Bent u bekend met het bericht «Ukraine deports critical Azerbaijani blogger shortly before Zelensky visits Baku»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de kwestie Elvin Isayev?
In februari 2020 is het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het eerst op de hoogte gesteld van deze kwestie.
Hoe kijkt u naar het nieuws dat Elvin Isayev, een criticaster van de Azerbeidzjaanse overheid, wordt uitgeleverd, opgepakt en gemarteld in het licht van het kritische Amnesty-rapport uit 2016 «Revolving doors»: The ongoing persecution of government critics in Azerbaijan over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan?2
De Nederlandse regering volgt de situatie van de heer Isayev nauwgezet. De mediaberichtgeving hierover kan ik niet op eigenstandige wijze verifiëren. De Nederlandse regering maakt zich zorgen over de verslechterde mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, en spreekt Azerbeidzjan daar ook op aan, zowel bilateraal als via multilaterale kanalen (Raad van Europa, EU, VN). Uit rapporten van zowel NGOs, de Raad van Europa als uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat politiek gemotiveerde vervolging, arrestatie en detentie een hardnekkig probleem is in Azerbeidzjan.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat Oekraïne Elvin Isayev heeft uitgeleverd aan Azerbeidzjan en er vrijwel direct een strafeis en vonnis is uitgesproken over Isayev na zijn aankomst in Bakoe, waarop hij vervolgens in hechtenis is genomen en aan zware martelingen is blootgesteld?
Ik kan deze berichten niet op eigenstandige wijze verifiëren. Volgens de laatste openbare informatie is de heer Isayev op 30 oktober 2020 veroordeeld door «de rechtbank voor zware misdaden» in Bakoe. Deze beslissing is niet definitief; zijn zaak wordt bij het Hof van Beroep behandeld. Azerbeidzjan is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en is derhalve verplicht zich te houden aan dit verdrag, waaronder artikel 3 dat gaat over zowel het verbod op marteling alsook over mensenwaardige detentieomstandigheden, en artikel 6 dat gaat over een eerlijk proces.
Kunt u bevestigen dat Elvin Isayev inderdaad Oekraïense migratiewetten heeft overtreden?3
Ik kan geen uitspraken doen over of de heer Isayev al dan niet de Oekraïense wetten heeft overtreden, en bezit ook geen mogelijkheden om hier onderzoek naar te doen. Ik kan het in de vraag gestelde daarom niet bevestigen.
Hoe kijkt nu naar de zaak Elvin Isayev in het licht van het mensenrechtenrapport van deUnited States Department of State: Bureau of Democracy, Human Rights and Labor waarin staat dat de zaak Elvin Isayev een voorbeeld is van het ten onrechte gebruiken van internationaalrechtelijke handhavingsinstrumenten om politieke opponenten in het buitenland uit te schakelen?4
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de VS waarin wordt verwezen naar berichten van misbruik van internationale opsporingsinstrumenten. In dit kader wordt de zaak Isayev genoemd. Wat betreft de Nederlandse visie hierop verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
Hoe kijkt u naar de relatie tussen Nederland en Azerbeidzjan, lettende op de aanhoudende mensenrechtenschendingen waar de Azerbeidzjaanse overheid zich schuldig aan maakt?5
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3. Mensenrechten vormt een belangrijk thema in de dialogen die Nederland voert met de Azerbeidzjaanse autoriteiten. Deze gesprekken worden ook in EU-verband gevoerd.
Bent u bereid deze kwestie met de Azerbeidzjaanse ambassadeur in Den Haag te bespreken en er op aan te dringen dat leden van de Raad van Europa zich zouden moeten houden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waaronder artikel 3 ziende op een verbod op marteling en vernederende behandeling en artikel 6 ziende op het recht op een eerlijk proces?
De Nederlandse regering volgt deze kwestie nauwgezet en staat hierover in contact met internationale partners. Nederland kaart mensenrechtenkwesties op het geëigende niveau aan, waarbij zowel het bilaterale als het multilaterale spoor wordt bewandeld. Zo is er een reguliere EU-Azerbeidzjan dialoog waarbij o.a. specifieke casussen van politieke gevangenen worden besproken. Daarnaast stellen de advocaten van de heer Isayev dat ze recentelijk zaken hebben aangebracht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is nog niet duidelijk of deze zaken voldoen aan de ontvankelijkheidseisen.
Het stopzetten van AMBER Alert |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sidney Smeets (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie stopt met AMBER Alert, tot grote verrassing van AMBER Alert»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke veranderingen in Burgernet hebben geleid tot het besluit om de functionaliteit Alertering Vermist Kind te integreren in Burgernet 0, zoals door u vermeld in de brief «Stand van zaken functionaliteit Alertering Vermist Kind»?2
AMBER Alert als functionaliteit voor vermist-kind-alertering bestaat in Nederland sinds 2008. Het is in samenwerking met politie en justitie opgezet als particulier initiatief van het bedrijf Netpresenter B.V., in eerste instantie zonder vergoeding op basis van een samenwerkingsovereenkomst (namelijk tussen de Staat der Nederlanden en Netpresenter) en vanaf 2011 tegen betaling op basis van een commercieel contract (tussen de politie en Netpresenter).
Na enkele jaren diende dit contract op grond van de aanbestedingswetgeving door de politie te worden aanbesteed. In oktober 2017 heeft de politie aan Netpresenter het voornemen gemeld tot het starten van een openbare Europese aanbesteding van het commerciële contract voor de technische ondersteuning van vermist-kind-alerteringen. Ook uw Kamer is destijds over dit voornemen geïnformeerd3. Uiteraard zou Netpresenter in de gelegenheid zijn om, net als elke andere commerciële partij, deel te nemen in deze aanbesteding. Na diverse gesprekken met de politie heeft Netpresenter er uiteindelijk voor gekozen zich tegen de voorgenomen aanbesteding te verzetten met o.a. een bodemprocedure en daaropvolgend hoger beroep. In afwachting van deze juridische procedures is de voorgenomen aanbesteding aangehouden en is, ten behoeve van de continuïteit van de vermist-kind-alertering, het contract met Netpresenter jaarlijks verlengd conform de in dat contract vastgelegde bepalingen4. Deze vertraging in de voorgenomen aanbesteding is eveneens aan uw Kamer gemeld, meest recent in juni 20195. Na de uitspraak in hoger beroep in februari 20206 resteren voor de politie geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Al in 2017 heeft de politie, mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer7, onderzocht of de functionaliteit vermist-kind-alertering zou kunnen worden ondergebracht bij Burgernet. Op dat moment bleek dat geen haalbare optie omdat Burgernet toen nog niet geschikt was voor integratie met de functionaliteit vermist-kind-alertering. Met het vernieuwde Burgernet 2.0 dat vanaf 2020 operationeel is, is de optie van integratie wel realistisch. Burgernet 2.0 beschikt over de mogelijkheid om berichten landelijk te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Tevens is het bereik door het gebruik van de app en de sociale media aanzienlijk vergroot. Hiermee is de optie om de vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet, anders dan in 2017, een kansrijke geworden.
De politie heeft deze optie technisch, organisatorisch en juridisch nader onderzocht. Op basis van de totale analyse is besloten de functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet 2.0 te integreren per 22 juli 2021 (de huidige einddatum van het contract met Netpresenter). Dit is op 1 april jl. in een gesprek en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld en aan uw Kamer gemeld8.
Welke technische en organisatorische vereisten waar Burgernet in 2017 nog niet aan voldeed worden nu wel behaald? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op het bereik en de samenwerkingspartners van Burgernet in vergelijking met AMBER Alert?
Burgernet is een alerteringssysteem dat opsporingsberichten via verschillende communicatiekanalen aan burgers kan verzenden. Een deel daarvan betreft berichten over vermiste personen, waaronder ook kinderen. Burgernet 2.0 is in staat om ook landelijke berichten te verzenden en biedt de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te sturen. Beide functies zijn noodzakelijk voor effectieve vermist-kind-alerteringen.
De politie heeft zich, sinds de start van het contract met Netpresenter in 2011, ontwikkeld tot een nationaal werkende organisatie die beter in staat is om bijvoorbeeld landelijke systemen en applicaties te ontwikkelen. Bovendien maakt de politie nu meer gebruik van moderne technieken en actuele sociale media en heeft daarmee een eigen bereik. Integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet past daarnaast binnen het beleid om alerteringsfunctionaliteiten waar mogelijk te bundelen, alertering technisch beter in te richten en vanuit een landelijk operationeel concept te laten functioneren en alerteringsfuncties te laten beheren door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS). De vermist-kind-functionaliteit komt met deze integratie in eigendom van de politie. De politie maakt zich in dit belangrijke proces los van commerciële partijen zodat zij meer controle heeft over alertering, alerteringssystematiek en de privacyaspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Burgernet heeft eigen communicatiekanalen, die voor een deel dezelfde zijn als de kanalen waar Netpresenter gebruik van maakt, en maakt gebruik van de faciliteiten en communicatiekanalen van de politie. Burgernet 2.0 kan zowel landelijk als regionaal berichten versturen en maakt gebruik van sociale mediakanalen. Burgernet is in staat om berichten te versturen naar informatieschermen van het OV, wegbeheerders en commerciële aanbieders en het kan geautomatiseerd berichten versturen via televisie en radio (via e-mail of de reeds genoemde kanalen of via een koppeling). Tijdens het integratietraject wordt nader bekeken van welke middelen bij de vermist-kind-alerteringen gebruik zal worden gemaakt. Tevens zal het bereik van de bestaande communicatiekanalen van Burgernet worden uitgebreid, met name richting landelijke radio en TV en de ANP-dienst. Deze zorgen voor het grootste bereik onder de bevolking.
Netpresenter heeft gedurende de looptijd van het contract met de politie de zogeheten «AMBER Alert community» opgebouwd. Tot dusver heeft men zich niet bereid verklaard deze community ter beschikking te stellen van de politie. Bedrijven en instellingen uit de community kunnen uiteraard zelf beslissen of ze in de toekomst de door de politie verstuurde vermist-kind-alerteringen willen blijven doorgeven aan het publiek. De politie zal nu en in de toekomst de samenwerking zoeken met relevante partijen voor een zo breed mogelijke verspreiding van berichten.
In hoeverre is Burgernet in staat landelijke en internationale zoekacties uit te rollen met dezelfde effectiviteit als AMBER Alert?
Op het moment dat voor een vermist kind opsporing in het buitenland nodig is, betrekt de politie in haar opsporingsonderzoek het buitenland. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult een actieve rol. Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat daarmee los van het in Nederland gebruikte alerteringssysteem.
In hoeverre is de overschakeling naar Burgernet met voldoende waarborgen omkleed? Welke risico’s voorziet u in deze fase? Welke kosten zijn verbonden aan deze transitie?
Vermissingsberichten maken al vanaf de start deel uit van de activiteiten van Burgernet. De technische en organisatorische processen rondom alertering bestaan al geruime tijd. De politie is al verantwoordelijk voor het opsporingsproces en het opstellen van de berichten, de technische uitbreiding ligt in het verlengde van het bestaande Burgernetsysteem. Het ligt dan voor de hand dat de politie ook de landelijke vermist-kind-berichten gaat versturen via Burgernet.
Uitgangspunt bij de integratie is dat de huidige kwaliteit, continuïteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven, zoals ik ook in het verleden steeds aan uw Kamer heb toegezegd9. Voor de functionaliteit landelijke vermist-kind-berichten wordt een reeds bestaande module van Burgernet benut. Berichten worden verstuurd aan alle Burgernetdeelnemers en de landelijke media en worden tevens verspreid via alle sociale-mediakanalen, o.a. van de politie. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt.
Er zal sprake zijn van een beperkte overbruggingsperiode waarin de automatische koppelingen worden gebouwd die de vermist-kind-berichten ook doorsturen naar diverse informatiesystemen van derden (zoals bijvoorbeeld de matrixborden van Rijkswaterstaat, maar ook diverse schermen van bedrijven of organisaties). De organisatie en werkprocessen worden zo ingericht dat tijdens deze overbruggingsfase, wanneer een deel van de automatische koppelingen nog in aanbouw is, waar nodig handmatig gekoppeld wordt naar de betreffende organisaties. Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product zal neerzetten.
De politie heeft in het gesprek met Netpresenter de hoop uitgesproken om gezamenlijk te komen tot een ordentelijke afwikkeling en overdracht. Waarborgen daartoe zijn er echter niet. Netpresenter heeft tot op heden nog niet naar de politie gereageerd op het hen meegedeelde besluit, maar wel in diverse media laten blijken het er niet mee eens te zijn. Om te ageren tegen het besluit van de politie heeft Netpresenter gebruik gemaakt van o.a. Twitter-accounts en andere kanalen die het bedrijf contractueel slechts mag gebruiken voor de verspreiding van vermist-kind-alerteringen. De politie heeft Netpresenter inmiddels schriftelijk gesommeerd deze berichtgeving te beëindigen. Ik hoop dat Netpresenter alsnog correct en professioneel de overdracht zal afwikkelen richting de einddatum van het contract.
Voor de uitbreiding van Burgernet met deze functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. Bijkomend voordeel is dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald, waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
Bestaat door de grote naamsbekendheid en ervaring van AMBER Alert niet het risico van kapitaal- en kennisvernietiging door het niet langer ondersteunen daarvan? Hoe denkt u dit te kunnen voorkomen?
AMBER Alert Nederland is een merknaam, geen organisatie op zich. Er is uiteraard sprake van naamsbekendheid van dit merk, maar niet van «ervaring van AMBER Alert». De heer Hoen, eigenaar van de firma Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract. Uiteraard is de firma Netpresenter, zowel door haar bedrijfsactiviteiten als door de oprichting en uitvoering van AMBER Alert in Nederland, een ervaren partij. Netpresenter heeft echter geen monopolie op dit soort dienstverlening.
De politie heeft zelf inmiddels ruime ervaring met het uitdoen van vermissings-alerteringen via Burgernet en ook Burgernet heeft naamsbekendheid. Het vernieuwde Burgernet 2.0 biedt technisch de juiste functionaliteiten voor vermist-kind-alerteringen. Met de integratie in Burgernet verschijnen berichten voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet. In de komende periode wordt gewerkt aan het verder vergroten van het landelijk bereik van Burgernet. Van kennisvernietiging is in mijn ogen dan ook geen sprake.
Voor wat betreft de vraag naar kapitaalvernietiging vermeld ik dat, zoals ook onder vraag 5 al gemeld, door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald en zullen – met een relatief beperkte eenmalige investering voor de integratie in Burgernet – de structurele kosten voor het beheer na de integratie aanzienlijk lager uitvallen. Deze efficiencywinst valt op dit moment nog niet exact te kwantificeren.
De problemen met het halen van je recht na een medische misser |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het voor mensen die het slachtoffer zijn geworden van een medische misser vaak heel lastig is om hun recht te halen? Wat vindt u hiervan? Kunt u zich het gevoel van onmacht en ontevredenheid bij de mensen die dit overkomt, slachtoffers van medische missers, voorstellen?1, 2
Als een medische ingreep niet naar wens verloopt, kunnen de gevolgen voor de patiënt groot zijn. Letselschade is fysiek en mentaal ingrijpend, de mogelijkheden van herstel kunnen onzeker zijn en het herstel zelf langdurig. Dit alles kan een grote weerslag hebben op het leven van de betrokkene en zijn naasten. Het is om deze redenen van groot belang dat patiënten op de juiste manier worden ondersteund na een medisch incident.
Als een patiënt van mening is dat de geleden schade te wijten is aan een fout van de zorgverlener, kan een schadeclaimprocedure worden gestart. In deze procedures moet de oorzaak van een medisch incident achterhaald worden om vervolgens een causaal verband met de geleden schade en aansprakelijkheid vast te stellen. Dit is complex en vaak ook tijdrovend. Deze procedures worden als emotioneel belastend ervaren door zowel de patiënt als de betrokken zorgverlener. Voor aansprakelijkheidstelling is het echter van belang gedegen onderzoek uit te voeren en de juiste stappen te volgen.
Wat vindt u van de gemiddelde doorlooptijd van 29,8 maanden? Hoe beoordeelt u het feit dat in meer dan 50 procent van alle gesloten dossiers de aansprakelijkheid werd afgewezen? Wat zegt dit?
De gemiddelde doorlooptijd van ongeveer 2,5 jaar is een lange tijd, zeker voor de betrokkenen. Met een lange doorlooptijd zitten de betrokkenen lange tijd in onzekerheid en het streven moet dan ook zijn om de doorlooptijd zo kort mogelijk te houden. Er kunnen verschillende redenen zijn voor een lange doorlooptijd. In het algemeen geldt dat het beoordelen van causaliteit tussen medisch handelen en de geleden schade een complex vraagstuk is. In sommige gevallen kan het een tijd duren voor de medische eindtoestand is bereikt en de schadeomvang bepaald kan worden. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van schade door een medisch incident bij een kind, kan het in het belang van de ouders en het kind zijn om te kijken hoe het kind zich in de loop der jaren ontwikkelt.
De genoemde doorlooptijd betreft bovendien de gemiddelde doorlooptijd van zaken die worden behandeld door Centramed en Medirisk. Deze verzekeraars behandelen claims voor hun leden, veelal ziekenhuizen. Met de invoering van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) in 2016 worden steeds meer kleinere claims beoordeeld en behandeld door de zorginstellingen zelf. Kleinere claims zullen doorgaans sneller en laagdrempeliger geregeld worden dan grote, omdat ze vaak minder complex en minder ernstig zijn. Ook blijft hierdoor een veel directer contact tussen patiënt en zorgverlener en wordt er minder gejuridiseerd. Eén van de effecten daarvan is wel dat verzekeraars een steeds groter deel van de claims niet meer zien. Een deel van de claims zal dus sneller geregeld worden dan de genoemde doorlooptijd.
Dat in 50% van de door medische aansprakelijkheidsverzekeraars behandelde zaken de aansprakelijkheid wordt afgewezen, zegt dat in deze gevallen niet is vastgesteld dat de geleden schade het gevolg is van verwijtbaar handelen door de zorgverlener. Desondanks is de uitkomst van deze behandelingen niet de gewenste geweest, bijvoorbeeld door een complicatie, en ik kan mij voorstellen dat ook de uitkomst van een niet toegewezen schadeclaimprocedure niet bevredigend is. Een complicatie betekent echter niet altijd dat er ook fout gehandeld is door de zorgverlener.
Acht u het acceptabel dat mensen soms jaren moeten strijden voor een erkenning van door hen geleden schade als gevolg van een medische misser? Zo nee, wat acht u dan wel een wenselijke afhandelingstermijn?
Het is belangrijk dat patiënten, indien er schade is geleden door fout handelen van een zorgverlener, hier snel erkenning voor krijgen. Ook voor zorgverleners is het van belang dat een zaak snel en degelijk wordt afgehandeld. Een aansprakelijkstelling is ook voor hen een emotionele aangelegenheid, omdat zij zich doorgaans met hart en ziel inzetten voor hun patiënten.
Wat de juiste termijn is, is afhankelijk van de omstandigheden van een individueel geval. Het belangrijkste is een adequate schade-afhandeling, waarbij het belang van de gedupeerde centraal staat, de gedupeerde zich gehoord weet, en houvast wordt geboden over onder meer over het verloop van de schade-afhandeling.
Kunt u uiteenzetten wat de invoering van de Gedragscode Openheid medische incidenten: betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA), die in 2010 ingevoerd is, heeft bijgedragen aan een snellere afwikkeling van zaken waarbij medische missers spelen? Wat heeft dit voor slachtoffers concreet verbeterd? Bent u daar tevreden over?
De GOMA betreft een richtlijn die in 2010 is opgesteld door De Letselschade Raad (DLR) en heeft als doel de afwikkeling van een medische schadeclaim te verbeteren door open en transparante communicatie met goed inzicht in het traject voor alle betrokken partijen. De in de richtlijn opgenomen aanbevelingen betreffen enerzijds het handelen van degenen die betrokken zijn bij de afwikkeling van de gevolgen voor een patiënt van een incident in de gezondheidszorg, en anderzijds een adequate afwikkeling van verzoeken om schadevergoeding. De richtlijn geeft patiënten meer duidelijkheid over het proces en met de richtlijn wordt een open cultuur omtrent medische incidenten bevorderd. Ik vind het goed dat het veld met deze vorm van zelfregulering een bijdrage levert aan de afwikkeling van medische schadeclaims. Momenteel wordt gewerkt aan GOMA 2.0. Naast deze richtlijn is in 2016 de Wkkgz van kracht geworden. Mensen kunnen sinds 1 januari 2017 gratis terecht bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. De patiënt kan altijd een rechtszaak aanspannen, maar de wet biedt ook een laagdrempelig alternatief: de onafhankelijke geschilleninstantie. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen tot een bedrag van in ieder geval 25.000,– euro. Ook is de informatiepositie van de patiënt wettelijk versterkt met de Wkkgz.
Herkent u het beeld dat verzekeraars van de tegenpartij letselschadezaken nog steeds bewust traineren om maar geen schadevergoeding te hoeven uitkeren, zoals dhr. Brekelmans van de stichting Letselschade en Gerechtigheid stelt? Wat is uw reactie op de opmerking dat na ruim 20 jaar duidelijk is geworden dat zelfregulering door verzekeraars niet werkt?
De professionele branche- en beroepsverenigingen in de letselschadebranche zijn verenigd in De Letselschaderaad. Bij deze onafhankelijke koepelorganisatie zijn Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen aangesloten. In opdracht van DLR heeft de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar langlopende letselschade.3 De onderzoekers hebben 201 zaken geanalyseerd bij 13 verschillende verzekeraars. In deze zaken blijkt de lange duur van de afhandeling veelal te wijten aan onvermijdelijke, niemand na te dragen redenen (medische eindtoestand, re-integratie, onduidelijkheid over de door het ongeval ontstane beperkingen). In een beperkter aantal zaken blijkt niet voortvarend handelen door de verzekeraar (8%) of de belangenbehartiger van het slachtoffer (14%) mede een rol te spelen.
Het belang van het slachtoffer bij een adequate en voortvarende schadeafhandeling maakt dat er in de afgelopen 20 jaar onverminderd aandacht is voor mogelijke verbeteringen in regulering en zelfregulering. Zo heeft de wetgever het deelgeschil mogelijk gemaakt. Dit biedt slachtoffers en verzekeraars een snelle en eenvoudige procedure om tijdens een onderhandeling een deel van het geschil dat hen verdeeld houdt aan de rechter voor te leggen. Ook heeft de wetgever de vergoeding van affectieschade voor (nabestaanden van) slachtoffers geïntroduceerd.
Daarnaast stelt DLR onder meer richtlijnen op voor de betrokken professionals, die bijdragen aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en transparantie bij de schaderegelingen. Een belangrijke, recente maatregel ter verbetering van de afhandeling van letselschade is het Nationaal Keurmerk Letselschade, dat op 1 januari jl. is gelanceerd. Dit zorgt ervoor dat slachtoffers met letselschade kunnen vertrouwen op gekwalificeerde dienstverleners.4
Al deze maatregelen dragen bij aan de verbetering van de afhandeling van letselschade. Dit neemt niet weg dat er verdere verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Het belang van het slachtoffer vereist voortdurende aandacht en inzet. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht maakt duidelijk dat de mogelijkheid tot verbetering van de kwaliteit van de schadeafhandeling primair ligt in heldere communicatie, het juiste verwachtingsmanagement bij gedupeerden, goede bevoorschotting en samenwerking tussen de betrokkenen op basis van wederzijds vertrouwen en empathie. DLR werkt voortvarend aan nieuwe initiatieven die gericht zijn op verbetering van deze aspecten van de afhandeling van letselschadezaken.5 Het belang van het slachtoffer bij een adequate en betrokken schadeafhandeling staat daarbij voorop.
Ziet u ook dat het bewijzen van de medische aansprakelijkheid vaak heel moeilijk is en dat dossiers daarop vastzitten, terwijl het voor het leed van het slachtoffer eigenlijk niet uitmaakt of het fout is gegaan («een ongeluk»), of dat er iets fout is gedaan (met mogelijk aansprakelijkheid tot gevolg)? Moet dat juridisch grote verschil voor het aansprakelijkheidsvraagstuk voor slachtoffers eigenlijk wel zulke enorme consequenties hebben?
In alle gevallen – met of zonder aansprakelijke partij – kan het leed groot zijn. Bij aansprakelijkheidsvragen gaat het echter niet alleen om het leed, maar ook over de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is. Zorgverleners zijn alleen aansprakelijk als er een verwijtbare medische fout is gemaakt. Een systeem waarin de aansprakelijkheidsvraag voor de patiënt een minder dominante rol speelt, is een no fault-compensatiesysteem. Voor een appreciatie van de invoering van een no fault-compensatiesysteem verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Wat gaat u doen om verzekeraars aan te sporen zo snel als mogelijk zaken van slachtoffers van medische missers af te handelen? Wat is uw reactie op de suggestie een onafhankelijk loket – los van verzekeraars – op te richten om langlopende letselschadedossiers te beoordelen en snel af te handelen?
Het tijdig afhandelen van schadeclaims na medische incidenten heeft reeds de aandacht van de verzekeraars en de Minister voor Medische Zorg en Sport zal hier aandacht voor blijven vragen. In 2012 hebben Centramed en Medirisk speciale teams opgericht om zeer langdurig lopende zaken versneld af te handelen. Verzekeraars zelf zijn overigens ook gebaat bij een spoedige afhandeling, zeker nu het aantal claims en de schadelast de afgelopen jaren toeneemt. DLR heeft een Kamer voor Langlopende Letselschadezaken ingesteld om bestaande langlopende letselschadezaken versneld tot een oplossing te brengen.6 Het kabinet volgt deze pilot met veel interesse. Na de afronding hiervan zal in samenspraak met DLR worden bekeken of het wenselijk is om deze Kamer te bestendigen.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. over een wettelijke verankering van de Gedragscode Behandeling Letselschade en de aangenomen motie van het lid Kuiken c.s. over een wettelijke verankering van tuchtrecht en een tuchtraad voor letselschadeprofessionals?3, 4
Samen met de Minister van Financiën werkt de Minister voor Rechtsbescherming op dit moment aan de uitvoering van de moties van uw Kamer, die zien op de afhandeling van langlopende letselschadezaken. De Ministers voor Rechtsbescherming en van Financiën streven ernaar uw Kamer voor het zomerreces te informeren over de stand van zaken.
Wat vindt u van het idee om een medisch letselschadefonds in het leven te roepen, waardoor slachtoffers of nabestaanden niet jarenlang hoeven te procederen om financiële genoegdoening te krijgen, maar het medisch letselschadefonds slachtoffers of nabestaanden snel en adequaat compenseert voor de geleden schade bij medische missers en het schadebedrag vervolgens door het fonds wordt verhaald op de hulpverlener, het ziekenhuis of de zorginstelling? Welke voor- en nadelen zouden er aan zo’n systeem zitten?
Het voorgestelde systeem vertoont grote gelijkenis met het in België ingevoerde tweesporensysteem, dat naast het klassieke aansprakelijkheidsrecht een no fault-compensatiesysteem omvat. Dit tweesporensysteem is in 2010 in België ingevoerd in de hoop dat dit zou voorzien in een snelle, laagdrempelige en eenvoudige klachtenafhandeling. Uit onderzoek9 is gebleken dat dit systeem weinig tot niets toevoegt aan de huidige vergoedingsmogelijkheden, omdat de grote knelpunten zoals deskundigenanalyses en causaliteitsvraagstukken ook bij een no fault-compensatiesysteem onverminderd aanwezig blijven. In ieder systeem zal namelijk de omvang van de schade en het verband met het medisch handelen aangetoond moeten worden. Met name de doorlooptijd blijkt in België niet te zijn verbeterd, de gemiddelde doorlooptijd is drie jaar. De onderzoekers concluderen dat de geschetste emotionele en procedurele knelpunten inherent zijn aan de aard en complexiteit van medische ongevallen. Bij medische ongevallen gaat het om een categorie schadeveroorzakende gebeurtenissen waarin (de integriteit van) het menselijk lichaam centraal staat. De juridische beoordeling is daardoor vaak sterk afhankelijk van medisch deskundigenadvies. Tot slot stellen de onderzoekers dat het huidige Nederlandse aansprakelijkheidsrecht, zeker na de invoering van de GOMA en de Wkkgz én met de – door de rechter benutte – ruimte tot (patiëntgerichte) interpretatie van de wetgeving, de noodzakelijke instrumenten biedt om in een goede klacht- en claimbehandeling te kunnen voorzien. Alles in aanmerking nemende ben ik geen voorstander van het in het leven roepen van een fonds voor schade na medische incidenten.
De Duitse testplicht bij grenswerkers |
|
Romke de Jong (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Duitse test-plicht zorgt voor ergernis en onduidelijkheid in Twente: «Hoop niet dat dit lang gaat duren»»?1
Ja.
Hoe is over deze Duitse testplicht gecommuniceerd aan grenswerkers?
Betrokkenen in de grensregio – veiligheidsregio’s, provincies, euregio’s, bedrijven en stakeholders – zijn zo snel mogelijk zodra de informatie bevestigd kon worden hierover geïnformeerd. Grenswerkers en ander grensverkeer kunnen sinds de officiële bekendmaking via de kanalen van de grensinformatiepunten, rijksoverheid.nl en het reisadvies op nederlandwereldwijd.nl informatie vinden over de Duitse verplichtingen, waarbij voor specifieke vragen moet worden doorverwezen naar informatie (via de website en telefonisch) van de Duitse autoriteiten.
Klopt het dat er geen uitzonderingen zijn voor mensen die wonen in Nederland maar werken in Duitsland, en dus continu een negatief testbewijs bij zich moeten hebben van ten hoogste 72 uur oud? Zo ja, waar vinden deze grenswerkers deze informatie?
Volgens de federale regels zijn alleen personen op doorreis en transportmedewerkers die korter dan 72 uur in Duitsland verblijven uitgezonderd van de testplicht. De testverplichting geldt dus inderdaad ook voor grenswerkers. De aan Nederland grenzende deelstaten Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen hebben in hun «Allgemeinverfügungen», waarmee ze de federale regels implementeren, wel aanvullende regels gesteld, die iets meer ruimte bieden voor grenswerkers, -scholieren en -studenten en frequent familiebezoek. Hierin staat dat grenspendelaars (werknemers, scholieren, studenten en mensen die de grens minstens 1 keer per week passeren om voor familieleden te zorgen) minder vaak, maar nog steeds een negatieve testuitslag van max. 72 uur oud (in plaats van 48 uur) moeten laten zien. Zij mogen deze test verder ook ná het passeren van de grens laten afnemen.
Informatie over de Duitse testplicht is onder meer te vinden via het reisadvies op www.nederlandwereldwijd.nl (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voor wie zijn de kosten van dit testbewijs als mensen wonen in Nederland maar werken in Duitsland?
Zoals in de Kamerbrief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt aangegeven, is het streven dat deze grenswerkers vanaf 7 mei zich kosteloos kunnen laten testen bij speciale testvoorzieningen in de Nederlandse grensstreek met Duitsland.
Hoeveel grenswerkers wonen in Nederland, maar werken in Duitsland?
Op basis van berekeningen van het CBS (grensdataportaal2) waren er in 2018 ruim 9.000 grenswerkers die in Nederland wonen en in Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen werken. Zelfstandigen zijn hierbij niet inbegrepen.
Bent u bereid om de GGD-testlocatie, al dan niet tijdelijk, ook toegankelijk te maken voor grenswerkers die in Nederland wonen maar in Duitsland werken, zodat zij van de GGD gratis een negatief testbewijs kunnen krijgen, ondanks dat eerder is gesteld dat de GGD hier niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De GGD'en testen met als doel om de infectieziektebestrijding tegen te gaan; het preventief testen en verstrekken van testbewijzen maken daar inderdaad geen onderdeel van uit. De uitslag die de GGD geeft, voldoet bovendien niet aan de Duitse criteria voor een testbewijs. Bij de digitale testuitslag staat wel een datum, maar ontbreken het tijdstip en de naam. Ook wordt in een aantal gevallen de uitslag niet schriftelijk, maar telefonisch teruggekoppeld.
Klopt het dat als mensen wonen in Duitsland maar werken in Nederland, zij zich in Duitsland wel gratis kunnen laten testen om een testbewijs te krijgen zodat zij naar Nederland kunnen reizen voor werk? Zo ja, bent u bereid dit ook te doen voor Nederlandse grenswerkers die in Duitsland werken?
In Duitsland biedt de overheid inderdaad voor inwoners van Duitsland gratis «burgertesten» aan. Iedere burger mag zich wekelijks preventief laten testen, waarbij na een kwartier de uitslag en een bijbehorend testbewijs wordt gegeven. Zoals aangegeven in de brief waarbij deze beantwoording is gevoegd, wordt voor onder meer grenswerkers die in Nederland wonen en in Duitsland werken een kosteloze testvoorziening in de Nederlandse grensstreek gecreëerd.
Bent u beiden in gezamenlijk overleg om een oplossing te bedenken voor de ontstane situatie van deze grenswerkers? Zo ja wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, bij dezen.
De noodzaak van een progressieve vliegbelasting voor veelvliegers. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A few frequent flyers «dominate air travel»» en het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»»?1 2
Ja.
Herinnert u zich het bericht «Slim vervoerspakket levert 9 miljoen ton CO2 besparing op»?3
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Elite Status: Global inequalities in flying»?
Het rapport toont aan dat een relatief groot deel van de vluchten wordt gevlogen door een klein deel van de bevolking uit de hogere inkomensgroepen. In Nederland neemt bijvoorbeeld 8% van de bevolking 42% van de vluchten voor zijn rekening. Het kabinet is zich ervan bewust dat niet iedereen in Nederland evenveel vliegt. Onder andere in het voorwoord wordt het idee van een veelvliegerstaks geopperd. Hieronder wordt daar verder op ingegaan.
Erkent u de vaststelling van Alethea Warrington – werkzaam bij Possible, de organisatie achter het rapport – dat een kleine minderheid van veelvliegers een oneerlijk deel van de vluchten voor zijn rekening neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks een eerlijkere manier is om vliegverkeer te belasten dan een vlakke vliegtaks, omdat daarmee grotere vervuilers meer gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
De huidige vliegbelasting wordt geheven per vertrekkende passagier. Hoe vaker iemand vliegt des te vaker betaalt deze persoon de belasting. Grotere vervuilers betalen onder de huidige systematiek dus al meer. Dit is in lijn met het doel en de opzet van de vliegbelasting, namelijk de maatschappelijke kosten – waaronder ook de externe kosten – beter tot uitdrukking te laten komen in de prijs. Voordeel van een vlakke belasting ligt vooral in de opzet en uitvoering van de wet. De luchthavens zijn de belastingplichtigen voor de belasting per passagier. Zij hoeven niet bij te houden wie of hoe vaak een passagier vliegt. Als iemand dus eerst vanaf Schiphol vertrekt en later in het jaar een vlucht neemt vanaf Eindhoven Airport, dan is dat niet in de aangiften van de belastingplichtigen te zien. Het volgen van passagiers zou betekenen dat persoonsgegevens van passagiers gebruikt moeten worden en dat houdt een aanzienlijke inbreuk op de privacy van de burger in. Nederlandse inwoners vliegen bovendien ook vaak via buitenlandse luchthavens. Een veelvliegerstaks zou ook kunnen leiden tot meer vliegen vanaf luchthavens net over de grens.
Deelt u de mening, onder andere uitgedragen door de Climate Change Committee en de Citizens’ Assembly van het VK, dat een veelvliegerstaks een goed idee is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat veelvliegers een eerlijke prijs gaan betalen voor de vele vliegreizen die zij maken?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het onderzoek gedaan door I&O Research in opdracht van Milieudefensie waaruit naar voren kwam dat 69% van de Nederlanders voor een heffing op vliegtickets is waarbij naarmate men meer vliegt de prijs van het ticket omhooggaat?4
Ja.
Erkent u dat er groot maatschappelijk draagvlak is voor een veelvliegerstaks? Zo nee, waarom niet?
Het draagvlak voor een belasting kan naar de mening van het kabinet niet zonder haar heffingssystematiek gewogen worden. Zoals hiervoor al aangegeven zitten aan een veelvliegerstaks onder andere complexe uitvoeringsaspecten en privacy risico’s, welke van invloed kunnen zijn op het draagvlak.
Deelt u de mening dat een veelvliegerstaks, in lijn met het principe «de vervuiler betaalt», steeds meer gewenst is in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast is het zo dat iedere vlucht een bepaalde uitstoot heeft. De vliegbelasting zorgt op dit moment al voor een gedeeltelijke internalisatie van deze maatschappelijke kosten. Hoe vaak iemand vliegt heeft geen invloed op de uitstoot per vlucht. Verder heeft het kabinet gekozen voor een belasting die korte vluchten relatief zwaarder belast, door middel van een vlak tarief per passagier, om het gebruik van alternatief vervoer op de korte afstanden te stimuleren.
Deelt u de mening van John Sauven van Greenpeace dat ook Air Miles aan banden moet worden gelegd, zodat veelvliegers niet langer worden beloond voor de vele kilometers die zij met het vliegtuig afleggen? Zo nee, waarom niet?
Private bedrijven zijn vrij om hun commercieel beleid in te vullen naar eigen wensen en behoeften.
De executie van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de executie, waarvan gefilmde beelden onder meer vertoond zijn door CNN en de BBC, van ruim tien onbewapende mannen door Ethiopische soldaten, die zich afgelopen januari in de omgeving van het plaatsje Mahbere Dego in de regio Tigray heeft voorgedaan?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving van CNN en BBC over dit verschrikkelijke voorval.
Bent u bekend met de veroordeling van dit afschuwelijke geweld die de G7 hierover naar buiten heeft gebracht?2
Ik ben bekend met de verklaring van de Ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 over de situatie in Tigray van 2 april jongstleden. Hoewel deze verklaring niet direct refereerde aan de berichtgeving van CNN en BBC, spreekt uit de verklaring helder dat de G7 de mensenrechtenschendingen in Tigray veroordeelt.
Hebben Nederland en de hele Europese Unie zich al aangesloten bij deze veroordeling?
Nederland en de EU hebben zich herhaaldelijk en in duidelijke bewoordingen uitgesproken over mensenrechtenschendingen in Tigray, onder meer in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 11 maart. Ook de Finse Minister van Buitenlandse Zaken Haavisto, die op verzoek van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in april opnieuw naar Ethiopië is afgereisd, heeft de Ethiopische autoriteiten nogmaals opgeroepen tot een einde aan het geweld. Ik heb in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april mijn zorgen uitgesproken over het aanhoudende geweld en de mensenrechtenschendingen en tevens de oproep gedaan aan de EU om gezamenlijk de situatie in Ethiopië te agenderen in de VN-Mensenrechtenraad.
Deelt u met de G7 ook het oordeel dat het «essentieel is dat er er een onafhankelijk, transparant en onpartijdig onderzoek plaats vindt naar de gemelde misdaden» en dat degenen die verantwoordelijk zijn voor deze misdadige schending van mensenrechten ter verantwoording worden geroepen? Zo ja, welke concrete stappen zult u zetten om dit te bevorderen?
Ja, ik deel deze opvatting van de G7, waartoe al eerder werd opgeroepen in een mede door Nederland geïnitieerde verklaring in de Mensenrechtenraad. Inmiddels is een akkoord bereikt tussen de onafhankelijke Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) en het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) om gezamenlijk onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van een dergelijk onderzoek.
Bent u van oordeel dat dit bewijs van misdaden tegen de menselijkheid onderdeel vormt van een patroon van het extreem gewelddadige optreden van Ethiopische autoriteiten in de regio Tigray?
Ik maak mij grote zorgen over de aanhoudende berichten over het zeer gewelddadig optreden van de Ethiopische autoriteiten, evenals van Eritrese troepen, en van milities uit de naburige Amhara regio van Ethiopië. Mogelijk gaat het om zeer ernstige schendingen van het internationaal recht. Het kabinet hecht er belang aan dat het onafhankelijk onderzoek van EHRC en OHCHR afgewacht wordt, zodat kan worden vastgesteld wat de feiten zijn en wie daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden.
Duidt dit patroon – van extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden – in uw ogen op een bewust in gang gezette etnische zuivering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke additionele sancties of andere maatregelen zouden hierop volgens u en/of de Europese Unie moeten volgen?
De berichten uit Tigray, inclusief die over extreem seksueel en gender gerelateerd geweld, gedwongen huisuitzettingen en verplaatsing van duizenden burgers én gruwelijke massamoorden, zijn zeer zorgwekkend. Informatie over gebeurtenissen in Tigray blijft vooralsnog beperkt, en lastig te verifiëren. Dat maakt het moeilijk om vast te stellen in hoeverre sprake is van gecoördineerde acties. Onafhankelijk onderzoek door EHRC en OHCHR zal moeten uitwijzen wat de feiten zijn en in hoeverre er sprake is van dergelijke gecoördineerde acties.
Naast het aansprakelijk stellen van de verantwoordelijken voor reeds gepleegde misdaden is het van belang nieuwe misdaden te voorkomen door te zoeken naar een uitweg uit het gewapend conflict. Nederland en de EU zetten in op dialoog als oplossing van het conflict. Hiervoor is medewerking van alle strijdende partijen noodzakelijk. Het besluit van de Europese Commissie in december om begrotingssteun voor Ethiopië aan te houden is hier ook op gericht. Ik steun dit besluit, inclusief de voorwaarden die de Commissie heeft gesteld voor hervatting van de steun. Hieronder valt, naast onafhankelijk mensenrechtenonderzoek en toegang voor humanitaire hulp, een staakt-het-vuren. Ik heb dit in de Raad Buitenlandse Zaken van 19 april ook uitgesproken.
De internationale druk heeft recent geleid tot toezeggingen van de Ethiopische regering met betrekking tot humanitaire toegang, mensenrechtenonderzoek, en terugtrekking van Eritrese troepen. Dit is echter niet voldoende. Nederland en de EU zullen, in samenspraak met andere internationale partners zoals de Verenigde Staten, zich in blijven spannen voor een politieke oplossing. Mocht Nederland in samenspraak met deze gelijkgezinde landen tot de conclusie komen dat de huidige inzet niet afdoende is, zal gekeken worden naar andere middelen die de internationale gemeenschap ter beschikking heeft die bij kunnen dragen aan een einde aan het geweld.
Worden de Nederlandse inspanningen gericht op humanitaire hulp aan en bestrijding van honger bij gevluchte burgers uit deze regio verder opgevoerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het voortdurende geweld in de regio is de belangrijkste oorzaak voor het gebrek aan voedsel voor burgers in de Tigray, inclusief intern ontheemden en vluchtelingen. Dit heeft de Humanitaire Coördinator van de VN, Mark Lowcock, op 16 april nog benadrukt in de VN-Veiligheidsraad. Naast de urgente noden die op dit moment bestaan, is er een reële kans dat honger een langdurig probleem in Tigray wordt indien in de komende maanden boeren niet in staat zijn te zaaien. Ook hierbij zal de veiligheidssituatie de grootste factor zijn.
Nederland heeft recent een aanvullende financiële bijdrage geleverd aan de humanitaire operatie in Ethiopië middels een contributie van EUR 1,5 miljoen euro voor het emergency appeal voor Tigray van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC). Het betreft hier zowel hulp aan vluchtelingen uit Tigray in Soedan, als hulp in andere delen van Ethiopië die recent te lijden hebben gehad onder geweld. Tot slot is een deel van de bijdrage vrij inzetbaar voor de respons van het IFRC op de crisis in Tigray. De totale Nederlandse bijdrage voor humanitaire hulp voor de Tigray respons in 2021 komt daarmee op ruim EUR 9,5 miljoen euro.
Bent u al in staat (of bereid) om te onderzoeken hoe, bijvoorbeeld via steun aan maatschappelijke organisaties die toegang hebben tot de regio Tigray, meer informatie en bewijs over misdaden tegen de menselijkheid vergaard kunnen worden en deze beschikbaar kunnen worden gesteld aan autoriteiten met een mondiale jurisdictie?
Gezien de bemoedigende resultaten van voorlopig onderzoek door EHRC zet Nederland op dit moment in op onderzoek door EHRC en OHCHR. Nederland heeft zich bereid verklaard financieel bij te dragen aan de kosten van dat onderzoek. Wel is het voor het kabinet van belang dat OHCHR ook onafhankelijk conclusies kan trekken. OHCHR heeft dit inmiddels ook toegezegd. Resultaten van het gezamenlijke onderzoek dienen in eerste instantie gebruikt te worden door de Ethiopische autoriteiten voor rechtsvervolging waar daar aanleiding toe bestaat. Daarnaast vindt Nederland het belangrijk dat er toegang is tot Tigray voor andere onafhankelijke mensenrechtenorganisaties en voor journalisten om aanvullend onderzoek te doen.
Het artikel ‘Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Politie: in vijf jaar moet 35 procent agenten migratieachtergrond hebben» van 2 april jl.?1
Ja.
Onderkent u dat de nationale politie al jaren kampt met een capaciteitstekort en dat dit naar verwachting pas in 2024 op peil is?
Ja, zoals ik u in mijn brief van 4 november 2020 heb geïnformeerd, is er in de afgelopen jaren veel geld geïnvesteerd in het uitbreiden van de politieformatie.2 Op dit moment zijn nog niet alle nieuwe formatieplekken gevuld waardoor de politie de komende jaren nog kampt met onderbezetting. Vanaf 2024 is de politie naar verwachting volledig op sterkte, inclusief de uitbreiding van zo’n 2400 fte.
Wat is uw oordeel over het feit dat de nationale politie de aankomende jaren alle zeilen bij moet zetten om voldoende capaciteit te hebben en daarnaast een diversiteitsbeleid moet hanteren om aan de gewenste 35% te komen?
De politie zal nieuwe medewerkers aannemen en daarnaast medewerkers die met pensioen gaan vervangen. Er is op dit moment sprake van ruim voldoende instroom en de Politieacademie doet een uiterste krachtinspanning om nieuwe politiemedewerkers zo snel mogelijk op te leiden. De opleiding van aspiranten is mede om die reden sinds dit jaar vernieuwd en verkort van drie naar twee jaar, waardoor politiemedewerkers de komende jaren sneller kunnen worden opgeleid en ingezet.
Daarbij heeft de politie de ambitie om een vergroting van de culturele diversiteit in de instroom van nieuwe politiemensen te realiseren. Als eerste is een hoger streefcijfer afgesproken voor vier regionale eenheden in de Randstad: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Midden Nederland. Voor deze vier eenheden is de ambitie gesteld om per 2025 te komen tot een structureel instroompercentage van 35% mensen met een cultureel diverse achtergrond. Juist het gegeven dat de komende jaren veel medewerkers de politie zullen verlaten vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, biedt kansen om nieuwe medewerkers met cultureel diverse achtergrond aan te trekken, waardoor dit streefcijfer gehaald kan worden.
Deelt u de mening dat bij de selectie van kandidaten de kwaliteit voorop dient te staan? Zo ja, hoe borgt u dat de diversiteitsdoelstelling daaraan geen afbreuk gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van politie niet getornd wordt en voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen.
Daarnaast is een van de voornaamste doelstellingen van de politie om herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle gemeenschappen in de samenleving en daarom diversiteit en inclusie in het korps te bevorderen. Er wordt de komende jaren gestreefd naar een betere mix van diversiteit, toegesneden op de lokale context en samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied. In plaats van landelijke streefcijfers van zichtbare diversiteit ligt de focus op streefcijfers per eenheid, zoals de aangegeven doelstelling om vanaf 2025 een structurele instroom van 35% medewerkers te realiseren met een diverse culturele achtergrond in de vier Randstedelijke eenheden. De komende jaren zal worden bezien of mogelijk is om dit streefcijfer vanaf 2025 structureel te realiseren. De Kamer zal hierover periodiek worden geïnformeerd. Ook maakt de politie steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren, zoals op de kennis van en inlevingsvermogen in verschillende leefstijlen en culturen, beheersing van meerdere talen en de beschikking over een netwerk in een bepaalde gemeenschap.
Bent u van mening dat agenten zonder migratieachtergrond, die dezelfde opleiding hebben genoten als agenten met migratieachtergrond, net zo bekwaam zijn in het opnemen van een aangifte van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitgangspunt is dat iedereen bij alle politiemedewerkers terecht moet kunnen. Alle politiemedewerkers hebben kennis over de aanpak van discriminatie. Dit is belangrijk omdat in Nederland vaak aangifte wordt gedaan van commune delicten die ook een discriminatoir aspect kunnen behelzen.Daarnaast komt het omgaan met discriminatie in diverse onderdelen van de opleiding aan bod, zodat aspiranten de aanpak ervan integraal leren toe te passen in hun werk. Ook worden medewerkers getraind in het kader van de individuele beoordeling van kwetsbaarheid van slachtoffers; op empathie, bejegening maar ook om na te gaan of er sprake is van discriminatie.
Politiewerk is mensenwerk en mensenwerk wordt ook gekleurd door persoonlijke kwaliteiten en competenties. Nuances in het optreden van politiemensen maken soms het verschil voor burgers tussen goed en beter politiewerk. Door de veelzijdigheid van het politiewerk is het goed om een personeelsbestand te hebben met ruimte voor persoonlijke verschillen. Diversiteit in de personele samenstelling biedt de politie de mogelijkheid om deze persoonlijke kwaliteiten in te zetten waar dat voor het politiewerk goed is.
Wat is uw oordeel over de toename van netwerken binnen de nationale politie? Draagt dit bij aan afname van de onderlinge verbondenheid en eenheid in teams bij de nationale politie?
Natuurlijk moet er altijd opgelet worden dat de manier waarop onderwerpen in gesprek gebracht worden, niet leidt tot verwijdering tussen mensen. Juist in de Netwerken Divers Vakmanschap (NDV) komen medewerkers bij elkaar met specifieke kennis en ervaringen die bijdragen aan het politiewerk. Netwerken bewegen mee met de vraagstukken die actueel zijn voor de politie en staan in verbinding met de samenleving. Ook zorgen zij dat specifieke kennis en expertise van alle informele netwerken over diversiteit en inclusie worden geborgd, zodat deze beschikbaar is voor alle politiemedewerkers. Ze versterken daarmee de politie en houden het denken over politiewerk gaande. Medewerkers van de diverse netwerken zijn getraind en toegerust om vragen te beantwoorden en door te verwijzen naar het juiste loket of informele netwerk.
De politie investeert in het versterken van de relatie tussen de formeel ingebedde Netwerken Divers Vakmanschap en andere loketten (zoals bijvoorbeeld de vertrouwenspersonen) en informele netwerken (zoals Roze in Blauw en het Joods Netwerk). De netwerken zijn ook een belangrijke informatiebron voor organisatie- en cultuurontwikkeling binnen de politie. Hierdoor kan er constructiever gebouwd worden aan een meer inclusieve politie. Ik sta positief tegenover deze bewegingen: het is goed dat mensen zich willen inzetten voor het bereiken van dit doel.
Het bericht ‘Lagere straffen slijterij-moord’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat niet hogere maar juist lagere straffen beter bij een moord passen?1
Ik ben bekend met de arresten van het gerechtshof Den Haag van 30 maart 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:567 en ECLI:NL:GHDHA:2021:568). De verdachten in deze strafzaken zijn overigens vrijgesproken van moord en (onder andere) veroordeeld voor het medeplegen van doodslag.
Bent u bekend met het vonnis van het gerechtshof in deze zaak waarin staat dat er lagere straffen zijn opgelegd omdat het OM en/of rechters hebben zitten slapen en daardoor de zogenaamde redelijke termijn hebben overschreden?
Ik ben bekend met de overwegingen van het gerechtshof in bovengenoemde arresten. Het gerechtshof overweegt dat de arresten in deze strafzaken niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep zijn gewezen en dat dit een overschrijding van de redelijke termijn oplevert, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Naast strafvermindering kan een overschrijding van de redelijke termijn ook enkel de constatering daarvan inhouden.
De Hoge Raad heeft per arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) uiteengezet welke strafkorting door rechters kan worden toegepast indien de redelijke termijn is overschreden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden wordt de op te leggen straf verminderd met vijf procent. Bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden wordt de op te leggen straf verminderd met tien procent. Bij deze overschrijdingen bedraagt de vermindering in het geval van een gevangenisstraf nooit meer dan zes maanden in totaal (zie rechtsoverweging 3.6.2). Bovendien wordt geen strafvermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels.
Het gerechtshof overweegt dat de geconstateerde overschrijding in deze twee specifieke strafzaken ook daadwerkelijk matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Het hof heeft de uiteindelijk op te leggen gevangenisstraffen gematigd met vier en zes maanden.
Wat was de reden van overschrijding van de redelijke termijn in deze moordzaak?
Uit de arresten van het gerechtshof kan worden opgemaakt dat er geen bijzondere omstandigheden waren voor het niet tijdig behandelen van deze strafzaken in hoger beroep. In zijn algemeenheid wijst de Rechtspraak op de achterstanden van strafzaken die bij de gerechten bestaan en dat de periode waarin de overschrijding van de redelijke termijn in de onderhavige strafzaken heeft plaatsgevonden, samenviel met de destijds geldende beperkende coronamaatregelen. Die coronamaatregelen hadden grote gevolgen voor de agendering door de gerechten. De Rechtspraak loopt op dit moment de ontstane achterstanden in. Uw Kamer is ingelicht over de manier waarop die achterstanden in de strafrechtketen worden aangepakt.2 Zo worden bepaalde strafzaken enkelvoudig in plaats van meervoudig afgedaan en worden gepensioneerde rechters ingezet om strafzittingen te doen. Door deze maatregelen wordt de kans verkleind dat strafzaken te laat op zitting worden gepland en behandeld en wordt de kans op overschrijding van de redelijke termijn dus ook verkleind.
Kunt u aangeven wat volgens zowel het OM als de Rechtspraak passende straffen zijn voor moord, het schieten met een vuurwapen en het medeplegen aan doodslag?
De officier van justitie en de rechters komen tot hun strafeis respectievelijk rechterlijk oordeel omtrent de in de betreffende strafzaak passende straftoemeting na een waardering van alle relevante omstandigheden, zoals de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en op grond van de persoon van de verdachte. Voor het plegen van een moord is in de jaren 2012–2018 gemiddeld 14,4 jaren gevangenisstraf opgelegd, voor doodslag gemiddeld 9,3 jaren.3
In hoeveel zaken is er vanaf 2010 tot op heden sprake geweest van strafvermindering voor de daders als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn, uitgesplitst per delict? In hoeveel zaken ging het om ernstige gewelds- of zedendelicten? Bent u bereid vanaf nu elk kwartaal dit overzicht met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van overschrijdingen van de redelijke termijn en de gevolgen die daaraan in een specifieke strafzaak zijn verbonden. Precieze gegevens over het aantal strafzaken waarin een overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld kunnen pas na zeer tijdrovend onderzoek worden verkregen, nadat alle strafzaken bij alle gerechten afzonderlijk zijn geanalyseerd.
Het delen van een kwartaaloverzicht met uw Kamer acht ik daarom niet opportuun. Ik heb overigens geen reden te veronderstellen dat strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn geregeld aan de orde is. De kosten van het opzetten en bijhouden van een registratie daarvan wegen dan ook niet op tegen de baten daarvan.
In hoeveel procent van het totale aantal strafzaken wordt er strafkorting opgelegd als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u ook van mening dat het een klap in het gezicht is van de slachtoffers en nabestaanden als moordenaars «beloond» worden met een lagere straf omdat het OM en de rechters lui zijn en liggen te slapen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als
in een strafzaak een overschrijding van de redelijke termijn wordt geconstateerd en verdachten als gevolg daarvan strafvermindering krijgen. Het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak leveren onverminderd grote inspanningen om met de bestaande capaciteit en ondanks de beperkende coronamaatregelen de behandeling van strafzaken zo vlot mogelijk te laten plaatsvinden en te voorkomen dat de redelijke termijn wordt overschreden.
Bent u bereid een einde te maken aan het belonen van moordenaars, verkrachters en andere gevaarlijke criminelen wegens traagheid bij het OM en de Rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
In die gevallen waarin een overschrijding van de redelijke termijn desondanks niet vermeden kan worden, vloeit uit het EVRM voort dat de op te leggen straf kan worden gematigd. In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet welke kaders de Hoge Raad daarvoor hanteert.
De verplichte vaccinatie voor militairen |
|
Wybren van Haga (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er een lijst bestaat waarop verplichte vaccinaties voor militairen zijn vastgelegd? Zo ja, klopt het dat de vaccins tegen COVID-19 onderdeel zijn van de betreffende lijst van verplichte vaccinaties voor militairen?
Aan het militair personeel kan de Minister onder bepaalde omstandigheden vanwege het waarborgen van de inzet van de krijgsmacht een vaccinatie verplichting opleggen. Dit is geregeld in de Wet Immunisatie Militairen (WIM). Alvorens deze verplichting op te leggen, vragen wij hiertoe op grond van artikel 3 van de WIM altijd eerst advies aan de Commissie Deskundigen Immunisatie Militairen (CDIM). Voor vaccinatie tegen COVID-19 is advies ingewonnen en dit is overgenomen, namelijk deze vaccinatie voorlopig niet verplichtend op te leggen aan alle militairen, maar dat vaccinatie van uit te zenden militairen onder omstandigheden dermate belangrijk kan zijn dat dit verplicht moet kunnen worden opgelegd. Daarom is, na bespreking met de Centrales van Overheidspersoneel, gekozen voor een zelfstandige (tijdelijke) regeling voor vaccinatie tegen COVID-19 en niet voor opname in de Regeling Immunisatie Militairen 2002 (RIM2002).
In de RIM2002 staat een overzicht van ziektes waartegen alle militairen verplicht gevaccineerd moeten zijn en een lijst met ziektes waartegen zij onder bepaalde voorwaarden verplicht kunnen worden zich te laten vaccineren. Deze regeling is onderdeel van de rechtspositie van de militair en wordt regulier toegepast. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk.
Klopt het dat wanneer militairen een COVID-19 vaccinatie weigeren, zij niet op uitzending mogen gaan en dus dienstongeschikt kunnen worden verklaard, wat kan leiden tot ontslag?
Zie gecombineerd antwoord bij vraag 5.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de directe of indirecte verplichting tot het nemen van een COVID-19 vaccin?
Ik sluit niet uit dat na aankondiging van de tijdelijke regeling er kritische vragen over COVID-19 vaccinatie zijn gesteld. In zowel de communicatie door commandanten als op het Defensie intranet wordt hier aandacht aan besteed.
Kunt u de onrust bij militairen wegnemen door te bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van een verplichte vaccinatie tegen COVID-19, en hier in de toekomst ook geen sprake van zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Er zijn op dit moment tien missies waarvoor de Minister van Defensie heeft besloten dat de militairen verplicht tegen COVID-19 gevaccineerd moeten zijn. Het is niet uit te sluiten dat hier nog andere inzet van militairen in het buitenland aan wordt toegevoegd.
Kunt u bevestigen dat er eveneens geen sprake zal zijn van een indirecte vaccinatieplicht voor militairen, bijvoorbeeld door militairen niet op uitzending te laten gaan wanneer zij besluiten geen COVID-19 vaccin te nemen? Zo nee, waarom niet?
Een besluit om op basis van de Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 een verplichting op te leggen is met waarborgen omkleed. Per dienstverrichting in het buitenland wordt een afzonderlijk besluit genomen, op basis van deskundig advies. Een militair die een beroep doet op gewetensbezwaren tegen immunisatie op gronden ontleend aan godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging, óf als de gezondheidstoestand daartoe aanleiding geeft, kan een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling indienen (WIM art. 5 en 6). Vaccinatie blijft dan achterwege totdat definitief op het verzoekschrift is beslist. Wanneer een militair een opgelegde plicht tot vaccinatie weigert, zal de verantwoordelijk militair arts in principe een niet-inzetbaarheidsadvies afgeven. Een dergelijk niet-inzetbaarheidsadvies leidt niet tot dienstongeschiktheid en ontslag, maar wel tot uitzendongeschiktheid voor die specifieke inzet in het buitenland.
Bent u op de hoogte van de onrust binnen Defensie betreffende de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccins? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust weg te nemen?
Defensie informeert haar personeel en volgt de richtlijnen en aanwijzingen van het RIVM. Op het Defensie intranet zijn pagina’s ingericht met antwoorden op de meest gestelde vragen. Wanneer militairen andere vragen hebben over de COVID-19 vaccins kunnen zij deze altijd voorleggen aan de gezondheidscentra binnen Defensie. Overigens kan de militair op grond van artikel 5 of 6 van de Wet immunisatie militairen een verzoek tot vrijstelling van een verplichting tot vaccinatie indienen.
Bent het ermee eens dat, zolang er sprake is van onzekerheid over de werkzaamheid en de langetermijngevolgen van de vaccins tegen COVID-19, het onethisch zou zijn om militairen de verplichting tot vaccinatie op te leggen, indien zij op uitzending willen gaan?
Op basis van medische en operationele adviezen wordt telkens een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het grondrecht van de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam en de mogelijkheid die de Wet Immunisatie Militairen en de daarvan afgeleide regelingen bieden om vaccinaties voor militairen te verplichten. De Tijdelijke regeling vaccinatie COVID-19 biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid om militairen te verplichten zich te laten vaccineren tegen COVID-19, indien zij voor de vervulling van de dienst buiten Nederland verblijven en waarbij niet-gevaccineerde militairen een significant gezondheidsrisico lopen wanneer zij ziek zouden worden door COVID-19 en dit een verhoogd risico oplevert voor de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht. Immers, de operationeel geneeskundige keten in het inzetgebied is niet ingericht op COVID-19 zorg. Daarnaast is de zorg in het gastland kwalitatief en kwantitatief meestal niet ingericht op extra COVID-19 patiënten. Bovendien is de medische repartiering uit een inzetgebied in het geval van een COVID-19 besmetting zeer bewerkelijk. Met een verplichting tot vaccinatie neemt Defensie haar verantwoordelijkheid dergelijke risico’s te mitigeren, waarmee de inzetbaarheid van individuele militair en zijn of haar team én de uitvoering van de missie zoveel als mogelijk worden geborgd.
Het stopzetten van het Amber Alert |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie stopt met Amber Alert, tot grote verrassing van Amber Alert»?1 en herinnert zich uw antwoorden over Amber Alert geuit tijdens het vragenuur van 12 december 2017?2
Ja.
Deelt u de mening dat het waarschuwingssysteem Amber Alert ten aanzien van de vermissing van een kind een grote naamsbekendheid en bereik binnen Nederland heeft? Zo ja, in hoeverre is bij het besluit te stoppen met Amber Alert daar rekening mee gehouden en waarom wordt dit weggegooid? Zo nee, waarom niet?
In tegenstelling tot wat veel van de berichtgeving doet vermoeden, stopt de politie niet met de functionaliteit vermist-kind-alertering. De politie heeft besloten het commerciële contract met het bedrijf Netpresenter B.V. voor de dienstverlening voor deze functionaliteit, die momenteel de merknaam AMBER Alert draagt, niet te verlengen3 en kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert. Uiteraard zal deze overgang duidelijk aan het publiek kenbaar worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat een deel van de alerteringen vanuit Burgernet ook nu al vermissingen betreft, waaronder vermissingen van kinderen.
Waar is uw veronderstelling, dat berichten over vermissingen herkenbaarder worden als ze allemaal onder één systeem komen te vallen, op gebaseerd? Welk onderzoek ligt hieraan ten grondslag?
In mijn brief van 1 april jl.4 heb ik gemeld dat vermist-kind-berichten vanaf 22 juli a.s. onder de herkenbare naam en huisstijl van Burgernet zullen verschijnen en dat integratie van de vermist-kind-functionaliteit binnen Burgernet bijdraagt aan het overzichtelijker inrichten van de alerteringsfamilie. Tevens heb ik gemeld dat, door het integreren in een systeem dat eigendom van de politie is, de politie zich in dit belangrijke proces losmaakt van commerciële partijen en meer controle heeft over de alerteringen, alerteringssystematiek en de privacy-aspecten rondom alertering en opsporingsberichtgeving.
Deelt u de mening dat bij kindontvoeringen het slachtoffer vaak naar het buitenland wordt ontvoerd? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het nationale systeem van Burgernet daar geen rol in kan spelen terwijl Amber Alert wel internationaal actief is? Zo nee, waarom niet?
Het gebeurt inderdaad soms dat kinderen worden ontvoerd naar het buitenland. Als de politie indicaties heeft dat gebeurd is, zal zij in haar opsporingsonderzoek ook het buitenland betrekken. Het doorgeven van vermist-kind-alerteringen aan buitenlandse opsporingsinstanties kan daarbij een middel zijn. In Europees verband houden politiefunctionarissen van de aangesloten lidstaten contact met elkaar via een internationaal netwerk. Ook Nederland is hierbij aangesloten en vervult hierbij een actieve rol.
Aangesloten landen gebruiken verschillende systemen om dergelijke alerteringen door te geven. Het doorgeven van alerteringen aan het buitenland staat los van het gebruikte systeem.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat AMBER Alert (Nederland) een merknaam is, geen organisatie op zich. De heer Hoen, eigenaar van Netpresenter, heeft in 2008 het initiatief genomen een soortgelijk systeem als het AMBER Alert dat in Amerika reeds bestond op te zetten in Nederland en is merkhouder voor Nederland voor de naam en het beeldmerk AMBER Alert. Vanaf 2011 tot heden heeft Netpresenter de dienstverlening rondom vermist-kind-alertering voor de politie uitgevoerd op basis van een commercieel contract.
Hoe kan voorkomen worden dat waarschuwingen over vermiste kinderen verloren raken tussen de hoeveelheid berichten over tal van andere onderwerpen via Burgernet?
Landelijk te verzenden vermist-kind-berichten krijgen na de integratie bij Burgernet een eigen onderscheidende titel en in het oog springende weergave (met foto van het kind), waardoor de ontvanger direct ziet dat het om een vermist kind gaat. Ook kiest de politie bij een landelijke vermist-kind-alertering voor landelijke verspreidingskanalen, zoals de landelijke media, of bijvoorbeeld voor de inzet van de matrixborden boven snelwegen wanneer er een concreet voertuig en eventueel kenteken bekend is waarnaar uitgekeken moet worden.
Voor wat betreft de hoeveelheid berichten via Burgernet (over andere onderwerpen) merk ik op dat via Burgernet alerteringen voor incidenten of vermissingen – anders dan de landelijk te verzenden vermist-kind-berichten – lokaal worden verstuurd. Dit betekent dat burgers alleen een bericht ontvangen als er iets in hun omgeving gebeurt. Door de lokale Burgernet alerteringen zo gericht mogelijk te versturen, blijft het aantal burgers dat als gevolg van een incident of vermissing een lokale alert ontvangt, en daarmee het totale aantal alerts dat een individuele burger ontvangt, beperkt. Een landelijk verzonden vermist-kind-bericht zal dan ook naar verwachting voldoende aandacht trekken tussen eventuele andere berichten.
Welk bedrag wordt bespaard door Amber Alert stop te zetten en waarschuwingen over kindvermissingen onder te brengen bij Burgernet? Staat dit in verhouding tot de investeringen in Amber Alert die geleid hebben tot een effectief systeem van waarschuwingen in het geval van vermiste kinderen?
Kostenbesparing is niet de aanleiding voor de keuze om de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij Burgernet. Wel beschouw ik het als bijkomend voordeel dat door de samenvoeging efficiencywinst op het beheer kan worden behaald waardoor de structurele kosten aanzienlijk lager zullen zijn. Deze efficiencywinst valt op dit moment niet nader te kwantificeren.
In de huidige situatie bedragen de totale kosten voor het verzenden van AMBER Alerts en Vermist Kind Alerts jaarlijks ca. € 1,1 miljoen. Dit bedrag is opgebouwd uit een vast bedrag van jaarlijks € 1.060.497,24 inclusief BTW voor de dienstverlening door Netpresenter en een variabel bedrag voor de kosten van het verzenden van sms-berichten door de politieorganisatie. Het contract betreft het door de politie, via de digitale infrastructuur van Netpresenter, doen uitgaan van alerts en opsporingsberichten rond de vermissing van kinderen. Gemiddeld gaat het per jaar om 1 tot 3 AMBER Alerts en 8 tot 10 Vermist Kind Alerts. AMBER Alerts zijn landelijke berichten die worden verzonden als het vermoeden bestaat dat het vermiste kind in direct levensgevaar is. Vermist Kind Alerts zijn veelal regionale berichten, die worden verzonden indien er geen sprake is van levensgevaar, maar de politie zich wel ernstige zorgen maakt om het welzijn van het kind en snel en gericht handelen noodzakelijk is.
Voor de uitbreiding van Burgernet met de vermist-kind-functionaliteit wordt door de politie een eenmalige investering van ca. € 200.000 gedaan. De structurele kosten voor het beheer (meerkosten op het huidige beheer van Burgernet) zijn nog niet exact te kwantificeren, maar zullen aanzienlijk lager zijn dan de kosten van het huidige contract.
Is er overleg met Amber Alert geweest over de stopzetting van Amber Alert? Zo ja, wanneer en zijn argumenten van Amber Alert om door te gaan meegenomen in de overweging om toch daarmee te stoppen? Zo ja, hoe is er dan toch tot dat besluit gekomen?
Allereerst wil ik nogmaals benadrukken dat de politie het verzorgen van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie heeft besloten het contract met de firma Netpresenter te beëindigen omdat verlenging onrechtmatig zou zijn. De politie kiest ervoor deze functionaliteit onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en in eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen.
De vraag of er «overleg met AMBER Alert» is geweest interpreteer ik als de vraag of er overleg met de firma Netpresenter B.V. is geweest. Netpresenter is in de huidige situatie contractpartij van de politie. Als zodanig heeft de politie Netpresenter vroegtijdig in 2017 op de hoogte gebracht van de noodzaak en het voornemen tot aanbesteden van de functionaliteit vermist-kind-alertering. Netpresenter heeft in reactie daarop, zowel in gesprekken als met juridische procedures, kenbaar gemaakt zich tegen deze aanbesteding te verzetten. Na de uitspraak in hoger beroep in 20205 resteerden geen juridische belemmeringen meer voor een andere invulling van de functionaliteit vermist-kind-alertering.
Het besluit om de functionaliteit vermist-kind-alertering te integreren in Burgernet is op 1 april jl. mondeling en schriftelijk aan Netpresenter medegedeeld. Aansluitend op dat gesprek is de brief aan uw Kamer verzonden, met daarin de motivatie op dit besluit. Voor een uitgebreidere toelichting hoe dit besluit tot stand is gekomen, verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Van der Werf en Smeets (beiden D66), die in samenhang met onderhavige vragen zijn beantwoord.
Waarom was u in 2017 nog «zeer enthousiast […] over Amber Alert» en benadrukte u nog uitdrukkelijk het succes van Amber Alert en stelde dat Amber Alert «zich de afgelopen jaren [heeft] bewezen en zal dat in de toekomst ook doen»?3 en waarom bent u nu blijkbaar minder enthousiast geworden?
Zoals ik in mijn brief van 1 april jl. heb gesteld, is vermist-kind-alertering van grote waarde om ontvoerde of in levensgevaar verkerende kinderen terug te vinden, door de vermissing razendsnel en op grote schaal onder de aandacht van burgers en bedrijven te brengen. In de periode van 2008 tot nu heeft de firma Netpresenter deze functionaliteit op een goede manier aangeboden onder de merknaam AMBER Alert. In mijn beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van 12 december 20177 heb ik dan ook mijn lof hiervoor uitgesproken, zoals diverse van mijn ambtsvoorgangers eerder.
Ik ben onverminderd enthousiast over en overtuigd van nut en noodzaak van een vermist-kind-functionaliteit. Deze functionaliteit wordt dan ook gecontinueerd. De keuze om deze functionaliteit te integreren in Burgernet vloeit voort uit de gewijzigde omstandigheid dat door de vernieuwing van Burgernet dit systeem goed geëquipeerd is om de vermist-kind-berichten te gaan versturen en dit ook past in het bredere beleid rondom alerteren. Burgernet 2.0 beschikt over onder meer de mogelijkheid om landelijke berichten te versturen en de mogelijkheid om beeldmateriaal mee te zenden. Bovendien is Burgernet in eigendom van de politie.
Mijn waardering zoals ik die destijds heb uitgesproken voor het werk dat Netpresenter gedurende de contractperiode heeft verricht is onveranderd. De keuze voor beëindiging van het contract met Netpresenter vloeit voort, zoals ik ook op 12 december 2017 aan uw Kamer heb uitgelegd, uit de geconstateerde onrechtmatigheid van verdere verlenging van het contract.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt dat Burgernet ten aanzien van waarschuwingen van kindontvoeringen effectiever zal worden dan Amber Alert en wellicht zelfs minder effectief? Zo ja, waarom stopt u dan toch met Amber Alert? Zo nee, waar blijkt het tegendeel dan precies uit?
Ik ben van mening dat niet blijkt dat de functionaliteit vermist-kind-alertering na integratie binnen Burgernet minder effectief zal worden dan de huidige alertering door Netpresenter onder de naam AMBER Alert.
De reden voor beëindiging van het huidige contract met Netpresenter is, zoals al in 2017 aan Netpresenter is gemeld, de geconstateerde onrechtmatigheid van dit contract. Het feit dat de beëindiging van het contract is uitgesteld naar aanleiding van de door Netpresenter gevoerde juridische procedures verandert niets aan deze constatering uit 2017.
Wilt u terugkomen op het besluit om met Amber Alert te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst herhaal ik, zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, dat de politie het verzenden van vermist-kind-alerteringen continueert. De politie beëindigt het contract met de firma Netpresenter voor de dienstverlening daarvoor en kiest ervoor de functionaliteit vermist-kind-alertering onder te brengen bij het alerteringssysteem Burgernet dat in eigendom en eigen beheer van de politie is. Daarmee zullen vermist-kind-alerteringen voortaan onder de naam Burgernet verschijnen, in plaats van onder de merknaam AMBER Alert.
Ik onderschrijf dit besluit van de politie, dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en bovendien een onrechtmatige situatie opheft, en ben niet van mening dat de politie terug zou moeten komen op dit besluit.
Samen met de politie ben ik ervan overtuigd dat de politie met de integratie in Burgernet een kwalitatief goed en toekomstbestendig product kan neerzetten, waarbij het uitgangspunt is dat de huidige kwaliteit en functionaliteit van de vermist-kind-voorziening gehandhaafd blijven.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bij het onderwijsplan misbruik en willekeur op de loer ligt. |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rekenkamer: bij onderwijsplan liggen misbruik en willekeur op de loer» en de brief van de Algemene Rekenkamer (AR) waarin zij haar zorgen uit over het Nationaal Programma Onderwijs?1 2
Het Nationaal Programma Onderwijs omvat een forse investering van 8,5 miljard euro, waar in samenspraak met de Tweede Kamer vorm aan wordt gegeven. Hierbij willen we zeker weten dat het goed wordt besteed en dat het beoogde doel wordt bereikt. Met de Algemene Rekenkamer zijn wij van mening dat bewuste keuzes over de financiering, controle en verantwoording op zijn plaats zijn. We bepalen vooraf welke informatie over inspanningen, resultaten en uitgaven nodig is. Waarbij het van belang is de balans te bewaken tussen de inzet van en verantwoording over publieke middelen, de administratieve belasting van medewerkers in het onderwijs en de mate waarop scholen de vrijheid hebben de beste keuzes te kunnen maken om de vertragingen bij hun leerlingen in te lopen. Op 21 mei 2021 hebben wij uw Kamer een brief gestuurd over de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs.
Wat is uw reactie op het artikel geschreven door onderwijsbestuurder Jeroen Goes over het Nationaal Plan Onderwijs? Kunt u daarbij specifiek ingaan op alle punten die hij benoemt en bekritiseert uit de brief die hierover naar scholen is gegaan?3
Jeroen Goes uit in zijn artikel een aantal zorgen over het Nationaal Programma Onderwijs na corona. Met het Nationaal Programma gaat in korte tijd veel extra geld naar scholen. Dat is van belang omdat voor veel leerlingen de situatie ernstig is en we hen niet kunnen laten wachten. Het Nationaal Programma beoogt een balans te vinden tussen ruimte voor de scholen en duidelijke kaders, juist vanwege de ernst van het probleem en de hoeveelheid geld. We geven daarbij ruimte aan de deskundige blik van schoolleiders en leraren; zij kennen de leerlingen en kunnen de beste inschatting maken van wat werkt op hun school. We willen de scholen vragen deze kennis te combineren met de inzet van beproefde methodieken. Van scholen wordt een extra inspanning gevraagd, maar wel op zo’n manier dat het zoveel mogelijk aansluit bij wat scholen al doen en bovenal ten goede komt aan de leerling. Het gaat er uiteindelijk om dat leerlingen hun opgelopen achterstanden of vertragingen kunnen inhalen. We zien gelukkig dat veel scholen dit goed oppakken. Scholen uiten ook hun zorgen over de belastbaarheid. Uitstel is echter geen optie: we gaan nu de scholen ruimhartige (financiële) ondersteuning geven, want elke maand nog meer vertraging werkt lang door bij leerlingen.
Jeroen Goes uit ook zorgen omdat het geld via een generieke regeling wordt verdeeld, terwijl de problematiek per school sterk kan verschillen. We weten inderdaad dat sommige (groepen) leerlingen onevenredig hard geraakt zijn door de coronacrisis, niet alleen op cognitief vlak maar juist ook sociaal-emotioneel vanwege bijvoorbeeld een complexe thuissituatie. Juist daarom investeren we met het Nationaal Programma extra in leerlingen die dat harder nodig hebben door scholen met veel leerlingen met een hoog risico op achterstanden extra middelen en ondersteuning te bieden. Schoolbesturen en gemeenten hebben zelf ook een rol in het signaleren van bijvoorbeeld schoolverschillen of multiproblematiek op scholen, en de vraag wat er eventueel extra of anders nodig is op scholen met meer coronagevolgen. Wij ondersteunen die scholen met extra ondersteuning en we roepen het schoolbestuur op in gesprek te gaan met zijn scholen en schoolleiders over wat er nodig is om voor alle leerlingen de juiste ondersteuning te bieden.
Met de brief aan scholen hebben we bestuurders, schoolleiders en hun teams geïnformeerd over wat het Nationaal Programma behelst, wat we van hen verwachten en wat scholen van het Ministerie van OCW kunnen verwachten. In het artikel worden vraagtekens geplaatst bij deze planning. In de brief zijn de verschillende stappen in de tijd gezet, als suggestie richting scholen en om zoveel mogelijk aan te sluiten bij hun reguliere plancyclus: schoolscan in april, het kiezen van interventies in mei, het maken en vaststellen van de plannen in mei/juni. Het is niet verplicht om de stappen op deze momenten in de tijd te zetten, deze kunnen ook in elkaar overlopen. Ook kan het schoolprogramma in de loop van het schooljaar worden bijgesteld. Het is in ieder geval van belang dat scholen voor het begin van het schooljaar 2021/2022 hun schoolprogramma’s hebben vastgesteld, zodat zij met ingang van het nieuwe schooljaarkunnen starten met hun aanpak om de opgelopen vertragingen in te lopen.
Hierna volgt een reactie op de overige punten uit het artikel.
Een aanbod in de zomervakantie is van belang voor leerlingen die extra aandacht kunnen gebruiken. In het artikel wordt de zorg geuit dat dit ten koste gaat van de belastbaarheid van het personeel van scholen. Daarom is er de ruimte voor scholen en schoolbesturen om dit bovenschools te organiseren met de hulp van de gemeente en met inzet van anderen dan het personeel van de school. Het aanbod hoeft niet enkel gericht te zijn op het inlopen van cognitieve vertragingen, het kan ook juist gericht zijn op welbevinden van leerlingen.
In het artikel worden vragen gesteld over wat de schoolscan inhoudt. Met de schoolscan wordt bedoeld dat scholen een goede analyse moeten maken van de behoeften en problemen bij leerlingen en binnen de school, zodat de school passende interventies kan kiezen om de vertragingen veroorzaakt door corona mee aan te pakken. Hierbij kunnen scholen uiteraard aansluiten bij data en systemen die zij zelf al gebruiken. Veel scholen doen dit ook al. Op 8 april jl. is een stappenplan gepubliceerd voor bo, vo en (v)so / pro / lwoo dat scholen kunnen gebruiken voor hun eigen analyse.
Het artikel bevat tevens vragen over de inhoud van de «menukaart». Inmiddels is de menukaart met behulp van docenten, schoolleiders en de wetenschap vormgegeven. U bent hierover geïnformeerd middels de brief over de menukaart van 10 mei. De menukaart is vormgegeven van bewezen of zeer-aannemelijk effectieve interventies voor scholen die ingezet kunnen worden voor het inlopen van de leervertraging. Hierdoor wordt het geld ingezet voor het doel, op een effectieve wijze. In het Verenigd Koninkrijk bestond al een overzicht van effectieve interventies die zijn gericht op het terugdringen van vertragingen. Die staan in de toolkit van het Britse kennisinstituut Education Edowment Foundation (EEF). Deze toolkit is tot stand gekomen op basis van een meta-analyse van jarenlang internationaal onderzoek. Deze interventies hebben het startpunt gevormd voor de menukaart. In de menukaart zijn zowel de cognitieve ontwikkeling als de sociaal-emotionele ontwikkeling, welbevinden, schoolontwikkeling en professionalisering meegenomen. De menukaart biedt ruimte aan scholen om in de praktijk een eigen toepassing te geven aan de gekozen maatregelen. De menukaart zal gedurende de looptijd van het Nationaal Programma worden doorontwikkeld aan de hand van aanvullend onderzoek en ervaringen van scholen.
Het artikel adresseert de gevraagde instemming van de medezeggenschap. Voor het slagen van de aanpak die scholen kiezen is het van belang dat de plannen in afstemming met personeel, ouders (en leerlingen) tot stand komen. Niet alleen via de formele medezeggenschap, maar ook in dialoog. Het is aan scholen om daar in onderling overleg invulling aan te geven. Het ook tijdig betrekken van de medezeggenschap draagt eraan bij dat zij hun instemmingsrecht op een goede manier kunnen uitoefenen.
Het artikel gaat ook in op de rol van gemeenten. Het leeuwendeel van het budget van het Nationaal Programma gaat naar scholen, maar ook gemeenten ontvangen een deel en hebben dus een rol. De gemeente kan aanvullend bovenschoolse maatregelen nemen of maatregelen in de voorschoolse educatie treffen. Ook kan de gemeente een rol hebben bij interventies gericht op zorg en welzijn in de school, of bij het bevorderen van samenwerking tussen schoolbesturen, kinderopvangorganisaties, zorg, sociaal werk etc. Het Nationaal Programma Onderwijs is onderdeel van de Rijksbrede ondersteuning jongeren. Voor 1 juni zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de samenhang van de verschillende steunpakketten en programma’s die gericht zijn om jongeren te ondersteunen en perspectief te bieden in deze coronaperiode. We roepen de gemeenten op om bij het maken van hun plannen de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs in samenhang te bezien met de extra middelen die zij via het Gemeentefonds ontvangen vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit gesprekken met gemeenten blijkt dat velen klaar staan om scholen te ondersteunen. Ook voor gemeenten komt ondersteuning beschikbaar.
Tot slot stelt het artikel vragen bij de financiën. Het bedrag dat in de brief aan scholen is genoemd is een indicatie van het bedrag per leerling, dat per schooljaar zal worden uitgekeerd. Scholen worden in juni hierover nader geïnformeerd.
In hoeverre verwacht u dat de uitvoering van dit plan haalbaar is voor scholen gezien het strakke tijdspad terwijl de werkdruk al torenhoog is, en nu nog hoger in crisistijd? Bent u bereid dit tijdspad te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De problematiek die is ontstaan als gevolg van corona is urgent. Er is op korte termijn actie nodig om de opgelopen vertragingen zoveel mogelijk weg te werken, daarom is het niet wenselijk het tijdpad te verruimen, maar om in het funderend onderwijs bij de schoolscan en het vormen en vaststellen van het schoolprogramma zoveel mogelijk aan te sluiten bij de reguliere plancyclus van de scholen. Scholen hebben de ruimte om gedurende het schooljaar en de looptijd van het Nationaal Programma plannen en interventies bij te stellen als de situatie daar om vraagt. We willen scholen vragen in ieder geval om over een jaar de schoolscan opnieuw uit te voeren om het beeld dan opnieuw in kaart te brengen.
Scholen kunnen hulp krijgen bij de analyse (schoolscan) en keuze van interventies, maar ook bij de organisatie van de uitvoering. Daarnaast willen we er op wijzen dat scholen binnen een bestuur of samenwerkingsverband soms te maken zullen hebben met vergelijkbare problematiek, en dan kan het zijn dat het verstandig is om bepaalde interventies bovenschools of bovenbestuurlijk te organiseren. Besturen, samenwerkingsverbanden en gemeenten kunnen hierbij hulp aanbieden.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de aandachtspunten van de AR, namelijk duidelijk maken wat het beoogde maatschappelijk doel is en vooraf bepalen welke informatie over resultaten en uitgaven nodig is in overleg met onderwijsinstellingen en de Kamer? Op welke termijn kan de Kamer de uitwerkingen hiervan tegemoet zien?
Het maatschappelijk doel van het Nationaal Programma Onderwijs is helder omschreven in de Kamerbrief van 17 februari jl. Het beoogde doel is om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. De problemen in het onderwijs zijn zo dringend dat er zo snel mogelijk actie nodig is om de opgelopen vertragingen en achterstanden in te lopen.
In de uitwerking van de monitoring van de resultaten en uitgaven – die op dit moment in volle gang is – nemen we de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer mee. Om een landelijk beeld te krijgen van de beoogde resultaten van het Nationaal Programma Onderwijs, zijn wij voornemens om scholen in het funderend onderwijs te vragen om aan het begin van schooljaar 2021/2022 in ieder geval over drie dingen te rapporteren. Ten eerste willen we scholen vragen te laten weten of ze een schoolscan en een daarop gebaseerd plan hebben gemaakt, ten tweede of dat plan instemming heeft van de medezeggenschapsraad en ten derde op hoofdlijnen wat er uit de scan is gekomen en welke maatregelen ze hebben gekozen. Er wordt gewerkt aan een zo eenvoudig mogelijke manier om dit te doen.
Daarnaast zijn wij voornemens om schoolbesturen zich in het jaarverslag via XBRL (het portaal van DUO waar jaarrekeningcijfers en beleidsinformatie wordt ingelezen) te laten verantwoorden over de specifieke besteding van middelen in het kader van het Nationaal Programma. Ook zullen zij zich in XBRL verantwoorden over het instemmingsproces van de MR. Op deze manier verkrijgt OCW uniforme verantwoordingsinformatie over de middelen die vanuit het Nationaal Programma Onderwijs beschikbaar komen. De informatie uit het jaarverslag 2021 is in het najaar van 2022 beschikbaar voor de Tweede Kamer. Vanaf het najaar van 2021 sturen we Uw Kamer een halfjaarlijkse voortgangsrapportage.
Voor het mbo, ho en het onderdeel onderzoek wordt op dit moment uitwerking gegeven aan de operationele doelstellingen uit het Nationaal Programma Onderwijs. De overkoepelende doelstelling, het inhalen van de opgelopen vertraging en het voorkomen van verdere vertraging, staat alle betrokkenen in de sectoren helder voor ogen. In contacten met de sector-besturen en de instellingen ervaren wij een groot gedeeld gevoel van urgentie om de toegekende middelen gericht en verantwoord in te zetten. We beogen deze uitwerking en het gezamenlijk monitoren van de inzet van de middelen en het doelbereik vast te leggen in een bestuurlijke afspraak met de sectoren. Daarbij vinden we het belangrijk om een zorgvuldig evenwicht te vinden tussen het beperken van de administratieve lasten van onderwijsinstellingen en het verzamelen van relevante informatie om vast te stellen of het geld aan de juiste doelen is besteed en tot de beoogde maatschappelijke resultaten leidt. Hiervoor maken de instellingen, net als in het funderend onderwijs, een actieplan waarvoor instemming van de medezeggenschap vereist is.
Bent u het eens met de AR dat bij lumpsumsystematiek ook gestandaardiseerde verantwoording door scholen zelf met uniforme informatie hoort? Bent u bereid deze voorwaarde te stellen voor het Nationaal Programma Onderwijs? Kunt u uw antwoorden toelichten?
We hechten er aan dat de verantwoording over publieke middelen transparant is en dat de middelen worden besteed aan het maatschappelijke doel waarvoor ze bestemd zijn. Dat geldt zeker voor de middelen voor het Nationaal Programma.
Voor de verantwoording van besteding van middelen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs wordt beoogd om in het funderend onderwijs gebruik te maken van gestandaardiseerde verantwoording, aangevuld met een aantal specifieke vragen. Deze verantwoording van de middelen vanuit het Nationaal Programma zal als eis vermeld staan in de regeling.
In de jaarrekening en het bestuursverslag zal het schoolbestuur zich zoals gebruikelijk verantwoorden over de besteding van middelen en over geboekte resultaten. Aanvullend zal het schoolbestuur zich verantwoorden over het gelopen proces waarbij instemming van de MR is gevraagd voor de schoolprogramma’s. In het XBRL-portaal zullen scholen in het funderend onderwijs specifiek inzicht geven in waar de middelen aan zijn besteed en of het gesprek heeft plaatsgevonden met de MR en of er instemming heeft plaatsgevonden. Op deze manier verkrijgen we de beschikking over uniforme informatie over de verantwoording van de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs.
Met de mbo-instellingen, hogescholen, universiteiten, kennisinstellingen en wetenschapsfinanciers maken we afspraken over de informatie die zij in hun bestuursverslag opnemen. Overigens hechten we er aan op te merken dat er in alle onderwijssectoren in toenemende mate gestandaardiseerde informatie beschikbaar is. Naast de financiële verantwoordingseisen die voor alle onderwijsinstellingen gelden, werken instellingen in de sectoren samen met het Ministerie van OCW aan tal van manieren om informatie aan professionals in de sector, de samenleving en de politiek beschikbaar te stellen.
Welke concrete en meetbare doelen heeft u nu al gesteld ten aanzien van het Nationaal Programma Onderwijs, zodat achteraf gecontroleerd kan worden of het geld goed is besteed of niet?
Uitgangspunt is dat de achterstanden die vanwege coronapandemie zijn opgelopen de komende jaren worden ingelopen. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om ervoor te zorgen dat de interventies een duurzaam effect hebben op de onderwijskwaliteit.
We zijn voornemens om de voortgang van het programma en het effect van de interventies op verschillende manieren te volgen de komende jaren. Met een nulmeting zal allereerst een landelijk beeld gegeven worden van de omvang en de aard van de vertragingen in het funderend onderwijs. Vervolgens zullen we gedurende de looptijd van het programma door middel van een landelijke resultaatmonitor en implementatiemonitor volgen hoe de uitvoering van het Nationaal Programma vordert en in hoeverre het lukt om de vertraging in het onderwijs in te lopen. De informatie van deze monitoring kan reden zijn om bij te sturen of beleid aan te passen. Voor de monitor in het funderend onderwijs zal onder andere gebruik worden gemaakt van analyses van LVS-data en eindresultaten. In alle sectoren zal gebruik worden gemaakt van DUO-data over onderwijsloopbanen, resultaten uit onderzoeken van o.a. de inspectie en nieuw op te zetten onderzoeken.
Deelt u de mening dat de coronacrisis de achterstanden en de kansenongelijkheid in het onderwijs alleen maar hebben vergroot en incidenteel geld daarvoor niet (alleen) de oplossing is, maar er ook structureel meer geld geïnvesteerd moet worden in het onderwijs zoals een meerderheid van de schoolleiders ook graag wil? Kunt u uw antwoord toelichten?
We delen de mening dat door de coronacrisis de achterstanden in het onderwijs zijn vergroot, en dat leerlingen die al een grotere achterstand hadden harder zijn geraakt. Daarom zijn we voornemens om nu actie te ondernemen om de opgelopen vertragingen zo snel als mogelijk in te lopen. Het idee is om het Nationaal Programma zo vorm te geven, dat de scholen met de grootste uitdagingen, de meeste ruimte krijgen. Het gaat bij deze vertragingen en achterstanden om een tijdelijk probleem, waarvoor dus ook tijdelijke middelen komen. Het huidige kabinet is demissionair en het is dus niet aan dit kabinet om uitspraken te doen over structurele extra middelen.
Het bericht dat Nederland niet is uitgenodigd voor de door de VS georganiseerde klimaattop |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «President Biden Invites 40 World Leaders to Leaders Summit on Climate»1 en «Nederland is allang geen leider meer op klimaatgebied»?2
Ja.
Klopt het dat Nederland niet is uitgenodigd voor deze door de VS georganiseerde klimaattop?
De Verenigde Staten (VS) hebben Nederland uitgenodigd voor het ministeriële overleg over adaptatie en weerbaarheid, als onderdeel van de klimaattop. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal deelnemen aan deze bijeenkomst op 22 april, die evenals de gehele top online te volgen is voor publiek. Nederland is verheugd dat adaptatie op de agenda staat. Nederland pleit internationaal voor meer aandacht voor adaptatie en heeft dat ook in de contacten met de VS uitgedragen. Het ministeriële overleg van de klimaattop biedt een goede mogelijkheid om de follow-up van de Climate Adaptation Summit te bespreken die Nederland eerder dit jaar organiseerde, en waaraan ook de Amerikaanse Klimaatgezant John Kerry heeft deelgenomen.
Hoe gaat u zich op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
Zie ook het antwoord op vraag 2. In het kader van de door dit kabinet geïntensiveerde klimaatdiplomatie is Nederland actief op verschillende fronten en in verschillende multilaterale gremia, zoals binnen de Verenigde Naties in de UNFCCC en de G20. Nederland benut die internationale contacten en andere bilaterale ontmoetingen voor het verkrijgen van informatie over mondiale voortgang op klimaatgebied. Dat zal voor deze klimaattop niet anders zijn.
Gaat u na afloop contact opnemen met de deelnemers van deze klimaattop? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de informatie die zal worden uitgewisseld op deze internationale klimaattop, meer specifiek de informatie die zal worden ingebracht door de aanwezige internationale klimaatkoplopers?
De Kamer wordt elk jaar door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bij Kamerbrief geïnformeerd over de stand van zaken van de mondiale klimaatdiplomatie op een breed scala van onderwerpen. De voortgang op het gebied van de mondiale ambities van het Kabinet wordt hierin meegenomen. U ontvangt deze brief voor de zomer. Verder zal de Kamer verslagen ontvangen van voor klimaat relevante multilaterale bijeenkomsten, zoals de G20, COP-26 en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de Nederlandse inzet bij de internationale klimaattop in Glasgow (COP26) die vooralsnog in november 2021 zal worden georganiseerd?
Tijdens COP-26 zullen multilaterale besluiten genomen moeten worden door de landen die partij zijn bij de het raamverdrag inzake klimaatverandering (UNFCCC) en de Overeenkomst van Parijs. Deze besluiten zullen vooral in het teken staan van de afronding van de regels voor het uitvoeren van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Daarnaast zal COP-26 voorzitter het Verenigd Koninkrijk de aandacht vestigen op de nationale klimaatplannen die landen in aanloop naar COP-26 zullen indienen en de mondiale transities die nodig zijn voor een klimaatneutrale en klimaatweerbare samenleving. Nederland neemt in EU-verband actief deel aan de onderhandelingen over de multilaterale besluiten en bijdragen aan de verschillende politieke doelen die de COP-26 voorzitter heeft gesteld3. U ontvangt in het najaar een Kamerbrief omtrent de Nederlandse inzet voor COP-26.
Erkent u dat het uitblijven van een uitnodiging voor de door de VS georganiseerde klimaattop (terwijl diverse internationale klimaatkoplopers wel mogen deelnemen) een pijnlijke bevestiging is van de gebrekkige internationale status van Nederland als het gaat om het aanpakken van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat zegt het u dat Nederland internationaal niet wordt gezien als internationale klimaatkoploper?
Ik deel deze mening niet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland, vooruitlopend op een aanscherping van het Europese 2030-reductiedoel, haar nationale ambities opgehoogd. Hiernaast heeft het kabinet de afgelopen jaren actief en succesvol gelobbyd om in Europa de klimaatambities fors aan te scherpen. Nederland heeft het voortouw genomen om het Europese klimaatdoel voor 2030 op te hogen naar een emissiereductie van tenminste netto 55% ten opzichte van 1990. Ook is in EU-verband een langetermijndoel afgesproken van klimaatneutraliteit in 2050. De Europese Unie is de eerste en tot nog toe de enige van de drie grootste mondiale uitstoters van broeikasgassen, die haar nationale klimaatambitie heeft aangescherpt. Daarmee geven we het voorbeeld voor de Verenigde Staten en China en andere landen uit de G20.
Erkent u dat dit een logisch gevolg is van de ontoereikende inspanningen van dit kabinet en vorige kabinetten om de klimaatcrisis aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie het antwoord op vraag 8.
Herinnert u zich dat u dit kabinet aankondigde als «het groenste kabinet ooit» en dat u Nederland meermaals afschilderde als internationale klimaatkoploper?
Ja.
Erkent u dat deze grootspraak haaks staat op de barre realiteit waarin Nederland onder andere kwam aanzetten met een boterzachte klimaatwet, het klimaatakkoord op diverse onderdelen liet dicteren door grote vervuilers, onderaan bungelt wat betreft het aandeel duurzame energie, liever naar de Hoge Raad stapte dan dat er actie werd ondernomen om het Urgenda-doel te halen en dat dit Urgenda-doel vervolgens ook werd gemist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft als een van de eerste landen wereldwijd een klimaatwet aangenomen, waarin is vastgelegd dat de nationale broeikasgasuitstoot vrijwel geheel wordt gereduceerd en die brede politieke steun geniet. Met het Klimaatakkoord heeft Nederland de nationale ambities voor 2030 in alle sectoren opgehoogd. Daarnaast heeft Nederland een leidende rol gehad in het ophogen van de Europese klimaatambities. Sinds 2017 heeft Nederland met een klimaatambitieuze EU-kopgroep, die toen begon met drie andere EU-lidstaten, nauw samengewerkt om dat mogelijk te maken. De ophoging van het 2030-doel in de Europese Unie, dat dit jaar nader wordt uitgewerkt in wet- en regelgeving voor de verschillende sectoren, zal ook doorwerken op het nationale klimaatbeleid. Tot slot heeft het kabinet een groot pakket aan maatregelen ingezet in het kader van het Urgenda-vonnis. De definitieve en vastgestelde uitstootcijfers over 2020 volgen in januari 2022.
Erkent u dat er een crisisaanpak nodig is voor de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van de klimaatcrisis is een urgente opgave. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven hoe het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor heeft ingezet. Het is nu aan het nieuwe kabinet om te bepalen hoe de aanpak tegen klimaatverandering wordt voortgezet.
Erkent u dat het aankomende kabinet zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet doen om een verdere opwarming van de aarde te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de door de VS georganiseerde klimaattop op 22 en 23 april?
Ja.
Het bericht ‘Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veehouderij schrikt van vondst giftige schimmel in partij veevoer» waarin kenbaar wordt gemaakt dat aflatoxine is gevonden in veevoer?1
Ja.
Wat is de reden dat pas na een maand deze besmetting aan het licht is gekomen en op welke manier is dit uiteindelijk toch gevonden?
De sector heeft een regulier proces ter controle van diervoederveiligheid, gebaseerd op het voedselveiligheidsplan en afhankelijk van het land van afkomst van het product. Deze controle gaat via een steekproef per kwartaal, vandaar de termijn van een maand. De eerste analyse vindt plaats bij de primaire producent en eventueel daarna nog een keer bij een leverancier. De frequentie van monsterneming is gebaseerd op de indeling van landen in hoog, midden of laag risico op het voorkomen van aflatoxine. Vanwege het mogelijke risico van aflatoxine hanteert de diervoedersector een specifiek bovenwettelijk protocol van risicobeheersing met bovenwettelijke, strengere normen. Dankzij dit protocol kwam de besmetting aan het licht bij een diervoederbedrijf.
Hoeveel voer is sinds het incident geleverd aan Nederlandse melkveehouders?
Sinds het bekend worden van de overschrijding is er geen verontreinigd diervoeder meer geleverd aan Nederlandse melkveehouders omdat het betrokken diervoederbedrijf onmiddellijk is gestopt met het uitleveren van het betreffende diervoeder. Ook zijn de al uitgeleverde partijen diervoeder door de sector onmiddellijk bij de veehouders geblokkeerd.
Binnen hoeveel uur zijn de betrokken melkveebedrijven geblokkeerd?
De betrokken veehouders zijn, op dezelfde dag dat de melding bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Stichting Controle Orgaan voor Kwaliteits Zaken (COKZ) is gedaan, geïnformeerd en geblokkeerd door de zuivelsector zelf (op 26 maart 2021). De Stichting COKZ is in Nederland de bevoegde autoriteit als het om zuivel en eieren gaat. Zij controleert of de sector de juiste stappen neemt in zo’n situatie.
Hoe wordt geïmporteerd voer gecontroleerd op giftige stoffen? En op welke manier worden exportcertificaten van geïmporteerd voer gecontroleerd?
Het maïsglutenvoer is niet als diervoeder geïmporteerd. In deze casus kwam de partij maïs uit Frankrijk. In Nederland heeft het levensmiddelenbedrijf een levensmiddel geproduceerd van deze maïs en de reststroom, het maïsglutenmeel, had als bestemming diervoeder. Het levensmiddelbedrijf dat de maïs in Nederland heeft verwerkt, is verantwoordelijk voor het voldoen aan de wettelijke limieten voor contaminanten zoals aflatoxine.
De NVWA ziet hierop toe en de controle bestaat uit het controleren van het voedselveiligheidsplan van het bedrijf. Ook neemt de NVWA zelf monsters van diervoeders en laat deze analyseren op verontreinigingen zoals aflatoxine.
Klopt het dat exportcertificaten waarin analyserapporten uit landen van herkomst niet altijd betrouwbaar zijn? Zo ja, hoe wordt de veiligheid gegarandeerd?
De veiligheid van partijen moet worden gegarandeerd door bedrijven zelf. Ondanks dat er bij een partij een analysecertificaat aanwezig is, dienen zij op basis van hun voedselveiligheidsplan ook eigen controles en onderzoeken op aangekochte partijen uit te voeren op basis van risico. De NVWA controleert op dit voedselveiligheidsplan.
Het analysecertificaat geeft aan dat het monster conform is. Het kan echter zijn dat er bij transport of opslag van de partij alsnog schimmelvorming ontstaat. Verder is het niet totaal uit te sluiten dat er wel een verontreiniging is, maar dat deze niet homogeen in de partij zit, maar op bepaalde plekken (spotbesmetting), en dit kan dan gemist worden bij monsterneming van de partij.
Klopt het dat de besmette mais uit Frankrijk is geïmporteerd? En in welke risicogroep is dit herkomstland ingedeeld als het aankomt op aflatoxine (hoog-, midden- of laagrisicoherkomstland)?
De verontreinigde maïs was afkomstig uit Frankrijk. Frankrijk staat op dit moment als een laagrisicoland ingedeeld (bron: SecureFeed, GMP+ International).
Wat wordt met het besmette geblokkeerde voer gedaan?
Het besmette geblokkeerde voer wordt afgevoerd richting vergisting om uit te sluiten dat dit nog in de diervoederketen terecht komt.
Op grond van welke wetgeving oordeelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat met verdunning van melk afkomstig van koeien die gevoerd zijn met besmet voer geen gevaar voor de volksgezondheid is geweest? Welke normen hanteert de NVWA hierbij?
De wettelijke maximum limiet voor aflatoxine M1 in melk is 0,050 microgram per kg. Dit staat in Verordening (EG) nr. 1881/2006, regel 2.1.13, «Rauwe melk, warmte behandelde melk en melk voor producten op basis van melk».
De NVWA heeft op basis van de verdunningen in boerderijmelk kunnen inschatten dat de limieten niet werden overschreden in de uiteindelijke consumptiemelk. Als de melk opgehaald wordt bij boeren, wordt deze in de Rijdende MelkOntvangst (RMO) van de ontvanger van boerderijmelk al verdund, omdat de ontvanger van boerderijmelk van meerdere boerderijen melk ophaalt. Vervolgens wordt de melk verder verdund in het melkverwerkingsbedrijf, omdat daar melk wordt verzameld en verwerkt. Consumptiemelk en andere zuivelproducten zoals die in de winkel staan, zijn dus een mengsel van melk van vele boerderijen, dus het gehalte aan aflatoxine – als dat onverhoopt aanwezig is – wordt sterk verdund.
Naast grootschalige zuivelfabrieken is ook melk boven de wettelijke limiet geleverd aan een viertal kleinschalige zuivelbereiders. Hier speelt de verdunning niet of minder en zijn de zuivelproducten geblokkeerd en zijn ze nog in onderzoek.
Zit de controle op aflatoxine ook in het Nationaal Plan Diervoeders? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze controle zit ook in het Nationaal Plan Diervoeders. Zowel bij importstromen, veevoederbedrijven als bij primaire bedrijven worden monsters genomen ten behoeve van controle op mycotoxines (waaronder aflatoxine M1).
Zijn verhogingen van aflatoxine geconstateerd uit de dagelijkse monitoring van melk? Zo ja, wat is er met deze resultaten gebeurd?
De betrokken melkveehouderijen zijn geblokkeerd. Voor accepteren van de melk van deze veehouderijen moet de melk in de tank onderzocht worden – op basis waarvan besluit genomen wordt of de melk opgehaald kan worden door de melkverwerker. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen er een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. De melk van deze veehouderijen is uitgesloten van het consumptiekanaal.
Melk wordt gemonitord in jaarlijkse monitoringsprogramma’s uitgevoerd door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) (dit betreft 480 monsters, per monsteronderzoek worden 4 melkveehouderijen onderzocht waardoor de resultaten betrekking hebben op 1920 melkveehouderijen) en de Stichting COKZ (betreft 540 monsters). Hier zijn geen normoverschrijdingen geconstateerd.
Kunt u een tijdlijn geven met de gebeurtenissen, wanneer welk feit geconstateerd werd en welke acties zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdlijn diervoeder:
Tijdlijn melk:
De NZO heeft op 26 maart de Stichting COKZ geïnformeerd over blokkade van 228 melkveehouderijen (inclusief 2 geitenhouderijen). De sector blokkeerde zelf de betrokken bedrijven. Voordat de melk van deze bedrijven opgehaald mocht worden, is het volgende protocol gevolgd: eerst de tankmelk onderzoeken, op basis waarvan besluit wel of niet ophalen van de boerderijmelk door de meldverwerkingsbedrijven. Successievelijk zijn zo alle geblokkeerde melkveehouderijen onderzocht. Als uit het onderzoek blijkt dat de melk aan de wettelijke limiet voldoet, dan wordt deze opgehaald. Uit onderzoek door de zuivelondernemingen blijkt dat bij 29 melkveehouderijen een overschrijding van de wettelijke limiet aan de orde was. Hier is de melk niet opgehaald en is vanaf dat moment ook steeds de opvolgende productie van melk onderzocht. Dit onderzoek is voortgezet totdat bleek dat de melk van deze betrokken melkveehouderijen weer voldeed aan de wettelijke limiet, waarna de melk weer werd opgehaald. Op 6 april 2021 is vastgesteld dat bij alle melkveehouderijen de melk weer aan de wettelijke limiet voldeed. Volgens de NVWA is er voor vlees geen risico geweest.
Matchfixing en het Instituut Sportrechtspraak (ISR) |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht «Matchfixing in het basketbal: spelers verdacht van opzettelijk verliezen vier wedstrijden»?1
Het manipuleren van sportwedstrijden is een bedreiging voor eerlijke sportbeoefening en schaadt het vertrouwen en het plezier van de sportliefhebber.
Wat vindt u van het bericht dat het Instituut Sportrechtspraak (ISR) heeft besloten de zaak stil te leggen, omdat het aangeeft te weinig geld en bevoegdheden te hebben voor verder onderzoek?
De betreffende zaak werd stil gelegd vanwege doodlopende sporen in het buitenland en niet vanwege gebrek aan middelen of bevoegdheden.
Bent u het eens met stelling van het ISR dat zij te weinig bevoegdheden hebben voor verder onderzoek naar matchfixing? Zo ja, waar kunnen deze bevoegdheden worden uitgebreid?
Onderzoek naar matchfixing is zeer complex, is veelal grensoverschrijdend en vergt veel inzet en middelen. Het ISR is een private organisatie en heeft derhalve niet de beschikking over de opsporingsmiddelen die zijn voorbehouden aan onze opsporingsinstanties. Het is ook niet de bedoeling van de wetgever dat private organisaties zich over dergelijke onderzoeken buigen en over voor burgers ingrijpende middelen kunnen beschikken.
Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. De aanpak van matchfixing is erbij gebaat om met opsporingsinstanties, kansspelaanbieders én de sport dit probleem gezamenlijk aan te pakken, waarbij de onderlinge taken gescheiden, maar in overleg worden uitgevoerd.
Kunt u in het bestrijden van matchfixing de relatie beschrijven tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie en het ISR? Zo ja, kunt u hierbij aangeven wat ieders bevoegdheden zijn?
De opsporing en vervolging binnen het strafrecht is de bevoegdheid van politie en Justitie (FP). Ook voor matchfixing. Politie en Justitie beschikken over de opsporingsmiddelen die zijn benoemd in het wetboek van Strafvordering, voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Het ISR kan wel binnen de kaders van het tuchtrecht onderzoek doen en sporters die zich schuldig maken aan matchfixing tuchtrechtelijk vervolgen. Daarbij wil ik benadrukken dat de Stichting ISR een private partij is die zich niet begeeft op het terrein van opsporing van strafbare feiten, maar verantwoordelijk is voor het tuchtrechtelijk onderzoek en de sanctionering van overtreders voor de aangesloten sportbonden.
Voor een effectieve preventie, signalering en aanpak van matchfixing is samenwerking tussen alle betrokken partners zowel vanuit de sport als de opsporing noodzakelijk. In Nederland wordt deze samenwerking vormgegeven in het signalenoverleg sportfraude (operationeel), Nationaal Platform Matchfixing (beleidsmatig) en Strategisch Beraad Matchfixing (strategisch).
Kunt u een beknopt overzicht geven van hoe matchfixing wordt aangepakt in andere landen binnen de Europese Unie en daarbij aangeven hoe deze landen hun taken en bevoegdheden tussen sportrechtspraak, OM en politie hebben geregeld?
Momenteel wordt in het kader van het herijken van de structuur rond de bestrijding van matchfixing naar andere landen gekeken hoe die dit georganiseerd hebben. Vooruitlopend op de definitieve uitkomsten hiervan kan aan worden gegeven dat er geen eenduidige wijze is waarop dit in andere landen is geregeld.
Ziet u een verband tussen deze uitspraak van het ISR en het bericht «Sportrechtbank kraakt door machtsmisbruikzaken», waarin wordt gesteld dat zaken te lang duren en procedures niet optimaal verlopen vanwege beperkt budget?2
Nee, de mededeling van het ISR heeft specifiek betrekking op de matchfixingonderzoeken en de beperking in opsporingsmiddelen en gegevensuitwisseling.
Zijn de extra financiële middelen voor het ISR, waarover u eerder berichtte, ook bedoeld voor extra capaciteit in onderzoek naar matchfixing? Zo ja, om hoeveel extra geld gaat het in totaal en is dit voldoende voor het uitbreiden van de capaciteit van het ISR voor onderzoek naar matchfixing? Zo nee, waarom niet?3
Ja. De extra financiële steun voor het ISR heeft als doel om ook in de toekomst bij een stijging van het aantal meldingen adequate opvolging te kunnen blijven geven aan grensoverschrijdend gedrag. Hier valt (onderzoek naar) matchfixing ook onder, met daarbij dus de kanttekening dat indien zicht wordt gekregen op een strafbaar feit de zaak overgaat naar opsporing en OM. Met de extra financiële steun gaat de financiering van het ISR richting een structurele 1 miljoen per jaar.
Heeft er na het onderzoek van de Tilburg Universiteit in 2013 nog vervolgonderzoek van vergelijkbare grootte plaatsgevonden over de mate van matchfixing in Nederland? Zo nee, zijn er plannen om een vervolgonderzoek te starten? Zo ja, welk(e) onderzoek(en) betreft dit?4
Er vindt op dit moment een grootschalig Europees onderzoek naar sport-gerelateerde matchfixing plaats: EPOSM, Evidence-based Prevention Of Sporting-related Match-fixing5. Uitgevoerd door Universiteit Gent en Utrecht, co-gefinancierd door het Erasmus+ programma van de Europese Unie. Het onderzoek loopt nog, het deelrapport over Nederland wordt volgende maand verwacht.
Dat is bij mijn weten het eerste grootschalige en min of meer
vergelijkbare onderzoek naar matchfixing dat is uitgevoerd sinds het onderzoek van Spapens en Olfers in 2013.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «gemeente Meppel gaat in gesprek met bewoners over uitbreiding prostitutiegebied»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zich twee prostitutiebedrijven in een woonwijk bevinden? Wat doet dit volgens u met de leefbaarheid van een wijk en/of straat?
Bij vragen over lokale situaties past de rijksoverheid grote terughoudendheid. Een generieke uitspraak over de invloed van prostitutiebedrijven op de leefbaarheid in een wijk en/of straat is ook niet mogelijk. De gemeenteraad kan – rekening houdend met de lokale situatie – een verordening vaststellen waarin voorschriften worden gesteld met betrekking tot het bedrijfsmatig geven van gelegenheid tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Het zal van de lokale context en de daarop toegesneden voorschriften afhangen of de gemeente tot het oordeel komt dat de leefbaarheid van een wijk of straat wezenlijk wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een of meer prostitutiebedrijven. De gemeenteraad heeft ook via het bestemmingsplan mogelijkheden om het vestigen van bedrijven te sturen.
Onderkent u dat met het vestigen van prostitutiebedrijven in woonwijken de leefbaarheid over het algemeen drastisch vermindert omdat prostitutiebedrijven vaak ook voor drugsproblematiek in de wijk zorgen? Hoe wilt u voorkomen dat prostitutiebedrijven drugsproblematiek veroorzaken?
Dat prostitutiebedrijven vaak met drugsproblematiek gepaard gaan, is een te algemene bewering om te kunnen onderschrijven. Het is uiteraard van belang dat een gemeente, net als bij de vestiging van andere bedrijven, ook bij de vestiging van prostitutiebedrijven de afweging maakt waar deze zich binnen de gemeentegrenzen het beste kunnen vestigen. Zaken als overlast voor de omgeving en gevolgen voor de openbare orde worden hierbij meegewogen. Gemeenten hebben de ruimte om hier keuzes in te maken op basis van de lokale situatie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de problematiek die gemeenten ervaren omtrent het aanwijzen van gebieden waarin prostitutie plaats kan vinden en het wachten op landelijke wetgeving hierover? Kunt u aangeven of gemeenten, vooruitlopend op de wet, al bepaalde maatregelen en voorbereidingen kunnen treffen?
Nee, ik ben er niet mee bekend dat gemeenten op dit moment problemen ervaren met het aanwijzen van gebieden waar prostitutie plaats kan vinden. Zoals bij vraag 2 en 3 aangegeven, is dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. Hiertoe hebben zij zelf instrumenten in handen. Dit verandert niet met de komst van de Wet regulering sekswerk (Wrs). Ook dan blijft het verstrekken van vergunningen voor seksbedrijven en het eventueel aanwijzen van gebieden waar prostitutie is toegestaan, een gemeentelijke bevoegdheid. Een belangrijk verschil is dat er onder de nieuwe wet meer uniformiteit komt: nu heeft nog niet iedere gemeente een vergunningplicht en zijn er dus ook gemeenten waar seksbedrijven zich vrij en zonder voorwaarden kunnen vestigen. Dat kan straks niet meer. Ook moeten seksbedrijven straks overal aan dezelfde vergunningseisen voldoen. Tot slot biedt de Wrs gemeenten de mogelijkheid om, op bepaalde gronden, geen vergunningen voor prostitutiebedrijven te verlenen. Zolang de wet niet in werking is getreden, is die mogelijkheid er niet.
Klopt het dat een nuloptie mogelijk is in het prostitutiebeleid van gemeenten? Bent u bereid gemeentebesturen hierover te informeren nu blijkt dat de burgemeester van Meppel spreekt over het feit dat gemeenten een gebied moeten aanwijzen waar prostitutiebedrijven zich kunnen vestigen en dat dit gebied groter moet zijn dan de bestaande locaties, zodat er keuze is?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 4. Zolang de «nuloptie» niet wettelijk mogelijk is gemaakt, kan een gemeente het niet onmogelijk maken voor prostitutiebedrijven om zich in de gemeente te vestigen. Er mogen voorwaarden worden gesteld, maar die mogen niet zover gaan dat deze feitelijk toch tot een algeheel vestigingsverbod leiden. De nuloptie is een voorgenomen wettelijke mogelijkheid om, op bepaalde gronden, de vestiging van prostitutiebedrijven tegen te gaan. Deze is opgenomen in de Wrs die op dit moment in de Tweede Kamer ligt.
Onderkent u dat dit zorgen baart bij inwoners van de betreffende wijken en dat dit problemen oplevert wat betreft de leefbaarheid in deze wijken?
In het artikel lees ik dat dit zorgen baart bij een deel van de inwoners van Meppel. Of een prostitutiebedrijf problemen oplevert voor de leefbaarheid is daarmee niet gezegd. Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie een inschatting te maken van de mate waarin een prostitutiebedrijf past in de omgeving. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid te bevorderen dat gemeenten bij het toewijzen van schaarse vergunningen rekening houden met de leefbaarheid in wijken en het aanwijzen van prostitutiebedrijven in woongebieden te vermijden?
Het is aan gemeenten zelf om op basis van de lokale situatie dergelijke afwegingen te maken. Zowel de huidige als de toekomstige wet- en regelgeving biedt hier mogelijkheden toe.
Bent u bereid aanvullende juridische kaders te bieden om gemeenten bij te staan in hun beleid rondom prostitutiebedrijven?
Nee. De wettelijke situatie is leidend voor het gemeentelijke prostitutiebeleid. De Wrs zal gemeenten reeds aanvullende wettelijke kaders bieden.
Het artikel 'Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur' |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afgewezen zorgaanbieders glippen weer binnen via de achterdeur»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik vind het onacceptabel dat zorgbehoevenden door fraude niet de zorg krijgen die ze nodig hebben. Geld dat bestemd is voor de zorg moet ook besteed worden aan de zorg.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zienswijze van de onderzoekers dat door het versnipperde zorgsysteem het ontbreekt aan een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren?
Het huidige zorgstelsel staat een eenduidige aanpak van aanbieders die onder de maat functioneren niet in de weg. Elke inkopende instantie heeft instrumenten om afspraken te maken met zorgaanbieders voor het leveren van goede kwaliteit en het rechtmatig declareren van geleverde zorg. Inkopers van zorg zetten zich in om goede zorg in te kopen voor zorgbehoevenden. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet (controle op rechtmatigheid). Veel oplossingen kunnen gevonden worden in het proces van inkoop en toezicht vanuit de eigen organisaties. Met nieuwe wetgeving op de toetreding van zorgaanbieders (Wtza) en de integriteit van de bedrijfsvoering (Wibz) worden daarnaast regels voor zorgaanbieders verder aangescherpt.
Door beperkingen aan het delen van persoonsgegevens tussen de organisaties zijn er helaas ook zorgaanbieders die frauderen en nu buiten beeld blijven. Daarom ligt het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) in de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel biedt instanties in het zorgdomein grondslagen voor de uitwisseling van (persoons)gegevens indien dat noodzakelijk is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Het wetsvoorstel vormt het kader voor twee afzonderlijke instrumenten, namelijk het Waarschuwingsregister zorgfraude en het Informatieknooppunt zorgfraude. Dit wetsvoorstel is begin 2021 controversieel verklaard.
Daarnaast heeft een werkgroep van vertegenwoordigers van zorgkantoren en gemeenten in december 2020 een advies uitgebracht met betrekking tot de gegevens die gemeenten en zorgkantoren nodig hebben bij het verdiepend dossieronderzoek naar pgb-fraude en bij zorg in natura. In de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) is aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe het advies van de werkgroep kan worden vertaald door aanpassingen in de wetgeving om bilaterale gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Al deze trajecten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de informatiepositie van inkooporganisaties en toezichthouders en daarmee aan een meer gerichte aanpak van frauderende zorgaanbieders.
Deelt u het standpunt dat in dit artikel verschillende problemen ten aanzien van het afsluiten van contracten en het leveren van zorg de revue passeren die ieder een andere oplossing vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat als een zorgverzekeraar fraude vaststelt, dat dit automatisch gevolgen moet hebben voor zorgcontracten die dat bedrijf heeft met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of met gemeenten? Of vindt u van niet en zo nee, waarom niet?
Het feit dat een zorgverzekeraar fraude vaststelt is op zichzelf onvoldoende reden voor gemeenten of DJI om automatisch de overeenkomst vroegtijdig te beëindigen. Het is voor inkooporganisaties van belang dat zorgaanbieders voldoen aan de door in dit geval gemeenten of DJI gestelde eisen. Daar kan een organisatie nog steeds aan voldoen, ook al beëindigt een andere inkopende organisatie een contract of verlengt deze niet. Het kan wel een reden zijn – en dat lijkt me ook heel verstandig – voor inkooporganisaties om het contractmanagement te intensiveren om zekerheid te krijgen over de kwaliteit en rechtmatigheid van de door de zorgaanbieder geleverde zorg.
Kunt u toelichten hoe het kan dat vervolgens diezelfde cliënten ondergebracht worden onder een andere wet, dus een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) krijgen?
Het is voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ) is verantwoordelijk voor de indicatiestelling van de Wlz. De indicatiestelling wordt onafhankelijk, objectief en uniform uitgevoerd. Aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria wordt de zorgbehoefte van de cliënt vastgesteld en daarmee of de cliënt in aanmerking komt voor de Wlz. Het gaat hier om een blijvende behoefte aan 24 uur zorg en/of toezicht in de nabijheid om ernstig nadeel te voorkomen. Pas wanneer de zorgaanbieder een cliënt(en) heeft met een Wlz-indicatie kan er een contract worden afgesloten met een zorgkantoor (zorg in natura) of is zorg via een persoonsgebonden budget (pgb) mogelijk.
Heeft u informatie over hoe vaak het voorkomt dat zorgaanbieders die geen contract krijgen bij een gemeente via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), proberen om cliënten onder te brengen in de Wlz? Hoe groot is dit probleem? Komt dit bij alle zorgkantoren voor?
Er is geen registratiesysteem voor zorgaanbieders die geen contract (meer) krijgen bij een gemeente en vervolgens cliënten onder willen brengen bij de Wlz. Het is dus niet duidelijk hoe groot dit probleem is.
Deelt u het standpunt dat hier het persoonsgebonden budget (pgb) in de Wlz niet voor bedoelt is?
Het pgb in de Wlz is inderdaad geen automatische optie voor zorgaanbieders die geen contract krijgen bij gemeenten. De Wlz is bedoeld voor mensen met een chronische ziekte of beperking die blijvend 24 uur per dag toezicht of zorg nodig hebben. Mensen kunnen ervoor kiezen hun Wlz-zorg via een pgb te regelen. Om hiervoor in aanmerking te komen, moet aan meerdere voorwaarden worden voldaan. Ten eerste is een Wlz-indicatie nodig, die door het CIZ wordt toegekend via een onafhankelijk, objectief en uniform proces (zie beantwoording vraag 6). Ten tweede toetsen zorgkantoren vervolgens of iemand met een Wlz-indicatie (of zijn/haar vertegenwoordiger) voldoende vaardig is om het pgb goed te beheren. Een overstap van de Wmo naar (zwaardere) Wlz-zorg is dus niet zomaar mogelijk.
Wat vindt u ervan dat een andere manier om de gemeentelijke cliënten binnenboord te houden is om dan maar hun zorgzwaarte te verlagen?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Arnhem om nadere informatie over de gang van zaken in te winnen. De gemeente heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de wijze waarop een besluit is genomen over een aanpassing van de zorgzwaartes van de cliënten in casu. Wijkcoaches beoordelen samen met de inwoners en anderen, zoals behandelaren en andere deskundigen, welke ondersteuning nodig is (aan de hand van het ondersteuningsplan dat per inwoner wordt opgesteld). Als de inwoner stappen heeft gezet op weg naar meer zelfstandigheid, kan er afgeschaald worden naar een lichtere vorm van ondersteuning. De zorgzwaarte is dus altijd een momentopname omdat beschermd wonen een tijdelijke voorziening is waarbij de ondersteuning erop gericht is dat de inwoner weer zelfstandig kan wonen. De zorgvraag van de inwoner is voor de gemeente leidend geweest bij de toekenning van zorg en niet het aanbod of de omstandigheden van de aanbieder. Met inwoners wordt en is daarbij op individueel niveau gekeken wat de bij hun zorgvraag passende toekenning is.
Op basis van de informatie van de gemeente constateer ik dat er geen sprake is van het binnenboord houden van cliënten door hun zorgzwaarte te verlagen. De situatie van de cliënt is voor de gemeente leidend geweest en niet de situatie van de aanbieder. Dit vind ik ook de juiste benadering.
Zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven is het voor zorgaanbieders niet zomaar mogelijk om zorg vanuit de Wlz te leveren. Daarnaast kunnen indicaties in de Wlz niet zomaar op verzoek van de zorgorganisatie worden bijgesteld. De zorgbehoefte wordt door het CIZ onafhankelijk onderzocht en vastgesteld aan de hand van de zorginhoudelijke toegangscriteria Wlz.
De Jeugdwet, de Wmo2015 en de Wlz hebben verschillende doelen en doelgroepen. Het is niet zo dat een aanbieder zelf de zorgzwaarte of indicatie kan aanpassen om vanuit een andere wet zorg of ondersteuning te bieden. Daarvoor gelden de hierboven beschreven procedures voor de verschillende zorgwetten. In de praktijk kan het wel voorkomen dat een zorgverlener verwijst naar een andere zorgvorm (met andere wettelijke regimes), juist vanwege de zwaarte of de soort problematiek en zorg die van toepassing is.
Wat vindt u ervan dat over de kwetsbare jongeren met een geestelijke gezondheidszorg (ggz)-problematiek heen, er door middel van bijstelling van de indicaties, zorgorganisaties in de benen worden gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom is bij de invoering van de Wlz in 2015 de mogelijkheid verdwenen om allerlei informatie op te vragen om goed fraudeonderzoek te kunnen doen? Denkt u niet dat het raadzaam is deze mogelijkheid weer in de Wlz op te nemen? Waarom vindt u van wel, of waarom van niet?
Bij de totstandkoming van de Wlz heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, in lijn met de AVG, geoordeeld dat artikel 54 AWBZ te ruim geformuleerd was. In de Wlz zijn op basis van de toen bekende gegevensstromen de artikelen 9.1.2 en 9.1.3 WIz geformuleerd. Gemeenten en zorgkantoren geven aan dat de huidige grondslag meer sluitend kan worden gemaakt in geval zorgaanbieders domein overstijgend werken en bilaterale gegevensuitwisseling in fraude onderzoek nodig is. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven is in de derde voortgangsrapportage rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 126) aangegeven dat de komende maanden wordt bekeken of en hoe dit kan worden opgelost, zoals door wijziging van wet- en regelgeving. Deze uitwerking is momenteel gaande.
Het bericht ‘Nederlands pensioengeld betrokken bij illegale veehandel en ontbossing Amazone’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de onderstaande artikelen waaruit blijkt dat Braziliaanse vleesverwerker JBS vee koopt uit de Amazone van illegale boerderijen, wat ondersteund wordt door de satellietbeelden van Global Forest Watch?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ambtenarenpensioenfonds ABP het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen (IMVB-convenant) heeft getekend en dus gecommitteerd is aan duurzaam beleggen?3
Ja.
Hoe passen de investeringen van ABP, die leiden tot ontbossing, bij de geïntensiveerde inzet van de overheid voor internationaal bosherstel?4
De geïntensiveerde inzet van het kabinet op internationaal bosbehoud en bosherstel is niet te verenigen met investeringen die leiden tot ontbossing. Het kabinet richt zich juist op het voorkomen van wereldwijde ontbossing en zet de daartoe beschikbare diplomatieke en financiële instrumenten in. Eén van de hoofddoelen van onze internationale inzet op bosbehoud en bosherstel is het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030.5 We willen daarom in EU-verband en vanuit Nederland ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens en houtproductie stimuleren, met als doel ontbossingsvrije ketens in 2030.
Nationaal draagt de overheid bijvoorbeeld bij aan de werkgroep Biodiversiteit van het Platform voor Duurzame Financiering van DNB. Deze werkgroep heeft recent een gids uitgebracht met praktische instrumenten om ontbossing tegen te gaan en risico’s te beperken.6 Ook in de EU zal het kabinet zich inzetten voor het voorkomen van wereldwijde ontbossingen in de financiële sector, bijvoorbeeld door te pleiten voor een ambitieuze toekomstige uitwerking van de duurzame taxonomie op biodiversiteit. Ten slotte draagt het kabinet internationaal bij aan de oprichting van Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD). De TNFD zal een vrijwillige internationale standaard voor de rapportage van duurzaamheid gerelateerde risico’s ontwikkelen.
Het kabinet vindt het vanzelfsprekend zeer zorgelijk als investeringen hebben bijgedragen aan ontbossing. Het kabinet verwacht daarom ook van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daar naar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Zo hebben vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.7
In de IMVO-beleidsnota (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven in te zetten op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die bij voorkeur op EU-niveau wordt ingevoerd. De Europese Commissie werkt aan een wetgevende voorstel op het gebied van duurzaam ondernemingsbestuur, waar gepaste zorgvuldigheid onderdeel van uitmaakt. Dit voorstel wordt verwacht in de tweede helft van 2021. Het kabinet zet in op ambitieuze EU-wetgeving en houdt daarover contact met de Europese Commissie. De uitwerking van de bouwstenen voor een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, die primair als input voor het Commissievoorstel dienen, gaat onverminderd door. Mocht een effectief en uitvoerbaar voorstel Europees niet van de grond komen, dan liggen de bouwstenen klaar voor het invoeren van nationale dwingende maatregelen.
Erkent u, met hoogleraar tropische bosecologie Pieter Zuidema van de Wageningen Universiteit, dat veeteelt de grootste veroorzaker van ontbossing in Brazilië is?5 Zo nee, hoe omschrijft u de rol van veeteelt in ontbossing in Brazilië?
Ontbossing in Brazilië is een complex proces, waarbij verschillende factoren zowel direct als indirect een rol spelen. De beschikbare gegevens wijzen er inderdaad op dat veeteelt de grootste aanjager van ontbossing in Brazilië is, in samenhang met een proces van landspeculatie, waar helaas ook (lokale) financiële instellingen bij betrokken zijn. De waarde van een stuk land neemt enorm toe nadat het is ontbost, waarmee wordt gespeculeerd op later gebruik voor veeteelt en soms ook landbouw (o.a. soja). Extensieve veeteelt is vaak de eerstvolgende stap na ontbossing in dat proces van veranderend landgebruik.
Zoals genoemd onder de beantwoording van vraag 3 verwacht het kabinet van pensioenfondsen dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen, UNGP’s en dat zij bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Het is de keuze en de verantwoordelijkheid van individuele pensioenfondsen in welke bedrijven zij wel of niet investeren. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan ontbossing niet duurzaam en erg onwenselijk zijn.
Op welke manier is het logisch dat een pensioenfonds dat duurzaam wil beleggen hierin investeert?
Zie antwoord vraag 4.
Is het label «duurzaam krachtens het IMVB-convenant» in overeenstemming met het feit dat ABP weet dat de keten in kwestie niet inzichtelijk is, dat het track record van JBS niet goed is, en dat onderzocht is dat JBS samen met Marfig en Minerva het meest betrokken is bij de ontbossing en illegale houtkap t.b.v. sojaplantages en illegale veehouderij?6 Op welke manier?
Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen verantwoord is en heeft samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB) gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Er is mijns inziens geen label «duurzaam krachtens het IMVB-convenant». Hoe een bij het convenant aangesloten pensioenfonds invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van het pensioenfonds zelf.
Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Of een thema wordt geselecteerd als meest prioritair is een afweging die elk pensioenfonds afzonderlijk maakt met inachtneming van ernst en waarschijnlijkheid in lijn met de OESO-richtlijnen en van deelnemersvoorkeuren. De afspraken in het convenant zien op de implementatie van de zes stappen voor gepaste zorgvuldigheid. De pensioenfondsen kunnen daarmee binnen de hiervoor gestelde termijnen in het convenant hun duurzaamheidsrisico’s beter gaan beheersen. Een pensioenfonds dient zelf actief een brede risico-inschatting op duurzaamheid te maken. Het naleven van de implementatie van het convenant worden daarbij gemonitord door een onafhankelijke monitoringcommissie.
Pensioenfondsen kunnen de invloed die het fonds heeft als belegger op bedrijven vergroten door engagement te voeren. Daar waar sprake is van controversiële en schadelijke activiteiten wordt ernaar gestreefd om afspraken te maken met het bedrijf om het effect van die activiteiten mitigeren of zelfs beëindigen. Het is gebruikelijk dat een pensioenfonds enkele jaren engagement voert waarbij tussentijds de balans wordt opgemaakt of het bedrijf stappen neemt. Als er geen enkele vooruitgang wordt geboekt kan een pensioenfondsbestuur uiteindelijk beslissen om over te gaan tot desinvestering.
Bent u bekend met het feit dat veel investeerders JBS al hebben uitgesloten, omdat het bedrijf onvoldoende is gecommitteerd aan verduurzaming,7 waaronder de Nederlandse pensioenfondsen PMT en PME?8
Ja.
Welke verantwoordelijkheid heeft pensioenfonds ABP precies in voorliggende casus volgens u, gezien de controversiële track record van de Braziliaanse vleesverwerker JBS die algemeen bekend is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het onverantwoordelijk is als bedrijven in de vleessector in Brazilië samenwerken met leveranciers, terwijl ze weten dat ze niet kunnen achterhalen of die legaal of illegaal opereren? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de oproep van een groep hoogleraren en wetenschappers van o.a. de Wageningen Universiteit aan hun pensioenfonds, het APB, om niet langer te investeren in grote vleesbedrijven als JBS?9
Ja.
Bent u het met de specialisten van de Wageningen Universiteit eens dat de financiële sector een sleutelrol heeft in de ombuiging naar duurzaamheid? Waarom wel of niet?
De financiële sector heeft een belangrijke rol in de duurzame ontwikkeling. Financiële instellingen spelen door hun keuzes ten aanzien van kapitaalstromen een bepalende rol in de ontwikkeling van de reële economie en zo van een duurzame maatschappij. De Nederlandse financiële sector, waaronder de pensioensector, heeft zich ook gecommitteerd aan het Klimaatakkoord. De sector heeft toegezegd om over boekjaar 2020 de klimaatimpact van hun portefeuille in kaart te brengen en uiterlijk in 2022 actieplannen te presenteren over hoe zij deze impact gaan terugbrengen. Ik verwacht dat de sector ambitieus invulling geeft aan dit commitment.
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. Dit betekent dat zij voor hun financieringskeuzes risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Door middel van engagement, het in gesprek gaan met bedrijven waarin belegd is, kan een pensioenfonds zijn invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat bedrijven duurzamer ondernemen.
Bent u van mening dat financiële instellingen positieve invloed kunnen uitoefenen op bedrijven zoals JBS door de voorwaarde te stellen dat alle transacties navolgbaar worden vastlegt in blockchain? Waarom wel of niet? Bent u bereid om financiële instellingen hiertoe aan te sporen, als onderdeel van uw inspanningen op het gebied van transparantie in de financiële sector? Op welke manier? Waarom wel of niet?
Financiële instellingen kunnen hun invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat bedrijven duurzamer ondernemen door in gesprek te gaan met bedrijven waarin is belegd (engagement). Het gebruik van een blockchain, of andere vormen van distributed ledger technology, kan een transactieketen transparanter maken. Echter, een blockchain is slechts een middel om informatie over transacties op te slaan, en zorgt op zichzelf niet voor dat de ingevoerde informatie correct en juist is. Als er foutieve informatie wordt vastgelegd, corrigeert de blockchain dit bijvoorbeeld niet. Er zijn ook andere manieren om transacties op te slaan en navolgbaar te maken. In andere woorden, het eisen van het gebruiken van een blockchain voor het opslaan van informatie over transacties hoeft niet per se de navolgbaarheid van deze transacties te verbeteren.
Belangrijke onderdelen van gepaste zorgvuldigheid zijn de opvolging en voorkoming van misstanden in de waardeketen en het transparant rapporteren over de genomen beslissingen. Er zijn daarom expliciet afspraken opgenomen over rapportage en transparantie in hoofdstuk 6 van het pensioenconvenant. Pensioenfondsen hebben zich gecommitteerd om te rapporteren over het beleid en de uitvoering van prioritaire thema’s. Het is aan de pensioenfondsen zelf wanneer zij dit doen en in welke vorm. Dit neemt niet weg dat ik hen aanmoedig om zo transparant mogelijk te zijn en gebruik te maken van de aangeboden kennis en ontwikkelde producten binnen het pensioenconvenant.
Op welke manier vindt u het te rechtvaardigen dat pensioenfonds ABP ermee akkoord gaat dat JBS pas in 2025 d.m.v. blockchain inzicht kan geven in de keten, terwijl hoogleraar tropische bosecologie Pieter Zuidema van de Wageningen Universiteit duidelijk maakt dat 2025 erg laat is gezien de zorgelijke staat van de afnemende biodiversiteit daar, gezien het feit dat het behoud van de Amazone van belang is voor de strijd tegen klimaatverandering,10 en gezien het feit dat ABP zich net als andere pensioenfondsen ook simpelweg uit JBS kan terugtrekken als investeerder?
Pensioenfondsen bepalen zelf waarin zij beleggen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Zoals ik reeds schreef onder vraag 6 en vraag 8 ligt de verantwoordelijkheid van prioritering en risico-inschatting bij pensioenfondsen zelf.
Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele pensioenfondsbesturen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren met een bedrijf of juist over te gaan tot desinvestering. Het is gebruikelijk om een aantal jaren engagement te voeren en tussentijds en aan het eind de balans op te maken of het bedrijf serieuze verandering tot stand heeft gebracht of laat zien dat de verandering op korte termijn geïmplementeerd gaat worden. Desinvesteren is een laatste stap die pensioenfondsen overwegen in het licht van hun fiduciaire verplichtingen. Omdat het een laatste stap is en omdat geen invloed kan worden aangewend wanneer je geen aandeelhouder meer bent kan desinvesteren een beslissing zijn die pensioenfondsen niet gemakkelijk nemen.
Bent u het ermee eens dat er grenzen zouden moeten zijn aan de termijnen die financiële instellingen mogen geven aan bedrijven om verbetering te laten zien? Onder welke voorwaarden zou dit kunnen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat de financiële sector vijftig jaar geleden al werd aangemoedigd te verduurzamen door het rapport «De grenzen aan de groei» van de Club van Rome? En dat we sindsdien OESO-richtlijnen, UN Guiding Principles, een Europese taxonomie, sectorconvenanten, klimaatcommitments, biodiversiteitsstrategieën, geïntensiveerd ontbossingsbeleid, etc. hebben? Herinnert u zich de vele sets Kamervragen die de Partij voor de Dieren heeft gesteld naar aanleiding van de onophoudelijke roofbouw op onze planeet, die nog steeds mogelijk gemaakt wordt door de Nederlandse financiële sector?11
Ja, ik herinner mij de verschillende sets Kamervragen die hierover zijn gesteld. Het rapport «De grenzen aan de groei» door de club van Rome in de jaren zeventig zorgde ervoor dat het milieubewustzijn en het denken over een duurzaam economisch model in een stroomversnelling kwam. Er is inderdaad wereldwijd een pad ingezet richting een steeds meer uitgewerkte «governance» van het economisch systeem teneinde dit een duurzaam economisch systeem te maken; de genoemde initiatieven zijn onderdelen hiervan. Dit betreft ook de financiële sector.
Hoe kan het volgens u dat het, na vijftig jaar proberen, nog steeds niet is gelukt om dergelijke activiteiten met rampzalige gevolgen te voorkomen?
De financiële sector speelt een belangrijk rol bij de verduurzaming van de economie. Veel pensioenfondsen financieren wereldwijd en zijn met hun beleggingsportefeuille aan verschillende duurzaamheidsrisico’s blootgesteld. De financiële instelling moet in de beleggingskeuzes risico's op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico's te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hier verantwoording over afleggen. Het is onmogelijk om alle activiteiten met schadelijke gevolgen te voorkomen. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid door financiële instellingen is een leerproces en de in Nederland gevestigde financiële instellingen hebben geen directe zeggenschap over de gehele keten. Een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid (due dilligence) is dat de financiële instelling in gesprek gaat met bedrijven waar misstanden plaatsvinden. Op deze manier kunnen zij hun invloed aanwenden.
De richtlijnen, akkoorden, afspraken en commitments waar deze instellingen zich aan committeren zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend. In de beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten; een nieuwe impuls aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemerschap» geeft het kabinet aan dat ondanks de vele goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, uit evaluaties blijkt dat het bestaande IMVO-beleid onvoldoende effectief is.15 Er zijn nog te weinig Nederlandse bedrijven die ondernemen in lijn met de internationale MVO-normen. Aanvulling en aanscherping van de IMVO-maatregelen is daarom nodig. Het kabinet stelt IMVO-beleid voor dat bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen. Het kernelement van de nieuwe doordachte mix is een gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau. Ook zal in de herziening van de Non-Financial Reporting Directive (NFRD) due diligence beter worden verankerd. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de NFRD.
Kan dit te maken hebben met de vrijblijvendheid van alle richtlijnen, akkoorden, afspraken en commitments?
Zie antwoord vraag 16.
Is dit al goed onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, bent u het ermee eens dat dit een logische vervolgstap zou zijn in aanvulling op andere onderzoeken en inspanningen op het gebied van MVO en maatschappelijk verantwoord beleggen? Onder welke voorwaarden zou u hiertoe bereid zijn?
De beleidsnota «Van Voorlichten tot Verplichten» is het resultaat van een evaluatie van het IMVO-beleid, uitgevoerd met het project «IMVO-maatregelen in perspectief». Dit project had tot doel het IMVO-beleid te evalueren, te onderzoeken of vernieuwing of aanvulling hiervan nodig is en te verkennen welke (dwingende) maatregelen daartoe genomen kunnen worden.16 Binnen dit project is ook de vrijwillige, maar niet vrijblijvende, aanpak geëvalueerd met de evaluatie van de IMVO-convenanten.17 In de Kamerbrief van 10 juli 2020 (Kamerstuk 26 483, nr. 333) zijn de uitkomsten van deze evaluatie, uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor de Topen (KIT), gedeeld met uw Kamer. De evaluatie van de convenantenaanpak laat zien dat de convenanten weliswaar meerwaarde hebben, maar dat hiermee slechts 1,6% van de bedrijven in hoog risicosectoren wordt bereikt. Er is geen aanleiding om voor het IMVO-beleid aanvullende onderzoeken uit te voeren.
Welke mogelijkheden heeft de overheid om het moeilijker te maken voor bepaalde bedrijven om financiering te krijgen dan nu het geval is, aangezien keer op keer blijkt dat bepaalde bedrijven toch door de screening van pensioenfondsen heen glippen? Vormt het feit dat dit gevolgen heeft voor het algemeen belang voor u aanleiding om te reflecteren op uw rolopvatting? Waarom wel of niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 18 heeft het kabinet een nieuwe IMVO-nota opgesteld waarbij zorgvuldig is gekeken naar de rolopvatting van het kabinet. In de IMVO-nota wordt ingezet op een smart mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen om de implementatie van gepaste zorgvuldigheid door bedrijven beter te waarborgen.
Op welke manier vindt u het moreel te rechtvaardigen dat pensioenfondsen de ontbossing van de Amazone blijven financieren, terwijl ambtenaren die zich dagelijks voor hun werk inzetten voor een duurzamere wereld,12 en onderzoekers die de gevolgen van ontbossing onderzoeken13 duidelijk hebben aangegeven dat ze dit niet willen, maar ook niet de keuze hebben om zich bij een ander pensioenfonds aan te sluiten?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. De Pensioenwet verplicht pensioenbestuurders zorg te dragen «dat er onder belanghebbenden draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen». De Autoriteit Financiële Markt (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) zijn de onafhankelijke toezichthouders op de Pensioenwet en controleren de naleving hierop.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast worden werkgevers benoemd in het verantwoordingsorgaan en worden de vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden in dit orgaan verkozen. Via deze vertegenwoordiging worden de belangen van werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden behartigd en hun opvattingen meegewogen binnen de eigenstandige integrale bestuurstaak van het fonds, om tot een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor huidige en toekomstige gepensioneerden te komen. Verder is het verantwoordingsorgaan bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleggingsbeleid en de bestuurskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Verder blijkt uit navraag bij de Pensioenfederatie, dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de deelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes of het inschakelen van onderzoeksbureaus en universiteiten.
Hoe zou de invloed van personeel en de vakbond op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen kunnen worden uitgebreid?
Graag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 20. In het IMVB-convenant is opgenomen dat deelnemers betrokken moeten worden bij het prioriteren van thematisch beleid. De Pensioenfederatie heeft aangegeven dat deelnemers van pensioenfondsen steeds meer worden betrokken bij het beleggingsbeleid van een pensioenfonds. Volgens de informatie van de pensioenfederatie doen pensioenfondsen dit bijvoorbeeld door enquêtes te houden onder deelnemers of het inschakelen van universiteiten voor onderzoek. Hierbij moet het fonds rekening houden met de overtuiging van alle deelnemers.
Erkent u dat het kan zijn dat pensioenfondsen de grootschalige vernietiging van ecosystemen (ecocide) mogelijk maken, als zij ondanks afspraken blijven investeren in bedrijven die activiteiten uitvoeren die ecocide tot gevolg hebben? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar de bovenstaande beantwoording waarin ik aangeef dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven. Binnen het IMVB-convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s op basis van risico-inschatting, gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Hierbij komen duurzaamheidsrisico’s, ook wanneer die leiden tot grootschalige vernietiging van ecosystemen, aan de orde. Het blijft echter aan individuele pensioenfondsen hoe zij invulling geven aan de naleving van de internationale richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid en keuze van individuele pensioenfondsen in welke bedrijven zij wel of niet investeren. Dit neemt niet weg dat ik hen aanmoedig duurzaamheidsrisico’s te doorgronden en te adresseren en hier zo transparant mogelijk over te rapporteren.
Vindt u dat er genoeg gedaan wordt om ecocide te voorkomen?
Gezaghebbende wetenschappelijke publicaties zoals het IPBES rapport onderschrijven dat we momenteel te maken hebben met de zesde – door de mens veroorzaakte – uitstervingsgolf20. Het behoud van biodiversiteit is essentieel voor de toekomst van het menselijk leven op deze planeet. Het verlies van biodiversiteit is daarom uitermate zorgelijk. Nederland spant zich zowel nationaal als internationaal in voor het behoud van biodiversiteit. In internationaal verband pleit Nederland bijvoorbeeld voor ambitieuze doelstellingen en implementatie met betrekking tot het nieuwe raamwerk dat later dit jaar op de Biodiversiteitstop in Kunming moet worden afgesproken.
Verkeerboetes voor buitenlandse kentekens die niet worden geïnd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat iemand die een overtreding begaat een boete moet krijgen en deze ook moet betalen, ongeacht waar deze persoon precies vandaan komt, en dat mensen dus niet met een verkeersovertreding weg moeten kunnen komen omdat het bijvoorbeeld lastiger is om een boete te innen in het buitenland?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u verduidelijken, aan de hand van de inningspercentages per land van de afgelopen vijf jaar, hoe het gaat met het innen van boetes van verkeersovertreders van buitenlandse kentekenhouders?
Bij de beantwoording van de vragen 2 tot en met vraag 5 ga ik ervan uit dat deze betrekking hebben op de inningspercentages, zoals verwoord in mijn brief van 10 februari 2021.1 De inningspercentages zijn vastgesteld ten aanzien van verkeersboetes die onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) vallen.
In 2015 is in Europa de richtlijn Cross Border Enforcement (CBE) vastgesteld. Deze richtlijn maakt het mogelijk om adresgegevens van kentekenhouders tussen lidstaten uit te wisselen voor het opleggen van verkeersboetes voor acht soorten verkeersovertredingen. Dit zijn snelheidsovertredingen, het rijden door rood licht, het niet dragen van een veiligheidsgordel of veiligheidshelm, rijden onder invloed van drank of drugs, rijden over een verboden rijstrook en het gebruik van een mobiele telefoon tijdens het rijden.
Sinds 2016 publiceert mijn ministerie een gedetailleerd overzicht van het aantal verzonden verkeersboetes op grond van de Wahv.2 Hierin wordt ook een overzicht gegeven van het aantal verkeersboetes dat aan houders van buitenlandse kentekens is verzonden en de inningspercentages per land. In de bijlage die bij deze brief is gevoegd treft u dit overzicht aan.
In mijn brief van 10 februari 2021 kon ik u melden dat in 2019 gemiddeld 81,4% van deze boetes is geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Over de afgelopen jaren laat het inningspercentage van verkeersboetes gericht aan niet-ingezetenen een constant beeld zien: het gewogen inningspercentage ligt in de periode 2015–2019 rond de 82,5%.3
Heeft u, buiten het contact dat u gezocht heeft met uw Franse en Britse collega-ministers, nog meer acties ondernomen om de inningspercentages te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 10 februari 2021 vraag ik in Europese overleggen over dit onderwerp regelmatig aandacht voor de inning van boetes. De ervaring leert dat aandacht vragen voor dit onderwerp tijdens Europese overleggen effectiever is dan het schrijven van een brief. De brieven aan mijn Franse en Britse collega komen voort uit een verzoek van uw Kamer, gedaan tijdens het Algemeen overleg Handhaving in het verkeer op 5 maart 2020.
Wat was voor u de reden om contact op te nemen met uw Britse en Franse collega-ministers, maar bijvoorbeeld niet met uw collega-ministers uit Ierland, Estland, Letland, Malta, Roemenië en Spanje, landen met vergelijkbare of zelfs nog slechtere inningspercentages dan Frankrijk en Groot-Brittannië, of uw collega’s uit België, Duitsland en Polen, de herkomstlanden waar in absolute aantallen de meeste boetes niet betaald worden?1
Zie antwoord vraag 3.
Tellen boetes voor snelheidsovertredingen op dezelfde manier mee voor het uiteindelijke inningspercentage als andere verkeersovertredingen? Zo nee, waarom niet? Is dit voor alle landen hetzelfde, of zitten hier verschillen in per land en waarom zijn die verschillen er dan?
Boetes voor snelheidsovertredingen tellen op dezelfde manier mee in het inningspercentage als andere verkeersovertredingen. Het gaat hierbij alleen om snelheidsovertredingen en andere verkeersovertredingen die onder de Wahv vallen. Inning van boetes voor snelheidsovertredingen die binnen het strafrechtelijk domein vallen en niet onder de Wahv worden niet in het jaarlijkse overzicht meegenomen. Strafrechtelijke boetes worden namelijk niet op kenteken, maar aan de bestuurder opgelegd. Het opnemen van deze zaken in het overzicht zou een vertekend beeld geven van de herkomst van de voertuigen waarmee overtredingen worden gepleegd.
Zijn er verschillen in de inningspercentages van aan de ene kant snelheidsovertredingen, en aan de andere kant parkeerboetes? Zo ja, waarom zijn die verschillen er?
Voor beantwoording van deze vraag is het van belang dat onder de term parkeerboetes twee verschillende «boetes» vallen: een parkeerboete en de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
In de context van eerdere vragen ga ik ervan uit dat in de vraag parkeerboetes in de zin van de Wahv worden bedoeld. In de monitoring van deze cijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen snelheidsovertredingen en deze parkeerboetes. Ik kan daarom geen uitspraken doen over mogelijke verschillen in inningspercentages verdeeld naar soort overtreding.
Hoe verklaart u dat het aantal parkeerboetes bij kentekens uit België en Duitsland ongeveer 3,4% van het totale aantal verkeersboetes voor kentekens geregistreerd in die landen uitmaakt, terwijl voor kentekens uit overige landen dit percentage nihil is?
Nederland heeft een aanvullend verdrag met de buurlanden België en Duitsland dat grondslag geeft voor het over en weer uitwisselen van kentekenhouderinformatie in relatie tot verkeersovertredingen. Door dit verdrag, kunnen zowel parkeerboetes als naheffingsaanslagen parkeerbelasting naar de kentekenhouder worden gestuurd.
Tijdens het VSO Verkeersveiligheid op 15 april jl. heb ik aangegeven dat Nederland geen bilaterale verdragen heeft met andere EU-lidstaten voor het uitwisselen van kentekengegevens. Om die reden worden dan ook geen parkeerboetes naar deze lidstaten gestuurd. Handhavers beschikken wel over andere middelen, zoals het plaatsen van een wielklem of het wegslepen van een voertuig.
In de beantwoording van schriftelijke vragen ten behoeve van het Schriftelijk Overleg Verkeersveiligheid op 12 november 2020, heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat de CBE-richtlijn moet worden uitgebreid met onder andere parkeerovertredingen (parkeerboetes en naheffingsaanslagen parkeerbelasting). Daarbij heb ik aangegeven dat het echter de vraag is of alle lidstaten mijn mening delen dat dit aansluit bij het doel van de CBE-Richtlijn, namelijk het bevorderen van de verkeersveiligheid.
Hebben handhavers instructies gekregen om geen parkeerboetes uit te schrijven aan kentekenhouders die niet uit Nederland, België of Duitsland komen? Zo ja, waarom?
Vanuit het Rijk hebben handhavers geen instructie gekregen om geen parkeerboetes te schrijven. Selectief handhaven op basis van kenteken zou discriminerend werken en dat keur ik af.
Gemeenten bepalen het parkeerbeleid binnen de gemeente. Of daarbij sprake is van dergelijke instructies of verzoeken is mij niet bekend. Wanneer hiervan sprake is, dan keur ik dat af.
Komt het voor dat handhavers door leidinggevenden verzocht worden bonnen voor bijvoorbeeld Poolse parkeerovertreders onmiddellijk te seponeren voordat deze het «systeem zouden vervuilen»? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 8.
Het vrijwillig laten vaccineren van mantelzorgers en de (geestelijk) gehandicapte personen die zij verzorgen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD), Wybren van Haga (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom worden mantelzorgers niet gelijk gesteld aan zorgmedewerkers en daarmee in staat gesteld zich met voorrang vrijwillig te laten vaccineren?
Mantelzorgers vervullen binnen onze maatschappij een belangrijke rol. In Nederland is 1 op de 3 personen mantelzorger. Vanwege de nu nog beperkte beschikbaarheid van vaccins heeft het kabinet keuzes moeten maken in de volgorde waarin mensen worden uitgenodigd voor de COVID-19 vaccinatie. Mantelzorgers zullen daarom op grond van hun leeftijd of persoonlijke medische achtergrond worden uitgenodigd voor vaccinatie.
Op advies van de Gezondheidsraad heeft het kabinet ervoor gekozen om de meest kwetsbare doelgroepen als eerste te vaccineren, te beginnen bij de oudste leeftijdsgroepen. Op deze manier kunnen we zo veel mogelijk ernstige ziekte en sterfte voorkomen. Zoals ik in eerdere brieven aan uw Kamer heb toegelicht, zijn daarnaast ook de zorgmedewerkers in de directe COVID-zorg en in de verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, wijkverpleging en WMO-ondersteuning uitgenodigd.
Zouden verzorgers die erkend gemachtigd zijn te handelen namens een geestelijk gehandicapt persoon niet de mogelijkheid moeten krijgen om te beslissen over de vrijwillige vaccinatie van de (geestelijk gehandicapte) persoon die ze verzorgen?
Nee, op het moment dat een cliënt wilsonbekwaam ter zake is voor dergelijke beslissingen, is er een wettelijk vertegenwoordiger die deze beslissingen voor de cliënt neemt. Dat kan nooit de zorgverlener van de cliënt zijn.
De schepen met vee die vast kwamen te zitten bij het Suezkanaal |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «In de schepenfile bij het Suezkanaal zit van alles; 130 duizend schapen baren nu de grootste zorgen» en «Grootste problemen Suezblokkade komen pas na vlottrekken containerschip»?1 2
Ja.
Klopt het dat ondanks dat de Ever Given nu weer «los» is, het nog wel drieënhalve dag kan duren voordat alle opstoppingen zijn opgelost? Welke gevolgen voorziet u voor de gezondheid en het welzijn van de tienduizenden dieren aan boord van de schepen door deze vertraging?
De blokkade van het Suez-kanaal is maandagmiddag 29 maart opgelost, toen het containerschip «Ever Given» is vlot getrokken. Op zaterdag 3 april zijn de laatste schepen, die door deze blokkade niet verder konden, het Suez-kanaal gepasseerd. De lokale autoriteiten in Egypte hebben voorrang gegeven aan veeschepen, vanuit het oogpunt van de gezondheid en het welzijn van de dieren.
De gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de dieren zijn mij onbekend.
Kunt u aangeven of bij een van de schepen met levend vee in het Suezkanaal, ook Nederlandse handelaren betrokken waren?
Het is mogelijk dat er Nederlandse handelaren betrokken waren maar daar heb ik geen inzicht in. Er waren in ieder geval geen dieren in deze schepen die rechtstreeks vanuit Nederland zijn geëxporteerd.
Zijn er sinds bekend werd dat deze blokkade bij het Suezkanaal plaatsvond, vergunningen uitgegeven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor veetransport per schip op routeringen via het Suezkanaal of waarbij de blokkade een vertraging zou kunnen opleveren?
Nee.
Klopt het dat het verbod dat u in mei van vorig jaar heeft ingesteld op de export van Nederlandse dieren naar landen buiten de Europese Unie als daarbij een rustplaats nodig is buiten de EU, niet geldt voor deze exporten omdat deze rustplaatsen voor vervoer op zee niet worden toegepast?
Op 25 mei 2020 heb ik de Tweede Kamer per brief (Kamerstuk 28 286, nr. 1093) gemeld dat ik deze exporten per 26 mei 2020 zou opschorten, omdat er geen goede systematiek bestaat die de NVWA genoeg mogelijkheden biedt om de benodigde controles en verificaties ten aanzien van rustplaatsen buiten de EU uit te voeren. Het was gebleken dat de regels ten aanzien van deze rustplaatsen niet werden nageleefd, of dat hier gerede twijfels over bestaan. Dit heeft inderdaad geen gevolgen voor de exporten waarbij geen rustplaatsen buiten de EU nodig zijn, zoals vervoer over zee.
Kunt u uitleggen waarom deze rustplaatsen voor transport via de weg wel nodig zijn maar voor transport via de zee niet?
De transportverordening schrijft geen rustplaatsen voor bij vervoer over zee.
Hoeveel transporten van levende dieren per schip hebben er sinds het verbod plaatsgevonden? Hoe verhoudt zich dat tot het gemiddelde van de afgelopen jaren?
In de periode van 26 mei 2020 tot 31 maart 2021 zijn er totaal 79 transporten van runderen naar havens gegaan waarna de dieren zijn overgeladen op veeschepen met bestemming derde land. Dit is minder dan de jaren 2016, 2017 en 2018, waarin respectievelijk 101, 190 en 165 dergelijke exporten plaatsvonden. Het jaar 2019 was een uitzonderlijk jaar, met slechts 9 transporten van levende dieren met veeschepen naar een bestemming derde land. Dit is mogelijk te verklaren door diverse uitbraken van de dierziekte blauwtong in de EU.
Klopt het dat dieren onder andere via Spanje, Kroatië en Italië worden overgescheept naar het Midden-Oosten?
Dit zijn mogelijke landen waar vanuit veeschepen vertrekken. Uit navraag blijkt dat Italië geen dieren naar derde landen exporteert met veeschepen, dus ook niet naar het Midden-Oosten. Bij de blokkade van het Suez-kanaal bleek dat er in ieder geval veeschepen uit Roemenië en Spanje betrokken waren.
Kunt u aangeven hoe voor deze transporten via de zee het dierenwelzijn en de voedselveiligheid als dieren onderweg sterven is geborgd, vooral ook indien vertragingen zoals deze optreden?
Bij zowel lange transporten van dieren over de weg als dit soort lange transporten over zee zijn er risico’s voor het dierenwelzijn. Het borgen van dit soort risico’s is extra lastig buiten EU-grenzen, waar weinig inzicht is in de omstandigheden en er geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij calamiteiten. De recente blokkade van het Suez kanaal en de situatie met de twee veeschepen die drie maanden op de Middellandse zee hebben rondgevaren omdat ze nergens mochten lossen, maken op schrijnende wijze duidelijk wat de risico’s van verre diertransporten over zee zijn. Ik pleit daarom in EU-verband voor het verbieden van lange transporten van dieren naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat vertragingen op zee vaker voorkomen, zoals toen eind vorig jaar de El Beik met 1800 koeien maandenlang ronddobberde op zee, of de Karim Allah met 895 dieren aan boord, waarbij ook veel dieren zijn omgekomen?3
Ja, deze gevallen zijn mij bekend.
Verwacht u problemen zoals bij deze twee schepen met het papierwerk en zorgen over de voedselveiligheid, ook bij veevervoerende schepen die nu problemen ondervinden of -vonden in het Suezkanaal? Welke mogelijkheden zijn er volgens u op Europees niveau om dergelijke tragedies te voorkomen?
De twee schepen op de Middellandse zee zouden in diverse landen geen toestemming hebben gekregen om te lossen omdat de autoriteiten niet overtuigd waren dat de dieren vrij van de dierziekte blauwtong waren. De Spaanse autoriteiten geven echter aan dat de certificaten en de verklaringen in orde waren. Ik zie vooral ook een probleem dat levend vee dat de EU heeft verlaten, niet zomaar kan worden ingevoerd op EU-grondgebied. Met ingang van 21 april 2021 is een gedelegeerde EU-verordening van kracht, waarin bijzondere voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van terugkeer van geweigerde zendingen door een derde land4. Nederland heeft recent in EU-verband gevraagd of deze voorschriften situaties als hierboven beschreven kunnen voorkomen.
Is dit incident volgens u reden om in de aanloop van de herziening van de EU-Transportverordening, als Nederland al actief te pleiten voor het stopzetten van dergelijke langeafstandstransporten met levend vee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit bij de eerstvolgende Raad te doen?
Mijn inzet voor de herziening van de transportverordening is een verbod op lange transporten van dieren naar niet-EU landen, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk. Dat wordt ook zo uitgedragen in EU-verband.
Portugal werkt tijdens hun EU-voorzitterschap aan een rapportage over veetransporten over lange afstanden, inclusief exporten naar niet-EU landen en transporten over zee. Zodra de conclusies van deze rapportage in de Raad worden besproken, zal ik uiteraard mijn zorgen en mijn standpunt uitdragen. Ik zal dit afstemmen met gelijkgestemde lidstaten.
Bent u bereid om in aanloop van de herziening alvast het onderwerp langeafstandstransporten van vee op zee te agenderen bij de Raad om met een concreet actieplan te voorkomen dat situaties zoals deze, of zoals met de schepen El Beik en Karim Allah, ooit weer voorkomen?
Ik wacht hiervoor, zoals ik in mijn vorige antwoord aangeef, de agendering van de conclusies van het Portugees voorzitterschap af. Het Portugees voorzitterschap werkt momenteel aan een voorstel voor Raadsconclusies over dit onderwerp. Binnenkort zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Is het mogelijk om het huidige exportverbod te verbreden naar transport op zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te doen, gezien het dierenwelzijn op dit moment onvoldoende geborgd kan worden, zeker bij vertragingen?
Ik zie hier geen mogelijkheden toe. De EU-transportverordening schrijft voor dat de autoriteiten (de NVWA) voorafgaand aan een export van levende dieren bepaalde controles en verificaties uitvoert. Als deze in orde zijn, samen met andere controles die moeten worden uitgevoerd op basis van bijvoorbeeld EU-handelsrichtlijnen, is er geen grond om een aanvraag voor export, waarbij een gedeelte over zee plaatsvindt, te weigeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb me ingespannen om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.