Aandacht voor de eiwittransitie op internationale conferenties. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de negatieve effecten van de vlees-, vis- en zuivelconsumptie op onder andere het klimaat, natuur, watergebruik, grondgebruik en dierenwelzijn?
Het kabinet is op de hoogte van de effecten van vlees-, vis- en zuivelconsumptie.
Kent u het principe «Carnivoor? Geef het door!», waarin de norm wordt omgedraaid zodat een plantaardig menu de standaard keuze wordt, terwijl opties met dierlijke eiwitten enkel op verzoek beschikbaar worden gemaakt?
Ja.
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om het principe «Carnivoor? Geef het door!» in te voeren op het Ministerie van OCW?1
Ja.
Kent u de Rijksbrede visie «Naar een circulaire categorie catering» waarin het principe staat opgenomen dat vegetarisch de standaard moet zijn?2
Ja.
Herinnert u zich de menukaarten vol vlees, vis en zuivel op onder andere de klimaattop in Katowice (COP24) en de klimaattop in Madrid (COP25)?3 4
Ja, er waren menukaarten waar onder andere vlees, vis en zuivel op het menu stonden. De mate waarin verschilt overigens per conferentie. De ervaring van diverse klimaatconferenties leert dat vegetarisch eten vaak al de standaard is.
Deelt u de mening dat juist op internationale conferenties waar gesproken wordt over het oplossen van de problemen die mede worden veroorzaakt door de consumptie van vlees, vis en zuivel, het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de plantaardige optie daar de norm is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet steunt het uitgangspunt om bij internationale conferenties waar gesproken wordt over klimaat en milieu, bewuste keuzes te maken over de menuopties en gezond, duurzaam geproduceerd voedsel aan te bieden, waar dierlijke eiwitten onderdeel van kunnen zijn.
Zou u het toejuichen als het principe «Carnivoor? Geef het door!» wordt ingesteld op internationale conferenties, zoals de aanstaande klimaattop in Glasgow (COP26)? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om het principe «Carnivoor? Geef het door!» onder de aandacht te brengen bij de organisatie van de klimaattop in Glasgow (COP26) en andere internationale conferenties?
Het gastland is verantwoordelijk voor de organisatie van de catering tijdens de VN-klimaattop. Navraag levert op dat het VK in ieder geval de ISO 2012 standaard hanteert voor duurzame evenementen. Het kabinet zal het belang van een gezond en duurzaam aanbod in voorbereidende gesprekken op COP26 bij het Verenigd Koninkrijk onder de aandacht brengen.
Hoe gaat u de negatieve effecten van vlees, vis en zuivel onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?
Nederland zet nationaal en internationaal in op een transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw, samenvattend aangeduid als kringlooplandbouw en aangeboden aan uw Kamer als de LNV Visie Waardevol en Verbonden (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5).5 Cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering, waarin zowel de transitie naar meer plantaardige productie als ook dierlijke productie, inclusief vis, een eigen en waardevolle plek kennen. Deze visie wordt breed uitgedragen en zal waar van toepassing ook een rol kunnen spelen tijdens COP26.
Erkent u dat Nederland als tweede landbouwexporteur ter wereld fors bijdraagt aan grootschalig dierenleed, vervuiling, biodiversiteitsverlies en de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u vanuit die verantwoordelijkheid bereid om op de klimaattop in Glasgow (COP26) een voortrekkersrol op zich te nemen in de eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal in het algemeen aandacht vragen voor de eiwittransitie op internationale conferenties waar dit relevant is, waaronder de klimaattop in Glasgow. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie, mondiaal en nationaal zoals ook beschreven in de Nationale Eiwitstrategie, NES (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 70).6 De NES is een integrale benadering om onze nationale afhankelijkheid van eiwitimporten te verkleinen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) inzetten op de wereldwijde versnelling van de eiwittransitie?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat Nederland via de import van veevoer nadrukkelijk bijdraagt aan onder andere ontbossing in andere landen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dit onderwerp onder de aandacht brengen tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26)?5 6
Volgens een recent rapport van het Wereldnatuurfonds (WNF)9 leidde de internationale handel in landbouwproducten in 2017 tot 1,3 miljoen hectare ontbossing waarvan 203.000 hectare (16%) aan de EU wordt toegeschreven. Soja, palmolie en vlees zijn volgens het rapport de landbouwproducten waarvoor het meest ontbost is. Soja en in beperkte mate palmolie (bijv. oliepalmpitten in krachtvoer voor runderen) zijn een bestandsdeel in veevoer. Soja die in Nederland wordt geconsumeerd is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden.10 Voor palmolie in algemene zin geldt eveneens dat de consumptie grotendeels is afgedekt met duurzaamheidscertificaten die er op toezien dat de productie zonder ontbossing heeft plaatsgevonden, voor wat betreft de toepassing in veevoer is dat ruim twee derde.11 Het rapport beschrijft terecht dat het aandeel in de wereldwijde ontbossing dat aan de EU toegeschreven kan worden de afgelopen jaren sterk is gedaald.
Lidstaten, waaronder Nederland, hebben de Europese Commissie in Raadsconclusies opgeroepen om verdere stappen te nemen door een ambitieus wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Dit voorstel van de Commissie wordt voor het einde van het jaar verwacht. Conform de motie-Bouali (Kamerstuk 35 570 XVII, nr. 28)12 zet Nederland zich met gelijkgezinde landen in voor effectieve maatregelen die ervoor zorgen dat producten die op de Europese markt komen duurzaam en zonder directe en indirecte bijdragen aan ontbossing zijn geproduceerd. Nederland zet zich daarnaast als lid van onder meer het Amsterdam Declarations Partnership al geruime tijd in voor het bevorderen van ontbossingsvrije en duurzame agro-waardeketens.
Daarnaast verwacht het kabinet van bedrijven dat zij handelen in overeenstemming met IMVO-principes en dat zij risico’s, waaronder het risico op ontbossing, binnen hun keten in kaart brengen, mitigeren en voorkomen. Met de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap (Kamerstuk 26 485, nr. 337)13 is uw Kamer geïnformeerd over het nieuwe Nederlandse IMVO-beleid, bestaande uit een doordachte mix van maatregelen. Kernelement van deze mix van maatregelen is een verplichting ten aanzien van gepaste zorgvuldigheid, bij voorkeur in EU-verband. Een Europees voorstel daartoe wordt eveneens voor het einde van het jaar verwacht.
In aanloop naar de COP26 heeft het Brits voorzitterschap een dialoog14 opgezet tussen grote consumerende en producerende landen van producten met risico op ontbossing, om duurzame ontwikkeling en verduurzaming van landgebruik, productie en handel te stimuleren, en daarbij bossen te beschermen. Nederland is actief betrokken bij deze dialoog. Het kabinet zet zich in bredere zin in voor een ambitieuze uitkomst van de klimaattop en werkt daarbij ook met gelijkgezinde landen samen om ontbossing te stoppen.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) de strekking van het advies «Duurzaam en gezond» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) uitdragen, waarin voor de Nederlandse situatie onder andere wordt gesteld dat «een forse krimp in het aantal dieren, van enkele tientallen procenten, tussen nu en 2030 onvermijdelijk is»?7
In het Klimaatakkoord (2019) zijn afspraken gemaakt over de benodigde reductieopgaven voor de Nederlandse landbouw. In het Klimaatakkoord is daarbij ook al de verbinding gelegd met het terugdringen van de ammoniakemissies. De integrale aanpak van broeikasgassen en stikstof vormt een belangrijk speerpunt voor de komende periode. Het terugdringen van beide emissiegroepen vraagt om actie, zowel voor de korte als de langere termijn. De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen en de Maatregel gerichte opkoop zijn voorbeelden van maatregelen die leiden tot reductie van broeikasgassen en stikstof. Tevens wordt gewerkt aan de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties; ook daar zal door de definitieve beëindiging van veehouderijlocaties krimp van de veestapel het gevolg zijn. Deze maatregelen zullen invloed hebben op de Nederlandse nationale uitstoot van broeikasgassen en in die hoedanigheid een rol spelen op de Klimaattop in Glasgow.
Hoe gaat u tijdens de klimaattop in Glasgow (COP26) aandacht vragen voor de volgende conclusie uit het IPCC Special Report «Climate Change and Land»: «By 2050, dietary changes could free several million km2 (medium confidence) of land and provide a technical mitigation potential of 0.7 to 8.0 GtCO2 eq yr-1, relative to business as usual projections (high confidence)»?8
Nederland zet zich zowel nationaal als internationaal in voor een houdbaarder en duurzamer voedselsysteem. Het tegengaan van voedselverspilling, bevorderen van consumptie van groenten en fruit, en een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis zonder de keuzevrijheid van burgers te beperken zijn hier een belangrijk onderdeel van. Wel blijft dierlijke productie een rol spelen, bijvoorbeeld om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden en te voorzien in de voedselzekerheid van de meest kwetsbare groepen.
De manier waarop we voedsel verbouwen speelt een essentiële rol in het behalen van de mondiale klimaatdoelen. Zoals het IPCC-rapport aangeeft zijn landbouw en landgebruik verantwoordelijk voor bijna een kwart van de door de mens veroorzaakte mondiale emissies. De landbouwonderhandelingen onder het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) richten zich op het reduceren van emissies in de landbouwsector en het weerbaar maken tegen de gevolgen van klimaatverandering van deze sector. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan deze onderhandelingen en stuurt hier aan op ambitieuze internationale afspraken.
Daarnaast vond op 23 september ook de UN Food System Summit plaats die de transitie naar duurzame voedselsystemen moet versnellen door gezamenlijke acties te formuleren, onder andere op het gebied van duurzame consumptiepatronen. De top richtte zich op gezondere, duurzamere en eerlijkere voedselsystemen die bijdragen aan het realiseren van alle 17 UN Sustainable Development Goals. Nederland streeft naar een ambitieuze actieagenda als uitkomst van de UN Food System Summit.
Het bericht dat honderden Jumbo-medewerkers op zoek moeten naar een nieuwe baan |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Honderden Jumbo-medewerkers moeten op zoek naar nieuwe baan»?1
Het is altijd vervelend voor de betrokken werknemers wanneer een onderneming gaat reorganiseren omdat dit verstrekkende gevolgen kan hebben, zoals het noodgedwongen moeten veranderen van baan. Uit het bericht maak ik echter ook op dat bekeken wordt of werknemers waarvan de functie vervalt, kunnen worden herplaatst in dezelfde winkel of in een andere vestiging en dat er vooralsnog geen gedwongen ontslagen zullen vallen.
Wat vindt u, gezien het bij vraag 1 aangehaalde RTL bericht, van het feit dat Jumbo in 2020 een recordomzet haalde van 9,69 miljard euro2 en dat Karel van Eerd, oprichter van Jumbo, vorig jaar de plek van John de Mol innam in de Quote 500 met een geschat vermogen van 2,5 miljard?3
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuzes die Jumbo op dit vlak maakt. De hoogte van de omzet of de hoogte van het geschat vermogen maakt dat niet anders.
Wat vindt u ervan dat een volwassen kassamedewerker bij Jumbo zo’n 342,72 euro per week verdient4 terwijl directeur van Jumbo Frits van Eerd in een jaar tussen de 10 en 15 miljoen euro krijgt, wat neerkomt op maximaal 290.000 euro per week5?
Ik realiseer mij dat het verschil tussen het salaris van een kassamedewerker en de directeur bij Jumbo groot is. Werknemers zouden dit verschil als niet rechtvaardig kunnen ervaren, mede gelet op de recordomzet van Jumbo en de berichtgeving over het vermogen zoals bedoeld in vraag 2. Het kabinet gaat echter niet over de beloningen van bestuurders van private ondernemingen. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt in de onderneming zelf plaats. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurders om de rechtvaardiging in het verschil in beloning mee te laten wegen bij de besluitvorming over het beloningsbeleid.
Uiteraard ben ik mij ervan bewust dat de coronacrisis veel vraagt van Nederland en dat ook supermarktmedewerkers hard hebben gewerkt om de supermarkten draaiende te houden. De individuele beloning van werknemers is echter een zaak van werkgevers en werknemers. Het is dan ook aan hen om binnen de grenzen van de wet afspraken te maken over het loon.
Wat gaat u doen aan dit grote verschil aan inkomen en dus aan levensstandaarden? Bent u het met de stelling eens dat de mensen die tijdens de coronacrisis vooraan hebben gestaan meer zouden moeten verdienen? Zo, ja wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u nagaan of het schrappen van de banen een hogere werkdruk tot gevolg heeft?
Op grond van de Arbowet is iedere werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop is gericht het risico op psychosociale arbeidsbelasting, waaronder werkdruk, te voorkomen dan wel te beperken en de nodige maatregelen te treffen. Dat doet de werkgever door middel van een Risico-Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak. Wanneer de situatie binnen een organisatie wijzigt, bijvoorbeeld als gevolg van een reorganisatie, zal de werkgever hier ook zijn RI&E en plan van aanpak op moeten aanpassen. Het is de verantwoordelijkheid van Jumbo om te beoordelen of de reorganisatie een hogere werkdruk tot gevolg heeft.
Wat vindt u ervan dat de top van Jumbo deze keuze heeft gemaakt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is het aan ondernemingen zelf om de strategie en het beleid te bepalen.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) heeft de ondernemingsraad (OR) de bevoegdheid advies uit te brengen over een voorgenomen besluit van de ondernemer over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals een voorgenomen reorganisatie. De bestuurders van een onderneming zullen het advies dat de OR in dat kader mag geven, dan ook moeten meenemen in de besluitvorming. Ik heb begrepen dat de OR in dit specifieke geval is geraadpleegd.
Heeft u contact gehad met Jumbo om het over deze beslissing te hebben? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
Ik heb geen contact gehad over deze beslissing en zie in het algemeen ook geen rol voor mij, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om mij actief in dergelijke beslissingen te mengen. Ik zie in dit specifieke geval ook geen reden om van deze lijn af te wijken. Naar aanleiding van deze Kamervragen is ter verifiëring van een aantal zaken wel kort contact geweest met Jumbo.
Wat kunt u betekenen voor de medewerkers die intern geen nieuwe baan kunnen vinden en daardoor werkeloos raken?
Ik heb begrepen dat de werknemers van wie de baan komt te vervallen, mogen solliciteren op een nieuwe functie binnen het bedrijf. Het is nog niet duidelijk in hoeverre alle boventallige werknemers kunnen worden herplaatst. Jumbo lijkt vooralsnog niet voornemens over te gaan tot gedwongen ontslagen. In de situatie dat daar wel sprake van zou zijn, geldt het volgende. Als er functies komen te vervallen kan de werkgever de arbeidsovereenkomst alleen opzeggen als UWV daarvoor toestemming heeft verleend. UWV zal die toestemming alleen verlenen indien de werkgever heeft aangetoond dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
Als herplaatsing niet mogelijk is gebleken, en een werknemer werkloos wordt, heeft UWV uiteraard een rol bij het opvangen van de gevolgen daarvan. UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoeftes van de individuele WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Dit neemt niet weg dat werkgevers zelf hun personeelsbeleid bepalen en matches uit kunnen blijven.
Wat betekent de beslissing van de top van Jumbo voor de cao-onderhandelingen die door het tegenstribbelen van de supermarktbazen nog steeds zo goed als stilliggen?
Voor zover ik weet zijn partijen bij de supermarkt-cao nog niet tot overeenstemming gekomen over een nieuwe cao. Het proces van onderhandelingen verloopt soms vlot, maar heeft soms ook wat meer tijd nodig om tot een goed einde te worden gebracht. Of de cao-onderhandelingen stilliggen vanwege het tegenstribbelen van de supermarktbazen, kan ik niet beoordelen. Dit geldt ook voor de vraag of de beslissing van de top van Jumbo invloed heeft op de cao-onderhandelingen. Het is aan de betrokken werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en een cao af te sluiten. Ik hoop dat partijen er uiteindelijk samen uit gaan komen en een onderhandelingsresultaat weten te bereiken waar zij beiden tevreden mee zijn.
Vindt u dat deze tegenstelling een goede aanleiding biedt om winstdeling nu via de wet te regelen, zoals het lid Alkaya voorstelt in de initiatiefwet eerlijk delen?6
Doel van het initiatiefwetsvoorstel van het lid Alkaya is om werknemers mee te laten delen in de winst en hun stem binnen vennootschappen te vergroten. Ik heb kennisgenomen van dit initiatiefwetsvoorstel. Eerst nadat het lid Alkaya op het inmiddels vastgestelde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft gereageerd, zal het kabinet een standpunt over het initiatiefwetsvoorstel innemen. Het zou dus niet gepast zijn om nu al inhoudelijk op dit voorstel te reageren.
Deelt u de analyse dat supermarktbazen nooit zelfstandig het salaris van hun personeel in de winkels substantieel zullen verhogen en de politiek daarom moet ingrijpen, bijvoorbeeld door het minimumloon te verhogen naar 14 euro per uur?
Zoals gezegd is het maken van afspraken over arbeidsvoorwaarden een zaak van werknemers en werkgevers. Cao-partijen weten bovendien het beste welke afspraken in een specifieke sector passend zijn. In het licht van mijn brief van januari vorig jaar7, laat ik een besluit over het al dan niet verhogen van het WML aan een volgend kabinet.
Voedselvoorziening als vitale infrastructuur |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oproep na kaashack: bestempel voedselvoorziening als vitale infrastructuur»?1
Ja.
Wat zijn de voor- en nadelen van de voedselvoorziening als vitale infrastructuur te benoemen?
Bij het identificeren van vitale infrastructuur gaat het niet om een afweging waarbij voor- en nadelen leidend zijn. Dit gebeurt aan de hand van vooraf vastgestelde criteria (zie hiervoor het antwoord op vraag 4) op basis waarvan processen al dan niet als vitaal worden aangemerkt middels een vitaliteitsbeoordeling. Uitgangspunt is hierbij dat uitval of verstoring van het proces tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Binnen een als vitaal aangemerkt proces kunnen aanbieders die een belangrijke rol vervullen als vitale aanbieders worden aangemerkt. Rechten en plichten voor deze vitale aanbieders volgen bijvoorbeeld uit de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) of uit sectorale wetgeving.
Wat voor hulp biedt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) aan bedrijven die als vitale infrastructuur worden gezien?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft krachtens de Wbni primair tot taak om vitale aanbieders en andere aanbieders die deel uitmaken van de rijksoverheid te informeren en adviseren over dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, waar nodig op andere wijze bijstand te verlenen bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen of te herstellen, en ten behoeve daarvan analyses en technisch onderzoek te verrichten.
Het NCSC werkt hiertoe voortdurend aan de eigen informatiepositie. Dit gebeurt onder meer door het bevorderen van meldingen van organisaties uit bovengenoemde doelgroep van het NCSC (Rijk en vitaal) en het aangaan van samenwerkingsrelaties met andere organisaties.
Wat zijn de criteria om een bedrijf te kenmerken als vitale infrastructuur?
De Nederlandse vitale infrastructuur wordt gevormd door processen die zo vitaal zijn voor het functioneren van onze samenleving, dat verstoring ervan grote gevolgen voor onze samenleving heeft.2 De verantwoordelijke vakdepartementen beoordelen of en welke processen vitaal zijn. Dit gebeurt in elk geval om de 4 jaar, maar ook wanneer maatschappelijke ontwikkelingen, zoals veranderende dreigingen of risico´s, daar aanleiding toe geven. Bij deze vitaliteitsbeoordelingen worden vooraf centraal opgestelde impactcriteria gehanteerd. Op hoofdlijnen is bepalend dat uitval of verstoring van het proces tot ernstige maatschappelijke ontwrichting kan leiden. Meer concreet wordt getoetst op basis van criteria als grootschalige economische schade, fysieke gevolgen en cascade effecten. Deze criteria zijn ontwikkeld aan de hand van Europese richtlijnen en een nationale beoordelingssystematiek.
Wat vindt u van de oproep om de voedselvoorziening toe te voegen aan de lijst met bedrijven die worden gezien als vitale infrastructuur?
Ik begrijp die oproep, want voedselvoorziening is vanzelfsprekend heel belangrijk voor onze samenleving. Een objectieve vitaliteitsbeoordeling bepaalt, zoals hierboven vermeld, of een proces wordt aangemerkt als vitaal proces en daarmee deel uitmaakt van de vitale infrastructuur. Elke vier jaar wordt de vitaliteitbeoordeling van processen in elk geval opnieuw doorlopen, zodat nieuwe ontwikkelingen in sectoren of in dreigingen kunnen worden meegenomen. Een dergelijke vitaliteitsbeoordeling van de voedselvoorziening vindt in het kader hiervan later dit jaar plaats door het verantwoordelijke Ministerie (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat hoewel voedselvoorziening heel belangrijk is, een proces pas vitaal is als de uitval van een individuele aanbieder leidt tot grootschalige gevolgen.
Deelt u de verwachting van IT-beveiligingsexperts, dat hackaanvallen op de voedselvoorziening vaker voor zullen komen? Zo nee, waarom niet?
In het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2020)3 wordt geconstateerd dat de digitale dreiging inmiddels een permanent karakter heeft gekregen. Afpersing via ransomware, waar volgens het artikel van de NOS in dit geval sprake van is, is bijvoorbeeld nog altijd een aantrekkelijk verdienmodel voor criminele actoren, en kan leiden tot financiële maar ook maatschappelijke schade. Daarbij richten ze zich op organisaties waarvan zij verwachten dat die de mogelijkheid hebben om grotere geldbedragen te betalen of waarvoor bedrijfscontinuïteit en een belangrijke rol speelt. In de voedselvoorziening kan dit het geval zijn.
Op dit moment is mij geen beeld van de digitale veiligheid van specifiek de voedselvoorziening bekend. In algemene zin constateert het CSBN 2020 wel dat de weerbaarheid tegen digitale dreigingen nog niet overal op orde is. Bij veruit de meeste digitale aanvallen wordt nog steeds gebruik gemaakt van eenvoudige methoden. Het nemen van basismaatregelen kan helpen om barrières op te werpen of schade te beperken.
Kunt u reflecteren op het bericht dat ethische hackers aangeven dat de digitale veiligheid van de voedselvoorziening niet op orde is?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de uitspraak dat de pakkans bij hacken laag is? Wat is de reden van de lage pakkans?
Uit voorlopige cijfers blijkt dat het aantal geregistreerde gevallen van computervredebreuk stijgt4. Al eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitdagingen bij opsporing in het digitale domein5. Het internet is inherent grensoverschrijdend en biedt veel schaalvoordelen. Daders kunnen gemakkelijk in verschillende landen veel slachtoffers maken. Verder zijn online de mogelijkheden tot anonimisering groot, wat het moeilijker maakt de identiteit van verdachten te achterhalen. Het Team High Tech Crime van de Politie en het Landelijk Parket signaleren een toename in de (technische) complexiteit van opsporingsonderzoeken. Dit beïnvloedt de duur en benodigde capaciteit voor opsporingsonderzoeken.
Aangezien het opsporen en vervolgen van cybercrimedelicten complex is zetten de politie en het OM in op een bredere bestrijding. Hieronder vallen ook alternatieve interventies, gericht op preventie en verstoring.
Moet de overheid meer doen om de pakkans bij hacken te vergroten? Zo ja, wat voor maatregelen heeft u in gedachten? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is er geïnvesteerd in de aanpak van cybercrime bij politie en OM. Zo is de politie met 145 fte uitgebreid, waarmee o.a. de regionale cybercrimeteams zijn versterkt. Vanwege de complexiteit van de opsporing vraagt cybercrime een bredere bestrijding. Daarnaast blijft het van belang dat burgers en organisaties voldoende weerbaar zijn tegen cybercrime.
Er worden ook internationaal maatregelen genomen. Nederland neemt actief deel aan de Europese gesprekken over de E-Evidence-verordening en de gesprekken over een tweede protocol bij het Cybercrimeverdrag, ter bevordering van de grensoverschrijdende opsporing, zowel binnen als buiten de EU. Het is belangrijk om te blijven inzetten op de aanpak van cybercrime, zodat het internet geen vrijplaats wordt voor criminelen.
Het bericht ‘EU efforts to observe the Palestinian election fall flat’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU efforts to observe the Palestinian election fall flat»?1
Ja.
Ziet u ondanks de vertraging kans voor de EU om bij de verkiezingen op 22 mei te waarnemen en te ondersteunen zoals verzocht is door de Palestijnse autoriteiten? Welke opties worden hiervoor overwogen?
Welke redenen draagt Israël aan voor het niet toelaten van EU-personeel?
Heeft u al stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Palestijnse verkiezingen waargenomen en ondersteund kunnen worden? Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat alle partijen eraan bij dienen te dragen dat het democratisch proces in Palestina wordt gewaarborgd en de verkiezingen goed verlopen?
Zoekt de EU ook samenwerking of indien mogelijk vervanging met internationale of regionale partners zoals VN-toezichthouders of gedelegeerden van de Arabische Liga?
Wordt er gekeken naar de mogelijkheid om de permanente vertegenwoordiging van de EU in Israël of de delegatie in de Westelijke Jordaanoever en Gazastrook een rol te laten spelen in het waarnemen en ondersteunen van de Palestijnse autoriteiten aangezien dit personeel al in Israël aanwezig is?
De brief van de Republik Maluku Selatan. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die u is toegestuurd door de regering in ballingschap van de Republik Maluku Selatan (RMS), ook wel de Republiek der Zuid-Molukken genoemd, op 12 april 2021?1
Ja.
Heeft u, sinds de toezegging van de Staat in de Haagse rechtbank in 2010, de kwestie omtrent het graf van de in 1966 door Indonesië geëxecuteerde oud-RMS-president Soumokil aan de orde gesteld bij de Indonesische regering?2
Ja.
Indien u deze toezegging bent nagekomen; wanneer, op welke manier en in welke bewoordingen heeft u de kwestie bij de Indonesische regering aan de orde gesteld?
Het Kabinet begrijpt heel goed dat de weduwe en de andere nabestaanden van de heer Soumokil informatie willen over zijn laatste rustplaats, ook voor de verwerking van hun verlies. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de kwestie sinds de toezegging in 2010 meerdere keren aangekaart bij de Indonesische autoriteiten. Dit gebeurde voor het laatst in 2015, toen het ministerie middels een brief aan de Indonesische ambassade in Den Haag om aandacht vroeg voor het verzoek van de weduwe van de heer Soumokil om meer details over de locatie van het graf. Op deze brief is geen reactie ontvangen. Ook eerdere pogingen resulteerden niet in meer duidelijkheid over de omstandigheden van de dood van de heer Soumokil en de locatie van het graf. Daarom acht ik het niet kansrijk om de kwestie nogmaals aan de orde te stellen.
Indien u deze toezegging niet bent nagekomen, waarom bent u niet eerder uw toezegging nagekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om alsnog de kwestie omtrent het graf van oud-president Soumokil aan de orde te stellen bij de Indonesische regering? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te bevorderen dat de RMS-vlag, die bij de beëindiging van de kaping bij De Punt en thans in de collectie van het Mariniersmuseum is opgenomen, aan de RMS-regering wordt teruggegeven?
De bewuste vlag is niet in eigendom van de Staat. Bijgevolg kan de Staat niet besluiten over teruggave. Daar komt bij dat de vlag is ingezet als symbool tijdens een gewelddadige gijzelingsactie en dat Nederland de «Republiek der Zuid-Molukken» niet erkent. Hierom zal het kabinet ook niet bemiddelen in deze kwestie.
Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en wanneer u zich hiervoor gaat inspannen? En kunt u dit in afstemming doen met de regering van de RMS?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u ervoor open om, op uitnodiging van president Wattilete, in gesprek te treden met de RMS-regering om te spreken over de annexatie van de Republiek der Zuid-Molukken en over de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Staat in de totstandkoming van deze annexatie?
De territoriale integriteit van Indonesië staat voor het Kabinet niet ter discussie. Het Koninkrijk der Nederlanden erkent de «Republiek der Zuid-Molukken» niet. Een gesprek tussen mij en de heer Wattilete is derhalve niet aan de orde.
Het bericht ‘Enquête: Extra lerarengeld is niet op de juiste plek beland’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra lerarengeld is niet op juiste plek beland»?1
Ja.
Hoe weegt u het bericht dat leraren geen idee schijnen te hebben hoe de extra 150 miljoen euro voor het voortgezet onderwijs is besteed?
Het bericht waar u naar verwijst is gebaseerd op een enquête van de vakbond AOb. Naast deze enquête is ook een tussenevaluatie uitgevoerd door het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds VOION. Dit deed VOION op verzoek van de cao-tafel vo (vakbonden AOb, CNV onderwijs, FvOv en de VO-raad). De tussenevaluatie is op 13 april 2021 gepubliceerd. Volgens 90% van de ondervraagde bestuurders en schoolleiders was de MR bij de wijze van besteding van middelen betrokken. Het merendeel van de besturen en scholen geeft expliciet aan leraren betrokken te hebben. 84% van de ondervraagde MR-leden (waaronder dus leraren) geven aan betrokken te zijn geweest bij overleggen over de inzet van de extra middelen. Ik heb geen zicht op de individuele overwegingen om medezeggenschapraden (nog) niet te betrekken, maar ik roep besturen en scholen op dit alsnog te doen.
Ik neem de signalen uit de tussenevaluatie en uit de enquête van de AOb serieus. Betrokkenheid van leraren is essentieel. Scholen en besturen moeten zorgdragen voor die betrokkenheid. Besturen moeten in hun jaarverslag aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Betrekt u bij uw antwoord de expliciete uitspraak van uzelf dat het, net zoals bij de besteding van de werkdrukmiddelen, de bedoeling was leerkrachten nauw te betrekken en dit ook een uitdrukkelijke wens van de Kamer was, omdat juist de mensen op de werkvloer zelf het beste weten hoe de middelen het meest effectief kunnen worden ingezet en voor de meeste werkdrukverlichting kan zorgen?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat het betrekken van lerarenteams en de medezeggenschapsraad desondanks niet is gebeurd door de meeste scholen?
De tussenevaluatie van VOION laat zien dat veruit de meeste medezeggenschapsraden wel zijn betrokken bij de besteding van de middelen.
Heeft u op dit punt ook al eerder contact opgenomen met besturen en/of sectorraden om vinger aan de pols te houden bij betrekken van de lerarenteams en de medezeggenschapsraad bij de besteding van de middelen? Zo ja, op welke wijze en zo nee, waarom niet?
Besturen moeten zich verantwoorden in het jaarverslag van 2020 over de inzet van de 150 miljoen euro. Ook moeten besturen in het voortgezet onderwijs aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de middelen. Scholen hebben tot 1 juli 2021 om het jaarverslag over 2020 in te dienen.
Daarnaast vindt er in opdracht van de cao-tafel vo, zoals hierboven al genoemd, monitoring plaats door VOION. De resultaten van de tussenevaluatie zijn nu bekend.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met schoolbesturen via de sectorraden om hen op betrokkenheid van de lerarenteams en medezeggenschapsraad te wijzen en desnoods afspraken met het onderwijsveld hierover te maken?
Ja, ik zal op korte termijn met de VO-raad de bevindingen uit de tussenevaluatie bespreken.
Heeft u zelf enig idee hoe deze middelen zijn besteed en tot welke effecten dit heeft geleid? En kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van zowel de besteding als de effectiviteit?
Op het moment dat scholen hun jaarverslag over 2020 hebben ingediend heb ik inzicht waar scholen de extra middelen aan hebben besteed. Scholen moeten zich in het jaarverslag verantwoorden over de inzet van de extra € 150 mln. Scholen hebben tot 1 juli om het jaarverslag over 2020 in te dienen. In het jaarverslag moeten schoolbesturen antwoord geven op de vraag of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Ook moet het schoolbestuur aangeven waar de extra middelen aan zijn besteed. Als de verantwoording van scholen bekend is zal ik uw Kamer informeren over de resultaten. Daarnaast geeft de tussenevaluatie van VOION mij inzicht in de besteding en de effectiviteit van de extra middelen.
Herkent u de berichten dat met deze middelen externe partijen worden ingehuurd om met behulp van studenten bijles en examentraining te geven?
De meest genoemde maatregelen die met de extra middelen worden genomen zijn volgens de tussenevaluatie extra ondersteunend personeel, onderwijsinnovatie en ontwikkeltijd. Deze maatregelen moeten vooral de hoge werkdruk onder het personeel oplossen. Ik kan mij indenken dat daarbij in sommige gevallen gekozen wordt voor het inhuren van externe partijen, wanneer andere oplossingen niet voor handen zijn. Het is aan scholen en leraren zelf om te bepalen hoe het geld het beste ingezet kan worden voor de afgesproken doelen. Zij weten namelijk het beste wat leerlingen en leraren nodig hebben. De school en de docent blijven verantwoordelijk voor de activiteiten uit het onderwijsprogramma.
Deelt u de mening dat, alhoewel scholen de vrije keuze hierin hebben, het niet de bedoeling kan zijn dat het primaire proces met externe middelen wordt uitbesteed aan commerciële partners?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe denkt u te voorkomen dat dit niet alleen met deze middelen gebeurt, maar ook met de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs?
Voor het Nationaal Programma Onderwijs moeten scholen een eigen schoolprogramma maken. De medezeggenschapsraad moet instemmen met het plan. Een afvaardiging van het personeel, ouders en (in het vo) leerlingen hebben zo inspraak in het schoolprogramma. Het schoolbestuur verantwoordt zich in het jaarverslag, onder meer via gerichte vragen, over de inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. Op 21 mei 2021 hebben wij uw Kamer een brief gestuurd over de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs.
Kunt u zich voorstellen dat er uit de kelen van commerciële bureaus een nauwelijks verholen kreet van vreugde opsteeg toen bekend werd dat de overheid miljarden extra middelen vrij zou maken voor het onderwijs?
Ik kan mij voorstellen dat scholen blij zijn met de grote investering die dit kabinet doet om de opgelopen vertragingen in te halen. De bedoeling is dat het inlopen van de leervertraging zoveel mogelijk binnen de school en in samenwerking met andere partijen binnen het scholennetwerk plaatsvindt, en op basis van bewezen effectieve interventies. Recent heeft uw Kamer een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om extra waarborgen in te bouwen om te voorkomen dat geld dat bedoeld is voor onderwijs, weglekt naar particuliere bureaus (vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 201). Over de manier waarop die waarborgen vormkrijgen heb ik u geïnformeerd in de Kamerbrief over de aanbieding van de menukaart Nationaal Programma Onderwijs.2
Scholen hebben de vrijheid om de middelen in te zetten voor bewezen effectieve interventies. De regie voor de aanpak van de vertragingen ligt bij de scholen. Daarbij kan het in specifieke situaties zinvol zijn, ook in het kader van werkdrukvermindering voor leraren, om een externe partij in te schakelen. Voorwaarde is dat de regie en de verantwoordelijkheid bij de school blijven liggen, en dat de inzet ondersteunend is aan het primaire proces.
Welke lessen trekt u uit de besteding van deze 150 miljoen euro zodat voorkomen kan worden dat ook de miljarden van het Nationaal Programma Onderwijs in «een zwart gat» zullen verdwijnen en leraren niet alleen niet weten wat ermee is gebeurd, maar er wederom ook niet bij zijn betrokken?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ook bij het Nationaal Programma Onderwijs moeten besturen in hun jaarverslag aangeven of het onderwijzend personeel actief is betrokken bij de besteding van de extra middelen. Voor het Nationaal Programma Onderwijs moet het schoolteam een schoolprogramma uitwerken. De medezeggenschapsraad moet instemmen met dit schoolprogramma.
Bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met de sectorraden en duidelijke afspraken te maken over hoe besturen lerarenteams en medezeggenschapsraad te betrekken bij de keuze voor de besteding van de middelen en besturen zich hierover te laten verantwoorden in het jaarverslag?
Met de sectorraden en met de vakbonden vindt doorlopend overleg plaats over de manier waarop de medezeggenschapsraad betrokken dient te worden bij de inzet van de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. In de gesprekken met de sectorraden wordt ook besproken op welke wijze schoolbesturen zich in het jaarverslag moeten verantwoorden over de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. Samen met het CAOP en de vertegenwoordigende partijen werk ik aan een handleiding voor de medezeggenschapsraden, die hen handvatten biedt bij hoe zij hun rol in het Nationaal Programma Onderwijs kunnen invullen.
Bent u tevens bereid om op dit punt de Inspectie van het Onderwijs een rol te geven bij het monitoren van het versterken van de betrokkenheid van lerarenteams en de medezeggenschapsraad door de besturen?
Schoolbesturen moeten zich in het jaarverslag verantwoorden over de inzet van zowel de extra middelen uit het convenant, als de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs. De accountant voert een controle uit het jaarverslag. De Inspectie van het Onderwijs voert hier haar regulier toezicht op uit. Ik zie geen aanleiding om de Inspectie van het Onderwijs een grotere rol te geven bij het monitoren van de betrokkenheid van medezeggenschapsraden bij de inzet van middelen.
Het bericht dat er een Syrische terreurverdachte is opgepakt in een AZC in Friesland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat een ISIS-terrorist is opgepakt in een asielzoekerscentrum (AZC) in Friesland, waar hij sinds 2019 in de watten werd gelegd?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van het dossier.
Hoe is het in godsnaam mogelijk dat deze ISIS-terrorist naar Nederland kon komen en dat u hem gewoon vrij in Nederland liet rondlopen?
Zoals u weet doe ik over individuele zaken geen mededelingen. Dat geldt eens te meer voor zaken waarin een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het OM, politie, Koninklijke Marechaussee, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid vormen. Bij het nemen van maatregelen worden strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en veiligheidsaspecten betrokkenen. Ik verwijs hier ook naar de brief van 12 juni 2018 aan de Tweede Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken.2 Ik hecht eraan te benadrukken dat wanneer een arrestatie op een bepaald moment plaatsvindt, dit niet betekent dat een zaak niet al langer in beeld was en daar passende aandacht voor was.
Ik begrijp de gevoelens van verontwaardiging en onveiligheid. Dat geldt in eerste plaats ook voor de bewoners van het AZC in Friesland. Het weren en bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continue hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Het 1F-beleid heeft daarom tot doel deze personen rechtmatig verblijf in Nederland te onthouden. Zie in dit kader ook de Rapportagebrief Internationale Misdrijven, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Deelt u de mening dat dit een enorm gevaar heeft opgeleverd voor de veiligheid van Nederland en neemt u de verantwoordelijkheid hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven ga ik niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat alle betrokken organisaties tijdens het asielproces alert zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Tijdens de identificatie en registratie zijn de politie en de Koninklijke Marechaussee waakzaam op mogelijke signalen. Zo nodig geven zij deze door aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of ze grijpen zelf in. Vervolgens doet de IND een screening op basis van de informatie uit het identificatie- en registratieproces, het aanmeldformulier, het aanmeldgehoor en eventuele informatie van derden. Ook kan informatie afkomstig van sociale media worden betrokken. Signalen over betrokkenheid bij internationale misdrijven kunnen ook later in het asielproces worden opgevangen; ook dan worden deze doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hiertoe bestaat een meldstructuur.
Kunt u met absolute zekerheid zeggen dat er niet nog meer terroristen via de migratiestromen naar Nederland zijn gekomen? Zo nee, bent u dan bereid alle Syrische asielzoekers preventief vast of uit te zetten en de grenzen per direct te sluiten voor nog meer buitenlandse indringers? Zo nee, waarom speelt u met de levens van Nederlanders?
Hoewel de instanties in Nederland alert zijn op dit risico en asielzoekers en nareizende gezinsleden door betrokken organisaties worden gescreend, kan niet worden uitgesloten dat misdadigers de Nederlandse asielprocedure misbruiken. Ook is het mogelijk dat personen radicaliseren tijdens de asielprocedure, of na toekenning van een asielvergunning radicaliseren. Alles wordt in het werk gesteld om radicalisering tijdig te onderkennen en tegen te gaan. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Over de aan- of afwezigheid van andere lopende onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Het preventief en zonder individuele toets vastzetten van asielzoekers acht ik zeer onwenselijk en heeft bovendien geen wettelijke en verdragsrechtelijke basis. De overgrote meerderheid van de mensen uit Syrië die bescherming van Nederland vraagt, hebben met terrorisme niets van doen.
Ik ken de oproep om Schengen op te zeggen en «de grenzen te sluiten». Ik ben voorstander van een versterkt Schengen. Het vrije verkeer van personen is een groot goed in Europa, en de inzet is dat te behouden. Schengen is meer dan open binnengrenzen. Het gaat ook over gezamenlijke buitengrensbewaking, toegangsweigering van mensen, vooral mensen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, het verbeteren van informatie-uitwisseling, de versterking van Frontex en het implementeren van nieuwe systemen zoals het Schengen Informatiesysteem (SIS), het Entry Exit System (EES) en het European Travel and Information and Authorization System (ETIAS). Dit vereist dat Europese lidstaten samenwerken om irreguliere migratie tegen te gaan. Daarvoor is de versterking en beveiliging van de Europese buitengrenzen essentieel. Dat vergt juist een gezamenlijke, Europese aanpak. De Nederlandse inzet is dan ook gericht op de versterking van de buitengrenzen en een effectiever Europees asiel en migratie managementsysteem. De screening- en grensprocedure zoals voorgesteld door de Europese Commissie op 23 september 2020 zien bijvoorbeeld op een extra veiligheidscheck bij binnenkomst; dit is een juiste stap voorwaarts.
Biomassacentrales bij kastuinbouwgebieden |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reeds gerealiseerde biomassacentrales bij kastuinbouwgebieden Andijk1, Asten-Heusden, Bitgum, Bleiswijk, Egchel, Lingewaard, en Maasbree? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een lijst van alle reeds gebouwde biomassacentrales bij kastuingebieden overleggen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen lijst met gebouwde biomassacentrales bij glastuinbouwgebieden overleggen omdat de aard van de afnemer van de warmte niet wordt geregistreerd.
Bent u bekend met de geplande biomassacentrales bij kastuinbouwgebieden Brielle2, Made en Waddinxveen die nog gebouwd moeten worden, maar die wel al een SDE-subsidie hebben ontvangen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u een lijst van alle geplande biomassacentrales die nog gebouwd moeten worden maar die wel al een SDE-subsidie hebben ontvangen, overleggen? Zo nee, waarom niet?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geeft via hun website een overzicht van alle afgegeven SDE-beschikkingen en hun status (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/sde/feiten-en-cijfers-sde-algemeen). Dit overzicht wordt regulier bijgewerkt.
In de bijlage vindt u een lijst met alleen de biomassa-installaties (inclusief vergisters) die op 2 april 2021 een SDE-beschikking hebben en nog niet gerealiseerd zijn.3
Vindt u ook dat juist daadwerkelijk duurzame alternatieven voor duurzame warmte in plaats van biomassaverbranding bij kastuinbouw dient te worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet duurzaam geproduceerde biogrondstoffen als duurzame warmtebron. Gezien de schaarse beschikbaarheid van duurzame biogrondstoffen hecht het kabinet echter waarde aan het infaseren van hoogwaardige toepassingen, zoals grondstof voor de chemie, en de uitfasering van laagwaardige toepassingen zoals elektriciteit en lage temperatuurwarmte. In lijn met het duurzaamheidskader heeft het kabinet stappen gezet om de afgifte van subsidies voor biogrondstoffen voor lage temperatuurwarmte in o.a. de glastuinbouw uit te faseren, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is, met het oog op de klimaatdoelen. Het kabinet zet daarbij ook in op stimulering van andere duurzame warmtebronnen, zoals in vraag 7 is vermeld.
Wat zijn de redenen waarom biomassacentrales nog bij kastuinbouwgebieden worden gestimuleerd?
Het kabinet ziet duurzame geproduceerde biogrondstoffen als duurzame warmtebron. Omdat de inzet van houtige biogrondstoffen een onrendabele top kent, is subsidie noodzakelijk om deze warmtebron beschikbaar te maken voor o.a. de glastuinbouw. Zoals aangegeven bij vraag 5 heeft het kabinet zich gecommitteerd de afgifte van subsidies voor lage temperatuurwarmte uit de verbranding van houtige biogrondstoffen te beëindigen, zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is.
Wat zijn de redenen dat echt duurzame alternatieven zoals aardwarmte, geothermie, WarmteKoudeOpslag (WKO), aquathermie oppervlaktewater en afvalwater, zonthermisch, restwarmte datacentra met warmtepomp en dergelijke niet veel sterker worden gestimuleerd zodat er niet wordt gekozen voor biomassaverbranding?
Alle genoemde duurzame warmtebronnen, inclusief duurzame biogrondstoffen, worden gestimuleerd middels de SDE++. Voor al deze bronnen is de subsidie gericht op het afdekken van de onrendabele top. Naast de SDE++ stimuleert het kabinet alternatieve duurzame warmtebronnen ook via andere beleidsmaatregelen. Zo is onder andere voor restwarmte een «ophaalrecht» opgenomen in de voorziene Wet Collectieve Warmtesystemen en wordt middels het programma SCAN de ondergrond van Nederland in kaart gebracht op potentie voor geothermie. In de nationale warmtebronnenstrategie zal later dit jaar nader ingegaan worden op deze maatregelen en de mogelijkheden om hier versnelling aan te brengen in de uitrol van alternatieve duurzame warmtebronnen. Ongeacht de mate van stimulering, is het belangrijk om vast te stellen dat alternatieve duurzame warmtebronnen niet altijd overal fysiek beschikbaar zijn en dat alternatieve duurzame warmtebronnen niet altijd dezelfde functie als biogrondstoffen kunnen vervullen binnen een warmtenet.
Bent u van plan om de bouw van biomassacentrales bij kastuinbouw te ontmoedigen ten gunste van de opschaling van daadwerkelijk duurzame warmtebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in het duurzaamheidskader biogrondstoffen heeft het kabinet zich gecommitteerd om de afgifte van subsidies op lage temperatuurwarmte uit te faseren zo snel als dat haalbaar en betaalbaar mogelijk is. Hiertoe heeft het kabinet onderzoek uitgezet bij het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om inzicht te krijgen in de haalbaarheid en betaalbaarheid van alternatieven. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 813, nr. 651). Gezien de demissionaire status van dit kabinet en het gegeven dat het genoemde PBL-onderzoek controversieel is verklaard, zal een definitieve keuze over een uitfaseerdatum gemaakt worden door het volgende kabinet. Ik kom op korte termijn terug op de uitvoering van motie Van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 360).
Bent u van plan om de bouw van biomassacentrales bij kastuinbouw te verbieden ten gunste van de opschaling van daadwerkelijk duurzame warmtebronnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet heeft in het duurzaamheidskader aangegeven middels stimulansen sturing te willen geven op de inzet van biogrondstoffen. In dat kader kiest het kabinet voor een opbouw van de stimulansen voor hoogwaardige toepassing, bijvoorbeeld in de chemie, en afbouw van stimulansen voor laagwaardige toepassingen. Zoals aangegeven bij vraag 7 stimuleert het kabinet ook het gebruik van andere duurzame warmtebronnen.
Het stopzetten van de samenwerking met Amber Alert. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op welke manier is de overeenkomst tussen de rijksoverheid, de politie en Amber Alert vormgegeven? Klopt het dat zij 1,1 miljoen per jaar kregen om dit uit te voeren? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
De huidige dienstverlening van de firma Netpresenter B.V. voor het uitvoeren van het systeem AMBER Alert is vastgelegd in een contract tussen de politie en de firma Netpresenter met ingangsdatum 24 juli 2011.
De totale jaarlijkse kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts bedragen ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie.
Welke prestatie moet Amber Alert hiervoor leveren? Op welke manier wordt bepaald of deze prestaties daadwerkelijk geleverd worden? Hoe heeft Amber Alert dit de afgelopen jaren gedaan? Bent u hier tevreden over? Zo nee, hoezo niet?
Het huidige contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om ongeveer 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is. Voor zover bekend heeft Netpresenter deze diensten naar tevredenheid verricht.
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de heer Rutte op 12-12-2017 (2018D17340) waarbij u aangaf dat deze overeenkomst op een gegeven moment moet worden aanbesteed? Wanneer moet een dergelijke overeenkomst worden aanbesteed en waarom is hier met betrekking tot de functionaliteit van Amber Alert (alertering vermist kind) sprake van?
Ja. Op grond van de aanbestedingswetgeving dient een overeenkomst voor dienstverlening door een overheidsorganisatie Europees te worden aanbesteed indien de geraamde waarde van de opdracht evenveel of meer bedraagt dan het Europese drempelbedrag. De drempelbedragen worden door de Europese Commissie elke twee jaar vastgesteld. Het contract met Netpresenter overschrijdt het drempelbedrag. In oktober 2017 heeft de politie daarom aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen tot aanbesteding geïnformeerd1.
Kunt u toelichten of en hoe sinds deze beantwoording gepoogd is deze functionaliteit aan te besteden? Aan welke gunningscritria moest de alertering vermist kind voldoen? Is er sprake geweest van een verlopen aanbesteding? Kunt u sinds 12-12-2017 een tijdlijn schetsen over deze pogingen tot aanbesteding?
De in 2017 voorgenomen aanbesteding is niet gestart. In reactie op het in 2017 aangekondigde voornemen tot aanbesteden zoals toegelicht onder vraag 3, heeft Netpresenter er namelijk voor gekozen zich tegen deze aanbesteding te verzetten middels o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen2. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20193.
Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20204 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Op dat moment was, anders dan in 2017, het in 2020 vernieuwde Burgernet een kansrijke optie om de functionaliteit vermist-kind-alertering in onder te brengen. Burgernet 2.0 beschikt onder meer over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet 2.0.
De in 2017 voorgenomen aanbesteding heeft dus door de vertraging voortvloeiend uit de juridische procedures en de daarna gewijzigde mogelijkheden bij Burgernet uiteindelijk niet plaatsgevonden.
Is op dit moment de alertering vermist kind aanbesteed aan Burgernet 2.0? Zo nee, op welke manier bent u dan gekomen tot het besluit c.q. de overeenkomst om de functie alertering vermist kind bij Burgernet onder te brengen?
De politie heeft aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen het bestaande alerteringssysteem Burgernet past binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Ligt er een verbintenis ten grondslag aan het onderbrengen van alertering vermist kind bij Burgernet? Zo ja, kunt u deze met ons delen? Zo nee, op basis waarvan wordt vastgesteld aan welke eisen en met welke middelen Burgernet deze functie moet vervullen?
De politie heeft, zoals gemeld bij vraag 5, aan de leverancier van het Burgernetsysteem opdracht verstrekt voor aanvullingen ten behoeve van de integratie van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd5. Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Kunt u toelichten welke voordelen er zijn, functioneel dan wel financieel, voor het besluit om Burgernet deze functie te laten vervullen ten opzichte van de huidige situatie?
De huidige situatie is een contract waarvan de politie in 2017 heeft geconstateerd dat het niet langer rechtmatig is. Het besluit dit contract per eerstvolgende vervaldatum niet te verlengen maakt een einde aan deze onrechtmatigheid.
De voordelen van deze optie zijn hiervoor uitgebreid toegelicht, o.a. in het antwoord op vraag 3 van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), dus onder verwijzing daarnaar som ik ze hier beknopt op. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 in de door Netpresenter aangespannen juridische procedure was, anders dan in 2017, integratie van de vermist-kind-alertering in Burgernet een kansrijke optie. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik aanzienlijk vergroot door het gebruik van de app en de sociale media. Ook komt met deze integratie het eigendomsrecht van de vermist-kind-functionaliteit in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen, zodat zij meer controle heeft over de alertering, integrale alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Voor wat betreft de financiële voordelen benadruk ik nogmaals dat kostenbesparing niet de aanleiding is voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet, maar dat deze optie wel als bijkomend voordeel heeft dat door de samenvoeging een efficiencywinst op het beheer kan worden behaald. De structurele kosten zullen daarmee aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Hoe verhoudt het onderbrengen van de functionaliteit alerting vermist kind zich tot de wet markt en overheid?
De Wet markt en overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) beoogt te voorkomen dat concurrentievervalsing optreedt indien overheidsorganisaties economische activiteiten ontplooien. Met economische activiteiten wordt bedoeld activiteiten waarbij de overheid acteert als marktpartij, zoals bijvoorbeeld overheidsorganisaties die vastgoed verhuren of verkopen, stadswachten die bedrijventerreinen beveiligen, plantsoenendiensten die ook particuliere tuinen onderhouden, etc. Er is geen sprake van zo’n economische activiteit indien een overheidsorganisatie diensten van de markt betrekt of deze voor zichzelf verricht.
De werkzaamheden die de politie in het kader van de vermist-kind-alertering na de integratie bij Burgernet zelf zal uitvoeren vallen onder deze laatste omschrijving, namelijk diensten verricht voor de eigen organisatie, en gelden dus niet als economische activiteit waarop de Wet markt en overheid ziet.
Ik licht graag nader toe welke werkzaamheden de politie zelf uit zal voeren. Het onderbrengen van de functionaliteit vermist-kind-alertering bij Burgernet betekent dat de taken zoals die vallen onder het huidige contract met Netpresenter voor vermist-kind-alertering (nu onder de naam AMBER Alert), na de integratie met Burgernet anders worden belegd. De technische aanpassing van het systeem Burgernet en een deel van het technisch beheer komen te vallen onder de bestaande beheerovereenkomst met de leverancier van het Burgernet systeem. Het opdrachtgeverschap en alle organisatorische taken en het algemene beheer van Burgernet en de alerteringen komen te liggen bij de politie.
In hoeverre is het gebruikelijk om een functionaliteit die naar behoren wordt uitgevoerd door een marktpartij over te nemen als overheid? Wanneer kan daartoe worden besloten? Waarom wordt daar in dit geval toe besloten? Kunt u daarbij ook ingaan op uw uitspraken in 2017 dat dit voor het overgrote deel gewoon een commerciële, contractuele dienst is?
Ik kan alleen ingaan op deze specifieke situatie, het is mij niet bekend of een dergelijke situatie in het algemeen gebruikelijk is. De functionaliteit vermist-kind-alertering is in de afgelopen periode uitgevoerd door een marktpartij op basis van een commerciële overeenkomst. Nadat verdere verlenging van dit contract onrechtmatig bleek, heeft de politie een voorgenomen aanbesteding gecommuniceerd, conform vigerende aanbestedingswetgeving.
Door de vertraging die is opgelopen in afwachting van de juridische procedures gestart door Netpresenter is er, toen deze procedures uiteindelijk waren afgerond, een nieuwe situatie ontstaan die heeft geleid tot een nieuwe optie, te weten om deze functionaliteit te integreren in Burgernet. De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch onderzocht en op basis van die analyse besloten om deze functionaliteit te integreren in het bestaande, reeds in eigendom van de politie zijnde Burgernet.
Met de oplevering van Burgernet 2.0 zijn de mogelijkheden van Burgernet namelijk uitgebreid. De politie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die in staat is om bijvoorbeeld landelijke applicaties/functionaliteiten te ontwikkelen en te beheren. De politie maakt daarnaast meer gebruik van moderne technieken en sociale media en heeft een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit in Burgernet past bij het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). Tot slot komt de functionaliteit met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich daarmee in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alerteringen en alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving. Eén en ander laat onverlet dat geen sprake is van volledige inbesteding in die zin dat de politie de markt nog steeds nodig heeft voor het integreren van de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet. Deze integratiewerkzaamheden worden opgedragen aan de leverancier van het huidige Burgernet zoals toegelicht bij vraag 5.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn en gelijktijdig met de vragen van PvdA, SP & D66 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Farmaceuten keken niet naar de bij effecten van coronavaccins op vrouwen’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Farmaceuten keken niet naar de bij effecten van coronavaccins op vrouwen»?1
Ja.
Deelt u de mening van een onderzoeker van het Maastricht UMC+, zoals gespecificeerd in het artikel dat «het ontbreken van sekse specifieke analyses een gemiste kans [is]»?
Er wordt wel degelijk naar sekse specifieke verschillen gekeken. Sekse is meegenomen in alle studies voor Corona vaccins: de sekse van deelnemers is genoteerd in de studies en er zitten voldoende mannen en vrouwen in de studies. Er zijn subgroepanalyses gedaan om te kijken naar het verschil in werkzaamheid op basis van demografische karakteristieken, inclusief sekse. Resultaten van deze analyses zijn te vinden in de openbare beoordelingsrapporten die op de EMA website zijn gepubliceerd voor Pfizer/BioNTech2, Moderna3 en Janssen4. Voor Pfizer/BioNTech en Janssen is ook gekeken naar het effect van sekse op veiligheid. Voor AstraZeneca zijn subgroepanalyses uitgesplitst naar sekse voor wat betreft de werkzaamheid, veiligheid en immunogeniciteit ook gedefinieerd in het protocol en deze zullen naar verwachting met de volledige studierapporten ingediend worden. Aangezien het algehele veiligheidsprofiel acceptabel was, en het niet de verwachting was dat de balans tussen baten en risico’s wezenlijk anders zou zijn voor mannen en vrouwen, is er voor gekozen om gedurende de versnelde aanvraagprocedure niet om additionele analyses te vragen om vertraging te voorkomen. Deze resultaten zullen naar verwachting met de volledige studierapporten ingediend worden.
Uit ervaring met andere vaccins weten we dat sekse in de regel een beperkte impact heeft op de afweerreactie (reactogeniciteit), met een beperkte toename in de gemelde bijwerkingen, en mogelijk hogere immuunrespons in vrouwen hoewel de exacte impact verschilt van vaccin tot vaccin.
Bent u voornemens te laten onderzoeken of jonge vrouwen wellicht een halve dosis van het COVID-19-vaccin toegediend zouden kunnen krijgen om op deze manier potentieel minder bijwerkingen en meer vaccin doses te bewerkstelligen?
Het onderzoek naar het werkingsmechanisme van deze zeldzame bijwerking is nog gaande. Inzicht hierin is noodzakelijk voor gericht onderzoek naar mogelijke strategieën om het risico te verkleinen. Op dit moment is niet te zeggen of halvering van de dosis mogelijk leidt tot een lager risico op de bijwerking.
Kunt u uitleggen waarom zowel het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) als het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) niet kijken naar bijwerkingen bij mannen en bij vrouwen? Hoe kan het dat onderzoek naar sekse geen harde eis is voor registratie van een vaccin? Kunt u met het CBG en de EMA in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen?
Er is wel degelijk aandacht voor genderverschillen. In de richtlijnen voor geneesmiddelonderzoek en -beoordeling staat beschreven, hoe effecten van geneesmiddelen in relevante (sub)groepen moeten worden onderzocht en geëvalueerd. Dit geldt niet alleen voor mannen of vrouwen, maar er wordt bijvoorbeeld ook specifiek aandacht gevraagd voor leeftijdscategorieën, personen met nier- en/of leverfunctiestoornissen en patiënten met verschillende ernst/ gradaties van een bepaald ziektebeeld. Er worden dan subgroep analyses uitgevoerd om te kijken of er sprake is van substantiële verschillen tussen deze groepen. In zowel de onderzoeksdossiers voor markttoelating als in de publiek toegankelijke Europese beoordelingsrapporten wordt aandacht besteed aan deze subgroep analyses. Indien klinische relevante verschillen worden gevonden, leiden deze analyses tot aangepaste (doseer)adviezen in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven in de wetenschappelijke productinformatie, de zogenaamde Summary of Product Characteristics (SmPC).
Wordt in het programma Gender en Gezondheid van ZonMw ook aandacht besteed aan de verschillen in bijwerkingen tussen mannen en vrouwen of wordt daar ook alleen naar de werkzaamheid van behandelingen gekeken?
Het ZonMw programma Gender en Gezondheid had een looptijd van 2016 tot 2020. In dit programma is gewerkt op twaalf thema’s, waarvan Geneesmiddelen een van deze thema’s betrof. Twee van de drie gehonoreerde onderzoeksprojecten waren specifiek gericht op bijwerkingen en sekse en genderverschillen daarbinnen. Van de kennissynthese zijn de resultaten bekend5. Het epidemiologisch onderzoek loopt nog, maar heeft wel over de voortgang gerapporteerd6.
Hoe verwacht de u dat genderverschillen goed worden ingebed in de onderzoeksagenda als overheidsinstanties als het CBG en de EMA geen oog hebben voor genderverschillen? Verwacht u niet ook dat als het CBG en de EMA eisen zouden stellen aan onderzoek naar bijwerkingen voor mannen en vrouwen, onderzoekers hier ook rekening mee houden?
Zie antwoord vraag 4.
Als het de missie is van het CBG dat iedereen die een medicijn gebruikt daarop moet kunnen vertrouwen, zou het CBG dan niet ook expliciet aandacht moeten hebben voor bijwerkingen van behandelingen voor vrouwen van verschillende leeftijden? Op welke manier heeft het CBG aandacht voor deze verschillen?2
Zie antwoord vraag 4.
Controleren het CBG en de EMA ook op interactie-effecten met veelgebruikte medicatie, zoals de anticonceptiepil en hartmedicatie? Zo nee, zou dat de veiligheid van medicatie niet sterk verbeteren?
Medicatie gebruik (concomitant medication) wordt in de regel wel geregistreerd bij vaccin studies. Interactie effecten tussen vaccinatie en genoemde medicijnen wordt niet onderzocht. Mocht daar aanleiding toe zijn wordt er expliciet gekeken naar gelijktijdig gebruik van medicatie welk mogelijk de werkzaamheid dan wel veiligheid zou beïnvloeden. Men moet dan denken aan gelijktijdig gebruik met andere vaccins, met immunosuppressiva (remmers van het afweersysteem) en paracetamol.
Gezien het werkingsmechanisme en de toegediende dosering van de vaccins is het niet de verwachting dat er een relevante wisselwerking is tussen genoemde medicijnen en COVID-19 vaccins die zou leiden tot een ander gebruik van de vaccins.
Welke bezwaren zijn er om de ruwe data van de klinische trials met betrekking tot werking en bijwerkingen van geneesmiddelen openbaar te maken? Kan dit als eis worden toegevoegd voordat medicijnen worden toegelaten op de markt?
Een extra eis is niet nodig. Sinds 2015 worden volledige klinische rapporten reeds gepubliceerd op de EMA clinical data website8. Publicatie van deze rapporten vindt, in de regel, uiterlijk 60 dagen na goedkeuring van het geneesmiddel plaats. Volledige rapporten van Moderna en Pfizer vaccin studies kunnen hier al worden gevonden. In de volgende fase van het data publicatie plan zal ook individuele patiënten data (geanonimiseerd) gepubliceerd worden.
CO2-uitstoot van bodemberoerende visserij, die even hoog is als de luchtvaartindustrie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trawlervisserij brengt evenveel CO2 in de atmosfeer als luchtvaartindustrie»?1
Ja
Is het bij u bekend dat het gebruik van sleepnetten in de visserij de zeebodem dusdanig verstoort dat dit leidt tot een CO2-uitstoot die even groot is als die van de wereldwijde luchtvaart?
In het artikel van Nature waar naar wordt verwezen in het bericht «Trawlervisserij brengt evenveel CO2 in de atmosfeer als luchtvaartindustrie» wordt beschreven dat het omwoelen van de bodem resulteert in een opname van koolstof in de waterkolom. Welk deel hiervan uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer is onbekend. Of de jaarlijkse CO2 die vrijkomt door bodemberoering circa 1 gigaton bedraagt kan ik niet met zekerheid bevestigen.
Beaamt u dat de hoeveelheid CO2 die jaarlijks vrijkomt als gevolg van zeebodemverstoringen circa 1 gigaton bedraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de CO2-uitstoot die vrijkomt als gevolg van zeebodemverstoring door sleepnetten meegenomen in de nationale CO2-uitstoot van het land onder wiens vlag gevaren en gevist wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat wordt niet meegenomen in de nationale CO2-uitstoot aangezien het onbekend is welk deel van de koolstof die door het omwoelen van de bodem in de waterkolom terecht komt uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer en de rapportage richtlijnen van de IPCC daar geen methode voor voorschrijven.
Klopt het dat de CO2-uitstoot als gevolg van internationale scheepvaart niet meegerekend wordt bij de CO2-uitstoot van het vlagland waar het schip geregistreerd is?
Het verbruik van bunkerbrandstoffen wordt wel gerapporteerd maar niet aan individuele landen toegerekend.
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel de Nederlandse bodemberoerende visserij in binnen- en buitenland bijdraagt aan de Nederlandse CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik zal in overleg met de Staatssecretaris van EZK met Nederlandse kennisinstellingen de mogelijkheden verkennen om de aard en ernst van bodemberoering als bron van CO2-uitstoot te duiden op basis van literatuur en/of aanvullend onderzoek. De resultaten hiervan kunnen dan bij toekomstige IPCC-rapportages worden meegenomen.
Naast een onbekende bijdrage van Nederlandse bodemberoerende visserij aan CO2-uitstoot door bodemberoering, stoot de visserij als gevolg van brandstofverbruik door motoren CO2 uit. De sluiting van natuurgebieden en windparken zullen het gedrag van vissers beïnvloeden en daarmee ook de CO2-uitstoot. Op dit moment is daarover nog veel onbekend. Over de visserijmaatregelen uit het Noordzeeakkoord zal ik de Tweede Kamer vóór de zomer informeren bij de actualisatie van de kottervisie. Daarbij zal ik ook aandacht besteden aan mogelijke gevolgen voor de CO2-uitstoot door brandstofverbruik.
Bent u bereid om de CO2-uitstoot als gevolg van bodemberoerende visserij mee te nemen in de nationale CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De uitstoot door het omwoelen van de bodem wordt niet meegenomen in de nationale CO2-uitstoot aangezien het onbekend is welk deel van de koolstof die door het omwoelen van de bodem in de waterkolom terechtkomt uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer en de rapportage richtlijnen van de IPCC daar geen methode voor voorschrijft.
De uitstoot door de motoren binnen de 12-mijlszone wordt reeds meegenomen in de nationale CO2-uitstoot. De uitstoot door de motoren buiten de 12-mijlszone wordt conform mondiale afspraken niet tot de nationale CO2-uitstoot gerekend.
Bent u bereid om in Europa actief op te roepen tot het registreren van de CO2-uitstoot van bodemberoerende visserij in de nationale CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Op basis van mondiale afspraken wordt door het omwoelen van de bodem niet gerekend tot de nationale CO2-uitstoot. Er wordt echter gewerkt aan de verdere beperking van CO2-uitstoot door scheepvaart, waaronder visserij. Ik verwijs ook naar de beantwoording van vraag 7 bij de vragen van het lid Futselaar.
Bent u bereid om tenminste 30% van de Nederlandse oceanen te beschermen tegen bodemberoerende visserij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Er bestaat op basis van internationaal zeerecht geen grondslag voor Nederland om eenzijdig oceanen te beschermen. Nederland kan alleen eenzijdig gebieden beschermen in het eigen zeegebied. Visserijbeperkende maatregelen in de Exclusieve Economische Zone kunnen alleen getroffen worden via het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over beschermde gebieden in de Nederlandse Noordzee. In 2023 is 13,7% van waardevolle ecologische gebieden in de Nederlandse Noordzee gevrijwaard van bodemberoering door visserij. Dit loopt op naar 15% in 2030. De afspraken uit het Noordzeeakkoord zijn voor mij het uitgangspunt en de uitwerking van deze afspraken is gestart.
De 43 zorgmedewerkers die door Nederland naar Curaçao zijn gestuurd |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u van mening dat er in Nederland een tekort is aan zorgpersoneel en/of dat de zorg in Nederland op dit moment in het algemeen zwaar of misschien zelfs wel overbelast is?1
Ja.
Waar komen deze 43 door Nederland naar Curaçao gestuurde zorgmedewerkers vandaan? Waarom (werden en) worden deze zorgmedewerkers niet (eerder) ingezet om de zorg in Nederland te ontlasten? Kunnen we hieruit misschien concluderen dat er in Nederland geen gebrek aan zorgpersoneel is en de zorgsector in Nederland op dit moment niet overbelast is? Of valt de belasting van de zorg in Nederland wel mee in vergelijking met Curaçao? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen? Zo nee, waarom stuurt Nederland dan zorgmedewerkers naar Curaçao?
De situatie in het Caribisch deel van Nederland is zeer ernstig, ook in vergelijking met de situatie in Nederland. Op Curaçao was het aantal nieuwe COVID-besmettingen in de week van 5 april opgelopen naar 1339 per 100.000 inwoners. In Europees Nederland gold in diezelfde week een incidentie van 286/100.000. Er lagen op dat moment 117 patiënten in het ziekenhuis van Curaçao, waarvan 36 op de intensive care. Het ziekenhuis heeft alle planbare zorg af moeten schalen, waaronder oncologie, en er zijn COVID-patiënten overgeplaatst naar de IC op Aruba, die hiervoor ook een deel van de planbare zorg heeft moeten afschalen. Gezien de beperkte IC-capaciteit in de regio was opschaling van de IC noodzakelijk. Hiervoor was snel extra personele inzet nodig, waarbij vanwege de snelheid deels tijdelijke inzet van personeel uit het Europese deel van het Koninkrijk vereist was.
De groep zorgmedewerkers die vanuit Extra Handen voor de Zorg tijdelijk wordt ingezet, bestaat voor het overgrote deel uit artsen (o.a. een chirurg, radioloog en een GGD-arts), verzorgenden IG, doktersassistenten en verpleegkundigen (o.a. SEH-verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, psychiatrisch verpleegkundige) met een volledige registratie. Zij hebben zich allen vrijwillig aangemeld om voor een periode van 4 weken ondersteuning te bieden in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Voor zover deelnemers werkzaam zijn in de zorg, doen zij dit in eigen tijd en is in goed overleg met de zorgorganisaties én collega’s een oplossing gevonden voor hun tijdelijke afwezigheid. Bijvoorbeeld door diensten te ruilen met collega’s, het voor elkaar invallen opdat één teamlid kon afreizen, het opnemen van verlof, of het vrijmaken van een medewerker om mee te gaan. Er zijn ook artsen en verpleegkundigen in deze groep die op het moment van de oproep (vrijdag 2 april) niet actief waren in de zorg in Nederland.
Zij werkten buiten de zorg, zijn recent gepensioneerd, zitten tussen banen in of hadden als zzp-er geen actieve opdracht. Ik ben zeer dankbaar voor de solidariteit van de Nederlandse zorg met de inwoners en zorgverleners in dit deel van het Koninkrijk.
De inzet van dit team in het Caribisch deel van het Koninkrijk heeft geen significant effect op de zorg in Nederland noch op de mate waarin Extra Handen voor de Zorg de ziekenhuizen in Nederland kan voorzien van tijdelijk extra medisch personeel. Via Extra Handen voor de Zorg zijn mensen beschikbaar waar zorgorganisaties in Nederland een beroep op kunnen doen. Zo zijn er 129 artsen, 249 Hbo verpleegkundigen, 276 Mbo verpleegkundigen en 13 verpleegkundig specialisten die voor minimaal 20 uur in de week beschikbaar. Het is aan ziekenhuizen om een beroep te doen op dit potentieel bij Extra Handen voor de Zorg. Of ziekenhuizen dit ook zullen doen, kan ik niet op voorhand zeggen. Er is een tekort aan personeel in de Nederlandse ziekenhuizen en de druk op de zorgmedewerkers is hoog. Tegelijkertijd zie ik al langer dat ziekenhuizen qua absorptievermogen voor tijdelijk extra personeel tegen grenzen aanlopen en dat de reserve aan personeel bij Extra Handen voor de Zorg niet volledig wordt ingezet.
Ik hecht eraan op te merken dat Nederland geen mensen «stuurt», maar deze inzet faciliteert. Zorgprofessionals bepalen zelf of en waar zij werken, zorgorganisaties beoordelen of zij tijdelijk extra personeel nodig hebben en de inzet van tijdelijk personeel kunnen opvangen. Omdat de behoefte groot is, faciliteert VWS het initiatief Extra Handen voor de Zorg. Extra Handen voor de Zorg brengt mensen, die bereid zijn om – naast hun reguliere baan of studie – tijdelijk bij te springen, en zorgorganisaties in nood bij elkaar.
Hoe denkt de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) over het sturen van Nederlandse zorgmedewerkers naar het Caribisch gebied? Is er wat de NVZ betreft op dit moment wellicht voldoende (over)capaciteit in de zorg voor het sturen van zorgpersoneel naar Curaçao? Indien dit bij u niet bekend is, kunt u hier dan bij de NVZ navraag naar doen en ons haar antwoord laten weten?
De Minister voor Medische Zorg en Sport en ik hebben een verantwoordelijkheid voor alle gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden. De situatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk is zeer ernstig, ook in vergelijking met de Nederlandse situatie. Om die reden vroeg ik Extra Handen voor de Zorg na te gaan of mensen uit hun bestand bereid en beschikbaar waren voor tijdelijke inzet op Curaçao. De zienswijze van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen of welke andere partij dan ook, is daaraan ondergeschikt.
Proctoring |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u nader uiteenzetten waarom, volgens u, er geen instemmingsrecht zou moeten zijn voor de manier waarop instellingen fraude bestrijden, temeer als de fraudebestrijding zo ver doorsijpelt in de privé situatie/omgeving van studenten? Hoe rijmt u dit met het instemmingsrecht van de centrale medezeggenschap op aanvullende procedures ter bescherming van de rechten van studenten die door het instellingsbestuur worden getroffen (WHW artikel 7.59 5b2)?
Zoals ik in eerdere beantwoording1 heb aangegeven is online proctoring (een) software(programma) dat in het hoger onderwijs gebruikt wordt om fraude tegen te gaan. Vormen van fraudebestrijding die op een instelling worden ingezet zijn niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Met een eventueel instemmingsrecht zouden studenten immers in de gelegenheid worden gesteld (mede) te bepalen met welke methodes hun eigen mogelijk frauduleuze handelen kan worden opgespoord. Dit is mijns inziens niet wenselijk.
Voorgaande laat onverlet dat onderwijsinstellingen -zeker waar het bijzondere persoonsgegevens betreft als beelden van de privéomgeving- een grote verantwoordelijkheid hebben om zorgvuldig om te gaan met de persoonsgegevens van studenten en docenten en hierover in voorkomende gevallen het gesprek te voeren met de medezeggenschap, al dan niet als onderdeel van de beschrijving bedoeld in het door u aangehaalde artikel 7.59 lid 5 sub b2 WHW. Instellingen dienen zich te houden aan de privacy regels. Door het Amsterdamse gerechtshof is in een recent arrest vastgesteld dat het gebruik van online proctoring conform AVG kan worden ingericht.2 Ik wijs in dit kader voorts op de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan de instellingen waarin staat hoe de privacy van studenten geborgd kan worden.3
Hoe rijmt u dat met het oordeel van het Stichtingsbestuur van de Radboud Universiteit dat vanwege het grote belang van privacy voor studenten de Universitaire Gezamenlijke Vergadering wél instemmingsrecht heeft op de inzet van online proctoring?1
Het stichtingsbestuur van de Radboud Universiteit heeft deze afweging binnen het kader van de wet gemaakt op basis van wat zij in hun eigen reglement hebben vastgesteld. Dit doet niet af aan mijn antwoord bij vraag 1.
Deelt u de mening dat ook als de inspraak niet naar de letter van de wet is geregeld, het wel voor de hand ligt en wenselijk is dat de centrale studentenraad inspraak heeft op het beleid rondom privacykwesties zoals proctoring?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat ook als inspraak niet naar de letter van de wet is geregeld, het wel in de geest van de wet is dat de opleidingscommissie inspraak heeft over verregaande maatregelen als proctoring bij het afnemen van online tentamens?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 hebben instellingen een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Het is verder aan de instellingen en de medezeggenschap in gezamenlijkheid om hierover het gesprek met elkaar te voeren. De medezeggenschap – daaronder begrepen ook de opleidingscommissie – kan gelet op het haar toekomende recht tot (ongevraagd) advies op elk gewenst moment hierover ook proactief het gesprek aan gaan met het bestuur. Ik zou daarom de studenten en instellingen willen aanmoedigen om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het online afnemen van tentamens ook valt onder de manier waarop tentamens worden afgelegd zoals beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (artikel 7.13) en daarom de opleidingscommissie hier wettelijk adviesrecht op heeft?
Ik deel de mening dat het online afnemen van tentamens valt onder de manier waarop tentamens worden afgelegd, zoals bedoeld in artikel 7.13 lid 2 sub l WHW. De opleidingscommissie heeft inderdaad adviesrecht op dit onderdeel van de Onderwijs- en examenregeling. In voornoemde uitspraak van het Amsterdamse gerechtshof merkt het Hof overigens dienaangaande op dat het in «de rede [ligt] om een online tentamen gelijk te stellen met een «gewoon» schriftelijk afgenomen tentamen waarbij, zij het in een andere vorm, ook (...) surveillance mogelijk en bovendien gebruikelijk is.»
In antwoorden op eerdere Kamervragen geeft u aan dat studenten op hogescholen positief zijn over de inzet van een tweede camera2; kunt u de resultaten van de pilots delen met de Kamer? Hoe rijmt u dit met de onderzoeksresultaten van ISO naar online onderwijs waarbij het gebruik van proctoringsoftware tijdens tentamens door bijna 60 procent van de studenten als onprettig en onveilig wordt ervaren?3
In mijn vorige beantwoording heb ik aangeven dat hogescholen positieve reacties ontvingen over de inzet van een tweede camera. Ik heb de Vereniging Hogescholen verzocht om de resultaten van de pilots bij hogescholen op te vragen. Vier hogescholen hebben algemene informatie gegeven over hun inzet van een tweede camera en de ervaringen van hun studenten daarmee.
Uit de informatie blijkt dat studenten wisselend reageren op de inzet van een tweede camera. Er zijn binnen deze vier hogescholen studenten die de inzet van een tweede camera als positief ervaren, maar ook studenten die er een ongemakkelijk gevoel bij krijgen. Bij deze vier hogescholen maken studenten nauwelijks bezwaar tegen een tentamen waarbij online proctoring met twee camera’s wordt ingezet. Twee hogescholen geven aan geoefend te hebben met een tweede camera. Één hogeschool had voor de coronapandemie een kleinschalige pilot lopen met twee camera’s, die gericht was op studenten die niet altijd naar de instelling kunnen komen zoals topsporters. Voor deze studenten geldt dat zij de geboden flexibiliteit waarderen omdat zij op deze manier toch een tentamen kunnen maken.
Het algemene beeld is dus dat studenten wisselend denken over de inzet van een tweede camera bij tentamens met online proctoring software, maar dat er binnen deze hogescholen weinig bezwaar wordt gemaakt.
De informatie die de hogescholen hebben aangeleverd gaat over het gebruik van een tweede camera, een aspect binnen de inzet van online proctoring. Bij het onderzoek van het ISO gaat het om de ervaringen van studenten over online proctoring in het algemeen. Hierdoor is het lastig om de informatie van hogescholen en het onderzoek van het ISO te vergelijken. Het toont wel aan dat de ervaringen met (aspecten van) online proctoring uiteenlopen.
Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met online proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te beiden, zoals een tentamen op locatie. Instellingen kunnen sinds de zomer van 2020 tentamens op locatie organiseren. Dat betekent dat er voor studenten die bezwaar hebben door instellingen laagdrempeliger een alternatief geboden kan worden.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De digitale surveillant staat naast je bed»?4
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten geen inzicht hebben op de onderliggende logica als zij als fraudeer worden bestempeld en hierdoor zichzelf niet kunnen verdedigen?
Die mening deel ik. De richtlijnen van SURF en de AP wijzen ook op het belang van juiste informatievoorziening voor de student. Studenten moeten voorafgaand aan het maken van een tentamen met online proctoring goed geïnformeerd worden over het verloop van het tentamen in de desbetreffende tentamenomgeving en de werking daarvan. Dit houdt in dat de instelling informatie dient te verstrekken over de manier waarop de detectie van fraude plaatsvindt. Ook moet het voor de student duidelijk zijn op basis van welk gedrag, de software en de surveillant bepalen of de student afwijkend en/of fraudeleus gedrag vertoont. Zo begrijpen studenten de onderliggende logica van de software beter en kunnen zij met meer vertrouwen een online proctored tentamen maken.
Voorbeelden van maatregelen die instellingen volgens SURF en AP kunnen treffen om inzicht te bieden in de onderliggende logica van deze vorm van fraudebestrijding zijn onder andere:
een video om het proces uit te leggen en vereisten toe te lichten, een uitgebreide lijst met veel gestelde vragen en een oefenmoment met de software. Uitleg over de werking van de software hoort een belangrijk aspect binnen deze maatregelen te zijn.
Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen verantwoordelijk zijn voor gedegen technische bijstand/hulp tijdens het afnemen van tentamens waarbij proctoringsoftware wordt ingezet?
Die mening deel ik. Als de student tijdens een tentamen te maken krijgt met technische problemen, moet er eenvoudig (telefonisch) contact kunnen worden gezocht met de surveillant. Idealiter worden technische problemen voortijdig verholpen, bijvoorbeeld door de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 8 te hanteren. Het is hierbij van groot belang dat studenten problemen melden bij de instelling, zodat de instelling tijdig een passende oplossing kan bieden.
Indien een student niet in staat is om een online tentamen af te nemen, dient de onderwijsinstelling zich in te zetten om een (haalbaar) alternatief aan te bieden. Dat kan een alternatief tentamen of een tentamen op locatie zijn.
In antwoorden op eerdere Kamervragen geeft u aan dat instellingen zich ook moeten houden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij gebruik van proctoringsoftware; hoe ruimt u dat met de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens dat niet alle onderwijsinstellingen de AVG naleven bij het inzetten van proctoringsoftware?
De AP heeft in oktober 2020 aangegeven dat, gezien de korte periode waarin onderwijsinstellingen online onderwijs en tentaminering moesten organiseren, het werken met online proctoringsoftware niet overal even goed werd ingericht8. Op basis van deze conclusie, heeft de AP de onderwijsinstellingen verschillende aanbevelingen gedaan. De AP heeft de onderwijsinstellingen opgeroepen om deze aanbevelingen op te volgen.
De aanbevelingen van de AP maar ook die van SURF9 maken het voor de instellingen inzichtelijk hoe zij het online onderwijs en de tentaminering moeten inrichten. Ik onderschrijf deze oproep en daarom heb ik in november 2020 de onderwijsinstellingen nadrukkelijk opgeroepen10 om deze aanbevelingen op te volgen. Als er sprake is van een datalek moet de AP te allen tijde worden geïnformeerd zodat zij onderzoek kan doen.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Tjeerd de Groot (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zon straalt, maar de bruine vloot verkeert in zwaar weer»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het zijn moeilijke tijden en veel ondernemers hebben zwaar te lijden onder de economische gevolgen van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat de bruine vloot een enorm belangrijk stuk cultureel erfgoed vertegenwoordigd dat bescherming behoeft?
Ja, de zeilende bruine vloot is een belangrijk onderdeel van onze cultuur als zeilende natie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de bruine vloot tot het einde van het tweede kwartaal van dit jaar op de tegemoetkomen moet wachten? Bent u bereid om – net zoals bij de overige steunregelingen – met voorschotten te werken?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het Kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de TVL lijken voor bruine vloot-schippers goed te passen.
Dit blijkt onder andere door dat sinds de start van de crisis in maart vorig jaar ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me ervan bewust dat naast bruine vloot-ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld met motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet volledig weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn. Dit komt ook doordat de steun vanuit de TVL binnen enkele weken na het doen van een aanvraag beschikbaar is. Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen voorafgaand aan publicatie van een regeling omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Indien er sprake is van staatssteun, is dit bovendien onrechtmatig.
Indien er vertraging in het uitkeren van de beloofde 15 miljoen euro blijft, kunt u garanderen dat dit niet zal leiden tot het verdwijnen van een deel van dit culturele erfgoed? Zo nee, hoeveel schepen lopen volgens u het risico op faillissement door de vertraging van de uitkering van deze regeling?
In de Kamerbrief van 17 februari jl. heb ik uw Kamer laten weten dat de Coronaregeling bruine vloot niet eerder dan eind tweede kwartaal 2021 zal kunnen worden opengesteld (Kamerstuk 35 420, nr. 231). De verwachting is nog steeds dat deze regeling in juni beschikbaar zal zijn voor deze ondernemers.
Ondernemers kunnen ook gebruik maken van de TVL en andere maatregelen uit het steun- en herstelpakket.
Klopt het dat door te focussen op «zeilschepen, met een historisch/traditioneel uiterlijk, die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd ten behoeve van kleinschalige passagiersvaart (chartervaart)» (Kamerstuk 35 420, nr. 231) en de SBI-codes 5010 of 5030, de ideële vaart wordt uitgesloten van de extra steunmaatregel? Klopt het bovendien dat ander Varend Erfgoed, zoals stoomboten, hiermee ook buiten de boot vallen?
De regeling zal zich richten op ondernemers met SBI-code 5010, 5030 en 9103 die bedrijfsmatig zeilschepen van 50 jaar of ouder exploiteren voor het vervoeren van passagiers. Voor ondernemers die andere activiteiten uitvoeren zoals het maken van tochten met een stoomboot staat de TVL regeling open.
Kunt u toelichten waarom gekozen is voor deze afbakening? Deelt u de mening dat of een schip wel of niet een ideëel doeleinde heeft of een motor bevat, niet zoveel hoeft te zeggen over de cultuurhistorische waarde van het schip?
Het doel van de regeling is om ondernemers die bedrijfsmatig een historisch zeilend schip exploiteren te ondersteunen in de kosten voor onderhoud en herstel, zodat deze schepen behouden blijven voor exploitatie. Deze regeling is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Bent u bereid de huidige afbakening aan te passen zodat deze toereikend is in het beschermen van Nederlands cultureel en historisch varend erfgoed tegen de effecten van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze regeling wordt ontwikkeld om de commercieel zeilende historische vloot te ondersteunen. Niet voor bredere steun aan al het varend erfgoed.
Welke andere schepen die wellicht wel tot ons Varend Erfgoed behoren, maar niet onder deze codes of beschrijving vallen, kunnen door deze afbakening geen aanspraak maken op deze regeling?
Voor deze regeling zullen zeilende schepen van 50 jaar of ouder, die commercieel worden geëxploiteerd in aanmerking komen. Als aanvullende eis zal worden gesteld dat deze ondernemers geregistreerd staan onder code 5010, 5030 en 9103. Ondernemers die dezelfde activiteiten uitvoeren maar een andere SBI-code hebben kunnen via een hardheidsclausule in de regeling toegang krijgen tot deze regeling. Van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt door ondernemers die een ander historisch schip exploiteren zoals bijvoorbeeld stoomboten en motorboten. Voor deze ondernemers staat de TVL open.
Klopt het dat u in uw brief van 17 februari 2021 stelde dat de verwachting was dat er eind maart meer informatie beschikbaar zou zijn over de invulling van de regeling? Kunt u toelichten waarom er vertraging is opgelopen in het invullen van de regeling en wanneer deze alsnog verwacht kan worden?
Bij het ontwikkelen van de regeling hebben wij een passender manier gevonden die beter aansluit bij de TVL en waarmee voorkomen wordt dat voor dezelfde kosten subsidie wordt verstrekt. Dit heeft voor enige vertraging in de uitwerking van de regeling gezorgd, de geplande datum van openstelling is hetzelfde gebleven.
Ik ben met de Europese Commissie in gesprek of de voorziene vormgeving van de regeling past binnen de steunkaders voor cultuur en instandhouding van het erfgoed. Na een positief advies van de commissie kan de regeling nader worden uitgewerkt, gepubliceerd en zal de Kamer worden geïnformeerd, waarna de regeling, zoals aangekondigd in mijn brief van 17 februari jl., eind tweede kwartaal kan worden opengesteld.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
We zullen deze antwoorden binnen de termijn aan de Kamer sturen.
Het ‘per ongeluk’ kappen van een beschermd bos en het kappen van bomen in het broedseizoen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geschokte reacties om drama met dode eekhoorntjes in Bilthoven: «Wie kapt er een boom in broedseizoen?» en «Oeps, gekapt bos in Amersfoort bleek toch beschermde status te hebben» en kent u de uitzending «Heb je als inwoner inspraak in de bomenkap door de gemeente?»»?1 2 3
Ja, ik ben bekend met deze berichten en de uitzending.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bomen in Bilthoven zijn gekapt tijdens het broedseizoen waardoor vier jonge eekhoorns omgekomen zijn? Beaamt u dat er vaak roekeloos wordt gekapt zonder rekening te houden met de dieren? Zo nee, waarom niet?
Bij de betreffende bomen zijn bij inspecties veiligheidsrisico’s geconstateerd, waarop de gemeente De Bilt op 16 december 2020 een kapvergunning heeft aangevraagd, die op 3 februari 2021 is verleend. Na afloop van de bezwaartermijn van 6 weken mochten de bomen gekapt worden vanaf 17 maart 2021. De vergunning is verleend op basis van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente De Bilt en is een jaar geldig.
Los van de kapvergunning zal een initiatiefnemer die een activiteit onderneemt, zoals het vellen van een boom, altijd vooraf moeten checken of de activiteit effect heeft op aanwezige soorten om strijd met de soortbeschermingsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) te voorkomen. De betreffende boom waarin de eekhoorns zijn aangetroffen zijn daarom voorafgaand aan de kap door een medewerker met behulp van een hoogwerker gecontroleerd, waarbij de holtes van de boom aan de binnenzijde met de hand zijn gevoeld. Helaas is de holte waarin deze eekhoorntjes zaten daarbij over het hoofd gezien.
Op zich is het niet verboden om te kappen in het broedseizoen, maar dan moet wel voldaan zijn aan de eisen gesteld in de Wnb. Dit is hier gedaan door het vooraf controleren van de bomen op broedende vogels en andere nesten. Ik betreur dat dit zo gegaan is, maar mijn inziens ging het niet om roekeloze kap. Het feit is wel dat de Wnb is overtreden. Daarom heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht, die belast is met het toezicht en de handhaving, een voornemen last onder dwangsom opgelegd.
Klopt het dat het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort een waardevol bosgebied was, met een beschermde status, vanwege de aanwezigheid van oude boskernen, die door de provincie Utrecht als grond voor een kapverbod zijn aangewezen volgens de Beleidsregels Natuur en landschap, op basis van artikel 4.2 derde lid van de Wet natuurbescherming?
Het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort is opgenomen op de kaart Oude boskernen. Daarmee is het een waardevol bosgebied en komt het in aanmerking voor een kapverbod. Het is aan de provincie Utrecht, als bevoegd gezag, om gebruik te maken van de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wnb om een kapverbod op te leggen. De provincie Utrecht heeft ervoor gekozen geen kapverbod op te leggen, omdat zij het realiseren van een zorginstelling als een zwaarwegend maatschappelijk belang beschouwt dat het toestaan van kap in dit geval rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat bos en bomen met een beschermde status beschermd moeten worden? Zo nee, wat houdt een «beschermde status» dan volgens u in?
Ik deel de bezorgdheid over de bescherming van bos en bomen met een beschermde status en zal het onderwerp onder de aandacht brengen bij de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening.
De regels over houtopstanden zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wnb. Binnen de bebouwde kom gelden deze regels niet, maar zijn de regels van de desbetreffende gemeente van toepassing. De gemeente kan dus zelf bepalen of bomen een beschermde status hebben of niet en of een kapvergunning moet worden aangevraagd.
Buiten de bebouwde kom geldt de Wnb en zijn, op enkele uitzonderingen na, de provincies bevoegd gezag. De Wnb verbiedt het geheel of gedeeltelijk vellen van houtopstanden zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten, behoudens de in artikel 4.4 van de Wnb geregelde generieke uitzonderingen op de meldplicht en herbeplantingsplicht. Ter bescherming van houtopstanden kunnen gedeputeerde staten het vellen van houtopstanden telkens voor ten hoogste vijf jaar verbieden ter bescherming van bijzondere natuur-of landschapswaarden (artikel 4.2, derde lid, van de Wnb). Buiten de bebouwde kom is het dus vooral aan provincies als bevoegde gezagen om gebruik te maken van deze bevoegdheid.
Kunt u aangeven of er onderzoek naar beschermde plant- en diersoorten is gedaan in het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort? Zo ja, welke beschermde plant- en diersoorten zijn er aangetroffen? Zo nee, waarom niet en hoe is dat te rijmen met de Wet natuurbescherming?
Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben, in antwoord op vragen van provinciale staten, aangegeven dat het ecologisch werkprotocol niet op voorhand is ingeleverd. In de afgegeven ontheffing zijn voorwaarden opgenomen, waaronder het doen van een startmelding en het opstellen van een ecologisch werkprotocol. Het niet naleven hiervan is een overtreding van artikel 5.3 lid 4 van de Wnb. Daarom is de zaak opgepakt door de RUD Utrecht. Het is mogelijk dat zij een last onder dwangsom (LOD) opleggen vanwege het niet naleven van de voorschriften die verbonden zijn aan de ontheffing. Het onderzoek bij de RUD is nog lopende, waardoor de provincie vooruitlopend op dit onderzoek hier niet op in kan gaan.
Klopt het dat er voor het kappen van bovenstaand bos een ontheffing is afgegeven om een aanwezige dassenpopulatie opzettelijk te verstoren voor een periode van vijf jaar? Zo ja, op basis van welke randvoorwaarden is deze ontheffing afgegeven en hoe is de ontheffing te rijmen met de beschermde status van de das?
Er is een ontheffing verleend voor een periode van vijf jaar4, 5, waarbij de verstoring door de werkzaamheden zo beperkt mogelijk moet worden gehouden en het gebied na de werkzaamheden weer aantrekkelijk is voor de das. De instandhouding van de soort mag dus niet in gevaar komen door de werkzaamheden.
Klopt het dat er geen centrale regie en overzicht is op het bomenkapbeleid van gemeenten en provincies vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid? Zo ja, verklaart dat waarom de ene bestuurslaag te vaak onvoldoende op de hoogte is van wat de andere bestuurslaag doet? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er geen specifiek toezicht of centrale regie is op het bomenkapbeleid van individuele gemeenten en provincies. Dat heeft te maken met de bevoegdheidsverdeling zoals deze beschreven is bij vraag 4. Vanwege het belang van het behoud van bomen en bossen voor biodiversiteit, klimaat en cultuurhistorie heb ik met provincies de Bossenstrategie opgesteld. De Bossenstrategie bevat onder meer acties om meer bomen in steden en dorpen te realiseren, met een streven van 1% meer bomen per jaar. Naast bosuitbreiding is ook aandacht voor het behoud voor oude bomen of bomen met een cultureel-erfgoed-waarde. Een expertgroep onderzoekt de mogelijkheden voor bosuitbreiding bij nieuwe woonwijken en behoud van het stedelijk groen. Dit beleid moet ertoe leiden dat er meer aandacht is voor het belang van bomen en bossen en dat er ook naar gehandeld wordt. Samenwerking tussen bevoegde gezagen en participatie van maatschappelijke organisaties zijn hierin sleutelwoorden.
Kunt u (bij benadering) een overzicht geven van de hoeveelheid bomen en het aantal hectaren bos die gekapt c.q. erbij gekomen zijn sinds 2010, graag uitgesplitst per jaar en per kapbeweegreden, zoals gebiedsontwikkeling, ziekte en natuurbeheer (in het kader van Natura 2000)?
Per boom wordt geen centraal register bijgehouden.
De verandering van de totaaloppervlakte bos in Nederland wordt wel bijgehouden. Elke 4 jaar publiceert de WUR deze bevindingen, waarvan de eerstvolgende in september 2021 verwacht wordt voor de periode 2017–2020. In 2017 is het laatste overzicht gepubliceerd. Tussen 2009 en 2017 is het oppervlakte bos in Nederland afgenomen van 373.400 hectare tot 370.000 hectare. Belangrijk hierin is te vermelden dat de desbetreffende onderzoekers hebben aangegeven dat er wat ruis in de modellen zit, waardoor het oppervlakte bos in 2013 waarschijnlijk is overschat.
In die periode is ongeveer 25.000 hectare bos verdwenen en 22.000 hectare bos aangeplant. Het verschil is voor een belangrijk deel te verklaren door omvorming van (naald)bos naar andere natuur met een hogere biodiversiteit (o.a. heide) en de uitvoering van herstelmaatregelen in Natura 2000 gebieden.
Hoe en hoe vaak controleert u of gemeenten en provincies zich houden aan de Wet natuurbescherming?
Een groot deel van het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee ook de uitvoering van de Wnb. Provincies hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid. Op grond van de Wnb zijn gedeputeerde staten van de provincies bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor het beheer van soorten. Ik vertrouw erop dat de provincies hierin zorgvuldig handelen. Gedeputeerde staten leggen primair verantwoording af aan provinciale staten van de betrokken provincie.
Binnen een gemeente oefent de gemeenteraad controle uit op burgemeester en wethouders. Het Rijk heeft niet de rol stelselmatig individuele provinciale of gemeentelijke besluiten te controleren. In het kader van de uitvoering van het natuurbeleid spreekt het Rijk veelvuldig met provincies. Tijdens die gesprekken worden mogelijke knelpunten besproken. Eventueel ingrijpen kan het Rijk met behulp van de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht. Provincies kunnen eveneens gebruik maken van het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht jegens gemeenten.
Hoe en hoe vaak controleert u of er gedegen onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde dieren- en plantensoorten wordt uitgevoerd?
Voordat een initiatiefnemer een activiteit onderneemt, zoals het vellen van een boom, zal deze altijd moeten checken of de activiteit effect heeft op aanwezige soorten om strijd met de soortbeschermingsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wnb te voorkomen. De controle of de initiatiefnemer dat heeft gedaan is de verantwoordelijkheid van de provincies. Ik verwijs u daarvoor ook naar het antwoord op vraag 9.
In de gevallen dat het Rijk bevoegd gezag is voor het verlenen van ontheffingen, als het gaat om zaken van nationaal belang (bijvoorbeeld aanleg van wegen, spoorwegen, militaire terreinen etc.), controleert het Rijk de aanvraag op een effect op aanwezige beschermde dieren- en plantensoorten.
Deelt u de mening dat centrale regie over de bescherming van waardevolle bomen en bossen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat er per ongeluk beschermde bossen gekapt worden, waarin mogelijk beschermde diersoorten leven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de regie over de bescherming weer te centraliseren en deze vast te leggen in een nationaal actieplan?
Nee, in principe voeren de provincies de controletaak naar behoren uit. Ongelukken dienen voorkomen te worden, maar ik zie in meer centrale regie geen modus waarin dergelijke incidenten wel voorkomen worden. Ik zal in samenspraak met de provincies en de VNG verkennen of er aanpassingen in het huidige beschermingsregime nodig zijn.
Bent u bereid om een centraal monitoringsysteem voor het kappen van bomen in te voeren, waarin elke verantwoordelijke (overheids)instelling of bestuurslaag de gegevens op een vergelijkbare gestandaardiseerde manier kan bijhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel kunt u hier uitvoering aan geven?
Het is het onderzoeken waard of uniformering meer betrouwbaarheid naar de burger oplevert. Als onderdeel van de uitvoering van de Bossenstrategie zal er een monitoring opgezet worden om de netto toename van het oppervlakte bos in Nederland bij te houden. Ik zal verkennen of een dergelijk centraal monitoringssysteem hierin geïntegreerd kan worden.
Klopt het dat in de provincie Utrecht slechts een meldingsplicht geldt voor het kappen van bospercelen in het buitengebied die kleiner zijn dan 1.000 vierkante meter? Zo ja, hoe wordt gecontroleerd welke beschermde plant- en diersoorten er aanwezig zijn en of een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming nodig is? Wordt deze meldingsplicht, of een soortgelijke, ook in andere provincies toegepast? Zo ja, welke?
Dat klopt niet, de meldingsplicht geldt voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom die groter zijn dan 1.000 vierkante meter of bij een rijbeplanting van meer dan 20 bomen, zolang ze niet onder een uitzondering vallen in artikel 4.1 van de Wnb. Hierin is geen onderscheid tussen provincies. Verder staat de meldingsplicht los van een mogelijke ontheffingsplicht van soortenbeschermingsbepalingen, ongeacht de omvang van het gebied of het aantal bomen.
Artikel 4.1 van de Wnb geeft aan in welke gevallen de wet niet van toepassing is en de gemeente bevoegd gezag is en dus zelf kan bepalen of een meldingsplicht nodig is of een vergunning voor het kappen van houtopstanden. Is de Wnb van toepassing, dan geldt op grond van artikel 4.2 een meldplicht voor van het vellen van een houtopstand, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, behoudens de in artikel 4.4 geregelde generieke uitzonderingen op de meldplicht. Wat betreft de controle of beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van het kapbeleid per provincie en welke gemeenten geen kapvergunning hebben?
Er bestaat geen algeheel overzicht van het kapbeleid per provincie of gemeente.
Is het waar dat gemeenten zichzelf en hun burgers vergunningsvrije kap van grote hoeveelheden bomen kunnen toestaan, bijvoorbeeld door kapvergunningen af te schaffen of door slechts een meldingsplicht voor de kap te eisen? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de Wet natuurbescherming en met de Algemene wet bestuursrecht?
Ja, die ruimte is er voor bomenkap binnen de bebouwde kom of wanneer de bomen onder een uitzondering vallen van artikel 4.1 van de Wnb. In die gevallen is de gemeente bevoegd gezag voor houtopstanden. Gemeenten zullen wel altijd rekening moeten houden met de overige bepalingen uit de Wet natuurbescherming, zoals de algemene zorgplicht en de artikelen over soortbescherming.
Deelt u de mening dat burgers altijd de mogelijkheid zouden moeten hebben om bezwaar te maken tegen de kap van bomen in hun woonomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij zeer bewust van de bezorgdheid die burgers hebben bij de kap van bomen, maar er zijn situaties waarin een boom met spoed moet kunnen worden weggehaald, zoals wanneer hij op omvallen staat en er potentieel letsel of grote schade kan optreden.
Ik ben wel bereid om de mogelijkheden te verkennen hoe de betrokkenheid van burgers in het behoud van het stedelijk groen versterkt kan worden. Dit onderwerp zal ik onder de aandacht brengen bij de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening, die vanuit de Bossenstrategie zal worden opgezet.
Bent u bereid tot het stellen van landelijke regels op het gebied van bescherming van bomen, zodat de rechtsgelijkheid, zoals het indienen van een bezwaar op lokaal niveau, in ere wordt hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Dat ben ik bereid te verkennen. Op welke termijn kan ik nu nog niet aangeven. Ik zal de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening verzoeken dit onderwerp in hun advies op te nemen.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb zo spoedig mogelijk antwoord gegeven op de vragen, waarbij een gedegen beantwoording meer tijd heeft gekost.
De brief van de regering: Bekostiging investeringsvoorstellen uit Nationaal Groeifonds |
|
Silvio Erkens (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Op welke manier is rekening gehouden met een enigszins gebalanceerde verdeling van de bekostiging investeringsvoorstellen Nationaal Groeifonds over het gehele land?
Spreiding van investeringen uit het Nationaal Groeifonds (NGF) over regio’s is geen doel op zich. De impact op het duurzame verdienvermogen van individuele voorstellen blijft voorop staan. Gezien de verschillen in economisch gewicht tussen de regio’s ligt het in de verwachting dat belangrijke economische clusters ook in de toekomst meer investeringen aantrekken.
Het kabinet heeft in haar besluit tot toekenning het zwaarwegende en onafhankelijke advies van de beoordelingsadviescommissie gevolgd. Conform de brief d.d. 7 september 20201 kan de commissie een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s in haar advies meenemen. Het doel van het NGF is immers het verdienvermogen van heel Nederland te verbeteren.
In de eerste ronde is een redelijk evenwichtige spreiding over de regio’s bereikt, vooral als men de grote reserveringen voor infrastructuur buiten beschouwing laat. Ook voor de volgende ronde zullen departementen worden aangemoedigd de regionale spreiding in aanmerking te nemen bij selectie van de in te dienen voorstellen.
Groningen
95
95
Friesland
0
0
Drenthe
0
0
Overijssel
30
30
Gelderland
65
65
Utrecht
23
23
Flevoland
0
0
Noord-Holland
1.604
104
Zuid-Holland
1.118
118
Zeeland
56
56
Noord-Brabant
74
74
Limburg
79
79
Wordt de conclusie van de adviescommissie om de aanvraag voor de buisleidingen tussen de Rotterdamse haven en het chemiecomplex Chemelot af te wijzen inderdaad gedeeld door de aanvragers zelf? Zijn adviescommissie én aanvragers ervan overtuigd dat dit project ook zonder overheidssteun succesvol van de grond kan komen? Bent u bereid na te gaan of dit daadwerkelijk het geval is en ons daarover zo spoedig mogelijk te informeren?
In het advies van de adviescommissie is te lezen dat zij inderdaad verwacht dat dit project ook zonder bijdrage uit het Nationaal Groeifonds van de grond kan komen. De fondsbeheerders mengen zich niet in de inhoudelijke weging van voorstellen door de commissie, om zo de onafhankelijke rol van de commissie te waarborgen.
Het Havenbedrijf Rotterdam neemt vanaf nu het initiatief om, in samenwerking met de betrokken departementen, de propositie voor de buisleidingen verder uit te werken. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft u hierover onlangs geïnformeerd.2 Gedetailleerde business cases per leiding worden opgesteld en relevante alternatieven worden meegewogen uitgaande van de te verwachten volumes. Hierbij wordt ook gekeken of de leidingen privaat gefinancierd kunnen worden.
Bent u bekend met het in consultatie brengen door de Vlaamse overheid van een buisleidingentraject tussen de haven van Antwerpen en chemiecomplex Chemelot? Welke gevolgen zou het aanleggen van deze Vlaamse verbinding hebben voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven?
Ja. De consultatie in Vlaanderen gaat nu om één buisleiding met een fossiele grondstof voor Chemelot en het Ruhrgebied. In Nederland wordt in samenwerking met andere stakeholders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam, gewerkt aan een verkenning van een buisleidingenbundel voor fossiele grondstoffen, waterstof en gelijkstroom vanuit Rotterdam naar Chemelot en het Ruhrgebied en mogelijk CO2 vanuit Chemelot en het Ruhrgebied richting Rotterdam. De Minister van IenW heeft u hierover onlangs geïnformeerd.2 Over beide tracés wordt afgestemd met Noord-Rijn Westfalen en Vlaanderen, waarmee Nederland samenwerkt in de trilaterale chemiestrategie om gezamenlijk klimaatneutraal te worden in 2050. Naast ontlasting van het spoor, het basisnet en de verduurzaming van de industrie is deze verkenning ook nadrukkelijk bedoeld voor de versterking van de concurrentiekracht van de industrie- en havenclusters in Nederland, waaronder de Rotterdamse haven. Daarvoor is het van groot en gedeeld belang dat de waterstofinfrastructuur met een verbinding tussen Rotterdam en Duitsland tot stand komt.
Bent u van plan gehoor te geven aan het advies over het voorstel «Buisleidingenbundel», waarover in het Rapport Eerste Beoordelingsronde over de variant met vier leidingen (waaronder een verbinding voor waterstof) wordt gesteld dat de rijksoverheid menskracht beschikbaar moet maken om de regierol te nemen om te komen tot een gezamenlijke private businesscase en budget te reserveren voor de planologische verankering hiervan? En zo ja, op welke wijze?
Het kabinet onderschrijft het advies van de commissie om capaciteit vrij te maken voor het ontwikkelen van een gedetailleerde business case en de planologische inpassing. Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3, heeft het Havenbedrijf Rotterdam het initiatief genomen om, in samenwerking met het Rijk, te komen tot een verdere uitwerking van de studie. Het gaat om de vormgeving van de integrale verdere verkenning, met ook oog op de brede kabinetsbelangen rondom de buisleidingenbundel, zoals verduurzamingskansen voor de industrie in het cluster Chemelot en versterking van de strategische positie van de Rotterdamse haven. Dit project vraagt, zoals de beoordelingscommissie van het NGF in haar advies heeft aangegeven, een gezamenlijke regie op vorm en inhoud, om de belangen van de regio’s, de industriële clusters en ook de Nederlandse positie richting Duitsland integraal te beschouwen. Het is in dit stadium echter te vroeg om te spreken over budgettaire reserveringen.
Het bericht ‘ICT-adviseur corporaties had financiële banden met ICT-leveranciers waarover het adviseert’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ICT-adviseur corporaties had financiële banden met ICT-leveranciers waarover het adviseert»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de wisselwerking tussen advies- en implementatierollen voor ICT binnen de corporatiesector?
Voor de ICT sector geldt – net als voor andere sectoren – dat een wisselwerking tussen advies- en implementatierollen een ongewenste (schijn van) belangenverstrengeling kan opleveren. Een ICT-aanbieder moet hierover, op zijn minst, transparant zijn. Dit geldt wanneer hij in opdracht werkt voor de corporatiesector, net zo goed als bij welke andere sector dan ook.
Uit het krantenartikel blijkt dat er hier mogelijk sprake is geweest van vermenging van rollen bij een ICT-aanbieder die door woningcorporaties werd ingehuurd. Mogelijke vermenging van rollen is primair de verantwoordelijkheid van de ondernemer, en niet in die van de afnemer. De ondernemer is immers op de hoogte van de mogelijke vermenging van rollen, de afnemer is dat in de regel niet. Wel is het aan woningcorporaties om goed beleid te voeren voor inhuur en aanbesteding, en hierbij kritisch te zijn. Zo kan de corporatiesector bijvoorbeeld van de ondernemer in de (pre)contractuele fase eisen om eventuele mogelijke vermengingen van rollen te melden. Corporaties moeten conform de «Governancecode woningcorporaties» ook alert zijn en vragen stellen bij de inhuur van diensten van een derde partij. Verder hanteren veel corporaties het «Model algemene inkoopvoorwaarden levering diensten en werken» van Aedes. In dit model is een bepaling opgenomen waarin wordt uitgesloten dat een in te huren partij betrokken is bij afspraken met andere ondernemingen waardoor ongewenste prijsvorming kan ontstaan, afstemming van offerten of verdeling van werkzaamheden. Daarnaast heeft Aedes verschillende tools beschikbaar voor de corporaties om professioneel opdrachtgeverschap in inkoop te ondersteunen en vorm te geven.
Hoe zorgt u ervoor dat advies- en implementatierollen voor bijvoorbeeld ICT, (financieel) management en accountancy binnen de corporatiesector niet door elkaar heen lopen?
De ICT-sector, (financieel) management en accountancy-sector hebben tot taak om ongewenste samenloop van belangen in die sectoren te voorkomen of op zijn minst daar transparant over te zijn richting hun afnemers. NL Digital heeft, als branchevertegenwoordiger van de ICT-sector, een Gedragscode opgesteld voor haar leden. In deze code is onder meer aangegeven het belang te erkennen van integer en transparant handelen voor het vertrouwen in de ICT-branche. Ook is bepaald dat de ondernemer die lid is van NL Digital op integere wijze omgaat met zijn zakenpartners en steeds zorgvuldig de belangen van eenieder afweegt.
Daarnaast besteedt de Autoriteit woningcorporaties (Aw) risicogericht aandacht aan het onderwerp aanbesteding, in het toezicht op de governance van corporaties, en aan de integriteit van beleid en beheer van corporaties. Verder is de Aw bezig vorm te geven aan een nieuwe versie van het hoofdstuk governance van het beoordelingskader voor woningcorporaties, waarbij het onderwerp aanbesteding een expliciet onderdeel wordt van het onderwerp integriteit. Ik ondersteun de inzet van de Aw hierop.
Hoe kijkt u aan tegen Europese aanbestedingsregels voor corporaties? Bent u bereid om corporaties toch deze regels te laten volgen om dit soort belangenverstrengeling tegen te gaan?
In mijn antwoorden op het Verslag Schriftelijk Overleg over de brief van 8 december 2017 houdende informatie over het besluit van de Europese Commissie om een inbreukprocedure tegen Nederland te starten (Kamerstuk 29 453, nr. 468) heb ik uiteengezet waarom woningcorporaties niet kwalificeren als een aanbestedende dienst in de zin van de Europese aanbestedingsregelgeving. Kortgezegd komt het erop neer dat woningcorporaties kunnen kwalificeren als een instelling die werkt in het algemeen belang maar waar geen sprake is van «toezicht op het beheer», een voorwaarde om als publiekrechtelijke instelling te kwalificeren en daarmee als aanbestedende dienst. Om van «toezicht op het beheer» te spreken moet er sprake zijn van een overheid die actief toezicht uitoefent op het beheer van de instelling. Dit toezicht moet verder gaan dan louter controle achteraf en een dusdanig karakter hebben dat de overheid de mogelijkheid heeft de beslissingen van de betrokken instelling inzake overheidsopdrachten te beïnvloeden. Dat was in het Nederlandse stelsel in 2018 niet het geval en is dat nu nog steeds niet.
Het toepassen van de Europese aanbestedingsregels op woningcorporaties voorkomt de (schijn van) belangenverstrengeling niet zoals aan de orde is in het artikel waar deze vragen op zien. Bepalingen in de Aanbestedingswet 2012 zien op belangenconflicten aan de zijde van de aanbestedende dienst of over de consequenties van een belangenconflict aan de zijde van de ondernemer voor de aanbestedende dienst. Met toepassing van deze regelgeving kan niet meer worden bereikt dan nu met interne regelgeving al kan. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven kunnen corporaties dat ook nu al in hun eigen inkooptraject als voorwaarde stellen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer initiatieven uit de corporatiesector zelf komen, om dit soort belangenverstrengeling tegen te gaan?
Het is niet aan de corporatiesector om op dit vlak verdere initiatieven te ontplooien, bovenop de in antwoord op vraag 2 genoemde governance-code, inkoopvoorwaarden en de beschikbaarheid van verschillende tools. Zoals hierboven omschreven ligt er primair een rol voor ondernemers, in dit geval de ICT-sector. Verder dienen corporaties bij inhuur alert te zijn.
Welke rol ziet u voor de ACM (Autoriteit Consument & Markt) om dit soort belangenverstrengelingen tegen te gaan?
Het is van belang dat de afnemer op de hoogte is van de mogelijke verschillende rollen die een ondernemer vervult. Het niet-melden van een dergelijke mogelijke belangenverstrengeling is een privaatrechtelijke aangelegenheid waar het publiekrechtelijke toezicht van de ACM niet op past. Het is aan private partijen zelf om hier op een zorgvuldige manier mee om te gaan. Om deze reden hebben Aedes en NL Digital hier ook richtlijnen voor op gesteld. Als een ondernemer zich niet houdt aan de inkoopprocedure van de woningcorporaties, en daarmee een belangenverstrengeling die gemeld had moeten worden bewust verzwijgt, is het aan partijen, al dan niet met tussenkomst van de rechter, om daar een oplossing voor te vinden.
Deelt u de mening dat de corporatiesector dezelfde strenge normen moet hanteren die ook al gelden voor andere sectoren, zoals voor advies- en implementatierollen binnen de bankensector? Zo nee, waarom niet?
In het aangehaalde artikel gaat het om een mogelijke belangenverstrengeling aan de kant van een ingehuurde derde, niet in het kader van de primaire dienstverlening door de woningcorporaties zelf. De normen die voor de financiële sector gelden om belangenverstrengeling tegen te gaan, zien op belangenverstrengeling in de primaire dienstverlening door de sector zelf.2 Het zou ongewenst zijn om de corporatiesector op te leggen dat zij toezien op integriteitsrisico’s bij in te huren partijen en daarmee verantwoordelijk worden voor interne aangelegenheden bij alle ondernemers van wiens diensten zij afnemer zijn. Dit ligt niet in de lijn van hun primaire taak en corporaties zijn hiervoor niet toegerust.
De accountant en de Aw houden toezicht op het risicomanagement van corporaties. Voor corporaties met meer dan 5000 woningen vloeit dit voort uit de OOB-status. Deze corporaties zijn wettelijk verplicht de interne beheersing te versterken en de accountant inzicht te geven in de beheersing van risico’s waaronder integriteitsrisico’s.
Hoe kijkt u aan tegen een governance code voor corporaties? Bent u bereid om corporaties een governance code te laten ontwikkelen om dit soort belangenverstrengeling tegen te gaan?
De sector kent een governancecode, zoals in antwoord op vraag 2 ook vermeld. Deze «Governancecode woningcorporaties» is in 2020 vernieuwd. Corporaties dienen volgens deze code zorg te dragen voor een visie op opdrachtgeverschap en het beleid van aanbestedingen. In principe 5.3 van de governancecode is opgenomen dat het bestuur een aanbestedingsbeleid dient op te stellen. Dit beleid onderschrijft de beginselen van gelijke behandeling, objectiviteit, transparantie en proportionaliteit
Deelt u de mening dat de corporatiesector een statement moet maken om afstand te nemen van de huidige wisselwerking tussen advies- en implementatierollen voor ICT?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht ’De asbestberg groeit, en niemand durft zich te branden aan een oplossing’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De asbestberg groeit, en niemand durft zich te branden aan een oplossing»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ook van mening dat er voor asbest een toekomstbestendige oplossing nodig is waarmee het risico op gezondheidsschade wordt geminimaliseerd?
De noodzaak voor een toekomstbestendige oplossing waarmee het risico op gezondheidsschade wordt geminimaliseerd onderschrijf ik. Hoewel het storten van afval niet de voorkeur heeft, is dit voor asbesthoudend afval (met uitzondering van asbesthoudend staalschroot) vooralsnog de enige optie. Door de wettelijke eisen aan het storten van asbesthoudend afval is sprake van een veilige afvalverwerking. Met name de stringente eisen aan onder- en bovenafdichtingen voorkomen dat stoffen zich verspreiden via instromend regenwater. Voor asbest geldt aanvullend dat deze (dubbel) verpakt worden aangeleverd en er veelal sprake is van enige hechtgebondenheid (bijv. in asbestcement).
Stortplaatsen worden, ook na het sluiten, zorgvuldig beheerd en het is uiteraard niet de bedoeling deze ongecontroleerd te openen. In het antwoord op vraag 4 ga ik in op toekomstige ontwikkelingen.
Kunt u aangeven hoeveel ton asbest er jaarlijks wordt gestort in Nederland en hoeveel ton asbest er al opgeslagen ligt in de Nederlandse bodem?
Tussen 2005 en 2019 werd er jaarlijks ongeveer 274 kiloton aan asbesthoudend afval, zowel asbestcementplaten van daken als ander met asbest verontreinigd afval, gestort2.
Hoeveel asbest er in totaal is gestort op alle Nederlandse stortplaatsen is onbekend. Het storten van asbest wordt pas sinds 1994 geregistreerd. Sinds die tijd is ruim 6,5 miljoen ton asbesthoudend afval gestort3.
Vindt u dat asbestafval voor altijd in de grond dient te blijven?
Het storten van asbesthoudend afval heeft met het oog op toekomstbestendigheid niet de voorkeur, maar is (met uitzondering van asbesthoudend staalschroot) momenteel de enige optie. Het Landelijk Afvalbeheerplan biedt de mogelijkheid om asbest(houdend) afval anders te verwerken dan storten, maar uitsluitend wanneer bij de bewerking de gevaarlijke vezelstructuur geheel wordt vernietigd. Wanneer niet zeker is dat aan deze eis kan worden voldaan, dan wordt vanuit het beperken van risico’s voor de volksgezondheid de voorkeur gegeven aan storten boven vormen van nuttige toepassing. Asbest moet in de huidige situatie conform wettelijk voorgeschreven verpakkingen worden aangeboden om het risico dat asbestvezels vrijkomen te minimaliseren. Voor zover bekend is er nu slechts één bedrijf dat vergund is om asbesthoudend afval anders te verwerken dan storten. Dit bedrijf richt zich uitsluitend op metaal met aanhangend asbest en niet op bijvoorbeeld asbestcementplaten zoals die op daken liggen. Er zijn geen reeds vergunde en operationele initiatieven bekend waarbij asbest onschadelijk wordt gemaakt en wordt gerecycled als bouwstof.
Tevens wijs ik u op de ontwikkelingen om in de toekomst grondstoffen terug te winnen uit stortplaatsen. In het kader van COCOON (Consortium for a coherent European Landfill Management Strategy) zijn in het Landelijk Afvalbeheerplan meerdere wijzigingen geïmplementeerd die een duurzaam stortbeheer voorstaan. Met duurzaam stortbeheer wordt een transitie beoogd van eindpunt voor afval naar een duurzaam beheer van afvalstoffen. Daarbij wordt ook afval-«mining» bezien. Hierbij worden de mogelijkheden verkend tot het ontginnen van voormalige stortplaatsen waarbij gestimuleerd wordt dat de grondstoffen van de voormalige stortplaatsen terug in de circulaire economie komen.
Het is op dit moment nog niet duidelijk of de geschetste ontwikkelingen ook voor asbesthoudend afval van toepassing kunnen zijn. Dat zal afhankelijk zijn van verwerkingstechnieken voor asbesthoudend afval en mogelijkheden deze veilig uit een stortplaats te verwijderen.
Bent u het eens met de uitspraak van de emeritus hoogleraar milieukunde in het artikel dat «vroeg of laat alles gaat lekken»? Zo nee, waaruit blijkt dat gestort asbest permanent onschadelijk blijft?
Zie beantwoording vraag 2 en 4.
Erkent u het belang om asbestafval niet te storten maar onschadelijk te maken en liefst te hergebruiken (bijvoorbeeld als grondstof voor bouwmateriaal)? In welke mate is hier momenteel sprake van?
In een circulaire economie is het van belang dat stromen zo lang mogelijk in de economie blijven. Voor alle stromen, dus ook voor asbest, geldt dat we die bij voorkeur willen hergebruiken (bij asbest dus alleen na vernietiging van de vezels) of op een andere circulaire manier willen inzetten, met bescherming van mens en milieu. Via verschillende pilots en projecten wil ik in kaart brengen wat de mogelijkheden zijn voor hergebruik van asbesthoudende stromen, hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
Bent u bereid initiatieven die verwerking en hergebruik van asbest mogelijk maken te ondersteunen? Zo ja, in welke vorm?
Het initiatief om verwerkingsmethoden te ontwikkelen ligt bij de markt. Bedrijven kunnen hierbij gebruik maken van de reeds beschikbare mogelijkheden tot ondersteuning zoals bestaande subsidiemogelijkheden, mits zij uiteraard aan de voorwaarden hiervoor voldoen. Ook is voor bedrijven die circulair willen ondernemen in 2019 het Versnellingshuis Nederland Circulair! opgericht. Dit samenwerkingsverband helpt ondernemers (kosteloos) met vragen over financiering, kennis, netwerkpartners en wet en regelgeving. Het versnellingshuis is op meerdere manieren te bereiken, onder andere via de website www.versnellingshuisce.nl. Daar is ook een tool te vinden voor bedrijven die circulair willen ondernemen en financiering zoeken, zij kunnen beschikbare instrumenten en partners vinden in deze tool (www.financiering.versnellingshuisce.nl).
Het bericht ‘Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diederik Samsom: Nederland laat miljarden aan subsidies liggen voor energietransitie»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Nederlandse economie een vergroeningsimpuls goed kan gebruiken gezien de afgesproken klimaatdoelen?
Ja. Om de klimaatdoelen te halen is een vergroeningsimpuls nodig. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het ambtelijk rapport «Bestemming Parijs» dat is voorbereid voor besluitvorming door het volgend kabinet.
Klopt het dat Nederland nog geen plan heeft aangeleverd ten behoeve van de gelden die voor Nederland beschikbaar zijn voor het Europees Herstelfonds van in totaal 750 miljard euro? Zo ja, waarom is dit plan nog niet ingediend?
Zoals gecommuniceerd in de brieven van 27 november 2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626) en 3 mei 2021 (kenmerk 2021Z07354) was het doorvoeren van hervormingen een belangrijke voorwaarde voor het kabinet om in te kunnen stemmen met de oprichting van de Recovery and Resilience Facility (RRF). Juist om ruimte te bieden aan hervormingen in het Nederlandse plan, is ervoor gekozen de formatie mee te nemen en het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen over het Recovery and Resilience Plan (RRP). Zo kunnen additionele hervormingen en investeringen waar het nieuwe kabinet toe besluit ook een plek krijgen in het nationale plan.
Zoals gecommuniceerd in dezelfde brief, heeft het demissionaire kabinet opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het demissionaire kabinet brengt momenteel kansrijke maatregelen voor dit plan in kaart, zodat een volgend kabinet hier een definitief besluit over kan nemen.
De Europese Commissie wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van een RRP zodat het RRP voldoet aan de criteria uit de RRF-verordening.
In hoeverre heeft de onderhandeling van de Minister-President en de voorwaarden die Nederland aan het Europees Herstelfonds stelde (middelen zijn enkel beschikbaar wanneer lidstaten hervormingsplannen indienen) invloed op de afwachtende houding van het demissionaire kabinet op deze middelen?
Zie antwoord vraag 3.
Gezien de gelden uit het Europees Herstelfonds in 2023 uitgegeven dienen te worden, welke mogelijkheden liggen er nu al om als demissionair kabinet aanspraak te doen op deze middelen? Voor wanneer dient het plan ingediend te zijn om als Nederland deze miljarden niet mis te lopen?
Nederland kan naar verwachting aanspraak maken op circa 6 miljard euro aan subsidies uit de RRF. De eerste deadline voor het indienen van een herstelplan was 30 april 2021. Hoewel Nederland haar RRP later indient dan deze deadline, loopt Nederland bij latere indiening geen geld mis.
De Europese Commissie moet op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór december 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten. De overige 30% van de middelen worden voor eind 2023 gecommitteerd. Deze committering betreft een juridische handeling van de Commissie naar de lidstaat, en vindt plaats op basis van een goedgekeurd RRP. Goedkeuring van een RRP vindt uiterlijk drie maanden na indiening plaats, waarna de Commissie kan overgaan tot committering van de middelen. Om zeker te zijn dat Nederland middelen niet mis loopt dient het plan formeel uiterlijk in de zomer van 2022 ingediend te worden zodat de Commissie en Raad nog tijdig dit proces van goedkeuring en committering voor ultimo 2022 kunnen afronden.
Wat betreft de uitvoeringsfase dienen investeringen en hervormingen binnen een RRP conform de RRF-verordening vóór 31 augustus 2026 te zijn geïmplementeerd. Lidstaten hebben dus enkele jaren de tijd voor de uitvoering van plannen. Een plan moet mijlpalen en doelen bevatten die verbonden zijn aan de investeringen en hervormingen. De RRF-middelen worden pas na het behalen van deze mijlpalen en doelen in tranches uitgekeerd aan lidstaten. Uitbetalingen kunnen plaatsvinden tot 31 december 2026.
Wat is uw reactie op de plannen van de tachtig bedrijven, verenigd in Koplopers Nederland Waterstof?
Het initiatief van deze groep bedrijven om hun projecten, plannen en ambities op het gebied van waterstof te bundelen in een bidbook voor versnelling van de ontwikkeling van de waterstofmarkt laat zien dat inzet op waterstof een grote economische kans is. Het onderstreept op inspirerende wijze dat waterstof perspectief biedt aan zowel grote als kleine bedrijven in meerdere sectoren. Ik heb waardering voor dit initiatief en beschouw de geleverde suggesties voor het beleid als een welkome bijdrage aan de benodigde publiek-private samenwerking.
Hoe staat u tegenover de inzet van groene waterstof in de personenmobiliteit en de verwarming van woningen, welke inhoudelijke kansen en uitdagingen liggen er?
Het gebruik van duurzame gassen in de gebouwde omgeving, zoals waterstof en groen gas, moet worden bezien als onderdeel van de totale energietransitie. Ze zijn één van de duurzame alternatieven voor de verwarming van de gebouwde omgeving en dit is één van de sectoren die duurzame energie nodig heeft. Naast de gebouwde omgeving hebben namelijk industrie en mobiliteit ook duurzame gassen nodig voor de verduurzaming, en is duurzaam gas op termijn nodig om de piekvraag van elektriciteitscentrales op te vangen. Voor de gebouwde omgeving geldt dat duurzame gassen op termijn een geschikte optie is om piekvraag (bijvoorbeeld op koude dagen) van een hybride warmtepomp of warmtenet op te vangen en om in te zetten bij wijken/woningen die verder uit elkaar liggen, lastig te isoleren zijn (monumentale panden) of waar geen andere duurzame bronnen zijn. Daarnaast liggen er kansen voor het hergebruik van de bestaande gasinfrastructuur. In de komende jaren zal de inzet gericht zijn op het leren door middel van een aantal gerichte pilots. Uitdagingen zijn hier de bestaande juridische kaders die nog geen ruimte bieden voor het transport van waterstof in bestaande gasinfrastructuur en hoe bewoners goed mee te nemen in het proces voor de overstap van aardgas naar waterstof.
Waterstof is naast batterij-elektrisch rijden een belangrijke optie voor emissieloze mobiliteit. Batterijen zullen vooral in de personenmobiliteit kunnen bijdragen aan emissiereductie. Waterstof zal vooral van belang zijn voor emissiereductie in het zwaar transport, zoals ook in de brief Kabinetsvisie Waterstof (Kamerstuk 32 813; 29 696, nr. 485) is aangegeven. In de personenmobiliteit zal waterstof voor bepaalde segmenten ook een rol kunnen spelen, vooral daar waar langdurige ononderbroken inzet belangrijk is zoals bij taxi’s. Zowel in de personenmobiliteit als in het zwaar transport zijn batterijen en waterstof complementair aan elkaar en de markt zal bepalend zijn voor de inzet van de beide energiedragers. Een belangrijk aandachtspunt is of op de langere termijn het elektriciteitsgrid voldoende capaciteit heeft om alle batterij-elektrische toepassingen te kunnen laden. Het gebruik van waterstof kan het grid op de knelpunten ontlasten. Daarnaast zal een waterstoftankinfrastructuur tijdig moeten worden uitgerold.
In zijn algemeenheid, maar ook specifiek voor beide sectoren geldt dat het tijdig beschikbaar komen van voldoende en betaalbare duurzame waterstof een van de belangrijkste uitdagingen is. In de kabinetsvisie (Kamerstuk 32 813, nr. 485, 30 maart 2020) is uitgewerkt welke acties het kabinet hiervoor inzet.
In hoeverre hanteert het kabinet een «waterstofladder» bij het maken van de beslissing tot het financieel ondersteunen van waterstofprojecten?
Nederland hanteert geen waterstofladder die bepalend of richtinggevend is voor het gebruik van waterstof in de diverse sectoren. Het is in eerste instantie aan de sectoren zelf om te bezien welke rol waterstof kan spelen in de realisatie van hun klimaat- en verduurzamingsambities mede gelet op alternatieven en kosten. Daarnaast zal de inzet van waterstof verschillen per sector naar mate de technologische ontwikkelingen zich nog in een pilot-fase begeven of al geschikt zijn voor grootschalige uitrol.
Onveiligheid onder buschauffeurs rondom Ter Apel |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Buschauffeurs Emmen-Ter Apel voelen zich onveilig door veiligelanders» van 8 april 2021?1
De berichtgeving en de uitkomst van de enquête dat het overgrote deel van de buschauffeurs op de lijnen Emmen-Ter Apel zich onveilig voelt, vind ik vanzelfsprekend niet acceptabel. Iedereen moet op een gezonde en veilige manier zijn werk kunnen doen. Agressie en overlastgevend gedrag tegen deze buschauffeurs en in het openbaar vervoer in zijn algemeen zijn niet toelaatbaar.
Wat vindt u van de enquete van de FNV, waaruit blijkt dat negen op de tien buschauffeurs zich onveilig voelt? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat dit probleem al jaren speelt? Hoe kan het dat het aantal boa’s is verminderd, waardoor het toezicht zienderogen is afgenomen?
In Ter Apel is onder andere een aanmeldcentrum gevestigd. Hierdoor komen er regelmatig nieuwe asielzoekers aan die voor hun reis naar Ter Apel gebruik maken van het openbaar vervoer. In de meeste gevallen doen de asielzoekers dit zonder problemen, maar in sommige gevallen zijn er helaas problemen en wordt overlast ervaren. Om deze overlast tegen te gaan wordt een pendelbus tussen Emmen en Ter Apel ingezet en heb ik via een eenmalige subsidie aan het OV Bureau Drenthe en Groningen financieel bijgedragen aan de inzet van boa’s op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel. De beslissing over de inzet van het aantal boa’s ligt niet bij mij en valt ook niet binnen mijn verantwoordelijkheid, maar binnen de verantwoordelijkheid van de werkgever en gezagsdriehoek.
Deelt u de mening dat de (lokale) overheid verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar mensen, zoals het bus- en treinpersoneel?
De werkgever is in eerste instantie verantwoordelijk voor het creëren van een veilige werkomgeving. De verantwoordelijkheid voor de openbare orde ligt in beginsel bij de lokale gezagsdriehoek. Waar het overlast van bewoners van het azc betreft, is er een breed palet aan maatregelen beschikbaar die door de ketenmariniers zijn gebundeld in een toolbox2.
Afhankelijk van de locatie waar de overlast plaatsvindt, zijn diverse partijen aan zet om maatregelen in te zetten. Ik zet hierbij in op een integrale aanpak tussen de migratieketen en andere betrokken partijen zoals gemeenten, de strafrechtketen en vervoerders. Ik hecht eraan om het belang van het doen van aangifte in geval van criminele gedragingen te benadrukken.
Bent u bereid om de veiligheid te waarborgen, bijvoorbeeld door de permanente inzet van boa’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de belanghebbenden?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 4 ligt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij de werkgever en de lokale overheid. Zij gaan over de inzet van boa’s en beveiligers. De ketenmariniers zijn overigens wel regelmatig met de belanghebbenden in gesprek over de mogelijkheden om de overlast die door asielzoekers wordt veroorzaakt tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de overlast van asielzoekers zo veel mogelijk beperkt moet worden om het draagvlak voor de opvang te behouden? Wat onderneemt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen deze overlast, zoals intimidatie, agressie en zwartrijden?
Ja, ik deel de mening dat overlast van asielzoekers zoveel mogelijk beperkt moet worden. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd1. Zo zijn er (inmiddels 4) ketenmariniers aangesteld, is er een toolbox opgesteld, wordt er gewerkt met een Top-X lijst om de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers dicht op de huid te zitten en is er de mogelijkheid om asielzoekers in de speciale Handhavings- en Toezichtlocatie (htl) te plaatsen. Ook is er een financiële regeling ingesteld waarmee lokale overheden geld kunnen krijgen voor maatregelen om de overlast van asielzoekers tegen te gaan.
De bewoners van de opvanglocatie in Ter Apel krijgen voorlichting over het gebruik van het OV en de vervoersbewijzen. Bij de bushalte voor de opvanglocatie staat de beveiliging van het COA om toe te zien op de orde bij het instappen en indien noodzakelijk ondersteuning te bieden aan de buschauffeur. Ook is er periodiek overleg over de incidenten en wat we daar in gezamenlijkheid tussen COA, Q bus, gemeente en politie aan kunnen doen.
Vinden vergelijkbare problemen plaats op de treinen en de stations van Zwolle en Emmen? Gaat u ook hier de veiligheid verbeteren?
Ook op de treinlijn Zwolle-Emmen wordt overlast ervaren. Natuurlijk is dit net zo ontoelaatbaar als de overlast op de buslijnen. De provincies Overijssel en Drenthe zijn op dit moment met vervoerder Arriva in gesprek om tot een structurele oplossing te komen.