie van de Single Use Plastics richtlijn en het invoeren van statiegeld op kleine flesjes en blikjes.
Onderschrijft u dat het maken van strengere afspraken met aannemers, zoals Staatsbosbeheer voorstelt, niet de gewenste route is, omdat vervuilende stoffen dan nog steeds in ons leefmilieu komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het gebruik van recyclingsgranulaat met vervuilende stoffen voor paden in natuurgebieden en open landschappen te verbieden?2
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Omdat hier enige tijd overheen zal gaan en er nu juist door Staatsbosbeheer initiatieven worden ontplooid om met andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken, wil ik dat initiatief ondersteunen en bezien of we met deze partijen tot afspraken kunnen komen.
Beaamt u dat de overheid en andere terreinbeheerders, zoals waterschappen, gemeentes, provincies en natuurbeschermingsorganisaties een voorbeeldfunctie hebben om (zwerf)afval en de verspreiding van microplastics te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken welke lokale en natuurvriendelijke materialen ingezet kunnen worden voor natuurpaden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zorg om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om banden RUG en China: hoogleraar mag imago China niet beschadigen»?1
Ja
Klopt het dat een hoogleraar «Chinese taal en Cultuur» aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) contractueel verboden wordt om het «imago van China te beschadigen»? Zo ja, wat houdt dat precies in?
Nee, dat klopt niet helemaal. De bepaling is te vinden in de -door NOS openbaar gemaakte- overeenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en Confucius Institute Headquarters (Hanban) over het instellen van een leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze overeenkomst bevat enkele ontbindende bepalingen, waaronder de bepaling met betrekking tot ernstige schendingen van Chinese wet- en regelgeving en het ernstig schaden van het imago van China. Als zo’n situatie zich voordoet, behoudt Hanban zich het recht voor de overeenkomst te beëindigen. Dat houdt in dat Hanban niet langer meebetaalt aan de leerstoel. Het laat de arbeidsovereenkomst tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de hoogleraar in kwestie onverlet.
Klopt het eveneens dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG, maar dat zijn salaris voor de helft betaald wordt door het Groningen Confucius Instituut?
Ja, het klopt dat de hoogleraar in dienst is bij de RUG. Zijn salaris wordt anders dan de vraag suggereert volledig door de RUG betaald. De RUG ontving, op grond van de hiervoor genoemde overeenkomst met de Hanban, gedurende vijf jaar een bijdrage van de Hanban voor de kosten samenhangend met de leerstoel Chinese Taal en Cultuur bij de Letterenfaculteit. De RUG geeft desgevraagd aan dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar en dat dit jaar dus moet worden besloten over de verlenging ervan. Bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG voerde, liet de RUG weten de overeenkomst met Hanban niet te willen verlengen. Daarmee zal de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel nog dit jaar komen te vervallen.
Klopt het dat al sinds 2014 deze voorwaarden in het contract golden? Sinds wanneer was u hiervan op de hoogte? Wat heeft u gedaan toen u hiervan op de hoogte werd gesteld?
Blijkens de door NOS openbaar gemaakte overeenkomst tussen de RUG en Hanban gelden de voorwaarden al sinds 2014. Over de constructie rond deze leerstoel heb ik uw Kamer geïnformeerd, o.a. in antwoord op vragen van de leden Rog en Van der Molen van 4 februari 2019.
Het onderzoek van Clingendael, resulterend in het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland», was voor mij aanleiding om, in lijn met de aanbevelingen uit dat rapport, het gesprek aan te gaan met de betrokken instellingen in Groningen en Maastricht. Dat heb ik uw Kamer gemeld in de Kamerbrief over de samenwerking met China.2
Bent u van mening dat de academische vrijheid door dit soort overeenkomsten onder druk komt te staan? Zo ja, wat gaat u hier actief tegen doen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het zo dat het aan de instellingen is om overeenkomsten met derde partijen, binnenlands en buitenlands, te sluiten. Dat valt binnen hun wettelijk verankerde autonomie. Daarbij dienen zij academische grondbeginselen, zoals de eveneens wettelijk verankerde academische vrijheid, goed te borgen.
Laat ik vooropstellen dat met academische vrijheid nooit gemarchandeerd mag worden. Instellingen hebben de wettelijke taak om de academische vrijheid van onderzoekers, docenten en studenten te borgen. Dat omvat alle aspecten van het onderwijs en onderzoek en vraagt dus ook de nodige zorgvuldigheid bij het aangaan van contracten.
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Onlangs is de ronde gesprekken met de universiteiten afgerond over het belang van kennisveiligheid en het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding. Deze gesprekken hadden mede tot doel het bewustzijn bij instellingen te verhogen en te spreken over mogelijke handelingsperspectieven.
Het vergroten van het bewustzijn is een van de maatregelen die het kabinet neemt om de kennisveiligheid verder te vergroten, zoals ik in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid3 heb aangegeven. Het maken van bestuurlijke afspraken met de instellingen om kennisveiligheid te borgen is ook een van de aangekondigde maatregelen. Het beschermen van academische vrijheid en het tegengaan van ongewenste beïnvloeding zijn daar een onderdeel van.
In de tussentijd blijf ik met instellingen in gesprek, zo ook met de RUG. Een bepaling zoals de in het betreffende contract genoemde, zou indirect kunnen leiden tot een (gevoelde/ervaren) druk bij de betrokkenen om geen dingen te doen die de cofinanciering in gevaar kunnen brengen en kan daarmee resulteren in vormen van (zelf)censuur. Dat is onwenselijk. Deze boodschap is overgebracht bij het gesprek dat mijn ministerie met de RUG heeft gevoerd. Zoals hierboven aangegeven, zal de RUG afzien van verlenging van de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel.
In hoeverre komt uw wens, uit uw Kamerbrief over samenwerking met China op het gebied van onderwijs en wetenschap, dat «de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse samenleving en daarmee ook van het Nederlandse onderwijs- en onderzoekssysteem»2, overeen met de constatering dat een hoogleraar in dienst bij een Nederlandse universiteit het contractueel verboden wordt om «het imago van China» te beschadigen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom bent u pas bereid om in gesprek te gaan met de Rijksuniversiteit Groningen nadat deze overeenkomst in het nieuws is gebracht door NOS, aangezien de RUG heeft verklaard dat u allang op de hoogte was van deze casus?3
Het gesprek met de RUG over het Confucius Instituut stond al gepland voordat de NOS de genoemde overeenkomst in het nieuws bracht, conform de toezegging uit de Kamerbrief over de samenwerking met China.6
Klopt de constatering van Rob de Wijk, hoogleraar internationale relaties en veiligheid aan de Universiteit Leiden, dat dit soort overeenkomsten niet sporen met academische vrijheid? En dat wat het Confucius Instituut doet is onder het mom van taal en cultuuronderwijs de officiële visie van de Chinese Communistische partij uitdragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit op korte termijn beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 5. In het Clingendaelrapport geven de onderzoekers aan dat er «geen aanwijzingen zijn dat er politieke beïnvloeding plaatsvindt via de Confucius Instituten tijdens lessen in het hoger onderwijs in Nederland of via de door het Confucius Instituut Groningen gesponsorde Leerstoel aan de RUG.»7 Het Clingendaelrapport geeft wel aan dat «niettemin een voortdurende alertheid op en actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk is.» De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen. Zoals aangekondigd in mijn Chinabrief, bekijk ik met de betreffende kennisinstellingen op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen, waarbij ik de optie van het loskoppelen nadrukkelijk zal meenemen.
In algemene zin wordt in het recent door AIVD, MIVD en NCTV uitgebrachte Dreigingsbeeld Statelijke Actoren ook benoemd dat wetenschap en kennisinstellingen worden beschouwd als doelwit van statelijke actoren ter beïnvloeding van meningen en publicaties.
Deelt u de mening dat buitenlandse beïnvloeding binnen onze hoger onderwijsinstellingen te allen tijden moet worden tegengegaan? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat in deze casus zo snel als mogelijk een halt toe te roepen?
Ja, ik deel de mening dat ongewenste beïnvloeding zoals ik die beschreven heb in mijn Kamerbrief over kennisveiligheid, moet worden tegengegaan. De stappen die ik daartoe ga zetten heb ik in de Kamerbrief toegelicht. Daarnaast ben ik met de RUG in gesprek over de relatie met het Confucius Instituut Groningen, zoals ik dat heb aangekondigd in de Kamerbrief over samenwerking met China.8
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren benoemt overigens dat er ook legitieme beïnvloedingsactiviteiten bestaan, zoals public affairs activiteiten van buitenlandse ambassades in Nederland. Vaak is er echter sprake van een grijs gebied waarin landen meer doen dan het aantrekken of overhalen van partners. Alleen de beïnvloeding die onwenselijk en/of illegaal is moet in die zin worden tegengegaan.9
De verlenging van de jachtakte |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de afdelingen Korpscheftaken van de politie onlangs brieven hebben gestuurd aan jachtaktehouders over de verlening van de jachtakte?
Ja.
Klopt het dat in deze brieven staat dat, bij het ophalen van de nieuwe jachtakte, óók de leges voor het jaar 2020/2021 moeten worden voldaan? Is het niet zo dat afgelopen jaar alle aktes, verloven en erkenningen ambtshalve (standaard) met een jaar verlengd zijn? Waar dienen de leges voor als de politie feitelijk geen werkzaamheden heeft hoeven te verrichten om de verleningen te realiseren?
Ja, ik ben hiermee bekend. Hierbij moet gezegd worden dat de in die brief voorgestane werkwijze is gewijzigd. In eerste instantie had mijn departement de korpschef toegestaan zijn werkproces anders in te richten (van twee contactmomenten zowel bij het indienen van document als bij het ophalen van de akte, naar een contactmoment) gezien de contactbeperkende maatregelen vanwege het coronavirus. In de tussentijd is mijn inzicht hieromtrent veranderd en heb ik de korpschef toegestaan de aktes automatisch te verlengen tot 1 juli 2021. Dit is ook gecorrespondeerd met de KNJV. Voor 1 juli 2021 moet de korpschef het gehele proces hebben doorlopen zodat op uiterlijk 1 juli sprake is van een verlenging. Ik vind het van belang met uw Kamer te delen dat de publiekscontacten bij de teams korpscheftaken zijn opgestart vanaf het moment dat publiekscontact op afspraak weer mogelijk is (3 maart 2021). De korpschef heeft er vertrouwen in dat hij voor 1 juli 2021 vrijwel voor de gehele populatie het proces doorlopen heeft.
Feitelijk zijn de jagers gevraagd de jachtakten in te sturen zodat die administratief voorbereid konden worden en werkt de korpschef deze vóór 1 april zoveel mogelijk af binnen de mogelijkheden van bezetting en aanbod en met in achtneming van het contact met de aanvragers. De aanvragen die uit de termijn dreigen te lopen worden voorzien van een tijdelijk verlengingsbesluit wat maximaal geldig is tot 1 juli. Deze aanvragen worden dan alsnog inhoudelijk afgehandeld conform afspraak en de ontstane achterstand wordt ingelopen voor 1 juli. Dit verschilt van de werkwijze van vorig jaar, toen ik de korpschef heb toegestaan tot nader orde alle verloven en aktes te verlengen. De politie heeft dit jaar de jagers verzocht om – vanwege het administratief verwerken en voorbereiden van de verlengingen – de jachtaktes toe te sturen. Hiermee kon de politie zaken gereed maken zodat bij afschaling van de lockdown zo snel als mogelijk tot uitreiking overgegaan kan worden.
Overigens is het niet zo dat de politie feitelijk geen werkzaamheden meer verricht om de verlengingen te realiseren. Zij bekijken alsnog het WM-32 formulier, doen antecedentenonderzoek en screenen de aanvrager zoals zij gewoonlijk ook doen. Daarnaast wordt de administratie bijgewerkt en de registratie van de verlengde aktes verwerkt in het geautomatiseerde systeem. Voor de goede orde merk ik hierbij op dat de legeskosten die de politie ontvangt ook zien op de dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Waarom is een jaar gewacht met het innen van de leges voor het jaar 2020/2021?
Met de instructie van de Minister is vanwege het belang om het wapenbezit legaal te houden gewerkt aan een standaard besluit wat aan alle belanghebbenden is toegestuurd.
De politie is daarna aan de slag gegaan met de inrichting van het proces voor wanneer de balies weer open mochten. Vanwege de onduidelijkheid over wanneer dit weer mogelijk zou zijn is ervoor gekozen om te wachten met het innen van de leges. De politie heeft intern de mogelijkheid onderzocht om door middel van facturatie de leges te laten betalen, maar vanwege uitvoeringsproblemen is hiervan afgezien. Aanpassen van de financiële processen en werkwijzen zou extra tijd gaan kosten. Uiteindelijk is ervoor gekozen om de leges in één keer te innen om zo de inningskosten zo laag mogelijk te houden. Belanghebbende zijn hierover in het toegestuurde verlengingsbesluit geïnformeerd. Zoals al in het antwoord bij vraag 2 vermeld heeft de politie intern wel de werkzaamheden verricht die van haar verwacht worden.
Kunt u uitleggen waarom jagers de thans geldende jachtakte, inclusief de te overleggen bescheiden, moeten sturen aan de politie, zoals dat in de brief beschreven staat? Wat is de reden hiervoor? Deelt u de opvatting dat het per post versturen van dergelijke waardevolle bescheiden risico’s met zich meebrengt? Moeten jagers in de tussentijd zonder geldige akte het veld in om te jagen? Of wordt het hun algeheel verboden om te jagen? Is dat wenselijk?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de politie dit jaar voor deze werkwijze gekozen om zaken te kunnen voorbereiden. Het opsturen van bescheiden was ingesteld om het aantal contactmomenten te beperken, wat conform de Rijksbrede maatregelen is om het coronavirus zoveel mogelijk te beperken. Jagers konden er ook voor kiezen om de bescheiden in een enveloppe bij het bureau in een brievenbus te doen. Ik deel uw opvatting dat het opsturen risico’s met zich mee kon brengen, maar hierbij is de afweging gemaakt tussen het risico van opsturen of in de brievenbus deponeren ten opzichte van het risico van het contactmoment. Om begrijpelijke redenen heeft de veiligheid van de aanvrager geprevaleerd. Met de brancheorganisaties is afgestemd over het feit dat jagers – voor zover dat past binnen de coronamaatregelen – gewoon kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals schadebestrijding en dat zij een kopie van de bestaande akte in het veld bij zich kunnen hebben. Ook heeft de politie met de landelijke organisatie van de Regionale Uitvoerings Diensten(RUD’s) afspraken gemaakt om tijdelijk een overgelegde kopie te accepteren bij eventuele controles. Dit zodat de er zo min mogelijk beperkingen waren voor de jagers. Er is dus geenszins sprake van een verbod voor jagers om te jagen. Aanvragers die niet voor 1 april afgehandeld kunnen worden, ontvangen een tijdelijk verlengingsbesluit dat geldig is tot maximaal 1 juli.
Kunt u zich voorstellen dat onder jagers het opsturen van aktes in combinatie met het alsnog moeten betalen van leges ervaren wordt als een vorm van «harde incasso»? Kunt u zich voorstellen dat met name de volgende zin uit de brief zeer onvriendelijk overkomt: «Als u de leges voor het jaar 2020/2021 nog niet heeft voldaan, moet u deze alsnog voldoen bij het ophalen van uw jachtakte, dus dan betaalt u twee maal de leges«?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 hoeven de jagers hun bescheiden niet meer op te sturen. Los daarvan is het zo dat voor een akte leges gelden. Dat deze betaald moeten worden kan mijns inziens niet als een verrassing komen.
Krijgen de jagers hun jachtakte ook geretourneerd als zij niet de leges over het jaar 2020/2021 wensen te betalen?
Het betalen van leges is een wettelijk vereiste voor de afgifte van de jachtakte. Indien jagers de leges niet wensen te betalen dan zal de akte niet geretourneerd worden. Zoals aangegeven, heeft de politie bepaalde uitvoeringshandelingen wel verricht en zijn de leges bovendien ook ter dekking van de structurele kosten die de politie maakt.
Is het zo dat deze brieven over de verlenging van de akte uitsluitend aan jachtaktehouders verspreid zijn? Is het de verwachting dat óók sportschutters, verzamelaars en erkenninghouders nog met de leges voor het jaar 2020/2021 worden geconfronteerd? Zo ja, op welke termijn?
De brieven zijn aan alle jagers, sportschutters en erkenninghouders gestuurd omdat voor al deze vergunninghouders de vergelijkbare wettelijke voorwaarden gelden waaronder het indienen van aanvragen in persoon etc. Ook zij zijn daarbij geïnformeerd dat nader bericht zou volgen over de afhandeling waarover ik bij het antwoord op vraag 2 en 3 uitvoerig toelichting heb gegeven.
Bent u bereid de leges voor het jaar 2020/2021 niet te incasseren aangezien reeds ambtshalve besloten is alle aktes en erkenningen met een jaar te verlengen en bovendien de meeste verenigingen het grootste gedeelte van het jaar dicht bleven? Zo nee, waarom niet?
Ambtshalve verlengen betekent niet dat de veiligheidswaarborgen niet worden uitgevoerd. Zoals uitgelegd bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn intern de werkzaamheden wel uitgevoerd en zijn de leges ook bedoeld voor de dekking van de structurele kosten. De afgifte van de jachtakte is voorwaardelijk aan de betaling van de leges hiervoor. De jagers hebben daarbij de dienst genoten en konden beschikken over hun bevoegdheid om te jagen. Dit wijkt niet af van de normale gang van zaken.
Hoe is op dit moment de dienstverlening van de afdelingen Korpscheftaken ingericht? Klopt het dat nieuwe wapens nog steeds niet worden bijgeschreven? Bent u zich bewust van het feit dat dit tot aanzienlijke financiële problemen bij de wapenhandel (de erkenningshouders) leidt omdat wapens niet afgeleverd kunnen worden en dus ook niet betaald worden? Welke mogelijkheden ziet u om hier op korte termijn verandering in te brengen?
Tijdens het afgelopen jaar is ook gekeken naar de mogelijkheden om in de belangen van de wapenhandel te voorzien. Met inachtneming van de RIVM-voorschriften is daar waar mogelijk gewerkt aan het kunnen bijschrijven van wapens. De dienstverlening is weer opgepakt waarbij gewerkt wordt met in achtneming van de coronamaatregelen. Nieuwe wapens kunnen worden bijgeschreven. Het kan echter voor komen dat er kleine verschillen zijn van dienstverlening per team. Dit heeft te maken met het werkaanbod en de beschikbare capaciteit en mogelijkheden per team. De brancheorganisaties zijn hierover geïnformeerd.
Op 18 mei 2020 zijn de brancheorganisaties geïnformeerd dat vanaf 25 mei zou worden gestart met de hervatting van de publiekscontacten binnen de mogelijkheden die er zijn.
Op 19 mei 2020 heb ik de brancheorganisatie van de wapenhandel een brief gestuurd waarin ik aan heb gegeven dat de politie een herstart heeft gemaakt met publiekscontacten en waarin ik heb aangegeven dat de ondernemers via de site van de rijksoverheid een verzoek zouden kunnen indienen voor een tegemoetkoming zoals deze voor zovelen ondernemers ter beschikking was gesteld.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De zorgen bij Wajongers |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgen bij Wajongers: ondanks belofte er toch op achteruit»?1
Ja.
Hoeveel mensen gaan er ook met het garantiebedrag op achteruit? Hoeveel gevallen hiervan zijn er nu bij u bekend?
We hebben de regels voor de Wajong veranderd om de Wajong te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat Wajongers beter mee kunnen doen in de maatschappij. Om ervoor te zorgen dat Wajongers er niet op achteruitgaan ten opzichte van hun situatie voor het ingaan van de wet is het garantiebedrag ingesteld. Ik kan me voorstellen dat het frustrerend is als je er dan toch op achteruitgaat door wat voor reden dan ook.
De signalen van achteruitgang zijn bij ons bekend. Mogelijk is een deel te verklaren omdat de uitkering van januari 2021 met december 2020 vergeleken wordt. Samen met de Kamer en belangenvertegenwoordigers is gekozen om voor de berekening van het garantiebedrag uit te gaan van het gemiddelde inkomen over een representatieve periode in het voorafgaande jaar. Hiervoor is uiteindelijk de periode december 2019 tot en met november 2020 gekozen. Er zullen in een representatieve periode altijd momenten zijn waarop de uitkering van een Wajonger tijdelijk hoger of lager is door een wisselend inkomen. Door een gemiddeld inkomen toe te passen, benader je de gemiddelde uitkering over deze periode. Het kan voorkomen dat de uitkering in december 2020 hoger is dan de berekening van het garantiebedrag terwijl het garantiebedrag wel goed de gemiddelde uitkering in het voorafgaande jaar representeert. Daarnaast kunnen er verschillende andere redenen zijn waarom iemand een lagere uitkering krijgt in januari en dit heeft niet altijd te maken met het ingaan van de nieuwe wet.
Een mogelijke oorzaak van achteruitgang blijft ook dat het garantiebedrag niet werkt zoals het bedoeld is. Ik neem de signalen die we ontvangen over achteruitgang serieus. Daarom voer ik nu met UWV met urgentie een analyse uit naar de redenen waarom Wajongers er op achteruitgaan. Als blijkt dat Wajongers er door de nieuwe wet op achteruitgaan en het garantiebedrag dit niet verhelpt waar het dit wel had moeten doen, ga ik op zoek naar een oplossing. Ik informeer u over de uitkomsten zodra deze analyse is afgerond.
Waarom is niet eerder onderzocht hoe het garantiebedrag zou uitpakken? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het idee van het garantiebedrag was dat Wajongers er niet op achteruit zouden gaan door de wetswijziging?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk om in te bouwen dat Wajongers zelf een referentieperiode kunnen kiezen of dat zij bijvoorbeeld uit twee mogelijke periodes kunnen kiezen? Zijn er andere mogelijkheden om meer maatwerk te kunnen bieden, zodat Wajongers er niet op achteruit gaan?
Bij wisselende inkomsten is het niet mogelijk om de Wajonger zelf een referentieperiode te laten kiezen. Een zelf gekozen referentieperiode representeert niet goed de uitkering waar iemand voorafgaand aan het ingaan van de wet recht op heeft. Daarnaast is het technisch niet uitvoerbaar. Het garantiebedrag werkt voor het overgrote deel van de Wajongers zoals het bedoeld is. Voor de Wajongers waar het garantiebedrag niet werkt zoals het bedoeld is, ga ik op zoek naar een passende oplossing.
Wanneer weten alle Wajongers wat hun garantiebedrag wordt? Kunt u garanderen dat dit op korte termijn is?
Voor ZZP’ers en Wajongers die nog besluiten over te stappen naar de Wajong2010 kan UWV het garantiebedrag niet op korte termijn vaststellen. Andere Wajongers krijgen op korte termijn bericht.
Er is voor gekozen om het garantiebedrag van ZZP’ers te baseren op het inkomen in 2021, en niet 2020 zoals bij de andere Wajongers.2 Het gevolg hiervan is dat het garantiebedrag voor ZZP’ers pas op zijn vroegst in 2022 vastgesteld kan worden.
Bij het verlengen van de aanvraagtermijn voor een overstap heeft UWV, in overleg met SZW, aangegeven dat zij nieuwe aanvragen in de tweede helft van 2021 oppakt. In de periode daarvoor gebruikt UWV uitvoeringscapaciteit voor de implementatie van de Vereenvoudiging Wajong en de berekening van het garantiebedrag voor een specifieke groep waar de Eerste Kamer aandacht voor heeft gevraagd.3
Het naleven van de Europese privacyregels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij (uitvoerings)instanties |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het het bericht «440.000 euro boete voor OLVG vanwege onvoldoende beveiliging medische dossiers»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde schriftelijke vragen van het lid Verhoeven over het niet naleven van de wet en het grootschalig onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), de politie, Defensie, de Inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?2
Deze vragen zijn bij brief van 9 april 2021, met kenmerk 2021Z00730, beantwoord.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voert diverse wettelijke taken uit. Voor de uitvoering van deze taken is het noodzakelijk om persoonsgegevens van met name onderwijsdeelnemers, inburgeraars en burgers met een uitstaande studielening te verwerken. De bescherming van die persoonsgegevens staat voor DUO buiten kijf. Met de opdrachtgevende beleidsdepartementen werkt DUO voortdurend samen om te zorgen dat de uitvoering van privacywet- en regelgeving wordt nageleefd. Eind 2016 is DUO gestart met een project om de organisatie per 25 mei 2018 in control te laten zijn ten aanzien van de AVG. Het project is eind 2018 afgerond en de resultaten zijn geïmplementeerd in de dagelijkse uitvoering. DUO is ten aanzien van de privacywetgeving in control op basis van een risicogerichte aanpak en weet wat er gebeuren moet om aan de regels te voldoen. Naleving van de AVG vraagt voortdurend aandacht en inspanning van zowel de eigen organisatie als de opdrachtgevende departementen. Een voorbeeld hiervan is de aanpassing van de wetgeving omtrent het register onderwijsdeelnemers.3
DUO verricht deze inspanning ook door de processen in de uitvoering regelmatig te herijken op basis van interne en externe signalen. DUO werkt daarbij constructief samen met externe toezichthouders zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, de Algemene Rekenkamer en de Audit Dienst Rijk. Daarnaast heeft DUO de afgelopen jaren geïnvesteerd in mensen en middelen om de continue aandacht voor en de ontwikkeling van compliancy aan wet- en regelgeving te borgen. DUO heeft daartoe een privacyorganisatie ingericht en heeft invulling gegeven aan vereisten van de AVG zoals het in dienst hebben van een functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, het bijhouden van een verwerkingsregister, het melden van datalekken, een Data Protection Impact Assessmentproces en het waarborgen van de rechten van betrokkenen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) handelt overeenkomstig de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn formeel vastgelegd in het privacybeleid en in privacyprocessen. Het CBR heeft een functionaris gegevensbescherming die adviseert over en toezicht houdt op de toepassing en naleving van de AVG. Deze functionaris rapporteert rechtstreeks aan de directie. Daarnaast wordt de organisatie ondersteund door een privacyofficer en vijf informatiemanagers die adviseren over en uitvoering geven aan de processen rondom privacy.
In het privacystatement informeert het CBR de betrokkene over de gegevensverwerking. Een betrokkene kan een beroep doen op het recht van inzage, vernietiging en rectificatie. Verzoeken worden centraal afgehandeld en de betrokkene ontvangt een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. De verwerkingen zijn opgenomen in een register van verwerking. Om de compleetheid en actualiteit van het register te borgen zijn de benodigde processen ingericht. Het CBR heeft op alle verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren voor de betrokkene een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd. Om te borgen dat voor nieuwe verwerkingen die mogelijk een hoog privacyrisico opleveren een DPIA wordt uitgevoerd, zijn processen ingericht. Ook als de verwerking minder risicovol is, wordt deze getoetst aan de beginselen uit de AVG.
De privacyrisico’s worden opgenomen in een risicoregister en over de opvolging van maatregelen wordt periodiek aan de directie gerapporteerd. Ook bewustwording onder medewerkers heeft de continue aandacht. Door middel van e-learning, training en gerichte bewustwordingscampagnes wordt de aandacht voor de privacybescherming van klanten onder medewerkers levend gehouden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Sociale Verzekeringsbank (SVB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De SVB heeft binnen haar organisatie een privacystelsel met privacyofficers, een functionaris gegevensbescherming (FG) en privacybeleid ingesteld. Twee processen zijn nog in ontwikkeling en dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Het betreft: 1) het «pseudonimiseren van testdata» en 2) «het bewaren en vernietigen van persoonsgegevens in data van applicaties en in ongestructureerde data». Het voorgaande heeft onder meer te maken met de implementatie van een nieuw Document Management Systeem en met de overgang van testfase naar het in productie nemen van vernietigingsfunctionaliteiten in de systemen van de primaire processen van de SVB.
De SVB voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verwerkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. De SVB waarborgt in deze gevallen dat de toestemming kan worden beschouwd als een vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting. Daar waar twijfel kan ontstaan of de grondslag toestemming voldoende is, zal voor de SVB een wettelijke grondslag gecreëerd worden.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Stichting Inlichtingenbureau persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Inlichtingenbureau verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Translink persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Translink verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De reiziger wordt via het privacystatement geïnformeerd over welke gegevens worden opgeslagen en kunnen worden gedeeld met andere partijen. Conform de eisen van de AVG heeft Translink het privacystatement gepubliceerd op zijn website.
Translink heeft privacyfunctionarissen aangesteld die toezicht houden op de naleving van de AVG in de organisatie. Er is een verwerkingsregister opgesteld met daarin benoemd de verwerking van gegevens waar Translink verantwoordelijk voor is. Tevens is een protocol voor het melden van datalekken. Nieuwe ontwikkelingen waarbij persoonsgegevens worden verwerkt, worden onderworpen aan een Data Protection Impact Assessment. Het privacybeleid wordt daarnaast jaarlijks besproken met de directie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Rijksdienst Wegverkeer (RDW) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Dienst Wegverkeer (RDW) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Er is binnen de RDW een goed functionerende privacyorganisatie ingericht, bestaande uit een team van privacyprofessionals, waaronder een functionaris gegevensbescherming. Samen dragen zij er zorg voor dat zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Vast element in de werkwijze van de RDW is het periodiek onderwerpen van verwerkingen aan privacyquickscans en Data Protection Impact Assessments om ervoor te zorgen dat de AVG wordt nageleefd. Er is in de organisatie structureel aandacht voor privacy en transparantie. De rechten van burgers op inzage van eigen gegevens wordt gewaarborgd en gefaciliteerd door bijvoorbeeld het vergemakkelijken van het inzagerecht middels een burgerportaal.
De RDW laat jaarlijks een onderzoek uitvoeren door een onafhankelijke externe organisatie om vast te stellen of de RDW (nog steeds) voldoet aan de wettelijke privacyregelgeving. Deze externe organisatie heeft recent voor het Basiskentekenregister (BKR), het Centrale Rijbewijzen en Bromfietscertificatenregister (CRB) en het Nationaal Parkeer Register (NPR) geoordeeld dat de RDW opnieuw het keurmerk «Privacy-audit-proof» zal worden verstrekt.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Hiertoe heeft de IND de normen uit de AVG geïmplementeerd met een Privacy Compliance Programma (PCP). Resultaat van dit PCP is een ingericht Privacy Compliance Raamwerk om de normen uit de AVG structureel en in overeenstemming met de governance in de bedrijfsvoering van de IND te borgen. Daarbij is het voldoen aan de AVG, net zoals het voldoen aan veel andere verordeningen en wetten, een doorlopend proces waar de IND iedere dag mee bezig is. De IND is zich ervan bewust dat door de combinatie van reikwijdte van dit proces en menselijk handelen zich continu risico’s kunnen voordoen. De IND stelt echter alles in het werk om de risico’s daarop te beheersen, onder meer door daar via het Raamwerk zicht op te houden en adequate maatregelen te nemen.
Om ook binnen het primaire processysteem van de IND, INDiGO, te voldoen aan de eisen gesteld door de AVG, is een programma Toegang gestart. Dit programma is eind 2021 afgerond, waarna ook alle technische maatregelen zijn afgerond.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Voor de uitvoering van onze wettelijke taken en overeengekomen doelen verzamelt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) persoonsgegevens van in- en externe medewerkers, justitiabelen, bezoekers en personen die bijvoorbeeld incidentele werkzaamheden verrichten in de gebouwen van de DJI. De persoonsgegevens, behoudens die van justitiabelen, worden verzameld en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Persoonsgegevens van justitiabelen worden verwerkt conform de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Het borgen van privacy in een organisatie is een continu, cyclisch proces van signaleren, acteren en evalueren. Een organisatie is in control als deze wijze van privacyborging structureel is ingebed in een organisatie. Dat is ook wat de AVG van organisaties vraagt. Bij DJI is dat het geval. DJI is in control ten aanzien van de AVG en de andere vigerende privacywetten, omdat DJI risico's en tekortkomingen monitort en opneemt in een zogenaamde privacyroadmap. Met deze roadmap worden de relevante acties ten aanzien van privacy geprioriteerd en krijgen ze de juiste opvolging in de organisatie. In dat verband zijn bij DJI in de afgelopen jaren zo’n 670 Data Protection Impact Assessments verricht op bestaande en op nieuwe verwerkingen, waarbij vervolgens wordt bezien of en welke beheersmaatregelen getroffen moeten worden. Door middel van het ingerichte privacymanagementsysteem borgt DJI de continuïteit van het in control zijn. Privacyrisico's en -bedreigingen zullen er altijd zijn en in die zin is DJI nooit «klaar» met de AVG of andere privacywetgeving, maar de risico's en de bedreigingen worden door de gehanteerde werkwijze op structurele wijze beheerst en passend gemitigeerd. Op die wijze wordt voldaan aan de vigerende privacywetgeving.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De RvIG verzamelt en verwerkt persoonsgegevens voor verschillende doeleinden waarvoor de juridische grondslag is verankerd in de Wet basisregistratie personen, de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, de Paspoortwet, de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES en de AVG zelf.
Privacy is binnen de RvIG structureel geborgd middels een continue proces van implementatie, monitoring, evaluatie en bijsturing, Voor alle processen en/of systemen en applicaties zijn Data Protection Impact Assessments uitgevoerd als onderdeel van het risicomanagementproces. Dit proces is eveneens cyclisch ingericht.
Het incident dat aanleiding vormt voor de vraag gaat over informatiebeveiligingsbeleid. De RvIG volgt de verplichtingen die daarover vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de AVG worden gesteld.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor de Kinderbescherming persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft wettelijke taken en doelen en daartoe worden persoonsgegevens verwerkt. Het betreft persoonsgegevens van cliënten, informanten en medewerkers. De RvdK verzamelt en verwerkt deze gegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacygegevens (AVG).
De AVG vraagt om structurele borging van privacy in de organisatie. Dat is een continu proces van implementeren, monitoren, evalueren en bijsturen om compliant te zijn. In april 2021 is het beveiligd e-mailen (via Zivver) geïntroduceerd. Door de RvdK wordt een Data Protection Impact Assessments gedaan bij veranderingen in een werkproces, samenwerkingsverband of verandering van ICT-systeem waarbij persoonsgegevens verwerkt worden. Hiermee heeft de RvdK inzicht in de stand van zaken en de te nemen beheersmaatregelen en sluit hij waar nodig nieuwe verwerkingsovereenkomsten af.
Beheersmaatregelen zijn in een risicomatrix opgenomen en de opvolging daarvan wordt gemonitord in een interne stuurgroep Beveiliging, Integriteit en Privacy. Deze werkwijze zorgt ervoor dat privacyrisico’s in beeld zijn, en de juiste maatregelen getroffen en opgevolgd worden om aan de AVG te blijven voldoen.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Reclassering Nederland persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Reclassering Nederland verzamelt en verwerkt voor de uitvoering van haar taken persoonsgegevens van haar cliënten, medewerkers en van de personen met wie zij samenwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). Dit doet zij onder meer door het opstellen van Data Protection Impact Assessments (DPIA’s). Daar waar verbeteringen nodig blijken, worden deze opgepakt, zoals een herziening van het gegevensbeschermingsbeleid. Reclassering Nederland heeft hierbij te maken met een complexe uitvoeringspraktijk.
Reclassering Nederland vindt gegevensbescherming van haar cliënten van uitermate groot belang. In de uitvoering van haar taken voor een veiliger Nederland binnen de strafrechtketen wordt in toenemende mate een beroep op de reclassering gedaan om persoonsgegevens van haar cliënten met andere instanties te delen, al dan niet in samenwerkingsverbanden zoals in de Zorg- en Veiligheidshuizen. Er is wetgeving in voorbereiding die recht doet aan de bijzondere rol van Reclassering Nederland in de strafrechtketen en waardoor persoonsgegevens van cliënten niet meer onder werkingssfeer van de AVG zullen vallen, maar onder de werkingssfeer van de Europese Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie.
Een belangrijke factor in de gegevensbescherming is het menselijk handelen. Reclassering Nederland heeft de afgelopen jaren daarom naast het treffen van technische en organisatorische maatregelen, onder meer geïnvesteerd in bewustwording en training van haar medewerkers.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Administratie Kantoor (CAK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens grotendeels conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening privacyregels (AVG). De juiste toepassing van de AVG is ingebed in de bedrijfsvoering. Het CAK beschikt over een actueel register van verwerkingen, een PIA-register, een werkende datalekprocedure en verwerkingsovereenkomsten met leveranciers. Het CAK heeft verder organisatorische maatregelen getroffen, zoals de aanstelling van een (onafhankelijke) functionaris gegevensbescherming als interne toezichthouder, de aanstelling van een coördinerend Privacy Officer en de inrichting van een privacygilde. Op het gebied van accesmanagement (toegang tot data) voldoet het CAK nog niet volledig aan de AVG en kunnen verbeteringen worden doorgevoerd. Logging en monitoring zijn momenteel nog niet ingericht. De invulling van genoemde onderwerpen staat voor 2021 geagendeerd.
Kunt u toelichten of het openbaar ministerie (OM) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het openbaar ministerie (OM) verwerkt voor de uitvoering van zijn wettelijke taken een grote hoeveelheid gegevens. Het OM heeft daarbij naast de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) te maken met de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Binnen het OM zijn verscheidene processen en procedures ingericht waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vereisten van deze privacywetgeving en om hierin inzicht te verkrijgen en behouden. Zo worden door het OM Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) uitgevoerd, waarmee vooraf risico’s van een gegevensverwerking in kaart zijn gebracht om risico’s in de systemen te mitigeren, en zijn organisatorische en technische vereisten opgesteld ten behoeve van de gegevensbescherming. Hier is bij het ontwerp uitgegaan van privacy by design en default, en deze uitgangspunten zijn vervolgens geïmplementeerd in de onderliggende ICT-systemen. Hoewel reeds een groot aantal veranderingen in werking is gesteld en er nieuwe processen en handvatten zijn ontwikkeld, is het een omvangrijke opgave om volledig inzicht te verkrijgen en te behouden. Het OM zet zich ervoor in dat daar continue aandacht voor blijft bestaan. Met name de grote hoeveelheid (gevoelige) gegevens die verwerkt wordt binnen het OM en die inherent is aan het primaire proces van de strafrechtspleging (en de andere toebedeelde wettelijke taken), maakt dat dit een voortdurend proces is.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van toepassing op een klein deel van de verwerkingen, waarvoor het CJIB ook niet altijd zelf verwerkingsverantwoordelijk is. Alleen voor de bedrijfsvoeringsprocessen en de verwerkingen in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is het CJIB zelf verantwoordelijk. Voor de overige verwerkingen treedt het CJIB slechts op als verwerker.
De verzameling en verwerking waarvoor het CJIB zelf verwerkingsverantwoordelijk is, geschiedt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. De grootste uitdaging op het gebied van privacy is het in kaart brengen en houden van de risico’s die verwerkingen met zich meebrengen. Op dit onderwerp is het CJIB in control doordat er doorlopend Data Privacy Impact Assessments (DPIA’s) worden uitgevoerd, zowel op nieuwe verwerkingen als op reeds bestaande verwerkingen. In het kader van nieuwe verwerkingen kent het CJIB een Privacy by Design proces. Dit is een bestaand proces dat ook onderhavig is aan doorontwikkeling op basis van geleerde lessen. De DPIA’s op bestaande verwerkingen zijn uitgevoerd en worden periodiek herijkt om de actuele risico’s in kaart te houden.
Voor de verwerkingen waarvoor het CJIB als verwerker is aan te merken, heeft het CJIB te voldoen aan de eisen die de verwerkingsverantwoordelijke stelt. Het CJIB voldoet aan de opdrachten die door de verwerkingsverantwoordelijke worden gegeven. Deze opdrachten moeten conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG worden gegeven.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Fiscale Opsporingsdienst (FIOD) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De werkzaamheden van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) als bijzondere opsporingsdienst vallen in beginsel onder de werking van de Wet politiegegevens. Slechts enkele werkzaamheden vallen onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
De FIOD verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG. Afgezien van verwerking vanwege een gerechtvaardigd belang (bijvoorbeeld in het kader van de bedrijfsvoering of in hoedanigheid als werkgever) gebeurt dat ter ondersteuning van de wettelijke taken van de Belastingdienst zoals het registreren van aanmeldingen van strafrechtelijke signalen, het verwerken van signalen van grensoverschrijdende btw-fraude, het verwerken van gegevens omtrent mogelijke integriteitsschendingen en de informatievoorziening ten behoeve van toezicht en opsporing.
De verwerkingen die binnen samenwerkingsverbanden worden uitgevoerd en die onder gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid plaatsvinden staan (nog) niet opgenomen in het AVG-register van de FIOD. Dit wordt op korte termijn aangepast.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Waternet persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens door Waternet en het toezien of deze organisatie voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) behoort niet tot de systeemverantwoordelijkheid of ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van de Wet beveiliging netwerk en informatiesystemen (Wbni), de Drinkwaterwet of de Waterwet.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie het Kadaster persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
Het Kadaster verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het is een onderwerp dat continu de aandacht van het Kadaster heeft. De privacyorganisatie binnen het Kadaster bestaat naast de functionaris gegevensbescherming en privacyofficers ook uit AVG-ambassadeurs. Door de toenemende mate van het kennis- en bewustzijnsniveau onder de medewerkers van het Kadaster worden datalekken snel herkend en gemeld. Verzoeken van betrokkenen met betrekking tot hun rechten op grond van de AVG worden door de juridische afdeling behandeld.
De Data Protection Impact Assessments (DPIA’s), die in 2018 en 2019 op grond van artikel 35 AVG verplicht zijn opgesteld, zijn in 2020 en 2021 opnieuw uitgevoerd voor het Kadaster. Daarnaast worden alle nieuwe en huidige diensten/processen en systemen met persoonsgegevens verwerkingen binnen het Kadaster, standaard voorzien van een Quick scan DPIA en indien nodig een uitgebreide DPIA. Hierdoor kan tijdig Privacy by Design en Default worden toegepast en worden de persoonsgegevensverwerkingen beoordeeld op het in lijn zijn met de beginselen van de AVG.
De gegevens van de Quick scan DPIA en uitgebreide DPIA worden automatisch overgenomen in het Register van Verwerkingen zodat bij wijzigingen het Register wordt geactualiseerd. Alle risico’s die in de DPIA’s zijn geconstateerd worden opgenomen in het risicomanagementproces en zijn onderdeel van de rapportage- en monitoringcyclus.
Bij het verstrekken van persoonsgegevens aan derden wordt naast de relevante wetgeving, het verstrekkingsbeleid van het Kadaster gevolgd. Per aanvraag wordt getoetst of voldaan wordt aan de beginselen van de AVG, zoals grondslag, doelbinding en dataminimalisatie.
Kunt u toelichten of (uitvoerings)instantie Raad voor Rechtsbijstand persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Raad voor Rechtsbijstand (RvR) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zo verwerkt en verzamelt de RvR persoonsgegevens in het kader van de wettelijke taken die de RvR opgedragen heeft gekregen. De RvR houdt zich ook aan alle overige relevante wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming. De RvR werkt vanuit de visie «hart voor de burger», hetgeen naadloos aansluit bij de doelstelling van de AVG waarin de bescherming van de rechten van betrokkenen centraal staat.
In 2019 is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid gemeld dat de RvR het AVG-implementatietraject heeft afgerond en compliant is aan de AVG. Via de reguliere P&C-cyclus rapporteert de RvR het ministerie onder meer over de stand van zaken met betrekking tot de AVG. Meerdere onafhankelijke oordelen (extern door accountancy audit en intern door het jaarverslag van de functionaris gegevensbescherming) ondersteunen het beeld van het compliant zijn.
Omdat er continu ontwikkelingen zijn die privacyaspecten hebben, zijn er altijd verbeter- en ontwikkelmogelijkheden. Bij de RvR zijn de belangrijkste ontwikkelingen in het kader van de AVG met name gelegen op het gebied van gegevensuitwisselingen en het actueel houden van afspraken met ketenpartners, de ontwikkelingen met betrekking tot het snel veranderende digitale landschap en de beoogde veranderingen in het rechtsbijstandsstelsel.
Kunt u toelichten of De Nederlandsche Bank (DNB) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Nederlandse Bank (DNB) verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De verwerking van persoonsgegevens door DNB geschiedt dan ook met grote zorgvuldigheid. Dat betekent onder meer dat DNB niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor het gestelde doel. Ook beveiligt DNB persoonsgegevens goed. Daartoe treft DNB fysieke maatregelen (bijvoorbeeld door documenten op te slaan in afgesloten kasten), logische maatregelen (bijvoorbeeld door de toegang tot persoonsgegevens te beperken), technische maatregelen (bijvoorbeeld versleuteling) en procedurele maatregelen (bijvoorbeeld door bewustwordingsprogramma’s voor medewerkers over zorgvuldige omgang met informatie).
DNB heeft daarnaast een functionaris gegevensbescherming aangesteld van wie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden als onafhankelijke interne privacytoezichthouder in een statuut zijn vastgelegd en die eenmaal per kwartaal verslag uitbrengt aan de directie. Ook heeft DNB een privacybeleid gedocumenteerde processen voor het behandelen van datalekken en beantwoorden van onder andere inzageverzoeken. Tevens wordt er een register bijgehouden van de verwerkingsactiviteiten die onder de verantwoordelijkheid van DNB plaatsvinden.
Kunt u toelichten of de (uitvoerings)instantie Kamer van Koophandel (KvK) persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Kamer van Koophandel (KVK) beheert het handelsregister en is ten aanzien van de verwerkingen van persoonsgegevens ten behoeve van dit register verwerkingsverantwoordelijke.
De registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens zijn primair geregeld in de Handelsregisterwet en het Handelsregisterbesluit. Het beleid ten aanzien van registratie, openbaarheid en verstrekking van gegevens is om te beginnen een kwestie voor de nationale wetgever, maar wordt daarnaast sterk beïnvloed door Europese regelgeving zoals de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) maar ook door de Digitaliseringsrichtlijn, de Witwasrichtlijn en de Richtlijn inzake hergebruik van overheidsinformatie. De Europese regelgeving bevat steeds meer verplichtingen omtrent openbaarheid en ontsluiting van gegevens. De KVK wordt zodoende als uitvoeringsorganisatie geraakt door een veelheid aan regelgeving gerelateerd aan de diverse doelen die worden gediend met de in het Handelsregister geregistreerde gegevens en de verschillende belangen die worden gediend met beschikbaarheid of juist afscherming daarvan.
Voor de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens valt de KVK onder het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). KVK behandelt de persoonsgegevens die zij verwerkt met grote zorgvuldigheid en neemt daarbij de beginselen van de AVG in acht. Eind 2019 heeft de AP aangegeven een positieve indruk te hebben van het door KVK ingezette proces om de privacy van ingeschrevenen van het Handelsregister te waarborgen. Uw Kamer is destijds geïnformeerd over de uitkomsten van dit traject4 dat heeft geleid tot de sindsdien gevolgde bestendige werkwijze.
Kunt u toelichten of de Koninklijke Marechaussee persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
De Koninklijke Marechaussee verzamelt en verwerkt persoonsgegevens conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Wet Politiegegevens (Wpg). Welk wettelijk kader gevolgd dient te worden, is afhankelijk van de uit te voeren taak. Wanneer bij gegevensverwerkingen mogelijk sprake is van een hoog privacyrisico voor betrokkenen, voert de Koninklijke Marechaussee daarop Data Protection Impact Assessments (DPIA’s) uit. Dat laatste blijft een doorlopend proces.
Kunt u toelichten of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen persoonsgegevens verzamelt en verwerkt conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoet de organisatie nog niet?
In de uitvoeringstoets Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van 15 september 2017 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangegeven nog niet direct en volledig te kunnen voldoen aan de AVG bij invoering op 25 mei 2018. Dit is aan uw Kamer gemeld in de stand van de uitvoering van juli 2018. Vorig jaar is aan uw Kamer gemeld dat het systeem SONAR niet aan de AVG voldoet en vervangen moet worden. Het UWV werkt hard om aan de AVG te voldoen. De aanpassing en vervanging van systemen die niet privacy by design en privacy by default zijn, vergt echter de nodige tijd. Inzet op aanpassing van ICT-systemen volgens AVG-richtlijnen zal daarbij in samenhang moeten worden gezien met het implementeren van andere noodzakelijke maatregelen gericht op stabiliteit, continuïteit, vernieuwing en de implementatie van nieuwe of veranderde wet- en regelgeving.
Het UWV voert op verzoek van het Ministerie van SZW enkele verstrekkingen in het kader van dienstverlening uit op basis van de verwerkingsgrondslag toestemming. Deze toestemming moet volledig vrijelijk gegeven kunnen worden. Door de (gepercipieerde) machtsverhouding tussen overheid en burger is het gebruik van toestemming twijfelachtig en soms zelfs ontoereikend. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de Stand van de Uitvoering van juni 2020. Zodoende zal voor deze gevallen een wettelijke grondslag gecreëerd worden. In het belang van de continuïteit van de dienstverlening aan cliënten van het UWV zal het UWV de verstrekkingen op grond van toestemming blijven uitvoeren totdat een wettelijke grondslag gecreëerd is.
Kunt u toelichten of woningcorporaties persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Woningcorporaties zijn zelfstandige, private organisaties die in het kader van hun wettelijke taken op grond van de Woningwet en ter uitvoering van huurovereenkomsten persoonsgegevens verwerken. Indien woningcorporaties persoonsgegevens verwerken of doen verwerken zijn zij als zelfstandige organisatie verwerkingsverantwoordelijke op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zodat zij zelf moeten voldoen aan de normen die volgen uit de AVG en de UAVG. De Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties houdt daarop geen toezicht, omdat het gaat om private organisaties. Dit toezicht is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u toelichten of zorginstellingen persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorginstellingen zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet gegevensbescherming (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorginstelling is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door de zorginstellingen.
Kunt u toelichten of zorgverzekeraars persoonsgegevens verzamelen en verwerken conform de Europese privacyregels zoals vastgelegd in de AVG? Zo nee, op welke onderdelen voldoen deze organisaties nog niet?
Zorgverzekeraars zijn zelfstandig verwerkingsverantwoordelijk in de zin van de Algemene wet persoonsgegevens (AVG). Dit betekent dat het de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar is om ervoor te zorgen dat de verwerking van persoonsgegevens voldoet aan de privacywetgeving. De Autoriteit persoonsgegevens is belast met het toezicht op de naleving van de privacywetgeving door zorgverzekeraars.
Bent u het ermee eens dat de «Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden» (WGS) tot doel heeft dat in de toekomst grote hoeveelheden persoonsgegevens worden verzameld en gedeeld tussen en met een groot aantal instanties in een viertal samenwerkingsverbanden (het Financieel Expertise Centrum (FEC), infobox voor Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), de Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en de ZVH’s), en dat dus alle betrokken organisaties vóór een eventuele inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (WGS) eerst moeten voldoen aan de privacyregels van de AVG omdat één zwakke schakel de hele keten in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Elke gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden onder de WGS moet voldoen aan de AVG. De waarborgen van de AVG, zoals rechtmatigheid, behoorlijkheid, transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid, zijn onverkort van toepassing. In aanvulling daarop bevat de WGS specifieke bepalingen (met name 1.8 e.v.) over waarborgen. Op grond hiervan kunnen bij AMvB nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld aan verwerkingen van gegevens. Bij die AMvB zullen aspecten als kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens een plek krijgen. Overigens zijn onder het wetsvoorstel de deelnemers aan een samenwerkingsverband gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijk, zodat elke deelnemer op grond van artikel 82 AVG aansprakelijkheid draagt wanneer een verwerking inbreuk zou maken op de AVG.
Het afzeggen van NVWA-controles door code rood |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanwege code rood controles bij slachterijen af te zeggen?1 2
Ja.
Was u op hoogte gesteld van het voornemen van de NVWA om dit besluit te nemen?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Mijn ministerie is op zondagavond 14 februari en ook de dagen erna door de NVWA geïnformeerd over het besluit.
Is de veronderstelling juist dat in aanloop naar dit besluit geen overleg is gevoerd met de sector? Zo ja, hoe waardeert u dit?
De ingangsmomenten van code rood voor de verschillende provincies vielen grotendeels samen met het moment waarop NVWA-medewerkers op weg zouden zijn naar hun werkzaamheden in onder meer slachthuizen. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel. De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector. Inmiddels heeft de NVWA ook met sectorpartijen een overleg gehad naar aanleiding van de besluiten rond code rood om na te gaan of en, zo ja, welke afspraken met het bedrijfsleven nodig zijn over het handelen in extreme (weers)situaties en de onderlinge communicatie daarover.
Over extreme weersomstandigheden wordt ook in het kader van het Nationaal plan diertransporten bij extreme temperaturen twee keer per jaar met relevante sectoren gesproken. Dit plan is tot stand gekomen in 2016 in overleg met de betrokken sectoren en wordt elk jaar met de sectoren geëvalueerd. Dit jaar zal de winterse code rood van februari jl. uiteraard meegenomen worden in de evaluatie. Overigens kent dat Nationaal plan ten aanzien van exportcertificering van levende dieren de bepaling dat deze niet wordt uitgevoerd bij code rood.
Klopt het dat een audit bij een vleesverwerkend bedrijf in het gebied waarvoor code rood gold wel is doorgegaan? Zo ja, hoe is dat te rijmen met het besluit om de controles bij slachterijen af te zeggen?
Het besluit om met code rood niet de weg op te gaan was van kracht voor de medewerkers van de NVWA die plaats- en tijdgebonden werkzaamheden verrichten. Bij andere werkzaamheden, zoals het verrichten van een audit, hebben medewerkers de ruimte om het tijdstip daarvan afhankelijk van de (weers)omstandigheden zelf te bepalen en ook aan te passen.
Waarom zijn controles afgezegd in gebieden waar aan het begin van de morgen nog geen sprake was van ijzel?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Code rood is afgegeven in drie fases voor de onderscheiden delen van Nederland: vanaf 3.00 uur voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland; vanaf 5.00 uur voor de provincies Flevoland, Utrecht, Gelderland, Brabant, Friesland en de Wadden en vanaf 7.00 uur voor de overige provincies. Deze tijden komen overeen met het moment waarop NVWA-medewerkers in verband met hun inzet op bijvoorbeeld slachthuizen onderweg zijn. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel.
De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector.
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Nadat het KNMI de code rood voor een provincie heeft opgeheven, heeft de NVWA haar medewerkers in die gebieden naar het werk laten gaan.
Hoe waardeert u de berichten dat het besluit van de NVWA betekende dat diertransporten rechtsomkeert moesten maken en dat hierdoor het dierenwelzijn is geschaad?
Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om zich rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was. Dat extra transportbewegingen bijkomende stress veroorzaken bij de dieren is aannemelijk. Voor de slachterijen geldt dat zij moeten beschikken over de nodige bufferruimte om dieren op te vangen bij onvoorziene omstandigheden.
Zijn in afgelopen jaren bij code rood alle NVWA-controles afgezegd?
Sinds 2010 waarschuwt het KNMI per provincie en in drie kleurcodes. De laatste keer code rood voor heel het land was één week eerder, op zondag 7 februari 2021, en daarvoor op 13 februari 2012 voor gladheid door ijzel of ijsregen in het hele land. De laatste keer code rood op provincieniveau was op 31 december 2019, voor Friesland, Groningen en Drenthe, vanwege dichte mist. De voorgaande afgegeven code rood waren op een zodanig tijdstip en/of omstandigheden dat de NVWA het overgrote deel van de werkzaamheden door heeft kunnen laten gaan.
Wat is de consistente beleidslijn ten aanzien van de inzet van overheidsdiensten en controles bij code rood, in het algemeen en bij de NVWA in het bijzonder?
Goed werkgeverschap vraagt om oog te hebben voor de veiligheid van de medewerkers. Het beleid van de NVWA is dat bij code rood de medewerkers niet op pad gaan. Voor slachterijen en overige inspectie werkzaamheden betekent dit dat de werkzaamheden worden opgeschort bij code rood, omdat het uitgangspunt de veiligheid van de NVWA-medewerkers is. Ook zijn er bij dierentransporten onder dergelijke extreme weersomstandigheden mogelijke ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn.
Het is aan de desbetreffende onderdelen van de rijksdienst zelf om in het kader van zorgvuldig werkgeverschap te besluiten over de inzet van medewerkers in dergelijke situaties. Er is geen rijksbreed kader is voor de inzet van overheidsdiensten tijdens code rood van het KNMI.
Hoe waardeert u de besluitvorming en het besluit van de NVWA in het licht van voorgaande?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat eerst overleg met relevante sectororganisaties wordt gevoerd alvorens ingrijpende besluiten te nemen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.