De kwalificatie 'veilig land' in asielzaken |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kwalificatie «veilig land» in asielzaken moet beter onderbouwd worden»1 en de achterliggende uitspraak met persbericht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling)?2
Ja.
Hoe gaat u de opstelling van de Afdeling, dat de uitspraak relevant is voor de herbeoordeling van andere landen die u als veilig heeft aangemerkt en voor de vreemdelingen die uit deze landen afkomstig zijn, verwerken in uw beleid ten aanzien van asielverzoeken uit vermeend veilige landen?
Tot de Afdelingsuitspraak vond de herbeoordeling plaats, zoals uiteengezet in de Kamerbrieven waarmee uw Kamer over de uitkomst van herbeoordelingen is geïnformeerd. De meest recente brief hierover is van 30 september 2020.3 Samengevat werd op basis van een beperkt aantal bronnen (Freedom House en U.S. State Department) en aan de hand van een achttal criteria bezien of de situatie in een land aanmerkelijk was gewijzigd. Wanneer er een aanmerkelijke achteruitgang werd geconstateerd, volgde een uitgebreide herbeoordeling van het betreffende land. In de tussentijd werd het veilige landenbeleid ten aanzien van dat land opgeschort.
De Afdeling oordeelt dat de herbeoordeling aan de hand van de huidige criteria mag plaatsvinden. Ook mag een aanwijzing of eerdere herbeoordeling als uitgangspunt worden genomen. Wel moet een groter aantal bronnen worden geraadpleegd, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, EASO, UNHCR, Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Wanneer het niet mogelijk is (al) deze bronnen te betrekken bij een herbeoordeling, moet dat worden toegelicht en worden gemotiveerd waarom op grond van de beschikbare informatie geconcludeerd kan worden dat het land nog steeds als veilig land kan worden aangemerkt.
De werkwijze voor de herbeoordeling van veilige landen van herkomst wordt in lijn gebracht met de Afdelingsuitspraak. Als gevolg daarvan is inmiddels gestart met aanvullende herbeoordelingen van de belangrijkste veilige landen van herkomst; Marokko, Algerije, Tunesië en Georgië. Daarna volgen andere landen, waarbij steeds geprioriteerd wordt naar instroom. De uitkomst van de aanvullende herbeoordelingen ontvangt uw Kamer na afronding per brief.
Hoe gaat u er in de toekomst wel voor zorgen dat u alle beschikbare bronnen gaat gebruiken om tot de beoordeling te komen of een land al dan niet als veilig moet worden gezien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de uitspraak voor lopende asielverzoeken uit vermeend veilige landen? Wordt de beoordeling van dergelijke verzoeken aangehouden tot het moment dat wel duidelijkheid is over de veiligheid van een land van herkomst? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak?
Aanvragen van asielzoekers uit veilige landen van herkomst worden afgehandeld in een verkorte procedure, spoor 2. Om aanvragen van vreemdelingen uit veilige landen van herkomst in die procedure te kunnen behandelen, moet er sprake zijn van een situatie waarbij de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet (veilig land van herkomst). In beginsel is daarvan nog steeds sprake. Er is immers geconcludeerd dat de situatie niet ingrijpend is veranderd. Wel dient de motivering van de plaatsing op de lijst te worden aangevuld conform de eisen die de Afdeling aan die herbeoordeling stelt. Lopende procedures worden daarom zoveel mogelijk afgerond. Of dat mogelijk is, beziet de IND per zaak. Nieuwe instroom uit veilige landen van herkomst wordt in beginsel ingedeeld in spoor 2. In voorkomende gevallen valt enige vertraging in de besluitvorming niet uit te sluiten, aangezien de behandeling van de aanvraag mogelijk moet wachten totdat de herbeoordeling van het betreffende land is afgerond. Het streven is echter die vertraging zo kort mogelijk te houden.
Voor zaken die in beroep lopen, geldt dat deze worden doorgezet voor zover de aanwijzing als veilig land geen onderwerp van geschil is. Indien dat wel zo is, dan beziet de IND per zaak welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Ten aanzien van Marokko, Algerije, Tunesië en Georgië wordt de rechtbank zo nodig verzocht om gelegenheid te bieden het gebrek in de herbeoordeling op korte termijn te repareren. Voor andere veilige landen van herkomst, waarvoor de aanwijzing als veilig land van herkomst bepalend is voor de motivering van het afwijzend asielbesluit en het motiveringsgebrek niet in beroep kan worden hersteld, zal de IND de asielaanvraag opnieuw moeten beoordelen.
Voor eventuele opvolgende asielaanvragen van vreemdelingen uit veilige landen van herkomst, die zich op de Afdelingsuitspraak beroepen, moet er sprake zijn van nieuwe feiten of omstandigheden. Een enkele verwijzing naar de Afdelingsuitspraak is in dat verband onvoldoende. De vreemdeling moet onderbouwen waarom de uitspraak in zijn geval moet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure. Wanneer hij dat niet doet, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Wanneer een onderbouwd beroep op de uitspraak wordt gedaan, beziet de IND per aanvraag of het mogelijk is een beslissing te nemen of dat verdere behandeling moet worden aangehouden totdat de herbeoordeling van het betreffende land is afgerond.
Het is van belang om op te merken dat de Afdelingsuitspraak niet betekent dat landen ten onrechte als veilig land van herkomst zijn aangemerkt en besluiten op basis van de herbeoordelingen onrechtmatig waren. Asielzoekers konden de aanwijzing van hun land van herkomst als een veilig land altijd al aanvechten. Ook konden zij al argumenten aanvoeren om aannemelijk te maken dat het land in hun specifieke geval niet veilig is.
Wat betekent de uitspraak voor afgedane asielverzoeken van personen die op grond van het feit dat ervan uit werd gegaan dat zij uit een veilig land kwamen geen asiel hebben gekregen? Moeten zaken opnieuw beoordeeld worden? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het gedoogbeleid van de NVWA bij wetsovertredingen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toezichthouder NVWA stond kwekers het gebruik van een verboden middel toe»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het bestrijdingsmiddel V10 jarenlang verboden was omdat het schadelijke gevolgen kan hebben voor de tomatensector zelf, doordat V10 resistente virusvarianten kan veroorzaken?
Het gebruik van ieder gewasbeschermingsmiddel is verboden, tenzij het is toegelaten of vrijgesteld. Dat een gewasbeschermingsmiddel nog niet is toegelaten of vrijgesteld, betekent niet per definitie dat het gebruik leidt tot risico’s, maar enkel dat nog niet door de bevoegde autoriteit – in Nederland zijn dat het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) respectievelijk de Minister van LNV – is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een toelating of vrijstelling is voldaan. Dat V10 niet was toegelaten of vrijgesteld betekent niet dat het middel eerder niet aan die voorwaarden voldeed, en ook niet dat het middel resistente virusvarianten zou kunnen veroorzaken.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tussen 2006 en 2020 op de hoogte was van het wijdverbreide gebruik van het verboden middel V10 onder tomatentelers en -kwekers, maar niet heeft gehandhaafd?
In 2005 heeft de toenmalige Plantenziektenkundige Dienst (PD) een eerste signaal ontvangen dat er mogelijk een praktijkproef met een middel op basis van milde isolaten van het pepinomozaïekvirus (hierna: PMV) gestart zou worden. In 2007 werd duidelijk dat het bij de praktijkproef om wijdverbreid gebruik ging, nl. 4 hectare opkweek tomatenplanten ten behoeve van 200 hectare productieteelt. De PD heeft op dat moment de betrokkenen meegedeeld dat voor het gebruik van dit middel in de praktijk een toelating of vrijstelling vereist is. De PD had geen bevoegdheden voor toezicht op het gebied van gewasbescherming en heeft daarom contact opgenomen met de toenmalige Algemene Inspectie Dienst (AID) over deze situatie. In 2008 vermeldt de PD aan de betrokkenen dat de AID geen redenen zag om actie te ondernemen, omdat er geen sprake was van milieuschade. Daarbij is opnieuw door de PD aan de betrokkenen meegedeeld dat bewuste toediening in deze proef alleen toegestaan is als het een toegelaten middel betreft en is als alternatief de mogelijkheid van een proefontheffing geopperd.
In 2009 heeft de AID een aantal gewasbeschermingscontroles bij tomatentelers gedaan. Daarbij is ten algemene gekeken naar het gebruik van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. De nadruk lag hier vooral op teeltbedrijven van vruchten en niet op de opkweekbedrijven van planten. Hierbij zijn naar verluid geen overtredingen t.a.v. het gebruik van milde isolaten van PMV vastgesteld.
De situatie is in 2013 voor V10 – het desbetreffende middel op basis van milde isolaten van PMV – gewijzigd, omdat vanaf dat moment het gebruik van V10 door de eerste vrijstelling was toegestaan. In 2012 was al vrijstelling verleend voor een ander middel op basis van één mild isolaat van PMV. In de jaren daarna zijn nog een aantal vrijstellingen gevolgd. Op 13 juli 2018 heeft het middel V10 een toelating gekregen voor de productieteelt van tomaat. Op 25 september 2020 is toelating uitgebreid en mag V10 ook worden toegepast in de opkweek van tomaat. Gebruik van een gewasbeschermingsmiddel als V10 dient plaats te vinden conform het wettelijk gebruiksvoorschrift.
Via handhavingscommunicatie in het rapport fytosanitaire signalering van de NVWA is in 2012 en 2013 nadrukkelijk benoemd dat toepassing van het middel V10 alleen is toegestaan in de teeltfase en volgens de methode waarvoor vrijstelling verleend is. Gebruik in de opkweekfase was niet toegestaan. Het toegelaten gebruik was beperkt tot de productiefase. Dit is in 2013 nog eens nadrukkelijk benoemd. Ook werd aangekondigd dat de NVWA in 2014 over de wijze van handhaven zou besluiten.
In 2013 en 2014 heeft de NVWA in het kader van een vrijstelling ondersteuningsbrieven ontvangen van vertegenwoordigers van telers, die er op wezen dat er al sinds 2006 sprake was van wijdverbreide toepassing van milde isolaten van PMV in de opkweekfase. De NVWA heeft in 2014 uiteindelijk besloten niet tot actief toezicht over te gaan op het gebruik van het middel V10 in strijd met het wettelijk gebruiksvoorschrift van de vrijstelling.
Wel heeft de NVWA naar aanleiding van een melding een gesprek gehad met de producent van het middel V10 toen deze, buiten de periode van vrijstelling, het middel toch aanprees op zijn website. De aanprijzing is daarop verwijderd. De melding richtte zich ook op besmetting van geïmporteerd Nederlands materiaal in België door beweerdelijke behandeling met de milde isolaten van PMV. Hierop is verder niet geacteerd.
In 2015 heeft de NVWA net als in 2009 wel een aantal tomatentelers gecontroleerd op naleving ten algemene van de regelgeving op het gebied van gewasbescherming; hierbij zijn geen overtredingen op dit vlak vastgesteld. N.a.v. een melding zijn er daarnaast, in 2017 en begin 2018, twee inspecties uitgevoerd in verband met mogelijk niet toegelaten gebruik het middel V10 in de opkweek; daarbij zijn geen overtredingen vastgesteld.
Was u hier ook van op de hoogte? Zo ja, sinds wanneer en heeft u hier mee ingestemd? Zo nee, hoe beoordeelt u dit?
Nee, ik was hiervan niet op de hoogte. Ik zal een externe deskundige vragen antwoord te geven op de vragen hoe dit heeft kunnen gebeuren en wat we hiervan kunnen leren. Dit ter uitvoering van de motie Bromet c.s. die de regering verzoekt, om een onderzoek in te stellen naar hoe het kan dat er op deze schaal illegaal gebruik van gewasbescherming heeft kunnen plaatsvinden (Kamerstuk 33 835, nr. 184), Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan informeren voor het einde van het jaar.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de NVWA zelf besluit om niet te handhaven op verboden middelen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet acceptabel dat er gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die niet zijn toegelaten of vrijgesteld in Nederland, omdat dit kan leiden tot risico’s voor mens, dier en milieu.
Ik vind ook dat op het moment dat er signalen zijn over mogelijk (grootschalig) gebruik van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen de samenleving beschermd moet worden en effectief aan de naleving moet worden gewerkt. Ik zal de externe deskundige vragen te onderzoeken op welke wijze dit ten aanzien van V10 gebeurd is.
Kunt u verklaren waarom er in deze gevallen niet gehandhaafd is, terwijl er wel degelijk meldingen zijn gedaan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de zorg dat er daarnaast veel overtredingen onbestraft blijven wanneer deze buiten de risicoanalyses van de NVWA blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 aangegeven dat ik een externe deskundige zal vragen om deze kwestie te onderzoeken. Ik zal u over het vervolg en de uitkomsten informeren.
Kunt u bevestigen dat de NVWA zwaar overbelast is en twee derde van haar taken niet naar verwachting of conform de eisen uit kan voeren?2
Aan uw Kamer heb ik op 16 oktober 2020 het onderzoek naar de taken en middelen NVWA toegezonden. De conclusie van dit onderzoek is dat van de 152 taken van de NVWA voor 100 taken in meer of mindere mate sprake is van ontoereikende capaciteit bij uitvoering daarvan. De uitkomsten van het onderzoek zijn verder uitgewerkt en vastgelegd in het rapport «Toezicht met beleid». Dit rapport heb ik op 29 januari 2021 aan uw Kamer toegezonden. Ik heb gemeld dat voor 2021 een aantal dringende risico’s is ondervangen. Daarbij heb ik ook aangegeven dat deze versterkingen niet voorkomen dat ook een nieuw kabinet keuzes moet maken in de opgaves voor de NVWA.
Kunt u bevestigen dat de NVWA heeft verklaard dat zij slechts controleert op basis van meldingen en risicoanalyses?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
Zijn er studies gedaan naar de schadelijkheid van V10 voor mensen, dieren en het milieu? Zo ja, wat waren hiervan de uitkomsten?
Ja. Voor de EU-goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen moeten aanvragers een dossier met studies en andere informatie over de werkzame stof, resp. het gewasbeschermingsmiddel aanleveren. De werkzame stoffen in het gewasbeschermingsmiddel V10, de milde isolaten van pepinomozaïekvirus VC1 en VX1, zijn op Europees niveau – na beoordeling van de risico’s voor mens, dier en milieu door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit EFSA – goedgekeurd als laag-risicostoffen voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen. Het gewasbeschermingsmiddel V10 is toegelaten door het Ctgb. Het Ctgb laat alleen gewasbeschermingsmiddelen toe waarvan het gebruik conform de voorschriften aantoonbaar veilig is voor mens, dier en milieu.
Kunt u bevestigen dat V10 sinds september 2020 toegestaan is in de tomatenkweek en -teelt? Zo ja, welke studies lagen ten grondslag aan deze toelating en kunt u uiteenzetten waarom het middel niet langer als risicovol wordt gezien?
Ja, per 25 september 2020 is het middel V10 zowel in de opkweekfase als in de productiefase van tomaat toegelaten in Nederland. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Deelt u het inzicht van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) dat er nu zekerheid zou zijn dat de verspreiding van het tomatenvirus wordt tegengegaan? Zo ja, op welke studies baseert u dat en waarom was die zekerheid er voor 2020 niet?
Het middel V10 bevat twee milde isolaten van PMV. Het product wordt ingezet als virusbestrijdingsmiddel voor professioneel gebruik in tomaat en werkt door middel van vaccinatie met milde isolaten tegen agressieve pepinomozaïekvirusstammen, die in Nederland in voorkomen.
Het Ctgb heeft het middel V10 in 2018 toegelaten voor gebruik in de tomatenteelt, maar met restrictie tot gebruik in de productiefase, dus bij de tomatenteler. Reden daarvoor was het voorkómen van de ongewenste verspreiding van jonge planten behandeld met milde isolaten van het virus naar lidstaten of gebieden waar agressieve stammen van PMV niet aanwezig zijn of waar gewasbeschermingsmiddelen op basis van PMV niet zijn toegelaten. Dergelijke ongewenste verspreiding zou kunnen optreden als het middel V10 gebruikt zou worden in de opkweekfase van tomatenplanten.
In 2020 heeft het Ctgb deze restrictie op aanvraag van de toelatinghouder opgeheven en V10 ook toegelaten voor gebruik in de opkweekfase, met daarbij de voorwaarde dat de toelatinghouder en de gebruiker van V10 in de opkweekfase van tomaat een contract afsluiten met een voorgeschreven protocol over de toepassing van het middel, hygiënemaatregelen en verdere opkweek en logistiek van behandelde planten. Daarmee wordt bovengenoemde ongewenste verspreiding volgens het College in voldoende mate voorkomen en kon deze toepassing worden toegelaten.
Het besluit van het College, het voorgeschreven contract en het protocol zijn in te zien via de website van het Ctgb3.
Deelt u de mening dat deze zaak wederom de noodzaak laat zien van het onderbrengen van de NVWA bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De NVWA houdt toezicht op het naleven van wet- en regelgeving die belangrijke publieke waarden als voedselveiligheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en diergezondheid borgt. Dat is niet anders in het geval dat de NVWA onder verantwoordelijkheid van een ander ministerie zou vallen. Het kabinetsbeleid om het toezicht voldoende onafhankelijk te positioneren ten opzichte van het departement komt tot uitdrukking in de Aanwijzingen van de Minister-President voor de rijksinspecties.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Tien (ex)jihadisten komen dit jaar op vrije voeten: vormen ze een gevaar?' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tien (ex)jihadisten komen dit jaar op vrije voeten: vormen ze een gevaar?»?1
Ja.
Hoeveel veroordeelde geradicaliseerde terroristen hebben naar verwachting dit jaar hun straf uitgezeten en komen daarom vrij?
Naar verwachting komen in 2021 in Nederland verschillende veroordeelde terroristen vrij van wie een potentiële dreiging kan uitgaan, zoals vermeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 54.2 Het precieze aantal invrijheidstellingen is lastig te noemen, aangezien dit onder meer afhankelijk is van ontwikkelingen in de individuele strafprocessen en het voldoen aan voorwaarden.
Op welke manier is bij deze veroordeelde geradicaliseerde terroristen aandacht besteed aan disengagement en deradicalisering? Welk effect heeft dit gehad op hun radicale gedachten en het risico op recidive? Op welke wijze is dit gemeten, gemonitord en gewogen?
Disengagement en deradicalisering bestaan uit maatwerk, waarbij verschillende lokale en nationale (keten)partners betrokken zijn. Diverse interventies kunnen daarvoor worden ingezet binnen detentie, onder toezicht van de reclassering en bijvoorbeeld binnen een vrijwillig traject bij het Landelijk Steunpunt Extremisme. Vanwege maatwerktrajecten, de complexiteit van effectmetingen en de kleine doelgroep, kan op dit moment nog niet worden vastgesteld wat het effect is op extremistische gedachten en het risico op recidive. Uit eerder onderzoek van de Universiteit Leiden in 2018 bleek het terrorisme gerelateerde recidivepercentage 2,2% te bedragen voor de periode onder reclasseringstoezicht (het algemene recidivepercentage was 4,4%). Er wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar (het meten van) effectiviteit van interventies gericht op disengagement en deradicalisering en recidive van deze doelgroep. Naar verwachting zal uw Kamer hier voor de zomer nader over worden geïnformeerd.
Komen deze veroordeelde geradicaliseerde terroristen onder voorwaarden vrij? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van hen een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd hebben gekregen, dan wel waar de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden verlengd?
Zoals hierboven aangegeven is het afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval of en onder welke voorwaarden veroordeelde personen vrijkomen. In algemene zin kan worden gesteld dat personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke straf van meer dan een jaar in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Of de proeftijd van de v.i. kan worden verlengd is ter beoordeling van de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, op grond van het criterium van artikel 6:1:18 lid 2 Sv. Hierbij speelt het verloop van het toezicht een rol. Aan vreemdelingen die op grond van artikel 6:2:10, derde lid, onder c Sv, niet in aanmerking komen voor v.i., kan een strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend wanneer zij meewerken aan terugkeer naar land van herkomst. Bij de personen waarvan de veroordeling nog niet onherroepelijk is, is sprake van voorlopige hechtenis en beslist het gerechtshof over het voortduren daarvan. Het gerechtshof heeft de mogelijkheid om de voorlopige hechtenis te verlengen, op te heffen of te schorsen onder voorwaarden. De rechter kan bij delicten gepleegd op of na 1 januari 2018 de zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in combinatie met een gevangenisstraf of een tbs-maatregel opleggen aan zeden- en zware geweldsdelinquenten, waaronder terrorismeveroordeelden. Indien het delict voor de invoering van de Wet Langdurig Toezicht (WLT) is gepleegd, kon deze maatregel niet bij vonnis worden opgelegd.
Hoe staat het met de aanpassing van de Wet Langdurig Toezicht terroristen om te verduidelijken dat deze maatregelen ook kunnen worden opgelegd bij voor terrorisme veroordeelde misdadigers?
Bij brief van 5 juni 20203 aan uw Kamer is een wetswijziging toegezegd waarmee wordt verduidelijkt dat de rechter de GVM ook kan opleggen bij veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Het desbetreffende wijzigingsvoorstel is inmiddels voorbereid, in consultatie gebracht en daarover zijn consultatieadviezen ontvangen. Het wijzigingsvoorstel zal, bij instemming van de ministerraad, naar verwachting voor de zomer voor advies naar de Raad van State worden gestuurd.
Is voldoende capaciteit beschikbaar om alle opgelegde maatregelen te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet?
Bij de reclassering voert het gespecialiseerde team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER-team) toezicht uit op verdachten van en veroordeelden voor terroristische misdrijven. Dat kan bijvoorbeeld in het kader van een v.i., GVM of schorsing van de voorlopige hechtenis. Op dit moment heeft het TER-team voldoende capaciteit om de werkzaamheden ten behoeve van de begeleiding en re-integratie van deze doelgroep uit te voeren.
Kunt u garanderen dat capaciteit bij onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen belemmering vormt om gevaarlijke geradicaliseerde personen te volgen? Zo nee, wat heeft u nodig om te zorgen dat er geen capaciteitsproblemen zijn?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoeken voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging, ook als geradicaliseerde personen zich in detentie bevinden of vrijkomen na het uitzitten van hun straf. Dit binnen de kaders van de Wiv 2017. U mag erop rekenen dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samen met nationale en internationale partners, de veiligheid van Nederland blijven bewaken, maar 100% veiligheid is nooit te garanderen. Op dit moment hebben de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten voldoende capaciteit om geradicaliseerde personen te volgen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat – zoals de NCTV in DTN 53 als risico signaleert – het vrijkomen van veroordeelde geradicaliseerde terroristen ervoor kan zorgen dat de jihadistische beweging opnieuw integreert?
Zoals beschreven in de Beleidsbrief DTN 54, kan verdere desintegratie van de jihadistische beweging leiden tot krimp en ook tot een minder ontvankelijke omgeving voor potentieel gevaarlijke jihadisten die uit detentie terugkeren in de samenleving. Aanhoudende overheidsdruk is hierbij van belang, waaronder voortzetting van de huidige aanpak met betrokken partners. De aanpak omvat zowel preventieve als repressieve maatregelen. Twee die wij hier specifiek willen uitlichten zijn de samenwerking en aansluiting tussen detentie, reclassering en de lokale persoonsgerichte aanpak via het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van de Dienst Justitiële Inrichtingen als ook de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding. Het eerste richt zich door het opstellen van een gezamenlijk resocialisatieplan onder meer op de protectieve relatie met familie en positieve contacten buiten het extremistische netwerk en gerichte interventies hierop. Het tweede biedt de mogelijkheid een contact- of gebiedsverbod op te leggen, bijvoorbeeld om te voorkomen dat een persoon negatief wordt beïnvloed.
De aanslagen in Mozambique en de rol van de Nederlandse overheid bij gaswinningsprojecten in deze regio |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het hevige geweld tussen jihadisten en het regeringsleger in Mozambique, dat inmiddels 2500 mensen het leven heeft gekost?1
Ja.
Bent u bekend met de zorgen van ngo’s als Both ENDS over de toekomst van de lokale bevolking, die door ontwikkelingen en conflicten omtrent gasbaten uit haar woonomgeving wordt verdreven en niet meedeelt in de opbrengsten van de gaswinning?2
Deze zorgen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat fossiele winningsprojecten door multinationals, naast dat zij bijdragen aan klimaatopwarming, ook dikwijls als een magneet kunnen werken voor gewapende conflicten en grove schendingen van mensenrechten?
Het kabinet ziet dat sociaaleconomische bijdrage van fossiele winningsprojecten afhankelijk is van de specifieke context en het door het productieland gevoerde beleid. Risico’s op versterking van gewapende conflicten en mensenrechtenschendingen kunnen in extreme gevallen optreden maar zijn niet symptomatisch voor fossiele winningsprojecten.
Bent u het eens dat de regering niet zou moeten meewerken aan de schadelijke exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, al helemaal niet in gebieden waar grote spanningen bestaan tussen bevolkingsgroepen?
Het kabinet past bestaande beleidskaders zorgvuldig toe. Dat wil onder meer zeggen dat vanuit de BHOS-begroting geen financiële ondersteuning wordt verstrekt voor exploitatie van nieuwe voorraden olie en gas. Voor exportkredietverzekering geldt dat verzekeringsaanvragen op basis van het nationale mvo-beleidskader van de ekv (dat is gebaseerd op internationale standaarden) worden getoetst, waarbij het beleidskader is dat de Staat geen projecten verzekert met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Palma, waar het hoofdkwartier van de gasoperaties ligt, vorige week door een jihadistische groepering is aangevallen?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat Nederland momenteel een belangrijke rol speelt in dit gebied met betrekking tot de gaswinning, vanwege de lopende exportkredietverzekering voor baggerbedrijf Van Oord?
Nederland is inderdaad betrokken via de exportkredietverzekering bij dit gaswinningsproject. Nederland is overigens relatief gezien een van de kleinere kredietverzekeraars in dit project en verzekert, naast de exporteurspolis voor Van Oord, een relatief klein deel van de totale projectfinanciering van de totale projectomvang van ongeveer 20 miljard dollar, gefinancierd door een breed consortium van internationale banken en kredietverzekeraars.
Vindt u het (moreel) verantwoord om deze exportkredietverzekering te verschaffen gezien de recente ontwikkelingen in Mozambique?
De ekv is verstrekt op basis van een positieve beoordeling van de financiële risico’s en de risico’s op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het project voldeed toentertijd aan alle internationale standaarden. Door de recente ontwikkelingen is de situatie verslechterd en is force majeure ingeroepen door projectleider Total. De Staat en Atradius DSB volgen de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen en al naargelang waar de situatie om vraagt.
Deelt u de mening dat het «hoge risico van mensenrechtenschendingen» omtrent deze potentiele exportkredietverzekering bij deze is bewezen en bevestigd?
Het is duidelijk dat in de regio sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen. Het kabinet onderschrijft echter niet de stelling, voor zover de vragensteller dat bedoelt, dat een causaal verband tussen mensenrechtenschendingen en de ekv is bewezen.
Deelt u de mening dat hiermee een grens is bereikt en wilt u niet langer deelnemen als verzekeraar in dit project? Zo nee, waar ligt wat u betreft de grens om niet langer aan projecten deel te nemen vanwege mensenrechtenschendingen en aantasting van het milieu?
De situatie in de regio is zeer ernstig geëscaleerd. De genoemde mensenrechtenschendingen zijn echter begaan door extremistische opstandelingen en niet door het project of de daarbij betrokken partijen. ADSB zal in lijn met het mvo-beleid van de ekv, zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255), invloed uitoefenen om de zorgen op mvo-terrein te adresseren. Eveneens volgen de Staat en Atradius DSB de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen binnen de voorwaarden van de polissen al naargelang waar de situatie om vraagt.
De overnameplannen van het IJsselland Ziekenhuis door het Erasmus MC |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het nieuws dat het Erasmus MC het IJsselland Ziekenhuis in Capelle aan den IJssel wil overnemen?1
Het voornemen van een overname van het IJsselland Ziekenhuis door Erasmus MC bestaat al langer. Op 18 december 2018 is voor deze voorgenomen concentratie een aanvraag ingediend bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft op 5 februari 2020 het voornemen goedgekeurd. Vervolgens is in juni 2020 de voorgenomen overname gemeld bij de ACM. De ACM kan een fusie of overname vervolgens goedkeuren als zij na een eerste onderzoek geen gevaren voor de mededinging ziet in de voorgenomen fusie, of de ACM kan een vergunningseis stellen als zij reden heeft om aan te nemen dat de fusie de mededinging op significante wijze zou kunnen belemmeren. De voorgenomen fusie zal dan grondiger onderzocht worden indien partijen de fusie willen doorzetten en een vergunningsaanvraag indienen. Dat laatste is hier het geval. De partijen hebben op 10 mei 2021 een vergunning aangevraagd.
Kunt u aangeven welke ziekenhuizen en locaties thans in (juridisch) eigendom zijn van het Erasmus MC in Zuidwest Nederland?
Het Admiraal de Ruijter Ziekenhuis is sinds 2016 een zelfstandige BV, met eigen Wtzi-erkenning, een eigen RvB en RvC, eigen zorginkoop en gepositioneerd binnen de Erasmus MC Holding.
Is een verdere uitbreiding van het Erasmus MC gezien de huidige schaalgrootte wel wenselijk?
Ziekenhuizen zijn in beginsel zelf goed in staat om de juiste schaalgrootte te bepalen en met verschillende locaties binnen één groep kan nog steeds zorg dichtbij de patiënt worden geleverd. Bovendien is het medisch zorglandschap momenteel in beweging met initiatieven als de Juiste Zorg op de Juiste Plek, waarbij sommige zorg mogelijk dichter bij de patiënt en soms zelfs buiten het ziekenhuis geleverd moet worden. Voor hoog complexe zorg kan juist concentratie nodig zijn. Schaalvergroting kan voordelen voor de zorg opleveren, zowel op het gebied van betaalbaarheid als kwaliteit. Concentraties kunnen echter ook leiden tot een grotere marktmacht en het in het leven roepen of versterken van een economische machtspositie die de mededinging significant belemmert, met negatieve gevolgen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. De ACM houdt hier toezicht op. In het geval van Erasmus MC en IJsselland gaat de ACM dit verder onderzoeken.
Is de vrees van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) niet reëel dat een dergelijke overname zal leiden tot grotere reisafstanden en minder keuzevrijheid voor de patiënten?
De ACM heeft een vergunningseis gesteld voor de voorgenomen overname van het IJsselland Ziekenhuis door het Erasmus MC. Nu partijen een vergunning hebben aangevraagd gaat de ACM meer onderzoek doen naar de gevolgen van deze overname voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van ziekenhuiszorg in de regio. De vraag in hoeverre een dergelijke overname zal leiden tot grotere reisafstanden en minder keuzevrijheid voor patiënten is dus onderwerp van het nadere onderzoek door de ACM. Het is aan de ACM om hier als onafhankelijke toezichthouder een oordeel over te vellen.
Is het waar dat het IJsselland Ziekenhuis een financieel goed presterend ziekenhuis is en dat er geen financiële argumenten zijn voor een overname door het Erasmus MC?2
Het IJsselland Ziekenhuis is een financieel gezond ziekenhuis. Naast doelmatigheid kunnen er ook niet-financiële argumenten aan een concentratie ten grondslag liggen, zoals de kwaliteit van zorg.
Wat is het oordeel van de bevolking in Capelle aan den IJssel over de voorgenomen overname?
Ik vind het van belang dat ziekenhuisbestuurders breed draagvlak creëren voor een voorgenomen concentratie en dat er goed overleg plaatsvindt met de betrokken stakeholders. De cliëntenraad van het IJsselland Ziekenhuis heeft positief geadviseerd over de voorgenomen concentratie. Het IJsselland Ziekenhuis heeft desgevraagd aangegeven dat de huisartsen en verloskundigen bij de plannen zijn betrokken en dat zij op de hoogte gehouden van de voortgang worden.
Wat is het oordeel van de huisartsen, verloskundigen en andere zorgverleners in Capelle aan den IJssel over de voorgenomen overname?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen de doelen die het Erasmus MC voor ogen staat ook niet bereikt worden door samenwerking in plaats van overname, in lijn met de voorwaarden tot samenwerking zoals het ACM deze heeft neergelegd in een beleidsregel?3
Een fusie is in essentie de meest vergaande vorm van samenwerking. Ik ben het met de vragensteller eens dat het van belang is dat partijen goed kijken naar welke vorm van samenwerking gepast is. Het Erasmus MC en IJsselland Ziekenhuis zijn tot de conclusie gekomen dat door een overname van het IJsselland Ziekenhuis door Erasmus MC, het eenvoudiger wordt afspraken te maken over het verschuiven van zorg en het uitwisselen van personeel en diensten. Volgens partijen heeft dat dit in tijden van schaars personeel en schaarse middelen grote voordelen. Zoals eerder opgemerkt zal de ACM beoordelen of deze overname van het IJsselland Ziekenhuis door Erasmus MC de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van ziekenhuiszorg in de regio Rotterdam niet negatief beïnvloedt.
Vindt u dat het IJsselland Ziekenhuis een volwaardig basisziekenhuis moet blijven inclusief 24/7 spoedeisende hulp en acute verloskunde? Kunt u dit toelichten?
Het Erasmus MC heeft een focus op derdelijnszorg, het IJsselland Ziekenhuis op tweedelijns zorg. De SEH van het Erasmus MC is één van de elf level 1 traumacentra van Nederland, bedoeld voor multitraumata. De SEH van het IJsselland Ziekenhuis is een level 3 SEH gericht op basis acute zorg. De zorg die in het IJsselland Ziekenhuis wordt geleverd is complementair aan die van het Erasmus MC.
In hoeverre bent u bereid in te grijpen in dit proces van verdere schaalvergroting in de ziekenhuiszorg of acht u dat niet uw verantwoordelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het artikel van Zembla ‘Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Zembla «Ministerie lakt opnieuw stukken weg in Wob-documenten over granuliet»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin het werk van een ambtenaar als «geen onafhankelijke en gedegen analyse» wordt afgedaan?
De uitspraak gaat over een conceptmemo van een medewerker opgesteld ten behoeve van de interne discussie binnen IenW/Rijkswaterstaat over de kwalificatie van granuliet. Dit is niet het officiële standpunt van mijn ministerie. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt over het conceptmemo (29 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1506):
Wat vindt u van de uitspraak van Bontrup waarin gesteld wordt «inmiddels komt ons bedrijf tot stilstand, lees de wegenbouw»? Deelt u de mening dat hierin expliciet wordt uitgesproken dat afval en infrastructuur als onderhandelingspositie ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Over de situatie van de bedrijfsvoering van Bontrup, een private onderneming, kan ik geen uitspraken doen. In de Kamerbrief van 5 maart jl. (Kamerstuk 30 015, nr. 62) is al gemeld dat het bedrijf heeft gewezen op de mogelijke risico’s voor de asfaltproductie in het kader van de wegenbouw bij een voortdurende stagnatie van de afzet van granuliet. Het belang van de asfaltproductie is aan de orde geweest in de discussie binnen het ministerie, maar heeft geen doorslaggevende rol heeft gespeeld in de besluitvorming over de herbevestiging van de kwalificatie van granuliet als grond2.
Kunt u uitleggen waarom de herkomst van materiaal geen rol meer speelt bij de definitie van «grond» zoals deze omschreven staat in het Besluit bodemkwaliteit?2
In de Nota van Toelichting (NvT) wordt ten aanzien van de definitie van grond in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit aangegeven dat het begrip grond een samenstellingsbegrip en geen herkomstbegrip betreft. In de NvT is het volgende aangegeven:
Acht u het beter dat de zinsnede «van natuurlijke herkomst, niet door de mens geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem», of enige variant hierop, toegevoegd wordt aan de definitie van «grond» in het Besluit bodemkwaliteit vanuit het perspectief van milieubescherming? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om eisen ter bescherming van het milieu onderdeel te maken van het begrippenkader (zoals de definitie voor grond). De milieuhygiënische eisen die aan grond worden gesteld komen juist tot uitdrukking in de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit (maximaal toegestane concentraties van stoffen in het toe te passen materiaal) aangevuld met het vangnet van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming en 7 Besluit bodemkwaliteit). Daarnaast zou het toevoegen van de zinsneden leiden tot het uitsluiten van materialen buiten Nederland. Dit is niet toegestaan op basis van EU-wetgeving.
Waarom is de uitleg van het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) hierover in de door Zembla opgevraagde Wob-stukken «buiten scope» verklaard op grond van «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer», terwijl de begeleidende mail duidelijk aangeeft dat het om een inhoudelijke mail van het Ministerie van VROM gaat?3
Bij Wob-verzoeken waarbij meerdere organisatieonderdelen van mijn ministerie zijn betrokken, wordt een werkverdeling ten behoeve van de afhandeling gemaakt, om volledigheid en consistentie te bevorderen en dubbel beoordelen van documenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het document waaraan u refereert betreft een e-mailwisseling tussen een medewerker van SenterNovem (tegenwoordig Bodem+ en onderdeel van Rijkswaterstaat) met een derde en is later doorgestuurd naar het toenmalige Ministerie van VROM. In deze e-mailwisseling waren ambtenaren van, thans, Rijkswaterstaat betrokken. De bestuurskern heeft deze e-mailwisseling in verband met de werkverdeling bij de afhandeling van dit Wob-verzoek als «buiten scope» beoordeeld. Dat is ook toegelicht in het besluit met de documenten die bij de bestuurskern van IenW aanwezig zijn.5 Een gedeelte van deze mailwisseling is reeds openbaar gemaakt met het Wob-besluit van Rijkswaterstaat.6 Helaas is echter niet gesignaleerd dat een ander deel van dit document niet is beoordeeld, ondanks dat de verschillende dienstonderdelen de lijsten van te betrekken documenten naast elkaar hebben gelegd en documenten waarover twijfel bestond, afzonderlijk hebben verdeeld.
De bij het desbetreffende besluit van de bestuurskern opgenomen beoordeling als «buiten scope» had derhalve geen betrekking op het ontbreken van een inhoudelijk verband met het Wob-verzoek, maar met de gemaakte werkverdeling. De toepassing van de uitzonderingsgrond «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» zag op de gelakte namen in het bij gelegenheid van dat besluit beoordeelde deel van het document.
Het gedeelte van het document dat «buiten scope» is verklaard en niet in het Wob-besluit van Rijkswaterstaat betrokken is, zal zo snel mogelijk inhoudelijk worden beoordeeld en bij de eerst mogelijke gelegenheid, dat is naar verwachting de beslissing op bezwaar tegen het besluit van de bestuurskern van IenW, zoveel mogelijk openbaar worden gemaakt.
Hoe verklaart u dat de zin «gezien de herkomst lijkt de kwalificatie niet vormgegeven bouwstof de juiste» is weggelakt bij een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), artikel 10.2 G?4
Uit de formulering van de betreffende passage kan worden opgemaakt dat een beleidsmedewerker een mening heeft geuit in een situatie waarin ter discussie is gesteld of granuliet geduid zou moeten worden als een niet vormgegeven bouwstof of als grond.
Openbaarmaking van deze informatie kon voor betrokkenen invloed hebben op de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een adequate bedrijfsstrategie zonder dat eventuele concurrenten inzicht hadden in het verloop van de ontwikkeling, vraag naar en mogelijke toepassingen van het product granuliet. Vanwege de vrees voor onevenredige benadeling van betrokkenen en mogelijk onevenredige bevoordeling van concurrenten, leveranciers en afnemers, zijn delen van deze discussie geweigerd met toepassing van de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 10, tweede lid, onder g, Wob.
Deelt u de mening dat er te veel is weggelakt op basis van artikel 10.2 E, 10.2 G, en artikel 11.1 van de Wob? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van documenten die worden betrokken bij een Wob-verzoek is het altijd van belang een afweging te maken tussen het algemeen belang van openbaarheid van informatie en noodzaak tot bescherming van andere belangen. De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) geeft in de artikelen 10 en 11 een opsomming van te beschermen belangen. Indien na afweging van een of meerdere van deze belangen tegen het algemene belang van openbaarheid van informatie blijkt dat openbaarmaking inbreuk maakt op een van deze belangen, kan op grond van die artikelen gerechtvaardigd worden afgezien van openbaarmaking. In de gevallen genoemd in artikel 10, eerste lid, moet zelfs worden afgezien van openbaarmaking. In het besluit waarmee de documenten waaraan u refereert gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, heb ik toegelicht waarom de bescherming van bepaalde belangen aan openbaarmaking in de weg staat. Op dit moment wordt op mijn ministerie het bezwaarschrift behandeld dat is ingediend door verzoeker naar aanleiding van het besluit. Hierbij zal de toepassing van de uitzonderingsgronden van de Wob opnieuw worden overwogen.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie hier de Wob overtreden heeft door een beroep te doen op artikel 10.2 G, welke vervalt onder artikel 10.6, waarbij gelet op het granulietdossier dit toch duidelijk om milieu-informatie gaat?
In het besluit licht ik toe waarom in voorkomend geval aanleiding bestaat om af te zien van openbaarmaking bijvoorbeeld met het oog op het voorkomen van onevenredige bevoor- of benadeling bij openbaarmaking van het document. In deze documenten wordt ook van gedachten gewisseld over het onderwerp granuliet en worden (voorlopige) persoonlijke conclusies getrokken. Er bestaat in deze documenten geen direct verband met de toepassing van granuliet in het milieu. De opvattingen in deze documenten zijn daarom niet aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Kunt u uitleggen waarom het ministerie stukken weglakt die eerder al door Rijkswaterstaat zijn vrijgegeven, zoals te lezen is in het artikel van Zembla? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ook reflecteren op de interpretatieruimte en verschillen tussen Rijkswaterstaat en het ministerie die geboden wordt bij het beroep op de in vraag 6 benoemde artikelen? Zo nee, waarom kunt u dit niet uitleggen?
Binnen mijn ministerie werken veel mensen – van verschillende dienstonderdelen – met elkaar samen bij de voorbereiding van Wob-besluiten. Hiermee wordt zoveel als mogelijk openbaarmaking van dubbele documenten en interpretatieverschillen voorkomen. Tussen de verschillende dienstonderdelen wordt ook regelmatig overlegd over de interpretatie van de Wob, ook bij de beoordeling van individuele documenten en wordt kennis gedeeld over de ontwikkelingen op het gebied van openbaarheid en transparantie. Desalniettemin kan het voorkomen dat bij een samenwerking met veel collega’s van verschillende dienstonderdelen en veel te betrekken documenten een document door meerdere collega’s net anders wordt beoordeeld én wordt betrokken in verschillende besluiten. Met de in het antwoord op vraag 6 genoemde samenwerking wordt echter getracht dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het blijft echter mensenwerk.
Hoe past dit weglakken binnen de beloftes van transparantie die gedaan zijn door het Kabinet-Rutte III naar aanleiding van het weglakken van dossiers tijdens de toeslagenaffaire?
Ook ik hecht grote waarde aan transparantie en het kunnen bieden van inzicht in de totstandkoming van besluiten binnen mijn ministerie. Dat laat echter onverlet dat in voorkomende gevallen de bescherming van andere belangen in de weg kan staan aan openbaarmaking, zoals ik ook beschreven heb in mijn antwoord op vraag 8. In sommige gevallen moet op grond van de Wob worden afgezien van openbaarmaking. In andere gevallen is er meer ruimte om het belang van openbaarmaking af te wegen tegen andere belangen. In die gevallen zoek ik zoveel mogelijk die ruimte voor openbaarmaking.
Kunt u met het oog op de granulietkwestie reflecteren op de uitspraken in het rapport «Om de leefomgeving» van de commissie Van Aartsen, waarin over onder andere granuliet gesteld wordt dat bewust of onbewust schade wordt berokkend aan de omgeving, en de rol die het bevoegd gezag daarbij speelt niet onbesproken kan blijven?5
Het rapport gebruikt de casus om de complexiteit en de werking van het stelsel te duiden. Ik deel de conclusie van de rapporten Kuijken en Van Aartsen dat het stelsel aanpassing behoeft. Daarom heb ik een «taskforce bodemstelsel» ingericht en laat ik een inhoudelijke reactie op het rapport Van Aartsen voorbereiden ter besluitvorming door het nieuwe kabinet.
Wat is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie Moorlag over lessen trekken en die gebruiken om extra waarborgen in te bouwen?6
Hiervoor zal een onafhankelijk onderzoek worden uitgevoerd onder leiding van een onafhankelijk persoon met voldoende statuur (deskundig en gezaghebbend). Over de uitkomst hiervan hoop ik de Kamer voor het einde van dit jaar te kunnen informeren.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Schip verliest containers bij Ameland' |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schip verliest containers bij Ameland»?1
Ja.
Klopt het dat er vijf containers van het containerschip Baltic Tern in de Waddenzee zijn beland?
Er zijn vijf containers van het containerschip Baltic Tern in de Noordzee beland, ten noorden van Ameland.
Wat was de route van dit schip? Wat is de inhoud van de containers die overboord zijn geslagen? Klopt het dat een container de gevaarlijke stof aceton bevat?
Het schip was onderweg van Sint-Petersburg naar Rotterdam. Eén van de containers betrof een tankcontainer met aceton, een tweede tankcontainer bevatte gebruikte bakolie, twee containers bevatten houtvezels (kraftliner) en de vijfde container was geladen met houtpellets.
Is dit schip door de Kustwacht geadviseerd om de noordelijke route te varen? Heeft de kapitein dit advies opgevolgd?
De Baltic Tern naderde vanuit Duitse wateren. Containerschepen die uit die richting komen, worden niet door de Nederlandse Kustwacht gewaarschuwd. Schepen kunnen kennisnemen van de waarschuwingen aan Nederlandse zijde, zoals deze via de reguliere communicatiekanalen aan de scheepvaart bekend worden gemaakt. De Kustwacht waarschuwt in voorkomende gevallen actief containerschepen die in oostelijke richting varen. Navraag bij de Duitse autoriteiten heeft uitgewezen dat de Duitse Kustwacht de Baltic Tern niet actief heeft gewaarschuwd.
Welk risico bestaat er dat de inhoud van de containers opnieuw op de stranden van de Waddeneilanden belanden?
De beide tankcontainers en de daarin aanwezige lading zijn succesvol geborgen. Ook de drie andere containers en alle daaruit afkomstige houtvezels en houtpellets die bij de opsporings- en bergingsoperatie zijn aangetroffen, zijn uit zee gehaald. Er zijn geen containerresten of ladingrestanten van de Baltic Tern aangespoeld op de Waddeneilanden.
Heeft u, of de Kustwacht, al contact gezocht met de burgemeesters van de Waddeneilanden, en dan specifiek Ameland, om klaar te staan indien er spullen van de containers op de stranden aanspoelen?
Door Rijkswaterstaat is voortdurend contact onderhouden met coördinerend burgemeester Stoel van Ameland over de opsporings- en bergingsoperatie.
Klopt het bovendien dat er op 5 april 2021, ondanks de stormachtige omstandigheden met hoge golven, er nog een groot containerschip, via de zuidelijke route boven de Waddeneilanden, op een zeer korte afstand van de Waddeneilanden voer?2
De Kustwacht geeft aan dat op maandag 5 april de CSCL Jupiter, met een lengte van 366 meter, de zuidelijke route gebruikte op weg naar Bremen.
Heeft de Kustwacht dit schip, en andere containerschepen, geadviseerd om vanwege de storm niet de zuidelijke vaarroute te nemen?
Grote containerschepen (Panamax en ULCS) die in oostelijke richting varen, wordt door de Kustwacht geadviseerd om bij een golfhoogte van meer dan 4,5 meter de noordelijke route te nemen. Dat is ook bij de CSCL Jupiter gebeurd. Het blijft echter aan de kapitein van het betreffende schip, in het kader van goed zeemanschap, om alles afwegende de juiste keuzes te maken en zodoende het risico op ongevallen te beperken.
Hoeveel schepen hebben geen gehoor gegeven aan het dringende advies van de Kustwacht om niet de zuidelijke vaarroute te nemen?
Tijdens de afgelopen periode met hogere golven zijn er 14 grote containerschepen opgeroepen die voornemens waren de zuidelijke route te nemen. Deze schepen is gevraagd de noordelijke route te nemen. 12 Schepen hebben het advies opgevolgd, twee schepen hebben het advies niet opgevolgd.
Bent u het eens dat het elke stormachtige dag dat containerschepen het dringende advies van Kustwacht in de wind kunnen slaan er het risico bestaat dat er opnieuw een ramp zoals met de Msc Zoe kan plaatsvinden?
Containerverlies op zee kan nooit volledig worden uitgebannen. Het ongeval met de Baltic Tern benadrukt het belang van de maatregelen waartoe ik heb besloten na de eerdere ongevallen waarbij containers in zee terechtkwamen. Ik blijf me daarom met kracht inzetten om die maatregelen uit te voeren en zodoende de veiligheid van de containerscheepvaart boven de Wadden te verbeteren.
Hoe staat het met de, door u, beloofde inzet om zich samen met Duitsland en Denemarken in te spannen voor meer restricties voor de vaarroute boven de Waddeneilanden als er sprake is van stormachtige omstandigheden?
Zoals toegezegd tijdens het AO Maritiem van 3 december 2020 is er opnieuw overleg geweest met Duitsland en Denemarken. Daarbij zijn de zorgen van uw Kamer overgebracht. Ik heb ook zelf met mijn Duitse en Deense collega gesproken. In de voortgangsrapportage over de Aanbevelingen uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over de MSC Zoe, die ik voorafgaand aan het AO Maritiem van 2 juni a.s. zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u het eens dat dit ongeluk met de Baltic Tern laat zien dat we niet meer kunnen wachten op afspraken met Duitsland en Denemarken of via de International Maritime Organization (IMO), maar dat u nu moet ingrijpen door bijvoorbeeld de Kustwacht meer bevoegdheden te geven om in te grijpen?
In mijn brief van 23 januari 20203 heb ik u toegelicht waarom ik niet eenzijdig kan besluiten om de zuidelijke vaarroute te sluiten, dan wel anderszins verplichtende maatregelen ten aanzien van het gebruik ervan aan het internationale scheepvaartverkeer kan opleggen. Een dergelijke maatregel kan, zoals ook de OvV in zijn rapport constateerde, alleen bij consensus in IMO genomen worden. In de kabinetsreactie op het rapport van de OvV over de MSC Zoe4 heb ik meerdere paden geschetst om de veiligheid van de containervaart boven de Wadden te verbeteren. Een daarvan betreft de gesprekken met Duitsland en Denemarken om tot een gezamenlijk voorstel in IMO te komen. Een ander pad is het onderzoek naar de mogelijkheden van verkeersbegeleiding van containerschepen, waarbij ik onder andere de Kustwacht, Rijkswaterstaat en andere Noordzeelanden betrek. Maar ik werk ook aan het verbeteren van de informatiepositie van de bemanning, door bijvoorbeeld samen met Duitsland een voorstel in te dienen in IMO voor de verplichting van een zogenaamde elektronische inclinometer op containerschepen, die exact de slingerhoek van het schip meet en registreert.
Hoe staat het daarom met uw onderzoek om de interventiebevoegdheid van de Kustwacht vaker in te kunnen zetten?
In mijn brief van 26 oktober 20205 heb ik u bericht over de interventiebevoegdheid uit de Wet bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo). Ik heb daarin aangegeven dat het, onder zeer strenge voorwaarden, mogelijk is om in situaties waarin sprake is van een concrete en ernstige dreiging op grond van de interventiebevoegdheid uit de Wbmo maatregelen te treffen in het kader van de scheepvaartveiligheid en de bescherming van het mariene milieu. Daarbij heb ik aangegeven dat ik samen met de Kustwacht en met Rijkswaterstaat zal bezien hoe de interventiebevoegdheid in de praktijk ingezet kan worden. In de voortgangsrapportage over de Aanbevelingen uit het OvV-rapport over de MSC Zoe, die ik voorafgaand aan het AO Maritiem van 2 juni a.s. zal sturen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, zodat Waddenbewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten wat hen te wachten staat en dat zij bovendien voorbereidingen kunnen treffen indien er opnieuw spullen op de stranden aanspoelen?
Ja.
De berichten ‘Dreigbrief bezorgd bij meerdere moskeeën in Nederland’ en ‘Brandstichting bij moskee in aanbouw in Gouda’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Dreigbrief bezorgd bij meerdere moskeeën in Nederland» & «Brandstichting bij moskee in aanbouw in Gouda»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten? Hoe duidt u deze actie richting moskeeën en hun leden?
Ik veroordeel de brandstichting bij de moskee in aanbouw in Gouda en de brieven die intimiderend en soms zelfs dreigend zijn overgekomen. Anderen in de uitoefening van hun recht op vrijheid van religie te willen belemmeren staat haaks op de waarden van onze rechtsstaat.
Kunt u meer zeggen over de aard van de bedreigingen? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag in ieder geval aangeven hoe groot deze bedreigingsactie was, hoeveel moskeeën deze dreiging gekregen hebben, of deze in alle provincies heeft plaatsgevonden en over welke tijdsperiode deze verschillende moskeeën dreigingen hebben gekregen?
Tussen 31 maart en 4 april 2021 werden bij in ieder geval 24 moskeeën, verspreid over het hele land, pakketjes bezorgd. Zoals in de media al bericht, vond men daarin een (ongebruikte) luier, snippers met koranverzen en kwetsende teksten.2 Daarnaast werd op 3 april 2021 brand gesticht bij een moskee in aanbouw in Gouda en ontving een moskee in Almere op 2 april een dreigbrief.
De werkelijke omvang van de dreiging is niet met zekerheid vast te stellen, omdat moskeeën de afweging kunnen hebben gemaakt geen melding te doen bij de politie. Omdat het hier een lopend onderzoek betreft, kan ik niet ingaan op de verdere details van de bedreigingen.
Was er reden om te vermoeden dat deze actie zou plaatsvinden? Hebben politie en/of veiligheidsdiensten hiertoe signalen ontvangen?
Bij de politie waren geen signalen bekend dat deze specifieke actie zou gaan plaatsvinden.
Op basis van informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de dreiging richting moskeeën continu nauwlettend in de gaten gehouden. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen voor een terroristische geweldsdreiging op religieuze instellingen. Indien de dreiging en risico daartoe aanleiding geven, worden passende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Kunt u bevestigen dat deze bedreigingen een georganiseerde actie betreffen en/of systematisch is opgezet en derhalve niet een incident is?
De afzender of afzenders van de pakketjes en brieven is/zijn vooralsnog onbekend. De overeenkomst in de pakketten met luiers die bij de 24 moskeeën zijn bezorgd, zou erop kunnen wijzen dat het om één en dezelfde dader(groep) zou kunnen gaan. Dit is onderwerp van onderzoek waarover ik nog geen uitspraken kan doen.
De binnengekomen dreigbrief bij de moskee in Almere en de brandstichting in Gouda lijken op zichzelf staande incidenten te zijn.
Ziet u een relatie tussen de dreigingen en de moskeebrand in Gouda? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is er geen aanwijzing dat de brand in de moskee in Gouda gelinkt is aan de verstuurde pakketjes en brieven. Dit is onderwerp van onderzoek waarover ik nog geen uitspraak kan doen.
Zijn er reeds mogelijke verdachten in beeld en/of aangehouden?
In relatie tot de brand bij de moskee in aanbouw in Gouda is één verdachte aangehouden. Verder kan ik over lopende zaken geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven of de lokale driehoek van de desbetreffende gemeenten in gesprek is met de moskeeën en waar mogelijk bijdraagt aan de bewaking en beveiliging van bedreigde moskeeën indien daartoe wordt verzocht?
De politie heeft actief moskeebesturen benaderd om te vragen of er bedreigingen zijn binnengekomen en/of pakketten zijn bezorgd. Waar nodig zijn passende maatregelen genomen.
Kan de nog te benoemen nationaal coördinator discriminatie en racisme, waartoe de Kamer op 1 juli 2020 een motie heeft aangenomen, naar uw oordeel hier ook een rol in spelen en bijvoorbeeld ook de bedreigingen aan het adres van moskeeën in kaart brengen?2
Op 10 maart 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer het rapport met de verkenning naar een Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) aangeboden.4 Momenteel wordt vervolg gegeven aan die verkenning, die de basis is voor een instelling van een NCDR. De Minister van BZK zal uw Kamer voor het zomerreces informeren over het vervolg en zal daarbij ingaan op het takenpakket en de rol van een NCDR. Hiermee zal uitvoering worden gegeven aan de motie van het lid Azarkan waarin de regering wordt verzocht voor het zomerreces een takenpakket en een profielschets voor de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme op te leveren en de Kamer hier tijdig over te informeren.5
Wat is de aard en strekking van het veiligheidsprotocol gericht op preventie dat de Landelijke Raad van Marokkaanse moskeeën aangeeft te hebben ontvangen? Voorziet dit protocol voldoende in maatregelen om erger te voorkomen?
Vanuit de nationale overheid zijn de Handreiking Veilige Moskee en het Handboek Veiligheid religieuze instellingen beschikbaar gesteld aan lokale overheden. Deze handreiking en dit handboek bevatten kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden voor het omgaan met onveilige situaties. Hiermee worden lokale overheden ondersteund om samen met moskeebesturen en politie een bijdrage te leveren aan de vermindering van concrete spanningen en incidenten rondom moskeeën.
Het bericht ‘Tina en Jacob moeten weg!’ |
|
Sidney Smeets (D66), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Anne Kuik (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Tina en Jacob moeten weg!»?1
Ja.
Hoeveel Armeense Syriërs bevinden zich in Nederland? Hoeveel van hen zitten nog in een procedure en hoeveel van hen hebben een verblijfsvergunning? Hoeveel van hen hebben een brief van de IND ontvangen over het voornemen tot het intrekken van hun verblijfsvergunning en in hoeveel zaken is hier al een definitief besluit over genomen?
De gevraagde cijfermatige gegeven kunnen niet verstrekt worden. In het geautomatiseerde informatie- en registratiesysteem indigo van de IND wordt geen registratie bijgehouden van specifieke groepen binnen een nationaliteit, zoals in onderhavig geval de groep van Etnische Armenen afkomstig uit Syrië.
Klopt het dat van de groep die deze brief heeft ontvangen, uiteindelijk een deel toch hun verblijfsvergunning mag houden en een deel niet? Kunt u hier een verklaring voor geven?
In algemene zin kan ik uw kamer hierover melden dat in zaken van vreemdelingen waarbij achteraf na het verlenen van de vergunning wordt geconstateerd dat de vreemdeling mogelijk geen recht (meer) heeft op asielbescherming de zaak opnieuw wordt beoordeeld. Een herbeoordeling van de zaak kan ook plaatsvinden indien achteraf bekend wordt dat een vreemdeling een tweede nationaliteit heeft (gehad).
Een herbeoordeling zal enkel worden opgestart wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een intrekkingsgrond op grond waarvan de statushouder geen recht (meer) heeft op de reeds verleende asielvergunning. Iedere herbeoordeling vindt plaats op basis van de individuele omstandigheden van de zaak. Een aanvullend (extern) onderzoek kan deel uit maken van de individuele beoordeling. De bewijslast of er een intrekkingsgrond voordoet ligt bij de IND.
Bij de vraag of de intrekking van een verblijfsvergunning aan de orde is, kijkt de IND altijd naar de feiten en omstandigheden in de onderliggende zaak. De procedure en het onderzoek worden heel zorgvuldig en op basis van de individuele omstandigheden (ex nunc en ex tunc) uitgevoerd, ook hier met waarborgen voor de rechten van de vreemdeling.
Als in het ene geval een verblijfsvergunning wel wordt ingetrokken, maar in het andere geval niet, dan liggen hier verschillende en mogelijk bijzondere omstandigheden aan ten grondslag. Zo kan het bijv. zijn dat het tegenwerpen van een veilig derde land in het individuele geval niet redelijk wordt geacht vanwege verschillende bijzondere individuele omstandigheden of dat er op grond van artikel 8 EVRM alsnog verblijf moet worden toegestaan. Ook komt het voor dat de IND onvoldoende kan aantonen dat de vreemdeling in het bezit is of is geweest van de Armeense nationaliteit. Dat betekent dat ook de uitkomst in deze procedures kunnen verschillen en bij sommige zaken een intrekking van de asielvergunning wordt doorgezet, terwijl in andere zaken daartoe onvoldoende aanleiding of mogelijkheid wordt gezien.
Een dergelijke herbeoordeling vind ik rechtvaardig vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid en volgt uit het (internationaal) asielrecht2. Als blijkt dat een vreemdeling die verzoekt om bescherming een tweede nationaliteit heeft en naar dat land kan vertrekken, wordt geen asielvergunning verleend. Als iemand die kennis niet eerder in het kader van zijn asielprocedure naar voren heeft gebracht en die pas na de asielverlening blijkt, is het vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid rechtvaardig de asielstatus opnieuw te beoordelen en waar van toepassing in te trekken.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Haarlem2 over de geconstateerde rechtsongelijkheid in de wijze waarop de IND met deze zaken van Armeense Syriërs is om gegaan in het wel of niet definitief intrekken van hun verblijfsvergunning? Wat is uw reactie hierop? Hoe verklaart en verantwoordt u deze rechtsongelijkheid?
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2021 in de zaken NL20.6147 en NL20.6149. Het ging in die zaken niet om een weigering van de IND om Armeens-Syrische asielzoekers een asielstatus te verlenen, zoals u lijkt te suggereren in uw vraag. De zaken gingen over een verzoek tot heroverweging van de eerdere besluiten tot intrekking van een asielstatus van Armeens-Syrische personen. De rechtbank heeft niet geoordeeld dat er sprake is of lijkt te zijn van rechtsongelijkheid. Kort gezegd heeft de rechter in die zaak geoordeeld dat de IND het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de IND opgedragen om beter gemotiveerd in te gaan op het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De IND probeert op dit moment te achterhalen op welke zaken exact een beroep wordt gedaan omdat niet aangegeven is op welke concrete zaken het beroep op het gelijkheidsbeginsel precies ziet
Als het enkele bezit van een paspoort voldoende is om binding vast te stellen met een land, hoe verhoudt zich de formalistische opstelling van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich dan tot de in het kader van de toeslagenaffaire aangekondigde reflectie door diezelfde Raad van State op dit punt?
Het is vanzelfsprekend niet aan mij om te spreken voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar wel wil ik aangegeven dat ik het niet onredelijk acht om te concluderen dat iemand een band met een land heeft als hij eerder de nationaliteit heeft gehad van dat land.
Is het enkele feit dat iemand ooit een Armeens paspoort bezit c.q. bezat wat u betreft voldoende reden om deze persoon naar Armenië uit te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten? Op welke manier wordt meegewogen dat de groep Armeense Syriërs uit Syrië afkomstig is en daar geworteld is c.q. was?
In het asielrecht staat de vraag centraal of de vreemdeling bescherming nodig heeft. Enkel in dat geval mag internationale asielbescherming, zoals volgt uit de EU-kwalificatierichtlijn worden verleend.
Indien een vreemdeling twee of meer nationaliteiten heeft, wordt de positie van de vreemdeling in beide landen bezien en beoordeeld of hij in één van deze landen veilig kan verblijven. In het geval de vreemdeling in één van de landen veilig kan verblijven is er geen reden voor asielbescherming in Nederland. Dit is overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en ook in overeenstemming met het Unierecht4.
Ook indien de vreemdeling niet (meer) de nationaliteit van dat land heeft, kan de IND de aanvraag voor asielbescherming afwijzen als dat land als veilig derde land kan worden aangemerkt. De IND beoordeelt daarvoor of er een zodanige band bestaat met het betrokken derde land op basis waarvan kan worden geoordeeld dat het voor de vreemdeling redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Daadwerkelijk eerder verblijf in dat land is niet noodzakelijk of doorslaggevend. Bij het beoordelen van die band moet de IND een redelijkheidstoets aanleggen waarbij alle individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Uiteraard toetst de IND in dat kader ook zorgvuldig of het in het betreffende land, in casu Armenië, voor de betrokken vreemdeling persoonlijk veilig genoeg is en of hij toegang tot dit land zal krijgen.
Is bij die afweging nog van belang of er behoudens het paspoort nog enige binding met Armenië bestaat? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wordt rekening gehouden met de binding van volwassenen, en in het bijzonder minderjarigen, in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
De NOS-berichten inzake matchfixing |
|
Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Deze gokbedrijven willen de Nederlandse markt op; grote spelers op strafbankje», «Klinieken bezorgd over toename gokverslavingen sinds corona», «Matchfixing in het basketbal: spelers verdacht van opzettelijk verliezen vier wedstrijden» en «Fout in nieuwe gokwet zorgt voor «meer risico op matchfixing», sportbonden boos»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een toename is in het aantal mensen met een gokverslaving dat zich meldt bij hulpverlening? Is inmiddels landelijke registratie en monitoring van het aantal gokverslaafden dat in behandeling is op orde? Kunt u inzicht geven hoe het aantal gokverslaafden is gestegen sinds de nulmeting van 2016?
Het is helaas niet mogelijk om in beeld te brengen of het aantal mensen met een gokverslaving dat zich heeft gemeld bij hulpverlening is toegenomen. Hiervoor zijn is men namelijk afhankelijk van de nationale database voor verslavingszorg LADIS (Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem). LADIS is momenteel niet operationeel omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Hierdoor is het sinds 2015 niet mogelijk data van verslavingszorginstellingen te verwerken in LADIS. De Minister voor Medische Zorg heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. Dit wetsvoorstel staat nu op de lijst voor behandeling in uw Kamer. Zodra het wetsvoorstel is aanvaard, kunnen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 beschikbaar komen.
Maakt u zich ook ernstig zorgen over deze toename in crisistijd? Welke kwalificatie geeft u aan deze cijfers en tot welke conclusies leidt dat?
Ik begrijp de zorgen die de leden hebben ten aanzien van de mogelijke toename van kansspelverslaving in crisistijd. Op dit moment is een mogelijke toename echter niet te onderbouwen met harde cijfers (zie ook antwoord op vraag2. Desalniettemin is het belangrijk om in te zetten op maatregelen ter voorkoming van kansspelverslaving. Met de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) gebeurt dat, onder andere door de invoering van het Verslavingspreventiefonds, de invoering van het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) en de verplichting dat vergunninghouders – in samenwerking met deskundigen – een verslavingspreventiebeleid moeten ontwikkelen.
Heeft verslavingszorg momenteel voldoende capaciteit om de juiste zorg te verlenen aan deze groep, kunt u inzicht geven in het aantal beschikbare plekken en zijn er wachtlijsten?
Zoals aangeven in antwoord 2 heeft de Minister voor Medische Zorg bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend waarmee ten behoeve van LADIS de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. Daarmee zullen ook actuele behandelcijfers ten aanzien van kansspelverslaving beschikbaar zijn. Omdat deze cijfers nu niet beschikbaar zijn, is er geen zicht op of er voldoende capaciteit aanwezig is in de verslavingszorg. Daardoor kan geen eenduidig beeld worden gegeven of aan de zorgvraag wordt voldaan. Wachttijdcijfers worden periodiek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij zorgaanbieders opgevraagd en gepubliceerd. Omdat gokverslaving niet als aparte categorie is opgenomen in de wachttijdcijfers, is het niet mogelijk een landelijk beeld te geven van de wachttijden.
Overigens zijn tot op heden geen signalen ontvangen dat er onvoldoende capaciteit zou zijn voor de huidige zorgvraag.
Hoe beoordeelt u de verwachting van verslavingsdeskundigen van ondermeer Jellinek, Hervitas, De Hoop, en SolutionS verslavingszorg dat de openstelling van de Nederlandse markt voor online gokaanbieders zal leiden tot een toename aan verslavingen?
Het beleid is erop gericht om deelname aan kansspelen recreatief en verantwoord te laten zijn. Bij het openstellen van de markt wordt stevig ingezet op het tegengaan van problematisch gokken en kansspelverslaving. Op dit moment maakt al een fors aantal Nederlanders gebruik van illegaal aanbod van online kansspelaanbieders. Naar schatting zijn er ongeveer één miljoen Nederlanders die af en toe een gokje wagen. Bij dat illegale aanbod is er geen enkel toezicht op de wijze waarop de aanbieder invulling geeft aan consumentenbescherming en verslavingspreventie. Na openstelling van de markt wordt zoveel mogelijk bevorderd dat spelers die willen deelnemen aan online kansspelen dit doen bij aanbieders met een vergunning. Bij deze aanbieders wordt geborgd dat er adequate preventiemaatregelen worden ingezet tegen kansspelverslaving via strenge vergunningsvoorwaarden en toezicht door de kansspelautoriteit.
Deelt u dat nu de stijging van het aantal verslavingen evident is en een verdere toename verwacht wordt indien de markt opengaat, reflectie op het moment van openstelling van de Nederlandse markt vanaf oktober gepast is, zeker met de wetenschap dat de openstelling gepaard zal gaan met flinke advertentie-inzet van aanbieders? Zijn er nog voorwaarden waaraan voldaan moet worden alvorens de markt open gaat? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de constatering vanuit hulpverlening dat door een toename van eenzaamheid en isolement verslavingsproblematiek meer voorkomt, sneller escaleert en later aan het licht komt? Is dit een punt van overweging?
In het vorige antwoord heb ik aangegeven dat stevig wordt ingezet op het tegengaan van problematisch gokken en kansspelverslaving. De regulering is er op gericht om te borgen dat er bij online kansspelaanbod wordt voorzien in adequate consumentenbescherming en verslavingspreventie. Ook introduceert de Wet koa een aangescherpt pakket aan verslavingspreventiemaatregelen voor alle risicovolle kansspelen, en kunnen mensen vrijwillig of gedwongen worden ingeschreven in het CRUKS, waarmee ze worden uitgesloten van alle risicovolle kansspelen. Voorts is met de inwerkingtreding van de Wet koa een verslavingspreventiefonds in werking getreden, waaruit een verslavingspreventieloket, anonieme behandeling van kansspelverslaving en onderzoek op het terrein van kansspelverslaving worden gefinancierd.
Bent u bereid om, gegeven de nieuw ontstane situatie, verdere regels te stellen om reclameactiviteiten van gokaanbieders te beperken?
Om de kanalisatiedoelstelling te behalen moeten consumenten kennis kunnen nemen van het legale aanbod van kansspelen op afstand. Hiervoor is het juist van belang dat reclame invloed heeft op het gedrag van een speler, namelijk bij de keuze of een consument gaat spelen bij een legale of illegale aanbieder.
Met het huidige reclamebeleid doe ik recht aan de kanalisatiedoelstelling van kansspelen op afstand, zonder daarbij maatschappelijk kwetsbare groepen uit het oog te verliezen. De Kansspelautoriteit zal de ontwikkelingen in de reclame voor kansspelen nauwlettend monitoren. Ik heb de Kansspelautoriteit gevraagd om op basis van de gegevens uit de jaarlijkse monitoring, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd, mij te adviseren of er aanleiding is de reclameregels aan te passen, rekening houdend met de mate van en de effecten op kanalisatie. De normen in lagere regelgeving betreffende reclame kunnen, indien het nodig blijkt, al vóór de geplande wetsevaluatie worden aangepast.
Welke andere maatregelen overweegt u aanvullend te treffen om te voorkomen dat de combinatie van de invoering van de Wet Kansspelen op afstand (Koa) en de coronacrisis leidt tot een toename in gokverslavingen?
Ik monitor de ontwikkelingen met betrekking tot kansspelverslaving nauwgezet, zoals ook eerder toegezegd aan de Tweede Kamer (TK 2019–2020, 24 557, nr. 167). Er vindt momenteel een nieuwe nulmeting plaats door het WODC. Vanaf de inwerkingtreding van de wet- en regelgeving kansspelen op afstand zal het aantal personen met kansspelverslavingen en de ontwikkeling daarin in de jaarlijkse monitoring worden meegenomen.3 Indien deze ontwikkelingen aanleiding geven om regelgeving aan te scherpen, dan zal ik dat doen. Dit kan ook al voor de formele evaluatie van de wet.
Is er een analyse gemaakt van de verwachte gevolgen van de invoering van de Wet Koa op matchfixing in Nederland? Kunt u ons een actuele analyse geven nu veel sporters en sportclubs lijden onder de coronacrisis en daardoor mogelijk extra kwetsbaar zijn voor inmenging door matchfixers?
Nee, er is geen analyse specifiek op matchfixing gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat het merendeel van de matchfixing sportgerelateerd is (degradatie tegengaan, een bepaalde tegenstander in de volgende ronde wel of niet willen treffen, etc.) en niet gok-gerelateerd.4
Buiten kijf staat echter dat matchfixing ook vanuit kansspelperspectief zeer onwenselijk is. De Wet koa beoogt de integriteit van de (sport)weddenschap zo goed mogelijk te borgen. Matchfixing heeft effect op de integriteit van de sportweddenschap. Om de integriteit van de weddenschap te borgen wordt er vanuit de Wet koa een aantal eisen gesteld aan de aanbieders van deze weddenschappen. Zo moeten ze hun aanbod qua sportweddenschappen baseren op risicoanalyses betreffende manipulatie, moeten ze aangesloten zijn bij een (internationaal) samenwerkingsverband dat is opgericht om de risico’s van matchfixing zoveel mogelijk te beperken en moeten ze signalen van matchfixing melden, afhankelijk van het soort signaal ofwel bij de sport/SBIU, ofwel bij de FIU Nederland. Daarnaast gaan wordt in goed overleg met de sport bekeken op welke wijze het wedden op eigen wedstrijden van sporters (als mogelijke indicatie voor matchfixing) zoveel mogelijk aan de voorkant kan worden voorkomen.
Bij dit alles moet onderkend worden dat de preventieve invloed van de kansspelregulering in Nederland op (pogingen tot) matchfixing vanuit elders in de wereld beperkt is.
Na de opening van de online markt op 1 oktober 2021 zullen de ontwikkelingen rond matchfixing nauwgezet worden gevolgd. Ook bij de evaluatie van de Wet koa komt matchfixing aan de orde.
Welke stappen worden genomen om een toename van matchfixing, na invoering van de Wet Koa, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u de signalen vanuit het Instituut Sportrechtspraak dat de overheid aan zet is bij de aanpak van matchfixing? Wat is uw reactie op deze oproep?
Ik herken die signalen niet. Het ISR doet onderzoek op basis van de tuchtreglementen die in de sport gelden. Onderzoek naar criminele activiteiten is aan de opsporingsinstanties. Het pleidooi vanuit het ISR is erop gericht voor samenwerking en gegevensuitwisseling te zorgen waar dat mogelijk is zodat alle betrokken organisaties goed hun rol kunnen invullen. Dit pleidooi onderschrijf ik van harte.
Hoe informeert u de betrokken sportbonden bij signalen van matchfixing? Klopt de stellingname van NOC*NSF, KNVB en KNLTB dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalt dat alles wat mogelijk met witwassen te maken heeft verplicht moet worden gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU), en geheim moet worden gehouden? Welke gevolgen heeft dit voor de aanpak van matchfixing en hoe gaat u dit hiaat in de wetgeving, nu de Wet Koa hier geen rekening mee houdt, repareren?
Met de nieuwe wet wordt er een meldplicht in het leven geroepen voor online aanbieders van kansspelen die er eerder niet was. De route van deze meldingen loopt ofwel direct naar de sport ofwel via de FIU-Nederland. Dit betekent niet dat er een hiaat in de wetgeving bestaat. De Wet koa en de Wwft zijn twee wetten die naast elkaar bestaan.
Aanbieders van online sportweddenschappen moeten informatie over ongebruikelijke gokpatronen op event-niveau (niet te herleiden naar ongebruikelijke transacties van personen), ingevolge artikel 4.8 lid 4 van het Besluit kansspelen op afstand melden aan de Kansspelautoriteit/SBIU en de betrokken wedstrijdorganisator en sportorganisator. Die route loopt anders wanneer er sprake is van voorgenomen of verrichte ongebruikelijke transacties als bedoeld in artikel 16 van de Wwft. Dit is het geval wanneer de feiten en omstandigheden zijn terug te leiden naar een transactie van een persoon. De aanbieder moet een voorgenomen of verrichte ongebruikelijke transactie in de zin van artikel 16 Wwft onverwijld melden aan de FIU-Nederland.
Ongebruikelijke transacties die in het kader van de Wwft zijn gemeld, kunnen met zich brengen dat signalen van mogelijke matchfixing vertraagd bij de sportbonden terecht komen. Dit hangt samen met de internationaal en Europees verbindende geheimhoudingsverplichtingen die gelden voor zowel de meldingsplichtige instellingen als de FIU-Nederland. Op 29 april 2021 heeft een gesprek met de sportbonden plaatsgevonden. Afgesproken is dat voor signalen van matchfixing bij de FIU-Nederland een fast lane wordt vormgegeven, waarbij verdacht verklaarde transacties onverwijld onder de aandacht worden gebracht van de FIOD en de politie. Zij melden deze signalen zo snel mogelijk aan de sport, waarbij alleen als sprake is van een opsporingsbelang enige vertraging kan optreden. Dit traject zal verder worden uitgewerkt binnen het Strategisch Beraad Matchfixing, waaraan de relevante partners deelnemen. Na een jaar zal dit traject geëvalueerd worden.
Wat is de rol van het nationaal platform matchfixing momenteel en welke mogelijkheden heeft dit platform momenteel in de bestrijding van matchfixing?
Op dit moment is de samenwerking in het kader van de aanpak van matchfixing breed via drie niveaus ingericht. Het Nationaal Platform Matchfixing is een tactisch/operationeel overleg dat dient om beleidsvorming te bespreken, de samenwerking tussen partijen te intensiveren en de informatiedeling over de strijd tegen matchfixing te bevorderen. Onder gedeeld voorzitterschap van VWS en JenV komen de betrokken partijen uit de sectoren sport, kansspelen en opsporing ieder kwartaal bijeen.
Het Strategisch Beraad Matchfixing (SBM) is een bestuurlijk overleg dat dient voor escalatie, besluitvorming en om richting te geven aan de bestrijding van matchfixing in Nederland. In het SBM komen, onder voorzitterschap van het Ministerie van VWS, de betrokken partijen uit de sectoren sport, kansspelen en opsporing elk kwartaal bijeen.
Het Signalenoverleg Sportfraude is een operationeel overleg dat dient om concrete signalen, onder meer over matchfixing, te verzamelen en te delen en om interventies te coördineren. Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD en de Kansspelautoriteit iedere twee maanden samen om signalen en casussen te bespreken. Daarnaast stelt het Signalenoverleg risico- en dreigingsanalyses op. Tijdens een deel van het overleg kunnen (private) partijen aansluiten om relevante informatie met de opsporingspartners te delen (de zogenaamde «vrije stoel»). Sportbonden en de ISR kunnen hier gebruik van maken.
Welke rol heeft de Kansspelautoriteit bij de bestrijding van matchfixing? Heeft de Kansspelautoriteit hiervoor voldoende geld, mensen en instrumenten tot haar beschikking? Kunt u ingaan op de grote zorgen die de sportbonden en NOC*NSF op dit punt hebben?
De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders van sportweddenschappen maatregelen treffen om matchfixing binnen hun wedaanbod te detecteren en tegen te gaan. Dit is conform de wettelijke taak die de Kansspelautoriteit sinds de inwerkingtreding van de Wet kansspelen erbij heeft gekregen, namelijk: het tegengaan en beperken van manipulatie met sportwedstrijden, voor zover deze betrekking heeft op sportwedstrijden waarvoor op grond van titel III, titel IV dan wel titel Vb van de wet op de Kansspelen vergunning is verleend tot het organiseren van kansspelen (artikel 33b van de Wet op de Kansspelen). Volledigheidshalve merk ik op dat de Kansspelautoriteit geen opsporingsbevoegdheden tot haar beschikking heeft t.a.v. matchfixing en dat is gelet op deze taak ook niet nodig. De opsporing en vervolging van matchfixing is voorbehouden aan politie, FIOD en Openbaar Ministerie. Binnen de Kansspelautoriteit is de Sports Betting Intelligence Unit (SBIU) opgericht ter uitvoering van het toezicht op de naleving van de matchfixingsverplichtingen van vergunde kansspelaanbieders. De SBIU heeft voldoende medewerkers tot haar beschikking. De SBIU kan gebruik maken van alle relevante toezicht- en handhavingsinstrumenten genoemd in de Wet op de kansspelen.
Is op dit moment het wettelijk kader stevig genoeg om matchfixing effectief te bestrijden?
Matchfixing kan strafrechtelijk aangepakt worden met artikelen betreffende onder meer niet-ambtelijke omkoping en oplichting. Naar aanleiding van ervaringen met concrete zaken en internationale rechtshulpverzoeken, heeft het OM evenwel in 2018 besloten onderzoek te doen naar de mogelijke meerwaarde van een aparte strafbaarstelling van matchfixing en het strafbaar stellen van het niet melden van matchfixing. Het OM levert dit onderzoek binnenkort op en dan zal bezien worden of wordt overgegaan tot een aparte strafbaarstelling voor matchfixing.
Biedt de unieke situatie en samenloop van omstandigheden, die niet voorzien waren bij de invoering van de Wet Koa, aanleiding tot, al dan niet tijdelijke, heroverweging van de openstelling van de markt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat proces inrichten? Zo nee, waarom niet?
De Wet koa is reeds op 1 april jl. in werking getreden. De inzet is er nog steeds op gericht om de eerste vergunningen voor kansspelen op afstand af te geven op 1 oktober a.s. Ik zie geen aanleiding om de openstelling van de markt te heroverwegen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 onderstreept de huidige situatie, waarin verschillende aspecten van het leven zich meer dan voorheen online afspelen, juist het belang om te komen tot regulering van kansspelen op afstand, zodat spelers die willen deelnemen aan dergelijke kansspelen gekanaliseerd kunnen worden naar veilig en betrouwbaar aanbod.
Overweegt u gezien de grote zorgen rondom de toename van gokverslavingen en/of het wettelijk hiaat en het handhavingstekort rondom matchfixing om de invoeringsdatum van de wet of ten minste de vergunningverlening uit te stellen naar een later moment? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dat wel overwegen?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bekend met de berichten «Overvol stroomnet doet pijn in Leeuwarden»1 en «Problemen op elektrisiteitsnet: gjin stroom foar nije skoallen yn Ljouwert»?2 Wat vindt u van deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Ik vind het vervelend wanneer scholen, bedrijven, of burgers moeten wachten op een aansluiting op het elektriciteitsnet en transportcapaciteit. Helaas is dit probleem door de lange doorlooptijd van dergelijke infrastructuur en gebrek aan technisch personeel niet altijd op te lossen.
Klopt het dat er voor de tweede fase van de wijk Middelsee in Leeuwarden (met in totaal 400 woningen) geen capaciteit beschikbaar is, evenals voor grootverbruikers zoals scholen, zorginstelling en horeca, maar dat ook de situatie op bedrijventerrein Zwette VI nijpend is? Zo nee, hoe zit het dan? Is er zicht op welke (type) en hoeveel bedrijven in Leeuwarden op de wachtlijst staan voor extra «aansluitcapaciteit» dan wel wat de problemen voor bedrijven de komende jaren zijn?
Uit informatie van Liander en de gemeente Leeuwarden blijkt er voor tussen de 750 en 1000 woningen capaciteit beschikbaar te zijn voor fase 1 van Middelsee. De bouwplanning van de gemeente gaat uit van 200 tot 250 woningen per jaar in de komende jaren en de bouw is inmiddels gestart. Voor de woningen in vervolgfasen (circa 2400 woningen vanaf 2024) is vooralsnog geen capaciteit beschikbaar. Ook voor een aantal grootverbruikers in fase 1 van Middelsee is in principe geen capaciteit beschikbaar. Wel kan een school die in 2022–2023 gepland is open te gaan van transportcapaciteit worden voorzien.
De onzekerheid over de capaciteit voor de woningen in fase 1 is mede afhankelijk van het exact gevraagde elektrisch vermogen per woning (dat is op dit moment nog niet precies bekend). Zeker is wel dat deze woningen aardgasloos zullen worden gebouwd en op elektriciteit georiënteerd zijn.
Op de langere termijn is er meer capaciteit beschikbaar wanneer er een nieuw verdeelstation is gerealiseerd. Dit is naar verwachting in 2026–2027. Dat betekent dat er tussen 2023 en de totstandkoming van het nieuwe verdeelstation geen capaciteit beschikbaar is voor woningen of voor andere gebouwen totdat de versterking van het net gerealiseerd is.
Er is op dit moment geen transportcapaciteit beschikbaar voor bedrijventerrein De Zwette 6. De gemeente moet voor dit terrein ook nog een aantal planologische stappen zetten en is dus ook nog in ontwikkeling. Pas nadat het nieuwe verdeelstation gereed is, is er weer netcapaciteit voor De Zwette 6. Op dit moment staan er negen bedrijven op de wachtlijst met een grootverbruikersaansluiting. Hoewel er nog geen formele aanvraag is, verwacht Liander daarnaast nog een aantal aanvragen voor grootverbruikers alsmede aanvragen voor de woningen die gebouwd worden in latere fasen.
Voor de genoemde initiatieven is Liander intensief in gesprek met betrokken partijen zoals de gemeente, parkmanager, bedrijven, een marktpartij en provincie om te inventariseren welke oplossingen er zijn (bijvoorbeeld opslag en een daaraan gekoppeld energie-management systeem) om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen en om vermogenspieken daar waar mogelijk te reduceren. Dit kan wellicht enige verlichting bieden, maar zal het probleem naar verwachting niet oplossen.
Klopt het dat de nieuwbouwwijken Middelsee en De Werp in Leeuwarden wel kunnen worden aangesloten, maar dat netbeheerder Liander niet kan garanderen dat de stroom straks echt beschikbaar is? Wat is daarvan de oorzaak?
Ja dat klopt, Liander legt een transportkabel aan door Middelsee om daarmee de wijken te kunnen voorzien van elektriciteit. Het knelpunt ligt niet bij de capaciteit van deze transportkabel, maar bij de capaciteit van het bestaande verdeelstation Schenkenschans.
Hoe groot is de problematiek in Leeuwarden? En hoe groot is de problematiek in Leeuwarden in relatie tot andere steden c.q. regio’s?
In Leeuwarden is volgens Liander naast de problematiek in Middelsee ook transportschaarste op bedrijventerreinen De Zwette 1–5 en bedrijventerrein De Hemrik. Door netuitbreidingen is er volgens de huidige planning weer genoeg capaciteit voor De Zwette 1–5 in 2026–2027 en voor de Hemrik in 2022–2023. Ook een nieuw zorgcomplex in de wijk Zuidenlanden, gepland voor ingebruikname in november, kan waarschijnlijk niet van transportcapaciteit worden voorzien. Hier vinden nog gespreken over met Liander of toch tot een oplossing kan worden gekomen. Tevens is er transportschaarste in de wijk Camminghaburen, volgens de huidige planning is dit opgelost in 2025. In Warga, een dorp vlak ten zuiden van Leeuwarden is ook transportschaarste. Volgens de huidige planning is dit op z’n vroegst opgelost in 2023.
Het tekort aan transportcapaciteit is ook in andere regio’s een probleem zoals ik de Kamer heb aangegeven (recent in mijn brief van 21 april jongstleden en in Kamerstuk 20 923, nr. 260 en Kamerstuk 30 196, nr. 669) Het ging hierbij in eerste instantie om invoeding van hernieuwbaar opgewerkte elektriciteit op het net, maar betreft nu ook vaker afname van elektriciteit. De regionale netbeheerders houden op hun site een actueel overzicht bij van waar deze problemen zich voordoen en hebben recent ook gezamenlijk een kaart gepubliceerd met een actueel landelijk overzicht van de congestiegebieden voor invoeding van elektriciteit. Zie: capaciteitskaart.netbeheernederland.nl
Wat zijn de knelpunten c.q. problemen als het gaat om het stroomnet snel uit te kunnen breiden c.q. te verzwaren in Leeuwarden? Hoe ziet de (tijds)planning van het oplossen daarvan eruit?
Liander werkt net als alle netbeheerders aan grootschalige uitbreiding van het elektriciteitsnet in hun verzorgingsgebied. Het uitbreiden van de infrastructuur kost tijd, mede door de schaarste van technisch personeel en door lange planologische procedures. De tijd voor het bouwen van een nieuw station kost gemiddeld zeven jaar, waarvan vijf jaar voor de voorbereiding en vergunningen nodig is. De bouw zelf kost twee jaar. Waar het kan worden knelpunten versneld opgelost. Liander probeert waar mogelijk het net zo efficiënt mogelijk te gebruiken, door bijvoorbeeld netverschakelingen toe te passen waardoor resterende capaciteit uit de omgeving ook gebruikt kan worden in aangrenzende gebieden. Daarnaast wordt voor bedrijventerrein De Zwette 1–5 eind 2021 een zogenaamde «Ehouse» geplaatst naast het bestaande verdeelstation Schenkenschans. Dit levert versneld 12 MVA aan vermogen op. Echter, dit vermogen is reeds toegezegd aan partijen die eerder al aan de netbeheerder een opdracht gegeven hebben om hun projecten aan te sluiten.
Hoe kunnen de problemen in Leeuwarden snel opgelost worden? Liander, Tennet en de gemeente Leeuwarden hebben hun hoop gevestigd op de bouw van een derde onderstation aan de zuidwestkant van de stad, klopt het dat dit pas in 2026 of 2027 klaar is? Waarom is dit dan pas gereed? In hoeverre kan dit versneld worden?
Dit klopt, de verwachte realisatie van het nieuwe verdeelstation is 2026–2027. De twee huidige stations in Leeuwarden zijn niet meer uit te breiden, omdat er onvoldoende fysieke ruimte is voor de gebouwen en transformatoren. Daarom heeft Liander in hun investeringsplan benoemd dat er een 110 kV-station ten zuiden van Leeuwarden nodig is. TenneT is nu de haalbaarheid van een station inclusief voorkeurslocaties aan het onderzoeken. Na deze haalbaarheidsstudie kan worden bepaald of een nieuw 110 kV-station het voorkeursalternatief is. De verwachting is dat dit jaar het onderzoek en besluit gereed is.
Bij het realiseren van een nieuw verdeelstation zijn een aantal vaste stappen die moeten worden doorlopen. Er zijn al verkennende gesprekken met de gemeente voor een locatie en TenneT doet hier nu onderzoek naar om daarmee zo snel mogelijk helderheid te krijgen of de locatie geschikt is. Vervolgens kost het tijd om de benodigde vergunningen te verkrijgen. Het is mogelijk dat grondeigenaren uitgekocht moeten worden. De bouwtijd van het verdeelstation is circa twee jaar. Na het gereedkomen van het verdeelstation moet een grote hoeveelheid kabels van het verdeelstation naar de stad en het bedrijventerrein aangelegd worden. Net als op veel plekken in Nederland raakt de ondergrond in Leeuwarden steeds voller, hierdoor kan het tracé soms een behoorlijke uitdaging zijn en kost tijd.
Versnelling kan behaald worden met name bij het zoeken naar een geschikte locatie. Daarnaast is het van belang om zo efficiënt mogelijk door de benodigde vergunningsprocedures te lopen. Dit zijn procedures voor het verkrijgen van grond, verkrijgen van vergunningen voor het tracé van kabels en (indien van toepassing) vergunningen voor gestuurde boringen onder kanaal en/of spoor door.
Is de Minister het met de VVD eens dat gelet op het woningtekort, het toch niet zo kan zijn dat waar gebouwd kan worden, straks het stroomnet de beperkende factor gaat zijn in de komende jaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn dan de plannen om dit te voorkomen?
Het is inderdaad erg onwenselijk dat een tekort aan transportcapaciteit effect heeft op het tijdig gereedkomen van projecten voor nieuwbouwwoningen. Gelijker tijd sluit dit aan bij een breder beeld van een toenemend gebrek aan transportcapaciteit zoals ik ook in de beantwoording van vraag 4 schetste. Waar mogelijk bied ik en de netbeheerders verlichting van het probleem. Zo heb ik sinds 1 januari 2021 voor de invoeding van (hernieuwbare) elektriciteit mogelijk gemaakt om gebruik te maken van de zogenaamde spitstrook waardoor 5–30% efficiënter van het net gebruik gemaakt kan worden. Daarnaast bied ik in de voorgenomen Energiewet een duidelijk kader hoe netbeheerders om met transportschaarste. Ook decentrale overheden spelen een belangrijke rol in het meedenken over geschikte locaties voor de netinfrastructuur, een efficiënt vergunningsproces en als aandeelhouder van regionale netwerkbedrijven. Netbeheerders zetten waar mogelijk zich in met verschillende maatregelen om doorlooptijden te verkorten. Daarnaast spelen ze bijvoorbeeld in de RES’en en ander gremia een belangrijke rol om mee te denken hoe plannen zo efficiënt mogelijk in het net ingepast kunnen worden.
Uitbreiding van het net is echter in veel gevallen de structurele oplossing en dat kost tijd. Uiteraard blijf ik op zoek naar mogelijkheden om verdere verlichting te bieden en doorlooptijden te verkorten. Helaas kan ik echter niet voorkomen dat dit soort situaties zich voort doen.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met c.q. een relatie gelegd tussen de gemeentelijke plannen in het kader van de regionale energie strategieën (RES), bijvoorbeeld waar het gaat om het van het aardgas loskoppelen dan wel hoe je woningen gaat verwarmen, en de plannen voor de uitbreiding en verzwaring van het elektriciteitsnet?
Regionale netbeheerders zijn intensief betrokken bij de RES’en en andere overlegstructuren die raken aan de netinfrastructuur zoals de gemeentelijke Warmte Transitie Visies. Hierbij worden inzichten gedeeld over plannen die regio’s en gemeentes hebben ten aanzien van de verduurzaming van de samenleving en de effecten daarvan op de infrastructuur. Voor netbeheerders is het vanwege de doorlooptijden noodzakelijk om meerdere jaren vooruit zekerheid te krijgen over de uitvoering en planning van de woningbouw en de toegepaste warmtesystemen. Het type warmtesysteem kan grote verschillen opleveren in het benodigd vermogen: bestaande woningbouw overzetten op aardgasvrij vraagt doorgaans om een intensieve verzwaring van het bestaande elektriciteitsnet. Dit resulteert over het algemeen ook in een langere doorlooptijd voor realisatie.
In hoeverre is er elders in Nederland ook sprake van dit soort problemen? Zijn deze problemen regionaal geconcentreerd? Kunt u daar een overzicht van geven? En hoe wordt gewerkt aan het oplossen van deze problemen? Hoe ziet de (tijds)planning van het oplossen daarvan uit?
Voor het beeld in de rest van Nederland verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Is er voldoende zicht op toekomstige knelpunten in de elektriciteitsvoorziening? Verwacht u een toename van soortgelijke problematiek gegeven de verdere elektrificatie van onze energievoorziening? Welke investeringen en/of maatregelen in het elektriciteitsnet zijn nodig om deze problematiek te voorkomen? Welke maatregelen/investeringen zijn daarvan al ingezet?
De netbeheerders maken uitgebreide analyses en scenario’s waar ze in de toekomst elektriciteitsvraag en -opwek verwachten. Op basis hiervan maken zij investeringsplannen en doen de investeringen in het net. Het gaat hierbij om forse investeringen (ruim 40 miljard euro tot 2030) maar deze investeringen kosten tijd. Tegelijkertijd zal de elektrificatie van verschillende sectoren toenemen en blijft technisch personeel schaars. Om verlichting te bieden heb ik verschillende maatregelen genomen zoals het mogelijk maken van het gebruik van de «spitstrook» met invoering van de algemene maatregel van bestuur n-1 en de voorgenomen Energiewet waarin ik een helder kader schets hoe netbeheerders met deze schaarste om moeten gaan.
Daarnaast spelen de netbeheerders een essentiële rol in de Regionale Energiestrategieën, het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat voor de industrie, het programma Noordzee, de Nationale Agenda Laadinfrastructuur en de gemeentelijke Warmte Transitie Visies. Deze trajecten bieden inzicht in waar er wanneer nieuwe infrastructuur nodig is. Netbeheerders geven hierbij ook aan hoe het energiesysteem het meest efficiënt kan worden ingericht.
Ook decentrale overheden spelen een belangrijke rol in het meedenken over geschikte locaties voor de netinfrastructuur, een efficiënt vergunningsproces en als aandeelhouder van regionale netwerkbedrijven.
Tenslotte onderzoek ik zoals aangeven in mijn brief van 21 april jongsleden samen met het Ministerie van Financiën of het Rijk naast provincies en gemeenten die aandeelhouder zijn van regionale netwerkbedrijven of het Rijk naast de bestaande en eventuele nieuwe aandeelhouders een rol moet spelen in het verstrekken van de kapitaalspositie van de regionale netwerkbedrijven.
Het stopzetten van AMBER Alert |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sidney Smeets (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie stopt met AMBER Alert, tot grote verrassing van AMBER Alert»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke veranderingen in Burgernet hebben geleid tot het besluit om de functionaliteit Alertering Vermist Kind te integreren in Burgernet 0, zoals door u vermeld in de brief «Stand van zaken functionaliteit Alertering Vermist Kind»?2
AMBER Alert als functionaliteit voor vermist-kind-alertering bestaat in Nederland sinds 2008. Het is in samenwerking met politie en justitie opgezet als particulier initiatief van het bedrijf Netpresenter B.V., in eerste instantie zonder vergoeding op basis van een samenwerkingsovereenkomst (namelijk tussen de Staat der Nederlanden en Netpresenter) en vanaf 2011 tegen betaling op basis van een commercieel contract (tussen de politie en Netpresenter).
Na enkele jaren diende dit contract op grond van de aanbestedingswetgeving door de politie te worden aanbesteed. In oktober 2017 heeft de politie aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het commerciële contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen geïnformeerd3. Uiteraard zou Netpresenter in de gelegenheid zijn om, net als elke andere commerciële partij, deel te nemen in deze aanbesteding. Na diverse gesprekken met de politie heeft Netpresenter er uiteindelijk voor gekozen zich tegen de voorgenomen aanbesteding te verzetten met o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter jaarlijks verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen4. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20195. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 resteren voor de politie geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Al in 2017 heeft de politie, mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer7, onderzocht of de functionaliteit vermist-kind-alertering zou kunnen worden ondergebracht bij Burgernet. Op dat moment bleek dat geen haalbare optie omdat Burgernet toen nog niet geschikt was voor integratie met de functionaliteit vermist-kind-alertering. Met het vernieuwde Burgernet 2.0 dat vanaf 2020 operationeel is, is de optie van integratie wel realistisch. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. Hiermee is de optie om de vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet, anders dan in 2017, een kansrijke geworden.
De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch nader onderzocht. Op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet 2.0 te integreren per 22 juli 2021 (de huidige einddatum van het contract met Netpresenter). Dit is op 1 april jl. in een gesprek en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld en aan uw Kamer gemeld8.
Welke technische en organisatorische vereisten waar Burgernet in 2017 nog niet aan voldeed worden nu wel behaald? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op het bereik en de samenwerkingspartners van Burgernet in vergelijking met AMBER Alert?
Burgernet is een alerteringssysteem dat opsporingsberichten via verschillende communicatiekanalen aan burgers kan verzenden. Een deel daarvan betreft berichten over vermiste personen, waaronder ook kinderen. Burgernet 2.0 is in staat om ook landelijke berichten te verzenden en biedt de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te sturen. Beide functies zijn noodzakelijk voor effectieve vermist-kind-alerteringen.
De politie heeft zich, sinds de start van het contract met Netpresenter in 2011, ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die beter in staat is om bijvoorbeeld landelijke systemen en applicaties te ontwikkelen. Bovendien maakt de politie nu meer gebruik van moderne technieken en actuele sociale media en heeft daarmee een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet past daarnaast binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Burgernet heeft eigen communicatiekanalen, die voor een deel dezelfde zijn als de kanalen waar Netpresenter gebruik van maakt, en maakt gebruik van de faciliteiten en communicatiekanalen van de politie. Burgernet 2.0 kan zowel landelijk als regionaal berichten versturen en maakt gebruik van sociale mediakanalen. Burgernet is in staat om berichten te versturen naar informatieschermen van het OV, wegbeheerders en commerciële aanbieders en het kan geautomatiseerd berichten versturen via televisie en radio (via e-mail of de reeds genoemde kanalen of via een koppeling). Tijdens het integratietraject wordt nader bekeken van welke middelen bij de vermist-kind-alerteringen gebruik zal worden gemaakt. Tevens zal het bereik van de bestaande communicatiekanalen van Burgernet worden uitgebreid, met name richting landelijke radio en TV en de ANP-dienst. Deze zorgen voor het grootste bereik onder de bevolking.
Netpresenter heeft gedurende de looptijd van het contract met de politie de zogeheten «AMBER Alert community» opgebouwd. Tot dusver heeft men zich niet bereid verklaard deze community ter beschikking te stellen van de politie. Bedrijven en instellingen uit de community kunnen uiteraard zelf beslissen of ze in de toekomst de door de politie verstuurde vermist-kind-alerteringen willen blijven doorgeven aan het publiek. De politie zal nu en in de toekomst de samenwerking zoeken met relevante partijen voor een zo breed mogelijke verspreiding van berichten.
In hoeverre is Burgernet in staat landelijke en internationale zoekacties uit te rollen met dezelfde effectiviteit als AMBER Alert?
Op het moment dat voor een vermist kind opsporing in het buitenland nodig is, betrekt de politie in haar opsporingsonderzoek het buitenland. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult een actieve rol. Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat daarmee los van het in Nederland gebruikte alerteringssysteem.
In hoeverre is de overschakeling naar Burgernet met voldoende waarborgen omkleed? Welke risico’s voorziet u in deze fase? Welke kosten zijn verbonden aan deze transitie?
Vermissingsberichten maken al vanaf de start deel uit van de activiteiten van Burgernet. De technische en organisatorische processen rondom alertering bestaan al geruime tijd. De politie is al verantwoordelijk voor het opsporingsproces en het opstellen van de berichten, de technische uitbreiding ligt in het verlengde van het bestaande Burgernetsysteem. Het ligt dan voor de hand dat de politie ook de landelijke vermist-kind-berichten gaat versturen via Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd9. Voor de functionaliteit landelijke vermist-kind-berichten wordt een reeds bestaande module van Burgernet benut. Berichten worden verstuurd aan alle Burgernetdeelnemers en de landelijke media en worden tevens verspreid via alle sociale-mediakanalen, o.a. van de politie. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt.
Er zal sprake zijn van een beperkte overbruggingsperiode waarin de automatische koppelingen worden gebouwd die de vermist-kind-berichten ook doorsturen naar diverse informatiesystemen van derden (zoals bijvoorbeeld de matrixborden van Rijkswaterstaat, maar ook diverse schermen van bedrijven of organisaties). De organisatie en werkprocessen worden zo ingericht dat tijdens deze overbruggingsfase, wanneer een deel van de automatische koppelingen nog in aanbouw is, waar nodig handmatig gekoppeld wordt naar de betreffende organisaties. Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product zal neerzetten.
De politie heeft in het gesprek met Netpresenter de hoop uitgesproken om gezamenlijk te komen tot een ordentelijke afwikkeling en overdracht. Waarborgen daartoe zijn er echter niet. Netpresenter heeft tot op heden nog niet naar de politie gereageerd op het hen meegedeelde besluit, maar wel in diverse media laten blijken het er niet mee eens te zijn. Om te ageren tegen het besluit van de politie heeft Netpresenter gebruik gemaakt van o.a. Twitter-accounts en andere kanalen die het bedrijf contractueel slechts mag gebruiken voor de verspreiding van vermist-kind-alerteringen. De politie heeft Netpresenter inmiddels schriftelijk gesommeerd deze berichtgeving te beëindigen. Ik hoop dat Netpresenter alsnog correct en professioneel de overdracht zal afwikkelen richting de einddatum van het contract.
Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Bestaat door de grote naamsbekendheid en ervaring van AMBER Alert niet het risico van kapitaal- en kennisvernietiging door het niet langer ondersteunen daarvan? Hoe denkt u dit te kunnen voorkomen?
AMBER Alert Nederland is een merknaam, geen organisatie op zich. Er is uiteraard sprake van naamsbekendheid van dit merk, maar niet van «ervaring van AMBER Alert». De heer Hoen, eigenaar van de firma Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract. Uiteraard is de firma Netpresenter, zowel door haar bedrijfsactiviteiten als door de oprichting en uitvoering van AMBER Alert in Nederland, een ervaren partij. Netpresenter heeft echter geen monopolie op dit soort dienstverlening.
De politie heeft zelf inmiddels ruime ervaring met het uitdoen van vermissings-alerteringen via Burgernet en ook Burgernet heeft naamsbekendheid. Het vernieuwde Burgernet 2.0 biedt technisch de juiste functionaliteiten voor vermist-kind-alerteringen. Met de integratie in Burgernet verschijnen berichten voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet. In de komende periode wordt gewerkt aan het verder vergroten van het landelijk bereik van Burgernet. Van kennisvernietiging is in mijn ogen dan ook geen sprake.
Voor wat betreft de vraag naar kapitaalvernietiging vermeld ik dat, zoals ook onder vraag 5 al gemeld, door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald en zullen – met een relatief beperkte eenmalige investering voor de integratie in Burgernet – de structurele kosten voor het beheer na de integratie aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
De lerarenbeurs. |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Hoeveel leraren hebben dit jaar een aanvraag gedaan voor de lerarenbeurs? Hoeveel daarvan zijn toegekend? Wat is het aantal herhaalaanvragen en het aantal nieuwe aanvragen?
Het definitieve aantal binnengekomen aanvragen is nog niet bekend omdat de aanvraagperiode loopt van 1 april tot en met 15 mei. Ook het aantal toegekende aanvragen is nog niet bekend, want de toekenning vindt pas plaats na afloop van de aanvraagperiode.
In onderstaande tabel is het aantal tot nu toe binnengekomen aanvragen per sector opgenomen1.
PO
1759
VO
2608
MBO
807
HO
619
Nader te bepalen
117
5910
Op basis van de informatie over de tot nu ingediende aanvragen is het helaas nog niet mogelijk om aan te geven hoeveel herhaalaanvragen en hoeveel nieuwe aanvragen worden toegekend dit schooljaar. Dit heeft een aantal redenen:
Ten eerste krijgen herhaalaanvragers én afgewezen aanvragers 2020 voorrang bij de toekenning. Pas na 15 mei weet DUO hoeveel aanvragers dit zijn, en hoeveel ruimte er daarmee is voor het toekennen van initiële aanvragen.
Ten tweede wordt pas na 15 mei bekend of alle ingediende aanvragen geldig zijn, waardoor er meer ruimte voor toekenning kan ontstaan na 15 mei, dan dat op het eerste oog lijkt.
Tot slot heeft het kabinet in het Nationaal Programma Onderwijs aangekondigd dat er dit jaar een korting op het wettelijk collegegeld komt. Nu hebben veel leraren waarschijnlijk nog het volledige wettelijke collegegeld bedrag ingevuld. Zodra instellingen de verlaagde tarieven op hun website gaan opnemen, gaat DUO leraren vragen hun aanvraag aan te passen. De korting op het collegegeld zorgt ervoor dat het aangevraagde bedrag per beurs daalt. Hierdoor kunnen er dan waarschijnlijk meer aanvragen worden toegekend.
Wij informeren u na afloop van de toekenning bij DUO over het definitieve aantal aanvragen en het aantal toekenningen voor de Lerarenbeurs voor het aankomende schooljaar (uiterlijk eind juni). Dan zijn namelijk de effecten van de korting collegegeld op de lerarenbeurs bekend en kunnen we een volledig beeld schetsen.
Kunt u garanderen dat alle leerkrachten die vorig jaar buiten de boot zijn gevallen nu wel hun aanvraag krijgen toegekend?
In de Kamerbrief van 8 maart jl. hebben wij de nieuwe budgetplafonds voor schooljaar 2021–2022 toegelicht. Zoals u in de tabel met verwachte aanvragen opgenomen in die Kamerbrief kunt lezen, verwachten wij dat we alle initiële aanvragen die in 2020 zijn afgewezen vanwege het bereikte subsidieplafond dit jaar kunnen toekennen.
Bent u bekend met de problemen op de website van DUO waardoor in de nacht van 31 maart op 1 april kort na middernacht de site niet bereikbaar was? Is er een verklaring voor?
Ja, kort na 00.00 uur tot ongeveer 00.30 uur was er een storing. Hierdoor hebben sommige aanvragers in dit tijdvak via het digitale portaal Mijn DUO geen aanvraag kunnen doen. Ook hebben sommige aanvragers die wel een aanvraag konden doen geen bevestiging gekregen. De website van DUO was gedurende deze periode wel beschikbaar. Sinds 1 april 00:30 uur werkt het aanvraagproces ongestoord en goed.
Mocht het aantal aanvragen weer opnieuw het budget overstijgen, bent u dan bereid om – gezien de Kamerdebatten en de ingediende moties en amendementen – het budget op te hogen zodat alle aanvragen gehonoreerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3976) vergt het beperktere budget voor de lerarenbeurs en daarmee het risico op het afwijzen van aanvragen een herbezinning van dit instrument en het aanbrengen van focus. Hierover gaan we dit najaar graag in gesprek met betrokken partijen (zoals leraren en schoolleiders) en uw Kamer. Hiertoe zal een evaluatie onderzoek naar de Lerarenbeurs worden uitgezet. De sociale partners zijn uitgenodigd voor de begeleidingscommissie van dit onderzoek. Het streven is dat dit najaar de eerste onderzoeksresultaten bekend zijn.
Bent u voornemens om docenten die het afgelopen jaar de cursus of opleiding zelf hebben betaald te compenseren? Zo ja, met hoeveel en hoe wilt u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Het subsidieplafond voor de lerarenbeurs voor schooljaar 2021–2022 zal naar verwachting volledig worden uitgeput dit jaar. Daarmee is er geen financiële ruimte om docenten die het afgelopen jaar de cursus of opleiding zelf hebben betaald te compenseren.
Het verhoogde risico op Parkinson door het levenslange gebruik van melkproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat verschillende wetenschappelijke studies aangeven dat de levenslange consumptie van melkproducten een verhoogd risico geeft op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson?2 3 4
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Er is in de aangehaalde studies geen sprake van een verhoogd risico door melkconsumptie, maar van een verband tussen deze twee verschijnselen. Dit verband hoeft niet oorzakelijk te zijn. Er kan een andere factor zijn die ook een positief verband heeft met de melkconsumptie en die een oorzakelijk verband met de ziekte van Parkinson heeft.
Kunt u uitsluiten dat dit verhoogde risico wordt veroorzaakt door resten van landbouwgif in de melk, die koeien via het voer binnenkrijgen? Zo ja, hoe meent u dan dat het verhoogde risico op Parkinson door melkconsumptie verklaard kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er geen maximale normen voor gifresten (Maximale Residu Limieten, MRL-en) zijn opgesteld voor gewassen die uitsluitend als veevoer bestemd zijn, zoals voederbieten, weidegras, kuilgras en snijmais?
Voor de genoemde producten, die niet als voedsel voor de mens dienen, bestaan inderdaad geen maximale residu limieten (hierna: MRL’s). Voor andere producten, die verwerkt worden in veevoeder maar in principe ook geschikt zijn als ingrediënt van voedingsmiddelen voor de mens, gelden wel MRL’s.
De afwezigheid van MRL’s voor bepaalde voedermiddelen betekent echter niet dat er daarvoor geen veiligheidsvoorschriften gelden. Deze zijn vastgelegd in Verordening (EG) 178/2002: voedermiddelen moeten veilig zijn.
Wordt bij de toelating van landbouwgif voor de toepassing op veevoergewassen (ruwvoer en krachtvoer) rekening gehouden met de menselijke consumptie van de melk, vlees of eieren en de gezondheidseffecten op mensen daarvan, waaronder het risico op de ziekte van Parkinson?
Ja, met overdracht op dierlijke producten wordt rekening gehouden. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan leiden tot het achterblijven van residuen op gewassen die als veevoeder worden gebruikt. Deze residuen kunnen na consumptie door het dier ook in dierlijke producten, zoals melk, vlees of eieren, terechtkomen. Het Ctgb beoordeelt als onderdeel van de toelatingsprocedure of consumenten via deze route worden blootgesteld. Als dat het geval is, dan dient die blootstelling binnen de gezondheidskundige grenswaarden te vallen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau afgeleid en daarbij wordt gekeken naar verschillende vormen van toxiciteit, waaronder eventuele neurotoxiciteit. De specifieke testmethoden om de effecten op Parkinson te kunnen onderzoeken zijn nog in ontwikkeling. Ik wil daar ook mijn steentje aan bijdragen. Ik heb begin dit jaar het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking tot neurotoxiciteit.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief aan de Europese Commissie wel uw zorgen uit over het verhoogde risico op de ziekte van Parkinson door het gebruik van landbouwgif voor de toepasser (de landbouwer) en voor omwonenden van bespoten percelen, maar niet voor de consument van groente, fruit en melk? Heeft u hier zorgen over?5
Ik heb in de brief aan de Europese Commissie inderdaad gevraagd om in het kader van Verordening (EG) 1107/2009 de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Uit een meta-analyse van epidemiologische studies uit de periode 1989 tot en met 2010 bleek dat er in die periode een verhoogde kans was op het ontwikkelen van de ziekte van Parkinson na beroepsmatige blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen6. Dergelijke aanwijzingen zijn er niet voor blootstelling aan voedsel.
Indien de Europese Commissie besluit om de datavereisten voor neurologische aandoeningen (waarvan de ziekte van Parkinson er een is) voortaan standaard op te nemen in de toelatingsprocedure voor landbouwgif, geldt dit dan ook voor de blootstelling van consumenten aan het gif?
Ja. De datavereisten zijn gericht op het verkrijgen van informatie over de neurotoxiciteit van een stof via studies. Samen met informatie over andere vormen van toxiciteit wordt dit gebruikt voor het afleiden van de gezondheidskundige grenswaarden die in de Europese Unie worden gehanteerd bij de beoordeling van risico’s voor de mens (toepasser, werker, omstander, omwonende, consument) voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Heeft u reeds een reactie ontvangen van de Europese Commissie op uw brief?
Ja. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het SCoPAFF het juiste gremium is voor het bespreken van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en de eventuele gevolgen daarvan voor de bestaande richtsnoeren.
Recent heeft het Ctgb een brief gestuurd aan EFSA met het verzoek om de op dit moment in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen te screenen op een mogelijk verband met Parkinson en om stoffen uit deze screening nader te onderzoeken met de in ontwikkeling zijn «nieuwe aanpak methodieken» voor Parkinson en nog te ontwikkelen specifieke testmethoden om toxische effecten op de substantia nigra van de hersenen te kunnen bepalen. EFSA heeft in reactie aangegeven in te willen zetten op een multidisciplinaire aanpak en komt hiervoor binnenkort met een plan.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek van Buijs en Mantingh aantoont dat op veebedrijven met veel bestrijdingsmiddelen in het krachtvoer die gifresten in de regel ook in de mest worden teruggevonden?6
Het onderzoek van Buijs en Mantingh legt onder andere een verband tussen chemische stoffen in krachtvoer en mest op veehouderijbedrijven. Deze stoffen zouden volgens deze onderzoekers in de mest terechtkomen, insecten doden en daardoor effect hebben op weidevogelpopulaties.
Volgens Wageningen UR blijkt uit het onderzoek van Buijs en Mantingh niet duidelijk dat er een relatie is tussen chemische stoffen in krachtvoer en de mest. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerdere brieven aan de Kamer hierover (Kamerstuk 27 858, nr. 452 en Aanhangsel Handelingen II 2018–2019, nr. 2395).
Waarom heeft u Wageningen Environmental Research, in de evaluatie van het onderzoek van Buijs en Mantingh, niet opdracht gegeven om het aangetoonde verband tussen gifresten in krachtvoer en koeienmest en de afwezigheid van mestkevers te evalueren, zoals u schrijft in antwoord 16 op eerdere Kamervragen?7
Het Ctgb en Wageningen Environmental Research (hierna: WEnR) wezen mij naar aanleiding van het onderzoek van Buijs en Matingh op het feit dat voor gewasbeschermingsmiddelen de route van toepassing van het middel op het gewas via het uitrijden van de mest naar de bodem niet meegenomen wordt binnen het huidige toetsingskader. Ik heb WEnR daarom gevraagd om op basis van de gerapporteerde stoffen in mest te beredeneren of er sprake is van deze risico’s voor bodem- en mestleven (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2167.
Kunt u bevestigen dat dit wel meegenomen zal worden in het empirische onderzoek dat uitgevoerd zal worden naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Graus (Kamerstuk 35 616, nr. 10)?
Het verkennende onderzoek dat zal worden uitgevoerd naar aanleiding van de motie van de leden Wassenberg en Graus voorziet in het beantwoorden van vragen over de verspreidingsroute van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in krachtvoer via vee (waaronder koeien) naar mest en de effecten daarvan op insecten (zoals mestkevers in koeienvlaaien).
Deelt u het inzicht dat wanneer er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat resten van landbouwgif uit veevoer in mest terecht komen, het aannemelijk is dat deze resten ook in de melk terecht komen? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van chemische stoffen in melk is niet goed vergelijkbaar met de aanwezigheid van chemische stoffen in mest. De residuen in de melk zijn door het dier opgenomen, de residuen in de mest juist niet. Het is bekend dat er residuen aanwezig kunnen zijn in producten van dierlijke oorsprong die als voedsel dienen voor de mens, daarom worden voor deze producten MRL’s vastgesteld.
Beaamt u dat de MRL-en voor landbouwgif voor de componenten van krachtvoer drastisch omlaag zouden moeten, zodat ze niet alleen niet schadelijk zijn voor koeien, maar ook voor het bodem- en mestleven en voor mensen die de melk consumeren? Zo ja, welke actie gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het antwoord op vraag 4 aangegeven voor welke producten er een MRL wordt vastgesteld en voor welke producten er geen MRL wordt vastgesteld. Het proces van het vaststellen van een MRL leidt ertoe dat de hoogte daarvan adequaat is voor het beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s meestal lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig is; er wordt ook uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable» (zie ook het antwoord op vraag 5).
Beaamt u dat er MRL-en gesteld moeten worden voor ruwvoer? Zo ja, welke actie gaat u hiervoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat de MRL’s voor dierlijke producten bestemd voor menselijke consumptie (die zo laag mogelijk als haalbaar zijn vastgesteld) niet worden overschreden. Er is daarmee geen risico voor de consumenten vastgesteld. Het stellen van MRL’s voor diervoedergrondstoffen heeft daarom nu geen meerwaarde.
Deelt u het inzicht dat vanuit het voorzorgsprincipe alle soorten landbouwgif die momenteel op de markt zijn toegelaten direct een herbeoordeling zouden moeten doorstaan waarbij getest wordt op neurologische effecten? Zo nee, deelt u het inzicht dat hiermee een onverantwoord risico voor de volksgezondheid blijft voortbestaan?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsprincipe. Dit betekent dat werkzame stoffen alleen goedgekeurd worden als uit de Europees geharmoniseerde beoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard (proefdier)studies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren, gericht op neurotoxische effecten. Ik heb de Europese Commissie verzocht de datavereisten voor neurologische aandoeningen voortaan standaard op te nemen in de goedkeuringsprocedure voor werkzame stoffen en in de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen (zie antwoord 6, 7 en 8).
Het bericht 'Meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nationale ombudsman een meldpunt toegang tot schuldhulpverlening voor ZZP’ers is gestart?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
In hoeverre bent u van mening dat ZZP’ers specifieke behoeften hebben wat betreft schuldhulpverlening en dat gemeenten hiervoor specifieke expertise in huis moeten hebben? Zo ja, welke?
ZZP’ers vormen in de schuldhulpverlening inderdaad een doelgroep met andere behoeften dan particulieren met een schuldhulpvraag. De gemiddelde schuld is bijvoorbeeld hoger en de schulden zijn vaak complexer door bijvoorbeeld onderliggende contracten, beslag- en executieproblemen en afwikkeling van belastingaangiften.2 Dat vraagt om een andere aanpak en specifieke kennis over ondersteuningsmogelijkheden en regelingen voor ondernemers, alternatieve financieringsmogelijkheden en specialistische juridische, bedrijfseconomische en fiscale kennis. Gemeenten kunnen ervoor kiezen deze specialistische kennis in huis te halen of om de schuldhulpverlening aan ondernemers (deels) uit te besteden.
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om ZZP’ers passende schuldhulpverlening te kunnen bieden?
In 2020 heeft Schouders Eronder in samenwerking met het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland) een werkwijzer Ondernemers en Schulden samengesteld voor gemeenten.3 Deze werkwijzer biedt zowel handvatten voor gemeenten die nog geen schuldhulp aan ondernemers bieden en willen weten hoe ze dit het beste kunnen opzetten, als voor gemeenten die hun dienstverlening voor ondernemers met schulden willen verbeteren. Ook zijn er verschillende activiteiten en (regionale) bijeenkomsten georganiseerd door de VNG, PPO Nederland en Schouders Eronder met als doel gemeenten te ondersteunen bij het verbeteren van de schuldhulpverlening aan ondernemers.
Daarnaast heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten te ondersteunen op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording in relatie tot het bieden van schuldhulp aan ondernemers.4
Op welke wijze worden gemeenten ondersteund om hun communicatie aan te passen aan deze doelgroep voor de schuldhulpverlening?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten o.a. op het gebied van communicatie aan ondernemers te ondersteunen. Daarnaast richt de eerste deelcampagne van de landelijke campagne «De eerste stap helpt je verder» zich specifiek op ondernemers met schulden. Gemeenten kunnen het campagnemateriaal downloaden en inzetten om ondernemers beter te bereiken met hun hulpaanbod.5
Hoeveel gemeenten hebben specifieke communicatie ontwikkeld, bijvoorbeeld op de website, voor schuldhulpverlening aan ZZP’ers?
Dit is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het Ministerie van SZW heeft hier geen gegevens over. Wel zien we dat steeds meer gemeenten aangesloten zijn op de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) en bij Geldfit Zakelijk. Hierdoor wordt de ondersteuning die gemeenten bieden aan ondernemers beter vindbaar, onder andere door het gratis te bellen telefoonnummer van Geldfit (0800-8115) en de betrokkenheid van private partijen als banken en verzekeraars. Op dit moment kijkt het Ministerie van SZW samen met het Ministerie van EZK naar mogelijkheden om het brede hulpaanbod voor ondernemers transparant te ordenen en beter te ontsluiten als onderdeel van de Nederlandse Schuldhulproute voor ondernemers.
Op welke wijze wordt deze groep proactief door gemeenten benaderd om hen op de hoogte te brengen van de beschikbare dienstverlening?
Sommige gemeenten wijzen ondernemers die een aanvraag doen voor de Tozo en/of TONK, actief op het aanbod voor ondernemers met (problematische) schulden. Daarnaast kunnen gemeenten, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, gebruik maken van het campagnemateriaal om ondernemers te bereiken. Ook kunnen zij zich aansluiten bij de NSR en Geldfit Zakelijk, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is er zicht op de groep ZZP’ers waarvan de schulden problematisch kunnen worden als de steunmaatregelen wegvallen?
Als de steunmaatregelen ophouden, kunnen ZZP’ers in problematische schulden terechtkomen. In hoeverre en in welke mate deze situatie zich zal voordoen, weten we niet. De inzet van het kabinet is om problematische schulden zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Het is daarom van belang dat gemeenten voorbereid zijn op een mogelijke toename van het aantal ZZP’ers dat aanklopt voor hulp bij financiële problemen. Gemeenten hebben per 1 januari 2021 meer mogelijkheden om op basis van vroegsignalering mensen met betaalachterstanden eerder in beeld te krijgen en een passend hulpaanbod te doen. ZZP’ers vallen ook onder de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en kunnen dus ook door middel van vroegsignalering worden benaderd door gemeenten.6
Wat kan er gedaan worden om gemeenten goed voor te bereiden op een mogelijk grote instroom richting schuldhulpverlening wanneer de steunmaatregelen wegvallen?
In de zomer van 2020 heeft een tiental rondetafelgesprekken plaatsgevonden met betrokken gemeenten en organisaties over concrete maatregelen om kwetsbare groepen vroegtijdig, snel en adequaat te helpen. Hierbij zijn afspraken gemaakt over maatregelen die erop gericht zijn dat mensen niet te lang met hun financiële problemen blijven rondlopen. Het kabinet heeft extra middelen vrijgemaakt voor gemeenten ten behoeve van het gemeentelijk schuldenbeleid (efficiëntere en snellere dienstverlening) en de bijzondere bijstand.7
Daarnaast worden gemeenten ondersteund door de subsidies die zijn verstrekt aan Schouders eronder en de VNG, zoals benoemd bij het antwoord op vraag 3.
Wat kan er extra gedaan worden om ZZP’ers al zo veel als mogelijk te bewegen in een vroeg stadium ondersteuning te zoeken bij financiële problemen?
ZZP’ers kunnen net als particulieren gebruik maken van de Nederlandse Schuldhulproute. Het telefoonnummer 0800-8115 voor hulp bij geldzorgen is toegankelijk voor ZZP’ers en we zien ook dat deze weg steeds meer wordt gevonden door ZZP’ers. Hetzelfde geldt voor de website van Geldfit Zakelijk, waar ondernemers digitaal een financiële fitheidstest kunnen invullen.8 Ondernemers met een hulpvraag worden doorgeleid naar bijvoorbeeld hun gemeente, de Kamer van Koophandel of speciale ZZP-adviseurs voor ondersteuning.
De Kamer van Koophandel is een «Zwaar Weer»-programma gestart voor ondernemers die in deze lastige periode in nieuwe situaties komen. Hierin wordt o.a. met een routewijzer inzicht geboden in waar de ondernemer/onderneming staat en welke oplossingsrichtingen en hulp voor hem/haar uitkomst kunnen bieden. De KVK biedt bovendien als centraal loket voor mkb-ondernemers actuele informatie over alle relevante (financiële) regelingen en stappenplannen op maat. Ook biedt de KVK ondernemers persoonlijk advies door experts.9
In hoeverre is er zicht op de omvang van de groep ZZP’ers die eigen vermogen, zoals het pensioenspaargeld, inzet om de eigen onderneming financieel overeind te houden?
Hier zijn geen gegevens over voorhanden.
In hoeverre is de campagne «Kom jij er uit?» toegespitst op communicatie richting ZZP’ers?
De campagne “Kom jij eruit?” heeft in het najaar van 2020 ingezet op ZZP’ers met financiële zorgen. Zo zijn er meerdere ambassadeurs aangehaakt die zelfstandig ondernemer zijn en is er op de campagnewebsite (www.komuitjeschuld.nl) een specifieke pagina voor zelfstandigen met verwijzingen naar de juiste hulp. Daarnaast is recent de campagne ‘De eerste stap helpt je verder’ gestart. De eerste deelcampagne richt zich specifiek op mensen die door de coronacrisis extra hard geraakt worden, waaronder ondernemers.
Kunt u garanderen dat ZZP’ers niet geweigerd worden bij de schuldhulpverlening als de belastingdienst weigert mee te werken?
Gemeenten kunnen een groep niet generiek de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening weigeren. Zij kunnen een aanvraag op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening alleen op individuele gronden weigeren. Gemeenten zijn verplicht een beschikking af te geven waartegen in bezwaar en zo nodig beroep kan worden gegaan.
De Belastingdienst heeft haar aanpak gewijzigd en werkt na een toets naar de levensvatbaarheid van een onderneming nu wel mee aan een schuldregeling.10
De mogelijke uitzetting van Tina en Jacob |
|
Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Anne Kuik (CDA), Corinne Ellemeet (GL), Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Tina en Jacob moeten weg! De humaniteit verdwijnt uit het vluchtelingenbeleid»?1
Ik ken het artikel, maar zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op de individuele inhoudelijke details van de zaak. Dit om redenen van privacy en de vertrouwelijkheid van het asieldossier.
Persoonlijke, asielgerelateerde informatie mag niet openbaar gemaakt worden. Daarnaast betekent het openbaar maken van informatie uit een individueel asieldossier een schending van de vertrouwelijkheid jegens de asielzoeker. Los van de individuele zaak kan dat ook belemmerend werken voor andere asielzoekers om in vrijheid te verklaren of reden zijn om af te zien van het verlenen van medewerking aan hun asielprocedure.
Ik beperk mijn commentaar op deze zaak met de mededeling dat de IND een verblijfsvergunning heeft verleend.
Deelt u de mening dat het besluit Tina en Jacob uit te zetten naar Armenië zeer onrechtvaardig is, aangezien zij feitelijk uit Syrië komen?2
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de individuele zaak.
Ik zal een nadere toelichting geven hoe de IND zaken beoordeelt van vreemdelingen die twee of meer nationaliteiten hebben.
Allereerst wordt elke asielaanvraag zorgvuldig en met de nodige waarborgen, waaronder gefinancierde rechtshulp, behandeld en kijkt de IND goed naar de individuele situatie van de vreemdeling. In het asielrecht staat de vraag centraal of de vreemdeling bescherming nodig heeft. Enkel in dat geval mag internationale asielbescherming, zoals volgt uit de EU kwalificatierichtlijn worden verleend.
Indien een vreemdeling twee of meer nationaliteiten heeft, zal bezien worden of hij veilig in één van deze landen kan verblijven. Omdat de vreemdeling de nationaliteit van beiden heeft, mag worden aangenomen dat hij naar deze landen kan terugkeren en rechtmatig aldaar kan verblijven. Indien de vreemdeling in één van de landen niet te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade, dan is er geen reden voor asielbescherming in Nederland. Dit is overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en ook in overeenstemming met Unierecht3.
Ook indien de vreemdeling niet meer de nationaliteit van één van deze landen heeft omdat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van de nationaliteit van dat land, kan de aanvraag voor asielbescherming worden afgewezen als dat land als veilig derde land kan worden aangemerkt. De IND beoordeelt daarvoor of er een zodanige band bestaat met het betrokken derde land op basis waarvan kan worden geoordeeld dat het voor de vreemdeling redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het feit dat betrokkene de nationaliteit van een land heeft gehad is in het algemeen voldoende om tevens een band met dat land aan te nemen. Eerder verblijf in dat land is niet noodzakelijk of doorslaggevend. Bij het beoordelen van die band moet de IND een redelijkheidstoets aanleggen waarbij alle individuele omstandigheden moeten worden meegewogen4. Uiteraard toetst de IND in dat kader ook zorgvuldig of het in het betreffende land, in casu Armenië, voor de betrokken vreemdeling persoonlijk veilig genoeg is.
Uit verschillende bronnen, zoals VN, UNHCR, US state department, het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken, blijkt dat de positie van personen met de Armeense etniciteit, waaronder Armeense Syriërs in Armenië in algemene zin veilig is en Armenië in het algemeen als veilig derde land voor deze personen kan worden aangemerkt.
De leefomstandigheden in Armenië bieden voldoende waarborgen om te mogen verwachten dat personen met de Armeense etniciteit daar onder redelijke omstandigheden kunnen verblijven. Er wordt geen onderscheid gemaakt met betrekking tot toegang gezondheidszorg, sociale voorzieningen en het onderwijs. Personen met de Armeense etniciteit kunnen daarbij eenvoudig het Armeense staatsburgerschap verkrijgen. De Republiek Armenië is verder aangesloten bij de relevante mensenrechtenverdragen op het gebied van vluchtelingen en refoulement en in regelgeving zijn waarborgen vastgelegd die een refoulement-schending moet voorkomen, welke in algemene zin ook worden nageleefd in de praktijk.
Erkent u dat familieleden van Tina en Jacob asiel hebben gekregen, aangezien ook zij als oorlogsvluchtelingen vanuit Syrië naar Nederland kwamen, te weten de moeder, de oma, een broer en twee ooms? Weegt de IND dit soort zaken mee bij de asielaanvraag?
Ik kan niet ingaan op de individuele aspecten van deze zaak.
Deelt u de volgende lezing van het Nederlandse vluchtelingenbeleid: «Nergens is te lezen dat er een afweging wordt gemaakt over de reden van het Armeense paspoort, of over de familieomstandigheden van Tina en Jacob. Nee, het Nederlandse beleid is zo dat áls de IND een mogelijkheid ziet om een verblijfsvergunning te weigeren, ze dat doen. Bij Tina en Jacob schuilt het gevaar in hun Armeense paspoort. Armenië geldt als een veilig land van herkomst. Dus ga daar maar naartoe.»?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat Tina en Jacob vanaf 2018 niet langer in het bezit zijn van een Armeens paspoort?
Ik kan niet ingaan op de individuele zaak.
Deelt u deze lezing van de auteur van de groene amsterdammer: «Dus het gegeven dat Tina en Jacob afstammen van uit Turkije gevluchte Armeense christenen weegt zwaarder dan het feit dat ze nooit in Armenië geweest zijn en daar niemand kennen. Het is niet eens een zuiver juridisch argument, het is een soort inschatting: je kent het land dan wel niet, maar etnisch hoor je er thuis.»?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier is de worteling van Jacob meegewogen in de beslissing, gezien zijn verblijf van meer dan vijf jaar in Nederland?
Ook hier maak ik het voorbehoud dat ik niet kan ingaan op de individuele zaak.
Bij een verzoek om internationale bescherming toetst de IND, conform het Vluchtelingenverdrag en de Europees-rechtelijke verplichtingen, of een asielzoeker het risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling, terwijl hij de noodzakelijke bescherming niet kan krijgen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit.
Het eventuele langdurige verblijf in Nederland leidt op zichzelf niet tot een asielvergunning. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 waarin ik heb toegelicht dat de omstandigheid dat men in Syrië te vrezen heeft vervolging / ernstige schade niet zonder meer maakt dat verblijf in Nederland zal worden toegestaan indien de vreemdeling tevens in het bezit is van een andere nationaliteit of kan verblijven in een veilig derde land.
Waarom is het langdurige verblijf van Jacob in Nederland, in samenhang met het feit dat hij vluchteling is uit Syrië, niet doorslaggevend in uw beslissing?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een mogelijkheid Tina en Jacob alsnog een verblijfsrecht in Nederland te verlenen, zoals voorheen mogelijk was door middel van de discretionaire bevoegdheid? Bijvoorbeeld op grond van het feit dat zij geworteld zijn en familie hebben in Nederland, terwijl zij in de praktijk geen banden hebben met Armenië?
De IND heeft een verblijfsvergunning verleend.
Kent u het oordeel van de rechtbank in Haarlem van 15 februari: «dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van rechtsongelijkheid», waarmee de rechtbank het besluit van de IND vernietigt om de Armeens-Syrische asielzoekers geen asielstatus te verlenen? Welke gevolgen heeft dit voor Tina en Jacob?3
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 februari 2021 in de zaken NL20.6147 en NL20.6149. Het ging in die zaken niet om een weigering van de IND om Armeens-Syrische asielzoekers een asielstatus te verlenen, zoals uw vraag lijkt te suggereren. De zaken gingen over een verzoek tot heroverweging van de eerdere besluiten tot intrekking van een asielstatus van Armeens-Syrische personen.
De rechtbank heeft niet geoordeeld dat er sprake is of lijkt te zijn van rechtsongelijkheid. Kort gezegd heeft de rechter in die zaak geoordeeld dat de IND het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd inzake het beroep op het gelijkheidsbeginsel en heeft de IND opgedragen om het beroep op het gelijkheidsbeginsel beter te motiveren. De IND probeert op dit moment te achterhalen op welke zaken exact een beroep wordt gedaan omdat niet aangegeven is op welke concrete zaken het beroep op het gelijkheidsbeginsel precies ziet.
De zaak van Tina en Jakob is verder niet vergelijkbaar met de bovengenoemde zaken alleen al omdat in de zaak van Tina en Jacob nimmer een asielvergunning in Nederland is verleend, terwijl dat in bovengenoemde zaken wel het geval was.
Bent u het eens met de strekking van de petitie van DeGoedeZaak dat: «de overheid werk maakt van een humaan asielbeleid, waarbij gekeken wordt naar mensen en niet alleen naar de regels»? Zo nee, waarom niet?4
Ik sta voor een humaan en rechtvaardig asielbeleid waarbij voor mij de kern van het asielrecht de vraag is of de vreemdeling asielbescherming in Nederland nodig heeft. Bij de uitvoering van dit beleid heeft de IND oog voor de menselijke maat.
Wilt u zich inspannen om Tina en Jacob alsnog een verblijfsstatus in Nederland te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de inhoudelijke merites van deze individuele zaak.
Het verder escalerende geweld in Noord-Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extremistisch geweld in Mozambique gevoed door westerse gaswinning in de regio»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Cabo Delgado en met name de aanval op Palma? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de verdediging van deze strategisch belangrijke stad niet op orde was?
De havenstad Palma, op 24 maart jl. door gewelddadig extremisten ingenomen, is op 6 april heroverd door het leger van Mozambique. De veiligheidssituatie blijft fragiel. De Mozambikaanse autoriteiten hebben veel moeite de vrede en veiligheid in het afgelegen en uitgestrekte gebied Cabo Delgado te handhaven. Het lijkt erop dat de gewelddadig extremisten betrokken bij de recente aanval op Palma in staat waren zich al in Palma onder de bevolking te vestigen voordat zij de aanval uitvoerden. Het is moeilijk voor de autoriteiten om de gewelddadig extremisten te herkennen omdat zij zich verborgen houden, dan wel zich mengen onder de burgerbevolking. Ook zijn er berichten dat zij zich voordoen als leden van de Mozambikaanse strijdkrachten door het dragen van buitgemaakte uniformen. Daarnaast bestaat Cabo Delgado voor een groot deel uit zeer moeilijk begaanbaar terrein met goed georganiseerde smokkelroutes. De schaarse Mozambikaanse strijdkrachten die elders uit het land moeten komen om ondersteuning te bieden, beschikken over onvoldoende materiaal, expertise en training. Ook kennen zij het gebied minder goed dan de gewelddadig extremisten en spreken zij niet altijd de taal van de lokale bevolking. Dit alles maakt het bestrijden van de gewapende aanvallen erg moeilijk.
Waarom lukt het Mozambique en de internationale gemeenschap maar niet om het steeds verder escalerende geweld een halt toe te roepen? Aan welke strategieën denken de verschillende actoren nu om het tij te keren en rust en stabiliteit terug te brengen? Hoe stelt Nederland zich op in deze discussie?
De Mozambikaanse autoriteiten slagen er niet in het geweld in de regio structureel een halt toe te roepen. Een aantal redenen hiervoor zijn beschreven in het antwoord op vraag 2.
Het conflict kan ook leiden tot instabiliteit in de regio. Tot op heden is het de landen binnen het regionale samenwerkingsverband Southern African Development Community (SADC) niet gelukt een passende regionale respons op te zetten. Naar aanleiding van de aanval op Palma kwamen de regeringsleiders van de SADC-landen bijeen op 8 april jl. en zij besloten een technical assessmentmissie naar Mozambique te sturen die in kaart moest brengen wat er nodig is om het conflict te stoppen. Deze missie vond plaats tussen 15 en 21 april. In een naar de media gelekt rapport dat de bevindingen van de missie uiteenzet, zou zijn voorgesteld een brede militaire interventie (ca. 3000 militairen) in te zetten. Het is zeer de vraag of de Mozambikaanse overheid zal instemmen met een dergelijke omvangrijke missie. Het was de bedoeling dat de resultaten van de technical assessmentmissie en aanbevelingen in het rapport besproken zouden worden tijdens de SADC Extra Ordinary Summit oorspronkelijk gepland op 29 april. Deze bijeenkomst is echter uitgesteld. Een nieuwe datum moet nog worden bepaald.
De Afrikaanse Unie heeft aangegeven dat voorrang wordt gegeven aan een respons van de regionale organisatie SADC. VN-organisaties als WFP, UNICEF, UNFPA en IOM zijn actief in de regio en verlenen, zo goed als mogelijk onder de veiligheidsomstandigheden, humanitaire assistentie. Nederland draagt via ongeoormerkte hulp aan het Central Emergency Response Fund (CERF) bij aan deze inspanningen van VN-organisaties.
De EU (en ook individuele EU lidstaten) hebben verscheidene programma’s in Mozambique die pogen via armoedebestrijdingsprogramma’s de sociaaleconomische omstandigheden van de bevolking in te verbeteren. De EU zelf heeft programma’s in de sectoren goed bestuur en plattelandsontwikkeling.
Naast steun op het terrein van internationale diplomatie, economische samenwerking, humanitaire hulp en ontwikkelingssamenwerking, heeft Mozambique de EU verzocht om ondersteuning op het gebied van vrede en veiligheid, specifiek op het gebied van de training van Mozambikaanse veiligheidstroepen. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft een Political Framework for Crisis Approach (PFCA)-document opgesteld. Op basis van de standpunten en goedkeuring van de lidstaten zal verder worden gewerkt aan een Crisis Management Concept, dat kan uitmonden in het lanceren van een trainingsmissie als onderdeel van een geïntegreerde inzet van middelen.
Nederland maakt zich zorgen over de verslechterde situatie in Mozambique en heeft, als voorstander van een geïntegreerd aanpak, begrip voor het onderzoeken van een mogelijke EU-trainingsmissie. Voor een dergelijke EU trainingsmissie is onder de EU lidstaten breed draagvlak. Mede met het oog op de geografische ligging en strategische prioriteiten voor Nederland ligt een militaire bijdrage van Nederland aan een trainingsmissie niet voor de hand. Nederland heeft in overleg in EU-verband aandacht gevraagd voor het belang van eigenaarschap van de situatie door de Mozambikaanse autoriteiten en is voorstander van meer betrokkenheid van de regionale organisatie SADC en eventueel de Afrikaanse Unie.
Wat is er bij u bekend over mogelijke banden tussen de gewapende groepen in Mozambique en internationale terroristische organisaties? Zijn die banden vooral symbolisch, of ook materieel?
In juli 2019 toonde Islamitische Staat (IS) een video waarin enkele strijders uit het noorden van Mozambique trouw zweren aan toenmalig IS-leider Al Baghdadi. Het duurde echter nog tot begin 2020 dat IS actief aanslagen in Mozambique begint te claimen, en de terroristische groepering zichzelf openlijk als IS Central African Province (ISCAP) manifesteert. Gewelddadig extremisten opererend onder de naam ISCAP zijn ook actief in Oost-DRC (Democratische Republiek Congo). Het is echter niet duidelijke welke concrete uitwisseling en interactie er bestaat tussen de twee ISCAP-takken. Tevens zijn er geen concrete bewijzen dat ISCAP ook financiële en/of materiële steun van IS ontvangen. Mogelijke samenwerking met andere internationale terroristische organisaties zijn dusver niet bekend en is niet aannemelijk.
Bent u bekend met het Amnesty rapport «What I saw is death: war crimes in Mozambique’s forgotten cape»?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van dit rapport met betrekking tot ernstige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado, niet alleen door de lokale jihadisten, maar ook door het Mozambikaanse leger en door Dyck Advisory Group (DAG), een Zuid-Afrikaanse private militaire contractor? Hoe kijkt u naar de rol van dit bedrijf, dat in feite huurlingen levert? In hoeverre is dit verenigbaar met internationaal en Zuid-Afrikaans recht?
Nederland maakt zich ernstig zorgen over de berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen in Cabo Delgado en spreekt zich daarover uit zowel richting de Mozambikaanse autoriteiten alsmede binnen de EU. Ook de EU heeft deze zorgen overgebracht in gesprekken met de Mozambikaanse autoriteiten.
Het toepasselijk recht op de situatie in Mozambique is afhankelijk van de kwalificatie van de vijandelijkheden. Indien wordt geconcludeerd dat sprake is van een niet-internationaal gewapend conflict, is het humanitair oorlogsrecht van toepassing. Indien deze kwalificatie niet aan de orde is, is het humanitair oorlogsrecht niet van toepassing, maar blijven wel de mensenrechtelijke verplichtingen van Mozambique onverkort van toepassing.
De Dyck Advisory Group (DAG) is door de Mozambikaanse overheid ingehuurd om de Mozambikaanse veiligheidstroepen bij te staan in de beveiliging van Cabo Delgado. Dat is als zodanig niet strijdig met het internationaal recht. Werknemers van DAG dienen zich wel te houden aan relevante nationale wetgeving van Mozambique en Zuid-Afrika. Noch Mozambique, noch Zuid-Afrika is partij bij het VN of het AU Verdrag betreffende huurlingen («mercenaries»). Inmiddels lijkt het contract tussen de Mozambikaanse overheid en DAG niet verlengd.
Personen die worden ingezet door, en zich bevinden op het grondgebied van Mozambique vallen in de eerste plaats onder de rechtsmacht van Mozambique. Mozambique is gehouden onafhankelijk en effectief onderzoek te verrichten naar mogelijke schendingen en dient verdachten van het plegen van ernstige misdrijven strafrechtelijk te vervolgen. Zuid-Afrika kan verdachten met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit ook vervolgen voor strafrechtelijke vergrijpen, zoals moord, doodslag, lichamelijk letsel, enz. Private militaire bedrijven hebben geen bijzondere status in het internationaal recht. De individuen werkzaam voor deze bedrijven kunnen onder bepaalde omstandigheden worden gekwalificeerd als huurling. Of een individu kan worden gekwalificeerd als huurling dient per geval te worden bekeken en is bovendien niet relevant voor de vraag of hij/zij vervolgd kan worden voor mensenrechtenschendingen of schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
In hoeverre speelt de doorvoer en smokkel van drugs, met name heroïne, een rol in het voortduren van het conflict? Bent u bereid om bij de VN aan te dringen op een diepgravend onderzoek naar de rol van Mozambique in internationale heroïnesmokkelnetwerken, met concrete aanbevelingen aan andere landen die een rol spelen in deze keten?
Er bestaat al decennialang een levendige smokkeleconomie (van goud, ivoor, diamanten en edelmetalen tot heroïne en migranten) in Cabo Delgado. Het is aannemelijk dat deze smokkelnetwerken ook door de gewelddadig extremisten worden gebruikt, maar dit is op dit moment niet te bevestigen. De gewelddadige extremisten lijken hun (financiële) middelen en materieel voornamelijk buit te hebben gemaakt tijdens de aanvallen die ze al sinds 2017 richtten op militaire bases en politiebureaus in de provincie. De United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) werkt nauw samen met de Mozambikaanse autoriteiten om georganiseerde misdaad en de smokkel van drugs tegen te gaan. Recent werd daartoe door UNODC een project gestart in Mozambique dat toeziet op maritieme veiligheid. Zuid-Afrika en Tanzania zijn naast Mozambique onderdeel van dit project.
Hoeveel geld is volgens de Verenigde Naties en andere hulporganisaties nodig om de vluchtelingen voor het geweld goed op te kunnen vangen? Hoeveel geld is er door de internationale gemeenschap daadwerkelijk voor vrijgemaakt?
Er zijn op dit moment geen schattingen van de kosten voor een respons op de door recente ontwikkelingen ontstane humanitaire noden. Een dergelijke respons zal onderdeel vormen van de bredere noodhulprespons voor de crisis in Cabo Delgado die al langer loopt. De kosten van het humanitaire appeal voor 2021 berekent de VN op ruim USD 250 miljoen. Op dit moment is dit appeal voor 1% gedekt.
In 2020 stelde OCHA uit het CERF in totaal USD 14 miljoen beschikbaar voor activiteiten van onder meer WFP, UNICEF, UNFPA en IOM in Cabo Delgado en naastgelegen regio’s. Nederland is een prominente donor van het CERF.
Klopt het dat de humanitaire respons ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat de Mozambikaanse regering bijna geen visa afgeeft voor internationale hulpverleners? Zo ja, welke reden geeft de regering hiervoor? Op welke manieren dringt u er bij de autoriteiten op aan om visa te verlenen?
Visa voor medewerkers van humanitaire instanties worden inderdaad onvoldoende afgegeven en aanvragen duren lang. Mozambique noemt administratieve redenen als oorzaak hiervoor. De VN, EU en EU-lidstaten uiten regelmatig kritiek op Mozambique voor het nodeloos ophouden van de goedkeuring van visa voor internationale hulpverleners.
In hoeverre hebben journalisten toegang tot de provincie Cabo Delgado om verslag te kunnen doen van het conflict?
Het blijft voor journalisten lastig om het gebied te bezoeken. De veiligheidssituatie is slecht. Vooral Mozambikaanse journalisten lopen gevaar bij het rapporteren over het conflict. Er bestaat angst dat zij door lokale autoriteiten worden gezien als leden van de gewelddadig extremisten. Sommige journalisten worden al tijden vermist nadat ze voor het laatst in bijzijn van militairen zijn gezien. Sporadisch slagen buitenlandse journalisten erin om rapportages te maken of interviews met de lokale bevolking af te nemen.
Wat is uw reactie op de uitzetting en verbanning voor 10 jaar van de Britse journalist Tom Bowker van Zitamar News?2 Welke reden hebben de Mozambikaanse autoriteiten gegeven voor zijn uitzetting en in hoeverre acht u die geloofwaardig? Bent u bereid om er bij de Mozambikaanse regering op aan te dringen om de uitzetting en verbanning ongedaan te maken?
De Nederlandse ambassade in Maputo heeft samen met de Britse ambassade meerdere interventies gepleegd bij het Mozambikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken om de uitzetting van dhr. Bowker en zijn gezin te voorkomen (zijn vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit). De reden voor uitzetting had volgens de Mozambikaanse regering te maken met een onjuiste registratie van zijn mediabedrijf. Zowel de Nederlandse en Britse ambassades hebben een persverklaring afgegeven en hebben bij de Mozambikaanse autoriteiten aangegeven dat de journalist in beroep zou kunnen gaan tegen het besluit.
Wat betekenen de recente ontwikkelingen voor de verleende exportkredietverzekering aan Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij het gasproject?
Op dit moment zijn de gevolgen van de recente ontwikkelingen onduidelijk. Zolang dit zo is, is het niet mogelijk om vast te stellen wat de gevolgen voor de verleende exportkredietverzekeringen zullen zijn. Het kabinet volgt de situatie nauwlettend.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen waarin u stelt dat de projectsponsoren, geleid door Total, verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van het project zelf, de betrokken bedrijven én lokale bewoners die als gevolg van het project geherhuisvest zijn?3
Ja.
Klopt het dat Total zich volledig heeft teruggetrokken van de projectlocatie in de afgelopen dagen? In hoeverre ontduikt het bedrijf daarmee haar verantwoordelijkheid?
Ja, het is mij bekend dat Total zich heeft teruggetrokken van de projectlocatie als gevolg van de veiligheidssituatie in de regio. Total heeft vanwege de ernstige veiligheidssituatie inmiddels «force majeure» uitgeroepen. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. De situatie en het vervolg is op dit moment nog onduidelijk. De gevolgen van de aanval van 24 maart jl. voor de veiligheidssituatie voor de betrokkenen wordt momenteel uitvoerig beoordeeld.
Herinnert u zich ook uw antwoord dat de Staat een transactie niet in verzekering neemt wanneer er sprake is van een geweldscontext waarbij de mitigerende en/of compenserende maatregelen ontoereikend dan wel afwezig zijn, en dat de Staat haar invloed dan aanwendt om de situatie te verbeteren?
Ja.
Deelt u de mening dat er nu sprake is van een dergelijke context? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de verleende exportkredietverzekering? Bent u bereid deze te heroverwegen? Op welke manier wendt de Staat haar invloed aan om de situatie te verbeteren?
Er is inderdaad sprake van een extreme geweldscontext en het kabinet maakt zich daar grote zorgen over. Projectleider Total heeft vanwege de ernstige veiligheidssituatie inmiddels «force majeure» uitgeroepen op de uitvoering van de werkzaamheden. Hiermee is het project tot nader orde de facto stilgelegd. De situatie en het vervolg is op dit moment nog onduidelijk. Of er een schadepost ontstaat onder de verstrekte ekv-polissen is op dit moment nog niet te zeggen. Voor een eventuele herstart van het project zal in ieder geval een nieuwe veiligheidsanalyse moeten worden opgemaakt. De Staat en Atradius DSB volgen de situatie nauwgezet en zullen op passende wijze handelen indien mogelijk binnen de voorwaarden van de polissen en indien de situatie daar om vraagt. Daarnaast zal ADSB in lijn met het mvo-beleid van de ekv, zoals gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 26 485, nr. 255), invloed uitoefenen om de zorgen op mvo-terrein te adresseren.
Deelt u de mening dat de enorme discrepantie tussen de mega-investeringen en het uitblijven van concrete verbeteringen voor de bevolking van Cabo Delgado een belangrijke rol heeft gespeeld in het creëren van een voedingsbodem voor geweld? In hoeverre was hiervoor gewaarschuwd en waarom is er niet vanaf het begin op ingezet, ook door de internationale gemeenschap, om de investerende bedrijven te dwingen om al in de allereerste verkennende fase ook forse hoeveelheden geld op tafel te leggen voor inclusieve ontwikkeling in de hele provincie?
De situatie in Cabo Delgado is al decennia complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn er hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit, lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. Echter, de motieven van de gewelddadig extremisten blijven onduidelijk. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hieraan bijdragen.
Het doel van de Mozambikaanse overheid bij de ontwikkeling en exploitatie van de gasvondsten buiten de kust van Mozambique was dat dit een enorme kans zou bieden voor de ontwikkeling van de economie van het land en op termijn een aanzienlijke inkomstenbron zou worden voor de overheidsbegroting. Ook was de verwachting volgens verscheidene internationale organisaties, waaronder het IMF en de Wereldbank, dat het project juist een significante positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de (sociaaleconomische) ontwikkeling van het land.
De projecteigenaar Total heeft een fonds opgericht van 5 miljoen USD, waarmee initiatieven van en voor de gemeenschappen worden gefinancierd. De internationale gemeenschap poogt een bijdrage te leveren aan verbetering van de samenwerking tussen publieke en private partijen die actief zijn in de regio Cabo Delgado, gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling. Het door Nederland geïnitieerde (en medegefinancierde) Multi-Stakeholder Platform is een voorbeeld hiervan.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen in Cabo Delgado laten zien dat het bij extreem grote investeringsprojecten in ontwikkelingslanden van belang is om bij het due diligence-proces niet alleen te kijken naar de gevolgen voor direct betrokkenen, zoals geherhuisveste huishoudens, maar ook naar de bredere sociaaleconomische context in de regio?
De toetsing bij de exportkredietverzekering volgt het Nederlandse ekv mvo beleidskader dat gebaseerd is op internationale (toetsing)standaarden zoals de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hierin wordt voorgeschreven dat mvo-risico’s binnen het project acceptabel dienen te zijn en wordt naar mitigatie van risico’s in de projectomgeving gekeken indien betrokken partijen daar invloed op kunnen uitoefenen. Zie het vorige antwoord voor een voorbeeld van initiatieven voor de lokale gemeenschap. Zoals hierboven toegelicht hebben IMF en de Wereldbank aangegeven te verwachten dat het project een significante positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de bredere (sociaaleconomische) ontwikkeling van het land.
Bent u bereid om, in overleg en dialoog met gelijkgezinde landen, de mogelijkheden te onderzoeken voor een aanpassing van het beleid rond het verlenen van exportkredietverzekeringen rond extreem grote investeringsprojecten, door expliciet te stellen dat een exportkredietverzekering in dergelijke gevallen enkel wordt afgegeven wanneer er ook aandacht is voor de bredere sociaaleconomische ontwikkeling van de regio?
De ekv is een instrument voor handelsbevordering en kent bij grote investeringsprojecten een zeer uitgebreide mvo due diligence. De ekv heeft niet als doel om de sociaaleconomische ontwikkeling te stimuleren, maar kan daar in veel gevallen wel aan bijdragen.
De verantwoordelijkheid over de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio ligt bij het land zelf. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 17 poogt de internationale gemeenschap waaronder Nederland op andere wijze dan via de ekv wel een bijdrage te leveren aan verbetering van samenwerking tussen publieke en private partijen gericht op meer duurzame en inclusieve ontwikkeling.
Het bericht dat de meeste Nederlandse bedrijven niet voldoen aan privacywetgeving. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid Nederlandse bedrijven voldoet na drie jaar nog niet aan privacywet»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kosten en inspanningen om de AVG-wetgeving op te volgen volledig op het bord komen te liggen van Europese bedrijven, terwijl die in hoge mate afhankelijk zijn van niet-Europese techgiganten?
De kosten en inspanningen om aan de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te voldoen liggen niet volledig op het bord van Europese bedrijven. In voorkomend geval kan de AVG ook rechtstreeks van toepassing zijn op bedrijven die niet in de EU zijn gevestigd.2 De AVG kent een systematiek waarin er een «verwerkingsverantwoordelijke» is die het doel en de middelen van een gegevensverwerking bepaalt. Daarnaast is er de «verwerker», deze wordt door de verwerkingsverantwoordelijke ingeschakeld om gegevens te verwerken. Op deze verwerker rusten ingevolge artikel 28 AVG ook verplichtingen.
De verwerkingsverantwoordelijke mag ingevolge artikel 28 lid 1 alleen beroep doen op verwerkers die voldoende garanties bieden opdat de verwerking aan de AVG voldoet. In lid 3 van ditzelfde artikel wordt voorts bepaald dat tussen beide partijen een overeenkomst wordt opgesteld waarin de verplichtingen van de verwerker worden vastgelegd, in de praktijk bekend als de «verwerkersovereenkomst». Hierin wordt onder meer vastgelegd welke instructies de verwerker krijgt om de gegevens te verwerken, welke beveiligingsmaatregelen moeten worden genomen en hoe de rechten van betrokkenen worden geëffectueerd. Als een verwerker in strijd met de AVG zelf de doeleinden en middelen van een verwerking bepaalt, dan moet die partij zelf als verwerkingsverantwoordelijke worden beschouwd.3 Al met al kent de AVG dus een systeem waarin de verantwoordelijkheden en verplichtingen verdeeld zijn over betrokken partijen.
Bent u het eens met de observatie dat Nederlandse bedrijven een te slechte onderhandelingspositie hebben tegenover Amerikaanse techgiganten op het gebied van de implementatie van AVG-maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 geschetst leggen partijen in de verwerkersovereenkomst vast op welke wijze gegevens verwerkt worden en welke vereisten daarbij in acht worden genomen. De verwerkersovereenkomst moet derhalve worden afgestemd op de verwerking die de verwerker namens de verwerkingsverantwoordelijke verricht.
De overeenkomst kan dus per verwerking die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke wordt verricht verschillen. Hoewel dit maakt dat een algemene gevolgtrekking over de onderhandelingspositie lastig ligt, is dit wel de kern van de problematiek waar veel Nederlandse afnemers van clouddiensten mee worden geconfronteerd. Het standaardcontract van de leverancier biedt de afnemer niet altijd de noodzakelijke garanties die het ingevolge artikel 28 lid 1 nodig heeft. Sommige diensten worden geleverd door een aantal grote spelers die niet altijd bereid zijn het individuele contract aan de noden van de afnemer aan te passen. Bijkomend nadeel voor de afnemer is voorts dat het soms veel middelen vergt om te vergewissen hoe de dienst van de verwerker precies in elkaar steekt en welke contractsbepalingen derhalve nodig zijn. Als vervolgens wordt geconcludeerd dat de leverancier geen geschikte verwerker is omdat deze onvoldoende garanties biedt en daar niets aan wil veranderen, is het gelet op het beperkte aantal aanbieders, maar zeer de vraag of er een geschikt alternatief beschikbaar is. Zoals in het FD-artikel tevens aangegeven is het voor de overheid wel gelukt om AVG-maatwerk af te dwingen in relatie met een leverancier van clouddiensten. Het artikel kaart terecht aan dat bedrijven niet in elk geval in eenzelfde goede onderhandelingspositie verkeren en dit dus niet altijd af kunnen dwingen.
Deelt u de mening van het CIO Platform dat de wetgever oproept om alleen toegang te verlenen aan de Europese markt als softwarebedrijven de AVG-eisen naleven? Zo nee, waarom niet?
Partijen die in de EU zijn gevestigd en gegevens verwerken moeten voldoen aan de vereisten uit de AVG. In voorkomend geval kunnen ook partijen die niet in de EU zijn gevestigd onder het toepassingsgebied van de AVG vallen.4 Als zij als verwerkingsverantwoordelijke of verwerker de AVG schenden kunnen de toezichthouders hierop handhaven. Softwarebedrijven die niet conform de AVG handelen kunnen dus al worden aangepakt.
In voorkomende gevallen kan het echter zo zijn dat de leverancier de dienst AVG-compliant aanbiedt, maar dat een organisatie die de dienst wil afnemen deze niet AVG-compliant kan toepassen. Dit kan optreden in situaties waarin leveranciers gegevens tevens willen verwerken voor andere doelen. Dit is soms ook onderdeel van hun verdienmodel. Zolang de leverancier transparant is over deze doelen en de leverancier zélf een rechtmatige verwerkingsgrondslag heeft kan de dienst AVG-compliant zijn. Van de individuele consument kan bijvoorbeeld toestemming worden gevraagd, die deze betrokkene vrijelijk al dan niet kan geven. Deze dienst echter inzetten als grotere organisatie (bijv. een bedrijf) kan dan problematisch zijn als die «eigen» doelen van de leverancier niet aansluiten op de doelen waarvoor de gegevens verzameld zijn. Per geval zal dus moeten worden bezien of een dienst op rechtmatige wijze in gebruik genomen kan worden. Het is dan ook niet in alle gevallen mogelijk om bij toegang tot de Europese markt te bepalen of software aan de AVG-eisen voldoet.
Deelt u de mening van Ronald Verbeek, directeur van het Platform, namelijk dat niet de gebruiker van software, maar de ontwikkelaar verantwoordelijk moet zijn voor het implementeren van AVG-eisen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de gebruikers van niet-veilige software een boete kunnen krijgen van 20 miljoen euro of 4% van hun jaarlijkse omzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven biedt de AVG een eigen systematiek voor de verdeling van verantwoordelijkheden bij het verwerken van persoonsgegevens. Deze verdeling kan naar gelang het handelen van betrokken partijen veranderen: als de verwerker zich gaat gedragen als de partij die eigenstandig bepaalt dat het gegevens gaat verwerken, dan moet deze partij als verwerkingsverantwoordelijke worden aangesproken.
Basis van dit systeem is wel dat de partij die de gegevens van burgers verwerkt en bepaalt wat daarmee gebeurt in beginsel verantwoordelijk – en daarmee aanspreekbaar – blijft voor de verwerking. De verwerkingsverantwoordelijke kiest er immers voor om met een bepaalde verwerker in zee te gaan en maakt afspraken met deze verwerker. Die systematiek vind ik juist, omdat burgers anders controle over hun gegevens verliezen. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te bepalen ten aanzien van welke partij(en) zij handhavend optreedt.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid meer moet doen om techgiganten te bewegen tot het implementeren van AVG-richtlijnen om op deze manier Nederlandse bedrijven te helpen in het beschermen van persoonsgegevens? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven moet het vraagstuk omtrent het voldoen aan de eisen uit de AVG genuanceerd worden bezien. Het is te kort door de bocht om te stellen dat aanbieders van clouddiensten niet aan de AVG zouden voldoen, of hun klanten niet in staat willen stellen om aan de AVG te voldoen. Wél heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik ook zie dat het voor met name kleinere bedrijven lastig en kostbaar kan zijn om te vergewissen hoe de dienst van een potentiële verwerker precies functioneert, om vervolgens aangepaste voorwaarden af te dwingen om de dienst tóch af te kunnen nemen.
De Nederlandse overheid heeft middelen tot haar beschikking om solide onderzoek te verrichten naar de werking van bepaalde software pakketten, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA), om op basis daarvan in kaart te brengen hoe de verwerkersovereenkomst vorm moet krijgen. Voorbeeld hiervan betreft de DPIA door Strategisch Leveranciersmangement Rijk (SLM Rijk) is uitgevoerd naar Google G Suite Enterprise waarover uw Kamer door de Minister van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd.5 Deze DPIA is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens omdat er door SLM Rijk restrisico´s zijn geconstateerd. De AP brengt hier binnenkort schriftelijk advies over uit. Momenteel worden de mogelijkheden verkend om deze aanpak te verbreden tot de andere strategische leveranciers van de rijksoverheid. Door het systematisch beoordelen van dergelijke softwarepakketten door de overheid en de AP wordt er duidelijkheid verschaft over de mate waarin het gebruik mogelijk is binnen de grenzen van de AVG.
Ik verwacht dat leveranciers eventuele geconstateerde risico´s serieus nemen en met de Nederlandse overheid zullen werken aan het gezamenlijk aanpakken daarvan. Het is van belang te benadrukken dat er in dit geval dus geen sprake is van het gezamenlijk werken aan of ontwikkelen van softwarepakketten. Het is dan ook terecht dat de overheid geen «eigenaar» van de software is. Wél kunnen overheden en private partijen in de toekomst mogelijk profiteren van het werk dat voor deze DPIA´s wordt verricht en van eventuele aanpassingen die als gevolg daarvan aan contracten worden gedaan. Daarom deelt de overheid waar mogelijk haar kennis, inzichten en ervaringen, bijvoorbeeld door het publiceren van voornoemde DPIA´s.
Voorts zet het kabinet ook in op Europese samenwerking om gezamenlijk de kwaliteit en kwantiteit van aangeboden clouddiensten te stimuleren. Eind 2020 heeft het kabinet een verklaring ondertekend voor een Europees initiatief voor een «cloudfederatie», waarmee lidstaten zich hebben gecommitteerd om gezamenlijk te werken aan en te investeren in Europees verbonden data- en cloud infrastructuren.6 Daarnaast is er het initiatief GAIA-X, waarbij door het ontwikkelen van standaarden bestaand «cloud aanbod» verbonden en verrijkt wordt, gebaseerd op Europese regelgeving. Voorts werkt TNO aan het oprichten van een Nederlandse GAIA-X hub, waar gezamenlijk use cases ontwikkeld kunnen worden.
Ook de Online Trust Coalitie (OTC) werkt in Europees publiek-privaat verband aan deze problematiek, waarbij zowel het perspectief van de aanbieder als dat van de afnemer wordt geadresseerd. De OTC zet in op het ontwikkelen van eenduidige, efficiënte methode waarmee leveranciers van clouddiensten kunnen aantonen dat hun diensten betrouwbaar en veilig zijn, en die afnemers de gewenste duidelijkheid geeft bij de invulling van de relevante wet- en regelgeving, zoals de AVG.
De Duitse testplicht bij grenswerkers |
|
Romke de Jong (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duitse test-plicht zorgt voor ergernis en onduidelijkheid in Twente: «Hoop niet dat dit lang gaat duren»»?1
Ja.
Hoe is over deze Duitse testplicht gecommuniceerd aan grenswerkers?
Betrokkenen in de grensregio – veiligheidsregio’s, provincies, euregio’s, bedrijven en stakeholders – zijn zo snel mogelijk zodra de informatie bevestigd kon worden hierover geïnformeerd. Grenswerkers en ander grensverkeer kunnen sinds de officiële bekendmaking via de kanalen van de grensinformatiepunten, rijksoverheid.nl en het reisadvies op nederlandwereldwijd.nl informatie vinden over de Duitse verplichtingen, waarbij voor specifieke vragen moet worden doorverwezen naar informatie (via de website en telefonisch) van de Duitse autoriteiten.
Klopt het dat er geen uitzonderingen zijn voor mensen die wonen in Nederland maar werken in Duitsland, en dus continu een negatief testbewijs bij zich moeten hebben van ten hoogste 72 uur oud? Zo ja, waar vinden deze grenswerkers deze informatie?
Volgens de federale regels zijn alleen personen op doorreis en transportmedewerkers die korter dan 72 uur in Duitsland verblijven uitgezonderd van de testplicht. De testverplichting geldt dus inderdaad ook voor grenswerkers. De aan Nederland grenzende deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen hebben in hun «Allgemeinverfügungen», waarmee ze de federale regels implementeren, wel aanvullende regels gesteld, die iets meer ruimte bieden voor grenswerkers, -scholieren en -studenten en frequent familiebezoek. Hierin staat dat grenspendelaars (werknemers, scholieren, studenten en mensen die de grens minstens 1 keer per week passeren om voor familieleden te zorgen) minder vaak, maar nog steeds een negatieve testuitslag van max. 72 uur oud (in plaats van 48 uur) moeten laten zien. Zij mogen deze test verder ook ná het passeren van de grens laten afnemen.
Informatie over de Duitse testplicht is onder meer te vinden via het reisadvies op www.nederlandwereldwijd.nl (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voor wie zijn de kosten van dit testbewijs als mensen wonen in Nederland maar werken in Duitsland?
Zoals in de Kamerbrief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt aangegeven, is het streven dat deze grenswerkers vanaf 7 mei zich kosteloos kunnen laten testen bij speciale testvoorzieningen in de Nederlandse grensstreek met Duitsland.
Hoeveel grenswerkers wonen in Nederland, maar werken in Duitsland?
Op basis van berekeningen van het CBS (grensdataportaal2) waren er in 2018 ruim 9.000 grenswerkers die in Nederland wonen en in Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen werken. Zelfstandigen zijn hierbij niet inbegrepen.
Bent u bereid om de GGD-testlocatie, al dan niet tijdelijk, ook toegankelijk te maken voor grenswerkers die in Nederland wonen maar in Duitsland werken, zodat zij van de GGD gratis een negatief testbewijs kunnen krijgen, ondanks dat eerder is gesteld dat de GGD hier niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De GGD'en testen met als doel om de infectieziektebestrijding tegen te gaan; het preventief testen en verstrekken van testbewijzen maken daar inderdaad geen onderdeel van uit. De uitslag die de GGD geeft, voldoet bovendien niet aan de Duitse criteria voor een testbewijs. Bij de digitale testuitslag staat wel een datum, maar ontbreken het tijdstip en de naam. Ook wordt in een aantal gevallen de uitslag niet schriftelijk, maar telefonisch teruggekoppeld.
Klopt het dat als mensen wonen in Duitsland maar werken in Nederland, zij zich in Duitsland wel gratis kunnen laten testen om een testbewijs te krijgen zodat zij naar Nederland kunnen reizen voor werk? Zo ja, bent u bereid dit ook te doen voor Nederlandse grenswerkers die in Duitsland werken?
In Duitsland biedt de overheid inderdaad voor inwoners van Duitsland gratis «burgertesten» aan. Iedere burger mag zich wekelijks preventief laten testen, waarbij na een kwartier de uitslag en een bijbehorend testbewijs wordt gegeven. Zoals aangegeven in de brief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt voor onder meer grenswerkers die in Nederland wonen en in Duitsland werken een kosteloze testvoorziening in de Nederlandse grensstreek gecreëerd.
Bent u beiden in gezamenlijk overleg om een oplossing te bedenken voor de ontstane situatie van deze grenswerkers? Zo ja wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, bij dezen.
Bent u bekend met het bericht «Ukraine deports critical Azerbaijani blogger shortly before Zelensky visits Baku»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de kwestie Elvin Isayev?
In februari 2020 is het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het eerst op de hoogte gesteld van deze kwestie.
Hoe kijkt u naar het nieuws dat Elvin Isayev, een criticaster van de Azerbeidzjaanse overheid, wordt uitgeleverd, opgepakt en gemarteld in het licht van het kritische Amnesty-rapport uit 2016 «Revolving doors»: The ongoing persecution of government critics in Azerbaijan over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan?2
De Nederlandse regering volgt de situatie van de heer Isayev nauwgezet. De mediaberichtgeving hierover kan ik niet op eigenstandige wijze verifiëren. De Nederlandse regering maakt zich zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, en spreekt Azerbeidzjan daar ook op aan, zowel bilateraal als via multilaterale kanalen (Raad van Europa, EU, VN). Uit rapporten van zowel NGOs, de Raad van Europa als uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat politiek gemotiveerde vervolging, arrestatie en detentie een hardnekkig probleem is in Azerbeidzjan.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat Oekraïne Elvin Isayev heeft uitgeleverd aan Azerbeidzjan en er vrijwel direct een strafeis en vonnis is uitgesproken over Isayev na zijn aankomst in Bakoe, waarop hij vervolgens in hechtenis is genomen en aan zware martelingen is blootgesteld?
Ik kan deze berichten niet op eigenstandige wijze verifiëren. Volgens de laatste openbare informatie is de heer Isayev op 30 oktober 2020 veroordeeld door «de rechtbank voor zware misdaden» in Bakoe. Deze beslissing is niet definitief; zijn zaak wordt bij het Hof van Beroep behandeld. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en is derhalve verplicht zich te houden aan dit verdrag, waaronder artikel 3 dat gaat over zowel het verbod op marteling alsook over mensenwaardige detentieomstandigheden, en artikel 6 dat gaat over een eerlijk proces.
Kunt u bevestigen dat Elvin Isayev inderdaad Oekraïense migratiewetten heeft overtreden?3
Ik kan geen uitspraken doen over of de heer Isayev al dan niet de Oekraïense wetten heeft overtreden, en bezit ook geen mogelijkheden om hier onderzoek naar te doen. Ik kan het in de vraag gestelde daarom niet bevestigen.
Hoe kijkt nu naar de zaak Elvin Isayev in het licht van het mensenrechtenrapport van deUnited States Department of State: Bureau of Democracy, Human Rights and Labor waarin staat dat de zaak Elvin Isayev een voorbeeld is van het ten onrechte gebruiken van internationaalrechtelijke handhavingsinstrumenten om politieke opponenten in het buitenland uit te schakelen?4
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de VS waarin wordt verwezen naar berichten van misbruik van internationale opsporingsinstrumenten. In dit kader wordt de zaak Isayev genoemd. Wat betreft de Nederlandse visie hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
Hoe kijkt u naar de relatie tussen Nederland en Azerbeidzjan, lettende op de aanhoudende mensenrechtenschendingen waar de Azerbeidzjaanse overheid zich schuldig aan maakt?5
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Mensenrechten vormt een belangrijk thema in de dialogen die Nederland voert met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Deze gesprekken worden ook in EU-verband gevoerd.
Bent u bereid deze kwestie met de Azerbeidzjaanse ambassadeur in Den Haag te bespreken en er op aan te dringen dat leden van de Raad van Europa zich zouden moeten houden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waaronder artikel 3 ziende op een verbod op marteling en vernederende behandeling en artikel 6 ziende op het recht op een eerlijk proces?
De Nederlandse regering volgt deze kwestie nauwgezet en staat hierover in contact met internationale partners. Nederland kaart mensenrechtenkwesties op het geëigende niveau aan, waarbij zowel het bilaterale als het multilaterale spoor wordt bewandeld. Zo is er een reguliere EU-Azerbeidzjan dialoog waarbij o.a. specifieke casussen van politieke gevangenen worden besproken. Daarnaast stellen de advocaten van de heer Isayev dat ze recentelijk zaken hebben aangebracht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is nog niet duidelijk of deze zaken voldoen aan de ontvankelijkheidseisen.