Brandveiligheid in veestallen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de EenVandaag uitzending op 9 augustus 2010 over brandveiligheid in veestallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Wakker Dier dat door een maas in de wet, zijnde het niet aansluiten van het Bouwbesluit 2003 op de in 2007 gewijzigde Woningwet en de VROM-richtlijn, dieren in veestallen evenveel bescherming krijgen tegen brand als levenloze industrie en dat hierdoor alleen al dit jaar meer dan 117 000 kippen, varkens en koeien levend verbrand zijn?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Stichting Wakker Dier baseert haar stelling op een uitspraak van de Rechtbank ‘s Hertogenbosch1 van 22 juli 2010 aangaande een bouwvergunning van een zeugen-/biggenstal waartegen zij beroep had ingesteld. De bedoelde wijziging van de Woningwet in 2007 betreft de introductie van een algemene zorgplicht in artikel 1a. Deze zorgplicht fungeert als een vangnetbepaling op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden als sprake is van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid die niet is voorzien in het Bouwbesluit 2003 of andersoortige wetgeving. In de memorie van toelichting bij deze Woningwetwijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 392, nr. 3) is toegelicht dat het begrip gevaar voor de gezondheid of veiligheiduit artikel 1a een ruime betekenis heeft en zowel betrekking heeft op personen, dieren en goederen. De Rechtbank ’s Hertogenbosch heeft op basis hiervan nu geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van dieren een belang is dat door de gewijzigde Woningwet wordt bestreken en dat hieruit volgt dat in het Bouwbesluit 2003 normen kunnen worden gesteld met het oog op dit belang. Dit oordeel vormt voor Stichting Wakker Dier de grond voor haar stelling dat er een maas in de wet zit.
Ik deel dit niet en heb hierbij de volgende overwegingen:
De bouwregelgeving die volgt uit de Woningwet is primair bedoeld voor de veiligheid en gezondheid van personen. Bouwwerken die veilig en gezond zijn voor personen zijn echter ook in bepaalde mate veilig en gezond voor dieren. Bij de uitspraak van de rechtbank ging het bijvoorbeeld om de grote van een brandcompartiment van een veestal. De eisen die het Bouwbesluit 2003 hieraan stelt, zijn afgestemd op de veiligheid van de personen die zich buiten het brandcompartiment bevinden, maar zullen ook een positieve invloed hebben op de veiligheid van de daar aanwezige dieren. Hetzelfde gaat op voor de veiligheid van de daar aanwezige goederen.
De in de vraag genoemde VROM-richtlijn betreft, uitgaande van de uitspraak van de rechtbank, de leidraad «Beheersbaarheid van brand 2007» (hierna: de BvB) die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. De BvB kan worden gebruikt bij de beoordeling of grote brandcompartimenten voldoen aan de functionele eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot de beheersbaarheid van brand. Het is een hulpmiddel voor ontwerpers en toetsers en geen regelgeving. De BvB is voor dierenverblijven zoals veestallen bruikbaar tot brandcompartimenten van 2 500 m2. Dit betekent echter niet dat grotere brandcompartimenten voor veestallen niet mogelijk zijn op grond van het Bouwbesluit 2003. Het is uiteindelijk aan burgemeester en wethouders om akkoord te gaan met een groter brandcompartiment. Dit is ook het oordeel geweest van de rechtbank in de betreffende zaak.
Kunt u inzichtelijk maken wat de beweegreden is geweest om het Bouwbesluit 2003 niet aan te passen na de wijziging van de Woningwet in 2007 aangaande dierenwelzijn en de wijziging van de VROM-richtlijn in 2007 aangaande beheersbaarheid van brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 volgt is er geen sprake van wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in het Bouwbesluit 2003.
Kunt u inzichtelijk maken of er nog andere wijzigingen van de Woningwet in 2007 en VROM-richtlijn zijn geweest die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van andere wijzigingen die niet zijn doorgevoerd in het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat juist in de bouw van veestallen bovenal rekening gehouden zou moeten worden met het welzijn van de dieren, vooral de brandveiligheid? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hierop af te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren eerder Kamervragen gesteld. Meest recent op 15 juli 2010 door het lid Ouwehand (PvdD). Deze zijn door de minister van LNV mede namens mij op 25 augustus 2010 (AKVL/2010/4817) beantwoord. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar. Er is overleg gaande met de Dierenbescherming, LTO Nederland, WWI, LNV en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen. Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Geweld tegen brandweervrijwilligers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandweervrijwilligers luiden noodklok»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat naar voren komt in het aangehaalde onderzoek, dat brandweervrijwilligers steeds vaker geconfronteerd worden met geweld? Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek met de vorig jaar gepubliceerde meting van geweld tegen medewerkers met een publieke taak2, waaruit juist een significante daling bleek van ongewenst gedrag tegen brandweerlieden?
Uit de meting die vanuit het programma Veilige Publieke Taak in 2009 is uitgevoerd2, blijkt dat 45% van de brandweermedewerkers in 2009 slachtoffer is geworden van agressie en geweld tijdens het uitoefenen van hun taak. Dit is een daling ten opzichte van de eerste meting in 2007, toen 52% van de geënquêteerden aangaf slachtoffer van agressie en geweld te zijn geweest. Deze cijfers laten een positiever beeld zien dan het onderzoek van NOS en VBV4, omdat de onderzoeksperiodes respectievelijk 12 maanden en het gehele leven van de respondent betreffen. Uit beide onderzoeken komen echter hoge slachtofferpercentages naar voren die serieus zijn en worden genomen. Ik acht agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in alle gevallen ontoelaatbaar.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de brandweerorganisatie reageert op het geweld waarmee hun medewerkers bij de uitoefening van het werk geconfronteerd worden?
De brandweerorganisatie is bezig met het uitvoeren van beleid zoals het nemen van organisatorische maatregelen als coördinatoren per regio, en maatregelen om haar werknemers beter te beschermen tegen agressie en geweld in hun werk. De aard en het tempo van de genomen maatregelen zijn veelbelovend, maar het is nog te vroeg om de resultaten hiervan te kunnen melden. Zie voor een opsomming van beleid en maatregelen het antwoord op vraag 5.
Hoeveel aangiften zijn er vorig jaar door de brandweer gedaan van agressie en geweld? Is er inmiddels een eenduidige registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden, die een goed beeld kan geven van de ontwikkeling van dit ongewenst gedrag?
Landelijke registratie van agressie en geweld tegen brandweerlieden is noch bij werkgever en politie op meldingsniveau noch bij de politie op aangifteniveau beschikbaar. Bij de politie wordt vanaf september gewerkt aan de invoering van een module om beter inzicht te krijgen in de registratie in het bedrijfsprocessensysteem van meldingen en aangifte.
Voor de registratie van meldingen heeft brandweerpersoneel te maken met hun werkgever, de gemeente of veiligheidsregio. Beiden werken of gaan werken met het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Daarnaast gaat de brandweerorganisatie aandacht besteden aan het vergroten van de bereidheid om agressie en geweld te melden.
Hoe komt het dat bij de toewijzing van subsidies in het kader van het project Veilige Publieke Taak geen toewijzingen aan brandweergerelateerde projecten zijn gedaan? Welke initiatieven zijn er in de sector om het geweld tegen medewerkers te verminderen?
In 2010 zijn er twee subsidieaanvragen door brandweerkorpsen ingediend bij het programma Veilige Publieke Taak. Alle aanvragen voor bijdragen uit de Stimuleringsregeling zijn beoordeeld op volledigheid, de beschrijvingen van de beoogde activiteiten en getoetst aan de kwalitatieve criteria. Op grond daarvan zijn punten toegekend en is een rangorde bepaald waarin de toekenning van de subsidies heeft plaatsgevonden totdat het zogenaamde financieringsplafond werd bereikt. De aanvragen van de beide korpsen hadden onvoldoende punten om voor een bijdrage uit de Stimuleringsregeling in aanmerking te komen. Los van de stimuleringsregeling is in 2009 en 2010 door het programma VPT financiële ondersteuning verleend aan projecten rond meldkamers en camera’s op brandweervoertuigen.
Om een beter beeld te krijgen van de ontwikkeling van ongewenst gedrag heeft inmiddels ruim 80% van de gemeenten een beleidsplan of protocol gericht op het voorkomen en bestrijden van agressie en geweld tegen medewerkers, dus ook brandweermensen. Bij al deze gemeenten worden door medewerkers incidenten gemeld en is vastgesteld dat agressie en geweld niet worden getolereerd. Gemeenten en gemeenschappelijke regelingen zijn hard aan de slag met het trainen van medewerkers met publiekscontacten en een risico op confrontatie met agressie en geweld. Ruim 40% van de gemeenten geeft aan dat ze alle medewerkers hebben getraind. De helft van de gemeenten heeft verder een agressieregistratiesysteem. Het aantal meldingen van agressie en geweld tegen brandweerlieden loopt over het algemeen op met de gemeente grootteklasse. Bij de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners is het aantal meldingen per 10 000 inwoners het hoogst.5
Voor wat betreft de initiatieven die worden ondernomen, zijn er binnen de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) afspraken gemaakt over een intensievere aanpak van agressie en geweld specifiek tegen brandweerpersoneel. Deze afspraken zijn allereerst en overwegend gericht op bewustwording, beleidsvorming en kennisoverdracht en hebben betrekking op zowel beroeps als vrijwillige brandweerlieden.
Beleid en aanpak specifiek voor de brandweerorganisatie zijn onlangs vastgesteld, waardoor de aandacht hiervoor is toegenomen. De inspanningen met betrekking tot de landelijke coördinatie van maatregelen tegen agressie en geweld die NVBR het afgelopen halve jaar heeft gepleegd, hebben geleid tot de volgende activiteiten:
Naast deze landelijke coördinatie zijn en worden in tientallen grotere en kleinere korpsen meer activiteiten op dit onderwerp georganiseerd. Deze activiteiten variëren van het geven van trainingen aan personeel, voorlichtingscampagnes, beleidsafspraken met betrekking tot het aangiftebeleid etc. De structuur van de NVBR en het systeem van regionale aanspreekpunten werkt echter nog niet dusdanig dat hier exactere gegevens over gegeven kunnen worden.
Bent u van mening dat brandweervrijwilligers bij agressie en geweld in een bijzondere positie verkeren, doordat zij in hun eigen gemeenschap werken en dus ook met de daders geconfronteerd worden? Zo ja, hoe moet met deze bijzondere positie omgegaan worden? Zo nee, waarom niet?
Werknemers met een publieke taak moeten hun taak ongehinderd kunnen uitvoeren en agressie en geweld tegen hen is in alle gevallen ontoelaatbaar. Ik maak hierbij geen onderscheid tussen de verschillende beroepsgroepen, vrijwilligers en beroepskrachten. De brandweer is er om te helpen, om schade aan mens, dier en maatschappij te voorkomen en te beperken. Wel kan ik mij voorstellen dat in reactie op agressie en geweld verschillen optreden.
Is het waar dat u reeds overleg met de brandweer voert over een betere bestrijding van geweld tegen brandweermedewerkers? Zo ja, wat zijn de vorderingen van dit overleg?
Er heeft coördinerend overleg plaatsgevonden. Voor details, zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de vrees dat een toename in agressie jegens brandweervrijwilligers kan zorgen voor een afname van het aantal brandweervrijwilligers? Zo ja, hoe spant u zich in om deze functie aantrekkelijk te houden? Blijkt de vermeende afname van het aantal brandweervrijwilligers ook uit de meest recente cijfers?
Uit recente voorlopige cijfers van het CBS is naar voren gekomen dat het aantal brandweervrijwilligers, na een lichte afname in de jaren 2005–2007, sinds 2008 weer een stijgende lijn vertoont. Het aantal brandweervrijwilligers in Nederland is toegenomen van 21 479 op 1 januari 2008 tot 21 680 op 1 januari 2010.
Brandweerpersoneel is in dienst van veiligheidsregio’s en gemeenten. Om de functie van brandweervrijwilliger, ook in de toekomst, aantrekkelijk te houden zijn door de werkgevers van het brandweerpersoneel inmiddels de volgende stappen gezet:
Bestrijding van natuurbranden |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek brandweer op natuurbeheer»?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Vereniging van Brandweervrijwilligers dat «de manier waarop Nederland omgaat met natuurgebieden (...) het risico op grote en moeilijk te blussen branden (vergroot)»? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen natuurbeheer en brandveiligheid is complex. Er is sprake van zowel risicoverhogende als risicoverlagende factoren.
Een recente inventarisatie van de ontstaans- en escalatierisico’s van bosbranden op de Veluwe2 laat zien dat de ontwikkeling in soortensamenstelling en ontwikkelingsfase behorend bij het bosbeheer van de laatste decennia (bijvoorbeeld de verschuiving van naald- naar loofbossen) de bossen over het algemeen wat minder brandbaar heeft gemaakt. Deze ontwikkeling in bossamenstelling zal zich volgens de onderzoekers naar verwachting verder voortzetten.
Ik deel de zorgen van brandweerkorpsen en veiligheidsregio’s, dat afsluiting van sommige wegen in bos- en natuurterreinen en de soms verminderde toegankelijkheid van resterende wegen voor voertuigen (inclusief hulpverleningsvoertuigen en bestrijdingsmaterieel) in combinatie met de toegenomen oppervlaktes en aaneengeslotenheid een risicofactor kunnen vormen bij de natuurbrandbestrijding.
Goede samenwerking tussen terreinbeheerders, brandweer en veiligheidsregio’s is daarom van groot belang. Voor het onderwerp natuurbranden bestaat groeiende aandacht bij beheerders van bos- en natuurterreinen. Zo heeft het Bosschap een praktijkadvies en een tienpuntenplan risicobeheersing bos en natuurbrand opgesteld ten behoeve van bos- en natuurbeheerders.
Daarnaast richt het door het ministerie van BZK gefinancierde landelijke project «Interbestuurlijke samenwerking natuurbranden» zich op de complexiteit van relaties tussen natuurbrandrisico, natuurbeheer en natuurbrandbestrijding in Nederland. Hierbij verwijs ik u eveneens naar de antwoorden van de staatssecretaris van BZK van 2 augustus jl. op de vragen van de leden Kuiken en Heijnen over dit onderwerp.
Kunnen natuurbeheer enerzijds en brandpreventie en -bestrijding anderzijds strijdig met elkaar zijn? Zo ja, op welke wijze?
Strijdigheid is denkbaar. Zo kan afsluiting of beperking van onderhoud van toegangswegen ten behoeve van een natuurlijker karakter invloed hebben op de mogelijkheden voor brandbestrijding. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het in het genoemde artikel door Staatsbosbeheer gestelde dat de wijze waarop tegenwoordig met bossen wordt omgegaan het risico op branden juist heeft verkleind?
Vooral de verschuiving van naald- naar loofhout vermindert inderdaad het risico op het ontstaan van bosbranden.
Wat is de staat van onderhoud van brandgangen in Nederland?
Er is geen centrale registratie beschikbaar van de staat van onderhoud van brandgangen in bos- en natuurterreinen in Nederland.
Wordt in de onderzoeken van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV), die een bijdrage moeten leveren aan een gefundeerde risico-inschatting van natuurbranden, en het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) ook rekening gehouden met het aspect natuurbeheer? Kunnen de uitkomsten van deze onderzoeken er toe leiden dat er vanwege het risico van natuurbranden, anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken?
Ja. Bij het onderzoek van het NIFV naar de ontwikkeling van een model voor natuurbrandverspreiding worden natuurbeheerders actief betrokken. Ook bij het onderzoek van IOOV vormt het aspect natuurbeheer onderdeel van het onderzoek. In dat onderzoek komt de rol van beheerders van natuurterreinen aan de orde in relatie tot de rol van de brandweerkorpsen (en andere betrokken partijen) bij natuurbranden.
De vraag of de uitkomsten van deze onderzoeken ertoe leiden dat vanwege het risico van natuurbranden anders tegen natuurbeheer moet worden aangekeken, kan pas worden beantwoord na het afronden van deze onderzoeken.
Over het opnemen van politieverhoren |
|
Ronald van Raak |
|
Op welke wijze wordt in de gaten gehouden of de per 1 september 2010 in werking tredende «Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten»1 goed werkt, en of de politiemensen en andere betrokkenen die daar in de praktijk mee moeten werken daar tevreden over zijn?
Voor de praktijk van het verhoor en de daarbij betrokken partijen betekent de inwerkingtreding van de bedoelde aanwijzing grotendeels een formalisering van de bestaande praktijk. Ik voorzie dan ook geen moeilijkheden rondom de inwerkingtreding. Twee jaar na de inwerkintreding van de aanwijzing zal een evaluatie plaatsvinden (zie verder mijn antwoord op de vragen 5 en 6).
Wordt geregistreerd hoeveel verhoren er auditief en audiovisueel worden opgenomen waarbij dat een verplichting was, zoals verhoren van minderjarigen onder de 16 en verhoren bij misdrijven waarop een strafbedreiging van meer dan 12 jaar staat? Wordt ook geregistreerd hoeveel verhoren er worden opgenomen waarbij dat facultatief was, bijvoorbeeld wanneer de persoon van de betrokkene of de aard van de zaak daar reden toe gaf?
In het proces-verbaal worden per afzonderlijke zaak alle gegevens geregistreerd die moeten worden geregistreerd, waaronder de door u genoemde punten. De laatste hand wordt gelegd aan een systeem voor een centrale vastlegging van de geregistreerde verhoren. Na invoering van dat systeem zal inzicht kunnen worden verschaft in de door u gevraagde aantallen.
Bent u bekend met de signalen uit de praktijk dat naar verwachting niet vaak facultatief zal worden overgegaan tot het opnemen van verhoren, omdat het heel veel werk is die verhoren uit te werken?
De aanwijzing vermeldt als uitgangspunt dat er geen woordelijke uitwerking van geregistreerde verhoren plaatsvindt, teneinde onnodige administratieve belasting te voorkomen. In bepaalde situaties, bijvoorbeeld op verzoek van een getuige-deskundige, kan het voorkomen dat de officier van justitie/advocaat-generaal of rechter-commissaris opdracht geeft het verhoor gedeeltelijk of geheel woordelijk uit te werken. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit een reden zou zijn om facultatieve verhoren niet op te nemen.
Is het waar dat het vaak verplicht is die verhoren alsnog letterlijk uit te werken, bijvoorbeeld wanneer de advocaat daar om vraagt? Hoe vaak gebeurt dat in de praktijk? Ziet u mogelijkheden deze werklast voor de politie te beperken, met behoud van een zorgvuldig strafproces en de rechten van de verdediging?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden geweest om het aantal verhoren dat verplicht auditief of audiovisueel moet worden geregistreerd zo beperkt te houden? Hebben deze beperkingen te maken met een tekort aan personeel bij de politie en de bezuinigingen op de politie?
De keuze om de opname van verhoren in te zetten in opsporingsonderzoeken naar misdrijven met een forse strafbedreiging is gemaakt bij de totstandkoming in 2005 van het Programma versterking opsporing en vervolging (30300 VI, nr. 32). Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer bij brief van 25 augustus 2006 (30 300 VI, nr. 178) geïnformeerd over het besluit om de auditieve registratie uit te breiden naar uiteindelijk alle verhoren, met uitzondering van de categorieën zaken waarin registratie geringe toegevoegde waarde zou hebben. Bij die gelegenheid is ook gemeld dat de uitbreiding gefaseerd moet plaatsvinden vanwege de budgettaire en technische gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en omdat het op dit moment praktisch en technisch nog niet mogelijk is om alle verhoren op te nemen. Twee jaar na de inwerkingtreding van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten zal een evaluatie plaatsvinden. Mede op basis van de resultaten daarvan zal worden bezien voor welke andere categorieën misdrijven het auditief en audiovisueel registreren van verhoren toegevoegde waarde heeft.
Waarom worden niet veel meer verhoren verplicht opgenomen? Wat is daar op tegen? Bent u bereid de mogelijkheden te bezien meer verhoren verplicht te laten registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Inzet politie bij evenementen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de zorgen van de politievakbonden over de inzet van agenten bij evenementen?1
Ja.
Bent u het met de vakbonden eens dat de grote evenementen een enorme wissel trekken op de capaciteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat er veel evenementen zijn en daarnaast ook steeds meer grote evenementen zijn waarbij veel politie-inzet plaatsvindt. Politie-inzet is en blijft een schaars goed. De vraag zal altijd het aanbod blijven overstijgen. Daar herken ik de zorg in van de vakbonden.
Voor alle vraag naar politiecapaciteit – en dus zeker ook voor grote evenementen – is het belangrijk dat vooraf deze inzet goed en zorgvuldig wordt beoordeeld. Het is aan de lokale autoreiten (burgemeester) en/of regionale partners om te bepalen wat die inzet moet of kan zijn en in welke verhoudingen deze door politie of gemeentelijke handhavers moet worden ingevuld. Ik merk daarbij echter op dat die evenementen voor het merendeel voorzienbaar zijn en dat er dus vooraf met de benodigde inzet rekening gehouden kan worden. Het is vervolgens aan het desbetreffende regionaal college om te bepalen of de evenementen, onder meer gelet op de politie-inzet, doorgang kunnen vinden.
Bent u het met de Raad van Hoofdcommissarissen eens dat organisatoren van evenementen zelf meer moeten doen aan beveiliging en controles? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester is op grond van artikel 174 van de Gemeentewet belast met het toezicht op evenementen en met de uitvoering van verordeningen die hierop betrekking hebben. Aan deze bepaling ontleent de burgemeester zijn bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om een evenement te mogen houden in een gemeente. Bij een dergelijke beslissing betrekt een burgemeester de gevolgen van het evenement op de openbare orde, waar de burgemeester eveneens verantwoordelijk voor is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet. Bij een positieve beslissing kunnen voorwaarden worden verbonden aan de vergunning voor een evenement, bijvoorbeeld ten aanzien van beveiliging en controle.
Op lokaal niveau zal steeds een balans gevonden moeten worden tussen de publieke lasten die gepaard gaan met handhaving van de openbare orde, bijvoorbeeld door de inzet van gemeentelijke toezichthouders en van politie, de publieke baten, bijvoorbeeld een vergrote toeristische aantrekkingskracht, en de private lasten en private baten die evenementen met zich meebrengen voor een beperkte groep, zoals deelnemers aan evenementen of de organisatoren daarvan. Een van de elementen in deze balans is de beveiliging en controle door de organisatoren van evenementen. Omdat daarover een lokale afweging moet worden gemaakt, kan ik die vraag niet in zijn algemeenheid beantwoorden. Wel vind ik dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de organisatoren van het evenement. Daarnaast heeft ook de overheid/politie een belangrijke rol te vervullen bij de veiligheid van evenementen, door bijvoorbeeld het opstellen van eigen veiligheidsplannen. De politie heeft dan een complementaire rol die voornamelijk vervuld wordt buiten de betreffende festivalterreinen, stadions, etc.
Deelt u de mening dat er een structurele oplossing moet worden gevonden voor de geschetste en steeds weer terugkerende problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u concreet aangeven hoe die oplossing eruit moet zien en tevens uiteenzetten wat de verantwoordelijkheden zijn van betrokkenen, inclusief de organisatoren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is geschetst, is in de Gemeentewet (en eventuele onderliggende verordeningen) reeds voorzien in een structurele oplossing voor de lokale situatie.
Ik neem de geuite zorgen serieus en zal daarom op korte termijn met betrokken partijen in overleg treden over deze vraagstukken. Doel daarvan is om zicht te krijgen op de mogelijkheden en wensen voor een nader beleid op evenementen met bovenregionaal, nationaal, internationaal karakter waarbij voor BZK een coördinerende rol is weggelegd. Op lokaal niveau betreft het immers de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Vooruitlopend op het resultaat van mijn overleg heb ik het Veiligheidsberaad onlangs verzocht een landelijke handreiking voor integrale multidisciplinaire advisering en voorbereiding van publieksevenementen op te stellen.
De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn onlangs een gezamenlijk onderzoek gestart naar de kwaliteit van vergunningverlening bij publieksevenementen. Daarbij wordt ook de kwaliteit van de (multidisciplinaire) advisering door de hulpverleningsdiensten in de veiligheidsregio’s betrokken. Met dit onderzoek willen de inspecties bijdragen aan een verbeterde multidisciplinaire samenwerkwerking tussen vergunningverlener en hulpverleningsdiensten, zodat de veiligheid en gezondheid van aanwezige burgers in voldoende mate wordt gewaarborgd. De uitkomsten van dit onderzoek betrek ik bij de afspraken die ik maak met de betrokken partijen, inclusief het eventueel actualiseren van de handreiking Evenementenbeleid van het Veiligheidsberaad.
Deelt u de mening dat de kosten van politie bij grootschalige evenementen (en dus waar inzet van politie noodzakelijk is) in rekening moeten worden gebracht bij de organisatoren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen in deze? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer over de eventuele organisatie van het wereldkampioenschap voetbal van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een komend kabinet bij besluitvorming over financiële heroverwegingen ook de mogelijkheid van doorberekening van politiekosten onder ogen kan zien.
Deelt u de mening dat inzet van politie bij evenementen niet ten koste mag gaan van het werk op straat? Zo ja, kunt u expliciet aangeven hoe dit uitgangspunt zich verhoudt tot het werk van alledag en dus de zorgen van de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is geschetst, betrekt een burgemeester bij zijn afweging om al dan niet een vergunning voor een evenement te verlenen de gevolgen voor de openbare orde. Dat is een integrale afweging, waarbij hij ook de consequenties voor de openbare orde in den brede zal meenemen, waaronder begrepen de consequenties voor het werk van alledag voor gemeentelijke handhavers en politie.
Als er ten behoeve van een evenement niet voldoende politiecapaciteit beschikbaar is, hetgeen mede kan zijn ingegeven door andere prioriteiten voor de inzet van politie, kan dit ertoe leiden dat of de voorwaarden worden aangescherpt of dat er geen vergunning wordt afgegeven. In dat kader zal hij ook overleggen met de regionale driehoek en/of de korpsbeheerder.
Deelt u de mening dat het te gemakkelijk is om te stellen dat de inzet van agenten een zaak is van gemeente en politie? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal niveau is bij uitstek de plaats waar de afweging gemaakt kan en moet worden over de inzet van agenten. Op lokaal niveau vinden bevoegdheden, inzicht, planning en expertise elkaar.
In de lokale driehoek vindt afstemming plaats, teneinde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid en de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten. Inzet van politiecapaciteit ten behoeve van evenementen is onderdeel van deze afstemming.
Deelt u de mening dat, als het gaat om een structurele oplossing en het voorkomen van willekeur, er ook een belangrijke rol is weggelegd voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals in het antwoord op vraag 4 geschetst neem ik de geuite zorgen serieus en zal daarom op korte termijn met betrokken partijen in overleg treden over deze vraagstukken. Doel daarvan is om zicht te krijgen op de mogelijkheden en wensen voor een nader beleid op evenementen met bovenregionaal, nationaal, internationaal karakter.
Vooruitlopend op het resultaat van mijn overleg heb ik het Veiligheidsberaad onlangs verzocht een «landelijke handreiking voor integrale multidisciplinaire advisering en voorbereiding van publieksevenementen» op te stellen.
Het recent verschenen eindrapport Audit CIOT 2009 |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de bevindingen van de interne audit die over 2009 is gehouden bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) en de bijzondere inlichtings- en opsporingsdiensten (BIOD’s)?1
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Hennis-Plasschaert (VVD), ingezonden 27 juli 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3259).
Waarom is in 2009, in tegenstelling tot 2007 en 2008, ervoor gekozen om gebruik te maken van de departementale auditdienst en niet van een onafhankelijke auditor?
Allereerst merk ik op dat de onafhankelijkheid van de departementale auditdienst (DAD) onder andere is gewaarborgd door de Comptabiliteitswet en het Besluit Taak DAD. Hierdoor kunnen deze auditors geheel onafhankelijk hun onderzoeken uitvoeren. De overweging om de DAD het onderzoek te laten uitvoeren is drieledig. Ten eerste is door de inzet van de DAD de kennis en de continuïteit van het onderzoek beter gewaarborgd; ten tweede zijn de kosten van een onderzoek door de DAD aanzienlijk lager dan die van een onderzoek door externe auditors, en ten derde is het kabinetsbeleid om de kosten van het inhuren van externe deskundigheid terug te dringen.
Waarom heeft in 2009 geen volledige audit heeft plaatsgevonden, maar zijn alleen de in 2008 geconstateerde aandachtspunten onderzocht bij wijze van «follow-up»?
Een jaarlijkse volledige audit is arbeidsintensief, kostbaar en belastend voor de te onderzoeken instanties. Met het middel van de audit dient gericht en effectief te worden omgegaan. Mede op basis van deze overwegingen heeft de Commissie van Advies CIOT, die uit vertegenwoordigers van onder andere de aanbieders van telecommunicatie, de BOID’s en de betrokken ministeries bestaat, geadviseerd om ten aanzien van de audit over 2009 een follow-up audit te laten plaatsvinden.
Hoe verklaart u de zorgwekkende conclusie van de «follow-up audit» dat drie belangrijke aanbevelingen uit de audit van 2008 betreffende de delegatie van bevoegdheden en de formele autorisatie, de rechtsgrondslagen en de rechtmatigheid van bevragingen en de documentatie van de werkwijze en de instructies, bij het merendeel van de BOID’s in 2009 nauwelijks zijn opgevolgd?
Een verklaring kan zijn dat er mogelijk een verschil van inzicht bestaat over de interpretatie van het begrip rechtmatigheid. Vanuit de BOID’s is het signaal gekomen dat er behoefte bestaat aan een concrete invulling van dit begrip en aan richtlijnen voor de vaststelling daarvan. In mijn brieven aan de BIOD’s (zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Hennis-Plasschaert (VVD), ingezonden 27 juli 2010) heb ik hiertoe een voorstel aangereikt.
Hoe vaak is door BIOD’s ongeoorloofd toegang gevraagd tot persoonsgegevens via het CIOT zonder de vereiste bevoegdheid, rechtsgrondslag of rechtmatigheid? Hoe vaak is ongeoorloofde toegang gegeven aan onbevoegde personen zonder rechtsgrondslag of op anderszins onrechtmatige wijze?
In het auditrapport over 2008 is één geval vastgesteld waarbij een zoekopdracht niet gerelateerd kon worden aan een onderzoek. Dezelfde audit constateerde dat één korps zich niet heeft gehouden aan de opgestelde veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de toegang tot de gegevens. De audit is gedaan aan de hand van steekproeven. Daardoor zijn hieruit geen totale aantallen af te leiden over het aantal ongeoorloofd gevraagde of verstrekte gegevens. Ook uit andere bron zijn hierover geen aantallen beschikbaar. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Gerkens (SP) van 23 september 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 551).
Hoe ontwikkelt het aantal verzoeken dat het CIOT behandelt zich door de tijd?
Het aantal vragen dat het CIOT heeft verwerkt bedroeg in 2006 1 771 941, in 2007 1 901 024, in 2008 2 827 839 en in 2009 2 930 941.
Welke maatregelen gaat u nemen om de bescherming van de persoonsgegevens die worden uitgewisseld via het CIOT in de toekomst wel te kunnen garanderen?
In mijn brieven aan de BIOD’s heb ik hun gevraagd om de volgende maatregelen te treffen:
Bovendien heb ik aangeboden, waar nodig, te ondersteunen en te faciliteren bij het inrichten van de compliance met betrekking tot de CIOT-bevraging.
Klopt het dat u voornemens bent om ook overdracht van op basis van de Wet bewaarplicht telecomgegevens verzamelde gegevens te organiseren via het CIOT, waardoor in de toekomst ook communicatiegegevens als email- of sms-correspondentie kan worden opgevraagd? Zo ja, welke aanvullende maatregelen bent u van plan te nemen ter bescherming van deze zeer gevoelige gegevens?
Binnen het Ministerie van Justitie loopt een project dat beoogt de toegang tot de gegevens van telecomaanbieders, in nauw overleg met de aanbieders, te verbetereren. Ik wil benadrukken dat het hierbij niet gaat om de inhoud van de gevoerde communicatie, maar uitsluitend om historische (verkeers)gegevens. Uitgangspunt is dat de gegevensinwinning zoveel mogelijk geautomatiseerd vorm dient te krijgen. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de ervaringen met het CIOT. Het project bevindt zich thans in een conceptueel stadium, en ik heb nog geen voornemen tot een besluit ontwikkeld.
Deelt u de mening dat de bescherming van persoonsgegevens hogere prioriteit verdient bij de uitdijende praktijk van digitale opslag en verstrekking van persoonsgegevens voor opsporingsdoeleinden?
Ik ben van mening dat de bescherming van persoonsgegevens hoge prioriteit verdient bij elke vorm van opslag van en verstrekking van persoonsgegevens voor opsporingsdoeleinden.
Deelt u de mening, ook van uw eigen auditdienst2, dat een «follow-up audit» de door het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie verplichte jaarlijkse audit over het functioneren van de verstrekkingen van het afgelopen jaar niet kan vervangen? Hoe zult u alsnog aan deze verplichting voldoen?
Artikel 8 van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie verplicht mij om jaarlijks een auditverslag op te stellen. Vanzelfsprekend doe ik dat. De resultaten van het monitoren en de bevindingen uit de onderzoeken worden gerapporteerd aan de Commissie van Advies CIOT, waarna deze openbaar worden gemaakt voor zover dat is toegelaten door de wet.
Wat betreft de audit over het jaar 2009 heb ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, op voorstel van de Commissie van Advies CIOT voor het model van een follow-up audit gekozen. Ik acht het ondoelmatig en onwenselijk om bovenop deze reeds uitgevoerde audit nog een reguliere audit over 2009 uit te voeren. Met ingang van het jaar 2010 zullen weer reguliere jaarlijkse audits plaatsvinden.
Bent u bereid de verstrekking van telecommunicatiegegevens jaarlijks onafhankelijk te doen monitoren en de rapportages standaard openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het ‘Eindrapport Audit CIOT 2009’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het interne onderzoek naar de aanbieders van telecommunicatiediensten, (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten en het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT)?1
Ja.
Bent u van mening dat aanbieders van telecommunicatiediensten, (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten en het CIOT voldoende en adequaat actie hebben ondernomen naar aanleiding van eerdere aanbevelingen en conclusies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert u dit?
In het auditrapport over 2009 wordt met betrekking tot de aanbieders van telecommunicatie geconcludeerd dat ten aanzien van de in 2008 geconstateerde afwijkingen, waar nodig, herstelacties en aanpassingen hebben plaatsgevonden. Wel acht de auditor het nog van belang dat voorzien wordt in een adequate centrale registratie van «no hits». Inmiddels wordt eraan gewerkt om een dergelijke centrale registratie te realiseren.
Ten aanzien van het CIOT was de overall-conclusie in het eindrapport van 2008 dat het CIOT en het ondersteunende CIOT-informatiesysteem voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
Met betrekking tot de (bijzondere) opsporings- en inlichtingendiensten (BOID’s) werd geconcludeerd dat voor drie belangrijke punten waarop aanbevelingen zijn gedaan naar aanleiding van de audit 2008, te weten het delegeren van bevoegdheden en de formele autorisatie, de rechtsgrondslagen en de rechtmatigheid van de bevragingen, en de documentatie van de werkwijze en instructies, bij het merendeel van de onderzochte BOID’s de situatie vrijwel ongewijzigd is gebleven. Ik acht dit niet acceptabel. Ik heb per brief de BIOD’s gevraagd om de nodige maatregelen te nemen om de in de audit geconstateerde tekortkomingen weg te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 van het lid Peters (GroenLinks), ingezonden 28 juli 2010, nummer 2010Z11291.
Deelt u de mening dat de huidige situatie, op z’n zachtst gezegd, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om zo spoedig mogelijk een beleidsverandering te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
bezuinigingen bij de politie Fryslân |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Snoeihard politierapport wapen in jacht op meer geld»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Fryslân structureel € 10 tot € 15 miljoen te weinig ontvangt om haar taak naar behoren uit te voeren? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit op te lossen?
Het huidige politiebestel kenmerkt zich door het feit dat de korpsbeheerder en het Regionale College primair verantwoordelijk zijn voor het beheer van het regionale politiekorps Fryslân. Jaarlijks stelt mijn departement de Rijksbijdrage vast voor Fryslân. De korpsbeheerder en het Regionale College geven met deze Rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de Rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Daarnaast kent het korps een hoge rentelast (veel nieuwbouw) en hoge personeelskosten. Dit laatste is het gevolg van de hoge leeftijd van het personeel en van het relatief veel mensen in opleiding hebben ter vervanging van uitstromend personeel.
Dit tesamen heeft er mede toe geleid dat het regionale politiekorps Fryslân niet in staat is gebleken om een sluitende begroting 2010 en meerjarenraming 2011–2014 te realiseren.
Het korps is al enkele jaren hard aan de slag met het doorvoeren van interne bezuinigingen. Mede door de vergaande samenwerking tussen de korpsen Groningen, Fryslân en Drenthe, heeft het korps efficiencywinsten kunnen boeken. In opdracht van het Regionale College van Fryslân en mijn ministerie heeft Andersson Advies/AEF onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om te komen tot de «Financiële gezondmaking politie Fryslân», zoals de titel van het rapport heet. Uit dit onderzoek blijkt dat momenteel regiopolitie Fryslân teveel politiemensen in dienst heeft in relatie tot de bekostiging vanuit het budgetverdeelsysteem. Het korps zal daardoor in formatie achteruit moeten om op termijn een sluitende begroting te realiseren. Hiervoor heeft Deloitte enkele aanbevelingen opgesteld, waaronder het anders vormgeven van de organisatie als geheel en het terugbrengen van de opsporingscapaciteit naar de feitelijke werklast. In de komende periode zal het Regionale College bestuurlijke keuzes moeten maken waarbij de veiligheid van de burger in de provincie Fryslân gegarandeerd blijft, maar waarbij tevens een gezonde financiële situatie voor het regiokorps zal ontstaan. Hierover zijn medewerkers van mijn Ministerie met de korpsleiding en de korpsbeheerder van regiopolitie Fryslân in gesprek. Het is geen gemakkelijke opgave, maar deze is niet uniek. Vele regionale politiekorpsen staan helaas voor soortgelijke opgaven.
Deelt u de mening dat sommige aanbevelingen (zoals het invoeren van gedifferentieerde aanrij tijden en het beperken van de opsporingscapaciteit), die in het onderzoek «Financiële gezondmaking Politie Fryslân»2 aan de orde komen, onwenselijk zijn met het oog op de veiligheid van de burger? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens maatregelen te nemen ten behoeve van de financiële gezondmaking van de politie Fryslân? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u concreet aangeven welke maatregelen dat zijn? Kunt u tevens bevestigen dat, met de voorgenomen maatregelen, de veiligheid van de burger niet in het geding is?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Fryslân ligt, zoals ik al eerder meldde, primair bij de korpsbeheerder en het Regionale College. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de gezondmaking van de financiële positie van het regiokorps, maar de invulling ervan geschiedt vanzelfsprekend in samenwerking met het regiokorps. Indien het regiokorps er eigenstandig niet uitkomt, kan beroep worden gedaan op een bijzondere bijdrage van mijn ministerie. Zo heeft regiopolitie Fryslân eind 2009 een bijzondere bijdrage van ruim € 8 miljoen mogen ontvangen. Of in de komende periode geld beschikbaar zal zijn voor regiokorpsen zoals Fryslân, is onder andere afhankelijk van de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming die een nieuw kabinet neemt (bijv. ten aanzien van de herziening BVS).
De veiligheid van de burger is de verantwoordelijkheid van het Regionale College van regiopolitie Fryslân. Mij is bekend dat zij er, samen met de korpsleiding, alles aan willen blijven doen om deze te garanderen. Hierin steunt BZK het korps, evenals andere korpsen, in het meedenken over oplossingsrichtingen.
Het buiten functie stellen van een commissaris bij Europol |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie die is ontstaan rondom het functioneren van de adjunct- directeur Europol? Acht u dit een interne gelegenheid van Europol of is ook het aanzien van de Nederlandse politie in het geding?1
Ja. Ik beschouw de aangelegenheid als een interne zaak van Europol.
Is het waar dat er interne informatie van Europol is «gelekt» aan medewerkers van de Dienst Nationale Recherche van het Korps Landelijke Politiediensten?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de huidige leiding van de Dienst Nationale Recherche wetenschap van deze «uitwisseling van informatie»? Zo ja, wat is uw oordeel over een dergelijk handelen van de betreffende adjunct-directeur?
De korpschef van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft mij gemeld dat het de leiding van de Dienst Nationale Recherche bekend is dat er vragen gerezen zijn over het vermeende uitwisselen van informatie betreffende de sollicitatieprocedure bij Europol.
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 acht ik deze aangelegenheid een interne zaak van Europol.
Is er sprake van een detachering bij Europol van de betreffende persoon? Zo ja, overweegt u die detachering te beëindigen?
Nee, de betreffende persoon is niet bij Europol gedetacheerd. Ten behoeve van zijn functie bij Europol heb ik hem als beheerder van het KLPD buitengewoon verlof verleend. Ik heb op dit moment geen aanleiding iets te wijzigen in de arbeidsrelatie.
Het beledigen en bedreigen van religieuze en seksuele minderheden |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat sprake is van toenemende bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden? Zoals het bedreigen van joden, wat onder meer zou blijken uit de uitzending «De keppel, de bedreiging en de verborgen camera»?1 En van joodse kinderen die worden belaagd tijdens een avondvierdaagse?2 Maar ook van een homostel dat is weggepest uit de Utrechtse wijk Leidsche Rijn en een lesbisch stel dat werd verjaagd uit de Utrechtse buurt Zuilen?34
De cijfers van de antidiscriminatiebureaus laten geen landelijke stijging van antisemitisme zien. Het landelijke beeld van meldingen en incidenten van antisemitisme fluctueert en lijken in direct verband te staan met spanningen in het Midden-Oosten. Het antidiscriminatiebureau Regio Amsterdam geeft aan in de eerste vier maanden van 2010 geen stijging te zien in het aantal meldingen van antisemitisme. In de gehele regio Amsterdam is geen stijging te zien van antisemitische meldingen in de eerste vier maanden van 2010 ten opzichte van de eerste maanden in 2009. Uiteraard geldt dat het aantal meldingen lager kan liggen dan het reële aantal voorvallen.
Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van politie geeft aan dat het aantal meldingen via de laagdrempelige politiewebsite www.hatecrimes.nl niet toegenomen: in de eerste vijf maanden van 2010 zijn landelijk vier meldingen over homofoob geweld ontvangen.
Het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 van politie komt zeer binnenkort uit en wordt vervolgens zo spoedig mogelijk, deze zomer nog, naar de Tweede Kamer gestuurd. Op basis van dit criminaliteitsbeeld zullen wij vaststellen of er sprake is van een toename van geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden bij politie.
Bij bovenstaande dient opgemerkt te worden dat het moeilijk is om op basis van alleen cijfers over klachten, meldingen en aangiften van discriminatie vast te stellen of er een trend waarneembaar is, aangezien niet iedereen die discriminatie ervaart hiervan melding doet. Het kabinet investeert daarom in diverse discriminatiemonitoren die een verdiepende analyse bieden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het aantal door de politie geregistreerde incidenten van bedreigingen en beledigingen van religieuze en seksuele minderheden de afgelopen jaren toegenomen? Bent u bereid te onderzoeken waarom dergelijke incidenten toenemen, in welke mate tolerantie jegens andersdenkenden afneemt en wat hier de oorzaken van zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de politiekorpsen waar dergelijke incidenten zijn gemeld extra alert op de aanpak van dit probleem? Zo niet, waarom niet? Is er voldoende capaciteit bij de politie om deze problemen aan te pakken? Zijn er voldoende wijkagenten om de bedreigers te achterhalen en de bedreigden te beschermen?
De aanpak van discriminatie heeft een hoge prioriteit voor dit kabinet én voor politie en het Openbaar Ministerie (OM). Er is al veel geïnvesteerd door het kabinet en de politie om te stimuleren dat discriminatie-incidenten worden gemeld of dat hiervan aangifte wordt gedaan, zoals de website www.hatecrimes.nl die een laagdrempelige mogelijkheid biedt voor het melden van hatecrimes, delicten met een discriminatoir motief. Via het LECD van politie, de contactpersonen discriminatie en de taakaccenthouders discriminatie binnen de politiekorpsen wordt voortdurend aandacht gevraagd voor het herkennen van discriminatoire aspecten bij de aangiftes. De regionale homonetwerken van politie kunnen op verzoek als intermediair fungeren bij het doen van aangifte. In de huidige algemene politieopleiding is het vak Multicultureel vakmanschap opgenomen. Hierin is aandacht voor diversiteit en verschillende levensstijlen binnen de samenleving en hoe hiermee om te gaan. Daarnaast wordt in dit vak aandacht besteed aan de Aanwijzing Discriminatie 2007 van het College van Procureurs-Generaal waarin de strafrechtelijke aanpak van discriminatie staat beschreven.
Alle meldingen en aangiften worden regelmatig besproken in het Regionaal Discriminatieoverleg dat in elke politieregio plaatsvindt onder voorzitterschap van de discriminatieofficier van justitie, waarbij ook vertegenwoordigers van politie en antidiscriminatiebureaus aanwezig zijn. Hierin wordt de strafwaardigheid en voortgang van alle bekende meldingen en aangiften besproken.
Het kabinet heeft geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal wijkagenten: 500 in vier jaar. Deze uitbreiding ligt op schema. In 2009 zijn er landelijk 319 wijkagenten bijgekomen ten opzichte van 2007.
Waaraan wijt u dit gebrek aan tolerantie, wat is uw analyse van deze problematiek? Welke maatregelen worden genomen om de daders te bestraffen en de slachtoffers bescherming te bieden, zodat iedereen weer over straat kan zonder bedreigd, beledigd of bespot te worden? Welke mogelijkheden ziet u om het respect voor religieuze en seksuele minderheden te bevorderen?
Het is moeilijk om in algemene zin iets te zeggen over de tolerantie ten aanzien van religieuze en seksuele minderheden, omdat dit een zeer breed en divers thema betreft.
Ik verwijs u naar de voortgangsrapportage lesbisch en homo-emancipatiebeleid 2008–2010 en de homo-emancipatiemonitor «Steeds gewoner, nooit gewoon» van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) die vandaag naar de Tweede Kamer zijn gestuurd. In het SCP-rapport wordt onder meer gesteld dat de tolerantie ten aanzien van homoseksuelen in Nederland de laatste jaren is toegenomen. De voortgangsrapportage gaat in op wat de inzet van dit kabinet is op het terrein van veiligheid, onderwijs en integratie.
Op korte termijn ontvangt u de Monitor rassendiscriminatie 2009, waarin een hoofdstuk aan antisemitisme is gewijd. Voorts kan ik u melden dat naar aanleiding van maatschappelijke spanningen rondom het conflict in Gaza de toenmalige Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, de toenmalige Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Minister-president begin 2009 verschillende gesprekken hebben gevoerd met zowel Joodse organisaties als islamitische- en minderhedenorganisaties in Nederland met het doel de spanningen te kanaliseren. Deelnemers aan deze gesprekken benadrukten het belang van gezamenlijk optreden van Joodse en islamitische gemeenschappen in Nederland in het bestrijden van antisemitisme en andere vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid. Om dit te blijven stimuleren heeft het Ministerie van VROM het Joods Marokkaans Netwerk van Amsterdam eenmalig financieel ondersteund. Momenteel verkent het netwerk de mogelijkheid om activiteiten te organiseren om het netwerk zichtbaar te maken in de samenleving, zoals gastlessen op scholen waarbij elkaar respecteren en accepteren centraal staan.
Daarnaast heeft het Ministerie van VROM dialoogtrainingen voor leraren ondersteund. Deze trainingen bieden leraren handvatten om een dialoog te kunnen starten over (gevoelige) maatschappelijke thema’s.
Voor wat betreft de strafrechtelijke maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
De beloningen bij de Amsterdamse politietop |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de beloningen bij de Amsterdamse politietop?1
Ja.
Kloppen de bedragen die in het bericht worden genoemd?
Ja, de bedragen zijn conform de opgave die het korps Amsterdam-Amstelland op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in mei van dit jaar bij BZK heeft gedaan. De norm op basis van de WOPT is een optelsom van salaris, toelagen, premies en pensioenbijdragen. De WOPT-norm bevat de volgende elementen:
Indien de optelsom boven het normbedrag uitkomt, dient ingevolge de WOPT openbaarmaking plaats te vinden. De overschrijdingen kunnen geheel rechtmatig zijn, maar moeten wel door de betreffende organisaties uit de (semi-)publieke sector ieder jaar aan BZK worden gemeld. BZK stuurt jaarlijks in december aan de Tweede Kamer een lijst van alle overschrijdingen in de
(semi-)publieke sector. Ook wordt deze informatie op de website van BZK openbaar gemaakt. Voor 2009 is de WOPT-norm vastgesteld op € 188 000,= (2008 : € 181 000,= 2010 : nog niet bekend).
Voor de goede orde merk ik op dat de koppeling van de in De Telegraaf genoemde bedragen aan de WOPT-norm én tegelijkertijd aan de «Balkenende-norm» niet correct is en verwarring wekt. Mijn ambtsvoorgangster heeft steeds afstand genomen van de term «Balkenende-norm». De door haar gebezigde juiste term is «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Het gaat hier om een andere inkomensnorm dan de WOPT-norm. De «voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm» bevat alleen zuivere beloningselementen zoals salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen voor werving, behoud en voor goed functioneren. Voor 2009 lag de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm op € 181 337,-. (2008 : € 176 008, 2010 : € 187 340)
Herinnert u zich de toezeggingen van uw ambtsvoorganger die in een algemeen overleg van 16 december 2009 heeft toegezegd dat de toelagen en declaraties zouden worden versoberd en dat voor het salaris de Balkenendenorm als maximum zou gelden?
Ja.
Deze toezeggingen betreffen het nieuw tot stand te brengen arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop. Dit zal geen effect kunnen hebben op reeds verworven rechten van individuen, zoals mijn ambtvoorgangster ook al heeft aangegeven in het Algemeen overleg van 16 december 2009.
Hoe verhouden deze toezeggingen zich met de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de (waarnemend) korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland – de Amstelveense burgemeester Van Zanen – de te hoge salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden wel heeft gemeld bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarom heeft de voormalige korpsbeheerder Cohen dit klaarblijkelijk nagelaten?
Zowel de voormalig waarnemend korpsbeheerder (over het jaar 2009) als de vorige korpsbeheerder (over 2008 en de jaren daarvoor) heeft geheel conform de WOPT melding gemaakt van de inkomens van functionarissen die boven de WOPT-norm uitkomen.
De toenmalige waarnemend korpsbeheerder heeft recentelijk bij BZK melding gemaakt van functionarissen van wie het inkomen in 2009 uitgaat boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm. In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer, conform de WOPT, van BZK een lijst van alle functionarissen in de (semi-)publieke sector waarvan in 2009 sprake was van overschrijding van de voor 2009 vastgestelde WOPT-norm. In 2008 heeft de toenmalige korpsbeheerder, eveneens conform de WOPT, twee functionarissen van het betreffende korps bij BZK gemeld, van wie het inkomen boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm uit kwam. Hiervan is de Tweede Kamer december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 111, nr. 50) door mijn ambtsvoorgangster op de hoogte gesteld.
Zijn er nog andere personen in korpsleidingen die met hun salarissen boven de Balkenendenorm uitkomen? Zo ja, welke zijn dat?
In de beantwoording van vraag 2 zijn de verschillen tussen de twee inkomensnormen («WOPT-norm» en «Balkenende-norm») beschreven.
De bedragen die in het Telegraaf-artikel staan vermeld, zijn gebaseerd op de wettelijk verplichte melding in het kader van de WOPT. Deze gaan dus niet over het overschrijden van de «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm».
Het inkomen van de korpschef Amsterdam Amstelland was in 2009, op basis van de in 2004 gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken, hoger dan «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Over de met betrokkene gemaakte afspraken zijn in 2004 Kamervragen gesteld. Die zijn door mijn toenmalige ambtvoorganger beantwoord (vergaderjaar 2003–2004, aanhangsel van de handelingen, nr. 1646, 1 juni 2004).
Uit de door de korpsen aangeleverde gegevens in het kader van het onderzoek door de Rijksauditdienst is gebleken, dat er verder nog één functionaris is, die gerekend wordt tot de korpsleiding, van wie het inkomen in 2009 uitging boven de voor «de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm». Dit was de plaatsvervangend algemeen directeur bij de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN), met wie in 2003 arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Er waren derhalve in 2009 twee functionarissen behorende tot de korpsleidingen van wie het inkomen uitging boven «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm.»
Bent u bereid, nu blijkt dat de beloningsafspraken met de Kamer niet worden nageleefd, met een aanwijzing te komen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd geen onomkeerbare besluiten te nemen over het nog tot stand te brengen nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop, voordat het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop en het beloningsvergelijkingsonderzoek is afgerond. Het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop van de Rijksauditdienst heb ik bij brief van 21 mei jl. (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 628, nr. 209) aan de Tweede Kamer aangeboden. Nadat ook de uitkomsten van het beloningsvergelijkingsonderzoek beschikbaar zijn zal met de politievakorganisaties worden overlegd over een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop.
Ik heb de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad verzocht uit te dragen dat korpsbeheerders bij toekomstige benoemingen zoveel mogelijk handelen in de geest van het eerste conceptvoorstel arbeidsvoorwaarden politietop, dat in november 2009 met het korpsbeheerdersberaad is besproken.
Daarnaast kan ik u melden dat sinds enkele maanden arbeidsvoorwaardelijke afspraken met leden van de korpsleiding bij benoeming, tussentijdse wijzigingen en bij ontslag door Bureau ABD van het Ministerie van BZK vooraf worden getoetst op overschrijding van de inkomensnormen. Ik heb u hierover geïnformeerd in bovengenoemde brief.
De advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef |
|
Ed Anker (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef Beheersondersteuning?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Commissie Gelijke Behandeling dat deze advertentie in strijd is met de vigerende wetgeving?
Ja, ik deel de opvatting van de Commissie gelijke behandeling dat het in strijd is met de vigerende wetgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat het wervingsbeleid van de politie past binnen de wetgeving en ook recht doet aan de diversiteit?
Om in de toekomst een herhaling te voorkomen, zullen de juiste procedures bij het gericht werven op diversiteit opnieuw onder de aandacht van de Raad van Korpschefs i.o. worden gebracht.
Bent u bereid om er bij het korps op aan te dringen dat deze advertentie wordt ingetrokken en dat een werving wordt gestart waarbij mensen niet worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
Deelt u de mening dat op deze manier kwalitatief goede kandidaten worden uitgesloten voor deze functie en dat het gevoerde voorkeursbeleid afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de politieorganisatie en het draagvlak binnen de organisatie?
Door de manier waarop de vacature is opgesteld worden kandidaten uitgesloten. Zoals hierboven reeds aangegeven, is een dergelijk voorkeursbeleid in strijd met de vigerende wetgeving. De kwaliteit van kandidaten staat altijd centraal. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Zijn er binnen de sollicitatieprocedures voor functies binnen de politie meer gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van hun ras of geslacht worden uitgesloten?
Er zijn mij binnen de politie geen gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van ras of geslacht worden uitgesloten.
Zijn de procedures voor klachten hierover binnen de politie afdoende en op welke wijze draagt u zorg voor een goede procedure om te voorkomen dat mensen op grond van afkomst of geslacht worden uitgesloten?
De politieorganisatie is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van procedures met betrekking tot klachten over sollicitatieprocedures. De politieorganisatie draagt tevens zelf de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van diversiteitbeleid. Voor de kroonbenoemingen worden korpsen hierbij ondersteund door Politietop Divers. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van expertise en instrumenten vanuit de korpsen en het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit.
Het bericht dat de politie discrimineert in een personeelsadvertentie |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie discrimineert in personeelsadvertentie?»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de politie Groningen in een personeelsadvertentie een functie exclusief opengesteld heeft voor «vrouwelijke kandidaten met een allochtone achtergrond» en autochtone mannen niet hoeven te solliciteren op de functie Divisiechef Beheersondersteuning Drenthe, Fryslân en Groningen?
Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de regionale politiekorpsen Drenthe, Fryslân en Groningen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van pure discriminatie van de autochtone man en dat er altijd moet worden gekozen voor de kandidaat met de meeste kwaliteit, ongeacht geslacht of afkomst?
Ik acht het onwenselijk is om personen op grond van geslacht, afkomst of religie uit te sluiten. De kwaliteit van politiepersoneel staat altijd centraal bij het werven van kandidaten: van mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Is het waar dat dit wervingsbeleid met u is afgesproken? Betekent dit dat u toestemming heeft verleend voor dit abjecte wervingsbeleid, dat zelfs door de Commissie Gelijke Behandeling is bekritiseerd?
Het opstellen van de vacaturetekst is in dit geval de verantwoordelijkheid van het korps.
Ik constateer evenwel in het debat een misvatting tussen enerzijds gelijke behandeling en anderzijds het diversiteitsbeleid.
Bent u bereid het korps te benaderen zodat deze vacature voor iedereen opengesteld gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De Korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
De brandveiligheid in Limburg-Zuid |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de veiligheid van brandweerpersoneel en inwoners van Limburg-Zuid mogelijk in gevaar komt?1
De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij gemeld dat de brandweer voldoet aan de wettelijke kaders die staan voor de veiligheid van haar medewerkers en de inwoners van Zuid-Limburg. Momenteel wordt bij de brandweer Zuid-Limburg actie gevoerd met als inzet de uitgangspunten voor het nieuwe dienstrooster. Deze acties hebben geen invloed op de veiligheid. De vakbonden en de actiecomités nemen hun verantwoordelijkheid. Er worden telkens weer goede afspraken gemaakt tussen de directie en de vakbonden over de te voeren acties. Het standpunt van de veiligheidsregio Zuid-Limburg, de werkgever, is dat de uitgangspunten voor de nieuwe dienstroosters voldoen aan de wettelijke kaders, zodat ook in die zin de veiligheid is geborgd.
Bent u op de hoogte van de overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Waar bestaan deze overtredingen uit en wat is de oorzaak? Wat gaat u doen om deze overtredingen in de toekomst te voorkomen?
De Brandweer Zuid-Limburg is een per 1-1-2009 opgerichte fusieorganisatie. Ruim vijf maanden na de oprichting is door de Arbeidsinspectie geconstateerd dat op enkele punten de Arbeidstijdenwet werd overschreden. Hierover heeft de Arbeidsinspectie de regio per brief van 19 juni 2009 een Waarschuwing Arbeidstijdenwet gegeven. De navolgende overschrijdingen zijn geconstateerd:
Volgens de veiligheidsregio Zuid-Limburg zijn de eerste drie overtredingen inmiddels verholpen. De Arbeidsinspectie voert momenteel een controle uit op alle in de brief van 19 juni 2009 genoemde overtredingen.
De vierde overtreding heeft volgens de veiligheidsregio Zuid-Limburg te maken met medewerkers die zowel een beroeps als een vrijwillige aanstelling bij de Brandweer Zuid-Limburg hebben. Deze combinatie kan namelijk leiden tot het overschrijden van de voorgeschreven rusttijden. De regio meent dat de combinatie vóór de fusie geen aanleiding gaf tot problemen.
De Arbeidsinspectie staat op het standpunt dat ook vóór de fusie, ingeval van meerdere werkgevers, beide werkgevers verantwoordelijk waren voor naleving van de regels van de Arbeidstijdenwet. Nu de combinatie beroeps- en vrijwillige brandweer onder gezag van dezelfde werkgever plaatsvindt, is het totaal van arbeids- en rusttijden volgens de Arbeidsinspectie directer zichtbaar.
De veiligheidsregio Zuid-Limburg sluit een gang naar de rechter over deze kwestie niet uit.
Het voldoen aan de Arbeidstijdenwet is een verantwoordelijkheid van de werkgever, waarbij de Arbeidsinspectie handhavend optreedt. Verdere handhaving na de waarschuwing is afhankelijk van de bevindingen bij de controle.
Wat is uw mening over het voornemen om de brandweer 200 uur meer te laten werken – voor hetzelfde geld? Acht u dit haalbaar?
Het betreft een lokaalbestuurlijke aangelegenheid, alsmede een zaak tussen werkgevers en werknemers. Daarom past het mij terughoudendheid te betrachten bij het geven van een oordeel.
Wat is uw mening over de bezuiniging van de gemeenten in de veiligheidsregio Zuid-Limburg?
De bijdragen aan de gemeenten voor de brandbestrijding zijn onderdeel van de algemene uitkering die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen. Over de omvang van het gemeentefonds zijn bestuurlijke afspraken gemaakt door middel van de normeringsystematiek. Deze wordt wel aangeduid als het principe van «gelijk de trap, gelijk de trap af». Dit betekent dat ontwikkeling van het gemeentefonds is gekoppeld aan de totale netto uitgaven van het Rijk. Stijgen die uitgaven, dan neemt de omvang van het gemeentefonds toe, dalen de uitgaven dan neemt de omvang van het gemeentefonds af. Deze systematiek kan ertoe leiden dat gemeenten de komende jaren vanwege het slechte economische klimaat en de maatregelen die het Rijk zal moeten nemen over minder middelen beschikken. In hoeverre de brandweer en brandbestrijding hiervan eveneens de gevolgen ondervinden is een verantwoordelijkheid van het lokale bestuur.
Gaat u bezuinigen op de bijdragen aan gemeenten ten behoeve van de brandbestrijding? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 4.
In welke veiligheidregio’s is sprake van vergelijkbare problemen met tekorten aan brandweerlieden en overtredingen van de Arbeidstijdenwet?
Zowel de personeelsvoorziening bij de brandweer als het voldoen aan de Arbeidstijdenwet betreffen lokaalbestuurlijke verantwoordelijkheden. Ik heb geen berichten ontvangen over tekorten aan brandweerpersoneel en vergelijkbare overtredingen van de Arbeidstijdenwet.
Welke andere veiligheidregio’s bezuinigen de komende jaren op de brandweer? Om welke bedragen gaat het?
Het is mij informeel bekend dat ook in andere veiligheidsregio’s wordt nagedacht over terreinen waarop bezuinigingen doorgevoerd zouden kunnen worden en op welk vlak verdere efficiencywinst te behalen zou kunnen zijn. Dit proces is gestart door de deelnemende gemeenten casu quo het algemeen bestuur van de veiligheidsregio. Ook in andere regio’s dan de veiligheidsregio Zuid-Limburg is de slechte economische situatie veelal en mede de aanleiding. Het bepalen van beleidskeuzes in relatie tot het (meerjarig) begrotingsproces en het financiële beheer is een verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van de veiligheidsregio.
Het bericht "Eenderde aangiften blijft op de plank" |
|
Hero Brinkman (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Eenderde aangiften blijft op de plank»?1
Ja.
Is het waar dat dertig procent van de serieuze aangiften bij de Nederlandse politie op de plank blijft liggen zonder dat er actie wordt ondernomen?
Het signaal dat er aangiften bij de Nederlandse politie op de plank blijven liggen neem ik vanzelfsprekend serieus. Ik heb het Openbaar Ministerie en het Korpsbeheerdersberaad gevraagd om mij bericht uit te brengen ter onderbouwing van de genoemde aantallen, zodat ik mij kan beraden over de vraag of en welke maatregelen nodig zijn.
Bij de keuze welke zaken als eerste worden opgepakt is de Aanwijzing voor de opsporing van het Openbaar Ministerie (Staatscourant, jaargang 2003, nr. 41) leidend. De aanwijzing bepaalt dat het in principe zo moet zijn dat aan ieder delict zo veel aandacht wordt gegeven als nodig is om tot opheldering te komen, maar dat het in de praktijk zo kan zijn dat opsporing in een bepaalde zaak achterwege moet blijven omdat opsporingscapaciteit nodig is voor (nog) ernstigere kwesties.
De afgelopen periode is een gestage daling van veel vormen van criminaliteit ingezet. In de voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen, die ik op 23 april 2010 aan uw Kamer zond, worden de resultaten van de afgelopen drie jaar, waarin in samenwerking met vele partners goede resultaten zijn geboekt, geschetst. Zo is het aantal vermogensdelicten ten opzichte van 2006 met 25% gedaald en is het aantal geweldsdelicten ten opzichte van 2006 met 19% gedaald. Het aantal veelplegers is met 7% gedaald en het aantal fietsdiefstallen is met maar liefst 222.000 teruggebracht.
Is het niet oppakken van deze, zowel serieuze als lichtere aangiften, het gevolg een gebrek aan capaciteit zoals de politie in het bericht aangeeft? Zo nee, wat is dan de reden voor het niet oppakken van deze aangiftes?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat met 150 duizend van de jaarlijks 500 duizend serieuze aangiften niets gebeurd en er ook nog eens 700 duizend aangiften opzij worden gelegd omdat ze te licht zijn? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in politie en justitie enorm schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze aangiftes alsnog per direct worden opgepakt? Welke acties gaat u ondernemen richting de slachtoffers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de procedure voor het opnemen van aangiftes thans te veel kostbare tijd in beslag neemt, welke de agent beter kan gebruiken voor het vangen van boeven? Bent u bereid om deze procedure te vereenvoudigen en om 10 duizend extra banen te creëren bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Het opnemen van aangiftes door de politie kan soms veel tijd in beslag nemen. Dit is een van de problemen die de politie momenteel in kaart brengt, waarbij een versoepeling van het aangifteproces nadrukkelijk een van de mogelijke oplossingen is. Daarnaast wordt door diverse korpsen geëxperimenteerd met internetaangifte.
Wat betreft de 10 duizend extra banen wijs ik erop dat er met de korpsen en uw Kamer afspraken zijn gemaakt over de capaciteit waarmee de politie haar taken moet uitvoeren. De huidige politiecapaciteit gaat de afgesproken capaciteit reeds te boven.
Geweld tegen deelnemers aan een anti-Israëldemonstratie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De vlag brandt, de klappen vallen»?1
Ja.
Welke afspraken zijn er tussen de organisatoren van de demonstratie en de gemeente Den Haag gemaakt? Zijn deze afspraken door beide partijen nagekomen en zo nee, in hoeverre niet?
Vanwege de korte tijd tussen de kennisgeving en de demonstratie zelf (ongeveer 5 uur, terwijl in de APV wordt uitgegaan van een kennisgevingtermijn van minimaal 4 x 24 uur) is uitsluitend telefonisch contact geweest met de organisatoren. In dit gesprek is een aantal afspraken gemaakt. Zo mocht, in gevolge de Wet openbare manifestaties de ambassade van Israël niet worden gehinderd in haar werkzaamheden en werd daarom als locatie voor de demonstratie overeengekomen het trottoir voor de ingang van het Binnenhof, tegenover het Buitenhof (bij het Willem Drees-monument). De organisator is gewezen op zijn verantwoordelijkheid voor het goede verloop van de demonstratie en het voorkomen van ordeverstoringen. Daartoe zou de organisator een ordedienst instellen. De organisator gaf wel aan dat de emoties bij de demonstranten naar verwachting hoog op zouden kunnen lopen en dat de organisator niet zonder meer kon instaan voor een ordelijk verloop. De burgemeester heeft, gehoord de driehoek, besloten de demonstratie, mede gelet op de actualiteit en de mogelijkheden om deze te faciliteren, desondanks doorgang te laten vinden. Daarbij is de inschatting gemaakt dat robuuste en adequate politiemaatregelen tijdens de demonstratie benodigd zouden zijn.
Met de organisator zijn ook enkele algemene richtlijnen doorgenomen die tot doel hebben om demonstraties ordelijk te doen verlopen:
De demonstratie is niet geheel conform de gemaakte afspraken en gegeven richtlijnen verlopen. Zo trachtten demonstranten toch dichter bij de Israëlische ambassade te komen gedurende de demonstratie. Voorts werd een vlag verbrand en werden wegen geblokkeerd. De organisatie had voorzien in een ordedienst die slechts bestond uit enkele personen. Deze kon niet voorkomen dat demonstranten trachtten de Israëlische ambassade te bestormen.
Is het verslag van de demonstratie zoals dat in het genoemde krantenartikel staat feitelijk juist? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De grote lijnen van het geschetste verloop van de gebeurtenissen worden herkend. Het aantal demonstranten lag overigens wel hoger (naar schatting zo’n 700) en o.a. is onvermeld gebleven dat, anders dan afgesproken, na de confrontatie op het Buitenhof nog door zo’n 200 personen een demonstratieve optocht is gehouden door de Haagse binnenstad, eindigend op het Plein. Daar is de demonstratie uiteindelijk ontbonden.
Was de dreiging die van de demonstranten uitging zo ernstig dat het gebruikmaken van geweld tegen de demonstranten noodzakelijk was? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom is er dan toch gebruik gemaakt van geweld?
Ja, naarmate de demonstratie vorderde werd de sfeer dreigender. Zo trachtten diverse demonstranten hun identiteit te verbergen door hun gezicht te bedekken met sjaals, werden dreigende teksten gescandeerd, werd een vlag verbrand en probeerden uiteindelijk de demonstranten het Buitenhof op te trekken in de richting van de Israëlische ambassade. Daarbij werd opgeroepen om de ambassade te bestormen. De politie heeft diverse malen de demonstranten gevorderd niet verder het Buitenhof op te lopen, maar toch trachtten demonstranten een ME-linie te doorbreken. Hierdoor werd de ME genoodzaakt geweld te gebruiken.
Is het in het genoemde artikel gestelde, dat er een moslima of als moslima verklede vrouw door een groep mannen is geslagen, waar? Is u bekend wie de daders waren en zijn deze aangehouden?
Een toevallig passerende vrijwilligster van Slachtofferhulp Haaglanden (welke organisatie is ondergebracht bij Bureau Vrijwilligers van Politie Haaglanden) bood tijdens de demonstratie aan de opererende politiefunctionarissen haar hulp aan als tolk. Zij was gekleed als moslima en was niet in functie. Een vijftal demonstranten zag dat zij zich bij een politiebiker legitimeerde als werknemer van de politie en die groep liep met foto- en filmcamera’s naar het tweetal. De biker heeft daarop de opdringerige demonstranten weggestuurd, maar toen steeds meer demonstranten op de groep afkwamen, heeft de biker samen met de vrijwilligster getracht weg te lopen. Daarbij moest de biker enkele demonstranten wegduwen. Toen de biker en de vrijwilligster van de groep waren weggelopen, bleek een deel van de demonstranten het tweetal te zijn gevolgd. Eén van hen heeft op een gegeven moment een trap tegen het achterwiel van de biker gegeven, kennelijk in een poging hem ten val te brengen. Dit mislukte. Even later kreeg de biker een harde klap op zijn onderrug. Hij raakte daardoor gewond. De vrijwilligster is niet geslagen. De biker wist de vrijwilligster nog in veiligheid te brengen en heeft zich daarna onder behandeling laten stellen van een arts. Een aanhoudingseenheid van de politie heeft opdracht gekregen de groep betrokken demonstranten aan te houden, maar de betrokkenen waren inmiddels verdwenen. De politie doet nog onderzoek naar de mogelijke dader van de mishandeling van de biker.
Is het waar dat deze vrouw wel bij de Haagse politie werkt maar niet in de uitvoerende dienst? Zo ja, wat was de rol van deze vrouw tijdens de demonstratie? Werd zij in deze rol adequaat beschermd, tijdens en na de demonstratie?
Zie antwoord vraag 5.
De tekorten bij de politie |
|
Ronald van Raak |
|
|
|
Is het waar dat de politie volgens het korpsbeheerdersberaad honderden miljoenen euro’s extra nodig heeft, louter om het huidige aantal politieagenten en rechercheurs in de toekomst op peil te houden? Is dit ook het geval als de politie er in zou slagen «extra en ambitieuze besparingen door te voeren op met name de terreinen personeel, ICT, inkoop en huisvesting»?1
Kan uit de opmerkingen van de korpsbeheerders over het normkostenonderzoek van het korpsbeheerdersberaad inzake aspiranten opgemaakt worden dat het voornemen om in de periode 2010–2012 gemiddeld 1 600 aspiranten op te leiden op losse schroeven staat?
Deelt u de opvatting dat de korpsbeheerders met de gemaakte opmerkingen feitelijk aangeven dat het doorvoeren van de voorgenomen bezuinigingen oplopend tot 192 miljoen euro per jaar onverantwoord is?
Hoe verhoudt zich de analyse van het korpsbeheerdersberaad tot de uitvoering van de Kamerbreed aangenomen motie-Kant, waarin wordt gesteld dat de bezuinigingen op de politie niet ten koste mogen gaan van het blauw op straat?
Zijn de korpsbeheerders, verenigd in het korpsbeheerdersberaad, bereid volledige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorgenomen bezuinigingen?
Hoe staat het met de implementatie van de invoering van de voorgenomen bezuinigingen in de politiekorpsen? Delen de korpschefs de bovengenoemde analyse van het korpsbeheerdersberaad?
Bent u bereid het rapport over de politiebezuinigingen, dat op initiatief van het korpsbeheerdersberaad is gemaakt, per ommegaande naar de Kamer te sturen?
Het bericht dat winkeliers veel minder aangifte doen van winkeldiefstallen omdat de politie niet of niet adequaat reageert |
|
Jan ten Hoopen (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat winkeliers veel minder aangifte doen van winkeldiefstallen omdat de politie niet of niet adequaat reageert?1
Ja.
Is de verminderde aangiftebereidheid te verklaren door het feit dat de politie onvoldoende mankracht heeft? Kunt u cijfers leveren over de aangiftebereidheid en afdoening bij winkeldiefstal over de afgelopen drie jaren?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie en heeft mijn aandacht. De verminderde aangiftebereidheid is niet te verklaren door onvoldoende mankracht, immers de politiesterkte is de afgelopen jaren toegenomen en bedroeg op 31 december jongsleden 53.348 fte. Dit aantal is hoger dan in de sterkteafspraken die was overeengekomen met de korpsen en de Tweede Kamer (namelijk 52.200 fte).
In 2007 deed, volgens de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven, 18% van de bedrijven aangifte. In 2008 en 2009 lag dit cijfer op de 16%. Het aantal zaken dat is afgedaan door het Openbaar Ministerie bij winkeldiefstal is gestegen van 20.250 in 2007 naar 21.050 in 2008 en 22.750 in 2009.
Hoe verhoudt een eventuele verminderde aangiftebereidheid zich tot uw toezegging dat de bezuinigingen op de politie niet ten koste gaan van de normale taakuitoefening van de politie?
Er is geen verband tussen de verminderde aangiftebereidheid en mijn toezegging dat bezuinigingen op de politie niet ten koste gaan van de normale taakuitoefening. Met het Korpsbeheerdersberaad is door middel van een onderhandelingsakkoord afgesproken dat er bij de verwerking van de financiële problematiek naar wordt gestreefd de operationele sterkte te handhaven. Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat de huidige sterkte van de politie hoger ligt dan de sterkteafspraak 2007. Het ligt dus niet in de rede te veronderstellen dat een eventuele verminderde aangiftebereidheid te maken heeft met de bezuinigingen op de politie.
Is het u bekend dat de winkeliers klagen dat aangifte doen veel tijd vergt, dat het uren duurt eer de politie komt en dat dit tot onveilige situaties in winkels leidt? Wat vindt u hiervan, mede bezien in het licht van het project Veiligheid begint bij Voorkomen?
Winkelcriminaliteit veroorzaakt veel overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. In een aantal gevallen vergt het doen van aangifte te veel tijd. De politie zal deze zomer tot een advies komen op het gebied van aangiftebehoeften van het bedrijfsleven. Ook het project Veiligheid begint bij Voorkomen is hierbij betrokken.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de bereidheid bij winkeliers om aangifte te doen wordt vergroot en dat de afhandeling van de aangifte adequater wordt?
Zie vraag 6.
Hoe wordt de brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij één en ander betrokken?
De expertgroep aangiftevoorzieningen bedrijfsleven heeft inventariserende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van onder meer Detailhandel Nederland en het Midden- en Kleinbedrijf en zal deze zomer tot een advies komen hoe het intakeproces kan worden verbeterd. Hierin wordt een landelijk aangifteformulier en de mogelijkheden van het uitbreiden van internetaangifte meegenomen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte.
De aangiftestop van winkeliers die het slachtoffer zijn van winkelcriminaliteit |
|
Ronald van Raak , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aangifte doen bij diefstal is winkelier te veel gedoe»?1 Wat is uw reactie op het feit dat sommige winkeliers nauwelijks nog aangifte doen van diefstal?
Ja ik ken het artikel en ik betreur het feit dat sommige winkeliers nog nauwelijks aangifte doen.
Is het waar dat er slechts in 2 procent van het totaal aantal gepleegde winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan? Hoe verklaart u het feit dat de 1,5 miljoen winkeldiefstallen per jaar slechts 35.000 aangiften opleveren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u begrip voor de winkeliers die geen aangifte meer doen omdat dit uren tijd kost, leidt tot overlast in de zaak en het resultaat vaak onduidelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het ongewenst is dat er in de praktijk vaak geen aangifte wordt gedaan vanwege de rompslomp die dit met zich meebrengt?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat zestien procent van de detailhandelsvestigingen die te maken hebben met diefstal, hier aangifte van doet. Winkelcriminaliteit veroorzaakt overlast bij winkeliers en de signalen die de winkeliers afgeven neem ik zeer serieus. Aanpakken van winkelcriminaliteit kan alleen als de politie van het voorval op de hoogte is. Wanneer winkeliers slachtoffer worden van een misdrijf, is het daarom belangrijk aangifte te doen. De politie inventariseert daarom met een aantal partijen, waaronder Detailhandel Nederland, op welke wijze het intakeproces verbeterd kan worden om zo tegemoet te komen aan de behoeften vanuit het bedrijfsleven om sneller en gemakkelijker aangifte te kunnen doen. In enkele regio’s lopen pilots om de aangifte voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen; de mogelijkheid tot landelijke uitrol wordt hiervan nagegaan.
Hoe betrouwbaar zijn de cijfers dat de winkelcriminaliteit daalt, wanneer er steeds meer winkeliers geen aangifte meer doen? Hoe gaat u voorkomen dat winkeldiefstal hierdoor een onzichtbaar probleem dreigt te worden?
De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven baseert de cijfers niet op aangifte, maar op interviews met ongeveer 12.000 winkeliers. Door de omvang van de steekproef geven deze cijfers een betrouwbaar beeld.
Wat zijn de meest recente cijfers over het oplossingspercentage? Kan dit gespecificeerd worden naar winkelcriminaliteit en andere vormen van criminaliteit?
Uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat sinds 2002 het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald van 1,4 miljoen tot 1,2 miljoen in 2007. Het ophelderingspercentage is in die periode gestegen van iets meer dan 18% tot 23%. Het ophelderingspercentage kan niet worden uitgesplitst naar winkeldiefstal.
Welke maatregelen gaat u nemen om het voor winkeliers gemakkelijker te maken om aangifte te doen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het voor alle vormen van winkelcriminaliteit mogelijk wordt aangifte te doen via internet? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het bedrijfsleven komt het signaal dat de huidige aangiftemodaliteiten onvoldoende aansluiten bij de bestaande behoeften. Zoals reeds in antwoord 3 is aangegeven, onderzoekt de politie hoe het aangifteproces kan worden verbeterd. Deze zomer zal de politie tot een advies komen. Hierbij wordt ook de mogelijkheid om ook bij een bekende dader via internet aangifte te doen. Daarnaast wordt er door diverse korpsen momenteel geëxperimenteerd met verschillende vormen van internetaangifte. Ik sta positief tegenover deze ontwikkelingen en stimuleer verbeteringen rond aangifte ook in de proeftuinen winkelcriminaliteit die momenteel op een aantal plaatsen lopen.
Welke inspanningen verricht u om er voor te zorgen dat de politiekorpsen beschikken over voldoende agenten om alle aangiften snel in behandeling te nemen? Bent u bereid er bij de korpsen op aan te dringen dat de agenten zoveel mogelijk naar de getroffen winkels toe moeten gaan om de aangiftes op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een goede behandeling van aangiften is van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de politie. Desalniettemin is het noodzakelijk om de huidige en toekomstige prioriteiten invulling te geven vanuit de bestaande capaciteit. De prioritering van politie-inzet is een verantwoordelijkheid van de regionale driehoek.