De publicatie van de scorekaart van Farma ter Verantwoording |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recent gepubliceerde scorekaart van Farma ter Verantwoording waarop verschillende farmaceutische producenten van geneesmiddelen tegen COVID-19 worden gescoord op mensenrechten?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe u denkt over de bevinding van Farma ter Verantwoording dat geen van de gescoorde farmaceutische producenten goed scoort binnen de categorie «publiceert de tekst van de licentieovereenkomst»?
Een licentieovereenkomst is in de regel een vertrouwelijke overeenkomst tussen twee partijen. Het is dan ook aan deze partijen om te bepalen of ze deze overeenkomst openbaar willen maken. De Nederlandse overheid is zelf geen octrooi- of licentiehouder, wel financiert ze onderzoek door Nederlandse publieke instellingen die mogelijk een octrooi aanvragen op gedane ontdekkingen. Ik heb recentelijk aan u gecommuniceerd over de verwachtingen die ik heb wanneer publieke instellingen een licentie verlenen op een octrooi dat is verkregen door publiek gefinancierd onderzoek2. Nederlandse kennisinstellingen gaan rapporteren over het gebruik van de toolkit en de 10 principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentïeren in licenties, maar ze zullen dat doen op geaggregeerde manier, om geen inbreuk te maken op de geheimhouding van overeenkomsten. Het risico bestaat dat als de Nederlandse kennisinstellingen geen geheimhouding accepteren er minder licentienemers (bedrijven) langs komen.
Dat laat onverlet dat openbaarheid van licentieovereenkomsten, als bedrijven dat toestaan, een mooie vorm van transparantie kan zijn.
Denkt u dat de Nederlandse samenleving baat zou kunnen hebben bij de introductie van transparantie inzake licentieovereenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het noodzakelijk dat de verschillende farmaceutische producenten voldoende scoren op de verschillende categorieën in de scorekaart?
Nee, het gaat hier om een lijst categorieën die eenzijdig zijn opgesteld door een stichting. Hoewel er zeker raakvlakken zijn met de beleidslijn die ik voorsta geldt dit niet voor alle categorieën.
Hoe bent u voornemens om ervoor te zorgen dat de onvoldoende scorende farmaceuten in de nabije toekomst voldoende zullen scoren?
Mijn beleid is er niet op gericht om te zorgen dat farmaceutische producenten een voldoende score in de beoordeling door deze stichting. Wel zijn er raakvlakken tussen mijn beleid en de doelen die deze stichting nastreeft. Ik zet mij op diverse manieren in om enerzijds transparantie over de kosten van medicijnonderzoek en -productie af te dwingen, en anderzijds om beschikbaarheid te borgen, zowel in Nederland als wereldwijd. Dit doe ik bijvoorbeeld door in gesprekken met farmaceutische producenten het belang van transparantie over kosten en prijs te benadrukken, iets wat ik ook doe in alle gesprekken over covid-19 medicatie. Daarnaast steunt de Nederlandse overheid een onafhankelijke stichting, de Access to Medicine Foundation3, welke zich inzet voor deze onderwerpen en bedrijven en overheden een spiegel voorhoudt door het opstellen van zogeheten «benchmarks». Zo steunt de Minister van Buitenlandse Zaken een benchmark gericht op wereldwijde toegankelijkheid tot medicijnen, en steunt VWS een benchmark gericht op onderzoek, ontwikkeling en toegankelijkheid van antibiotica.
Deelt u de mening dat de verschillende farmaceutische producenten onvoldoende scoren op punten die van cruciaal belang zijn voor een eerlijke wereldwijde toegang tot farmaceutische middelen tegen COVID-19?
Het is mij niet helemaal duidelijk op welke punten u doelt. Ik kan wel aangeven dat het kabinet zich continu inzet voor eerlijke toegang tot farmaceutische middelen tegen covid-19. In de Kamerbrief «Kabinetsinzet solidaire verdeling covid-19 vaccins» van 18 december 20204 wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Tevens zie ik dat sommige farmaceutische producenten ervoor kiezen om hun vaccin tegen kostprijs op de markt te gaan brengen. Om toegang binnen de Europese Unie te borgen roep ik farmaceutische producenten in bilaterale gesprekken op om hun producten in Europa via een joint-procurement bij de Europese Commissie beschikbaar te maken, zodat deze producten met gelijke toegang en op basis van de hoogste nood in Europa verdeeld kunnen worden.
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het feit dat Farma ter Verantwoording constateert dat geen enkel van de verschillende farmaceutische producenten de gemiddelde of marginale kosten van productie publiceert?
In de Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 20215 heb ik u geïnformeerd over mijn beleid om tot maatschappelijk aanvaardbare prijzen te komen. Ik vind de prijs van een geneesmiddel maatschappelijk aanvaardbaar als (1) het geneesmiddel kosteneffectief is (de gezondheidsuitkomsten staan in verhouding tot de extra kosten), (2) die zich in redelijke en proportionele mate verhoudt tot de inspanningen en investeringen die zijn gedaan om tot het geneesmiddel te komen en (3) deze voldoende ruimte biedt voor innovatie. Het gaat dus niet alleen om de gemiddelde of marginale kosten van productie.
Heeft u, en de Nederlandse regering als mede-onderhandelaar van de Europese aankoop van COVID-19-vaccins, aangedrongen bij de farmaceutische producenten op het delen van kennis en intellectueel eigendom? Zo ja, kunt u een weergave van deze discussie delen? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen door de Europese Commissie gingen primair over de aankoop van vaccins. De farmaceutische producenten waarmee de EU contracten zijn aangegaan hebben wel bij subcontractors de productie uitbesteedt. Dus de farmaceutische bedrijven delen hun kennis met subcontractors of er worden samenwerkingsverbanden opgezocht om hun productiecapaciteit te vergroten. Het delen van intellectueel eigendom is, buiten voorgenoemde, niet uitgebreid aan de orde geweest.
Het belang van brede toegankelijkheid wordt ook door de Europese Commissie onderstreept. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Acht u het noodzakelijk dat actieve kennisoverdracht en het delen van intellectueel eigendom wordt gepromoot om zo wereldwijde vaccintekorten in te perken? Zo ja, wat doet u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het is van belang dat de farmaceuten die nu een geregistreerd vaccin hebben, niet alleen de beschikbare productiecapaciteit binnen hun eigen organisatie aanwenden om het vaccin te produceren. We constateren dat zij samenwerkingsverbanden aan gaan met onderaannemers en ook andere farmaceutische bedrijven om de productie in brede zin te realiseren.
Hoe is Nederland, als officiële co-sponsor, betrokken bij het operationaliseren van het Coronavirus Treatment Acceleration Program (C-TAP)? Welke concrete stappen heeft u uitgevoerd, naast de steun uitroepen tijdens de vorige World Health Assembly?
In het kader van C-TAP wordt mede gesproken over het succesvol positioneren van de patentpool. Met WHO wordt verder gesproken over de invulling van C-TAP, zodat de data van bedrijven voldoende beschermd zijn en de noodzakelijke informatie wel breder gedeeld kan worden. Nederland maakt deel uit van een kerngroep op C-TAP met Brazilië, Maleisië, Pakistan en Zuid-Afrika, onder leiding van Costa Rica. Nederland spreekt tevens in dit kader met Portugal om in het kader van het Europese voorzitterschap een symposium te organiseren over C-TAP.
Overweegt de Europese Commissie ook potentieel werkzame geneesmiddelen tegen COVID-19 gezamenlijk in te kopen? Zo ja, kunt u garanderen dat actieve kennisoverdracht en het delen van intellectueel eigendom gesprek worden van de onderhandelingen?
Ja, de Europese Commissie overweegt ook potentieel werkzame geneesmiddelen tegen COVID-19 gezamenlijk in te kopen. En ingaand op het tweede gedeelte van uw vraag, nee, dat kan ik niet garanderen.
Het bericht ‘Huren van de corporatie terwijl je 59 panden bezit’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Huren van de corporatie terwijl je 59 panden bezit»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is ongewenst als een huurder een sociale huurwoning van de woningcorporatie «bezet houdt», als hij niet op die woning is aangewezen om te voorzien in zijn woonbehoefte vanwege het bezit van één of meer koopwoningen. Sociale huurwoningen zijn bedoeld voor mensen met een smallere beurs, die op de woningmarkt niet zelfstandig kunnen voorzien in betaalbare en kwalitatief goede huisvesting. Het is van belang de situatie goed te bezien en daarbij oog te houden voor de verschillende omstandigheden van het geval. Ik ga nader onderzoeken wat de omvang van het probleem precies is, en in hoeverre de problematiek de sociale verhuur door woningcorporaties betreft.
Is het waar dat er ruim duizend sociale huurwoningen worden verhuurd aan mensen die twee of meer koopwoningen bezitten?
Uit onderzoek van het Kadaster is naar voren gekomen dat 1.055 personen een woning bij een woningcorporatie huren en tegelijk twee of meer koopwoningen in eigendom hebben. Het Kadaster heeft niet onderzocht hoeveel mensen met één koopwoning in een corporatiewoning wonen, omdat hier veel tijdelijke situaties tussen zitten zoals mensen die doorstromen naar de koopsector of andersom, of bijvoorbeeld situaties van mensen in een scheiding. Uiteraard kan ook het hebben van één koopwoning een indicatie zijn dat een sociale huurwoning niet noodzakelijk is om te kunnen voorzien in woonruimte.
In het onderzoek van het Kadaster is geen uitsplitsing gemaakt naar eigenaars van woningen die een corporatiewoning huren in de sociale woningvoorraad, of een duurdere corporatiewoning in de vrije sector.
Hoeveel sociale huurwoningen worden verhuurd aan mensen die één of meer koopwoningen bezitten? Kunt u dit uitsplitsen naar het aantal koopwoningen dat een huurder van een sociale huurwoning bezit?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ook een overzicht van mensen die één of meer koopwoningen in het buitenland bezitten?
Het Kadaster heeft geen overzicht van eigendommen in het buitenland.
Deelt u de mening dat sociale huurwoningen niet bedoeld zijn voor mensen die een koopwoning bezitten? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden dit aan te pakken binnen de huidige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van sociale verhuur is bedoeld om te voorzien in betaalbare en kwalitatief goede woningen voor de mensen met een smallere beurs. Dit is moeilijk te rijmen met de beschreven situatie. Het is onwenselijk wanneer sociale huurwoningen onterecht «bezet» worden door mensen die niet tot de doelgroep behoren of door mensen die intussen voordeel behalen uit gelijktijdig bezit van één of meer koopwoningen.
Deze problematiek hangt samen met de wijze waarop sociale huurwoningen worden toegewezen en hoe de corporatie gedurende de huurperiode zicht houdt op de financiële positie van de huurder. Bij de toewijzing van sociale huurwoningen wordt op basis van de wet- en regelgeving het huishoudinkomen getoetst om te bepalen of iemand tot de doelgroep behoort en welk soort woning zou moeten worden toegewezen. De inkomenstoets behelst het inkomen inclusief het «inkomen uit sparen en beleggen» uit box 3. Het vermogen telt dus bij de toewijzing van de sociale huurwoning indirect mee. Tijdens de looptijd van het huurcontract vindt geen toets op inkomen meer plaats, behalve voor het kunnen toepassen van het instrument inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wanneer een huurder inkomen verwerft uit de eigendom van woningen en het huishoudinkomen (mede) daardoor stijgt tot boven de daarvoor geldende inkomensgrens, kan de woningcorporatie een hogere huurverhoging doorvoeren. Op deze manier kan de woningcorporatie ook na de woningtoewijzing een prikkel toepassen voor doorstroming zodat de huurwoning beschikbaar komt voor een volgende huurder.
Huurders van sociale huurwoningen genieten – net als iedere huurder – huurbescherming. Opzegging van het huurcontract door de verhuurder is alleen mogelijk in die gevallen die de wet expliciet noemt.2 In het geval dat de huurder in de sociale huurwoning woont, zijn huur betaalt en geen overlast veroorzaakt voor de omgeving, voldoet de huurder aan zijn huurcontract en kan de verhuurder de huur niet opzeggen.
Binnen de huidige regelgeving zou opzegging in beginsel mogelijk zijn indien:
Als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De rechter zal in dat geval het belang van de verhuurder om de huur te beëindigen afwegen tegen het belang van de huurder om de huur voort te zetten.
Welke mogelijkheden zijn er nu om mensen uit een sociale huurwoning te zetten die bijvoorbeeld, zoals in het artikel wordt genoemd, 59 koopwoningen bezitten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te onderzoeken of corporaties de mogelijkheid gegeven kan worden om een vermogenstoets uit te voeren bij de toewijzing van een sociale huurwoning? Bent u bereid corporaties ook de mogelijkheid te geven die vermogenstoets uit te voeren gedurende een huurcontract?
Ik vind het belangrijk om te onderzoeken hoe groot de problematiek is die in het eerdergenoemde artikel is geagendeerd en welke mogelijkheden er zijn om dit aan te pakken. Als de problematiek goed in beeld is kan ik de mogelijke oplossingen beoordelen.
Welke oplossingen ziet u om sociale huurders op te sporen die één of meer koopwoningen bezitten die volledig zijn gefinancierd? Bent u bereid met Aedes om tafel te gaan om deze huurders aan te pakken?
Ik heb naar aanleiding van het eerdergenoemde artikel met Aedes afgesproken om hier samen naar te kijken. Zoals in antwoord op vraag 6 en 7 beschreven is inzicht nodig in de omvang van het probleem voordat hiervoor oplossingen bedacht kunnen worden.
Herkent u de oproep van diverse lokale bestuurders en corporaties dat zij meer mogelijkheden nodig hebben om tegen misbruik van sociale huurwoningen op te treden? Zo ja, hoe wilt u deze mogelijkheden verruimen? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk met hen contact op te nemen?
Ik ben bekend met de oproep van lokale bestuurders en corporaties. Om deze lokale bestuurders en woningcorporaties tegemoet te komen werk ik samen met de VNG en Aedes om te kijken welke obstakels bestaan voor de aanpak van woonfraude en hoe we die kunnen wegnemen. Het overleg hierover zet ik voort en ik zal bezien hoe dit in verband kan worden gebracht met de problematiek die in dit artikel naar voren is gebracht.
Bent u bekend met de pilot die corporatie TIWOS uit Tilburg met de politie wil draaien om wietplantages in sociale huurwoningen op te sporen? Wat doet u om ervoor te zorgen dat corporaties en politie informatie kunnen uitwisselen om criminele activiteiten in sociale huurwoningen tegen te gaan?
Woningcorporatie Tiwos heeft mij laten weten dat er geen specifieke pilot is, maar dat de jarenlange aanpak van wietproblematiek in Tilburg plaatsvindt volgens het lokale Hennepconvenant. De problematiek zoals in het krantenartikel beschreven valt binnen een afspraak uit het Convenant Wonen Tilburg 2020–2025 dat woningcorporaties en de gemeente met elkaar opstellen. Daarin is opgenomen dat gemeente en woningcorporaties samen zoeken naar juridische mogelijkheden om onrechtmatig gebruik van sociale huurwoningen tegen te gaan.
Een woningcorporatie kan (vermoedens van) strafbare activiteiten die een huurder in de woning begaat melden bij de politie. Ik voer momenteel gesprekken met Aedes en andere partijen óf – en zo ja in hoeverre – er aanvullende mogelijkheden wenselijk zijn om informatie-uitwisseling tussen corporaties en politie mogelijk te maken.
Ziet u andere mogelijkheden voor corporaties om sociale huurders op te sporen die één of meer koopwoningen hebben, en hen geen sociale huurwoning toe te wijzen of een huurcontract te ontbinden?
Zie mijn antwoorden op vraag 6 tot en met 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Waar de vraagstelling gerelateerde onderwerpen betreft heb ik de beantwoording van de vragen samengenomen.
Tekortschietende toegankelijkheid voor mensen met een assistentiehond |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deur staat op kier voor geleidehond» en wat vindt u ervan dat, ondanks de wettelijke bepaling, circa 40% van de mensen aangeeft ergens te zijn geweigerd met een assistentiehond in de afgelopen 12 maanden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel «Deur staat op kier voor geleidehond». Ik realiseer mij goed dat het belang van assistentiehonden voor mensen die daarvan gebruikmaken groot is. Ik wil dan ook vooropstellen dat ik de situaties waarin assistentiehonden onterecht geweigerd worden, betreur. Ik onderschrijf het belang van toelating van assistentiehonden, zoals geborgd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz).
Wat is uw reactie op de signalen die onze fractie bereiken dat assistentiehonden nog vaak geweigerd worden in onder andere supermarkten, medische omgevingen, taxi’s en horecagelegenheden, ondanks het wettelijk verbod hierop?2
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven, willen we bijna vijf jaar na de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en aanpassing van de Wgbh/cz, natuurlijk het liefst dat iedereen het belang van toelating van assistentiehonden zou begrijpen en ook in de praktijk zou toepassen. En daarmee dat onterechte weigeringen niet meer voorkomen. Helaas is dat nog niet altijd het geval. Ik herken de signalen dat gebruikers van assistentiehonden in de praktijk met weigeringen te maken hebben en snap dat dat voor hen als een enorme belemmering wordt ervaren. Mede daarom ben ik in gesprek gegaan met verschillende partijen om te onderzoeken hoe we de genoemde sectoren bewuster kunnen maken van het belang van assistentiehonden en de plicht hen toe te laten.
Ik wil daarbij wel markeren dat een assistentiehond in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt bijvoorbeeld omdat de veiligheid of de gezondheid in het geding is. Het geldende principe is daarmee «ja, tenzij...». Een onevenredige belasting moet per specifieke omstandigheid worden bepaald. Dit betekent dat niet in algemene zin gezegd kan worden dat het toelaten van assistentiehonden een absoluut recht is.
Erkent u dat dit probleem voor een aanzienlijk deel het gevolg is van de onbekendheid met de geldende wet- en regelgeving of heeft u een andere verklaring?
Ik kan mij goed voorstellen dat veel ondernemers niet in detail op de hoogte zijn van de plicht tot toelating, zoals vastgelegd in de Wgbh/cz.
Met het project MKB Toegankelijk werken VNO-NCW en MKB-Nederland actief aan de verbetering van de toegankelijkheid bij ondernemers door onder meer het ondersteunen van het opstellen van sectorplannen die bijdragen aan het verbeteren van de toegankelijkheid en door zorg te dragen voor informatie over de verantwoordelijkheid die ondernemers op grond van de Wgbh/cz en andere relevante regelgeving hebben. Informatie over de plicht tot toelaten van assistentiehonden maakt daar onderdeel van uit.
Denkt u dat meer eenduidigheid in het uiterlijk van de assistentiehond qua tuigjes of door het gebruik van uniforme pasjes van mensen die gebruik maken van een assistentiehond, kan helpen om de toegankelijkheid te vergroten?
Ja, dat denk ik zeker en dat wordt ook onderschreven door betrokken partijen. Dit punt wordt meegenomen in het Europese normalisatietraject waarover ik u eerder heb geïnformeerd3. Hierin worden in Europees verband normen ontwikkeld voor assistentiehonden. Een van de betreffende normen waarover in dit traject wordt gesproken, is een eenduidig systeem waarmee assistentiehonden kunnen worden herkend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met opleidings- en trainingsinstituten van assistentiehonden om samen met hen te kijken hoe de bekendheid van assistentiehonden vergroot kan worden? Zo ja, kunt u de uitkomst hiervan medio 2021 naar de Kamer sturen?
Recent ben ik opnieuw in gesprek gegaan met MKB Nederland over dit onderwerp. Zij voeren in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen! het project MKB Toegankelijk uit. MKB Nederland heeft op basis daarvan een vervolggesprek gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van branches om de toelating van assistentiehonden wederom onder de aandacht te brengen.
Uit deze gesprekken kwam onder meer naar voren dat Koninklijke Horeca Nederland (waar ook hotels onder vallen) en het Vakcentrum (branchevereniging voor supermarkten) met enige regelmaat aandacht besteden aan de toelating van assistentiehonden op hun website en in hun vakbladen. Naast horeca en supermarkten brengen ook diverse andere branches dit thema onder de aandacht van leden. VNO-NCW en MKB-Nederland ondersteunen hen hierbij vanuit het programma MKB Toegankelijk.
Verder heeft MKB Nederland mij geïnformeerd over contact met Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de brancheorganisatie voor onder meer taxivervoer, om daar de toegankelijkheid van assistentiehonden onder de aandacht te brengen. Daaruit is naar voren gekomen dat weigering van passagiers met geleidehonden voor zover bij KNV bekend, niet vaak gebeurt. Als het echter gebeurt, is meestal sprake van een zelfstandige rijder die niet bij een taxicentrale of een TTO (Toegelaten Taxi organisatie) is aangesloten. Koninklijk Nederlands Vervoer adviseert reizigers altijd een voertuig van een herkenbaar taxibedrijf/-centrale te nemen, of nog beter, een taxi bij deze organisatie te bestellen. Dan is de kans dat iemand te maken krijgt met weigering van de hond kleiner.
MKB Nederland heeft aangegeven de sectorale campagnes opnieuw te willen oppakken in samenwerking met verschillende brancheverenigingen. Ik heb MKB-Nederland in contact gebracht met KNGF en Hulphond.nl, twee van de grootste opleidings- en trainingsinstituten van assistentiehonden, om mee te denken over de aanpak van de sectorale campagnes.
Is er sprake van een landelijk protocol of andere afspraken voor ziekenhuizen of andere medische omgevingen op welke manier zij enerzijds zo veel mogelijk ruimte kunnen bieden aan mensen met een assistentiehond en anderzijds ook rekening houden met de veiligheid van patiënten? Zo ja, zorgt deze voor voldoende reële toegankelijkheid? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen om zo duidelijkheid te scheppen?
Er is op dit moment geen landelijk protocol voor ziekenhuizen met daarin regels over hoe zij zoveel mogelijk ruimte kunnen bieden aan mensen met een assistentiehond. In de beantwoording van eerdere Kamervragen over «honden afscheid laten nemen van baasje»4 heb ik aangegeven dat vanuit infectiepreventie veelal per casus in overleg met medisch verantwoordelijken wordt gekeken of het microbiologisch verantwoord is dieren toe te laten in bijvoorbeeld ziekenhuizen en zo ja, onder welke condities. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen de individuele belangen en de risico’s voor andere patiënten, bezoekers en zorgverleners. Er zijn diverse ziekenhuizen die expliciet informatie over de toelating van assistentiehonden op hun website vermelden. De NVZ ziet op dit moment geen noodzaak een landelijk protocol op te stellen, ook omdat de specifieke situatie in ziekenhuizen verschilt.
Ik begrijp uit het artikel dat toch nog wel eens onduidelijkheid bestaat over de toelating van assistentiehonden in medische omgevingen. Ik heb daarom contact gehad met de NVZ en afgesproken dat zij de toegankelijkheid voor assistentiehonden nogmaals onder de aandacht brengt bij al hun leden. Voor vragen ter voorbereiding op een bezoek aan het ziekenhuis met een assistentiehond kan ik mij voorstellen dat in eerste instantie contact wordt opgenomen met de desbetreffende instelling met de vraag welke regels er bij die instelling gelden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om meer aandacht te vragen voor de rol die gemeenten kunnen spelen ten behoeve van de inclusie van assistentiehonden in de samenleving? Zo ja, kunt u de uitkomst hiervan medio 2021 naar de Kamer sturen?
De VNG heeft in een gesprek toegelicht dat de invloed van gemeenten op de naleving van de verplichting assistentiehonden te verwelkomen, beperkt is. Thema’s waar de gemeenten beleidsmatig verantwoordelijk voor zijn, hebben vrijwel geen link met de inclusie van assistentiehonden in de samenleving.
Gemeenten zijn uiteraard wel aan zet om te zorgen dat assistentiehonden worden toegelaten bij gemeentelijke diensten, zoals het gemeentehuis. De VNG heeft mij geïnformeerd dat gemeenten daar ook voor zorgen. De VNG brengt het belang van assistentiehonden ook onder de aandacht bij gemeenten, door goede praktijkvoorbeelden te delen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van supermarkten en taxicentrales om zo de toegankelijkheid in die sectoren te vergroten, zodat ook mensen met een functionele of psychische beperking zelfstandig boodschappen kunnen doen en een uitje kunnen ondernemen? Zo ja, bent u het ermee eens dat met een sectorale campagne de voorlichting verbeterd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt in de bewustwordingscampagne aandacht besteed aan de toegankelijkheid van mensen met hun assistentiehond?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van Ditmeijers Research waaruit onder andere naarvoren is gekomen dat ruim een derde van de respondenten wel eens wordt geweigerd bij hotels door het meenemen van hun assistentiehond en slechts 20% aangeeft naar een hotel naar keuze te kunnen gaan? Welke stappen kunnen gezet worden om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan Nederland leren van het buitenland als het gaat om de inclusiviteit van assistentiehonden in de samenleving? Bent u bereid een onderzoek uit te voeren naar hetgeen Nederland kan leren van het buitenland over de inclusiviteit van assistentiehonden in de samenleving?
Door middel van het Europese normalisatietraject waaraan Nederland actief deelneemt, worden eenduidige Europese normen ontwikkeld voor assistentiehonden. Vanuit het Ministerie van VWS is met de Nederlandse voorzitter en secretaris van dit traject gesproken over de vergelijking met andere landen. Zij geven aan dat veel landen met dezelfde vraagstukken worstelen, waardoor onderzoek doen waarschijnlijk geen nieuw inzicht gaat bieden. Daarom heeft het mijn voorkeur nu in te zetten op het Europese normalisatietraject dat voor eenduidigheid gaat zorgen. In dat traject wordt met vertegenwoordigers van alle betrokken landen samen gewerkt aan normen die moeten bijdragen aan de oplossing van de problemen met toegankelijkheid.
Kunt u bevestigen dat pups in opleiding tot assistentiehond ook onder de wettelijke bescherming vallen en niet mogen worden geweigerd? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de bekendheid hiermee beter te regelen, zodat zij niet meer geweigerd worden?
Pups in opleiding tot assistentiehond vallen onder de wettelijke bescherming. Dit betekent dat zij niet per definitie geweigerd kunnen worden, maar alleen als het toelaten een onevenredige belasting vormt. Dit kan zijn als de assistentiehond in opleiding onvoldoende getraind is en bijvoorbeeld de hele tijd blaft of springt. Dit argument geldt overigens voor alle assistentiehonden. De toelating van pups en jonge honden die hun training recent hebben afgerond, maakt ook deel uit van het Europese normalisatietraject. Het normalisatietraject moet ervoor gaan zorgen dat hierover meer eenduidigheid gaat komen. De Nederlandse voorzitter van de normcommissie gaf aan dat een tip bij honden in opleiding is om vooraf contact op te nemen, als de begeleider naar een nieuwe plek gaat. Een toelichting op het opleidingstraject kan vaak op begrip rekenen, waardoor de hond niet geweigerd wordt.
De ING als huisbankier van de overheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord van 30 september 2020 op onze vragen over investeringen in de plasticindustrie, waarin u stelde; «Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics-rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van: Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijskwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.»?1
De inschrijving is conform mijn antwoord op uw Kamervragen op het gebied van MVO van 30 september 2020 verlopen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 239). Zoals ik in mijn brief van 22 januari j.l. naar aanleiding van de gunning van de opdracht van het giraal betalingsverkeer van het Rijk heb aangegeven heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zwaar meegewogen bij de beoordeling van de inschrijvingen. Van de 793 punten die potentieel op de 7 thema’s behaald konden worden, hadden 192 punten (24,2%) betrekking op wensen uit het thema MVO2. Voorheen bedroeg dit 10%. Daarnaast zijn er ook harde eisen geformuleerd op het gebied van MVO, zoals bv op het terrein van clustermunitie.
Binnen het thema MVO waren er 80 punten te behalen met betrekking tot wensen rondom het onderwerp «Duurzaamheid». Andere onderwerpen binnen het thema MVO waren «Beloningsbeleid» (40 punten), de wijze waarop «social return» toegepast wordt (20 punten) en de waarde van social return als percentage van de totale opdrachtwaarde (52 punten). In de wens «Duurzaamheid» komen de onderwerpen waar ik in mijn antwoord van 30 september aan refereerde onverkort terug.
Volledigheidshalve geef ik hieronder de wens «Duurzaamheid» in zijn geheel weer:
De beoordeling van de inschrijvingen heeft plaatsgevonden op basis van het gunningscriterium beste prijs-kwaliteitsverhouding. De beoordeling van de verschillende thema’s waaronder MVO leverde per inschrijver een totaal aantal kwaliteitspunten op. Voor de beoordeling van de beste prijs-kwaliteitsverhouding is de geoffreerde prijs gedeeld op het aantal behaalde kwaliteitspunten.
De inschrijver met de laagste prijs per kwaliteitspunt heeft de beste prijs-kwaliteitsverhouding en krijgt de opdracht gegund. Het signaal dat ik hiermee afgeef aan burger en bedrijven is dat ik de opdracht aan de inschrijver met de beste prijs-kwaliteitsverhouding heb gegund.
Kunt u toelichten op welke wijze de aanbestedingsprocedure, die heeft geleid tot de keuze voor ING, is verlopen overeenkomstig bovenstaand antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Indien uw aanbestedingsprocedure conform uw antwoord is verlopen, hoe kan het dan dat u kiest voor ING, dat volgens het recente rapport van Global Witness van december 2020 «failed to do meaningful due diligence on their exposure tot this deforestation and continue backing the companies today despite many warnings of their failures», volgens Sustainalitics een medium risico vormt voor environmental, social and corporate governance (ESG)2, een ESG-score van de SAM heeft van 64 zonder onderscheidingen,3 ook volgens de Eerlijke Bankwijzer4 één van de slechts scorende banken is op het gebied van MVO, volgens BankTrack betrokken is bij verschillende «Dodgy Deals»,5 vaak betrokken is bij ernstige misstanden,6 en bijvoorbeeld blijft investeren in hoog-risicobedrijven in de keten van rundvlees- en sojaproductie waarmee ING bijdraagt aan de ontbossing van de Amazone en de Cerrado-savanne,7 en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken laat zien dat er sinds januari 2020 een melding in behandeling is bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) van Friends of the Earth tegen de ING over het investeren in palmoliebedrijven8? Heeft u (het gebrek aan) aanpak van ING van concrete mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven die ING financiert, meegewogen in de aanbestedingsprocedure? Zo niet, waarom niet?
In het thema «MVO» gelden er eisen ten aanzien van het ondertekenen van de verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en de verklaring omtrent de beleidsverplichting aangaande het respecteren van mensenrechten, het meewerken aan de realisatie van social return en de rating van de inschrijver op duurzaamheid. Specifiek ten aanzien van de objectieve beoordeling van de duurzaamheid heb ik als eis gesteld:
ING heeft verklaard aan deze gestelde duurzaamheidseis te voldoen. De duurzaamheidsratings van ING zijn via de volgende link publiek toegankelijk: https://www.ing.com/Sustainability/The-world-around-us-1/Ratings.htm. Elke aanbieder van een rating heeft een eigen methodiek ontwikkeld, maar het beeld dat deze ratings louter naar gepubliceerd beleid kijken deel ik niet.
De methodologie van Sustainalytics bijvoorbeeld, waarnaar in de vraag wordt gerefereerd, beoordeelt de risicoblootstelling van een onderneming aan duurzaamheidsaspecten en de wijze waarop dit risico wordt beheerst. Controverses/incidenten worden in de methodologie meegewogen als een indicatie dat het risico onvoldoende wordt beheerst. De relatieve score van ING volgens de Sustainalytics methodologie is dat ING tot de top 20% van beoordeelde banken (positie 164 van 1016 banken) behoort, als absolute score krijgt ING de score «medium risk».
Bent u ermee bekend dat ING tientallen Russische energiehandelaren hielp met belastingontwijking door te bankieren voor klanten met offshoreconstructies,9 en kent u het onderzoek van Greenpeace en Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat ING de afgelopen jaren miljarden heeft geleend aan Lukoil, Norilsk Mining en Gazprom,10 bedrijven die nauw verbonden zijn aan de entourage van Russische president Poetin, terwijl er in Rusland mensen in de gevangenis belanden omdat zij zich uitspreken voor democratie? Is er in de beoordeling van het MVO gehalte van ING rekening gehouden met dit aspect van zaken doen met bedrijven die innig verbonden zijn met autoritaire regimes?
Ik ben bekend met de bronnen waaraan gerefereerd wordt in deze vraag. Het genoemde FD-artikel uit 2018 ziet onder andere op risico’s op corruptie en witwassen in specifieke sectoren en regio’s. Mede naar aanleiding van de conclusie van De Nederlandsche Bank in dat jaar dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op dat terrein nog onvoldoende adequaat oppakten (Kamerstuk 31 477, nr. 27), bevat het plan van aanpak witwassen een reeks maatregelen om het voorkomen en bestrijden van witwassen te intensiveren (Kamerstuk 31 477, nr. 41). Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen zoals ING, dat zij ook de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren. In het onderdeel MVO zijn eisen en wensen ten aanzien van clustermunitie, de beleidsverplichting van het respecteren van mensenrechten, beloningsbeleid, duurzaamheid en social return gesteld. Onderdeel hiervan is de eis om de verklaring naleving mensenrechten te ondertekenen, waarin expliciet opgenomen staat dat de ondertekenaar de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleeft.
Bent u bereid om te laten zien hoe ING, als huisbankier van de overheid, concreet heeft laten zien hoe de bank concrete, langjarige misstanden op het gebied van mensenrechten, milieu en dierenwelzijn onder zakelijke bankklanten heeft helpen mitigeren en voorkomen, hoe de bank dat nog beter gaat doen dan dat de bank nu doet en welke concrete afrekenbare targets ze zichzelf heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bij deze aanbesteding zijn eisen gesteld aan het tekenen van een verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en beleidsverplichtingen aangaande het respecteren van mensenrechten. Daarnaast zijn er eisen en wensen gesteld aan het beloningsbeleid, duurzaamheid en social return. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3, 10 en 16.
Daarnaast moet een inschrijver tenminste 60% van het totaal te behalen kwaliteitspunten op de verschillende thema’s behalen om in de eindbeoordeling van prijs/kwaliteitsverhouding te mogen meedingen.
Voor MVO waren 24% van de totaal aantal kwaliteitspunten te halen. Naarmate een inschrijver minder kwaliteitspunten op MVO behaalt, wordt het lastiger het minimum van 60% van het totaal aantal punten te behalen.
In een aanbesteding heeft de informatie die de inschrijvers bieden en de beoordeling hiervan een vertrouwelijk karakter. In het beschrijvend document van deze aanbesteding is dan ook aangegeven: «Wij gaan vertrouwelijk om met uw gegevens. Wij geven uw gegevens niet aan anderen. Ook niet als wij de Opdracht niet aan u gunnen«. Het exacte aantal behaalde kwaliteitspunten door ING op het gebied van MVO kan ik daarom niet verstrekken.
Erkent u dat ING zijn inzet beperkt tot «alignment of [it’s] lending portfolio with the well-below 2°C goal of the Paris Agreement», dat ING zich hierbij beperkt tot inzet gericht op een deel van de leningenportefeuille (bijvoorbeeld oliehandelaars niet), dat het beleggingen voor eigen rekening in het kader van vermogensbeheer niet meeneemt in zijn klimaatbeleid,11 en dat de inzet van ING ten aanzien van de fossiele energiesector een afname is van financiering hiervan met 1% per jaar in de komende twintig jaar,12 terwijl de Kamer zich in 2016 al expliciet uitsprak dat «financiële instellingen bijdragen aan de doelstelling van 1,5°C zoals afgesproken in Parijs»,13 de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA) «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» zich uitspreekt over het belang van inzet op een maximale temperatuurstijging van 1,5°C, en dat Verenigde Naties (VN)-rapporten in 2020 en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties benadrukken: «The science is crystal clear: to limit temperature rise to 1.5-degrees Celsius above pre-industrial levels, the world needs to decrease fossil fuel production by roughly 6 per cent every year between now and 2030.14»?
ING presenteert in haar Terra voortgangsrapportages welke stappen zij onderneemt om haar leningenportefeuille in lijn te brengen met de doelen van Parijs. In het Terra voortgangsrapport van 2020 staat dat ING deze portefeuille in lijn wil brengen met de ruim onder de 2°C-doelstelling van het Parijsakkoord.16
Ik moedig niet alleen ING, maar de volledige financiële sector aan om scherpe duurzaamheidsambities te stellen.
De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders beheren en investeren vormen namelijk een belangrijk bouwsteen in de duurzame transitie.
In het kader van het klimaatakkoord heeft de financiële sector zich gecommitteerd aan het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het Parijsakkoord. Zij hebben toegezegd om vanaf boekjaar 2020 de klimaatimpact van de relevante onderdelen van hun portefeuille in kaart te brengen en vanaf 2022 actieplannen op te stellen hoe ze deze impact willen terugdringen. Ik heb u in het najaar van 2020 in een brief over de voortgang van het klimaatcommitment geïnformeerd.17
Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» aangaf verwelkom ik inspanningen van financiële instellingen om in het kader van het klimaatcommitment, waar mogelijk, scherpere reductiedoelstellingen te stellen.18
Bent u, gezien het belang van een maximale temperatuurstijging van 1,5°C zoals de Verenigde Naties en de Kamer zelf recentelijk nog hebben uitgesproken, bereid om uw relatie met de huisbankier van de overheid te benutten om ING aan te sporen klimaatbeleid aan te scherpen naar inzet op maximaal 1,5°C graad temperatuurstijging, opname van nu nog missende investeringscategorieën en bedrijfssectoren in klimaatbeleid, en afname van financiering van alle fossiele energie met tenminste zes procent per jaar? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de aanbestedingsprocedure niet conform uw antwoord is verlopen, waarom is de aanbestedingsprocedure niet verlopen zoals u de Kamer heeft medegedeeld in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier achtte u de door ING getekende verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten geloofwaardig, met het oog op de in vraag drie genoemde scores en voorbeelden van misstanden? Waarop is deze verklaring gebaseerd?
De verklaring die wordt geëist ten aanzien van de clustermunitie is gebaseerd op de verklaring van Dublin. In de verklaring staat dat ING:
De mensenrechtenverklaring is gebaseerd op naleving van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en komen overeen met de eerder gemaakte afspraken in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector, waar ING overigens ook ondertekenaar van was. Bij ondertekening van de mensenrechtenverklaring, verklaart de partij onder andere dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s onderschrijven, due diligence toepassen ten aanzien van mensenrechten, sectoraal en/of thematisch beleid hebben, transparant zijn over uitsluitingen, een klachten- en klokkenluidersmechanisme hebben en bereid zijn om met maatschappelijke actoren in overleg te treden over verdere verbeteringen en eventuele aanpassingen aan haar mensenrechtenbeleid.
Kunt u toelichten waarom ING als inschrijver tot de top 25% meest duurzame financiële instellingen behoort volgens u? Erkent u dat internationale benchmarks, zoals de Dow Jowns Sustanability Index (DJSI), waarin Nederlandse banken zoals ING het goed doen in vergelijking met andere banken, vooral kijken naar gepubliceerd beleid en de publieke commitments van banken, en niet naar hoeveel banken in welke soorten bedrijven of sectoren investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de ING sinds 2019 de klimaatimpact van een deel van z’n leningen meet in lijn met de tweegradendoelstelling van Parijs en niet de 1,5°C-doelstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid na te gaan of ING weigert deze 1,5°C-doelstelling te hanteren? Zo, nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel procent van de kwaliteitspunten haalde ING bij het aandeel MVO en hoeveel bij de andere aandelen? Wat was het gevolg geweest wanneer beide inschrijvers niet aan 24% van de kwaliteitspunten konden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke weging heeft u aan de selectiecriteria toegekend? Hoe is de toekenning van het aantal punten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgebouwd? Welke weging heeft er binnen dit aandeel plaatsgevonden? Wie heeft het kwaliteitspuntensysteem voor MVO ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u in de aanbestedingsprocedure niet de criteria heeft gebruikt zoals u de Kamer heeft voorgehouden, bent u dan bereid om de overeenkomst niet te tekenen of te ontbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ING naar uw maatstaven, goed genoeg scoort om het goede voorbeeld te geven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, inclusief duurzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich herinneren dat u in uw reactie van 21 januari 2021 op onze vragen over belemmeringen voor de verduurzaming van de financiële sector niet heeft aangegeven bereid te zijn om financiële instellingen aan te sporen om misstanden aan te pakken?15 Geldt dit ook voor uw huisbankier? Waarom wilt u wel of niet de huisbankier van de overheid aansporen om misstanden aan te pakken?
In mijn antwoord op de vragen van het lid Van Raan over belemmeringen voor verduurzaming van de financiële sector van 21 januari geef ik aan continu met de financiële sector in gesprek te zijn over hun duurzaamheidsambities en mogelijkheden om deze aan te scherpen. Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording aangaf, spreken in het kader van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) ambtenaren van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met de sector over hoe zij invulling kan geven aan het klimaatcommitment. Naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage van het klimaatcommitment heb ik hier ook tijdens een ronde tafel met de sector over doorgesproken. Ik zal dit blijven doen.
Indien u de ING wel wil aansporen om misstanden aan te pakken, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat door het aangaan van dit contract met ING, u het signaal afgeeft aan burgers en bedrijven dat ING een maatschappelijk verantwoorde bank is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de rol van ING in de toeslagenaffaire? Wat doet ING nu ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire, bijv. op het gebied van schuldenafhandeling?
ING verzorgt als huisbankier van de Belastingdienst het betalingsverkeer van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor het betalingsverkeer met betrekking tot de maandelijkse uitbetaling van miljoenen toeslagen die worden betaald vanuit de Belastingdienst. De rol van ING als huisbankier ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire beperkt zich dan ook tot het betalingsverkeer dat voortvloeit uit de hersteloperatie. Het gaat dan om het betalingsverkeer dat in opdracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door het onderdeel van de Belastingdienst dat verantwoordelijk is voor Inning & Betalingsverkeer via de ING als huisbankier wordt uitbetaald.
Voor de private schuldafhandeling van gedupeerden in relatie tot banken vinden constructieve gesprekken plaats met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)». Hierover zal uw Kamer afzonderlijk worden geïnformeerd in het kader van de hersteloperatie Toeslagen.
Erkent u dat transparantie eraan kan bijdragen dat burgers en bedrijven verantwoorde keuzes kunnen maken over waar zij bankieren? Waarom wel of niet?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 januari 202121 heb aangegeven, is er meer informatie nodig over de impact op het klimaat en biodiversiteit in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten om informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverlener(s), en voor toezichthouders om informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Dit geldt ook voor andere ESG-thema’s.
De afgelopen jaren zijn er al belangrijke stappen gezet op het gebied van transparantie. Een belangrijke ontwikkeling is de Europese taxonomie.
De taxonomie bepaalt welke investeringen en activiteiten duurzaam zijn en zorgt daarmee voor een gemeenschappelijke taal tussen investeerders, bedrijven en beleidsmakers op het gebied van groene investeringen en beleggingen. In het bestuursverslag dienen – kort gezegd – banken, verzekeraars en beursondernemingen te rapporteren over hoe zij zich tot de taxonomie verhouden.
Daarnaast wordt de EU-richtlijn niet-financiële informatie (RNFI) momenteel herzien. De RNFI verplicht banken, verzekeraars en beursondernemingen om in het bestuursverslag informatie op te nemen over hoe de onderneming omgaat met sociale en ecologische uitdagingen. Dit helpt consumenten en andere belanghebbenden om de niet-financiële prestaties van deze ondernemingen te evalueren en mee te nemen in hun beslissingen, bijvoorbeeld bij de keuze waar te bankieren. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om één (meer gedetailleerde) rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals al geldt voor financiële informatie.
Mede gelet op bovenstaande ontwikkelingen op het terrein van transparantie over duurzaamheid zie ik geen aanleiding om banken te verplichten om in alle reclame-uitingen een waarschuwingszin en -symbool op te laten nemen met een duurzaamheidsscore, analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld». Hierbij geldt tevens dat uit een rapport van de AFM22 blijkt dat de kredietwaarschuwing geen directe invloed heeft op leenbeslissingen en op hoe mensen denken over lenen. Ook uit bestaande wetenschappelijke studies23 en onderzoeken van de AFM24 komt geen bewijs voor de effectiviteit van waarschuwen op beslissingen van mensen naar voren. In mijn Kamerbrief van 8 januari 2020 ga ik hier verder op in.25
Erkent u dat een waarschuwing in alle reclame-uitingen van banken, die bestaat uit een waarschuwingszin en een waarschuwingssymbool over hoe zij scoren op het gebied van duurzaamheid – analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» – kan bijdragen aan transparantie op het gebied van duurzaamheid richting hun (potentiële) klanten? Waarom wel of niet? Bent u bereid om banken in het algemeen hiertoe te verplichten en bent u in ieder geval bereid om dit met ING af te spreken, omdat ING zal gaan profiteren van een soort overheidsgoedkeuring? Waarom wel of niet? Zo niet, hoe verhoudt dit zich tot uw reactie van 3 juli 2020 op de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA): «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», waarin u stelt dat het kabinet zich inzet voor de bevordering van transparantie, en tot de verkenning naar de markt voor groene financiering waarin u gedeeld hebt dat u van mening bent dat meer inzichtelijkheid en transparantie kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van duurzaamheidsrisico’s16?
Zie antwoord vraag 21.
De berichten 'Polders tijdelijk onder water om Zeeland veilig te houden' en 'Ontpolderen is niet dé oplossing' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen uit de Provinciale Zeeuwse Courant (PZC) «Polders tijdelijk onder water om Zeeland veilig te houden»1 en «Ontpolderen is niet dé oplossing»?2
Ja.
Wat vindt u van het plan dat genoemd wordt om polders tijdelijk onder water te zetten? Wie hebben allemaal meebetaald aan deze studie/dit plan van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) in Yerseke?
Dit concept is uitgewerkt door het WNF, dat ook de opdrachtgever en de financier is van het onderzoek gedaan door het NIOZ. Ik heb dus geen betrokkenheid bij deze studie. Daarnaast is bij dit soort ideeën draagvlak in het gebied cruciaal.
Uit de studie komt naar voren dat het concept mogelijk relevant is in het licht van de waterveiligheids-, zoetwater- en daarvan afgeleide ruimtelijke vraagstukken voor de langere termijn. Voor deze vraagstukken heb ik samen met de Deltacommissaris het Kennisprogramma Zeespiegelstijging opgericht. Natuurlijk zijn ook andere denkrichtingen mogelijk. Voorlopig zijn er nog de nodige vragen te stellen en te beantwoorden. Midden jaren «20 zal aan de hand van de resultaten van het kennisprogramma bezien worden welke perspectieven nadere uitwerking verdienen. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Bent u zich bewust van het gebrek aan draagvlak voor ontpolderen van goede landbouwgrond in Zeeland?
Dat is mij bekend.
Klopt het dat Rijkswaterstaat op social media heeft aangegeven ontpolderen een interessante optie te vinden?
Op officiële RWS-kanalen is er – voor zover dit achterhaald kon worden – niets van die strekking gepubliceerd.
Kunt u aangeven hoeveel jaar een polder niet gebruikt zou kunnen worden indien het als overloop wordt gebruikt voor klimaatadaptatie?
Volgens het rapport van het NIOZ bereikt een polder na zo’n 30 á 50 jaar de maximale bodemhoogte, afhankelijk van het beschikbare sediment in het water. In deze periode zal landbouw die afhankelijk is van zoetwater niet mogelijk zijn. Aquacultures, zilte landbouw en vormen van recreatie zijn wel mogelijk gedurende de opslibbingsperiode.
Deelt u de mening dat er geen noodzaak is om deze plannen uit te voeren, aangezien het waterschap monitort en aangeeft dat de dijken veilig zijn?
Voor de veiligheid van het achterland is er op dit moment inderdaad geen noodzaak in te grijpen. De waarde van dit concept voor de veiligheid en zoetwaterbeschikbaarheid op de lange termijn moet nader onderzocht worden. Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 14.
Kunt u aangeven hoe dit plan strookt met ruimtedruk waar Nederland nu al mee te maken heeft, met betrekking tot onder andere voedselproductie, woningbouw, industrie, infrastructuur, recreatie en energieproductie?
Het concept gaat uit van meervoudig gebruik: bijvoorbeeld van natuur, recreatie, aquacultuur en landbouw.
Kunt u reageren op de conclusie «Toch concluderen zij dat een dergelijk systeem uiteindelijk zelfs aanzienlijk goedkoper is dan het blijven verhogen en versterken van de huidige dijken.»? Is hierin ook de compensatie voor boeren en andere terreineigenaren in het gebied meegenomen?
Nee, dit is mij niet bekend. De studie is uitgevoerd door het NIOZ in opdracht van het WNF zonder mijn betrokkenheid.
Hoe staat dit idee ten opzichte van de motie Van den Berg c.s. over het in kaart brengen van essentiële landbouwgronden en essentiële infrastructurele kunstwerken en de uitwerking daarvan in de brief van 19 februari 2019 (Kamerstuk 29 826, nr. 73)?
In de reactie op de door u aangehaalde motie heeft de Minister van LNV aangegeven dat er ondanks het grote belang van de omvang van het areaal landbouwgronden momenteel geen aanleiding is om landbouwgronden aan de lijst van vitale infrastructuur toe te voegen (Kamerstuk 29 576 nr. 90). De polders die in het NIOZ-rapport benoemd worden staan daarmee niet op de lijst van vitale infrastructuur.
Kunt u toelichten hoe wordt voorkomen dat de bodem volledig verzilt door het inlaten van zeewater?
Nee, dit is mij niet bekend.
Ten algemene geldt dat wanneer een polder onder invloed staat van het getij de bodem zilt is. Na opslibbing en inpoldering verzoet deze pas weer na vele jaren. Aangrenzende polders kunnen beschermd worden tegen extra verzilting. Dat is bv. bij Perkpolder gebeurd.
Heeft u in beeld wat de precieze gevolgen zijn voor boeren en andere terreineigenaren die in de betreffende gebieden grond hebben? Op welke manier zouden zij ervan verzekerd worden dat het «tijdelijke natuurgebied» uiteindelijk teruggetransformeerd wordt naar landbouwgebied? Op welke manier zouden deze boeren tegemoet gekomen worden in de al dan niet tijdelijke transformatie die zij moeten doorvoeren in het bedrijf?
Het WNF heeft met dit rapport een aanleiding gegeven tot een discussie over het concept «dubbele dijken». Implementatievraagstukken die u aan de orde stelt zijn daarin niet meegenomen. De beantwoording van dergelijke vragen is zeker relevant voor draagvlak in de regio.
Kunt u aangeven waarom niet is onderzocht of het creëren van nieuwe polders, buitendijks, niet dezelfde doelen kan dienen en niet het nadeel van verlies van goede landbouwgronden heeft?
Het WNF is de opdrachtgever voor het rapport. Ik had daar zelf geen betrokkenheid bij en kan daarom ook niet aangeven waarom bepaalde aspecten wel of niet zijn onderzocht.
In hoeverre verwacht u dat de studie, zoals in het betreffende artikel wordt voorgesteld, haalbaar en effectief is?
De haalbaarheid is onder meer afhankelijk van de bereidheid van lokale en regionale partijen om te participeren aan de verdere uitwerking van de studie.
Het is voor mij op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de effectiviteit van dit concept ten opzichte van andere opties. Zie ook het antwoord op vraag 14.
In hoeverre bent u voornemens dit plan uit te voeren?
Voorlopig wordt dit concept van «dubbele dijken», als één van de concepten en plannen, meegenomen binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. Het gaat dan om de verkenning van alternatieven voor de langere termijn, met potentieel meerdere meters zeespiegelstijging. Het kennisprogramma levert midden jaren twintig inzicht in effecten van zeespiegelstijging op het huidige systeem en de effectiviteit van alternatieven voor de toekomst. Dan wordt ook gekeken welke perspectieven nadere uitwerking verdienen.
Het kennisprogramma werkt nauw samen met de regionale Deltaprogramma’s, waarmee ook de relevante partijen in de regio betrokken worden.
Klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u terug op de Climate Adapation Summit (CAS) 2021? Welke concrete resultaten zijn er behaald?
Gelet op de omvang van de klimaatadaptatieopgave, in het bijzonder voor de meest kwetsbare ontwikkelingslanden, staat het belang vast van een Nederlandse actieve inzet om klimaatadaptatie hoog op de internationale politieke agenda te houden en de wereldwijde financiering van klimaatadaptatie te stimuleren. De Climate Adaptation Summit 2021 (CAS) met 32 wereldleiders en meer dan 50 ministers was een uitgesproken gelegenheid om klimaatadaptatievraagstukken, waaronder financiering van klimaatadaptatie voor ontwikkelingslanden, te bespreken. In een speciale-sessie onder mijn voorzitterschap spraken Afrikaanse leiders en andere betrokkenen over uitdagingen en oplossingen op het Afrikaanse continent, met speciale aandacht voor partnerschap, lokaal geleide initiatieven en innovatieve financiële oplossingen. Het kabinet zal in een separate brief aan uw Kamer terugblikken op de CAS.
Bent u bekend met het artikel «Rijke landen rommelen met klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de strekking van het artikel dat er geen sprake is van heldere definities van klimaatfinanciering en dat het daardoor niet mogelijk is om goed vast te stellen of de afspraak van 100 miljard dollar per jaar voor ontwikkelingslanden daadwerkelijk wordt nagekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw inzet om dit te verhelpen?
In 2009 tijdens de 15e UNFCCC-klimaatconferentie (COP15) zegden de ontwikkelde landen toe vanaf 2.020 USD 100 miljard per jaar vrij te maken voor klimaatactie in ontwikkelingslanden. Deze collectieve toezegging werd in 2015 in Parijs bij COP21 herbevestigd. De bijdrage aan klimaatfinanciering mag uit diverse bronnen komen en via diverse instrumenten en kanalen worden verstrekt, waarbij leningen niet zijn uitgesloten. Het betreft additionele financiering. Er is geen consensus over de definiëring van het concept additionaliteit. Een verdeling per donor is niet gemaakt.
Tijdens COP24 in Katowice is een zgn. Rulebook afgesproken waarin afspraken zijn gemaakt over de wijze van rapporteren over klimaatfinanciering. Er is toen afgesproken dat landen vrij zijn om aan te geven welke methodologie zij gebruiken voor rapportage mits zij dit toelichten in hun Biennial Report aan UNFCCC. Nederland is altijd transparant geweest over de methode die het gebruikt om klimaatfinanciering te berekenen.
De verschillende meetmethodes maken het optellen tot een totaal lastig maar wel mogelijk. Het meest recente OESO-rapport over internationale klimaatfinanciering van de OESO-landen tussen 2013 en 2018 geeft een beeld van het totaal van de klimaatfinanciering.2
Tijdens de klimaattop COP26 in Glasgow van november as. beginnen besprekingen over een nieuw lange termijn doel voor klimaatfinanciering na 2025. Het huidige doel van 100 mrd. USD per jaar loopt in 2025 af. Ook zal worden gesproken over de voor rapportage te gebruiken tabellen. De EU-delegatie, waarvan Nederland onderdeel uitmaakt, heeft zich altijd ingezet voor meer transparantie en coherentie in de rapportage. De delegatie zal een actieve rol vervullen in het proces en de onderhandelingen over een nieuw lange termijn doel en rapportagerichtlijnen.
Deelt u de mening dat klimaatfinanciering in de vorm van leningen ongewenst is, omdat het de staatsschuld van ontwikkelingslanden verder omhoog stuwt? Deelt u de mening dat leningen niet zouden mogen worden meegeteld als klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet?
Mede gelet op de omvang van de klimaatopgave, dat financiering zowel aan publieke als aan private partijen verstrekt wordt en dat de economie van ontwikkelingslanden in sterke mate kan verschillen, ben ik geen voorstander van het volledig uitsluiten van welke vorm van klimaatfinanciering dan ook. Afhankelijk van de activiteit, het doel en de landen die klimaatfinanciering nodig hebben om in adaptatie en mitigatie te kunnen investeren, kunnen ook leningen en garanties een passende oplossing bieden.
In hoeverre telt Nederland leningen mee als klimaatfinanciering?
De Nederlandse publieke klimaatfinanciering bestaat voor een substantieel deel uit giften. Een deel, waaronder bijvoorbeeld de bijdragen aan het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) en het AGRI3 Fonds, betreft zogenaamde revolverende bijdragen die instrumenteel zijn in het mobiliseren van meer private financiering. Deze bijdragen kunnen worden ingezet voor leningen.
Tellen andere rijke landen leningen mee als klimaatfinanciering? Zo ja, is dat besproken bij de Climate Adaptation Summit en bent u bereid om die landen daar actief op aan te spreken?
Ja, landen als Japan, Frankrijk en Duitsland tellen leningen mee als klimaatfinanciering. Het onderwerp is tijdens de Climate Adaptation Summit op verschillende sessies ter sprake gekomen, maar niet om tot concrete conclusies te komen. Dat laatste was ook niet het doel van deze klimaattop. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Klopt het dat de afspraak zoals gemaakt in Parijs was dat klimaatfinanciering additioneel zou zijn aan reguliere ontwikkelingssamenwerking? In hoeverre is de Nederlandse klimaatfinanciering additioneel aan ontwikkelingssamenwerking?
Zoals aangegeven bij het antwoord bij vraag 3 is er geen consensus over de definiëring van het begrip additionaliteit. De Nederlandse publieke klimaatfinanciering is geïntegreerd in met ODA gefinancierde activiteiten.
Herinnert u zich de toezegging gedaan bij het wetgevingsoverleg van 22 juni 2020 om in internationaal verband de mogelijkheden te bespreken om bij de indicatoren én doelstellingen voor klimaatfinanciering duidelijk onderscheid te maken tussen publieke en private financiering, tussen adaptatie en mitigatie, en tussen projecten met klimaat als hoofddoel en projecten met klimaat als nevendoel?
Ja, ik herinner mij de toezegging om voor de wijze van rapporteren over klimaatfinancieringen bij indicatoren de mogelijkheid te bespreken de geopperde onderscheiden te maken tussen klimaatadaptatie, -mitigatie en tussen hoofd- en nevendoelen. Binnen het door de OESO geleid samenwerkingsverband «Tracking Finance for Climate Action» is het belang van deze onderscheiden – die al worden toegepast – bij klimaatfinancieringsrapportages benadrukt door Nederland. De formele onderhandelingen over het uitwerken van een nieuw rapportageformat voor klimaatfinanciering zijn in VN-verband nog niet begonnen; zie ook het antwoord bij vraag 3.
In hoeverre zijn deze punten besproken bij de Climate Adaptation Summit? Wat was de uitkomst van die besprekingen en bent u bereid om dit punt te blijven benadrukken in de aanloop naar COP26, zodat er in de toekomst bijvoorbeeld aparte doelstellingen komen voor publieke klimaatfinanciering gericht op adaptatie?
Deze punten zijn besproken tijdens verschillende sessies van de Climate Adaptation Summit, echter zonder tot concrete afspraken te komen. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Wat is volgens u de eerlijke bijdrage (fair share) van Nederland aan de jaarlijkse 100 miljard dollar van het Parijsakkoord en waar baseert u dat op? Bent u bereid om deze eerlijke bijdrage te laten berekenen, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer, en op basis daarvan aan te geven op welke wijze Nederland daaraan gaat voldoen, inclusief de verdeling tussen adaptatie en mitigatie?
Gelet op het bestaan van verschillende methodieken is het lastig om eenduidig te bepalen wat een eerlijk aandeel is. De inzet van dit kabinet zoals verwoord in de nota «Investeren in perspectief» was om de totale publieke klimaatfinanciering op te laten lopen tot 480 miljoen euro per jaar aan het einde van de kabinetsperiode. Zoals in de HGIS Nota 2021 is aangegeven, is de verwachting dat Nederland het komende jaar EUR 580 miljoen aan publieke klimaatfinanciering zal realiseren. Daarnaast zal naar schatting EUR 600 miljoen aan private klimaatfinanciering worden gemobiliseerd met (een deel van) de publieke inzet.
Het is aan een nieuw kabinet om een volgende doelstelling te bepalen en of een extra calculatie wenselijk is.
Deelt u de mening dat de resultaten van de Nederlandse klimaatfinanciering die via private investeringen loopt ondoorzichtig zijn, terwijl dat meer dan de helft van de totale Nederlandse klimaatfinanciering betreft? Kunt u aangeven welk deel van deze financiering terechtkomt bij minst-ontwikkelde landen en welk deel van de private financiering gericht is op klimaatadaptatie? Zo nee, bent u bereid om dat te laten onderzoeken?
Nee. Wel is publieke klimaatfinanciering naar zijn aard makkelijker te meten dan gemobiliseerde private klimaatfinanciering, en had internationaal de methodologie voor het meten van publieke klimaatfinanciering meer aandacht. Nederland heeft zich ervoor ingezet de methodologie voor private financiering inzichtelijker te krijgen. Met actieve participatie van Nederland heeft de OESO een methodologie ontwikkeld om scherper te kunnen bepalen wat internationale klimaatfinanciering behelst en wat niet, juist om transparantie te vergroten. De methodiek is in 2019 gereedgekomen. Verder heb ik een externe onafhankelijke partij betrokken om systematisch conform die internationale methodiek aan u te rapporteren over de gemobiliseerde private klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden. Voor private klimaatfinanciering is er geen informatie over het aandeel voor minst-ontwikkelde landen en klimaatadaptatie. Voor het eerst onderzoekt het externe bureau nu over het jaar 2020 ook de geografische spreiding.
Bent u bekend met het rapport «State and Trends in Adaptation 2020» van de Global Center on Adaptation?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport, dat de jaarlijkse financiering voor klimaatadaptatie zal moeten stijgen tot 300 miljard dollar per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om zich in internationaal verband in te zetten voor een verhoging van de mondiale financiering voor klimaatadaptatie? Welke bijdrage zal Nederland daar aan leveren?
Het rapport schat dat in 2030 voor ontwikkelingslanden tussen de 140 – 300 miljard dollar per jaar nodig is voor adaptatie en stelt daarbij ook dat met name voor de private sector een belangrijke rol is weggelegd. Het is overduidelijk dat wereldwijd meer financiering voor adaptatie gewenst is. Nederland speelt als een van de oprichters van het Global Centre for Adaptation en met de organisatie van de Climate Adaptation Summit een prominente rol in het actief op de agenda zetten van klimaatadaptatie. Zie verder het antwoord bij vraag 3 over het proces rond een nieuw klimaatfinancieringsdoel en de Nederlandse inzet.
Wat is uw reactie op de bevinding van hetzelfde rapport dat 95% van de gemobiliseerde private klimaatfinanciering naar mitigatie gaat, en slechts 5% naar adaptatie? Welke implicaties heeft dit voor uw beleid ten aanzien van de Nederlandse klimaatfinanciering?
Het klopt dat wereldwijd de private sector op dit moment meer investeringskansen ziet op het gebied van klimaatmitigatie dan op het gebied van klimaatadaptatie. Het door Nederland in 2019 opgezette Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een concrete poging om daar verandering in te brengen. Nederland investeert via het DFCD 160 mln. Euro, waarin gestreefd wordt 65% van de middelen in te zetten voor adaptatie (met een ondergrens om minimaal 50% te behalen).
Klopt het dat premier Rutte heeft beloofd dat de helft van alle Nederlandse klimaatfinanciering naar adaptatie zal gaan? Zo ja, en gegeven het feit dat het overgrote deel van de private klimaatfinanciering naar mitigatie gaat, hoe gaat Nederland aan die belofte voldoen?
Premier Rutte heeft in zijn openingswoord tijdens de Climate Adaptation Summit uitgesproken dat Nederland ervoor zorgt dat de uit ontwikkelingssamenwerking gefinancierde activiteiten, dat is dus de publieke klimaatfinanciering, gelijkmatig verdeeld zijn tussen klimaatmitigatie en -adaptatie.
Het IMVB-convenant Pensioenfondsen |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen?
Ja.
Wat is uw reactie op de Voortgangsmeting? Deelt u de mening dat het uitermate zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat de implementatie van het Convenant op alle hoofdindicatoren achterblijft bij de tussentijdse doelstellingen?
In de appreciatie door de stuurgroep van het IMVB-convenant Pensioenfondsen (hierna: convenant) concludeert de stuurgroep dat terwijl de eerste stappen zijn gezet, de implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren achterblijft bij de doelstellingen. Deze voortgangsmeting over 2019 geeft weer dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen. Hoewel de monitoringscommissie concludeert dat er nagenoeg op alle subindicatoren van hoofdindicator »Beleid» voortgang is geboekt, blijkt uit het monitoringsrapport ook dat nog geen enkel pensioenfonds op alle subindicatoren positief scoort. Dit is een punt van aandacht, omdat de convenantdoelstelling voor eind 2020 was dat alle pensioenfondsen positief scoren op hoofdindicator «Beleid». De voortgangsmeting over 2020 wordt in het vierde kwartaal van 2021 verwacht.
Niet alle effecten van de convenantsactiviteiten zijn meegenomen in deze monitoring. Zo is vlak voor de peildatum van deze voortgangsmeting onder andere het instrumentarium gepubliceerd.1 Dit instrumentarium is een hulpmiddel voor de pensioenfondsen om de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) te implementeren. Ook zijn er verschillende webinars en een kennissessie over de implementatie van de OESO-richtlijnen en UNGP’s georganiseerd, waarin het instrumentarium bij pensioenfondsen onder de aandacht is gebracht. Aangezien de implementatie van de OESO-richtlijnen in het beleggingsbeleid de basis vormt voor de verdere due diligence stappen, is het belangrijk dat de pensioenfondsen het beleid zo snel mogelijk op orde krijgen conform afspraken in het convenant. In de stuurgroep en verschillende werkgroepen wordt momenteel een actieplan hiervoor opgesteld.
Hoe kan het dat geen enkele van de deelnemende pensioenfondsen alle subindicatoren voor «Beleid» volledig heeft kunnen realiseren? Hoe verklaart u dat slechts vijf procent van de pensioenfondsen alle stappen van due diligence doorlopen? Hoe verklaart u dat 39 deelnemende pensioenfondsen nog altijd niet het instrumentarium hebben toegepast, hoewel dit slechts gaat om het opnemen van (gesuggereerde) teksten in beleid, contracten en monitoring? Heeft u zicht op waarom de tussendoelstellingen over de gehele breedte gemist zijn?
De «Eerste Voortgangsmeting Monitoringscommissie IMVB Convenant Pensioenfondsen» gaat over eerste jaar (2019) van het convenant. Voor de hoofdindicator «Beleid» is in het convenant vastgelegd dat alle deelnemende pensioenfondsen hieraan moeten voldoen aan het einde van jaar twee.
Het is voor veel deelnemende pensioenfondsen, die bijvoorbeeld kleiner van omvang zijn, een veelomvattende taak om alle stappen van due diligence te doorlopen en om te beschrijven hoe dit ingevuld en verankerd wordt in beleid, contracten en monitoring. Daarom werd van hen verwacht dat zij dit aan het einde van het tweede jaar van het convenant op orde zouden hebben. In de aanstaande monitoring over 2020 zal blijken of de deelnemende pensioenfondsen deze doelstelling hebben behaald. Voor een groot deel van de fondsen is het instrumentarium een noodzakelijk hulpmiddel hierbij. Dit instrumentarium werd aan het einde van het eerste jaar (december 2019) opgeleverd. Dit verklaart mede waarom een deel van de pensioenfondsen dit instrumentarium nog niet volledig heeft kunnen toepassen. Dit heeft bijgedragen aan een lagere realisatie op de tussendoelstellingen voor 2019 dan eerder werd verwacht.
Wat zegt volgens u de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant over de mate waarin pensioenfondsen hun duurzaamheidsrisico’s, zoals fysieke risico’s als waterschaarste, gedegen beheersen?
Bij de implementatie van het convenant draaide het voor de deelnemende pensioenfondsen in het eerste jaar om het starten met het vastleggen van de OESO-richtlijnen in hun beleid voor uitbesteding, monitoring en rapportage (stap één van gepaste zorgvuldigheid onder de OESO-richtlijnen). In lijn met de OESO-richtlijnen is het maken van een risicoanalyse de tweede stap van due diligence. Deze stap moet gezamenlijk met de andere stappen op basis van de afspraken in het convenant aan het einde van jaar twee vastgelegd zijn in het beleid van de pensioenfondsen. Veel pensioenfondsen beleggen wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de meest urgente risico’s prioriteren en deze mitigeren of voorkomen. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes de stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee op termijn hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. In de monitoring wordt gekeken of pensioenfondsen de OESO-richtlijnen hebben geïmplementeerd in hun beleid. Op basis van de huidige voortgang van de implementatie kan ik geen conclusies trekken over de beheersing van specifieke duurzaamheidsrisico’s, omdat deze geen onderdeel van de monitoring binnen het convenant vormen.
Deelt u de mening dat aan de geloofwaardigheid van intenties ten aanzien van engagement afbreuk wordt gedaan, nu blijkt dat pensioenfondsen zeer matig scoren op de mate waarin ze invloed aanwenden om de negatieve impact van beleggingen te voorkomen of te mitigeren (indicator 2c)?
Subindicator 2c is onderdeel van de hoofdindicator «Uitbesteding». In het convenant is afgesproken dat de deelnemende pensioenfondsen voor zover dat nog niet het geval is, de afspraken voor uitbesteding zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het convenant in rapportagevereisten met externe dienstverleners opnemen. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 3 is de naleving van de OESO-richtlijnen een veelomvattende taak voor veel pensioenfondsen. Er is bij het vastleggen van de afspraken daarom bewust voor drie jaar gekozen om de deelnemende pensioenfondsen de tijd te geven de uitbesteding goed in te richten. Ik vind het voorbarig om na één van de drie jaren al de geloofwaardigheid van de intenties hierop in twijfel te trekken.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waterroof: mede mogelijk gemaakt met ons pensioengeld» dat 19 januari jl. op Follow the Money verscheen?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het in de vorige vraag genoemde artikel laat zien dat verscheidene Nederlandse pensioenfondsen medefinancier zijn van gezondheids- en milieurampen in ten minste de Verenigde Staten en Mexico?
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, is een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het IMVB-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid en due diligence van pensioenfondsen.
Wat zegt het volgens u dat er door verschillende Nederlandse pensioenfondsen geen engagement toegepast wordt op een bedrijf als Coca Cola Femsa?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen zelf. Hieronder vallen ook besluiten over met welke bedrijven een pensioenfonds (of de uitvoeringsorganisatie) een engagementtraject start. Vanuit de afspraken in het convenant is de verwachting dat pensioenfondsen conform de OESO-richtlijnen een risicoanalyse maken en prioriteren welke risico’s zij in hun beleggingsportefeuille willen aanpakken en met welke vorm van beïnvloeding. Dit kan op verschillende manieren, onder andere via stemmen op aandeelhoudersvergaderingen. Een engagementtraject is een andere manier van beïnvloeding en vraagt vaak een lange adem en meer middelen. Pensioenfondsen maken hierin zelf de afweging. Het kabinet kan geen oordeel geven over het al dan niet voeren van engagement met individuele bedrijven door één of meerdere pensioenfondsen.
Vindt u ook dat vanuit het Convenant een verplichting voortkomt voor pensioenfondsen om investeringen individueel te beoordelen en niet slechts via een benchmark?
In het convenant zijn afspraken vastgelegd volgens de stappen van gepaste zorgvuldigheid die de OESO-richtlijnen voorschrijven. Deze richtlijnen en specifiek het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers dat als leidraad wordt gebruikt door pensioenfondsen schrijft niet voor hoe om te gaan met directe beleggingen ten opzichte van het beleggen via een benchmark of index. Uit het convenant volgt geen verplichting voor het individueel beoordelen van investeringen. Wel wordt van pensioenfondsen verwacht dat zij, waar mogelijk, hun invloed aanwenden wanneer negatieve effecten worden vastgesteld bij bedrijven waarin zij investeren. Dit kan eventueel in een gesprek met de index-samensteller.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de monitoringscommissie constateert dat veel deelnemende pensioenfondsen due diligence niet van toepassing verklaren op passieve beleggingen? Hoe kijkt u er met terugwerkende kracht op terug dat de inzet ten aanzien van passieve beleggingen in de tekst van het Convenant niet geëxpliciteerd is?
Uit de monitoringsrapportage komt naar voren dat veel pensioenfondsen in de hoor- en wederhoor met de monitoringscommissie hebben aangegeven gepaste zorgvuldigheid (due diligence) niet van toepassing te verklaren op passief beleggen. De appreciatie van de stuurgroep van het convenant is niet specifiek op dit punt ingegaan, maar neemt wel de aanbeveling over van de monitoringscommissie dat het eerder opgestelde instrumentarium geoptimaliseerd en beter toepasbaar gemaakt moet worden. De werkgroep Monitoring werkt momenteel een actieplan uit dat invulling geeft aan de verschillende aanbevelingen.
De convenantafspraken hebben betrekking op doelstelling, inzet en reikwijdte van het convenant. Zij zijn de uitkomst van een langdurige onderhandeling met alle betrokken partijen bij het convenant. Passieve beleggingen zijn daarin niet geëxpliciteerd, maar het huidige instrumentarium benoemt al dat er rekening wordt gehouden met de karakteristieken en beïnvloedingsmogelijkheden van verschillende pensioenfondsen. Te denken valt aan de grootte, de beleggingsstrategieën en de verschillende beleggingscategorieën. Met de voorgestelde optimalisatie van het instrumentarium kan pensioenfondsen een verdere handreiking worden geboden met betrekking tot hun handelingsperspectief voor wat betreft gepaste zorgvuldigheid.
Zet u zich er onverkort voor in dat passieve beleggingen daar, waar het gaat om het uitsluiten van sociale en milieugerelateerde misstanden, aan precies dezelfde doelstellingen onderworpen worden als actieve beleggingen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 zijn passieve beleggingen niet geëxpliciteerd in het convenant. Desalniettemin verwacht het kabinet dat pensioenfondsen voor al hun beleggingen (actief en passief) de stappen van gepaste zorgvuldigheid implementeren in hun beleggingsbeleid en gaan toepassen. Wanneer sociale- en milieu gerelateerde misstanden worden geconstateerd en pensioenfondsen hieraan gelinkt zijn, wordt vanuit de OESO-richtlijnen verwacht dat zij hun invloed aanwenden om deze te mitigeren of waar mogelijk te stoppen en in de toekomst te voorkomen. Hoe pensioenfondsen hun invloed aanwenden en in welke mate kan verschillen bij actieve en passieve beleggingen. Het OESO-richtsnoer voor institutionele beleggers2 geeft aan dat de mate van invloed onder andere bepaald wordt door de karakteristieken van de institutionele belegger, de beleggingsstrategie (actief of passief), en geldende wet- en regelgeving. Ook bij passieve beleggingen heeft een pensioenfonds een aantal opties om invloed aan te wenden om betrokkenheid bij misstanden te mitigeren en/of voorkomen.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen het gebrekkige optreden van Nederlandse pensioenfondsen in specifieke casussen, zoals uiteengezet in het Follow the Money-artikel, en de gebrekkige voortgang van de implementatie van het convenant? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het FTM-artikel spreekt over de vijf grootste pensioenfondsen en heeft van vier reacties opgenomen (ABP, PFZW, PMT en PME). Daarbij kan opgemerkt worden dat het FTM-artikel ook vermeldt dat bijvoorbeeld PMT en PME één van de genoemde bedrijven uitsluiten. De voortgang van individuele pensioenfondsen in naleving van het convenant is enkel inzichtelijk voor de leden van de monitoringscommissie en het SER-secretariaat dat de commissie ondersteunt bij de verwerking van alle antwoorden die aangeleverd worden in de monitoringtool. Op basis van de geaggregeerde voortgangsrapportage kan daarom niet geconcludeerd worden welke voortgang de vijf grootste pensioenfondsen hebben geboekt in het eerste jaar van het convenant.
Komen de resultaten van de monitoringscommissie voor u als een verrassing? Op welke momenten in het afgelopen jaar heeft u met pensioenfondsen over de voortgang van het Convenant gesproken? Heeft u op enig moment voor de verschijning van de publicatie van de voortgangsrapportage signalen gehad dat de voortgang van de implementatie zeer gebrekkig is? Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Binnen de stuurgroep en de verschillende werkgroepen wordt continu het gesprek gevoerd met de Pensioenfederatie en dat deel van de pensioenfondsen dat deelneemt aan de stuurgroep en werkgroepen. In deze gesprekken gaat het over hoe de pensioenfondsen ondersteund kunnen worden bij het implementeren van de OESO-richtlijnen en welke producten er ontwikkeld kunnen worden om dit voor elkaar te krijgen. De monitoringcommissie monitort jaarlijks de voortgang die de partijen boeken op de convenantafspraken en houdt toezicht op de kwaliteit en de kwantiteit van de input van de partijen. Pas uit het jaarlijkse monitoringsrapport wordt daarom volledig inzichtelijk wat de voortgang is van het convenant ten opzichte van de afspraken. Deze eerste voortgangsmeting laat zien dat er nog extra stappen moeten worden gezet om de convenantdoelstelling te behalen.
Deelt u de zienswijze van de monitoringscommissie dat de vertraging op de hoofdindicator beleid consequenties heeft voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren?
De achterblijvende voortgang op de hoofdindicator «Beleid» vormt een risico voor de voortgang op de andere hoofdindicatoren, omdat het vastleggen van de due diligence stappen in het beleid volgens de due diligence methodiek een voorwaarde vormt voor de verdere uitrol hiervan in uitbesteding, monitoring en rapportage. Deze eerste voortgangsrapportage laat echter ook zien dat een deel van de pensioenfondsen in de praktijk al meer voortgang heeft geboekt op de andere hoofindicatoren, terwijl nog niet alle subindicatoren onder de hoofdindicator «Beleid» zijn behaald.
Betekent de gebrekkige voortgang van de implementatie van het Convenant dat het dit kabinet onvoldoende gelukt is via het postennetwerk en economische diplomatie de partijen in het convenant te ondersteunen bij het implementeren van hun IMVB-beleid? Zo nee, waar baseert u dit op? Wat is er op dit punt het afgelopen jaar goed gegaan, en wat kan er beter?
Volgens afspraak hebben het postennetwerk en de economische diplomatie het convenant ondersteund, primair in het zogenaamde «diepe spoor» van het convenant waarin de partijen samenwerken aan engagementcasussen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 3 betreft dit de voortgang van het eerste jaar van het convenant. Hierin zijn volgens afspraak de eerste twee casussen gestart, te weten een mijnbouwcasus in Peru en een casus in de palmolieketen in Indonesië en Liberia. Vanaf het begin zijn de posten in de desbetreffende landen en/of landenmedewerkers op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag betrokken bij de casussen om duiding te geven aan de lokale context van de sector in het land of andere specifieke vragen die uit het samenwerkingsverband kwamen te beantwoorden.
In het afgelopen jaar, het tweede jaar van het convenant, is dat voortgezet en is er onder andere in de mijnbouwcasus een geslaagd virtueel veldbezoek georganiseerd in samenwerking met de ambassade in Lima. De ambassade heeft zijn netwerk van lokale contacten ingezet, hierdoor hebben meerdere bijeenkomsten tijdens het veldbezoek voor de casuswerkgroep plaatsgehad. De post heeft ook aangeboden om, indien gewenst door de werkgroep, een vervolgbezoek te organiseren voor organisaties waarmee tijdens dit eerste bezoek niet gesproken is.
Heeft u er, wijzende op het gegeven dat de resterende tijd voor realisatie van het convenant afneemt en er meer voortgang gemaakt moet worden dan als de tussendoelstellingen gehaald zijn, nog wel vertrouwen in dat de doelstellingen van het convenant gehaald gaan worden? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
Ja. Deze voortgangsrapportage betreft het eerste jaar van de looptijd van dit convenant. De in het convenant vastgelegde afspraken voor het eerste jaar zijn behaald. Zo is er onder andere een monitoringstool ontwikkeld. Deze wordt door de pensioenfondsen als zeer gebruiksvriendelijk ervaren. Ook is het instrumentarium ontwikkeld en gepubliceerd en zijn de eerste twee casussen geselecteerd en gestart. Hierover is onder andere gecommuniceerd via nieuwsbrieven en een jaarbijeenkomst. De tussendoelstellingen voor de hoofdindicatoren zijn, zoals eerder benoemd in het antwoord van vraag 1, geen vastgelegde afspraak in het convenant, maar opgesteld om de voortgang op de hoofdindicatoren te volgen. De deelnemende pensioenfondsen hebben de eerste stappen gezet. De implementatie van het convenant voor alle hoofdindicatoren blijft echter achter bij de tussendoelstellingen. Het is daarom voor alle betrokken partijen duidelijk dat er nog extra stappen gezet moeten worden om de gemaakte afspraken in het convenant waar te maken. Als deze gezet worden acht het kabinet, samen met de andere partijen bij het convenant, de volledige implementatie van het convenant nog steeds haalbaar.
Wat zou de juridische consequentie zijn als het scenario zich materialiseert waarin de Pensioenfondsen de doelstellingen van het Convenant niet halen, gegeven dat het behalen van deze doelstellingen een verplichting is?
De bestuurlijke opzet van het convenant beschikt over een stuurgroep waarin alle geledingen zitting hebben. Wanneer de afspraken uit het convenant niet gehaald worden of er onvoldoende voortgang is, dan is de stuurgroep het aangewezen orgaan om een actieplan op te stellen of deelnemende pensioenfondsen aan te spreken op de verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening van het convenant. Dit kan zelfs bij een compleet doorlopen geschillenprocedure die niet succesvol is leiden tot het opzeggen van het convenant jegens de tekortschietende partij. De IMVO-convenanten zijn een vrijwillig instrument binnen het IMVO-beleid van het kabinet. Het niet halen van vastgelegde afspraken heeft geen juridische consequenties.
Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de nieuwe IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. In de nota geeft het kabinet aan in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting naast vrijwillige instrumenten, zoals de huidige convenanten en toekomstige sectorale samenwerking. Hierbij heeft het kabinet de voorkeur voor een verplichting op Europees niveau.
Hoe verhoudt zich de constatering dat pensioenfondsen in toenemende mate hun eigen ESG-beleid formuleren, met de noodzaak tot harmonisatie van ESG-doelstellingen en -methoden zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet? Vraagt de noodzaak tot harmonisatie te komen om een actievere, meer interveniërende rol van de ministeries op dit specifieke punt? Hoe gaat u daar invulling aan geven?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het convenant zijn er verschillende afspraken opgenomen over de naleving van de OESO-richtlijnen. De aan het convenant gecommitteerde pensioenfondsen moeten onder meer inzichtelijk maken hoe hun ESG-beleid wordt meegenomen bij beleggingsbeslissingen en dienen te rapporteren over de resultaten van het ESG-beleid. Van pensioenfondsen wordt verwacht dat dat zij ESG-beleid opstellen volgens de OESO-richtlijnen. De daadwerkelijke invulling van het ESG-beleid is aan de pensioenfondsen zelf.
De noodzaak tot harmonisatie waaraan gerefereerd wordt in de duurzame financieringsstrategie heeft betrekking op harmonisatie van rapportagestandaarden. Om voortgang te kunnen vergelijken en de beschikbaarheid van data te verhogen is het belangrijk dat bedrijven op een uniforme wijze rapporteren, bij voorkeur op een Europese uniforme wijze. Dit is ook de inzet van het kabinet zoals beschreven in de consultatiereacties op de Europese Commissie consultaties van de Hernieuwde Duurzame Financieringsstrategie en de herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage.
Ziet u vanuit uw inzet voor gedegen rapportages over ESG-impact en -risico’s, zoals geëxpliciteerd in de duurzame financieringsstrategie van het kabinet, een speciale verantwoordelijkheid om u er actief tegenaan te bemoeien dat pensioenfondsen beter over voorgenoemde zaken gaan rapporteren, gegeven de slechte resultaten op de vierde hoofdindicator? Op welke manier gaat u hier invulling aan geven?
Rapporteren en transparantie bieden over de genomen beslissingen is een belangrijk onderdeel van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid volgens de OESO-richtlijnen. Ook in het convenant zijn verschillende afspraken opgenomen over transparantie en rapportage. Zo wordt er van de deelnemende pensioenfondsen verwacht dat aan het eind van het vierde jaar het convenant verwerkt is in de rapportages. De monitoringscommissie observeert in het monitoringsrapport over 2019 dat er over het algemeen voortgang is geboekt op deze doelstelling, maar dat daar ook meer tijd voor is vergeleken met de andere doelstellingen, conform het convenant.
Om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen aan het einde van het vierde jaar voldoen aan de afspraken, is er in het tweede jaar van het convenant al een brede kennissessie georganiseerd waarin rapportage ook aan bod kwam als één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid. Voor het komende jaar worden er aanvullende webinars georganiseerd; gepland wordt dat daarin ook de verwachtingen op rapportage en transparantie behandeld zullen worden als onderdeel van het actieplan om de implementatie te versnellen.
Deelt u de mening van de monitoringscommissie dat een versnelling van de implementatie meer bestuurlijke aandacht, tijd en middelen vraagt? Wat is de implicatie daarvan voor uw rol?
Ja. De stuurgroep van het convenant, waar alle partijen zitting in hebben, heeft een appreciatie opgesteld van de voortgangsrapportage van de monitoringscommissie. Deze appreciatie onderschrijft de noodzaak van een versnelling. De stuurgroep deelt de mening van de monitoringscommissie dat de implementatie in de toekomst bij de pensioenfondsen meer bestuurlijke aandacht, en waar mogelijk tijd en middelen vergt. De overheid zal, als partij in het convenant, de pensioenfondsen hierin ondersteunen door naast haar inzet in de werkgroepen, expertise beschikbaar te stellen voor kennissessies en webinars. Ook heeft de overheid als partij deelgenomen aan een directeurenoverleg op 4 februari jl. gericht op de noodzakelijke vervolgacties voor deze versnelling.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen drie weken retour zenden aan de Kamer?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Gezien het voorjaarreces was het niet mogelijk de beantwoording binnen drie weken retour te zenden aan uw Kamer.
Het feit dat Transavia reizigers straft die het reisadvies willen volgen |
|
Rutger Schonis (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een consument door het huidige omboekingsbeleid van Transavia tot wel € 35 per enkele reis kwijt kan zijn voor het omboeken van een vlucht?
Ja.
Klopt het dat deze omboekingskosten alleen voorkomen kunnen worden door voorafgaand aan de vlucht een pakket te boeken (hetFlex-pakket) voor € 9 per vlucht, maar dat deze mogelijkheid alleen bestaat voor vluchten die zijn geboekt na 8 oktober 2020?
Nee, Transavia biedt passagiers de mogelijkheid om bovenop het basistarief een zogenaamd Plus- of Max-pakket aan te schaffen. Dit was ook al voor de uitbraak van COVID-19 mogelijk. Beide opties geven passagiers de mogelijkheid om respectievelijk 14 dagen en 2 uur voor vertrek om te boeken zonder omboekingskosten te betalen. Sinds 8 oktober 2020 is daar het Flex-pakket aan toegevoegd.
Klopt het dat het reisadvies vóór oktober 2020 voor een significant aantal landen nog geel was en dat het boeken van reizen daarmee niet werd afgeraden? Klopt het dan ook dat een consument die vóór 8 oktober 2020 een vlucht boekte naar een land met een geel reisadvies dat vervolgens wijzigde naar oranje, deze € 35 aan omboekingskosten volledig moet betalen aan Transavia?
Al sinds het begin van de coronacrisis kunnen de wijzigingen in reisadviezen elkaar snel opvolgen vanwege de epidemiologische ontwikkelingen in het buitenland. In de periode voor oktober 2020 gold voor ongeveer 70 Schiphol-bestemmingen een geel reisadvies, zie Tabel 1. Voor het overgrote merendeel van de bestemmingen was het reisadvies oranje.
17-09-2020
24-09-2020
1-10-2020
Geel
77
66
70
Oranje
323
335
331
Rood
4
3
4
404
404
405
Begin november heeft het kabinet aangegeven te willen voorkomen dat mensen die terugkomen uit het buitenland, het virus mee naar huis nemen. Daarom heeft het kabinet de dringende oproep gedaan om geen buitenlandse reizen te boeken en te maken – tenzij strikt noodzakelijk. Per december 2020 geldt de facto voor alle landen een oranje reisadvies. Begin van dit jaar heeft het kabinet die oproep verder aangescherpt. De aangescherpte oproep – blijf in Nederland, ga niet op reis en reis alleen naar het buitenland bij ernstige familieomstandigheden of voor werk dat echt niet uitgesteld kan worden en waarbij fysieke aanwezigheid nodig is – loopt tot eind maart. Daarnaast geldt: boek geen reizen voor de periode tot en met 31 maart; of daarna weer naar het buitenland kan worden gereisd is nog niet bekend; en het boeken van een reis is een risico.
Wanneer een passagier besluit om een vlucht niet te maken, bijvoorbeeld omdat het reisadvies veranderd is, dan zijn diens rechten en plichten primair afhankelijk van het type vliegticket en de bijbehorende vervoersvoorwaarden. Zie verder antwoord 2.
Naast de consumenten hebben ook de luchtvaartmaatschappijen een verantwoordelijkheid, namelijk door geen reizen naar risicogebieden aan te prijzen en de consumenten te wijzen op de reisadviezen. Al sinds het begin van de COVID-19-crisis vindt hierover intensief overleg plaats met de gehele Nederlandse luchtvaartsector (inclusief Transavia) en zijn er afspraken gemaakt. Zo bieden de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en reisorganisaties geen pakketreizen aan naar oranje gebieden en worden consumenten actief op de website en/of in het boekingsproces geattendeerd op het negatieve reisadvies.
Bent u het eens met de stelling dat reizigers die zich aan het reisadvies willen houden, hier niet financieel gestraft voor zouden moeten worden, maar dat dit juist zo veel mogelijk zou moeten worden gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis begon in maart vorig jaar. Sindsdien veranderden reisadviezen afhankelijk van de situatie op een bestemming of in een land. Luchtvaartmaatschappijen maakten het mede daarom gemakkelijker (en vaak kosteloos) om reizen om te boeken1 (zie Kamerstuk 31936–794). Dat heeft de drempel om een vlucht uit te stellen verlaagd. Naast de reisadviezen heeft het kabinet consumenten meermaals opgeroepen om terughoudend te zijn bij het boeken van vliegreizen. Niet-noodzakelijke reizen kunnen in de epidemiologische situatie waarin wij ons nu bevinden echt niet.
De uitbraak van COVID-19 en de daarmee samenhangende reisadviezen waren in eerste instantie een onvoorziene omstandigheid. Maar, tickets voor het huidige winterseizoen gingen pas later in 2020 in de verkoop, en het maatschappelijke en politieke debat over wisselende reisadviezen is met regelmaat gevoerd. Het is en blijft belangrijk dat mensen de reisadviezen in acht nemen, en daarbij zelf de risicoafweging maken om al dan niet een meerprijs te betalen voor een ticket met flexibeler omboekingsvoorwaarden.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrijf dat staatssteun ontvangt, ook een voorbeeldfunctie zou moeten hebben als het aankomt op het reizigers kunnen laten naleven van dringende adviezen van de regering in het belang van de bestrijding van de pandemie? Hoe beoordeelt u het omboekingsbeleid van Transavia?
Transavia maakt een bedrijfseconomische afweging om kosten in rekening te brengen aan passagiers die hun vlucht willen omboeken. Ten opzichte van voor de coronacrisis heeft het de omboekingskosten verlaagd van 50 naar 35 euro.
Tot slot gelden de reisadviezen voor alle reizigers en voor alle luchtvaartmaatschappijen, de steun aan Air France-KLM staat hier los van.
Bent u reeds in overleg getreden met Transavia over het belang van het bieden van coulance en flexibiliteit aan consumenten tijdens deze coronacrisis? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Er is sinds het uitbreken van de crisis veelvuldig overleg geweest met luchtvaartmaatschappijen en de reissector, inclusief Transavia. Naar aanleiding van brieven van burgers in december en januari over de omboekingskosten is contact gezocht met Transavia. Daarin heeft de maatschappij laten weten dat het bedrijfseconomische redenen heeft voor het omboekingsbeleid zoals dat nu door hen is opgezet. Transavia heeft aangegeven niet te overwegen om daarin (net als afgelopen zomer) versoepelingen door te voeren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ondernemers beschermen zaak tegen relschoppers en krijgen boete' |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers beschermen zaak tegen relschoppers en krijgen boete»?1
Ja.
Deelt u de mening dat boetes voor ondernemers die hun zaken verdedigen tegen relschoppers onrechtvaardig zijn? Wat gaat u eraan doen om de opgelegde boetes kwijt te schelden?
In de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 is bepaald dat er een uitzondering geldt voor degene die zich in een noodsituatie bevindt. Het gaat hierbij om onvoorziene omstandigheden die tot een situatie leiden waarin men plotseling om een dringende serieuze reden buiten moet zijn. Dit moet per geval worden beoordeeld. Zoals ik recent in het debat over de rellen heb aangegeven, zou in het geval van ondernemers die naar hun bedrijfspand zijn gegaan in verband met de rellen sprake kunnen zijn van een dergelijke noodsituatie. Of daar in een concreet geval ook sprake van is, is aan de beoordeling van de handhaver.
Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de coronamaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Vervolgens is het eerst aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval.
Het is niet aan mij als Minister om in individuele zaken te treden.
Het openbaar maken van de adressen van PAS-melders |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Raad van State inzake het openbaar maken van de locatiegegevens van PAS-melders?1
Ja.
Welke vervolgstappen heeft u voor ogen?
Ik hecht belang aan het opvolgen van de uitspraak van de Raad van State door de gevraagde locatiegegevens openbaar te maken. De noodzakelijke stappen hiertoe vergen een doorlooptijd van enkele weken: ik verwacht de gegevens in de loop van maart openbaar te kunnen maken en ik heb de PAS-melders hierover per brief geïnformeerd. Tegelijkertijd zet ik onverminderde actie op het legaliseren van de meldingen. Als het parlement het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering aanneemt, krijgt het kabinet de opdracht een legaliseringsprogramma in te richten. Daarmee hebben initiatiefnemers nog meer zekerheid dat hun activiteit wordt gelegaliseerd en de problematiek wordt opgelost.
Hoe gaat u zorgen voor voldoende bescherming van de privacy en de veiligheid van de PAS-melders en hun gezinnen?
Op grond van de uitspraak worden enkel de locatiegegevens van de bedrijven openbaar gemaakt. De persoonsgegevens van de initiatiefnemers blijven gelakt. Daarmee is de bescherming van de privacy binnen de kaders van de wet maximaal vormgegeven.
Ziet u mogelijkheden om alleen kaartbeelden te verstrekken en niet een lijst met namen en adressen?
Ja. Op grond van de uitspraak worden alleen de locatiegegevens van de PAS-meldingen, dat wil zeggen kaartbeelden, openbaar gemaakt. De naam en adresgegevens van de PAS melders worden niet openbaar gemaakt.
Reisbeperkingen |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin , Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de internationale reisbeperkingen per land en van andere Europese landen die zij ingesteld hebben om influx van nieuwe coronavarianten te bestrijden?
In de bijlage treft u een overzicht.
Kunt u uitleggen hoe de reisbeperking van niet-noodzakelijke reizen van bijvoorbeeld Finland en België is vastgelegd en zich verhoudt tot de Europese regelgeving?
In Finland en België zijn respectievelijk tot 25 februari 2021 en 1 maart 2021 in- en uitreisbeperkingen binnen EU- en Schengengebied van kracht. Beide landen hebben hier een aantal groepen reizigers, zoals zorg- en transportpersoneel en dringend familiebezoek, op uitgezonderd. Daarnaast hebben Finland en België binnengrenscontroles ingesteld om iedere reiziger individueel te kunnen controleren. Met deze controles hebben de lidstaten meer handvatten om te controleren of een persoon een noodzakelijke reis maakt. Zij mogen echter niet, louter op basis van de niet-noodzakelijkheid van een reis, personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen de toegang weigeren. Er moet individueel worden beoordeeld of iemand een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast kan een Europese lidstaat op basis van de Schengengrenscode niet zonder meer (tijdelijk) binnengrenscontroles invoeren, hiervoor gelden strikte voorwaarden. België en Finland hebben het invoeren van binnengrenscontroles conform Europese procedures gemeld aan de Europese Commissie (EC) en Europese lidstaten.
Kunt u uitleggen hoe reisbeperkingen van niet-noodzakelijke reizen binnen het Schengengebied gerealiseerd kunnen worden binnen de Nederlandse juridische kaders? Bent u bereid dergelijke beperkingen in te voeren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om de verspreiding van COVID-19 via buitenlandse reisbewegingen te beperken. Het kabinet heeft daarnaast nog een aantal maatregelen in voorbereiding, zoals de verplichte quarantaine en een negatieve testuitslag voor inreizende automobilisten. Het aantal niet-noodzakelijke reisbewegingen is mede daardoor reeds sterk gereduceerd. Uw Kamer is op 13 januari jl. geïnformeerd over het feit dat het invoeren van een noodzakelijkheidsverklaring voor vertrek juridisch zeer complex is. Een dergelijke voorwaarde behelst een enorme inperking van de individuele vrijheid van burgers en is voor vervoerders praktisch onuitvoerbaar te controleren.1
Het kabinet stelt zich voorts op het standpunt dat het herinvoeren van de binnengrenscontroles, op grond van de Schengengrenscode naar voorbeeld van België en Finland, eveneens een te ingrijpend middel is met grote gevolgen voor het vrije verkeer van personen en goederen. Daarnaast hebben de Europese regeringsleiders eind januari ook besloten dat een verbod op niet-noodzakelijke reizen binnen de EU onwenselijk is, maar dat deze reizen wel dringend moeten worden ontmoedigd. Hier sluit de Nederlandse aanpak op aan.
Het enkel herinvoeren van grenscontroles betekent daarnaast niet dat er daarmee ook een grondslag ontstaat voor toegangsweigering van EU-burgers. Die grondslag zou kunnen worden gezocht in het Vreemdelingenbesluit, maar alleen als iemand een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of volksgezondheid. De beoordeling hiervan zal altijd individueel gemotiveerd moeten worden. De bepaling van de noodzakelijkheid van de reis staat hier verder los van. Het kabinet acht het derhalve op dit moment niet proportioneel, juridisch kwetsbaar en moeilijk uitvoerbaar om niet-noodzakelijke reizen te verbieden.
Kunt u het OMT om een breed advies vragen over verdere maatregelen om de risico’s van verspreiding van de verschillende coronavarianten te beperken en dit met de Kamer delen voor het algemeen overleg Luchtvaart op 4 februari a.s.?
Het OMT is eind januari gevraagd om advies of er aanvullende maatregelen nodig zijn, zoals extra vliegverboden. In haar 97e advies (deel II) heeft het OMT aangegeven dit niet noodzakelijk te achten, gezien de overige maatregelen die voor reizigers van kracht zijn geworden, zoals de dubbele negatieve testverplichting. Het kabinet neemt op dit moment dan ook geen aanvullende maatregelen voor reizigers uit hoogrisicogebieden, naast de al aangekondigde maatregelen zoals het verplichten van de quarantaine, een verplichte registratie en een negatieve PCR-testuitslag voor inreizende automobilisten.2
Land
Extra maatregelen i.v.m. mutaties
België
Sinds 25/01 moeten alle personen die vanuit het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika naar België reizen verplicht 10 dagen in zelfquarantaine. Dit moet met een verplichte PCR-test op dag 1 en dag 7 na aankomst in België. Deze maatregel is aanvullend op de geldende inreisbeperkingen.
Niet-noodzakelijke reizen van en naar België zijn van 27/01 tot 01/03 verboden. Strikt noodzakelijke reizen zijn mogelijk onder strenge voorwaarden en in bezit van «verklaring op eer». O.a. grensarbeiders en zakenreizigers blijven uitgezonderd.
Personen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben dienen over een negatief testresultaat te beschikken, niet ouder dan 72 uur voor vertrek. Reizigers die niet via een vervoerder naar België komen en voor maximaal 48 uur in België blijven zijn uitgezonderd, dit geld ook voor luchttransfers.
Duitsland
Per 30/01 tot 17/02 geldt een inreisverbod voor vliegtuig/bus/trein/schip voor het VK, Ierland, Portugal, Brazilië en Zuid-Afrika.
Er geldt een testverplichting voor alle reizigers, niet ouder dan 48 uur voor vertrek. Op Länderniveau gelden verschillende regels. Zo maakt Noordrijn-Westfalen een uitzondering voor grensverkeer dat niet langer dan 24 uur in het land verblijft.
Sinds 14 februari zijn de Duitse grenzen met Tsjechië en Tirol (Oostenrijk) gesloten, vanwege de aanwezigheid van de Zuid-Afrikaanse variant aldaar. Forenzen uit Tsjechië en Tirol (Oostenrijk), die werken in cruciale sectoren, mogen Duitsland wel inreizen. Daarnaast zijn noodzakelijke reizen – waaronder goederenvervoer -uitgezonderd, mits zij hun reis vooraf aanmelden, men een negatieve testverklaring kan overleggen en in quarantaine gaat.
Finland
In Finland zijn tot 25 februari 2021 in- en uitreisbeperkingen van kracht voor zowel Finse ingezetenen als EU/Schengenburgers. Op deze in-en uitreis beperkingen zijn een aantal essentiële reizen gedefinieerd, zoals zorg- en transportpersoneel en voor reizen familiebezoek, die uitgezonderd zijn.
Er geldt geen testverplichting, maar een advies voor reizigers om zich te laten testen.
Frankrijk
Per 31/01 geldt een reisverbod voor niet-noodzakelijke (vlieg)reizen van en naar Frankrijk en de Franse overzeese gebieden. Dit verbod geldt voor alle landen, met uitzondering van lidstaten van de Europese Unie, Andorra, IJsland, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Zwitserland en Vaticaanstad. Daarnaast geldt er een uitzondering voor personen woonachtig in Frankrijk, mits zij vóór 31/01 jl. zijn vertrokken uit Frankrijk.
Reizigers die een dergelijke reis willen maken, dienen in het bezit te zijn van een noodzakelijkheidsverklaring en de benodigde bewijsstukken. Deze reizigers dienen na aankomst 7 dagen in quarantaine te gaan en zich na deze periode te laten testen.
Er geldt een algemene testverplichting voor alle reizigers, ongeacht modaliteit. Alle reizigers moeten beschikken over een PCR-testuitslag, die niet ouder is dan 72 uur voor vertrek.
* De informatie in deze tabel is aan (dagelijkse) verandering onderhevig.
Het bericht dat gebrekkige gegevensuitwisseling belastingontwijking in de hand werkt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gebrekkige uitwisseling werkt belastingontwijking in de hand»?1
Ja
Welke fiscale gegevens worden geacht automatisch tussen lidstaten uit te worden gewisseld?
De wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen (met uitzondering van omzetbelasting en accijnzen) in de EU is geregeld in de administratieve samenwerkingsrichtlijn (hierna: DAC2). De laatste jaren zijn regelmatig categorieën uit te wisselen gegevens toegevoegd aan deze richtlijn. Zo wisselen de lidstaten automatisch de inlichtingen uit over ingezetenen van de andere lidstaten inzake arbeidsinkomen, directiehonoraria, levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Dit is geregeld in de eerste wijziging van de DAC, DAC1. Nederland wisselt uit over alle vijf categorieën. Onder DAC2 is daar de bankrekeninginformatie aan toegevoegd, onder DAC3 de rulinginformatie en onder DAC4 de landenrapporten van multinationale entiteiten. Het rapport van de Europese Rekenkamer zag op de uitwisseling onder DAC1 tot met DAC4.
In DAC5 is de toegang tot anti-witwasinlichtingen bij financiële instellingen geregeld, in DAC6 de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Inmiddels is in EU-verband DAC7 bijna gereed en wordt gewerkt aan DAC8, zie de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Op welke manier worden gegevens uitgewisseld? Bestaat hiervoor een standaard IT-systeem of format?
De gegevens worden langs elektronische weg uitgewisseld waarbij gebruik gemaakt wordt van het CCN-netwerk. Dat is het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de EU heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Voor de automatische inlichtingenuitwisseling zijn door de Europese Commissie in samenspraak met de lidstaten schema’s ontwikkeld, die verplicht gebruikt moeten worden voor de uitwisseling.
Aan welke eisen moeten uitgewisselde gegevens voldoen? In hoeverre bestaat er voor lidstaten ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld?
De DAC vormt de basis voor het uitwisselen van gegevens en wordt door de Commissie uitgewerkt in technische schema’s. Daarin wordt onderscheid gemaakt in gegevens waarvan levering verplicht is en gegevens waarvan levering optioneel is. Tevens wordt van gegevens bepaald in welk formaat (cijfers en/of letters, lengte) deze moeten worden aangeleverd. Er bestaat voor de lidstaten dus weinig ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld.
Klopt het dat veel uitgewisselde gegevens onbruikbaar zijn? Zo ja, hoe komt dat? Is er verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de uitgewisselde gegevens?
Nee, dat klopt niet. Over het algemeen zijn de uitgewisselde gegevens bruikbaar, zeker als in elk geval naam en geboortedatum van de belastingplichtige meegeleverd worden. Er is wel verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de gegevens, hetgeen verschillende oorzaken kan hebben.
Iedere lidstaat heeft zijn eigen taal en letterschrift (bijvoorbeeld cyrillisch schrift). Namen en adressen zijn in de interne systemen binnen de lidstaten opgenomen in hun eigen letterschrift en worden in de schema’s opgenomen volgens een basis alfabetcodering. Onjuist gebruik of afwijking van specificaties en de gebruikte tekenset (denk aan accenten, umlauts, cedilles en Scandinavische ligaturen) kan de identificatie van belastingplichtigen bemoeilijken. Een fiscaal identificatienummer (TIN) zonder een correcte naam of correct adres is niet voldoende om de belastingplichtige te identificeren.
Daarnaast kennen adresgegevens in lidstaten verschillende samenstellingen en dit leidt tot verschillende vastleggingen in de schema’s. Ook dit kan het identificatieproces bemoeilijken.
Voor de overige (open) tekstvelden moet de Engelse taal worden gebruikt. Bij het vertalen van de nationale taal naar de Engelse taal komt het voor dat bruikbare nuance verdwijnt.
Klopt het dat vaak basale gegevens ontbreken, zoals het fiscaal identificatienummer? Zo ja, hoe komt dat?
Nee, basale gegevens zijn verplicht mee te leveren. Het fiscaal identificatienummer (TIN) van het fiscale woonland ontbreekt niet, het is bij de uitwisseling van de inkomenscategorieën onder DAC1 geen basaal gegeven. In de gegevenslevering onder DAC2 wordt wel het buitenlandse TIN meegeleverd, omdat dit door de financiële instellingen wordt uitgevraagd bij hun cliënten.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het hebben van het fiscaal identificatienummer niet zonder meer een garantie dat de belastingplichtige geïdentificeerd kan worden.
Hoe zorgt u ervoor dat gegevens die door Nederland worden uitgewisseld wel bruikbaar zijn voor andere lidstaten?
Voor DAC1 en DAC3 probeert de Nederlandse belastingdienst de schema’s voor de uitwisseling zo volledig mogelijk te vullen met de beschikbare informatie. Vóór het verzenden worden controles uitgevoerd of de opgenomen gegevens voldoen aan de gestelde specificaties.
Of de gegevens (DAC2 en DAC4) die door de informatiehouders worden aangeleverd altijd correct zijn, is meestal niet te zien. Indien er gegevens ontbreken dan wordt de verstrekker van de gegevens daarop geattendeerd en gevraagd de informatie aan te vullen. Indien lidstaten feedback geven op de door Nederland verstrekte informatie, dan wordt bij een volgende levering van gegevens voor zover mogelijk rekening gehouden met deze feedback.
Klopt het dat lidstaten tussen de 50 en 70 miljard euro per jaar aan vennootschapsbelasting mislopen door belastingontwijking? In hoeverre kan verbeterde gegevensuitwisseling eraan bijdragen belastingontwijking te verminderen?
In algemene zin is het moeilijk om de misgelopen belastinginkomsten door belastingontwijking in te schatten. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal. Daar komt bij dat lidstaten complexe en uiteenlopende vennootschapsbelastingstelsels hanteren waardoor de misgelopen vennootschapsbelasting moeilijk te berekenen is. Ook bij de genoemde inschatting zijn aannamen gedaan. Verder is voor de berekening gebruik gemaakt van gegevens uit de jaren 2009–2013. In de tussentijd heeft het kabinet veel gedaan om belastingontwijking tegen te gaan. De uitwisseling van gegevens is een belangrijk instrument dat het kabinet hierbij inzet. Het verbeteren van de gegevensuitwisseling zal altijd leiden tot het voorkomen van belastingontwijking. Een goed voorbeeld hiervan zijn de mandatory disclosure rules (DAC6) die sinds 1 januari 2021 van kracht zijn gegaan (de informatie die vanaf dan geleverd moet worden gaat terug tot 25 juni 2018). Deze regels verplichten intermediairs en/of belastingplichtigen potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden bij de Belastingdienst. Door deze en andere relevante gegevens uit te wisselen kan belastingontwijking sneller in kaart worden gebracht zodat er waar nodig tijdig en effectief kan worden ingegrepen.
Waarom vallen cryptovaluta niet onder de gegevensuitwisseling? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dit alsnog te regelen?
De cryptovaluta vallen inderdaad nog niet onder de gegevensuitwisseling maar daaraan werkt de Europese Commissie wel, in weer een wijziging van de DAC. Dat zal gebeuren in een volgende wijziging van de DAC, DAC8.
Welke mogelijkheden ziet u om automatische gegevensuitwisseling binnen de EU te verbeteren?
Recent is DAC7 gereedgekomen waarin geregeld is dat digitale platformen verplicht worden fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken aan de belastingdiensten en dat deze gegevens worden uitgewisseld tussen de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 oktober 2020.3 In DAC7 is tevens een aantal wijzigingen meegenomen om de werking van de DAC te verbeteren. Met deze wijzigingen zal naar verwachting aan een groot deel van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer tegemoet worden gekomen.
Bent u bereid om zich in te spannen voor volledige publieke country-by-country reporting, zodat iedereen kan controleren of bedrijven geen belasting ontwijken?
Het publiek maken van landenrapporten door multinationals, bijvoorbeeld door deze als bijlage op te nemen bij de jaarrekening, kan een effectief middel zijn om fiscale transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld over verschillende landen. Nederland is dan ook voorstander van publieke country-by-country reporting. Gezien het belang om openbare CbC rapportage in internationaal verband te regelen zet het kabinet zich in om tot afspraken in internationaal verband te komen om dit te bereiken.
De zorgbonus die pas in 2023 wordt uitgekeerd |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «FNV: Zorgbonus soms pas in 2023 uitgekeerd»1?
Ja.
Hoe vindt u het dat sommige zorgmedewerkers hun coronabonus van 1.000 euro voorlopig niet krijgen uitbetaald en mogelijk zelfs moeten wachten tot 2023 voordat zij het bedrag op hun rekening zullen ontvangen?
Ik vind het zeer onverstandig dat zorgaanbieders, die op basis van de Subsidieregeling subsidie hebben aangevraagd, de keuze maken om de zorgbonus misschien pas in 2023 uit te betalen. Het is binnen de voorwaarden en verplichtingen van de Subsidieregeling ook niet mogelijk om zo lang te wachten. Een van de verplichtingen uit de Subsidieregeling is namelijk dat de zorgbonus binnen vijf maanden na subsidieverlening door de zorgaanbieder aan de zorgprofessionals wordt overgemaakt. Indien bij de vaststelling blijkt dat de ontvangen subsidie niet binnen deze termijn van vijf maanden is benut om de zorgbonus uit te betalen aan de zorgprofessionals, wordt door de zorgaanbieder niet aan de subsidieverplichtingen voldaan. Hierdoor kan recht op de subsidie vervallen, waarna de zorgaanbieder de bij voorschot ontvangen subsidie terug dient te betalen aan VWS. Overigens berust er op grond van de Subsidieregeling een meldingsplicht bij de zorgaanbieder, op het moment dat er niet aan de verplichte uitbetaling binnen 5 maanden wordt voldaan.
Tenzij de aanvrager weet dat de subsidieverlening niet correct is, is er geen reden om na ontvangst van een positieve beschikking en de daarmee bij voorschot verleende subsidie, te wachten met het uitbetalen van de zorgbonus aan de zorgprofessionals. Bij twijfel kan de zorgaanbieder contact opnemen met de uitvoerder van de Subsidieregeling (DUS-I). VWS en DUS-I beoordelen niet of de zorgprofessionals waarvoor is aangevraagd, een uitzonderlijke prestatie hebben verleend. De verantwoordelijkheid van deze beoordeling ligt bij de zorgaanbieder.
Hoe komt het dat bij kleinschalige zorgorganisaties nog altijd veel onduidelijkheid bestaat of medewerkers überhaupt in aanmerking komen voor de zorgbonus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat er bij zorgaanbieders, die een verzoek tot subsidie op basis van de Subsidieregeling hebben ingediend, nog onduidelijkheid bestaat kan ik niet helemaal plaatsen. Mijn inzet is er steeds op gericht geweest om zorgaanbieders zo goed mogelijk te betrekken en te informeren. De (koepels) van werkgevers zijn betrokken geweest bij het opstellen van de regeling voor de zorgbonus. Ook is al ruim voor het openstellen van het loket gecommuniceerd over de inhoud van de regeling. Er is een handreiking gepubliceerd voor werkgevers ten behoeve van de subsidieaanvraag. Met vragen daarover konden werkgevers bij DUS-I terecht. De subsidievoorwaarden en -verplichtingen zijn opgenomen in de Subsidieregeling die in september gepubliceerd is en voor iedereen raadpleegbaar is. Daarmee is mijns inziens een zorgvuldig informatietraject doorlopen voor de zorgaanbieders.
Vindt u het ook schandalig dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat sommige zorgorganisaties van hun zorgmedewerkers vragen een formulier te ondertekenen waarin zij toezeggen de bonus terug te betalen wanneer blijkt dat zij hier volgens het ministerie niet voor in aanmerking komen?
Het getuigt wat mij betreft niet van goed werkgeverschap en het is ook niet de bedoeling dat het risico van het niet voldoen aan de subsidievoorwaarden en -verplichtingen wordt afgewenteld op de zorgprofessional. De zorgaanbieder draagt de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de subsidie voor de zorgbonus. Daarbij past niet dat zorgmedewerkers een formulier dienen te ondertekenen waarin zij toezeggen de zorgbonus terug te betalen wanneer blijkt dat de zorgaanbieder geen recht had op de ontvangen subsidie. Dit is niet in lijn met het doel en de voorwaarden van de Subsidieregeling. Ik heb naar aanleiding van deze berichten reeds richting werkgevers aangegeven wat de bedoeling is en hen verzocht in lijn met het doel, de voorwaarden en de verplichtingen van de Subsidieregeling te handelen. Zorgprofessionals die worden gevraagd een dergelijke verklaring te ondertekenen, raad ik aan hiervan melding te maken bijeen daartoe geschikt orgaan bij de werkgever, zoals de ondernemingsraad. De ondernemingsraad heeft de mogelijkheden om de onwenselijkheid van deze werkwijze bij de zorgaanbieder te adresseren.
Wat onderneemt u om de onduidelijkheid omtrent de zorgbonus weg te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat zorgmedewerkers nu eindelijk duidelijkheid moeten krijgen over de toekenning van de zorgbonus? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Er is in het najaar een grote inspanning gepleegd om de subsidieaanvragen zo snel mogelijk te beoordelen, het overgrote deel van de aangevraagde subsidies is inmiddels uitgekeerd aan de zorgaanbieders. Zorgprofessionals kunnen bij hun werkgever of opdrachtgever terecht voor informatie over de vraag of voor hen een zorgbonus is aangevraagd en wanneer zij deze tegemoet kunnen zien. Mocht bij zorgaanbieders nog onduidelijkheid bestaan over de status van de subsidieaanvraag, dan kunnen zij daarover contact opnemen met de uitvoerder van de regeling, DUS-I.
Kunt u deze vragen voor 3 februari 2021 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen voor 3 februari 2021 te beantwoorden.
Behoud van banen in Roden |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ruzie tussen Nederland en Frankrijk bedreigt banen in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat er ruzie is tussen Nederland en Frankrijk over het bedrijf Photonis?
Nee. De Nederlandse overheid heeft goed en frequent contact met de Franse staat over de ontwikkelingen rondom het bedrijf Photonis.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in Roden?
Het kabinet is van mening dat de werkgelegenheid bij de vestiging van Photonis in Roden naar verwachting op de middellange en lange termijn beter geborgd is bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën. De opties waar de Franse staat nu naar kijkt zullen hier ook blijk van moeten geven.
Bent u bereid zich in te spannen zodat er geen werkgelegenheid in Roden verloren gaat?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in de regio rondom Roden. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk ook mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het bedrijf niet in verkeerde handen valt?
Het kabinet heeft geen indicatie dat een onwenselijke overname van het bedrijf op dit moment aan de orde is. In de verschillende scenario’s blijft de inzet van Nederland hetzelfde; het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hiermee gemoeide werkgelegenheid. Hierover blijft Nederland in gesprek met de Franse staat.
Deelt u de mening dat de discussie over het bedrijf tot veel onzekerheid bij gezinnen leidt en dat er zo snel mogelijk zekerheid over de toekomst van het bedrijf en de daarbij behorende banen moet komen? Wilt u daaraan bijdragen?
Het kabinet begrijpt dat de discussie over het bedrijf tot onzekerheid leidt bij gezinnen die verbonden zijn aan Photonis. In eerste aanleg is het bestuur aan zet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de toekomst van het bedrijf en daarmee de onzekerheid weg te nemen. Het kabinet zet zich hierbij in voor een oplossing die Photonis op de korte termijn duidelijkheid biedt en op de (middel)lange termijn bijdraagt aan een levensvatbaar economisch perspectief.
Het vloeren van een Groningse video-vondst door de Europese omroep |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese omroep zet streep door Groningse video-vondst»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven hoe het kan dat European Broadcasting Union (EBU) eenzijdig de samenwerking met JetStream verbreekt, en ondanks alle gemaakte afspraken met andere partijen in zee gaat?
De European Broadcasting Union (hierna: EBU) geeft aan dat zij geen samenwerking heeft gehad met JetStream. De EBU is als private entiteit niet verplicht openbaar aan te besteden. De EBU geeft wel aan dat zij op basis van een biedingsproces een contract heeft afgesloten met een andere partij.
Kunt u aangeven hoe het kan dat EBU de geheime technische informatie van JetStream openbaar maakt, waardoor concurrenten in staat worden gesteld de techniek te kopiëren?
Het is mij niet bekend of geheime technische informatie openbaar is gemaakt.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving er is rond het openbaar maken van geheime technische informatie en wat de gevolgen zijn van overtreding hiervan?
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De overheid stelt bedrijven daartoe in staat met behulp van wetgeving op het gebied van intellectuele eigendomsbescherming en bescherming van bedrijfsgeheimen. Op 23 oktober 2018 is de Wet bescherming bedrijfsgeheimen2 in werking getreden, waaraan ondernemers bescherming kunnen ontlenen als hun bedrijfsgeheim onrechtmatig is verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt. Op grond van deze wet kan bij de rechter een vordering worden ingesteld als iemand inbreuk maakt op hun bedrijfsgeheim, zoals een verbod of schadevergoeding. Daarnaast kan bescherming ook worden verkregen op basis van het algemene contractenrecht als een geheimhoudingsbeding is geschonden, of op basis van de onrechtmatige daad. Indien van toepassing kan er mogelijk een beroep worden gedaan op bescherming tegen een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, zoals octrooirecht.
EBU is gevestigd in Zwitserland. Ik heb geen inzage in de details, maar overeenkomstig een arrest uit 2019 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tussen Jet Stream en EBU3, lijkt een eventuele procedure plaats te moeten vinden in Zwitserland en naar alle waarschijnlijkheid ook naar Zwitsers recht.
Klopt het dat EBU uitsluitend de bedrijfsgeheimen retour naar Groningen willen sturen als JetStream afziet van juridische stappen?
Dit is mij niet bekend.
Wat is de reden dat ook de NPO afhaakt en besluit te kiezen voor distributie via de EBU?
De NPO heeft een pilot gedaan met JetStream. Zoals gebruikelijk bij iedere pilot, is hierna een evaluatie gedaan. Volgens de NPO is na een economische afweging besloten dit niet door te zetten in een langere samenwerking.
Kunt u aangeven of het klopt dat de Groningse methode een eind zou maken aan de Amerikaanse overheersing in deze markt? Kunt u aangeven of de Amerikaanse overheersing nu wordt doorgezet?
De markt van zogenoemde Content Delivery Network dienstverleners is een brede en groeiende markt waarop vele bedrijven actief zijn met diverse producten. Op die markt zijn ook grote Amerikaanse tech-bedrijven als Amazon en Microsoft actief. Ik kan geen inschatting geven of de dienst van het Groningse bedrijf JetStream succesvol zal zijn of niet.
Kunt u aangeven of het klopt dat het gebruik van de diensten van JetStream zou voorkomen dat privacygevoelige informatie uit Europa weglekt naar de Verenigde Staten? Kunt u aangeven of privacygevoelige informatie nu weglekt naar de Verenigde Staten?
Organisaties die persoonsgegevens uitwisselen en verwerken binnen de Europese Unie hebben zich te houden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Deze verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten. Elk EU-lidstaat heeft een onafhankelijke toezichthouder voor gegevensbescherming die ervoor moet zorgen dat instellingen en organisaties het recht op privacy en gegevensbescherming in acht nemen wanneer zij persoonsgegevens verwerken. In Nederland is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de onafhankelijke toezichthouder. Het is aan de toezichthouder om te oordelen of hier sprake is van het weglekken van privacygevoelige informatie.
Zorg en begeleiding voor ex-AMV-ers vanaf 18 jaar |
|
Bram van Ojik (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw brief van 24 november 2020, in reactie op de moties van de leden Van Ojik en Van Toorenburg?1
Ja.
Deelt u de mening dat verlengde opvang door NIDOS gunstig kan zijn voor de integratie van jonge statushouders? Zo ja, deelt u dan de mening dat het van belang is creatief naar oplossingen te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Voor jongeren – dus ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) – kan de overgang naar 18 jaar en de verplichtingen die daarbij komen kijken veel uitdagingen met zich meebrengen. Voor veel jongeren in Nederland geldt dat zij vervolgens kunnen terugvallen op een netwerk, zoals ouders en verzorgers. Voor amv’s geldt dat niet. Op het moment dat zij 18 jaar worden, wordt van hen verwacht dat zij zich zelfstandig staande houden in de Nederlandse samenleving, soms terwijl zij pas recentelijk in Nederland zijn aangekomen. Een langer verblijf bij Nidos zou een deel van de amv’s kunnen helpen bij een betere integratie in de Nederlandse samenleving.
Zoals ik in mijn voornoemde brief van 24 november jl. heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor de huisvesting, begeleiding, participatie en zorg voor amv’s die meerderjarig worden en een verblijfsstatus hebben – net als voor andere statushouders – bij de gemeenten. Indien gemeenten de voorkeur geven aan verlengde opvang door Nidos, dan kunnen zij, zoals door u in de vraag aangegeven, hier nu reeds gebruik van maken. De kosten hiervoor komen dan ten laste van de gemeentelijke begroting.
Bent u ook van mening dat een AMV voor een verantwoorde overgang naar 18 jaar niet afhankelijk dient te zijn van de voor hem gekozen woonplaats en dat een uniforme regeling, die de AMV in staat stelt uit te stromen wanneer deze in staat is zelfstandig te wonen, de voorkeur geniet? Zo nee, waarom niet?
Met de decentralisatie van o.a. jeugdtaken zijn verschillende taken overgedragen aan gemeenten. Via het gemeentefonds ontvangen de gemeenten hier financiële middelen voor. In het verdelingsmechanisme wordt daarbij rekening gehouden met de aard en de omvang van bewoners van de gemeenten. Hoewel ik mij kan voorstellen dat voor een verantwoorde overgang naar 18 jaar voor amv’s een uniforme regeling voordelen heeft, ligt de verantwoordelijkheid bij de individuele gemeenten die hier zelfstandig keuzes in kunnen maken. Daarbij kan zoals in antwoord 2 aangegeven ook nu reeds een beroep worden gedaan op Nidos om de opvang voort te zetten.
Herinnert u zich dat u in de genoemde brief aangeeft dat er geen 10 miljoen euro structureel beschikbaar is binnen uw ministerie? Bent u bereid te bekijken hoeveel geld u incidenteel zou kunnen vrijmaken voor 2021? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde brief geef ik aan dat meerderjarige amv’s met een status buiten mijn mandaat en daarmee het financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vallen. Daarnaast, door afloop van het huidige regeerakkoord, is 2021 een beleidsarm jaar waardoor er geen intensivering plaats kan vinden. Daarbij komt dat het Kabinet momenteel demissionair is en bovendien (beleidswijzigingen van) migratieonderwerpen door uw Kamer controversieel zijn verklaard. In dit licht past het mij niet om dergelijke nieuwe financiële verplichtingen aan te gaan. Bovendien heeft Covid-19 ook impact op de migratieketen en zorgt voor extra uitgaven die niet voorzien waren. Ook dat maakt dat voor incidentele uitgaven zoals door u gevraagd geen budget beschikbaar is.
Bent u bereid vervolgens met andere bewindslieden te overleggen over een structurele oplossing? Zo ja, wat kunt u hierin doen en op welke termijn kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
De behoefte om amv’s, waar nodig, langer te begeleiden naar zelfstandigheid na hun 18de jaar is reeds door de VNG en door Nidos aangegeven. Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven, dragen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor meerderjarige statushouders en niet het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ambtelijk is er wel contact met relevante organisaties en departementen en is en wordt gesproken over (on)mogelijkheden ten aanzien van deze groep. Mocht een nieuw kabinet de begeleiding van de door u bedoelde groep structureel en landelijk willen regelen, dan zal gevraagd worden om een ambtelijk voorstel daartoe. Omdat ik geen zicht heb op het moment waarop een nieuw kabinet aantreedt en ik mij bovendien niet kan uitspreken over (beleids)wensen van een volgend kabinet, kan ik u geen tijdspad schetsen.
Het bericht 'De strijd om het coronavaccin barst nu pas echt los' |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De strijd om het coronavaccin barst nu pas echt los»?1 Wat heeft u gedaan om een dergelijke strijd te proberen te voorkomen?
Het woord strijd is niet mijn woordkeuze, maar het is duidelijk dat er een scherpe discussie plaatsvindt tussen de Europese Unie en AstraZeneca (AZ). Het is ook niet niets wat er aan de hand is. AZ meldt zonder waarschuwing aan de vooravond van hun markttoelating, dat hun leveringen vooralsnog ruim 60% lager zijn dan eerder aangegeven. De EU wil een goede verklaring voor deze vertraging, duidelijkheid over de vraag waarom er ook geen eerder geproduceerde vaccins klaarliggen (AZ zou immers al in 2020 kunnen starten met was hun eerdere boodschap) en het is van belang te weten van hen waar we de komende maanden aan toe zijn qua leveringen. Dit is een serieuze zaak en daarbij vallen naar mijn idee terecht soms stevige woorden. Maar uiteindelijk moeten we wel met elkaar verder. Ik denk dat de recente bijeenkomsten tussen de EU en AZ, perspectief bieden voor een constructieve samenwerking richting de toekomst.
Kunt u toelichten wat het openbaar register voor de export van vaccins naar landen buiten de EU inhoudt en wat u hiervan vindt? In hoeverre biedt dit soelaas?
De Europese Unie/Commissie heeft op 31 januari een besluit genomen over de inzet van exportlicenties. Dat zorgt ervoor dat een producent van vaccins tegen COVID-19, waarmee de EU een contract heeft, deze producten alleen mogen exporteren na afgifte van een licentie. Lidstaten moeten daarbij steeds de afweging maken of een licentie wordt afgegeven. Hiermee wordt duidelijk of, en zo ja welke, vaccins de EU verlaten. Overwogen wordt ook om dit met terugwerkende kracht te doen, zodat we weten wat er in de afgelopen maanden is gebeurd. Ik denk dat het gezien de algehele gevoeligheid rond de aankoop van vaccins tegen COVID-19, verstandig is om nu deze stap te zetten.
Zijn er signalen bij u bekend dat er vaccins, bedoeld voor Europa, naar het buitenland geëxporteerd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn nu vooral geruchten. Ik denk daarom dat het in ieders belang is dat dit goed wordt uitgezocht. Daartoe lopen nu verschillende acties. Ik denk dat het verstandig is hier op terug te komen als de feiten op tafel liggen.
Kunt u reageren op de uitspraak van uw Duitse evenknie dat «dit geen kwestie van «Europa eerst» [is], maar van een evenredig deel voor Europa»? Wat vindt u van deze uitspraak in de wetenschap dat er veel landen zijn die überhaupt nog niet zijn begonnen met vaccineren?
De strategie van de EU is om de inkoopmacht van de EU te gebruiken om grote contracten te sluiten. Dit lukt goed. Deze volumes zijn uiteraard bedoeld voor de bevolking van de EU, maar ook voor donatie en doorverkoop aan o.a. COVAX, zodat deze inkoopkracht ook ten goede kan komen aan landen die zelf minder goed in staat zijn vaccins in te kopen. Ik denk dat de gekozen strategie daarom een goede is. Momenteel wordt nader uitgewerkt hoe een systeem voor donatie en doorverkoop het best kan functioneren. Maar laten we niet vergeten dat we momenteel wel grote contracten hebben, maar nog maar weinig leveringen. Dat maakt donaties nu nog lastig.
Wat is de oorzaak van de verminderde levering van het vaccin van AstraZeneca?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heeft de Europese Unie hier bij AstraZeneca om opheldering over gevraagd.
Wat vindt u van de juridische stappen die de Italiaanse regering richting Pfizer neemt om vergelijkbare redenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment ben ik niet op de hoogte van de juridische stappen die de Italiaanse overheid neemt richting Pfizer. Ik zal dit nagaan en u hier later over informeren.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen aantonen dat het van belang is dat patenten worden vrijgegeven en actieve kennisoverdracht plaatsvindt zodat andere fabrikanten de vaccins kunnen produceren en zo de wereldwijde productie kan worden opgeschroefd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft nu geleid tot de eerste positieve resultaten met werkzame vaccins. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Ik heb geen indicatie dat octrooien of de opstelling van de industrie een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit. Het «vrijgeven» van octrooien biedt daarom geen oplossing. Snelle beschikbaarheid en het opschalen van productiecapaciteit van vaccins wordt juist vanwege het stelsel van octrooibescherming, licentieverlening en kennisdeling gerealiseerd. We doen uiteraard een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, naast de afspraken die we hebben gemaakt in contracten, en roepen hen op het maximale te doen om productiecapaciteit uit te breiden, waaronder het onder redelijke voorwaarden delen van kennis en intellectuele eigendom als daarmee productiecapaciteit kan worden opgeschaald. Gelukkig zien we ook vanuit bedrijven de wil om hieraan mee te werken. Zo hebben BioNTech en Sanofi bijvoorbeeld recent aangegeven samen te werken om productie op te schalen2. Ook andere bedrijven werken samen om de pandemie zo goed mogelijk aan te pakken.
Ik heb ook mijn steun aangeboden wanneer het zou gaan om de inzet van bedrijven in Nederland.
Welke rol zou de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) van de Wereldgezondheidsorganisatie hierin kunnen spelen?
Nederland steunt het beleid van de WHO om er voor te zorgen dat vaccins en geneesmiddelen beschikbaar komen voor iedereen, en er voor te zorgen dat intellectueel eigendom niet in de weg staat van eerlijke toegang voor armere landen en bevolkingsgroepen. Hiertoe bestonden al verschillende initiatieven, bijvoorbeeld de Medicines Patent Pool (MPP). In aanvulling daarop is de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) op verzoek van een aantal lidstaten opgericht. Met steun van de WHO en Unitaid heeft de MPP daarop haar mandaat uitgebreid tot alle COVID-19-gerelateerde gezondheidstechnologieën, waaronder vaccins en diagnostiek. De WHO heeft de afgelopen maanden consultaties gehad met de private sector om hen er toe te bewegen kennis en IP in de pool onder te brengen. U bent al eerder geïnformeerd (Kamerbrief «Kabinetsinzet solidaire verdeling COVID-19 vaccins» d.d. 18 december 2020, Kamerstuk 25 295, nr. 902) over het feit dat verschillende intellectuele eigendomsrechten gratis zijn aangeboden. Dit geldt echter niet voor rechten voor vaccins. Het is echter de vraag of dit eerlijke toegang tot vaccins wereldwijd ook daadwerkelijk belemmerd. Immers, uit recente gegevens van COVAX blijkt dat COVAX er in is geslaagd afspraken te maken met bestaande vaccinproducenten. Het kabinet is van mening dat wel voortdurend goed gekeken moet worden naar mogelijke knelpunten op het gebied van intellectuele eigendom die opschaling van productie en betaalbaarheid van COVID-19-vaccins zouden kunnen belemmeren. Nederland steunt daartoe actief de inzet van de Commissie om zorgen hierover serieus te onderzoeken en te bekijken of er op onderdelen pragmatische stappen nodig zijn.
Bent u bereid om in kaart te brengen welke andere fabrikanten de vaccins zouden kunnen produceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bereid initiatieven te ondersteunen die leiden tot meer samenwerking, en waardoor het productieproces kan verbeteren. Het is uiteraard aan de producenten om aan te geven waar de grootste obstakels in het productieproces liggen en ook welke bedrijven daarbij een rol kunnen spelen om die op te lossen.
Zijn er fabrieken in de Nederland die dit vaccin zouden kunnen produceren?
Elk vaccin kent zijn eigen technologie en heeft andere grondstoffen nodig en brengt andere productieprocessen met zich mee. Het is dus niet eenvoudig om te antwoorden of en welke fabrieken die in Nederland staan het kunnen produceren.
En of daar überhaupt productiecapaciteit is. En voor de volledigheid: het is nu aan AstraZeneca om met oplossingen te komen voor hun problemen in de vaccinproductie. Echter zijn we wel bereid om te helpen indien nodig, dit in het verlengde van mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kunnen dwanglicenties daarbij een rol spelen (met betrekking tot de vorige twee vragen)?
Het instrument dwanglicenties is, met toepassing van een zorgvuldig afwegingskader, een optie die het kabinet openhoudt. Een dwanglicentie komt echter pas in beeld als de octrooihouder niet bereid is de licentie onder redelijke voorwaarden vrijwillig te verlenen, andere instrumenten niet helpen, inzet van de dwanglicentie proportioneel is richting octrooihouder en daadwerkelijk kan leiden tot beschikbaarheid van een vaccin. Het kabinet heeft geen indicatie dat een dergelijke situatie zich nu voordoet.
Kan bij Intravacc niet weer een productiefaciliteit worden opgebouwd met het oog op de toekomst?
Intravacc heeft nu geen voorzieningen voor de (grootschalige) productie van vaccins. Dat is op dit moment ook niet hun deskundigheid. Ondernemers die aan alle kwaliteits-, veiligheids- en vergunningseisen kunnen voldoen, kunnen in Nederland nieuwe productiefaciliteiten oprichten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus in de Kamer?
Ja
Het bericht dat er mogelijk bezuinigd gaat worden op de kinderbijslag |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsorganisaties maken meer kosten, en ouders mogen het betalen»?1
Ja.
Waarom moeten gezinnen met kinderen de rekening betalen van de extra kosten bij het UWV en de Sociale Verzekeringsbank?
Het kabinet zet in op een versterking van de uitvoering. Met het traject «Werk aan uitvoering» worden voorstellen gedaan om de dienstverlening aan burgers, bedrijven en instellingen te versterken en om de wendbaarheid, continuïteit en toekomstbestendigheid van diverse uitvoeringsorganisaties te vergroten. Dit is hard nodig om het vertrouwen van burgers in de overheid te houden en te versterken.
Het kabinet heeft binnen de begroting van SZW gezocht naar dekking voor deze investering. Het kabinet stelt voor om een deel van deze investering te dekken door de kinderbijslag in 2022 en 2023 niet, en in 2024 deels niet te indexeren. Omdat dit over ruim 1,9 miljoen gezinnen wordt gespreid, zijn de inkomens-effecten relatief beperkt en acht het kabinet dit aanvaardbaar. Ter illustratie: het cumulatieve, mediane inkomenseffect over de gehele periode 2022–2024 van de groep huishoudens met kinderen is -0,1%.
Overigens vindt het kabinet het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Daarom heeft het kabinet deze kabinetsperiode fors, zo’n € 900 miljoen extra, geïnvesteerd in de ondersteuning van gezinnen. Veel ouders zijn er daardoor structureel op vooruit gegaan.
Om welke extra kosten bij de uitvoeringsorganisaties gaat het en waarom kan het budget hiervoor niet op een andere wijze worden ingevuld?
Met de uitvoering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden miljoenen burgers in ons land ondersteund. De uitvoering van de sociale zekerheid is echter kwetsbaar. De continuïteit in het verlenen van de juiste dienstverlening staat onder grote druk. Sluipenderwijs is achterstallig onderhoud ontstaan en is de kwaliteit onder druk komen te staan.
Via de Ministeriële Commissie Uitvoering en de daarbij horende «Werkagenda voor de uitvoering» werkt het kabinet hard aan het toekomstbestendig maken van de uitvoering. In het rapport «Werk aan uitvoering fase II – handelingsperspectieven en samenvatting probleemanalyse» zijn concrete handelingsperspectieven opgenomen voor verbetering van de dienstverlening, wendbaarheid en toekomstbestendigheid die zijn in te zetten voor de korte en langere termijn.
Vooruitlopend op de kabinetsreactie op het traject «Werk aan de Uitvoering» (WAU) investeert het kabinet € 100 miljoen in UWV, de SVB en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vanaf 2022. De middelen worden ingezet voor onderhoud en modernisering van ICT, het verbeteren van en maatwerk bieden in de dienstverlening en voor artsen- en handhavingscapaciteit. Voor BKWI wordt structureel extra ontwikkelcapaciteit beschikbaar gesteld. Voor deze investering is dekking nodig binnen de Begroting SZW.
Omdat het inkomenseffect relatief beperkt is, acht het kabinet de voorgestelde dekkingsmaatregel aanvaardbaar.
Hoe beoordeelt u het dat juist in deze crisistijd de kinderbijslag mogelijk ruim twee jaar lang niet geïndexeerd wordt, terwijl op grond van de Wet koppeling en afwijkingsbevoegdheid (WKA) halfjaarlijks een indexering moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast is om in deze crisistijd, waarin gezinnen het al erg zwaar te verduren hebben, met dergelijke bezuinigingsvoorstellen te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het kabinet in 2019 ook al voornemens was een kindregeling (het kindgebonden budget) niet te indexeren, om een budgettaire tegenvaller te dekken?
Ja. Als gevolg van het herstellen van een omissie in de uitvoeringspraktijk bij de Belastingdienst/Toeslagen nam het niet-gebruik van het kindgebonden budget sterk af, waardoor veel extra gezinnen recht op kindgebonden budget kregen. Gevolg hiervan was dat de structurele uitgaven aan kindgebonden budget naar verwachting hoger uitvielen dan in de SZW-begroting was voorzien. Het kabinet heeft op dat moment eveneens de afweging gemaakt de budgettaire gevolgen van dekking te voorzien door geen indexering van het kindgebonden budget voor te stellen.2 Het kabinet heeft echter met het oog op het koopkrachtbeeld de maatregel later ongedaan gemaakt, waardoor indexering van het kindgebonden budget wel heeft plaatsgevonden.3
Bent u het eens met de stelling dat ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid en dat dit jojobeleid ten aanzien van het wel of niet indexeren van kindregelingen daar niet bij past? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Algemene Kinderbijslagwet wordt het basiskinderbijslagbedrag twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex zodat deze de algemene prijsontwikkeling volgt en daarmee zijn waarde behoudt.4 Het wetvoorstel dat van 13 januari tot en met 10 februari in internetconsultatie is geweest, stelt voor daar voor de jaren 2022, 2023, en deels in 2024 vanaf te zien.
Ouders moeten kunnen rekenen op een betrouwbare overheid. De kinderbijslag inclusief indexering maakt onderdeel uit van het geheel aan instrumenten waarover het kabinet beschikt om ouders financieel te ondersteunen. Dit kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen, ongeacht de financiële situatie van hun ouders, zich kunnen ontplooien en ontwikkelen. Dit kabinet heeft deze kabinetsperiode daarom fors extra geïnvesteerd in gezinnen en kinderen. De kinderbijslag is verhoogd met € 250 mln, het kindgebonden budget voor paren met € 500 mln en recent het kindgebonden budget vanaf het derde kind met € 150 mln. Daarnaast ontvangen werkende ouders kinderopvangtoeslag en ondersteunt het kabinet via gemeenten kinderen die in armoede opgroeien.
Door bovengenoemde maatregelen zijn ouders er structureel op vooruit gegaan. De voorgenomen niet-indexering doet daar niet aan af. Per saldo is er van bezuinigingen geen sprake. Door de relatief beperkte inkomenseffecten van de voorgenomen niet-indexering en de versterking van de uitvoering waaraan deze intensivering bijdraagt, vindt het kabinet het (deels) niet-indexeren binnen dit totaalpakket aan structurele intensiveringen aanvaardbaar.
Deelt u de mening dat de reflex om te bezuinigen op gezinnen met kinderen door middel van bezuinigingen op het kindgebonden budget en de kinderbijslag onwenselijk is en dat de gezinnen niet langer als het kind van de rekening moeten worden gezien?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Onverwacht zwanger door nieuw koperspiraaltje' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de AvroTros Radar-uitzending over de Ballerine?1
Patiëntveiligheid bij medische hulpmiddelen en in het bijzonder implantaten staan voor mij voorop. Ik begrijp heel goed dat de mediaberichten tot ongerustheid leiden bij vrouwen met de Ballerine spiraal en er onduidelijkheid heerst onder zorgverleners over de veilige toepassing daarvan. Deze kwestie heeft mijn volle aandacht. De signalen over de Ballerine spiraal waren reeds bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij zal op korte termijn de problematiek nader geduid hebben en indien nodig passende maatregelen nemen. Daarnaast was al voor de uitzending, op basis van de ingekomen meldingen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI), een attendering in voorbereiding. Een dergelijke waarschuwing is bedoeld om (kennis over) al eerder geïdentificeerde risico’s bij het gebruik van implantaten in de dagelijkse praktijk te verspreiden onder zorgverleners en patiënten. Per 26 mei 2021 is de Europese Medical Device Regulation (MDR) van toepassing, die nog strengere eisen zal stellen aan het op de markt komen en blijven van medische hulpmiddelen. Ik ben ervan overtuigd dat dit de patiëntveiligheid zeker ten goede zal komen.
Welke meldingen rondom de Ballerine zijn bij u bekend? Hoeveel vrouwen gebruiken thans in Nederland een Ballerine?
Er zijn diverse kanalen waar klachten en bijwerkingen kunnen worden gemeld. Het is belangrijk dat zorgverleners, patiënten en fabrikanten dat ook laagdrempelig blijven doen, zodat mogelijke problemen met de Ballerine spiraal goed zichtbaar worden en met betrokken partijen kunnen worden aangepakt.
Voor het melden van bijwerkingen bij implantaten heb ik in 2017 het MEBI opgericht. Zowel zorgverleners als patiënten kunnen hierin melden. Het MEBI heeft tussen 24 januari 2020 (datum eerste melding) en 19 januari 2021 33 meldingen ontvangen over de Ballerine spiraal. 31 meldingen kwamen van zorgverleners en 2 van patiënten. De meldingen gaan vooral over (gedeeltelijke) uitstoting van het spiraaltje of onverwachte zwangerschap. Op basis van het aantal meldingen in MEBI was reeds een attendering in voorbereiding, waarmee zorgverleners en patiënten actief geïnformeerd worden over de geïdentificeerde risico’s.
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft voor de uitzending 1 melding van een patiënt ontvangen en sindsdien geen nieuwe. Het betreft een uitstoting met onverwachte zwangerschap.
Distributeur Titus Health Care heeft aangegeven 258 klachten uit Nederland aan de fabrikant te hebben doorgegeven over voornamelijk het uitstoten van het spiraaltje door het lichaam, maar ook perforaties en onverwachte zwangerschappen. Deze klachten zijn niet allemaal door de fabrikant bij de IGJ gemeld. Dat hoeft ook niet altijd, bijvoorbeeld omdat het reeds bekende complicaties en bijwerkingen betreffen die in lijn zijn met reeds bestaande vergelijkbare spiraaltjes.
Fabrikanten en zorgverleners zijn wettelijk verplicht incidenten en calamiteiten te melden bij de IGJ. In 2020 ontving de IGJ 5 meldingen, alle via de fabrikant (OCON). Het gaat concreet om 5 perforaties, waarvan 4 tot een onverwachte zwangerschap hebben geleid. Zorgverleners hebben in 2020 dus geen meldingen gedaan bij de IGJ.
De Ballerine spiraal is sinds april 2019 in Nederland op de markt. De distributeur heeft aan de IGJ aangegeven dat in de periode van april 2019 t/m december 2020 7682 Ballerine spiraaltjes zijn geleverd in Nederland. Hiervan zal mogelijk nog een gedeelte op voorraad liggen bij zorgaanbieders en nog niet zijn toegepast.
Hoe beoordeelt u het advies van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), die als richtlijn hebben aangegeven dat de Ballerine geen eerste keus spiraal is omdat onvoldoende gerandomiseerd onderzoek is gedaan om de veiligheid en efffectiviteit van de Ballerine aan te tonen?
Het is aan de notified body om te beoordelen of voldoende klinisch bewijs is geleverd ter onderbouwing van de veiligheid en effectiviteit van het medisch hulpmiddel. De bevoegde autoriteit van het betreffende land houdt vervolgens toezicht op de notified body. Ik ga ervan uit dat ook in dit geval de gebruikelijke procedure adequaat doorlopen is. Uiteraard hecht ik grote waarde aan het aantonen van de effectiviteit en veiligheid van het spiraaltje met gepast onderzoek. Om er zeker van te zijn dat de Ballerine spiraal voldoet aan deze criteria voor markttoelating heeft de IGJ de Franse inspectie (ANSM) en de Franse notified body (LNE/G-MED) om nadere duiding gevraagd. Zo wordt de eventuele problematiek rondom de Ballerine spiraal op korte termijn in kaart gebracht, zodat vervolgens waar nodig passende maatregelen zullen worden genomen. Onder de MDR die op 26 mei 2021 van toepassing wordt, zullen de criteria voor klinisch bewijs strenger zijn.
Het Geneesmiddelen Bulletin raadt het gebruik af omdat de meerwaarde en veiligheid ten opzichte van de klassieke koperhoudende spiraaltjes niet is aangetoond, is dat voor u aanleiding om de fabrikant te verzoeken de Ballerine van de markt te halen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u niet dat bij herregistratie van de Ballerine de werkzaamheid en veiligheid via deugdelijk gerandomiseerd onderzoek moeten worden aangetoond, waarbij groepen vrouwen worden vergeleken die hetzij de klassieke koperhoudende spiraal dragen, hetzij de Ballerine conform het advies van het Geneesmiddelenbulletin?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar misstanden rondom de Ballerine, bijvoorbeeld of er sprake is van ongewenste belangenverstrengeling tussen hulpverleners en Titus Health Care? Hoe is precies de relatie tussen het Vrouwen Medisch Centrum 's-Hertogenbosch, dat kennelijk allemaal spiraaltjes van Titus Health Care plaatst? Krijgt het Vrouwen Medisch Centrum daarvoor betaald of krijgt ze de spiralen tegen korting of zelfs gratis?3
De IGJ is alert op gunstbetoon en volgt marktontwikkelingen nauwgezet. Op dit moment ziet de IGJ geen aanleiding voor een onderzoek naar belangenverstrengeling.
De NHG-Richtlijn voor Anticonceptie4 geeft de behandelaar voor het plaatsen van een koperspiraal twee voorkeuren. De individuele behandelaar kan in samenspraak met de patiënt hiervan afwijken en een ander op de Nederlandse markt te verkrijgen koperspiraaltje plaatsen, zoals de Ballerine spiraal. Volgens Radar plaatste het Vrouwen Medisch Centrum (VMC) in 2020 413 spiralen, waarvan 141 Ballerine spiraaltjes. Hieruit is op te maken dat het VMC ook andere spiralen plaatst.
In het Transparantie Register Zorg is geen relatie tussen Titus Health Care en VMC gemeld in 2019. Aangenomen kan worden dat er in 2019 in ieder geval geen financiële relatie was tussen Titus Health Care en VMC. Het verstrekken van korting bij de inkoop van medische hulpmiddelen aan een instelling is wettelijk toegestaan en zal in de contracten moeten zijn opgenomen.
Wat is het oordeel van het bijwerkingencentrum voor hulpmiddelen, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM? Is het juist dat het MEBI 24 meldingen over bijwerkingen van de Ballerine heeft ontvangen? Hoe verhoudt zich dit tot andere spiraaltjes die vrouwen dragen?
Inmiddels heeft het MEBI t/m 19 januari jl. 33 meldingen ontvangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vraag 1 en 2, komt MEBI op korte termijn met een attendering.
De IGJ onderzoekt of het aantal bijwerkingen met de Ballerine spiraal afwijkt van wat verwacht mag worden en of er aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie over steekproefsgewijze controle en beoordeling van de documentatie die ten grondslag heeft gelegen aan markttoegang voor een implantaat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Gebeurt dit?4
In mijn voortgangsbrief medisch hulpmiddelen beleid d.d. 9 oktober 20206 aan de Kamer heb ik u reeds laten weten dat het controleren van documentatie die ten grondslag ligt aan de markttoelating, op dit moment al onderdeel uitmaakt van het toezicht op implantaten. De IGJ vraagt fabrikanten en notified body’s regelmatig om technische documentatie en inzicht in de klinische onderbouwing van een implantaat, bijvoorbeeld in het kader van het toezicht op het werk van notified body’s of de onderzoeken die het RIVM voor de IGJ uitvoert naar bepaalde typen implantaten. Zo nodig neemt de IGJ maatregelen. Gaat het om een buitenlands bedrijf, dan vraagt de IGJ de toezichthouder in dat land om maatregelen te nemen. Omdat hier sprake is van Europese samenwerking, werkt de IGJ in het toezicht ook veel samen met andere toezichthouders van de EU-lidstaten.
Is de IGJ bereid om op korte termijn haar oordeel te vellen over de Ballerine en de klachten die haar hebben bereikt en een signaal af te geven?
De IGJ werkt momenteel aan een duiding van alle informatie, waaronder het lopende onderzoek van de betrokken notified body naar de Ballerine spiraal. IGJ zal een samenvatting van de uitkomsten van de gedane duiding publiceren op haar website. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal de IGJ in samenspraak met de Franse toezichthouder passende maatregelen treffen. Afhankelijk van de bevindingen kan dit bijvoorbeeld variëren van de fabrikant een correctieve actie laten uitvoeren, de notified body verzoeken het CE-certificaat te schorsen totdat tekortkomingen zijn opgelost, tot het compleet uit de handel laten halen van de spiraal.
Is de kwestie met de Ballerine nog aanleiding voor u om een onafhankelijke notified body (aangemelde instantie) te bewerkstelligen, die als een college beoordeling implantaten, implantaten beoordeelt zonder commerciële drijfveren?
Tijdens de onderhandelingen over de nieuwe verordeningen voor medische hulpmiddelen en diagnostische testen is in Europees verband lang en intensief gesproken over de wijze waarop de veiligheid en effectiviteit van medische hulpmiddelen, waaronder implantaten, het best verbeterd kon worden. Er was brede steun bij zowel lidstaten, het Europees parlement als de Europese Raad, om het bestaande stelsel met een beoordeling door een notified body verder aan te scherpen. Ik sta achter deze keuze voor behoud van het huidige stelsel van certificering door een notified body, aangevuld met de extra waarborgen die de verordeningen straks bieden. Dit systeem waarin een beoordeling door een aangemelde instantie die onder toezicht staat van de IGJ, centraal staat, biedt de beste waarborg om de benodigde kennis en expertise om medische hulpmiddelen te beoordelen, op de juiste manier in te zetten. Door een zorgvuldige beoordeling voorafgaand aan de markttoelating van het medisch hulpmiddel, in combinatie met een goede monitoring van een hulpmiddel na markttoelating, kunnen risico’s straks beter en sneller worden erkend en kunnen gepaste maatregelen worden genomen. Een vergelijking met landen waar de overheid een grotere invloed heeft op de toets voorafgaand aan markttoelating, laat zien dat zich in die landen vergelijkbare risico’s voordoen, nadat hulpmiddelen tot de markt zijn toegelaten. De keuze voor een dergelijk stelsel kan deze risico’s dus niet wegnemen.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen en vossen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Is het waar dat de Minister van LNV aan provincies en provinciale faunabeheereenheden gevraagd heeft om «ontheffingen te regelen voor de jacht op zwijnen en vossen»? Zo nee, is er vergelijkbare communicatie geweest waarop de KNJV (Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging) zich baseert? Zo ja, met welke partijen?
Het ministerie heeft in de derde week van januari, voorafgaand aan de invoering van de avondklok, verzoeken ontvangen van onder andere de KNJV over het in de nacht kunnen uitvoeren van noodzakelijk wildbeheer. Mijn ministerie heeft op 21 januari jl. aangegeven dat Rijk en provincies samen zouden bekijken wat de mogelijkheden zijn om nachtelijk wildbeheer uit te zonderen van de maatregelen horend bij de invoering van de avondklok. Op het moment van publicatie van het bericht waar u naar verwijst was er nog geen besluit genomen.
Beaamt u dat jacht geen uitzonderingsgrond is voor een ontheffing op de avondklok? Zo ja, wat is dan de wettelijke basis voor deze ontheffingen?
Jacht is geen uitzonderingsgrond voor de avondklok. Het beheer van wilde zwijnen om de aantallen te reduceren en zodoende de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken, beschouw ik als een noodzakelijke werkzaamheid. In de regeling avondklok2 is een algemene uitzondering opgenomen voor het uitvoeren van noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden. Er is dus geen sprake van een specifieke uitzondering of ontheffing voor wildbeheer.
Ook het afhandelen van door aanrijding gewond geraakt wild (valwild) is een noodzakelijk werk. Andere vormen van wildbeheer en jacht die tijdens de uren van avondklok plaatsvinden zijn geen noodzakelijke werkzaamheden tijdens de uren van de avondklok. Dit is ook gecommuniceerd richting de KNJV en de faunabeheereenheden.
Kunt u aangeven welk doel gediend is met het verontrusten, bejagen en doden van vossen en zwijnen gedurende de nachtelijke uren?
In overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) is besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild dier tijdens de avondklokuren als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken. De noodzaak van het verkleinen van populaties wilde zwijnen is onder andere verwoord in het Plan van Aanpak «besmetting van wilde zwijnen met AVP»3 en in de Roadmap «preventie introductie AVP», die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd4.
Deelt u de mening dat er gedurende de nachtelijke uren op geen enkele wijze sociale controle uitgeoefend kan worden op de jacht en dat BOA’s of jachtopzichters niet zelden in dienst van de jagers zijn?
Die mening deel ik niet.
Waarom kiest u voor een centrale oproep om ontheffingen af te geven, waar u in andere gevallen doorgaans kiest voor decentrale verantwoordelijkheden met betrekking tot de jacht?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen. Bovengenoemd besluit is in samenspraak met het IPO tot stand gekomen om te zorgen voor een zo eenduidig mogelijk beleid.
Hoe verhoudt deze oproep zich tot een recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die de ontheffing op nachtelijk jagen op vossen heeft verboden in Zuid-Holland?2
Zoals hierboven aangegeven beschouw ik op dit moment alleen het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijke werkzaamheid. Dit dient te gebeuren binnen alle geldende regels en ontheffingen.
In welke andere Europese landen krijgen jagers ontheffing van coronapreventie, zoals de avondklok?
Zowel in België als in de aan Nederland grenzende Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen zijn er uitzonderingen in de regelgeving zodat urgente jachtactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Specifiek wordt hier ook het beheer van zwijnenpopulaties ter voorkoming van epidemieën zoals de Afrikaanse Varkenspest benoemd.
Beaamt u dat het gebruik van lichtbakken, restlichtversterkers, nachtzichtapparatuur en geluidsdempers in de regel beschouwd wordt als een onwenselijke stropersmethode? Zo nee, waarom niet?
Wildstroperij is geen wettelijk gedefinieerde term, in de volksmond wordt hiermee bedoeld het bemachtigen en doden van dieren zonder hiervoor het wettelijke recht te hebben. Er zijn derhalve ook geen «stropersmiddelen», alleen middelen die al dan niet wettelijk mogen worden ingezet voor het bemachtigen en doden van dieren. Conform art. 3.25 en 3.26 van de Wet natuurbescherming kunnen provincies ontheffing afgeven voor het gebruik van de genoemde middelen indien de noodzaak goed kan worden gemotiveerd. Wanneer deze middelen op de juiste en ontheven manier worden gebruikt, is er geen sprake van wildstroperij.
Naast een ontheffing voor het gebruik van de middelen moet de gebruiker ook over een jachtakte beschikken op grond van de Wet wapens en munitie. Als zonder jachtakte en/of ontheffingen beschermde dieren worden bemachtigd/gevangen/gedood, is dat strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Waarom zouden jagers dieren gemakkelijker kunnen benaderen in het donker dan overdag en hoe verhoudt die noodzaak zich tot een vermeende overpopulatie?
Wilde zwijnen zijn in de meeste gebieden in Nederland door recreatie en andere menselijke activiteiten ’s nachts actief. Effectief afschot is daarom eigenlijk alleen mogelijk in die uren. Bovendien kunnen de dieren in de nacht minder goed zien, waardoor het zwijn een jager niet snel opmerkt. Het beheer van wilde zwijnen vindt, net als in andere jaren, hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder «normale» omstandigheden.
Welke invloed heeft nachtelijke bejaging op de verkeersveiligheid en het oversteekgedrag van opgejaagde dieren, in de randen van de nacht en vroege ochtend?
Het gaat in dit geval om het beheer van wilde zwijnen. De wijze waarop die worden geschoten leidt niet tot een wezenlijke vergroting van de normale nachtelijke bewegingen van wilde zwijnen – de dieren worden niet opgejaagd. Deze vorm van beheer is niet van invloed op de verkeersveiligheid.
Hoe past de door u bepleite ontheffing zich tot het zoveel mogelijk beperken van ontheffingen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef is er geen sprake van ontheffingen.
Is er een formeel of informeel verzoek bij u ingediend waarin gepleit werd voor ontheffing van de avondklok? Zo ja, van wie was dat verzoek afkomstig en kunt u dat met de Kamer delen? Zo nee, waardoor werd uw initiatief dan ingegeven?
Er zijn bij mij informele verzoeken binnengekomen vanuit de KNJV, de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG), een provincie en enkele faunabeheereenheden uit provincies waar de varkenspestproblematiek speelt. Deze benadrukten de noodzaak van het beheer van wilde zwijnen in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
In de correspondentie staan persoonlijke gegevens. Gelet op de benodigde zorgvuldigheid zal de gevraagde informatie op een later moment worden nagestuurd.
Kunt u deze vragen gelet op de urgentie van invoering van de avondklok en het ontheffingenbeleid binnen een week beantwoorden?
De vragen zullen binnen de termijn worden beantwoord.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.