Het bericht 'Inspectie: burgers onvoldoende beschermd tegen geluidsoverlast windmolens' |
|
Silvio Erkens (VVD), Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u verklaren hoe het kan dat op basis van een Wet open overheid-verzoek wordt geantwoord dat de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoets (HUF) er in 2009 niet was, terwijl die er wel bleek te zijn? Hoe reflecteert u op deze informatiehuishouding?1
Bij het betreffende Woo-verzoek is aangegeven dat alle opgevraagde documenten al betrokken zijn geweest bij een eerder relatief recent besluit (19-08-2021) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Voor dat besluit was een omvangrijke zoekactie gedaan met behulp van zoektermen in de archieven van het toenmalige Ministerie van VROM en zijn de aangetroffen documenten deels openbaar gemaakt middels een Wob-besluit. Omdat de Woo alleen toeziet op informatie die nog niet openbaar is, is vanwege die eerdere omvangrijke inventarisatie aangenomen dat een nieuwe zoekslag niet meer informatie zou opleveren dan bij het eerdere Wob-besluit reeds openbaar gemaakt is. En op reeds openbare informatie is de Woo niet van toepassing. Na een Woo-verzoek specifiek gericht op de HUF-toets is deze wel aangetroffen en bij een Woo-besluit betrokken en openbaar gemaakt. Ik vind het erg vervelend om te constateren dat bij de eerdere zoekactie de HUF-toets helaas niet is aangetroffen.
Staat u achter de opvatting van destijds dat in deze HUF-rapportage persoonlijke beleidsopvattingen staan en waardoor het niet met de Kamer gedeeld kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rapportage HUF-beoordeling «wijziging milieuregels windturbines» is in 2009 op grond van de Wob opgevraagd. Van de rapportage zijn toen de eerste twee paragrafen vrijgegeven. De rest van de rapportage is gelakt, omdat het persoonlijke beleidsopvattingen bevatte die op grond van de Wob niet openbaar moesten worden gemaakt. Dit besluit heeft destijds bij de rechter stand gehouden2.
Deelt u de mening dat de HUF-toets onderdeel is van de besluitvorming en op die grond behoort te worden gedeeld, zeker bij navraag, met de volksvertegenwoordiging? Zo nee, waarom niet?
Conform de nieuwe instructie onder de Woo is hier opnieuw een beoordeling in gemaakt en is de HUF-toets inclusief persoonlijke beleidsopvattingen alsnog openbaar gemaakt in niet tot personen herleidbare vorm3.
Deelt u de mening dat een advies van een verantwoordelijke inspectie die waarschuwt dat bewoners onvoldoende beschermd zijn door een geluidsnorm op basis van een jaargemiddelde, onderdeel moet zijn van de informatie die de Kamer krijgt? Op welke manier heeft u gehoor gegeven aan dit advies en op welke manier heeft u het beleid hierop aangepast?
De HUF-beoordeling geeft als belangrijk punt van zorg aan dat de normering op basis van een jaargemiddeld geluidniveau niet goed handhaafbaar zou zijn. In de nota van toelichting bij de wijziging milieuregels windturbines4 (paragraaf 12.3 en 13) is aangegeven dat mede naar aanleiding van het advies van de inspectie het punt van de handhaafbaarheid bij de opstelling van de regeling veel aandacht heeft gekregen. Besloten is het reken- en meetvoorschrift op dat punt verder aan te scherpen en te verduidelijken. Eventuele handhaving richt zich niet op het meten van het jaargemiddelde geluidniveau op de gevel van de woning, maar op het controleren van het geluidvermogen (geluidproductie zoals gemeten bij de windmolen zelf, bij verschillende windomstandigheden). Daarmee kunnen in het geval van klachten de opgaven van het geluidvermogen van de fabrikant relatief eenvoudig gecontroleerd worden. Met dit geluidvermogen (en andere gegevens zoals afstand tot de woning, bodemeigenschappen en de lokaal te verwachten windsnelheden en windrichting over het jaar heen) kan het jaargemiddelde gevelniveau bij normaal gebruik worden bepaald, wat vervolgens aan de normstelling kan worden getoetst. Hiermee kan tussentijds worden gehandhaafd, dus niet pas achteraf via de draaigegevens van de windmolen, omdat de handhaving is gericht op controle van het geluidvermogen van de windmolen zelf.
Een ander punt van zorg betreft de bescherming tegen nachtelijke (piek)hinder, die niet goed geborgd zou zijn met een jaargemiddelde norm. Om de bescherming tegen nachtelijk geluid te waarborgen, is als reactie op de zorgen gekozen voor een aanvullende norm voor de nacht. Verder is verduidelijkt dat cumulatie van geluid van meerdere windturbines is meegenomen in de regelgeving, aangezien de norm geldt voor het gecombineerde geluid van alle windturbines op een windpark.
Is te achterhalen hoe er destijds landelijke geluidsnormen voor windmolens zijn opgesteld, zonder dat er acht geslagen is op de adviezen van de inspecties in de HUF-toets? Hoe reflecteert u op deze besluitvorming?
Ik deel de mening niet dat er geen acht is geslagen op de adviezen van de inspectie. Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, zijn naar aanleiding van de adviezen verbeteringen aangebracht. Bij de totstandkoming van de landelijke geluidregels was er op basis van destijds beschikbaar onderzoek naar hinderlijkheid van geluid van windmolens een goed beeld van de hinder die mensen ervaren bij een bepaald, over langere tijd berekend geluidniveau op de gevel van hun woning. Hierbij is geconstateerd dat de kans op hinder bij de gekozen grenswaarde goed vergelijkbaar is met hetgeen bij de normering voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai als maximaal toelaatbaar wordt beschouwd. Deze bescherming werd als toereikend gezien.
Erkent u dat de bezwaren van bewoners en de schade aan hun gezondheid als gevolg van geluidshinder voorspeld worden in de HUF-toets en dat de bezwaren en gezondheidsschade voorkomen hadden kunnen worden als de toets serieus was genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het advies van de Inspectie betreft vooral de zorg over de handhaafbaarheid van een jaargemiddelde norm en niet de hoogte van de norm zelf. Naar aanleiding van het advies is het reken- en meetvoorschrift verder aangescherpt en verduidelijkt en is een aanvullende norm voor nachtelijk geluid opgenomen, zie de antwoorden op vraag 4 en 5. Uit een overzichtsstudie van het RIVM blijkt dat geluid van windmolens kan leiden tot hinder en mogelijk ook slaapverstoring, maar geen direct verband laat zien met andere gezondheidseffecten. De geluidsnormering biedt een mate van bescherming tegen ernstige hinder die op basis van de best beschikbare wetenschappelijke informatie toereikend werd geacht. Net als voor andere geluidbronnen geldt dat hiermee niet helemaal te voorkomen is dat mensen hinder van geluid ondervinden, omdat ook een afweging plaatsvindt met andere belangen, zoals duurzame energievoorziening.
Vindt u dat er voldoende inhoudelijk is omgegaan met de bezwaren van bewoners en dat er naar behoren getoetst kon worden of de windmolens voldoen aan de geluidsnormen? Vindt u het niet op zijn minst opmerkelijk om geluid op basis van een «jaargemiddelde» te meten, omdat dit geen recht doet aan piek-hinder?
Het is niet vreemd om geluid te meten op basis van een jaargemiddelde. Dit gebeurt ook voor veel andere geluidbronnen zoals weg- en railverkeer. Deze jaargemiddelde geluidmaten worden door de WHO en de Europese richtlijn voor omgevingsgeluid ook aangeraden om verwachte hinder en slaapverstoring te bepalen. Door een jaargemiddelde norm wordt niet alleen het maximale geluidniveau, maar ook het aantal keer dat deze «piekhinder» kan optreden sterk beperkt. Dit komt doordat de hoogste geluidniveaus in sterke mate bijdragen aan het gemiddelde, zeker gedurende de nacht omdat het geluid dan extra zwaar wordt meegewogen. Bij windmolens is geen sprake van kortstondig luid piekgeluid zoals dat soms bij industriegeluid kan voorkomen.
Er zijn meerdere momenten waarop getoetst kan worden of de windmolens voldoen aan de wettelijke geluidsnormen. Voorafgaand aan de plaatsing moet worden getoetst of de berekende jaargemiddelde geluidbelasting op de gevel van woningen voldoet aan de norm. Bij bestaande windparken moet de eigenaar van de windmolen op basis van jaarlijkse draaigegevens aan kunnen tonen dat wordt voldaan aan de geluidsnormen. Daarnaast kan bij klachten via metingen worden gecheckt of het geluidvermogen (geluidniveau bij de windmolen zelf) overeenkomt met het vooraf ingeschatte geluidvermogen. Op deze manier kan dus ook tussentijds gehandhaafd worden.
Op welke manier waarborgt u dat de nieuwe norm voldoende handhaafbaar is zonder afhankelijk te zijn van informatie van de exploitant?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 7 en ook op vraag 4, is handhaving niet afhankelijk van de informatie van de exploitant, maar is ook tussentijdse controle mogelijk via meting van het geluidvermogen. In de praktijk zien we dat sommige bevoegd gezagen aangeven problemen te ervaren met de handhaving omdat zij van mening zijn dat deze alleen na afloop van het jaar kan plaatsvinden. Daarom kijken we hier met aandacht naar bij het opstellen van nieuwe normering.
Wilt u borgen dat bij nieuwe afstandsnormen en geluidsnormen niet opnieuw met gemiddelden gewerkt zal worden, waardoor schadelijke effecten worden weggepoetst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het hanteren van een jaargemiddelde geluidsnorm betekent niet dat schadelijke effecten worden weggepoetst, aangezien in de middeling de maximale geluidniveaus zwaar meewegen. Zoals bij het antwoord op vraag 7 aangegeven, beperkt dit in sterke mate het maximale geluidniveau, evenals het aantal keer dat dit kan optreden. In de lopende plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines wordt hier opnieuw aandacht aan besteed. Ik kan echter niet op de uitkomsten vooruitlopen.
Bent u bereid om op basis van nieuw gestelde normen de al bestaande windmolenparken, en al vergunde projecten, opnieuw te toetsen aan dat beleid en indien nodig compenserende maatregelen te nemen, dan wel bedrijven te vragen dit te doen, om bewoners in hun zorgen tegemoet te komen?
Indien er op grond van de bevindingen in de plan-mer aanleiding is om de normering aan te passen, zal ik bekijken wat nodig is om bewoners rond bestaande windparken en al vergunde projecten tegemoet te komen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de eerder gemaakte keuzes en rechtszekerheid van de exploitant.
Hoe kijkt u naar de conclusie van het onderzoek van Arcadis, gedaan in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, dat de Nederlandse geluidsnormen lager zijn dan in de vergeleken landen? Op welke manier gaat u de andere conclusies uit het rapport wegen in het opstellen van de nieuwe normen (Kamerstuk 33 612, nr. 80)?
Uit het onderzoek blijkt dat de Nederlandse geluidsnormen niet sterk afwijken van die in omringende landen: er zijn landen met een strengere normering, maar ook landen die ongeveer even streng zijn. De conclusies van het onderzoek naar de effecten van afstandsnormen worden meegenomen in de plan-mer procedure. Zoals al aangegeven kan ik op de uitkomsten hiervan niet vooruitlopen.
Wat heeft de onduidelijke en ondeugdelijke bescherming van omwonenden van windparken volgens u gedaan met het draagvlak van wind-op-land? Deelt u de mening dat strenge en duidelijke normen het draagvlak voor wind-op-land kunnen vergroten?
Ik deel de mening niet dat de bescherming tot nu toe onduidelijk of ondeugdelijk is geweest. In de normering is destijds gekozen voor voldoende bescherming op grond van de best beschikbare wetenschappelijke informatie. De mate van bescherming tegen hinder is in lijn met de bescherming tegen hinder door andere geluidbronnen. Een duidelijke en goed onderbouwde normering is uiteraard van belang voor zowel de bescherming van omwonenden als het draagvlak voor windenergie op land. Bij het stellen van normen moeten we rekening houden met verschillende belangen. Enerzijds zullen deze voldoende bescherming moeten bieden tegen hinder en anderzijds moeten we ook de duurzame energiedoelstellingen halen die binnen Europa zijn afgesproken. In de zoektocht naar de meest geschikte locaties wordt gekeken waar windmolens de minste hinder opleveren, al zullen er altijd situaties blijven waarin omwonenden overlast hebben.
Vindt u het ook pijnlijk dat er nu haast lijkt te zijn om windmolenparken op basis van de oude normen te vergunnen, nu blijkt dat deze normen onvoldoende rekening houden met de belasting voor omwonenden? Lopen deze projecten risico nu helder is dat de HUF-toets uit 2009 is genegeerd in de besluitvorming?
Deze constatering deel ik niet. De landelijke milieunormen kunnen, als gevolg van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtsspraak van de Raad van State van 30 juni 2021, niet meer worden toegepast voor nieuwe windparken. Uit de jurisprudentie is niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de belasting voor omwonenden, alleen dat bij het opstellen van de regelgeving niet de juiste (plan-mer) procedure is gevolgd. Decentrale overheden kunnen, op basis van een lokale milieubeoordeling, lokale milieunormen vaststellen en vergunningen afgeven. Dit gebeurt volgens een zorgvuldig proces.
Met welke partijen spreekt u bij het opstellen van de nieuwe normen? Op welke manier worden private belangen en zorgen van bewoners gewogen bij het opstellen van de nieuwe normen?
Er wordt momenteel gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. De nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken worden opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State wordt verwacht dat de nieuwe regels eind 2023 in werking kunnen treden.
Deelt u de mening dat er nu gekozen moet worden, vanuit het voorzorgsprincipe, voor strengere normen die in de toekomst niet wederom ter discussie gesteld zullen worden?
Op basis van de plan-mer kan een zorgvuldige afweging gemaakt worden over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Inhoudelijk kan ik hier niet op vooruit lopen.
Het bericht de Europese Unie voornemend is een waterstofbank in het leven te roepen |
|
Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie voornemens is om een waterstofbank op te richten met drie miljard euro in kas? Wat is daarop de reactie van de Minister?1
Ik ben op de hoogte van het voornemen, zoals verwoord door de voorzitter van de Europese Commissie, tijdens haar Staat van de Unie-toespraak. Inhoudelijk is hierover nog weinig bekend anders dan dat de Europese Commissie heeft aangegeven dat het beschikbare instrumentarium een bedrag van 3 miljard euro omvat. De Commissie is op dit moment bezig met de verdere uitwerking van het concept. Het kabinet volgt dit nauwgezet. De waterstofbank lijkt een instrument te worden dat als doel heeft de Europese en mondiale markt voor (hernieuwbare) waterstof op gang te brengen. Het Duitse initiatief H2Global heeft een vergelijkbaar doel en richt zich specifiek op het opbouwen van importstromen van hernieuwbare waterstof. Gezien het belang van waterstofimport voor onze klimaatambities (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) heb ik op 4 oktober jl. bij mijn Duitse collega de intentie geuit om aan te sluiten bij H2Global en onderzoek ik hiertoe de voorwaarden en financiële consequenties. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd tijdens het Commissiedebat Energieraad van 18 oktober jl. De ontwikkeling van een Europees initiatief kan een extra impuls geven aan de ontwikkeling van de Europese en mondiale waterstofmarkt en in potentie een goede aanvulling bieden.
Wat is er al bekend over deze waterstofbank? Hoe zal de waterstofbank gaan functioneren en hoeveel werkgelegenheid kom hierbij kijken?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 3.
Is er al meer bekend over de locatie van de waterstofbank? Welke mogelijkheden ziet de Minister om de waterstofbank in Nederland te vestigen?
Er is nog weinig bekend over de voorgenomen waterstofbank. Vooralsnog lijkt het erop dat dit meer gezien moet worden als financieel instrument dan als fysieke bank in één van de EU-lidstaten.
Deelt u de mening dat het vestigen van de waterstofbank in Nederland een positieve ontwikkeling zou zijn? Bent u bereid om zich hiervoor in te spannen? Welke concrete stappen kunt u ondernemen om dit te realiseren?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Ik ondersteun de noodzaak van Europese stimulering van de markt voor hernieuwbare waterstof, waar dat een toevoeging kan zijn op het nationale beleid gericht op productie, import, infrastructuur, opslag en marktordening (Kamerstuk 32 813, nr. 1060 en nr. 1061). Zodra meer bekend is over het concrete voornemen in relatie tot een EU waterstofbank, zal ik hier zorgvuldig en met een constructieve blik naar kijken.
Welke mogelijkheden ziet u omtrent de waterstofbank met betrekking tot het realiseren van de ambities uit het coalitieakkoord en het VVD-D66-plan waterstof?
Zie ook de antwoorden op de vragen 1 en 4. Door gezamenlijk, in EU-verband, te investeren in de opschaling van productie binnen Europa en import van hernieuwbare waterstof kan mogelijk meer schaal en snelheid worden gegenereerd. Een daadwerkelijke beoordeling van de voorgenomen waterstofbank is echter pas mogelijk zodra hierover meer concrete informatie beschikbaar komt van de Europese Commissie en ik zal de Kamer dan ook op de hoogte stellen van de kabinetspositie.
Het bericht 'Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones' en het bericht 'Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage ‘door staat' |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico's voor de Noorse offshore gasinfrastructuur in het licht van de spanning met Rusland en de Europese afhankelijkheid van dit gas?
Eerder is aan de Kamer gemeld2 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur.
Zijn er naast de meldingen van ongeïdentificeerde drones ook storingsmeldingen geweest aan Noorse gasinfrastructuur?
Nederland doet vanuit veiligheidsoverwegingen in principe nooit mededelingen over verdachte activiteiten.
Zijn dergelijke ongeïdentificeerde drones of andere verdachte activiteiten ook binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er ten tijde van de dronemeldingen Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van de Noorse installaties varen die hun identificatie-apparatuur uit hebben staan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van Noorse installaties gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Die mogelijkheid bestaat, maar hierover heeft het kabinet geen specifieke informatie. Russische marine- en onderzoeksschepen zijn in het algemeen actief in de noordelijke zeeën.
Welke stappen worden er gezet door Noorwegen en bondgenoten, onder meer in NAVO-verband, om de gasinfrastructuur extra te beveiligen en schepen van de Russische marine en andere aan de Russische staat gelieerde instellingen in deze regio te monitoren?
Noorwegen heeft de bewaking van gasinfrastructuur door marine en luchtmacht verhoogd. Het Noorse leger is ingezet om te assisteren bij de bewaking van een aantal locaties op land. De NAVO heeft haar maritieme presentie in de Noordzee en Oostzee vergroot. Zr.Ms. Tromp speelt hierbij een belangrijke rol als vlaggenschip van het NAVO-vlootverband in deze regio.
Deelt u de mening dat indien Noorwegen daar behoefte aan heeft en er reëele veiligheidsrisico’s zijn, er een NAVO-taak ligt om de gasinfrastructuur te beveiligen?
Eerder is aan de Kamer gemeld3 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage.4 Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Gezien het grensoverschrijdende karakter van infrastructuur op zee is internationale samenwerking, in NAVO en EU verband essentieel. Vorige week is bij de NAVO Ministers van Defensie afgesproken om de weerbaarheid van deze infrastructuur en inlichtingensamenwerking te versterken.
Welke voorzorgsmaatregelen hebben Noorwegen, Nederland en de andere aan de Noordzee gelegen landen genomen om dergelijke activiteiten te monitoren dan wel tegen te gaan?
Noorwegen heeft op 6 oktober jl. beperkingen opgelegd aan Russische vissersschepen. Ze mogen enkel in drie havens komen en worden gecontroleerd. Op de Nederlandse maatregelen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kent u het bericht «Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage «door staat»»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de oorzaak van de storingen en lekkages rond de Nord Stream 1-pijpleiding?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten onderzoeken de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Deze onderzoeken zullen moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Terwijl deze onderzoeken nog lopen is het niet verstandig te speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Is het mogelijk dat de schade aan de pijpleiding door sabotage op de zeebodem is veroorzaakt, in plaats van handelen aan het Russische beginstuk?
Zie antwoord vraag 12.
Welke risico’s ziet u voor de onderzeese verbindingen voor gas en elektriciteit, zoals de gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland?
Eerder is aan de Kamer gemeld6 dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur en de Zweedse electriciteitsinfrastructuur.
Zijn er voorafgaand aan de storing bij Nord Stream 1 en 2 Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
De Oostzee is een drukbevaren zee met een aantal belangrijke Russische civiele en marinehavens. De Russische marine oefent routinematig, ook in de omgeving van de gaspijpleidingen en electriteitskabels. Het is moeilijk aan te geven of activiteit te maken heeft met reguliere oefeningen of een ander doel dienen.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland varen, en zich daar langer ophouden dan voor normale doorvaart noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Zie antwoord vraag 15.
Versnelling geothermie |
|
Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de noodzaak om van het aardgas af te komen groter is dan ooit, en dat lopende aardwarmteprojecten niet spaak mogen lopen?
Die mening deel ik en dit is ook de inzet van het kabinet. Hierbij wordt nadrukkelijk bekeken hoe de warmtevraag verduurzaamd kan worden met geothermie als een belangrijke optie. Ik span me daarom ook in om de ontwikkeling van geothermie te ondersteunen binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. En zoals u weet is de Mijnbouwwet specifiek voor geothermie aangepast opdat het wettelijk kader beter aansluit op deze activiteit. De wet is recent door de Eerste Kamer aangenomen. Daarnaast blijf ik samenwerken met de sector om te zien welke wettelijke en financiële kaders mogelijk aangepast zouden moeten worden om de verduurzaming van warmte verder te optimaliseren. Dit doe ik mede op basis van het «Actieplan versnelling geothermie», dat ik onlangs uit handen van de sector heb ontvangen.
Deelt u de mening van dat specifiek op warmte een versnelling moet komen op opschaling van duurzame alternatieven, en dat deze zich alleen al daarop onderscheidt van andere projecten binnen de SDE++? Waarom kan een uitzondering in verlenging van de realisatietermijn voor geothermie in de nieuwe SDE-beschikking wél, maar is een uitzondering met terugwerkende kracht volgens u niet mogelijk? (Kamerstuk 31 239, nr. 364) Bent u bereid, gezien de gascrisis, de motie-Grinwis/Erkens over maatwerkafspraken voor bestaande geothermieprojecten alsnog uit te voeren? (Kamerstuk 31 239, nr. 357) Zo nee, kunt u aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een maatwerkoplossing voor deze projecten?
De SDE++ is een generieke regeling, die geldt voor een brede set aan technieken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en andere CO2-reducerende technieken. Op al deze vlakken is verdergaande ontwikkeling noodzakelijk, in die zin is de opschaling van duurzame warmte-alternatieven geen uitzondering. Wel wordt daarbij in de gaten gehouden of de SDE++ ook de ontwikkeling stimuleert die we nodig hebben. Daarom wordt er met de invoering van hekjes in de SDE++ 2023 geborgd dat verschillende domeinen van technieken aan bod komen, in dit geval lage temperatuur-warmte. Ook is er in het klimaatfonds een perceel voor de opschaling van enkele (nog niet kosteneffectieve) technieken, waaronder waterstof en groen gas. In de SDE++ concurreren projecten binnen deze technieken met elkaar in een tender. Het is van belang dat de spelregels van de tender aan de voorkant duidelijk zijn. Een aanpassing na afloop van de tender – met terugwerkende kracht – raakt om twee redenen aan de gelijke behandeling van projecten en daarmee ook aan de betrouwbaarheid van de overheid. Ten eerste is het niet eerlijk ten opzichte van andere projecten die destijds in de tender hebben ingediend en afhankelijk van de concurrentie wel of niet een beschikking hebben gekregen. Ten tweede is het niet eerlijk ten opzichte van, in dit geval, duurzame warmteprojecten die niet hebben ingediend, omdat de voorwaarden niet aantrekkelijk genoeg waren. Een verlenging van de realisatietermijn voor toekomstige projecten was wel mogelijk, omdat dit voor de start van de tender kon worden doorgevoerd.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 357) kunnen, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 364), initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die onlangs voor geothermie zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en 4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken) voor zover zij uiterlijk 6 oktober 2022 een aanvraag hebben ingediend.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Grinwis/Erkens over het in het leven roepen van een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte? (Kamerstuk 29 023, nr. 322) Deelt u de zorg van de vragenstellers dat de duurzame warmtetransitie nog verder achter dreigt te lopen door de huidige energiecrisis? Welke aanknopingspunten geeft de huidige crisis om flexibeler om te gaan met de SDE-systematiek, aangezien een strikte interpretatie reden was voor u om de motie te ontraden? Wat is uw reactie op het versnellingsplan voor de geothermie richting 2030, gelanceerd en aangeboden op 15 september 2022? Hoe gaat u het versnellingsplan verankeren in lange- en korte termijnbeleid voor geothermie om zo de bijdrage van geothermie aan de warmtetransitie te optimaliseren?
Over de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) ben ik op dit moment in overleg met de betrokken partijen, waaronder Glastuinbouw Nederland. Deze motie verzoekt de regering om «te bezien wat nodig is om te voorkomen dat onnodig extra aardgas wordt verbrand en de warmtetransitie in de glastuinbouw stokt door bijvoorbeeld een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven te roepen». Een tijdelijke correctieregeling is nadrukkelijk één van de mogelijkheden en wordt nu samen met andere opties verkend. Hierbij is een van de overwegingen om een negatieve invloed van de huidige energiecrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 toegelicht geldt ook hierbij dat het doen van aanpassingen aan bestaande beschikkingen problematisch is. Voor eventuele oplossingsrichtingen kijk ik daarom ook breder dan naar strikt de SDE++-systematiek. Dit moet bovendien in samenhang worden bekeken met de effecten op de lange termijn en in samenhang met andere maatregelen die al ook in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn hierover nader te kunnen informeren.
Het actieplan van de sector bevat acht denklijnen om de ontwikkeling van geothermie te versnellen. Op basis hiervan ga ik in de komende tijd samen met de sector bekijken wat de bijdrage van de overheid hierin kan zijn. Om dit proces verder te ondersteunen zal ik een Taskforce inrichten, waarin o.a. mijn ministerie, de branchevereniging, EBN en de regionale overheden vertegenwoordigd zullen zijn. De denklijnen zullen voor zowel de korte termijn als lange termijn invulling moeten krijgen.
Hoe gaat u de kansen die de sector ziet voor versnelling en een grotere groei van duurzame warmte in deze tijd van energiecrisis en afschaling van gas maximaal ondersteunen? Bent u met de aardwarmtesector in gesprek over wat daar voor nodig is? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen? Welke mogelijkheden ziet u om, net zoals eerder is gebeurd met gaswinning op zee, een iets andere benadering van de vergunningssystematiek te kiezen om zo sneller aardwarmteprojecten in gebruik te nemen?
Ja, mijn ministerie is hierover in gesprek met de sector o.a. in het kader van het in 2021 gezamenlijk opgestelde «Adviesrapport Geothermie in de Gebouwde Omgeving». Het actieplan van de sector is hier een verbreding van. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het voorstel voor de wijziging van de Mijnbouwwet voor de herziening van het vergunningsstelsel voor geothermie, dat naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden, is juist bedoeld om het vergunningenproces te versnellen. Een goede vergelijking met de voorgenomen versnelling van het vergunningenproces op zee is lastig. Op land is het draagvlak voor ontwikkelingen zoals geothermie bij burgers en overheden van primair belang. Het vooraf goed informeren van de omgeving over geothermie en de rol daarvan in de energietransitie is heel belangrijk. De Mijnbouwwet en Omgevingswet zijn ook zo ingericht dat burgers en overheden een duidelijke rol hebben in het proces van vergunningverlening. Deze stappen kosten weliswaar extra tijd, maar zijn van groot belang voor acceptatie en draagvlak.
Deelt u de mening dat reeds succesvolle aardwarmteprojecten op aanpalende locaties een nieuwe bron moeten kunnen aanboren zonder daarbij het gehele vergunningstraject opnieuw zouden moeten doorlopen?
Nee, deze mening deel ik niet zondermeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het belangrijk dat er ruimte is in het proces voor omwonenden en de betrokken regionale overheden om zich te kunnen uitspreken. Een nieuwe locatie betekent mogelijk andere omwonenden of een ondergrond die een andere bestemming heeft. Daarnaast zullen voor elke nieuwe locatie de potentiële risico’s en mogelijke overlast in kaart gebracht moeten worden.
Wel is het in de nieuwe vergunningensystematiek – na inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet – mogelijk dat een houder van een toewijzing zoekgebied een tweede startvergunning in het gebied kan aanvragen. Ook is geregeld dat een houder van een toewijzing zoekgebied een zogenaamde spontane startvergunning kan aanvragen in een aangrenzend open gebied of een concurrerende aanvraag voor een startvergunning kan doen indien de toewijzing zoekgebied bij een ander ligt. In die gevallen kan stap 1, het aanvragen van een toewijzing zoekgebied, overgeslagen worden.
Wanneer verwacht u de uitwerking van een wettelijk kader voor het zogenaamde «uitkoelen», waarmee een grote bijdrage geleverd kan worden aan het besparen van aardgas? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Het vernieuwde kader hiervoor is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. Het kader voor «uitkoelen» heeft mogelijk direct effect op de economie van aardwarmte projecten en daarom zal ik bekijken of de vaststelling en implementatie ervan versneld kan worden. Het is wel van belang om dit te doen met de benodigde zorgvuldigheid, omdat extra uitkoeling risico’s met zich mee kan brengen.
Wanneer verwacht u een uitwerking van een wettelijk kader voor risico’s van aardwarmte (zoals seismologie of restschade), welke door de Kamer is verzocht tijdens de plenaire behandeling van Mijnbouwwet? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Ook nu al worden vergunningaanvragen conform de vigerende wet- en regelgeving getoetst op basis van een seismische risicoanalyse. Op basis van voortschrijdende kennis is afgelopen jaar gewerkt aan een vernieuwde, meer op geothermie toegespitste methodiek. Dit kader is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. De contouren voor dit kader heb ik geschetst in mijn brief «verantwoord omgaan met fysieke risico’s en onzekerheden bij geothermie» van 20 oktober 2022 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 366).
De nieuwe methodiek voor de risicoanalyse voor aardwarmte heeft geen direct effect op de versnelling van geothermie.
Wanneer gaat u perspectief geven aan de glastuinbouw in Noord-Limburg voor wat betreft de warmtevoorziening waar ze niet eens aan de slag mogen met aardwarmte? Kunt u binnen vier weken met een brief daarover komen?
Mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer hierover op 19 oktober 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 41).
Energie uit water |
|
Silvio Erkens (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat gebeurt er in Nederland op het gebied van energie uit water?
Energie uit water is een verzamelnaam voor verschillende technieken: elektriciteit uit water (technologieën die het mogelijk maken om stroom uit water op te wekken) en aquathermie (het winnen van warmte of koude uit water). Gezien de aard van de vragen, ben ik ervan uitgegaan dat u doelt op het opwekken van elektriciteit uit water.
In Nederland wordt in beperkte mate elektriciteit opgewekt met elektriciteit uit water-technologieën. De geografische condities van Nederland maken dat het energetisch en economisch potentieel van elektriciteit uit water beperkt is (lage stroomsnelheden in rivieren en waterwerken, weinig hoogteverschillen, laag verval, lage golfhoogtes op de Noordzee).
Welke kansen biedt energie uit water voor de Nederlandse economie? Waarom is het voor Nederland voordelig om deze innovatie op Nederlandse bodem te laten plaatsvinden?
Vanwege de geografische condities in Nederland hebben elektriciteit uit water-technieken – nu en in de toekomst – te weinig potentieel om op een kostenefficiënte manier een substantiële bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de nationale elektriciteitsvoorziening. Internationaal (in landen waar de geografische condities voor elektriciteit uit water beter zijn) is het energetisch potentieel groter en liggen er kansen voor deze sector. Deze kansen worden door de sector ook benut: Nederlandse partijen zijn betrokken bij verschillende Europese elektriciteit uit waterprojecten. Verschillende elektriciteit uit water-technieken worden in Nederland ontwikkeld en Nederland biedt een goede kennisinfrastructuur met kennis- en onderzoeksinstellingen zoals TU Delft, Deltares en TNO. De Nederlandse elektriciteit uit water sector biedt dan ook kansen voor verdienvermogen en exportpotentieel en hierin wil ik de sector, waar mogelijk, ondersteunen.
Hoe kan energie uit water bijdragen aan de energietransitie en wat doet het kabinet om te stimuleren dat deze kansen worden benut?
Zoals hierboven al benoemd is het potentieel van elektriciteit uit water in Nederland beperkt. Uit onderzoek van TNO (op 31 maart 2021 met de Kamer gedeeld in de Verkenning elektriciteit uit water, Kamerstuk 32 813, nummer 676) en daarop volgende gesprekken met de sector en onderzoeksinstellingen, is gebleken dat golfenergie en Dynamic Tidal Power (DTP) het meest kansrijk zijn om een substantiële bijdrage te kunnen leveren aan de energietransitie. Er zijn echter nog veel onzekerheden over het potentieel, de kosten en de haalbaarheid van beide technieken. Daarom laat ik hier vervolgonderzoek naar uitvoeren.
Hoe gaat Nederland bijdragen aan de Europese doelstellingen van 100MW voor energie uit water in 2025?
Aangezien uit onderzoek volgt dat Nederland geen kansrijke locatie is voor elektriciteit uit water, zullen wij geen commitment uitspreken voor een bijdrage aan deze doelstelling. Nederlandse bedrijven kunnen wel bijdragen aan het behalen van de Europese doelstellingen door elektriciteit uit water elders in Europa mogelijk te maken.
Zijn er vanuit Europa financieringsinstrumenten waar energie-uit-water-projecten aanspraak op kunnen maken? Zo ja welke? Wat doet het kabinet daarnaast zelf om ondernemers hierbij (financieel) te ondersteunen?
Er zijn verschillende Europese programma’s waarbinnen elektriciteit uit water-projecten aanspraak kunnen maken op financiering. Zo is er het ENCORE Interreg 2SEAS programma en zijn er in het werkprogramma van Horizon Europe verschillende calls opgenomen met betrekking tot elektriciteit uit water. Hier kunnen Nederlandse bedrijven op inschrijven. Indien gewenst, ondersteunen adviseurs van RVO Nederlandse ondernemers bij het doen van een aanvraag. Daarnaast kunnen Nederlandse elektriciteit uit water bedrijven gebruik maken van de DHI regeling. Via deze regeling kunnen bedrijven subsidie aanvragen voor demonstratieprojecten in het buitenland.
Wat doet het kabinet om innovatie op het gebied van energie uit water te stimuleren? Hoe worden demonstratieprojecten hierin meegenomen?
In Horizon Europe, het innovatieprogramma van de EU, komt elektriciteit uit water regelmatig terug in verschillende calls. Nederland onderschrijft het belang hiervan ook in EU-verband in het programma comité voor Klimaat, Energie en Mobiliteit. Daarnaast kunnen elektriciteit uit water bedrijven voor demonstratieprojecten gebruik maken van het algemene instrumentarium voor energie-innovatie, met name de Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+).
Hoe gaat Nederland om met meervoudig ruimtegebruik in windparken? Ziet u potentie om ook elektriciteit uit water te testen in offshore windparken? Zou dit bijvoorbeeld kunnen worden meegenomen in een tender?
Ieder windpark op zee wordt in principe opengesteld voor medegebruik. Nadat een ontwikkelaar de lay-out van het windpark bepaald heeft, wordt door het Rijk, in consultatie met de stakeholders, een gebiedspaspoort opgesteld. Medegebruikinitiatieven kunnen vervolgens in de aangewezen gebieden een (Waterwet)vergunning aanvragen en het medegebruik realiseren. Eén van de vormen van medegebruik is «andere vormen van hernieuwbare energie», waaronder zon op zee maar ook elektriciteit uit water.
Daarnaast kunnen in de vergelijkende toets van een wind-op-zee-tender in principe (maatschappelijk-relevante) thema’s als criterium worden meegenomen. De uitvraag dient echter bij te dragen aan een specifiek doel (zoals systeemintegratie en ecologie in de Hollandse Kust West-tender), waarbij elektriciteit uit water geen doel op zich is. De markt voor golfenergietechnologieën is nog niet zodanig ver ontwikkeld dat golfenergie als criterium kan worden opgenomen in de tenderprocedure voor wind op zee. Als onderdeel van Horizon 2020 is onlangs een onderzoeksproject gestart (EU-SCORES) dat onderzoek doet naar medegebruik op het gebied van zon op zee en golfenergie. Dutch Marine Energy Center (DMEC) leidt dit project. Hierbij worden de synergiën tussen winenergie, zon op zee en golfenergie onderzocht. Resultaten van dit onderzoek worden in 2025 verwacht.
Het artikel 'Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: ‘Sommige leden douchen júíst hier’' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amateurclubs rekenen op taaie winter door hoge gasprijzen: «Sommige leden douchen júíst hier»»?1
Ja.
Bent u bekend met het effect dat de stijgende energieprijzen zullen hebben op sportaccommodaties en dan met name zwembaden en ijsbanen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de stijgende energieprijzen een grote impact hebben op sportaccommodaties, en met name op zwembaden en ijsbanen vanwege de grote energievraag van deze gebouwen.
Heeft u Minister zicht op hoeveel sportaccommodaties afhankelijk zijn van gas? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Het CBS verzamelt cijfers over het energieverbruik van verschillende gebouwen, waaronder sportaccommodaties. Alle circa 10.500 sportaccommodaties die in 2019 bij het CBS bekend waren, hadden op dat moment een gasaansluiting. Het gemiddelde gasverbruik per accommodatie of accommodatietype verschilt wel sterk, en daarmee ook de mate van afhankelijkheid van gas. IJsbanen verbruiken bijvoorbeeld vooral elektriciteit, terwijl veel zwembaden juist in grotere mate afhankelijk zijn van gas.
Heeft u zicht op hoeveel sportaccommodaties ernstig in de problemen dreigen te komen vanwege de stijgende energieprijzen? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen. Daarnaast ben ik bekend met de inventarisatie van NOC*NSF waaruit volgt dat voor 200 zwembaden sluiting dreigt. Die cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar geven wel een inzicht in de omvang van de problematiek.
Bent u op de hoogte van het feit dat ijsbanen en openbare zwembaden over 2022 en 2023 opgeteld te maken krijgen met een lastenstijging van 378 miljoen euro?
Zoals aangegeven in antwoord 3 ben ik bekend met de impact van de stijgende energietarieven voor de grote accommodaties als ijsbanen en openbare zwembaden. Daarom heb ik exploitanten van sportaccommodaties gevraagd om een berekening te maken van de omvang van de lastenstijging, waaruit het door u genoemde getal volgt. Samen met deze exploitanten breng ik momenteel in kaart welk deel van deze lastenstijging resteert na toepassing van de door het kabinet aangekondigde maatregelen.
Hoe worden sportaccommodaties ondersteund om te verduurzamen zodat zij de energiekosten kunnen beperken?
Verduurzaming van de sport is op lange termijn de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en de afhankelijkheid externe factoren als de energieprijs te minimaliseren. Om die reden heb ik extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Zo krijgen sportclubs en exploitanten besparingstips die ook op korte termijn impact kunnen maken via de website www.duurzamesportsector.nl. Aanvullend heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen gemeenten, sportclubs en -bedrijven, en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Staat u in contact met gemeenten over hoe sportaccommodaties zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met sportclubs en -aanbieders maar ook zeker gemeenten. Hierbij ligt de focus op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen.
Het ontbreken van vaste contracten in de Nederlandse energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers geen vaste contracten meer aanbieden? Hoe apprecieert u dit feit?
Ja, ik acht dit een onwenselijk effect.
Zouden langjarige contracten in de huidige markt tot lagere consumententarieven kunnen leiden?
In de huidige markt zijn de energieprijzen hoog. Het is niet de verwachting dat deze prijzen op korte termijn zullen dalen. De leveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen.
Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven contracten met een vaste prijs aanbieden zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven. Langjarige contracten zullen daarmee niet noodzakelijkerwijs tot lagere consumententarieven leiden. Wél geven ze meer zekerheid aan de consument.
Waarom zijn langetermijncontracten nog wel beschikbaar in Duitsland?
In Duitsland geldt het principe dat de consument zijn contract uitdient en deze niet voortijdig opzegt. Energieleveranciers zijn hiermee eerder bereid langjarige contracten met een vaste prijs aan te bieden. In Nederland kunnen klanten hun contract altijd opzeggen en er geldt in de huidige marktsituatie een relatief lage opzegvergoeding bij het opzeggen van contracten met een bepaalde duur.
Deze vergoeding dekt in de huidige marktsituatie niet de kosten die de energieleverancier maakt als een contract voortijdig wordt opgezegd. Deze situatie zorgt er mede voor dat energieleveranciers terughoudend zijn met het aanbieden van langjarige contracten met vaste prijzen. Daarom is de ACM al geruime tijd in overleg met energieleveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen.
Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (van 20 september 2022) heb ik met energieleveranciers afgesproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
In hoeverre spelen de relatief lage overstapboetes een rol in het opdrogen van het vaste contractaanbod in Nederland? Denkt u dat energieleveranciers daardoor, in deze onzekere markt, teveel financiële risico’s zien in het aanbieden van vaste contracten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn energieleveranciers alleen verplicht een modelcontract aan te bieden met variabele tarieven? Ziet u het als een optie om ook het aanbieden van een vast modelcontract verplicht te maken?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gesprek te gaan om te komen tot nieuwe richtlijnen die het aanbieden van meer vaste contracten weer mogelijk moeten maken?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 en 4 vind ik het wenselijk dat leveranciers aan consumenten weer langetermijncontracten met vaste tarieven aanbieden zonder dat zij te hoge financiële risico’s behoeven te lopen. De stap van de ACM om in goed overleg met de sector te komen tot een passendere invulling van de richtsnoeren over de hoogte van opzegvergoedingen draagt hieraan bij. Daarnaast heb ik in het antwoord op vraag 5 toegezegd dat ik bereid ben om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met de energieleveranciers in gesprek te gaan om een beroep te doen op hen om weer vaste contracten te gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden ziet u om zelfs tot drie of vier jaar durende langetermijncontracten te komen? Zullen deze tot een substantieel lagere maandelijkse energierekening kunnen leiden?
Zoals aangegeven, is er een mogelijkheid dat door de aangekondigde stappen, het aanbod van langjarige contracten in de markt zal toenemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het daarbij echter niet zeker of daarbij de tarieven lager zullen zijn. Dat heeft immers met andere factoren te maken, waaronder de geopolitieke ontwikkelingen en de prijsontwikkelingen in de groothandelsmarkten voor gas en elektriciteit.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De laatste ontwikkeling op de energiemarkt |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grote zorgen die leven in de energiemarkt over mogelijke tekorten de komende winters? Hoe apprecieert u deze zorgen? Hoort u deze zorgen ook terug in de Nederlandse energiemarkt?1
Ik ben bekend met de zorgen die leven in de energiemarkt en neem deze serieus. In mijn Kamerbrieven van onder meer 20 juni, 21 juli en 9 september (Kamerstuk 29 023, nrs. 312, 337 en 21501-33-501, nr. 951) heb ik uiteengezet welke analyses zijn en worden gemaakt ten aanzien van de actuele stand van de gasleveringszekerheid en de komende winter. Het kabinet heeft ook maatregelen genomen om de gasleveringszekerheid te borgen. Er wordt stevig ingezet op energiebesparing en verduurzaming. Daarnaast wordt ook het aanbod van energiebronnen gediversifieerd, onder meer doordat nog voor de winter de importcapaciteit van vloeibaar gas (LNG) is verdubbeld. Ten slotte is het gelukt de gasopslagen voor de winter volledig te vullen en heeft het kabinet onlangs bekend gemaakt hoe de opslagen voor komende winter te gaan vullen (Kamerstuk 29023, nr. 35216).
Hoe beziet u het risico op ieder-voor-zich-beleid waarbij Europese lidstaten geen gas of elektriciteit exporteren naar elkaar bij een strenge winter? Heeft u signalen dat lidstaten hier over nadenken?
Op grond van het Werkingsverdrag van de EU, de Verordening gasleveringszekerheid en de Verordening risicoparaatheid in de elektriciteitssector geldt dat de leveringszekerheid van gas en elektriciteit een EU-aangelegenheid is, met solidariteit als belangrijk uitgangspunt, waardoor het grensoverschrijdend transport niet mag worden beperkt. Voortbouwend op deze regelingen is, voor wat betreft gas, tijdens de Energieraad op 26 juli jl. een akkoord bereikt dat ook door Nederland is gesteund, over de Verordening over gecoördineerde gasbesparingsmaatregelen. Hierover is uw Kamer onder meer geïnformeerd op 25 juli (Kamerstuk 29 023, nr. 338), 16 augustus (Kamerstuk 21501–33, nr. 950) en op 30 augustus jl. Vanuit de EU, met de Europese Commissie in een centrale en ook toezichthoudende rol, vindt voortdurend overleg plaats over de uitvoering en toepassing van de genoemde verordeningen. Nederland is hier nauw bij betrokken. Ook tijdens de Europese Energieraden die de tweede helft van het jaar hebben plaatsgevonden heeft energieleveringszekerheid en de samenwerking ter zake tussen lidstaten, hoog op de agenda gestaan. Tijdens de ingelaste energieraad van 30 september jl. is een noodpakket aan maatregelen aangenomen dat ziet op de beteugeling van de hoge energieprijzen. In oktober heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan over maatregelen die gezamenlijk optreden van de lidstaten betreft inzake inkoop van gas op de wereldmarkt. Op de Energieraad van 19 december jl. is hierover een definitief akkoord bereikt. Uw Kamer ontvangt hierover separaat verslag.
Hoe gaat u zich Europees inspannen om een dergelijk ieder-voor-zich-beleid te voorkomen? Brengt u dit op bij uw Europese collega’s bij de eerstvolgende extra Energieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in gesprek met Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk over de mogelijkheid dat zij een dergelijk ieder-voor-zich-beleid voeren komende winter? Zo nee, kunt u dat zo snel mogelijk doen gezien de interconnecties tussen de Nederlandse energiemarkt en die van Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk?
Ja, met beide landen wordt regelmatig overleg gevoerd, zowel wat betreft de elektriciteits- als de gas-interconnecties.
Hoe staat het daarnaast met de uitvoering van stresstesten voor onze energiemarkt deze winters? Houdt u hierbij rekening met alle mogelijk scenario’s? Wanneer kan de Kamer deze scenario’s en resultaten van de stresstesten verwachten?
Over de scenario’s betreffende het wegvallen van de gastoevoer heb ik uw Kamer geïnformeerd in de brief over Voortgang Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en gasleveringszekerheid (Kamerstuk 29 023 nr. 342). Uiteraard blijf ik de situatie monitoren met Gasunie Transport Services (GTS). Wat betreft de elektriciteitsmarkt gebeurt de seizoen-monitoring vooral op EU-niveau door ENTSO-E (samenwerking van de landelijk elektriciteitsnetbeheerders) met de Summer- en Winteroutlook. Via de EU Electricity Coordination Group (EU ECG) worden maandelijks de voorlopige inzichten gedeeld met de Europese Commissie, lidstaten en toezichthouders. De openbare publicatie van de Winter Outlook voor elektriciteit door ENTSO-E heeft op 1 december plaatsgevonden2. Ook zal Nederland in 2023 de samenwerking met buurlanden tijdens elektriciteitscrises oefenen. Dit zal o.a. gebeuren in een crisisoefening die Nederland als onderdeel van het voorzitterschap van het Pentalateraal Energieforum zal organiseren.
Zijn er Nederlandse energieleveranciers met liquiditeitsproblemen door de enorm hoge inkoopprijzen (en gerelateerde margin calls) die ze nu moeten betalen voor zowel stroom als gas? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de liquiditeitspositie van leveranciers die alleen handelen en niet zelf produceren? Kunt u de monitoring van de liquiditeitsposities van de Nederlandse energieleveranciers intensiveren?
In Nederland lijken grote en middelgrote energieleveranciers nog niet in acute liquiditeitsproblemen te komen door de hoge energieprijzen en meer specifiek de hoge kosten voor zekerheid (margin-verplichtingen), die ze nu moeten voldoen voor het afdekken voor risico’s op de elektriciteits- en gasmarkt. De toegenomen margin-verplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op de markt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347) wordt het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Op 3 oktober jl. zijn de Beleidsregels gepubliceerd; deze regels zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.3
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voorafgaand het aankomende commissiedebat Gasmarkt en leveringszekerheid?
De beantwoording is abusievelijk te laat afgerond, waarvoor mijn welgemeende excuses.
Meerdere ontwikkelingen op het gebied van kernenergie |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van Rolls Royce en ULCE Energy om te werken aan de bouw van kleine kerncentrales in Nederland?1
Ja.
Hoe apprecieert u deze veelbelovende private ontwikkeling, die naast de twee kerncentrales uit het coalitieakkoord kan leiden tot een groter aandeel kernenergie in Nederland?
Deze specifieke samenwerking tussen Rolls-Royce, ULC-Energy en Constellation is gericht op het realiseren van een zogenaamde «kleine modulaire reactor» (Small Modular Reactor, SMR). Ik begrijp dat beide partijen hiervoor tevens een Memorandum of Understanding zijn aangegaan met de Amerikaanse firma Constellation Energy Corporation.
SMR is de verzamelnaam voor een heel divers scala aan reactorconcepten in verschillende stadia van ontwikkeling. Een groot aantal partijen, nationaal en internationaal, is hierbij actief betrokken en ik volg de actualiteiten met interesse. Voor SMRs zijn er meerdere toepassingen denkbaar waarin ze een rol zouden kunnen spelen; naast de productie van elektriciteit bijvoorbeeld ook als bron van hoge-temperatuur warmte voor de energie-intensieve industrie of voor de productie van waterstof. Als de beoogde voordelen van SMRs zich inderdaad in de praktijk voordoen, dan zou het een interessante complementaire energiebron kunnen zijn in de energiemix.
Sommige concepten zijn al in een vergevorderd stadium van ontwikkeling, maar in het Westen zijn er op dit moment nog geen SMRs verwezenlijkt. Op basis van de marktconsultatie van KPMG (Kamerstuk 32 645, nr. 96) lijkt de realisatie van SMRs op meerdere locaties in Nederland nu (nog) niet haalbaar. Een belangrijke voorwaarde voor de introductie van SMRs is namelijk de beschikbaarheid van locaties waar deze gerealiseerd kunnen worden en waar ook maatschappelijk draagvlak bestaat.
Ziet u specifieke kansen voor kleine modulaire kernreactoren bij de verduurzaming van de Nederlandse industrieclusters? Bent u bekend met industrieclusters die interesse hebben in atoomstroom? Hoe neemt u deze plannen mee in de CES’sen?
Er zijn twee industrieclusters die aangeven dat kernenergie een mogelijke toepassing kan hebben. In de CES van de Schelde-DeltaRegio worden nieuwe kerncentrales nadrukkelijk genoemd als bron van CO2-vrije elektriciteit voor de verduurzaming van de industrie. In de CES van Chemelot wordt ook verwezen naar een mogelijk rol voor SMRs in de toekomst. Clusters kunnen zelf het initiatief nemen om kernenergie op te nemen in vraag en/of aanbod.
In de CES-en wordt gevraagd inzicht op clusterniveau te bieden in elektriciteitsvraag en -aanbod. Uitvraag naar elektriciteit is met name gericht op hernieuwbare elektriciteit en de integratie daarvan in het industriecluster. Voor veel clusters geldt dat de beschikbaarheid van voldoende CO2-vrije elektriciteit een randvoorwaarde is voor elektrificatie. Dit zijn soms baseload processen met grote vermogens (zoals elektrisch kraken), waar een wisselend elektriciteitsaanbod uit wind en zon tot uitdagingen leidt. Hier kan kernenergie een rol vervullen in de verduurzaming van de industrie.
Bent u bekend met het zojuist afgeronde onderzoek van de provincie Limburg over de mogelijkheden voor kernenergie in Limburg? Hoe apprecieert u deze conclusies? Hoe werkt u samen met de provincie aan een mogelijk vervolgonderzoek?2
Ja.
De provincie Limburg heeft onderzoek laten doen naar de mogelijkheden voor kernenergie in Limburg, en meer specifiek in de vorm van SMRs. Dit is mede in het licht van de toenemende vraag naar beschikbaar regelbaar vermogen vanuit grote industriële clusters,
Een van de conclusies van het onderzoek is, dat de vraag naar beschikbaar regelbaar vermogen vanaf 2030–2035 gedeeltelijk zou kunnen worden ingevuld door SMRs. Volgens het onderzoek is realisatie van grote, conventionele reactoren in Limburg niet waarschijnlijk, mede wegens gebrek aan koelwatercapaciteit in de provincie.
Hoe faciliteert en ondersteunt u private ontwikkelingen op het gebied van nucleaire innovatie en private initiatieven?
Nederland heeft zich verbonden aan het doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat in de komende decennia een omschakeling moet plaatsvinden in ons energiegebruik en de manier waarop we in onze energiebehoefte voorzien. Om de klimaatdoelen te bereiken en de omschakeling in het energiesysteem te bewerkstelligen zijn alle opties nodig. Daarom acht ik het wenselijk dat we ook onderzoek blijven doen naar nieuwe vormen van CO2-vrije nucleaire energie opwekking.
De Nederlandse overheid draagt al vele jaren financieel bij aan onderzoeken naar nieuwe vormen van CO2-vrije nucleaire energie opwekking, zoals ook SMRs en gesmolten-zout-technieken. Dit zal in de toekomst voortgezet worden. Deze onderzoeken worden bijvoorbeeld uitgevoerd door de Nuclear Research & Consultancy Group (NRG) in Petten en door de Technische Universiteit Delft.
Het Ministerie van EZK is al jaren op verschillende niveaus van de organisatie in overleg met diverse partijen op gebied van SMRs, thorium, en kernfusie. Partijen worden op weg geholpen door ze in contact te brengen met de juiste instanties, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) waar ze informatie kunnen inwinnen over vergunningstrajecten en technische beoordelingskaders.
Voor een concept-specifieke technologie op het gebied van thorium is in 2020 een VroegeFaseFinanciering (VFF) van 350.000 euro verstrekt aan Thorizon; een startup, die een plan ontwikkelt voor een reactor op basis van gesmolten zout. Dit jaar heeft Thorizon met succes aanspraak gemaakt op een bijdrage van 1.5 miljoen euro van Invest-NL.
De gesmolten-zout-techniek is een mogelijke toepassing van kernenergie in het toekomstig energiesysteem. Of deze technologie in de toekomst daadwerkelijk een rol kan spelen, zal nog moeten blijken uit de verdere ontwikkeling van reactorontwerpen door marktpartijen.
Bent u ook bekend met de recente aankondiging van een Nederlandse startup om aan de slag te gaan met een thoriumpilotcentrale? Hoe apprecieert u die ontwikkeling? Hoe heeft u dit proces ondersteunt?3
Zie antwoord op vraag 5
Bent u ook bekend met het bericht «SCK leidt onderzoek naar kleine modulaire kerncentrales van vierde generatie en krijgt daarvoor 100 miljoen euro ter beschikking»?4
Ja.
Hoe waardeert u deze inzet van onze zuiderburen op specifiek onderzoek naar innovatieve kleine modulaire reactoren (SMR’s), ook als u de Belgische investering van € 100 miljoen afzet tegen de gelden die Nederland beschikbaar stelt voor onderzoek naar nieuwe generatie kernreactoren?
De komende decennia dient er zowel nationaal als internationaal een omschakeling plaats te vinden in ons energiegebruik en de manier waarop we in onze energiebehoefte voorzien. De opgave om CO2-vrije vormen van energie te gebruiken om klimaatdoelen te halen is mondiaal. Ik vind het daarom ook goed dat de Belgische overheid onderzoek faciliteert naar nieuwe vormen van kernenergie. Alle opties zijn immers nodig en de inzet van SMRs kan een mogelijke optie voor het toekomstig energiesysteem zijn.
Met deze investering voor vier jaar gaat België onderzoek doen op het vlak van o.a. technologie, passieve veiligheid, het verminderen van langlevend afval en economische haalbaarheid.
In Nederland geeft EZK jaarlijks een onderzoeksbudget van ruim 7 miljoen euro aan NRG waarmee ook onderzoek naar SMRs en gesmolten-zout-reactoren wordt verricht.
België kent een ander nucleair landschap dan Nederland: er is een veel groter aandeel kernenergie in de energiemix en ook een ander innovatie-ecosysteem. Deze impuls kan worden bezien als een vorm van kennismanagement en -behoud tegen de achtergrond van de sluitende kerncentrales. In lijn met EU-beleid is het ook goed dat landen niet concurreren op onderzoeksgebieden. In plaats daarvan moeten ze specialiseren op nationaal relevante thema’s en samenwerken op gebieden waar gedeelde interesses zijn.
Deelt u de mening dat er ook in Nederland meer geïnvesteerd zou moeten worden in innovatieve nucleaire technologie, zoals SMR’s, thorium en andere nieuwe reactortypes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5
Welke overheidsfondsen en instrumenten staan ter beschikking tot nieuwe nucleaire innovaties? Wanneer gaat u de topsector energie openstellen voor nucleaire innovaties?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vragen 5, 6, 9 en 11 staan in principe de volgende instrumenten open voor nucleaire innovaties: VroegeFaseFinanciering, het Nationaal Groeifonds, en Invest-NL. Of er ook daadwerkelijk met succes een beroep kan worden gedaan op deze fondsen en instrumenten is afhankelijk van het aansluiten van gehanteerde doelen en uitgangspunten van deze fondsen en instrumenten op de aanvragen die worden ingediend.
Zoals ik uw Kamer eerder al informeerde (Kamervragen (Aanhangsel), 2021–2022, nr. 3353) vindt binnen de Topsector Energie een korte verkenning plaats over de rol die de Topsector kan spelen in de Nederlandse bevordering van innovatie rondom kernenergie. Het streven is om eind dit jaar deze verkenning af te ronden en daarna uw Kamer hierover te informeren.
Bent u in gesprek geweest met partijen op het gebied van SMR’s of thorium? Hebben deze partijen geprobeerd om met u in contact te komen? Hoe zijn zij ondersteunt bij hun initiatieven?
Zie antwoord op vraag 5
In hoeverre had of heeft u contact met uw Belgische collega als het gaat om een gezamenlijke inzet op het gebied van nucleaire technologie en innovatieve technieken?
In 2016 hebben België en Nederland middels een Politieke Verklaring inzake Energiesamenwerking afgesproken te verkennen in hoeverre de samenwerking tussen beider instituten voor nucleair onderzoek kan worden versterkt.
Dit jaar, in april, had ik op de Thalassa Top in Gent contact met mijn Belgische collega. Aangezien het verstandig is om de samenwerking te intensiveren, is afgesproken deze Politieke Verklaring te actualiseren met daarin ook aandacht voor nucleair onderzoek.
Welke mogelijkheden ziet u om, naar aanleiding van de investering die België nu doet, meer in te zetten op samenwerking met België op het gebied van onder andere kennisontwikkeling over SMR’s en andere nieuwe technieken? Ziet u ook andere samenwerkingsverbanden met bijvoorbeeld Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk?
Onderzoekers uit Nederland werken al jaren op reguliere basis nauw samen met Belgische onderzoekers op het gebied van o.a. veiligheidsanalyses, geavanceerde reactoren, en thermohydraulica (zie bijvoorbeeld Nureth19: Lead the Flow!). Dit vindt plaats in de vorm van bilaterale samenwerkingen maar ook in internationale consortia die worden gefinancierd door de Europese Commissie in het kader van Euratom Horizon. Ook met Franse onderzoekers vindt samenwerking plaats op gebied van o.a. splijtstoffen, recycling en transmutatie. Intensieve samenwerking met Britse onderzoekers is door o.a. door Brexit en de pandemie de laatste jaren enigszins bemoeilijkt.
Ik sta open voor een versterking van internationale samenwerking. Het is daarbij van belang dat een mogelijke extra impuls voor internationale samenwerking op effectieve wijze bijdraagt aan het versterken van de kennisinfrastructuur. Bij voorbereidingen om te komen tot de bouw van nieuwe kerncentrales hoort ook een toename van de internationale activiteiten die ik onderneem. Daarbij blijf ik alert op kansen voor internationale samenwerking op het gebied van kennisontwikkeling over innovatieve technieken.
Kunt u een laatste stand van zaken geven rondom het European SMR Partnership, zoals ook aangekondigd door Eurocommissaris Simson?5
Na de bijeenkomst in juni 2021 over het European SMR Partnership is in maart dit jaar de eerste bijeenkomst van het Steering Committee van de European SMR pre-Partnership geweest. Het doel van dit comité is om een verkenning uit te voeren naar mogelijke voorwaarden en condities (inclusief financieel) waaronder de constructie en ingebruikname van SMRs in Europa in het volgende decennium en verder mogelijk kan zijn. Dit in overeenstemming met wet- en regelgeving vanuit de EU en Euratom in het bijzonder. Hierbij wordt met name gekeken naar:
Er wordt binnen de verschillende werkstromen samengewerkt door industrie, toezichthouders, onderzoekers en de Europese Commissie. Ook vanuit Nederland is op een aantal niveaus deelname aan deze werkstromen.
Men verwacht in 2023 drie tot vier SMR ontwerpen uit te kunnen kiezen waarop de verdere activiteiten gericht zijn. Ook wordt vanaf dit najaar de verdere vorm van samenwerking binnen een toekomstig SMR Partnership doorontwikkeld.
Bent u bekend met het feit dat NuScale, één van de veelbelovende SMR-ontwerpen, in de VS een veiligheidscertificaat heeft gekregen van de Nuclear Regulatory Commission (NRC)? Is het mogelijk om het vergunningstraject voor nieuwe kernreactoren te harmoniseren tussen de Europese lidstaten en tevens te versnellen? Welke inspanningen doet u daartoe?
Ja.
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid. Voor het vergunningstraject betekent dit, dat de bevoegde autoriteit van een land (in Nederland de ANVS), een vergunningaanvraag en de daarbij behorende veiligheidsonderbouwing moet beoordelen en goedkeuren voordat een vergunning afgegeven kan worden. Zonder afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid voor de beoordeling van de veiligheid zoekt de ANVS in een dergelijk traject de samenwerking op met collega’s uit het buitenland en maakt gebruik van hun expertise. Een voorbeeld daarvan is de huidige samenwerking tussen de ANVS en de Nuclear Regulatory Commissie (de Amerikaanse regulator). Dit in het kader van het vergunningverleningstraject van het Amerikaanse bedrijf SHINE, dat van plan is een nucleaire installatie voor de productie medische isotopen te bouwen in Veendam. De ANVS participeert ook actief in het SMR pre-partnership, zie ook het antwoord op vraag 14.
Het bericht 'Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per kWh?1
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden van astronomische energieprijzen?
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere) consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken?
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf?
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk tarief dan wel bandbreedte in dezen?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid? Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te voeren via een algemene maatregel van bestuur?
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld.
Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien.
Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en buurtbatterijen?
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
De ISDE-regeling |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Ziet u een groter aantal aanvragen binnenkomen voor de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) dan in een normaal jaar? Op welke technieken komen er nu (fors) meer aanvragen binnen dan in 2021?
Ja. Het totaal aangevraagde subsidiebedrag over de periode tot en met 31 juli is dit jaar aanmerkelijk hoger dan over dezelfde periode in 2021. Het gaat hierbij om de maatregelen waarvoor met ingang van dit jaar een hogere gemiddelde subsidie van toepassing is. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing.
Bedragen in € mln.
Isolatiemaatregelen
Warmtepompen
Zonneboilers
Totaal aangevraagde subsidie 2021 (januari t/m juli)
24,7
19,9
2,5
Totaal aangevraagde subsidie 2022
(januari t/m juli)
70,1
64,9
7,4
Hoeveel van het beschikbare budget voor 2022 van de ISDE is al ingezet? Hoeveel budget resteert er voor de komende maanden? Acht u dat budget voldoende gegeven het hoge aantal aanvragen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat er aanvragen worden doorgeschoven naar 2023?
In de ISDE is dit jaar voor investeringen in isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers en warmtenetaansluiting in totaal € 228 mln. beschikbaar. Tot en met 31 juli is van dit budget in totaal € 142,5 mln. aangevraagd. Er resteert voor de maanden augustus tot en met december dus nog een budget van € 85,5 mln. Op basis van een inschatting van het in deze maanden nog aan te vragen budget verwacht ik dat het beschikbare budget met € 30 mln. tot € 60 mln. overschreden zal worden. Een dergelijk grote overschrijding acht ik ongewenst. Daarom zal ik dit de komende periode in de gaten houden en bezie ik de mogelijkheden om het budget te verhogen.
Waarom wordt er slechts een subsidie verleend van 15% voor enkelvoudige isolatiemaatregelen in tegenstelling tot de gebruikelijke 30% die bij tweevoudige maatregelen gehanteerd wordt?
Met de keuze om een hogere subsidie te verstrekken wanneer een huishouden meer dan één isolatiemaatregel neemt wordt beoogd om het laten uitvoeren van meerdere maatregelen en daarmee meer verduurzaming te realiseren extra te stimuleren. Deze keuze sluit aan bij het voorstel in het in september 2021 door ChristenUnie, CDA en GroenLinks in samenspraak met een aantal maatschappelijke- en brancheorganisaties opgestelde «Manifest Nationaal Isolatieprogramma» (in het Coalitieakkoord wordt naar dit manifest verwezen). Hierin wordt ook gepleit voor een subsidie van circa 30% wanneer een isolatiemaatregel wordt gecombineerd met een tweede maatregel en een lagere subsidie bij enkelvoudige isolatiemaatregelen.
Wat voor type huishoudens dienen aanvragen in voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel? Zit er een relatie tussen het besteedbare inkomen van deze huishoudens en het aantal maatregelen dat zij treffen?
Deze informatie is niet beschikbaar omdat in 2022 nog geen subsidie werd verstrekt voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel. In de toekomst zal dit wel in beeld worden gebracht op grond van het geanonimiseerd koppelen van data. Bij de evaluatie van de Subsidie energiebesparing eigen huis voor isolatie (TNO, 2021) bleek bij een dergelijke koppeling van data dat alle inkomensgroepen gebruik maken van de subsidie voor twee of meer isolatiemaatregelen. Midden- en hoge inkomens gebruiken die subsidie wel relatief vaker.
Voorziet u voordelen in het beter koppelen van het warmtefonds en de ISDE? Denkt u dat de toegankelijkheid, en daarmee het gebruik van, de ISDE verbetert als deze beter gekoppeld wordt aan het warmtefonds?
De combinatie van Warmtefonds en ISDE is belangrijk voor woningeigenaren die onvoldoende spaargeld beschikbaar hebben om te verduurzamen. Zij kunnen de financiering van het Warmtefonds bijvoorbeeld inzetten voor dat deel van de investering die niet wordt gesubsidieerd. Voor de maatregelen die via de ISDE worden gesubsidieerd hebben huishoudens nu al de mogelijkheid om ook een beroep te doen op financiering van het Warmtefonds. Genoemde koppeling is dus al aanwezig. Op de websites van Warmtefonds en RVO is ook een verwijzing opgenomen naar de subsidie, respectievelijk de financiering. Tegelijk is het belangrijk om voor de woningeigenaar goed onderscheid te blijven maken tussen subsidie en financiering en zo misverstanden te voorkomen.
Bent u voornemens om de randvoorwaarde rondom een maximale tussentijd van één jaar tussen twee energiebesparingsmaatregelen te versoepelen, gezien de oplopende levertijden van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier uitvoering aan geven?
Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van de wijziging van de ISDE die vanaf 1 januari 2023 in werking zal treden. Ik overweeg om bij die wijziging de in de vraag genoemde maximale tussentijd te verlengen.
Het artikel ‘Hacker ontdekt dat Chinese zonnepanelen een bedreiging zijn voor ons stroomnet’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat 43% van de Nederlanders zich zorgen maakt om de uitval van vitale processen, zoals onderzocht door de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Hoe beoordeelt u dit? Welke mogelijkheden ziet u met deze zorgen aan de slag te gaan?2
Ja. Uit de Risico-en crisisbarometer voorjaar 20223, uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken om cyberdreigingen (47%), geopolitieke dreigingen (45%) en uitval van vitale processen(43%). Het kabinet onderkent deze zorgen. Zoals ook blijkt uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 20214 (DBSA) en het Cybersecurity Beeld Nederland 20225 (CSBN) zijn vitale processen doelwit van statelijke actoren en digitale aanvallen. Om die reden heeft het Kabinet in 2021 de versterkte aanpak ter bescherming van de vitale infrastructuur aangekondigd en werkt het kabinet aan het tegengaan van statelijke dreigingen. In de Kamerbrief Voortgang Aanpak Statelijke Dreigingen6 uit 2021 bent u hierover geïnformeerd.
Met de versterkte aanpak wordt ingezet op het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur door het vitaal beleid, het vitaalstelsel en de wetgeving tegen het licht te houden en waar nodig te herzien. Daarnaast wordt ook vanuit de Europese Unie sinds 2020 gewerkt aan de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2). Beide richtlijnen gaan Nederland helpen te komen tot een verbeterde bescherming van de vitale infrastructuur om via wetgeving te borgen dat vitale aanbieders passende maatregelen nemen tegen risico’s die de continuïteit, integriteit of vertrouwelijkheid van hun vitale proces kunnen schaden. Om die reden wordt de toekomstige implementatie van beide richtlijnen binnen de versterkte aanpak voorbereid en betrokken bij het verbeteren van de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor ons stroomnet zoals in het artikel omschreven?
Zoals ook blijkt uit het CSBN nemen de risico’s op digitale incidenten toe door de toegenomen digitalisering en de opkomst van het Internet of Things (IoT).7 Dit wordt versterkt doordat statelijke actoren zeer actief zijn in het digitale domein. Deze statelijke actoren gebruiken het digitale domein in toenemende mate bij het behartigen van hun geopolitieke belangen.
De beschreven casus maakt daarnaast duidelijk dat dit soort IoT apparatuur aan hogere veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op de nationale veiligheid.
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat deze risico’s een bedreiging vormen voor de continuïteit, integriteit en vertrouwelijkheid van de Nederlandse vitale processen, waaronder het landelijke transport, distributie en productie van energie. Om die reden zijn vitale aanbieders op basis van wetgeving, waaronder de Wet bescherming netwerk- en informatiesystemen (Wbni), verplicht tot het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen (zorgplicht) en worden zij geacht om inzicht te hebben in de risico’s die hun dienstverlening kunnen raken.
In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat ondernemingen in deze sector aangewezen als zogenaamde Aanbieders van Essentiele Diensten (AEDs), onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Het Agentschap Telecom (AT) houdt toezicht op deze aanbieders. Incidenten met aanzienlijke gevolgen voor de dienstverlening, moeten gemeld worden bij AT en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Ook kunnen deze AEDs andere vrijwillige meldingen doen bij het AT en het NCSC. Het NCSC heeft als primaire taak om vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties in geval van dreigingen en incidenten met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen te informeren, adviseren en indien nodig bijstand te verlenen.
Daarnaast wordt er in Europees verband nu gewerkt aan een Europese, gedelegeerde verordening over cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode on Cybersecurity). Dit is specifieke Europese regelgeving waarin bindende voorschriften voor cybersecurity worden opgelegd aan entiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. Op de naleving van deze verplichtingen zal toezicht worden gehouden, door onder andere het AT en de Autoriteit Consument en Markt. Onder deze Netcode kunnen ook entiteiten vallen die omvormers op grote schaal op afstand aansturen, ook wanneer zij zich niet op Europees grondgebied bevinden.
Hoe beoordeelt u het feit dat China, of andere kwaadwillenden die het systeem kunnen (binnendringen en) beheersen, op deze manier digitale ontwrichting in gang zou kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat dit een gevaar is voor onze nationale veiligheid?
De beschreven casus maakt duidelijk dat IoT apparatuur aan hoge veiligheidsnormen moet voldoen met het oog op onze nationale veiligheid. De antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 gaan in op de wijze waarop veiligheidsrisico’s worden gemitigeerd.
Wat wordt gedaan de risico’s op korte termijn te beperken? In hoeverre zijn software- of hardwarematige aanpassingen een oplossing?
Internet of Things-apparaten, zoals de omvormers van zonnepanelen die beschreven zijn in het artikel, kunnen een risico vormen voor het elektriciteitsnet als deze slecht beveiligd en grootschalig aan te sturen zijn. Deze omvormers zijn nodig om het elektriciteitssysteem effectief te laten werken. Alle netbeheerders hebben op grond van Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, echter kunnen netbeheerders apparaten achter de elektriciteitsmeter niet zonder meer weren van het elektriciteitsnet. Netbeheerders sluiten huizen, bedrijfspanden en andere onroerende zaken aan op hun elektriciteitsnet, maar kunnen niet zien of toezicht houden op het type apparaten dat binnen een huis of bedrijfspand op een stopcontact zit. Netbeheerders treffen om die reden voorbereidingen voor een eventuele, grootschalige inzet van IoT-apparaten in een cyberaanval, maar kunnen niet voorkomen dat apparaten met dergelijke veiligheidsrisico’s worden aangeschaft en in gebruikt worden genomen binnen een woning of bedrijfspand. Dit betekent dat er eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij leveranciers en fabrikanten van apparatuur om risico’s voor het elektriciteitsnet te verkleinen (hieronder worden de wettelijke trajecten die gaan gelden voor fabrikanten en leveranciers verder toegelicht).
Om risico’s van deze apparaten te mitigeren, wordt er ingezet op preventie, awareness en aanvullend wetgeving die producten softwarematig maar ook hardwarematig weerbaarder maakt tegen digitale aanvallen en mogelijk misbruik.
In dat kader wordt er op dit moment gewerkt aan verschillende trajecten van Europese wet- en regelgevingen om veiligheidsrisico’s te mitigeren. Onder de Radio Equipement Directive (RED) zijn cybersecurityeisen als markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten aangenomen. Omvormers vallen ook onder de scope van de RED. 1 augustus 2024 moeten draadloos verbonden apparaten die de Europese markt op komen voldoen aan deze cybersecurityeisen. Apparaten die niet aan de eisen voldoen kunnen vanaf dat moment door AT van de markt worden geweerd en gehaald. In voorbereiding op het van kracht worden van de cybersecurityeisen onder de RED heeft AT naar aanleiding van deze casus een onderzoek ingesteld naar omvormers. Het AT zal het gesprek aan gaan met de desbetreffende fabrikanten hoe verbeteringen van de cybersecurity gerealiseerd kunnen worden.
Daarnaast wordt in het najaar een Europees wetsvoorstel van de Europese Commissie verwacht voor horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten, de Cyber Resilience Act. Nederland zet bij de Cyber Resilience Act in op een zorgplicht voor fabrikanten en leveranciers van alle ICT-producten en diensten in de hele productlevenscyclus. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan uw Kamer op 14 december 2021.8 De Markttoezichtverordening (EU) 2019/1020 is van toepassing op de RED (EU) 2014/53. Deze verordening bevat regels en procedures voor marktdeelnemers betreffende producten die onder bepaalde harmonisatiewetgeving van de Unie vallen. Relevant is dat producten die binnen het toepassingsgebied van de RED vallen alleen in de handel mogen worden gebracht als er in de Unie een marktdeelnemer is die onder andere (technische) informatie kan verstrekken aan markttoezichtautoriteiten over het product en medewerking kan verlenen aan corrigerende maatregelen.
Als gevolg van de herziening van de NIS2 zullen meer bedrijven dan op nu in o.a. de energiesector in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen voor cybersecurity. Deze verplichtingen bestaan uit een meldplicht voor incidenten en een zorgplicht om risico’s voor de continuïteit van de dienstverlening te beperken. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Daarnaast zal de eerder genoemde Netcode on Cybersecurity tevens zorgen voor hogere cybersecurity eisen aan o.a. grootschalig aan te sturen omvormers.
Ten slotte wordt, om de veiligheid van informatiesystemen verder te verbeteren, aan de hand van de leidraad Coordinated Vulnerabilty Disclore (CVD) van het NCSC9 het melden van kwetsbaarheden in software gestimuleerd. Eigenaren van ICT-systemen kunnen op deze manier kwetsbaarheden verhelpen vóórdat deze actief misbruikt kunnen worden. Indien het gaat om een complexe kwetsbaarheid die meerdere partijen raakt of als de eigenaar of leverancier niet of onvoldoende reageert, kan het NCSC optreden als bemiddelaar.
Wat wordt gedaan deze veiligheidsrisico’s in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer ontvangt de Tweede Kamer het toegezegde onderzoek/scan naar afhankelijkheden van vitale Nederlandse processen van landen met een cyberoffensief?3
Op 5 april 2022 is de motie11 van de leden Rajkowski en Van Weerdenburg aangenomen die het kabinet verzoekt een scan uit te voeren op de aanwezigheid van apparatuur of programmatuur van organisaties uit landen met een tegen Nederland gerichte offensieve cyberagenda in de vitale infrastructuur. Op dit moment wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in samenwerking met de betrokken departementen, verkend op welke manier opvolging kan worden gegeven aan de motie. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederland voor haar vitale processen, zoals het stroomnet, deze mate van afhankelijkheid kent zoals in het artikel is omschreven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiertoe nemen? Welk tijdspad heeft u hiervoor ogen?
Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen en deelt de zorgen ten aanzien van elke ongewenste inmenging van statelijke actoren. Zoals ook in het DBSA, kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Zoals ook gesteld in het DBSA beschreven, is een toenemende afhankelijkheid van buitenlandse technologie een gegeven, aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren.
De inzet van het kabinet is daarom om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren en tegelijkertijd het open investeringsklimaat van Nederland te beschermen. Daarnaast wordt, zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, gewerkt aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Met een geactualiseerd instrumentarium worden onder andere technologische ontwikkelingen en geopolitieke veranderingen integraal meegewogen in het beoordelen van risico’s en vervolgens bij het nemen van gepaste en proportionele weerbaarheidsverhogende maatregelen. Hierbij worden ook de (intersectorale) afhankelijkheden van vitale processen, specifieke grondstoffen of andere randvoorwaarden meegenomen.
Werkt u ook aan het voorkomen van afhankelijkheden in onze energievoorziening die ontstaan door de optelsom van veel kleine en vaak decentrale afhankelijkheden, naast het al plaatsvinden van een versterking van het toezicht op de aanbestedingen van Tennet op en aan het hoofdspanningnet?
Ik ben mij bewust van de risico’s die gepaard gaan met deze twee ontwikkelingen. De specifieke risico’s voor de energievoorziening van veel kleine en decentrale eenheden manifesteren zich met name, wanneer deze gezamenlijk en gecoördineerd in worden gezet in het kader van een cyberaanval. Ik verwijs u terug naar de antwoorden op vraag 3,4, 6 en 7 voor een uiteenzetting van de instrumenten en maatregelen gericht op het voorkomen van dergelijke risico’s.
Zoals eerder beschreven hebben netbeheerders een algemene taak om hun netten te beschermen, op grond van Europese regels en zoals vereist in de Elektriciteitsnet 1998 en de Gaswet. Er is al een uitgebreid Europees pakket aan wet- en regelgeving dat invult hoe netbeheerders in algemene zin veiligheidsrisico’s moeten voorkomen en hoe zij de gevolgen van incidenten moeten mitigeren of wegnemen.
Ziet u ook risico’s voor individuele huishoudens en bedrijven door deze afhankelijkheid ontstaan? Hoe mitigeert u deze risico’s?
Digitale apparaten van individuele huishoudens en bedrijven kunnen in theorie gehackt worden, zeker wanneer deze aan het internet gekoppeld zijn. Dat geldt dus ook voor apparaten waarmee elektriciteit wordt opgewekt (of opgeslagen). De beste manier om zulke risico’s te mitigeren is via cyberveiligheidseisen die aan apparaten worden gesteld. Afronding en implementatie van de eerder genoemde Radio Equipment Directive (RED) en Cyber Resilience Act (CRA) zullen ervoor zorgen dat ook de digitale veiligheid van IOT apparaten van individuele huishoudens en bedrijven verhoogd wordt. De Netcode on Cybersecurity zal daarnaast voorzien in aanvullende cybersecurity eisen voor de elektriciteitssector.
Zijn er andere energiebronnen waarvoor Nederland afhankelijk is van de Chinese techniek waar u soortgelijke risico’s ziet? Hoe gaat u deze risico’s mitigeren?
Het Rijk heeft niet inzichtelijk in hoeverre welke energiebronnen precies allemaal afhankelijk zijn van Chinese techniek en daarbij is er geen overzicht over alle lopende en aankomende aanbestedingen bij vitale aanbieders.
Wel biedt het Rijk ondersteuning en begeleiding op aanvraag aan vitale aanbieders wanneer zij te maken hebben met een (mogelijk) risicovolle aanbesteding. Hiervoor is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het Rijk kan daarbij ondersteuning bieden.
Met betrekking tot het digitaal veiliger maken van Internet of Things apparatuur, is eerder benoemd welke wetgeving in Europees verband van toepassing is.
Ook bij andere energiebronnen dan elektriciteit maakt internationale handel ons in zekere mate afhankelijk van andere landen. In EU-verband zetten we in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, onder meer door het diversifiëren en versterken van wereldwijde toeleveringsketens van kritieke grondstoffen12.
De handvatten voor bedrijven zijn onder anderen de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet voor netbeheerders, waarin zij een wettelijke taak hebben hun netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Er is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. De Kamer is hierover geïnformeerd op 19 mei 202113.
Daarnaast is recent de Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) aangenomen. Deze wet voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen zeggenschapswijzigingen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval transacties kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dit zijn aanbieders van de volgende diensten: warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is.
Tot slot zijn er in de nieuwe Energiewet die deze zomer ter advisering aan de Raad van State is aangeboden, extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder.
Lopen er op dit moment aanbestedingen, of worden er binnenkort aanbestedingen gestart, binnen de vitale sector die de afhankelijkheid van Nederland van landen met een offensieve cyberstrategie op onwenselijke wijze zal vergroten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat bij aanbestedingen van vitale Nederlandse processen voorkomen moet worden dat landen met een offensief cyberstrategie deze mate van invloed krijgen vanwege de enorme veiligheidsrisico’s en de kans op mogelijke digitale ontwrichting? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u deze afhankelijkheid van deze landen te verminderen om ons land veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Eind 2018 is een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid. Voor aanbestedingen geldt dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Zoals wordt genoemd in antwoord op vraag 12 en 13 is ter ondersteuning van dit beleid een instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen.
Het artikel 'Noodlijdend Uniper dringt bij Duitsland aan om snel extra geld' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Duitsland Uniper de staat om financiële steun heeft gevraagd? Hoe is de situatie op de Nederlandse markt? Verwacht u dat er in Nederland de aankomende tijd soortgelijke situaties zullen ontstaan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. De situatie op de Nederlandse energiemarkt kenmerkt zich door grote onzekerheid met hoge en volatiele energieprijzen. Nederland is minder direct afhankelijk van Russisch gas dan Duitsland. Ik acht het onwaarschijnlijk dat er in Nederland de komende tijd een soortgelijke situatie ontstaat. Ik houd de situatie op de Nederlandse energiemarkt nauwlettend in de gaten en onderhoud regelmatig contact met energiebedrijven die actief zijn op de Nederlandse energiemarkt en verschillende categorieën afnemers bedienen.
Herinnert u zich dat vorige winter er in Nederland verschillende energieleveranciers failliet zijn gegaan vanwege de hoge energieprijzen? Wat is er sindsdien gedaan om te voorkomen dat dit nog eens zal gebeuren? Welke lessen heeft u getrokken uit de crisis van vorige winter?
Ja, ik herinner mij dat heel goed en betreur dat ten zeerste, vooral vanwege de gevolgen die dit heeft gehad voor de consument. Voor een aantal faillissementen waren de stijgende energieprijzen een belangrijke reden. Niet alle leveranciers waren daar in hun bedrijfsvoering op voorbereid. Daarnaast waren er in sommige gevallen andere redenen, zoals een aandeelhoudersconflict en een domino-effect. In onderzoek dat in opdracht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is uitgevoerd, concluderen de onderzoekers Lavrijssen en De Vries dat de ACM meer ruimte had om eisen te stellen aan energieleveranciers.2 Dat er ruimte is om nadere eisen te stellen betekent volgens de onderzoekers niet dat daardoor de faillissementen in de energiesector voorkomen hadden kunnen worden. Wel kunnen de extra eisen de weerbaarheid van energiebedrijven tegen schokken op de energiemarkt vergroten en daardoor de kans op faillissementen verkleinen. De ACM heeft inmiddels het toezicht voor dit najaar met extra eisen aangescherpt.3
Welke maatregelen heeft u getroffen om het toezicht op de energieleveranciers en hun financiële gezondheid te verbeteren? Zijn er aanvullende eisen gesteld of wordt er zwaarder en meer regelmatig getoetst?
Allereerst heeft de ACM dit voorjaar een extra financiële controle uitgevoerd in aanvulling op de reguliere controle, om te controleren of de leveringszekerheid van energieleveranciers ook na de winter geborgd is.
Daarnaast scherpt de ACM, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, nog dit najaar het toezicht aan door extra eisen te stellen aan energieleveranciers. Leveranciers moeten hun financiële continuïteit en risicomanagement versterken. Doordat de ACM hiermee beter inzicht krijgt in de mate van financiële weerbaarheid van de leveranciers kan, indien nodig, tijdig ingegrepen worden door leveranciers herstelmaatregelen te laten nemen. Onder de Energiewet worden de eisen aan energieleveranciers nog verder uitgebreid, waarbij niet alleen naar technische, financiële en organisatorische kwaliteiten gekeken kan worden, maar ook naar deskundigheid. Een jaarlijkse financiële stresstest behoort tot de mogelijkheden voor het aanscherpen van financiële eisen. De Energiewet is onlangs voor advies aan de Raad van State aangeboden.
Herinnert u zich dat de Auroriteit Consument en Markt (ACM) naar aanleiding van de omvallende energieleveranciers als toezichthouder energieleveranciers strenger zou moeten gaan testen? Heeft de ACM haar toezicht aangescherpt? Heeft de ACM aanvullende eisen gesteld? Wat doet de ACM om te voorkomen dat er dit jaar weer leveranciers zullen omvallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welke prijzen verwacht u dat energieleveranciers in de problemen komen, aangezien de verwachting is de energieprijzen de aankomende tijd nog harder kunnen stijgen? Verwacht u problemen rondom de jaarnota van veel consumenten? Hoe bereidt u zich hierop voor? Zijn er bijvoorbeeld scenario’s voor uitgewerkt of wordt er nagedacht over het treffen van maatregelen?
De ontwikkeling van de energieprijzen heeft de volle aandacht van het kabinet en wordt nauwlettend in de gaten gehouden. De energieprijsontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn onzeker. Energieleveranciers zijn vrij om de gestegen inkoopprijzen door te berekenen aan de consument die een contract met variabele tarieven heeft, of waarvan het contract met vaste tarieven afloopt. Dit heeft de afgelopen maanden geleid tot fors hogere energierekeningen. Doordat inkoopprijzen doorberekend mogen worden, bestaat er geen specifiek prijsniveau wat leidt tot een direct risico op faillissementen van leveranciers. Het verdere verloop van de energieprijzen is onzeker, maar we moeten er rekening mee houden dat de energierekening de komende tijd niet zal dalen of zelfs verder kan stijgen. Dit kan tot betalingsproblemen bij een deel van de consumenten leiden, zoals ook het Centraal Planbureau middels verschillende scenario’s in een recente publicatie heeft uiteengezet.4 Indien dit op grote schaal gebeurt, kan ook de leverancier in de problemen komen. In 2022 is 7 miljard euro ingezet om de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens te dempen. Het kabinet heeft recent extra budget (550 miljoen euro) toegekend aan gemeenten voor de ophoging van de energietoeslag en de extra uitvoeringkosten. Met deze pakketten worden de risico’s op financiële problemen voor zowel huishoudens als energieleveranciers vermindert.
In de augustusbesluitvorming kijkt het kabinet naar de mogelijkheden om structurele maatregelen te nemen om het besteedbaar inkomen van kwetsbare huishoudens te verhogen. Hierbij zal in brede zin gekeken worden naar mogelijkheden binnen het koopkrachtinstrumentarium en wordt verder gekeken dan de prijsontwikkeling van energie. De inflatie verbreedt zich volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek namelijk al een aantal maanden naar andere productgroepen zoals voedingsmiddelen. Het kabinet is daarnaast in gesprek met energieleveranciers, gemeenten en schuldhulpverlenende instanties om betalingsproblemen bij consumenten in een zo vroeg mogelijk stadium te signaleren en zoveel mogelijk te verhelpen. Hiervoor wordt onder andere bekeken of een aanpassing van de bestaande instrumenten voor vroegsignalering, afspraken binnen de sector over betalingsregelingen en sociaal incasseren, en wet- en regelgeving met betrekking tot afsluiting en leveringszekerheid van elektriciteit en gas kunnen bijdragen aan het voorkomen van financiële problemen. Ook worden opschalingsmogelijkheden onderzocht om energiebesparingsinitiatieven te stimuleren.
Hoe kunt u ingrijpen als energieleveranciers omvallen door de hoge prijzen, waardoor er dan een sneeuwbaleffect kan ontstaan op de markt? Zijn er maatregelen die u nu al kunt treffen om de kans op een dergelijke situatie te voorkomen?
Alle bedrijven die gas en/of elektriciteit leveren aan huishoudens en andere kleinverbruikers, moeten zorgen voor een betrouwbare levering en staan onder toezicht van de ACM. De ACM controleert jaarlijks of energieleveranciers kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Door het gehele jaar heen voert de ACM risicogeoriënteerd toezicht uit. Zo kijkt de ACM in hoeverre de hogere prijzen invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM continu de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers om de continuïteit van de levering te waarborgen, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden, waar mogelijk herstelmaatregelen vragen en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan consumenten en klein-zakelijke afnemers. Ik onderzoek momenteel in hoeverre de huidige wet- en regelgeving voldoende robuust is om bij eventuele faillissementen een sneeuwbaleffect te voorkomen.
Hoe worden consumenten dan beschermd indien er deze winter weer energieleveranciers omvallen? Is deze bescherming verbeterd naar aanleiding van vorige winter? Hoe wordt er voorkomen dat consumenten in de knel komen gezien het gebrek aan beschikbare nieuwe energiecontracten?
Het onderzoek naar de wenselijkheid om nadere eisen te stellen aan leveranciers, en/of maatregelen te nemen die consumenten beter beschermen in geval van een faillissement, bevindt zich in de eindfase.5 Ik zal uw Kamer hierover spoedig informeren. Ik zal zo snel als mogelijk bezien of dit moet leiden tot aanpassing van de eisen aan leveranciers en deze waar nodig meenemen in de (lagere) regelgeving van de Energiewet. Het onderzoek kijkt ook naar de mogelijkheid tot het beperken van de uitstaande tegoeden van consumenten bij hun energieleverancier en/of het aanpassen van de status van deze tegoeden, zodat consumenten meer kans hebben op het terugkrijgen van hun geld in geval van een faillissement. Vooruitlopend op de conclusies van het onderzoek lijkt het beperken van de kans op faillissementen, door bijvoorbeeld extra financiële eisen en risicomitigerende maatregelen te nemen, tot de meest effectieve verbetering van de positie van de consument te leiden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 is hiermee door de ACM een begin gemaakt en worden de eisen aan energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt.
Elke energieleverancier is verplicht om ten minste het modelcontract aan te bieden. Dit is een contract voor onbepaalde tijd met een variabel tarief. Een consument kan dus altijd overstappen naar een andere leverancier. Sommige energieleveranciers bieden meer contracten aan naast het modelcontract.
Heeft u ervan kennisgenom dat de Duitse staat een wet aangenomen die het mogelijk maakt om belangen te nemen in bedrijven die op omvallen staan vanwege de hoge energieprijzen? Hoe apprecieert u dit?
Ik heb kennisgenomen van de aanpassing van de Duitse wet. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Verwacht u dat Nederland ook geraakt wordt door de problemen bij Uniper in Duitsland? Is Nederland hier direct of indirect bij betrokken?
De Duitse staat heeft maatregelen getroffen tegen de problemen bij Uniper in Duitsland, waardoor Nederland momenteel niet wordt geraakt door een mogelijk faillissement van Uniper in Duitsland.
Het artikel 'EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «EBN deed bod om gasopslag Bergermeer te nationaliseren»?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de overname van de gasopslag Bergermeer te blokkeren, waarbij u expliciet het advies van Energie Beheer Nederland (EBN) naast u heeft neergelegd? Welke analyses lagen onder de besluitvorming aan uw kant?
Gasopslag Bergermeer is voor 60% in eigendom van TAQA en voor 40% in eigendom van EBN. Begin 2022 stonden de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer te koop. EBN heeft in maart 2022, vóór het aflopen van de biedingstermijn, een bod uitgebracht op de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer. Dit heeft EBN gedaan in afstemming met EZK. Het bod van EBN is uitgebracht onder de voorwaarde dat EZK voor het bod nog formele aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet zou moeten verlenen. Het kabinet heeft indertijd serieus overwogen om EBN de belangen van TAQA te laten aankopen. Daarbij is onder meer gekeken of Bergermeer vitale infrastructuur is en in welke mate de aankoop zou bijdragen aan het vullen van de gasopslag. Uiteindelijk is géén aandeelhoudersgoedkeuring en instemming verleend, omdat een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bijdraagt aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. De keuze om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden opslagcapaciteit en gas op te slaan is een keuze die wordt gemaakt door marktpartijen, niet door de eigenaar of beheerder van een gasopslag. Het (volledig) eigendom van een gasopslag dwingt of stimuleert marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Als de overheid het gebruik van aangeboden opslagcapaciteit wil stimuleren of afdwingen vergt dit een ander type maatregel. Daarom heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen. Voor volgende opslagjaren beraadt het kabinet zich op maatregelen om het vullen van de gasopslagen te borgen. Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven. U vraagt naar de analyses die ten grondslag lagen aan de besluitvorming. Omdat deze stukken onder meer vertrouwelijk verkregen bedrijfsgevoelige informatie en informatie die de financiële en economische belangen van de staat kan schaden bevat, kunnen wij de informatie alleen vertrouwelijk met uw Kamer delen. Wij lichten de overwegingen van EBN en het kabinet graag toe in een vertrouwelijke briefing.
Welke voordelen zouden er hebben gezeten aan de nationalisatie van gasopslag Bergermeer door EBN? Zouden de risico’s voor de leveringszekerheid zijn beperkt als de gasopslag in overheidshanden zou zijn?
Nee, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 draagt een groter aandeel in het eigendom van de gasopslag Bergermeer onvoldoende bij aan het realiseren van een voldoende vulling van de opslag en daarmee ook niet aan leveringszekerheid. Daarom zag het kabinet geen toegevoegde waarde in het aankopen van de belangen van TAQA door EBN en heeft het kabinet voor het opslagjaar 2022 besloten om een subsidiemaatregel in te stellen om marktpartijen te stimuleren opslagcapaciteit te contracteren en benutten en EBN aan te wijzen om de gasopslag Bergermeer te vullen.
Zou een genationaliseerde gasopslag het makkelijker maken om in tijden van een gastekort vanuit de overheid te besluiten waar het schaarse gas aan gealloceerd zou worden? Kiest u er nu niet simpelweg voor om die allocatie bij schaarste aan de markt over te laten? Vindt u daarmee dat u voldoende beleidsvrijheid hebt om kritieke sectoren alsnog te voorzien met hoogcalorisch gas, mocht dat nodig zijn?
Een genationaliseerde gasopslag draagt volgens het kabinet niet bij aan het kunnen alloceren van gas bij een tekort. Het is in de huidige Europese opslagmarkt niet de eigenaar van de gasopslag die gas opslaat, maar marktpartijen. Opslagbeheerders zijn op grond van de gasrichtlijn, wanneer toegang tot de desbetreffende gasopslaginstallatie technisch en/of economisch noodzakelijk is voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan afnemers, slechts verplicht om toegang te bieden tot een gasopslag. Gas dat door marktpartijen wordt opgeslagen in de gasopslag is ook geen eigendom van de eigenaar of de beheerder van de gasopslag. Eigendom van de gasopslag Bergermeer draagt daarmee dus ook niet bij aan oplossingen voor allocatie in tijden van schaarste. Indien de overheid in tijden van schaarste over wil gaan tot allocatie van gas zijn andersoortige maatregelen nodig.
Indien er zich een tekort aan gas voordoet (schaarste) is het, in lijn met de verordening gasleveringszekerheid, in de eerste plaats aan de markt om dit tekort met behulp van marktgebaseerde maatregelen op te lossen. Pas wanneer de markt hier niet langer toe in staat is, is er sprake van een noodsituatie en is de overheid volgens de verordening gasleveringszekerheid bevoegd om met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen in te grijpen. Wat deze niet-marktgebaseerde maatregelen zijn is in Nederland vastgelegd in de maatregelenladder in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G). In het BH-G is op dit punt voorzien in maatregelen die ingrijpen op de vraagzijde van de gasmarkt. Hiermee wordt de vraag naar gas weer in overeenstemming gebracht met het beschikbare aanbod. Dit betreft bijvoorbeeld het uitschrijven van een vrijwillige besparingstender en het afschakelen van niet-beschermde afnemers. De overheid heeft daarbij ruimte om bedrijven uit bepaalde kritieke sectoren aan te merken als (door solidariteit) beschermde afnemers. Ook als een bedrijf uit een bepaalde sector niet kan worden aangemerkt als een (door solidariteit) beschermde afnemer, beschikt de overheid in de vormgeving van de maatregel van het afschakelen van niet-beschermde afnemers over ruimte om bedrijven uit dergelijke sectoren niet direct te laten afschakelen. Op dit moment wordt er gewerkt aan het operationaliseren van het BH-G waar ook dit punt aan de orde komt. Uw Kamer wordt hier zo spoedig mogelijk nader over geïnformeerd.
Wat zou de overname van gasopslag Bergermeer hebben gekost ten opzichte van de huidige maatregelen die genomen worden?
Het kabinet heeft aan EBN de opdracht gegeven om Bergermeer tot minimaal 68% gevuld te krijgen. Daarnaast is ook een subsidie voor marktpartijen opengesteld zodat ook zij een bijdrage kunnen leveren aan het verder vullen van Bergermeer. Voor beide maatregelen is gezamenlijk maximaal € 623 miljoen begroot, waarvan € 366 miljoen voor de subsidieregeling en € 257 miljoen voor EBN. U bent bij Kamerbrief van 19 augustus 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 339) geïnformeerd over het besluit om EBN te vragen om, aanvullend op de eerdere opdracht, de opslag verder te vullen. Hiertoe wordt een subsidie verstrekt, ter grootte van maximaal 210 miljoen euro ter compensatie van kosten, en een subsidie in de vorm van een lening, ter grootte van 2,3 miljard euro. Hiermee kan ook de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk verder worden gevuld. U vraagt ook naar hoeveel het overnemen van de belangen van TAQA in gasopslag Bergermeer zou hebben gekost. Dit is bedrijfsgevoelige informatie, die alleen vertrouwelijk met uw Kamer kan worden gedeeld. Wij gaan hier graag in een vertrouwelijke briefing nader op in. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, dwingt of stimuleert het (volledig) eigendom van een gasopslag marktpartijen niet tot het contracteren van de aangeboden capaciteit of het daadwerkelijk benutten van gecontracteerde capaciteit. Het verwerven van de belangen van TAQA in de gasopslag vormt daardoor geen alternatief voor de subsidie voor marktpartijen en de opdracht aan EBN om gasopslag Bergermeer te vullen.
Hoe apprecieert u de effectiviteit van de huidige maatregelen voor de vulling van Bergermeer, gezien de nog steeds zorgwekkend lage vulgraad van Bergermeer?
Het vullen van de gasopslagen loopt voorspoedig. De beoogde gemiddelde vulgraad van 80% voor Nederlandse gasopslagen is inmiddels gehaald en volgens de update gasleveringszekerheid van 9 september 2022 is gasopslag Bergermeer voor 72,0% gevuld. Dit niveau dient Nederland op grond van Verordening (EU) 2022/1032 uiterlijk 1 november 2022 te bereiken.2 De vulgraad van 80% is één van de randvoorwaarden voor leveringszekerheid in de komende winter in het GTS-scenario «Een jaar zonder Russisch gas». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heeft het kabinet besloten om EBN de opdracht te geven om de gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de Kamermotie van de leden Erkens en Kröger over een minimale vulgraad van 90% voor Bergermeer?2 Wanneer doet u de Kamer de nieuwe plannen hiertoe toekomen?
In lijn met de motie van de leden Erkens en Kröger heeft het kabinet besloten EBN de opdracht te geven om gasopslag Bergermeer zo maximaal mogelijk te vullen. Het streven is om te zorgen dat de gasopslag rond de 90% gevuld kan worden. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 19 augustus jl.4
Bent u bereid om opnieuw te overwegen of het voordelen biedt om de gasopslag te nationaliseren gezien de toenemende risico’s op een gastekort en slecht gevulde bergingen? Zo ja, op wat voor termijn?
Omdat de keuze om al dan niet gebruik te maken van aangeboden opslagcapaciteit een keuze is van marktpartijen die wordt ingegeven door de omstandigheden op de gasmarkt is het kabinet van oordeel dat een groter aandeel in de gasopslag Bergermeer zowel voor dit opslagjaar als voor komende opslagjaren niet bijdraagt het realiseren van en voldoende vulgraad. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding om alsnog een groter aandeel in het eigendom van gasopslag Bergermeer te verwerven.
Is TAQA nog steeds bereid haar aandeel in gasopslag Bergermeer te verkopen en, zo ja, welke bezwaren heeft u op dit moment om dat niet te doen?
TAQA heeft haar belangen in de gasopslag Bergermeer niet meer te koop staan. TAQA heeft besloten om de belangen op dit moment aan te houden.
Waarom staat het feit dat EBN een bod heeft gedaan op gasopslag Bergermeer wel in de MR-beslisnota die de Kamer heeft opgevraagd, maar niet in de brief die daarover op 5 juli 2022 naar de Kamer is gestuurd?3
In de Kamerbrief van 22 april 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 302) hebben wij uw Kamer geïnformeerd dat als alternatieve maatregel is overwogen om het aandeel van EBN in het eigendom van gasopslag Bergermeer te vergroten, maar dat hier uiteindelijk niet voor gekozen is omdat dit onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben. EBN heeft met instemming van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een bod gedaan op de belangen van TAQA in de gasopslag Bergermeer, onder de opschortende voorwaarde dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hier nog aandeelhoudersgoedkeuring en instemming op grond van artikel 82, derde lid, van de Mijnbouwwet moest afgeven. Het ging daarbij dus nadrukkelijk om een voorwaardelijk bod. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft uiteindelijk besloten om geen aandeelhoudersgoedkeuring en instemming te verlenen, omdat het verkrijgen van meer belangen in de gasopslag niet voldoende bijdraagt aan het realiseren van een hogere vulgraad.
In de MR-beslisnota staat dat er geen garantie is dat TAQA medewerking aan maatregelen ter vulling van de gasopslagen blijft verlenen als EBN niet de mogelijke nieuwe eigenaar is, maar waarom heeft de Minister de aankoop van deze gasopslagen dan niet door laten gaan?
Er was geen garantie dat TAQA nog medewerking aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag zou verlenen als EBN de belangen van TAQA uiteindelijk niet zou overkopen. Dit risico werd echter als gering ingeschat, waardoor de aankoop van de belangen van TAQA onvoldoende toegevoegde waarde zou hebben voor het realiseren van een voldoende vulgraad van gasopslag Bergermeer. Het risico heeft zich in de praktijk niet gematerialiseerd. TAQA heeft tot dusver alle benodigde medewerking verleend aan de maatregelen voor het vullen van gasopslag Bergermeer.
Kunt u deze vragen gezien de spoed uiterlijk vrijdag 15 juli beantwoorden?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Het artikel 'Voor Chinese apparatuur is geen plaats in het stroomnet' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie»?1
Ja.
Welke invloed heeft de Chinese overheid op Chinese staatsenergiebedrijven? Hoe werkt deze invloed door op projecten die de staatsbedrijven in Nederland ondernemen?
Het in het artikel genoemde Chinese bedrijf, Ningbo Orient Cable, is geen Chinees staatsbedrijf, maar een private onderneming. Zoals benoemd in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» kan de Chinese overheid echter nauw betrokken zijn bij bedrijfsactiviteiten van zowel staatsbedrijven als private bedrijven. Dit geldt zeker voor Chinese bedrijven in de energiesector, aangezien deze sector wordt gezien als cruciaal voor de ontwikkeling en stabiliteit van het land. De invloed van de Chinese overheid op deze bedrijven kent veel vormen en wegen, onder andere via financiering en eigendomsstructuren, maar ook door het belang van goede relaties met de overheid om succesvol te kunnen zijn als bedrijf.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s die in het artikel genoemd worden. Het gelijke speelveld kan door inmenging van de staat worden verstoord. Daar waar de EU strikte eisen stelt aan staatssteun, hebben Chinese bedrijven vaak gemakkelijker toegang tot goedkope financiering en subsidies. Conform motie Brekelmans en Mulder, vindt er momenteel meer onderzoek plaats naar de invloed van Chinese (staats)bedrijven in Nederlandse bedrijven.2
In de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Erkens en Van Striengeeft u aan dat de afspraken en kaders voor ongewenste inmenging met onder andere Tennet zullen worden gewijzigd, welke aanpassingen zullen hiervoor worden gemaakt in bijvoorbeeld de nieuwe Energiewet maar ook daarbuiten?2
Alle netbeheerders hebben op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast is het een wettelijke taak van netbeheerders de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Deze verplichting wordt overgenomen in de nieuwe Energiewet. Met de recente wijziging van het Ontwikkelkader windenergie op zee is TenneT ook verplicht om bij de aanbesteding van het net op zee erop toe te zien dat toeleverende partijen voor het net op zee, al dan niet onderdeel van een consortium, passen binnen de voorwaarden en doelen die zijn gesteld in de Nationale Veiligheidsstrategie 2019.
Indien EZK het vermoeden heeft dat er mogelijk sprake is van een potentiële inbreuk op de nationale veiligheid bij TenneT dan treedt zij in overleg met TenneT. En wanneer EZK dit nodig acht, wordt daarbij de hulp van andere veiligheidsinstanties ingeschakeld. Andersom wordt van TenneT verwacht dat, wanneer er investeringen gedaan worden waarbij er impact zou kunnen zijn op de nationale veiligheid, dit vooraf afgestemd wordt met EZK.
Tevens wordt er in de nieuwe Energiewet een mogelijkheid gecreëerd voor het breder kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV). Om binnen de reikwijdte van de ADV te vallen, moeten opdrachten bij vitale aanbieders op gerubriceerde gegevens betrekking hebben, gerubriceerde gegevens noodzakelijk maken, of zelf gerubriceerde gegevens bevatten of betrekking hebben op als gevoelig aangewezen processen. Uit de Europese definities blijkt dat rubricering en een aanwijzing van gevoelige processen een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag dan wel bindende aanwijzing vanuit het Rijk vereisen. Deze grondslag met onderliggende algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt gecreëerd in de nieuwe Energiewet. Om tot een AMvB te komen wordt er samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheidsstrategie.
U geeft ook aan dat in 2020 door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse voor Tennet is uitgevoerd, kunt u met de Kamer delen welke aanbevelingen hieruit naar voren zijn gekomen? Hoe worden deze aanbevelingen verder opgepakt?
De uitkomsten van de genoemde Nationale Veiligheidsanalyse zijn met de Kamer gedeeld per brief van 19 mei 2020 over de kapitaalbehoefte van TenneT (Kamerstuk 28 165, nr. 325). In de bijlage bij deze brief staan de aanbevelingen voor wet- en regelgeving genoemd die een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet.
Op welke manier houdt u toezicht op de aanbestedingen en projecten van netbeheerders, in het specifiek van regionale netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat er allerlei verschillende uitzonderingen worden gemaakt op bijvoorbeeld regionaal niveau, of op zee of op het hoogspanningsnetwerk, waardoor er vanwege een opeenstapeling toch een grote invloed en betrokkenheid van China ontstaat in ons elektriciteitsnet?
Netbeheerders houden aanbestedingen binnen de eigen verantwoordelijkheid, hebben zich aan wetgeving te houden en werken samen om te voldoen aan nationale wetgeving. Netbeheerders zijn bijvoorbeeld gebonden aan de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent. Bij de tenders die TenneT uitzet, zijn veiligheidseisen een belangrijk onderdeel waarop potentiële aanbieders en hun uiteindelijke aanbiedingen worden beoordeeld. Ook mag TenneT als speciaal sectorbedrijf binnen de huidige aanbestedingswetgeving eisen stellen aan aanbieders, zoals dat 50 procent van de waarde of dienst uit de EU komt.
Daarnaast wordt er door middel van de nieuwe Energiewet samen met de netbeheerders gewerkt aan een afwegingskader conform de Nationale Veiligheid strategie. Dit dient voor de AMvB voor het toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV) maar helpt tegelijkertijd de sector beter keuzes te maken en de relatie tussen de landelijke en de regionale netbeheerders, EZK en veiligheidsdiensten te versterken.
Tevens heeft de Minister van Financiën bevoegdheden als aandeelhouder van TenneT. Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.5 zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Zoals in de beantwoording toegezegd, zal de Minister van Financiën bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. Voor de regionale netbeheerders geldt dit nu niet. De aandelen van de regionale netbeheerders zijn in handen van diverse provincies en gemeenten.
De Elektriciteitswet 1998 verplicht netbeheerders de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, in hoeverre wordt er ook op andere punten ingezet behalve doelmatigheid? Hoe wordt voorkomen dat er voor de goedkoopste optie en dus Chinese uitvoerders wordt gekozen?
In een aanbestedingsproces is het verstandig om onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Deze inschatting heeft impact op de risico’s voor het net en voor de nationale veiligheid. Uitgangspunt is dat maatregelen voor het beperken van die risico’s proportioneel zijn. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het borgen van onze publiek belangen. Bij aanbestedingen voor kritieke producten of diensten kijkt de aanbestedende netbeheerder niet alleen naar prijs en kwaliteit, maar ook naar criteria om de nationale veiligheid te borgen.
In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld doordat Chinese bedrijven staatssteun krijgen en hierdoor hun producten en diensten goedkoper kunnen aanbieden dan andere bedrijven op de markt? Gezien het belang van strategische autonomie, hoe kan er toch een gelijk speelveld worden gecreëerd?
Oneerlijke concurrentie uit derde landen heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Het is van belang dat er een gelijk speelveld is op de markt voor overheidsopdrachten tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen. Aanbestedende diensten en speciale sector bedrijven (nutsbedrijven) hoeven geen inschrijvingen toe te laten van bedrijven uit derde landen (tenzij het een Europese dochteronderneming is). Derde landen zijn landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, en/of waarmee de EU geen handelsakkoord heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt, zoals China. Daarnaast mogen speciale sector bedrijven, zoals TenneT, inschrijvingen afwijzen als meer dan 50% van de goederen afkomstig zijn uit derde landen.
In sommige gevallen kunnen ondernemingen uit derde landen producten en diensten aanbieden voor een lagere prijs dan Europese ondernemers. Wanneer dit mogelijk wordt gemaakt door staatssteun kan dit de concurrentie op de aanbestedingsmarkt verstoren. Op basis van de huidige aanbestedingsregelgeving moeten aanbestedende diensten in geval van abnormaal lage inschrijvingen om een toelichting verzoeken (op basis van artikel 2.116 Aanbestedingswet). Als die toelichting tekort schiet, kan een inschrijving terzijde worden gelegd. In sommige gevallen is dat zelfs verplicht, namelijk wanneer de lage inschrijving gevolg is van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht.
Bij het aanpakken van staatssteun biedt het instrument van abnormaal lage inschrijving echter geen garanties. Daarom is het kabinet ook blij met de initiatieven op Europees niveau die op deze problematiek zien. Het kabinet heeft de laatste jaren in EU-verband ingezet op de (verdere) ontwikkeling van instrumenten die bij moeten dragen aan een gelijker speelveld. Zo heeft de EU in 2017 haar handelsdefensieve instrumentarium gemoderniseerd, waarmee onder andere anti-dumping en anti-subsidie maatregelen kunnen worden getroffen tegen producten uit derde landen die oneerlijke concurrentie op de Europese markt veroorzaken. Het voorstel voor de Verordening buitenlandse subsidies6 ziet op concurrentieverstoring door overheidssteun uit derde landen op de interne markt. Deze Verordening draagt bij aan een gelijker speelveld op de interne markt en daarmee worden bedrijven beter ondersteund als zij oneerlijke concurrentie ervaren als gevolg van overheidssteun uit derde landen. Een onderdeel van het instrument richt zich op het aanpakken van verstorende subsidies van derde landen aan ondernemingen die deelnemen aan aanbestedingsprocedures. Het voorstel zit in de afrondende fase. Afgelopen juni zijn de triloogonderhandelingen afgerond en is er een politiek akkoord bereikt7. Naar verwachting zal het Europees Parlement in november stemmen over het akkoord, waarna het instrument na aanname door de Raad en publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van kracht zal worden.
In deze context is het ook goed om te noemen dat de Verordening voor het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI)8 op 29 augustus in werking is getreden. Deze verordening heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsaanbestedingen af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Wanneer de Europese Commissie een IPI-maatregel treft tegen een bepaald derde land, moeten aanbestedende diensten een fictieve scoreopslag toepassen op inschrijvingen uit dat land of in uitzonderlijke gevallen overgaan tot uitsluiting. Hoewel deze verordening zich niet op staatssteun richt, kan het wel bijdragen aan een gelijker speelveld tussen Europese bedrijven en bedrijven in derde landen.
Welke Europese wetgeving is er om bedrijven te ondersteunen in de oneerlijke concurrentie met staatsbedrijven uit China die fors gesubsidieerd worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt er in de toekomst voor gezorgd dat de wetgeving zo wordt ingericht dat nieuwe technologische ontwikkelingen goed geborgd zijn en dat de wetgeving ook hierop van toepassing zal zijn?
Waar nodig wordt wetgeving geïntroduceerd of geactualiseerd om technologische ontwikkelingen goed te blijven borgen. Voor bijvoorbeeld de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo), die recent is aangenomen en onder andere toeziet op bedrijven op het gebied van sensitieve technologie, kan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) het toepassingsbereik van de wet voor sensitieve technologieën worden uitgebreid of versmald ten opzichte van de lijst van goederen voor tweeërlei gebruik en de lijst strategische goederen die het uitgangspunt vormen voor deze wet. Daarmee kan met lagere regelgeving flexibel worden ingespeeld op technologische ontwikkelingen. Deze AMvB wordt regelmatig herzien, zodat technologieën die relevant zijn voor de nationale veiligheid aan de reikwijdte van de wet kunnen worden toegevoegd of er vanaf kunnen worden gehaald.
Daarnaast komen er binnenkort meer mogelijkheden bij het aanbesteden om rekening te houden met risico’s op de nationale veiligheid. In de antwoorden op de Kamervragen van de leden Erkens en Van Strien van 21 juni jl.9 en de antwoorden op de Kamervragen van de leden Eppink en Eerdmans van 21 juni jl.10 heb ik aangegeven dat in de nieuwe Energiewet, die voor advisering bij de Raad van State ligt, er extra mogelijkheden worden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied. Hiermee worden meer mogelijkheden geboden om risico mitigerende maatregelen te nemen dan mogelijk is op basis van de Aanbestedingswet 2012 voor risico’s van de nationale veiligheid en bescherming van vitale processen in het stroomnet.
Om de leveringszekerheid te waarborgen is het wettelijk verplicht voor netbeheerders om veiligheidsmaatregelen te treffen, hoe ziet u hier de rolverdeling tussen de overheid en de netbeheerders? Hoe wordt voorkomen dat de gehele verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteitsnetwerk komt te liggen bij de netbeheerders?
Als beheerders en eigenaars van het elektriciteit- en gasnet zijn netbeheerders verantwoordelijk voor het nemen van veiligheidsmaatregelen. De rol van de overheid en EZK is het maken van de juiste regelgeving die eraan bijdraagt dat netbeheerders het veiligheidsniveau op orde brengen en houden. Vervolgens is het aan de ACM als toezichthouder om dit te controleren. Daarnaast houdt Agentschap Telecom op basis van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) toezicht op de cybersecurity van de netbeheerders. Op deze manier is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor een veilig elektriciteit- en gasnet.
Wat betreft het elektriciteitsnet op zee heeft u aangegeven bepaalde onderdelen te benoemen als vitaal of essentieel in het kader van de bescherming van vitale processen voor de nationale veiligheid en vervolgens zal Tennet hier opvolging aan geven bij het contracteren van toeleveranciers, hoe zal de opvolging van Tennet eruit zien? Welke toetsing wordt er gedaan en wordt het ministerie bij de toetsing betrokken? Waarom wel? Waarom niet?
De aanwijzing van het net op zee als vitaal heeft geen directe gevolgen voor TenneT. TenneT beheert het landelijk hoogspanningsnet en dit is al onderdeel van het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit».
Belangrijk bij het net op zee zijn ook de windparken. Elektriciteitsproducenten van tenminste 100MW zijn vitaal verklaard en vallen binnen het vitale proces «Landelijk transport, distributie en productie elektriciteit» en zijn bovendien een aanbieder van een essentiële dienst onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Hierbij horen ook de productie-installaties op zee (windparken). Op 19 mei 2021 is dit met de Kamer gedeeld11. Voor productie-installaties van ten minste 250 MW geldt een sectorale investeringstoets voor wijzigingen in zeggenschap over deze productie-installaties. Deze grens wordt in de nieuwe Energiewet naar installaties van 100 MW gebracht.
Zoals ook aangegeven bij vraag 5 zal de Minister van Financiën als aandeelhouder van TenneT bij de beoordeling van investeringsvoorstellen van TenneT toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen. En, zoals aangegeven bij vraag 3, is TenneT verplicht om bij aanbestedingen van het net op zee toe te zien op veiligheidsrisico’s verbonden aan partijen die als toeleveranciers ingeschakeld kunnen worden.
Hoe zorgt u ervoor dat u, naast het toezicht op welke buitenlandse bedrijven projecten en/of aanbestedingen worden toegekend, ook zicht houdt op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn door bijvoorbeeld materialen, in het specifiek stroomkabels, te leveren? Hoe wordt voorkomen dat ook middels keteneffecten de Chinese invloed beperkt blijft?
De overheid heeft bij aanbestedingen geen zicht op buitenlandse bedrijven die verderop in de keten betrokken zijn bij het aanleveren van materialen. Wel bevatten de instrumenten waar in het antwoord op vraag 7 en 8 naar verwezen wordt relevante verplichtingen in dit kader. Zo geldt een verplichting om buitenlandse financiële bijdragen te melden onder de aanbestedingscomponent van de verordening buitenlandse subsidies (van toepassing op opdrachten met een geraamde waarde van 250 mln. EUR of hoger) in bepaalde gevallen ook voor hoofdonderaannemers en voor hoofdleveranciers die betrokken zijn bij dezelfde opdracht. Verder kent het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) contractuele voorwaarden die van toepassing zijn op opdrachten waarbij een IPI-maatregel van toepassing was, om te voorkomen dat bij de uitvoering van de opdracht alsnog veel bedrijven zijn betrokken uit een land waarvoor een IPI-maatregel geldt. Bij het IPI geldt een drempelwaarde van 5 mln. EUR voor goederen en diensten, en 15 mln. EUR voor werken en concessies.
Strategische afhankelijkheden in de keten, met name op het gebied van grondstoffen en materialen, zijn een belangrijk aandachtspunt voor het kabinet. Diverse onderzoeken hebben laten zien dat de afhankelijkheden op het vlak van kritieke grondstoffen en materialen groot en geconcentreerd zijn. Dit onderwerp staat dan ook nationaal en internationaal, in het bijzonder in EU-verband, steeds hoger op de agenda. Zoals aangekondigd in de brief «Strategisch en groen industriebeleid»12 vindt het kabinet het belangrijk dat onze bedrijven toegang hebben en houden tot grondstoffen en materialen die nodig zijn om onze publieke belangen, waaronder op het gebied van verduurzaming en veiligheid, te kunnen borgen. Het is nodig dat de overheid op tijd risicovolle afhankelijkheden of systeemrisico’s signaleert en waar nodig maatregelen neemt. Het kabinet investeert daarom in meer kennis van en zicht op concentraties in (o.a.) zeggenschap in de bredere ketens, met als doel de keteneffecten van ongewenste invloed zo veel mogelijk te beperken. Dit vergt immers een diepe kennis van de herkomst van grondstoffen, materialen en eindproducten. Bedrijven hebben hierin zelf ook een belangrijke rol.
Het beleid op het gebied van waterstof |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de Nederlandse en Europese afhankelijkheid van aardgas uit één land ons kwetsbaar maakt en dat we deze afhankelijkheid moeten voorkomen op het gebied van waterstof?
Ja. De huidige gasmarksituatie laat zien dat te grote afhankelijkheid van één land Europa – en daarmee Nederland – kwetsbaar maakt. Dit moet ook op het gebied van waterstof worden voorkomen door in te zetten op diversificatie. De productie van waterstof is minder locatiegebonden dan de productie van aardgas; daar waar veel zonne- en windenergie is, kan in theorie hernieuwbare waterstof worden geproduceerd. Dit maakt diversificatie makkelijker.
Bent u van mening dat er daarom een heldere importstrategie moet zijn op het gebied van diversificatie van landen waaruit waterstof gaat worden geïmporteerd?
Diversificatie is inderdaad een belangrijk onderdeel van de importstrategie. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1060), is deze importstrategie nog in ontwikkeling. Zo is er nog meer duidelijkheid nodig over de implicaties van de voorgestelde bindende subdoelen voor de industrie en de transportsector als onderdeel van de herziening van de Renewable Energy Directive II (RED II) en over hoe import mee kan tellen voor deze subdoelen.
In de huidige fase is het zaak dat overheden werken aan de randvoorwaarden voor import en dat marktpartijen in staat worden gesteld om productie- en exportketens van waterstof op te bouwen. Diversificatie speelt hierin al een rol.
De Nederlandse overheid ondersteunt marktpartijen namelijk bij het leggen van contacten met stakeholders in een groot aantal landen. Met een aantal landen is de samenwerking op het gebied van waterstof ook vastgelegd in een bilaterale verklaring, waaronder met Portugal, Chili, Uruguay, Namibië, Canada en recent met de Verenigde Arabische Emiraten. In het algemeen is het vooruitzicht positief: er is een groot aantal landen dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Bent u van mening dat er heldere doelen moeten zijn hoeveel procent van de totale Nederlandse waterstofvraag uit het buitenland moet komen en dat dit vervolgens ook over een minimaal aantal landen verspreid moet zijn? Zo ja, hoe denkt u dit vorm te geven?
Zoals vermeld wordt met veel verschillende landen gewerkt aan het opzetten van productie- en exportketens van waterstof. Het is daarbij nog niet precies bekend hoeveel hernieuwbare waterstof er door Nederland en andere landen in Noordwest-Europa zelf zal worden geproduceerd (uit met name wind op zee). Verder kan de import van hernieuwbare energie plaatsvinden via een breed scala aan energiedragers (zoals vloeibare waterstof, gasvormige waterstof, ammoniak, methanol en andere Liquid Organic Hydrogen Carriers -LOHCs). Nederland zal voor de Noordwest-Europese markt ook een doorvoerfunctie kunnen gaan vervullen. Dit compliceert het monitoren van ketens en moleculen. Tenslotte is het bespreken van doelen voor diversificatie gezien de geïntegreerde Europese energiemarkt ook een vraagstuk dat in Europees verband moet worden opgepakt. Daarom zie ik op dit moment nog geen uitvoerbare mogelijkheid voor het bepalen van genoemde doelen voor de Nederlandse waterstofvraag.
Uiteraard is het belangrijk om de ontwikkelingen in de markt goed te volgen. Daarom heeft Nederland onder meer, als onderdeel van de activiteiten van de Clean Energy Ministerial Hydrogen Initiative (CEM-H2I)1, de opdracht gegeven aan het Internationaal Energieagentschap (IEA) om de waterstofmarkt en het waterstofbeleid in Noordwest-Europa jaarlijks te monitoren. Het eerste rapport wordt aan het einde van dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er een verschil bestaat tussen waterstofimport uit 1) bevriende landen, 2) landen waarmee Nederland een redelijke relatie heeft en 3) autocratische, dictatoriale landen, en dat voor elk van deze drie soorten landen, en landen specifiek, er een ander maximaal importpercentage mag zijn?
Voor de energievoorzieningszekerheid van Nederland is het van belang dat er diversificatie is van herkomstlanden, aanvoerroutes en energiebronnen. Uiteraard volgt het kabinet ook vanuit het oogpunt van de voorzieningszekerheid van waterstof de wereldwijde ontwikkelingen, onder meer via de jaarlijkse Global Hydrogen Review2 van het IEA, de rapportages van de International Renewable Energy Agency3 en het Sustainable Hydrogen Import Programma4 binnen het Nationaal Waterstof Programma. Het kabinet wil voorkomen dat een te grote afhankelijkheid ontstaat van een beperkt aantal landen.
Een maximum percentage per land (of soort landen) voor het aandeel in de totale import aan waterstof is nu niet nodig en ook niet goed uitvoerbaar. Dit heb ik toegelicht in de reactie op de motie-Grinwis en Erkens over diversificatie (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik zie nog geen aanleiding om over te gaan tot maatregelen, zeker nu de eerste ketens zich nog moeten ontwikkelen. Het vooruitzicht is daarbij positief: er is een groot aantal landen, zowel van binnen als buiten Europa, dat op termijn waterstof en derivaten kan leveren.
Hoe denkt u deze importstrategie vorm te geven? Zijn er marktgebaseerde maatregelen te bedenken om bedrijven te sturen in waar zij hun waterstof vandaan halen? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het voor de overheid vooral zaak om de randvoorwaarden voor import te regelen, zoals infrastructuur en certificering. Daarnaast kan de overheid een faciliterende rol spelen in het opbouwen van contacten tussen marktpartijen in bepaalde landen. Ik zie op dit moment geen noodzaak voor marktgebaseerde maatregelen om bedrijven te sturen in waar zij waterstof in de toekomst vandaan halen. De vast te leggen voorwaarden onder de Hernieuwbare Energierichtlijn (zie Kamerstuk 32 813, nr. 1060) voor wat hernieuwbare waterstof mag heten, zullen een rol spelen in het bepalen welke ketens richting Europa kansrijk zullen zijn (uit welke landen en in welke vorm). Verder kan H2Global in beperkte mate (zie vraag 7) een instrument worden om te sturen in importroutes. Ik stuur daarnaast op de diversificatie van import door contacten te leggen met potentiële exportlanden en door het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten (zie hiervoor Kamerstuk 32 813, nr. 1060).
Vindt u dat er bij het beoordelen van de waterstofimport uit een willekeurig land niet alleen naar de laagste prijs per kilogram waterstof moeten kijken, maar ook naar andere factoren zoals onze relatie op het gebied van migratie, buitenlandbeleid en/of mensenrechten om op die manier niet chantabel te zijn op het gebied van onze energievoorziening? Hoe denkt u dit vorm te kunnen geven?
Voor toekomstige waterstofketens net als voor andere internationale handelsketens, verwacht de overheid dat marktpartijen maatschappelijk verantwoord ondernemen en rekening houden met mensenrechten, milieu en arbeidsomstandigheden. In een eerdere motie van de leden Kröger en Boucke (Kamerstuk 32 813, nr. 1025) is aandacht gevraagd voor de risico’s die grootschalige productie van waterstof met zich meebrengt voor de duurzame ontwikkeling van toekomstige exportlanden. Ik laat momenteel een Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-risicoanalyse uitvoeren voor waterstofimport. Ik zal hierover rapporteren voor het einde van het jaar, waarbij ik ook zal ingaan op de eventuele implicaties voor het Nederlandse en Europese beleid ten aanzien van waterstofimport.
Hoe ziet u hierbij een samenwerkingsverband zoals H2Global? Is meedoen aan dit samenwerkingsverband een manier om grip te krijgen waar het bedrijfsleven investeert in groene waterstofproductie buiten Nederland? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet en zijn er dan andere initiatieven waarbij Nederland zich zou kunnen aansluiten? Hoe bekijkt u hierbij het concept van verticale integratie in waterstofketens?
Ik zie een samenwerkingsverband met H2Global als een positieve manier om waterstofproductie buiten Nederland te stimuleren om vervolgens die waterstof hier in Nederland te kunnen gebruiken. Zoals toegelicht in mijn brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) verken ik momenteel of en hoe Nederland kan deelnemen aan H2Global. Een voordeel van financiële deelname is dat Nederland zelf tenders voor de productie van CO2-arme waterstof in het buitenland kan vormgeven, waarbij vervolgens de geproduceerde waterstof kan worden geïmporteerd in Europa. Ook zal de ontwikkeling van ketens afhangen van de locatie van de grootschalige productie van hernieuwbare energie. In sommige landen kan daarvoor deels gebruik worden gemaakt van bestaande ketens en infrastructuur, in andere landen moet alles van het begin worden opgebouwd. In alle gevallen wordt van de betrokken partijen verwacht dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen (zie antwoord op vraag 6). Nederland heeft de mogelijkheid in H2Global om ook samen met Duitsland een tender in te richten. De uitkomsten van mijn verkenning van deelname aan H2Global deel ik komende najaar met uw Kamer. Een ander initiatief dat hiervoor ruimte kan bieden en dat Nederland actief zal verkennen is de Global Hydrogen Facility van de EU Commissie (Kamerstuk 22 112, nr. 3438 en nr. 3447). Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoe deze faciliteit zal worden opgezet.
De komende tijd zal uitwijzen of en in welke mate het concept van verticale integratie toegepast zal worden in toekomstige waterstofketens, waarbij bedrijven alle onderdelen van de keten in eigen beheer houden: van productie, transport tot distributie.
De toekomstige waterstofmarkt zal zich naar verwachting ontwikkelen tot een mondiale markt en kan daarbij deels voortbouwen op patronen en ketens uit de bestaande olie- en gasmarkten. Het is mogelijk dat net als in de fossiele energieketens er bedrijven zullen zijn die in de hele keten of een groot deel daarvan, een rol willen of kunnen spelen. Dit past ook bij de beginfase van de ontwikkeling van nieuwe markten. Energiebedrijven zullen op deze manier ook hun bestaande assets en netwerken kunnen blijven gebruiken. Tegelijkertijd is hernieuwbare waterstofproductie een compleet nieuwe markt en zijn er op veel vlakken nieuwe technologieën nodig voor productie, opslag, transport en toepassing. Dit vergt samenwerking met andere partijen en geeft ruimte voor specialisatie en nieuwe marktspelers in de afzonderlijke ketens.
Welke rol ziet u voor langetermijncontracten van waterstof ten opzichte van een importbeleid dat gericht is op de spotmarkt? Welke rol speelt hier de Staat volgens u?
In de beginfase van de ontwikkeling van de hernieuwbare waterstofmarkt, waarbij er nog veel onzekerheden zijn, zullen langetermijncontracten ongetwijfeld een belangrijke rol spelen. Met name om investeringen in productie- en exportfaciliteiten mogelijk te maken en vraagzekerheid aan toekomstige exporterende landen en bedrijven te geven. Naarmate de waterstofmarkt meer volwassen wordt met voldoende aanbod van waterstof, veel vragers en voldoende concurrentie tussen aanbieders, zal de rol van een hernieuwbare waterstofspotmarkt meer in beeld komen en een belangrijke rol kunnen spelen. Een soortgelijk patroon was ook zichtbaar bij de ontwikkeling van andere internationale energiemarkten, zoals de LNG-markt. Een dergelijk proces kan jaren in beslag nemen.
Om de fase te overbruggen tussen een markt die grotendeels gebaseerd zal zijn op langetermijncontracten en het begin van een sportmarkt, kunnen instrumenten en mechanismen zoals H2Global (zie het antwoord op vraag 7) zeer bruikbaar zijn. De Staat kan een faciliterende rol spelen om de opschalingsfase te overbruggen, net zoals Duitsland doet met H2Global. Met de inzet van publieke middelen zal H2Global lange termijncontracten voor een periode van tien jaar afsluiten om vervolgens via tenders de importen aan de industrie door te verkopen op basis van contracten van één jaar. Met dit mechanisme van lange en korte termijncontracten kan een impuls worden gegeven aan het ontstaan van liquiditeit in de nieuwe hernieuwbare waterstofmarkt.
Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag moet volgens u in Nederland opgewekt worden? Welk percentage van de binnenlandse waterstofvraag zou Europees opgewekt moeten worden?
In de Kabinetsvisie op waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485) heeft het kabinet aangegeven een zekere binnenlandse elektrolysecapaciteit van 3–4 GW, zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord, wenselijk te vinden. Naar aanleiding van het Commissiedebat Waterstof in de Tweede Kamer van 13 april 2022 verken ik de ruimte om de waterstofambities t.o.v. productie voor 2030 te verhogen. Bij de uitwerking van de aangekondigde instrumenten voor de ontwikkeling van de waterstofmarkt komend najaar ga ik uit van een sterke prikkel voor (potentiële) waterstofgebruikers, waarbij zowel import als binnenlandse productie nodig zijn om in de vraag te voorzien.
Voor de beoogde verhouding tussen import en binnenlandse productie kan ik geen specifiek percentage noemen, omdat de wenselijke verhouding onder meer afhangt van de prijsverschillen tussen de verschillende aanbodstromen.
Hoe houdt u rekening met de nationale waterstofvraag bij tenders voor Wind op Zee? Gaat waterstofproductie voor Nederlands gebruik een integraal onderdeel worden van de tendersystematiek? Zo nee, waarom niet? Hoe borgt u anders dat een nader te bepalen percentage van de binnenlandse waterstofvraag ook in Nederland geproduceerd gaat worden?
Waterstofproductie op zee en op land in combinatie met windenergie op de Noordzee kan voordelen bieden met betrekking tot systeemintegratie, draagt bij aan de aanbodzekerheid van waterstof en kan bijdragen aan het mitigeren van netcongestie door het bieden van flexibele vraag.
Voor de komende tenders voor windenergie op zee wordt daarom bekeken of en hoe waterstofproductie daar een onderdeel in kan zijn. Na de zomer zal ik u hierover in twee Kamerbrieven nader informeren. Om nationale waterstofproductie (o.a. op zee) te borgen zal ik gerichte instrumenten gebruiken. Ook hierover zal ik de Kamer in het najaar meer duidelijkheid bieden in de appreciatie van de Routekaart van Het Nationaal Waterstof Programma.
Ziet u ook een rol voor kernenergie in de productie van waterstof, in de vorm van grote reactors maar ook small modular reactors (SMR)?
Hoewel de toepassing van kernenergie voor de productie van waterstof mogelijkheden biedt, is het op dit moment nog onduidelijk op welke termijn en op welke schaal dit toegepast kan worden. Ik volg de ontwikkelingen hieromtrent op de voet. Zo is Nederland aangesloten bij internationale werkgroepen (OECD-NEA) rondom dit thema. Voor de nieuw te bouwen centrales is de mogelijkheid voor waterstofproductie een pluspunt in het reactorontwerp, maar niet in één van de doorslaggevende selectiecriteria in de techniekkeuze. Zie voor meer informatie de Kamerbrief van 1 juli 2022 (Kamerstuk 32 645, nr. 98).
Welke voordelen zijn er als we een substantiële waterstofproductie opbouwen? Zijn er schattingen om hoeveel investeringen in onze economie dit zou gaan tot 2030? Is er al eens gekwantificeerd wat voor effect dit zou hebben op onze economie?
Groene waterstofproductie-, -infrastructuur en -opslag zijn cruciaal voor de verduurzaming van ons energiesysteem. Het maakt de (seizoens-)opslag van duurzame energie mogelijk en is nodig voor de verduurzaming van zowel delen van de bestaande industrie als zwaar- en lange afstandstransport. Binnenlandse waterstofproductie draagt bij aan het flexibeler maken van ons energiesysteem. Bovendien draagt nationale en EU-brede productie van hernieuwbare waterstof en -opslag bij aan de energievoorzieningszekerheid doordat we minder afhankelijk worden van de import van fossiele brandstoffen uit enkele landen waar het aanbod geconcentreerd is. Nederland beschikt over een sterke kennisbasis en heeft in niches innovatieve startups die internationaal competitief zijn. De ontwikkeling van waterstofproductie biedt kansen voor innovatieve bedrijven die bijvoorbeeld aan elektrolysers werken of nieuwe producten en diensten maken met waterstof. Deze producten kunnen geëxporteerd worden en het Nederlandse verdienvermogen versterken. Bovendien heeft Nederland een gunstige geografische ligging en een goede uitgangspositie om in de EU te fungeren als hub voor de in- en doorvoer van waterstof.
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in een analyse van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds gekeken naar het economisch effect van opzetten van demonstratiefaciliteiten voor waterstof.5 Het CPB geeft aan dat de groei in ontwikkeling en/of productie van apparatuur en diensten gerelateerd aan waterstofproductie, -transport, -opslag en -gebruik naar verwachting bijdraagt aan het verdienvermogen op lange termijn. CE Delft schat in haar studie uit 20216 in, dat groene waterstof een bijdrage zal leveren aan de werkgelegenheid in Nederland tussen de 6.000 en 17.300 fte in 2030. Kanttekening hierbij is dat de arbeidsmarkt krap is en in 2030 extra technici nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te behalen. Voor de energietransitie in den brede geldt dat arbeidsbesparende technieken (innovatie) en meer aanbod van technici essentieel zijn. Gegeven de jonge markt en de vele onzekerheden op het terrein van technologische ontwikkelingen is het moeilijk om het totale effect op de economie te kwantificeren.
Hoe ziet u de productie van elektrolysers in Nederland binnen het totale beleid rondom onafhankelijk worden voor onze energievoorziening, al dan niet op Europees niveau? Hoe gaat u hierbij voorkomen dat deze industrie grotendeels in China terechtkomt?
Het is belangrijk om in Europees verband te beschikken over voor duurzame energie essentiële technologie, zoals elektrolysers. Dit kan een bijdrage leveren aan het verminderen van energieafhankelijkheden in bredere zin. De EU-landen bezitten momenteel meer dan 60% van de wereldwijde productiecapaciteit voor elektrolyse7 en hebben een voorsprong t.o.v. China die circa een derde van de productiecapaciteit bezit. We zetten in nationaal en Europees verband in op het stimuleren van de maakindustrie voor elektrolysers. Dit doen we via diverse nationale en Europese publiek-private innovatieprogramma’s, zoals de Fuel Cell and Hydrogen Joint Undertaking, onderdeel van het EU Horizon-programma. Dit programma is opgevolgd door de Clean Hydrogen Partnership, gericht op het borgen van de leidende Europese positie op het gebied van waterstoftechnologie. Ook in Nederland is er veel perspectief voor bedrijven en kennisinstellingen om een positie te verwerven in deze ketens, mede door het grote aantal geplande productieprojecten. Nederlandse partijen hebben zich hiervoor ook verzameld in het Nederlandse Elektrolyser Makers Platform (waarvan FME en TNO het secretariaat voeren). Vanuit de overheid wordt dit verder ondersteund vanuit het Groeifonds door de honorering van het Groenvermogen voorstel. Financiële ondersteuning van de ontwikkeling van elektrolysers is een van de speerpunten van Groenvermogen.
Bent u van mening dat er, in nationaal verband, een strategische opslag voor waterstof moet komen? Zo ja, aan welk percentage van het nationale verbruik denkt u dan?
In dit vroege stadium van de ontwikkelingen van een waterstofmarkt zijn strategische voorraden van waterstof niet nodig. Waterstofopslag komt in alle gebruikte energiescenario’s naar voren als een belangrijke en noodzakelijke technologie die met name tussen 2030 en 2050 zal opschalen in Nederland (zie rapport «Ondergrondse energieopslag in Nederland 2030–2050», Kamerstuk 29 023, nr. 270). Gegeven de huidige te verwachten ontwikkelingen zal tot 2030 de verwachte behoefte aan waterstofopslag nog relatief beperkt zijn en waarschijnlijk volledig gedekt kunnen worden door de huidige plannen in de nieuwe aan te leggen (en bestaande) zoutcavernes op de locatie Zuidwending. Afhankelijk van de ontwikkelingen in het energiesysteem zal de noodzaak voor waterstofopslag in de toekomst verder groeien. Dit hangt volgens het TNO en EBN-onderzoek8 enerzijds af van de veronderstelde herkomst en toepassing van waterstof, en anderzijds van de mate waarin andere flexibiliteitopties (zoals import en export van elektriciteit) kunnen worden benut in het energiesysteem.
Het aanleggen van strategische opslagen betekent dat opslagvolumes en capaciteit uit het marktsysteem worden gehaald en enkel als back-up mogen worden ingezet in crisissituaties. De kosten voor het aanleggen en vullen van deze additionele opslagcapaciteit naast de bestaande waterstofopslagen zullen aanzienlijk zijn en wegen in een vroeg ontwikkelingsstadium van de waterstofmarkt niet op tegen de mogelijke baten. Naarmate de systeemrol van waterstof in het energiesysteem vanaf 2030 relevanter wordt, zal ook het maatschappelijk belang van de waterstofopslagen voor de voorzieningszekerheid toenemen. Hoe precies invulling wordt gegeven aan het borgen van de systeemrol van opslagen, inclusief verdeling verantwoordelijkheden publiek/privaat, dient in komende jaren uitgewerkt te worden. Naast de optie van strategische opslagen dient dan ook te worden gekeken naar minder vergaande opties als mechanismen om de jaarlijkse vulgraad van opslagen op peil te houden.
Waarom sorteert u voor op een systeem waarbij u deze opslag en reserves volledig aan de markt wil laten? Lijkt u het niet verstandig om, inzake de huidige gascrisis, meer publieke regie op deze belangrijke factor voor de leveringszekerheid te krijgen?
Waterstofopslag zal op termijn een belangrijke rol spelen bij de leveringszekerheid in energie- en grondstoffensysteem. Zowel publieke als private partijen hebben de mogelijkheid om opslagfaciliteiten voor waterstof te ontwikkelen. Zie ook de Kamerbrief van 29 juni 2022 over voortgang ordening waterstofmarkt (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Ik herken me dan ook niet in de stelling dat de ontwikkeling van opslag en reserves volledig aan de markt worden gelaten.
Denkt u dat een systeem zoals bij strategische oliereserves daarbij kansrijk is? Welk ander model ziet u anders voor zich?
Zie antwoord op vraag 14
Op welke termijn kan u zo’n model voor een strategische opslag uitwerken?
Zie antwoord op vraag 14
Welke factoren spelen er wat u betreft mee bij een model voor een strategische opslag? Is er een rol weggelegd voor een staatsbedrijf? Zo ja, hoe groot zou die rol moeten zijn? Hoe voorkomen we daarbij een situatie zoals nu bij Gasopslag Bergermeer met een groot aandeel van een onbevriend land?
Zie antwoord op vraag 14. Daarnaast geldt voor een strategische opslag van olie dat deze volgens de geldende internationale regels slechts onder zeer uitzonderlijke en extreme omstandigheden mag worden ingezet, dit vanwege risico’s van marktverstoring en prijsmanipulatie9. Daarmee is de kans gering dat commerciële marktpartijen, ongeacht uit welk land, zelfstandig een strategische opslag zullen aanleggen.
Groen gas uit niet biogene stromen |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de huidige regelgeving en de definitie van duurzaam gas zich richt op groen gas uit biogene stromen, dat binnen de SDE+ tot 5% niet-biogene materiaal in de grondstof voor de productie van groen gas mag zitten en binnen SDE++ slechts 2,5%, en dat producenten indien zij meer dan deze percentages aan niet-biogene feedstock verwerken de volledige SDE-beschikking verliezen?
Ja, dit klopt. In de SDE++ is dit percentage gelijk getrokken aan de eis binnen de regeling garanties van oorsprong.
Bent u zich ervan bewust dat het met de opkomst van vergassingstechnieken mogelijk wordt om meer diversiteit aan te brengen in de productie van hernieuwbaar gas, doordat vergassingsinstallaties zowel op basis van biogene stromen, niet biogene stromen en een mix van beide kunnen produceren?
Ik ben me er van bewust dat het met vergassing mogelijk is een brede basis aan grondstoffen, zowel biogene- als niet-biogene stromen, om te zetten in gas. Alleen als dit gas opgewekt is uit hernieuwbare bronnen is er ook sprake van hernieuwbaar gas.
Onderkent u het belang om deze vergassingstechnieken en daarmee ook de niet biogene stromen te kunnen benutten om de huidige groen gas doelstelling van 2 BCM te verhogen en te kunnen realiseren?
Ik onderken dit belang. Binnen het Programma Groen Gas ga ik deze potentie verder onderzoeken, zoals aangekondigd in de kamerbrief over de bijmengverplichting groen gas (Kamerstuk 32 813, nr. 1063).
Welke mogelijkheden ziet, u gezien de ontwikkeling van deze vergassingstechnieken en de potentie om deze breder uit te rollen, om binnen de bestaande SDE-regeling flexibiliteit te creëren met betrekking tot de inzet van niet-biogene grondstoffen, bijvoorbeeld door alleen het biogene deel in aanmerking te laten komen voor SDE-subsidie terwijl het circulaire gas wat uit niet-biogene feedstock komt niet in aanmerking komt voor subsidie?
Ik sta positief tegenover het mogelijk maken van de vergassing van deels niet-biogeen afval voor de productie van waterstof of groen gas. Ik heb PBL gevraagd om hier voor de SDE++ ronde 2023 advies over uit te brengen. Mede op basis van dit advies zal ik overwegen of ik deze categorie in 2023 open kan stellen. Tevens heb ik bij deze keuze aandacht voor de uitvoerbaarheid van deze aanpassing, onder andere wat betreft de herkomst en samenstelling van het afval en de controle hierop.
Voor het achteraf aanpassen van deze eis voor bestaande beschikkingen zie ik geen mogelijkheden. Vanwege een eerlijke concurrentie op het moment van aanvragen ben ik in de SDE++ zeer terughoudend met het achteraf aanpassen van subsidievoorwaarden. Daarnaast is de controle op de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie moeilijk en mogelijk is de hoogte van de subsidie voor het biogene deel niet meer passend.
De samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van klimaat en energie |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Op welke onderdelen van de klimaat- en energietransitie kan Nederland leren van Noorwegen? In welke sectoren is Noorwegen het meest succesvol bezig met verduurzamen en met welk beleid?
De betrekkingen tussen Nederland en Noorwegen in het algemeen zijn uitstekend en worden gekenmerkt door een grote mate van eensgezindheid. Er bestaat een langjarige samenwerking tussen Nederland en Noorwegen op het gebied van energie. Noorwegen heeft een heel andere nationale energievoorziening dan Nederland, die bijna volledig is gebaseerd op elektriciteit opgewekt door waterkrachtcentrales. Van oudsher was de samenwerking gericht op olie- en gaswinning. Sinds 2008 werken Nederland en Noorwegen samen op het terrein van elektriciteit door middel van de verbinding via de NordNed kabel. Verder is de samenwerking de afgelopen periode geïntensiveerd op het gebied van Carbon Capture and Storage (CCS), wind op zee en vooral ook op het terrein van waterstof.
De Noordzee biedt veel kansen om de gemeenschappelijke ambitie tot uitvoering te brengen om de transitie naar hernieuwbare energie te maken. Beide landen hebben veel expertise opgebouwd met offshore olie- en gaswinning, maritieme projecten en kunnen deze hiervoor inzetten, met name voor het bevorderen van de regionale energietransitie en de ontwikkeling van grootschalige windparken op zee en de verbindingen die daarvoor nodig zijn. In breder verband werkt Nederland samen met Noorwegen in de «North Seas Energy Cooperation» (NSEC). De NSEC is een samenwerkingsverband tussen Noordzeelanden en de Europese Commissie met als doel om de uitrol van windenergie op zee te realiseren, te versnellen en te optimaliseren.
Noorwegen is leider op het gebied van CO2 afvang en -opslag en een belangrijke partner bij de R&D alsook de commerciële toepassing van CCS. Noorwegen heeft de CO2-emissies in de olie- en gassector met succes verminderd via
CCS-projecten. Om de industrie aan te moedigen deze projecten te implementeren, werd een sectorspecifieke CO2-belasting ingevoerd. Net als Noorwegen is Nederland gunstig gesitueerd voor de toepassing van CCS. Beide landen hebben ambitieuze plannen voor de commerciële uitrol van CCS als onderdeel van de 2030-klimaatdoelstellingen. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. Dit MoU zet ook in op het gezamenlijk verkennen van nauwere samenwerking tussen de landen op het gebied van waterstof en hernieuwbare energie.
Waterstof wordt een belangrijk onderdeel van het Noorse energiebeleid. Noorwegen zet daarbij in op zowel blauwe als groene waterstof. Noorwegen heeft veel potentieel voor groene waterstof, zowel te produceren uit stroom van de waterkrachtcentrales als uit windenergie. Nederland is een interessante partner voor Noorwegen op het gebied van waterstof gegeven de hier aanwezige kennis en ervaring. Andersom is Noorwegen belangrijk voor Nederland omdat het op termijn een leverancier kan worden van waterstof.
Hoe ziet de samenwerking tussen Nederland en Noorwegen eruit op het gebied van klimaat en energie? Wat is het belang van deze samenwerking voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansen biedt een sterkere samenwerking met Noorwegen voor Nederland? Hoe kan dit bijdragen aan onze leveringszekerheid en/of de energietransitie? Hoe speelt u in op deze kansen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt er met Noorwegen samengewerkt op gebied van waterstof? Hoe apprecieert u daarbij de inzet van Noorwegen op blauwe waterstof en hoe sluit dat aan op de Nederlandse plannen?
Waterstof is een van de onderwerpen in het jaarlijks bilaterale energie-overleg. Er zijn voorts contacten met diverse Noorse bedrijven actief op het gebied van waterstof. Noorse bedrijven kunnen plannen ontwikkelen voor levering van waterstof aan Nederland. Als deze waterstof op duurzame wijze wordt geproduceerd en getransporteerd, dan kan dit bijdragen aan de Nederlandse inzet op reductie van CO2. In november 2021 tijdens een koninklijk staatsbezoek aan Noorwegen hebben Nederland en Noorwegen als aangegeven een MoU ondertekend om de samenwerking op het gebied van CCS te intensiveren. CCS is als bekend een technologie die noodzakelijk is voor de productie van blauwe waterstof. Het MoU heeft tot doel het grensoverschrijdend transport en opslag van CO2 tussen beide landen te faciliteren, wat de toepassing van CCS in de industriële sectoren kan ondersteunen, onder meer voor koolstofarme H2-productie.
Hoeveel minder schadelijk is aardgas uit Noorwegen voor het klimaat ten opzichte van LNG-import? Welke andere voordelen ziet u in aardgasimport uit Noorwegen?
Gas gewonnen uit bijvoorbeeld de Noordzee kent bij transport een minder grote uitstoot van broeikasgassen dan LNG dat per schip wordt geïmporteerd. Ik onderschrijf ook het belang van het verkrijgen van een goed beeld van de klimaatimpact van de LNG-import. Echter, de gevraagde vergelijking vergt uitgebreid onderzoek en de uitkomst is afhankelijk van plaats en locatie. LNG volumes worden over de hele wereld geproduceerd. Om het effect op het klimaat te vergelijken zou – voor zover al mogelijk – de herkomst van alle geïmporteerde volumes moeten worden nagegaan en het effect op het klimaat van de import van die volumes moeten worden nagegaan. Vervolgens zou het effect op het klimaat van import uit Noorwegen moeten worden geïnventariseerd en een vergelijking moeten worden gemaakt.
Ziet u kansen om in de toekomst meer van onze aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden? Overweegt u hierbij de inzet op langetermijncontracten voor de transitieperiode naar een fossielvrije energievoorziening? Welk beleid zet u hiervoor uit de komende periode?
Op dit moment wordt in Noorwegen al zo goed als maximaal aardgas gewonnen. De mogelijkheden voor toename van productie lijken de komende periode verwaarloosbaar. Verder geldt dat dit najaar de Baltic Pipe Line van Noorwegen naar Polen in gebruik wordt genomen. Via deze pijpleiding zal gas naar Polen worden geëxporteerd. Dit betekent dat er minder gas beschikbaar zal zijn vanuit Noorwegen voor import via Noordwest Europa naar Nederland. Per saldo zie ik geen mogelijkheden om de komende periode meer aardgasimport uit Noorwegen te laten plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat Duitsland en België samen met Noorwegen kijken naar het versterken van hun samenwerking op het gebied van (blauwe) waterstof en op de korte termijn voor de levering van fossiele brandstoffen? Bent u van mening dat Nederland hierbij moet aanhaken?
Noorwegen is traditioneel een belangrijke leverancier van energie aan de Europese markt en aan Nederland. Zo komt circa 25–30% van ons aardgas uit Noorwegen. De Noorse overheid en bedrijven hebben aangegeven de productie zoveel mogelijk te verhogen om een bijdrage te leveren aan de huidige krapte op de gasmarkt. In het kader van de waterstofimportstrategie is de Nederlandse overheid in gesprek met verschillende landen die potentieel groene waterstof kunnen gaan exporteren. Zie hiervoor ook de Kamerbrief Voortgang ordening en ontwikkeling waterstofmarkt van 29 juni (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). Daarbij zijn er als hierboven benoemd ook contacten met Noorwegen.
Wat kunt u verder doen om de samenwerking met Noorwegen te versterken?
In de bovenstaande antwoorden geef ik aan wat het belang is van de huidige samenwerking met Noorwegen, hoe die is vormgegeven en wat we de komende periode gaan intensiveren op het gebied van de energietransitie op de Noordzee, met name op het terrein van CCS, offshore wind en waterstof. Daar liggen de grootste kansen in de samenwerking met Noorwegen.
Het artikel 'Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijfsleven waarschuwt tegen sleutelrol China in energietransitie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een grote afhankelijkheid van China voor onze energievoorziening van de toekomst onwenselijk is?
Internationale handel maakt dat landen in zekere mate afhankelijk zijn van andere landen. Desalniettemin moeten we er voor waken niet eenzijdig afhankelijk te worden van derde landen op het gebied van strategische producten. Kritieke grondstoffen en producten zoals energiekabels en zonnepanelen spelen een belangrijke rol in onze energietransitie. Het kabinet is zich bewust van de risico’s van strategische afhankelijkheden in de energiesector en heeft de ambitie om dergelijke risicovolle strategische afhankelijkheden af te bouwen en de risico’s voor het borgen van onze publieke belangen te mitigeren. Om deze reden worden, zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere Kamervragen over Chinese deelnemingen in onderdelen van het energiesysteem (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3207), investeringen en aanbestedingen zorgvuldig getoetst zodat risico’s op strategische afhankelijkheden gemitigeerd worden. Daarnaast zetten we in EU-verband in op het vergroten van onze veerkracht en op strategische autonomie, zoals toegelicht in de BHOS-nota2 (Kamerstuk 36 180-1).
Wat doet u nu al, zowel in nationaal als in Europees verband, om deze afhankelijkheid te verminderen?
Het kabinet neemt diverse maatregelen om de risico’s van strategische afhankelijkheden te mitigeren. Beleid richt zich onder andere op het mitigeren van risico's die ontstaan door investeringen in vitale infrastructuur en de import van strategische goederen/diensten. Zo voorziet de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, fusies en overnames te mitigeren. Met deze wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven ex-ante worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. De Wet Vifo is van toepassing op vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale investeringstoetsen vallen, zoals de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Telecommunicatiewet, alsmede op beheerders van bedrijfscampussen en ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie.
Gezien de ontwikkelingen in de energiesector is er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de Wet Vifo Dit zijn aanbieders van warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie. De Wet Vifo treedt naar verwachting begin 2023 in werking zodra de benodigde lagere regelgeving bij de Wet Vifo gereed is. Investeringen in de hierboven genoemde energie-gerelateerde processen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Vifo, en na 8 september 2020, hebben plaatsgevonden kunnen dan, indien er een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden is ontstaan dat zij een risico voor de nationale veiligheid zou kunnen opleveren, alsnog getoetst worden.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, welke een plek zullen krijgen in de nieuwe Energiewet. Het wetsvoorstel voor de nieuwe Energiewet ligt nu voor bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zal het wetsvoorstel worden herzien en beoogd wordt deze voor het eind van het jaar naar de Tweede Kamer te sturen. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Bovendien hebben alle netbeheerders op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Verder geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Dit is een wettelijke taak van netbeheerders.
In de aanbestedingsprocedure wordt bij elke gunning een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms, die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil gebruiken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3206).
In Europees verband zetten we in op open strategische autonomie. Dit houdt in dat we het vermogen hebben om, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes onze publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Om strategische importafhankelijkheden te verminderen, hebben we in zowel nationaal als EU-verband verschillende instrumenten opgetuigd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 22 november jl. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54) en de BHOS-nota (Kamerstuk 36180–1). De Europese inzet is tevens gericht op het bevorderen van een gelijker speelveld tussen Europese en niet-Europese bedrijven bij aanbestedingen, zowel binnen als buiten de interne markt. Voorbeeld van een dergelijk initiatief is het Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI) dat op 29 augustus 2022 in werking treedt. Het IPI heeft als doel om wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen. Met het IPI krijgt de Europese Commissie de bevoegdheid om maatregelen (het uitsluiten van offertes of het hanteren van een score-opslag bij de beoordeling van inschrijvingen) te nemen tegen niet-Europese bedrijven die afkomstig zijn uit een land dat geen vergelijkbare toegang biedt tot overheidsopdrachten voor Europese bedrijven. Vanwege de tijdsgebonden onderzoeks- en consultatiefase zal de eerste toepassing van een IPI-maatregel onder het instrument enige tijd duren na inwerkingtreding. Het is denkbaar dat er in de toekomst ook maatregelen onder het instrument van toepassing worden op aanbestedingen in de offshore- en energiesector.
Met de uitvoering van het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen vergroot de Europese Unie haar leveringszekerheid en vermindert haar risicovolle strategische afhankelijkheden op dit terrein. In aanvulling hierop werkt het kabinet aan een nationale grondstoffenstrategie. Behalve dat in de grondstoffenstrategie beter in kaart zal worden gebracht wat de risico’s zijn, zal ook worden uitgewerkt hoe de toegang tot kritieke grondstoffen kan worden verbeterd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de waardeketens van duurzame energieproductie in Nederland en Europa terecht komen? Welke lessen trekt u uit het verleden?
Er zijn allerlei wegen die Nederland bewandelt om haar open strategische autonomie te vergroten, waaronder de vestiging van (delen van) waardeketens voor duurzame energieproductie in de EU en via samenwerking met onder meer Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Het kabinet spant zich zowel nationaal als op Europees niveau in om ecosystemen die bijdragen aan de energietransitie te versterken en om het gelijke speelveld ten opzichte van derde landen te bewaken. Zo neemt Nederland deel bij het Europese initiatief Important Projects of Common European interest (IPCEI)op het gebied van waterstof en onderzoekt EZK de voor- en nadelen van deelname aan het IPCEI-Solar.
Hoe apprecieert u hierbij joint ventures met Chinese bedrijven, zoals Boskalis deed in het genoemde artikel? Is dit volgens u wenselijk of juist niet?
In beginsel is het aangaan van een joint venture niet onwenselijk. Zeker als de veiligheidsrisico’s klein worden geacht. Er zijn Nederlandse bedrijven die een joint venture sluiten met buitenlandse ondernemingen en daarmee kennis en technologie overdragen als onderdeel van een investeringstransactie. Dit kan risico’s met zich meebrengen. Het kabinet is hier alert op, en mitigeert dit door middel van het nemen van maatregelen, zoals investeringstoetsing (zie vraag 3) en exportcontrole. Beide instrumenten gelden ook voor joint ventures, dit neemt niet weg dat er een restrisico blijft op ongewenste technologieoverdracht waar het kabinet zich bewust van is en aan werkt. Daarnaast informeert de overheid bedrijven actief over deze mogelijke risico’s door het organiseren van evenementen, informatiebijeenkomsten en bedrijfsbezoeken. Er is daarbij ook een verantwoordelijkheid voor bedrijven zelf om passende maatregelen te nemen.
Welke duurzame energieproductie waardeketens zou u in de toekomst graag in Nederland zien terechtkomen?
De Kamerbrief Contouren Nationaal plan energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1053) schetst een beeld van de toekomstige verhouding tussen eigen productie en import van onze duurzame energiebehoefte. Op dit moment is deze verhouding niet al met zekerheid vast te stellen, door de vele onzekerheden die er zijn over de ontwikkeling van een toekomstig energiesysteem, waaronder de nationale en internationale vraag, aanbod- en technologieontwikkeling.
Comparatieve voordelen zullen in grote mate bepalend zijn voor de optimale locatie van delen van de energieproductiewaardeketen. Een groot comparatief voordeel van Nederland is dat het door de ligging aan de Noordzee relatief geschikt is voor energieproductie uit wind op zee. De kostprijzen voor andere vormen van hernieuwbare of CO2-vrije productie liggen echter in de toekomst in andere landen wellicht lager vanwege beschikbare ruimte, klimaat en geologie. Indien bepaalde energiedragers goedkoper geïmporteerd kunnen worden dan binnenlands geproduceerd ligt import (bijvoorbeeld waterstof) ook vanuit het publieke belang voor de hand.
De warmtevoorziening zal meer gebaseerd zijn op nationale bronnen en met de mogelijkheden die wind op zee Nederland biedt, is aannemelijk dat in Nederland op jaarbasis tenminste ongeveer zoveel elektriciteit wordt opgewekt als we verbruiken. Vanuit strategische overwegingen wil Nederland voor een deel zelf in de vraag naar duurzame waterstof kunnen voorzien. Dat is verstandig vanuit zowel voorzieningszekerheid als vanwege de balans binnen het energiesysteem.
Vanuit de verwachte vraag naar energie ligt het voor de hand dat ook in de toekomst een aanzienlijk deel van onze energie uit import afkomstig blijft. Als we energie importeren van buiten de EU dan doen we dat gespreid, om afhankelijkheidsrisico’s te mitigeren. We vergroten onze strategische onafhankelijkheid verder door in te kopen op de Europese markt en als EU minder afhankelijk te zijn van de rest van de wereld. Daarbij is aandacht voor afhankelijkheden in de gehele keten, ook die van grondstoffen voor de energietransitie. Het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen uit 2020 voorziet in acties die de strategische autonomie van de EU op dit gebied vergroten. Uiterlijk begin 2023 wordt een voorstel van de Europese Commissie verwacht voor een Raw Materials Act, dat onder andere betrekking heeft op het faciliteren van winning en verwerking van kritieke grondstoffen in de Europese Unie. Het kabinet werkt eveneens aan een grondstoffenstrategie.
Kortom, het kabinet ziet voor de lange termijn een blijvend sterke internationale verbondenheid voor het Nederlandse energiesysteem met het buitenland, vanuit onder meer de kansen voor de Nederlandse economie, de betaalbaarheid van energie en het beperken van ruimtelijke impact van energie in Nederland en Noordwest-Europa.
Hoe ziet u de verhouding tussen Nederlandse gasproductie van kleine velden en gasverbruik en bent u van mening dat we moeten zorgen dat dit zo gelijk mogelijk naar nul dient af te nemen?
Het kabinet wil de CO2-uitstoot met 55% verminderen in 2030 (en zet in op 60%) en met 95% in 2050, in lijn met de afspraken uit het VN-klimaatakkoord van Parijs. Het kabinet zet daarom in op besparing van het energiegebruik en het vervangen van fossiele energie door duurzame alternatieven. Totdat alle vraag naar energie kan worden ingevuld door duurzame alternatieven, blijft aardgas nog nodig als transitiebrandstof om onder andere onze huizen te verwarmen. De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd en ook de gaswinning uit Nederlandse kleine velden is de afgelopen jaren sterk gedaald. De gaswinning zal richting 2050 verder dalen naar bijna nul. Zolang aardgas nog noodzakelijk is in onze energietransitie, is het verstandig om het gas dat nog in de diepe ondergrond aanwezig is te winnen in plaats van aardgas te importeren, mits dat veilig en verantwoord kan. Gas uit Nederland zoals uit de Noordzee, draagt namelijk bij aan gasleveringszekerheid, maakt Nederland minder afhankelijk van import van aardgas uit het buitenland en de uitstoot van broeikasgassen van binnenlands geproduceerd gas is lager dan van geïmporteerd gas. In het kader van de huidige geopolitieke omstandigheden, de situatie op de gasmarkt en de moties van het lid Kops (Kamerstuk 29 023, nr. 287) en de leden Erkens en Bontenbal (Kamerstuk 29 023, nr. 289) kijk ik samen met de sector naar mogelijkheden om zowel de verwachte afname van productie op de Noordzee te beperken als een verdere importafhankelijkheid van aardgas te verminderen.
Wanneer komt u met de toegezegde onafhankelijkheidsmonitor naar de Kamer?
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het een geo-economische monitor laat ontwikkelen. Deze monitor bouwt voort op eerder onderzoek uitgevoerd door het CBS dat onze afhankelijkheid voor 135 producten aantoonde (zie Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 54). De monitor zal een overzicht geven van strategische economische afhankelijkheden van Nederland en van de manieren waarop landen economische beïnvloeding gebruiken voor geopolitieke doeleinden. Het streven is om de geo-economische monitor eind 2022 te publiceren.
Neemt u ook het benodigde grondstoffenverbruik en de relevante waardeketens voor de energietransitie mee in de onafhankelijkheidsmonitor?
In de geo-economische monitor wordt niet specifiek ingegaan op de impact van de energietransitie op de vraag naar grondstoffen en zal een breder beeld geven van afhankelijkheden die ook relevant is voor de energietransitie.
Het artikel 'Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze problemen niet opeens zijn begonnen en dat er de afgelopen jaren al signalen waren dat het stroomnet vastliep in deze provincies?
Dat transportschaarste op het elektriciteitsnet in toenemende mate een probleem is, was bij mij bekend en ik heb uw Kamer hier het afgelopen jaar ook meermaals over geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 29 023, nr. 281). Dat het elektriciteitsnet in Limburg en Noord-Brabant zijn grens op een gegeven moment zou bereiken, was mij eveneens bekend, maar de snel gestegen forse vraag naar transportcapaciteit vanuit de industrie de afgelopen maanden heeft voor een versnelling van de transportschaarste gezorgd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de problemen op het stroomnet? Bent u daarbij specifiek bereid om ook te kijken naar de taakverdeling tussen netbeheerders, toezichthouders en overheden?
De Algemene Rekenkamer heeft recent onderzoek gedaan naar de transportschaarste op het elektriciteitsnet (Kamerstuk 36 100 XIIII, nr. 2) en concludeert o.a. dat ik sinds het ontstaan van de problematiek sterk ingezet heb op verbetering van de efficiënte benutting van het elektriciteitsnet. Hiermee heb ik, als gevolg van de toenemende vraag naar transportcapaciteit, de personeels- en materiaalschaarste en de lange doorlooptijd van energie-infrastructuurprojecten, de transportschaarste helaas niet kunnen wegnemen. De verhouding tussen netbeheerders, toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en overheden komt grotendeels tot stand op basis van Europese wetgeving en jurisprudentie en ligt dus vast. Mijn bewegingsvrijheid om de taakverdeling tussen deze partijen te wijzigen is uiterst beperkt.
Wat denkt u op korte termijn te kunnen doen en tot welk jaar bieden deze maatregelen soelaas?
Voor de problematiek in Limburg en Noord-Brabant heb ik samen met beide provincies de heer Voorhorst aangesteld als speciaal coördinator om samen met netbeheerders, medeoverheden en marktpartijen te komen tot verlichting van de problematiek in deze regio. Eén van de acties die gezamenlijk besproken wordt, is het congestiemanagement-onderzoek dat TenneT uitvoert en waarvan de resultaten recent zijn gepubliceerd door TenneT. Op basis van de nieuwe code congestiemanagement heeft TenneT aanvullende ruimte op het net gevonden. Er komt circa 1.700 MW aan extra ruimte beschikbaar (circa 10x de stad Maastricht). Die ruimte kan gecreëerd worden omdat er gebruik wordt gemaakt van flexibel vermogen van marktpartijen die tegen vergoeding het elektriciteitsnet ontlasten tijdens verwachte piekmomenten.
In de taskforce is ook afgesproken dat medeoverheden waar mogelijk de inpassing van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur versnellen. Zo hebben de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant toegezegd dat ze maximaal mee zullen werken aan het plaatsen van koppeltransformatoren, waardoor TenneT zo snel mogelijk extra transportcapaciteit beschikbaar kan stellen. Helaas verwacht ik dat ondanks deze acties de situatie van transportschaarste niet structureel weggenomen kan worden waardoor bedrijven en instellingen in sommige gevallen moeten wachten op een aansluiting en transportcapaciteit. TenneT verwacht de komende jaren verschillende investeringen operationeel te hebben waardoor stapsgewijs extra ruimte ontstaat en partijen van transportcapaciteit kunnen worden voorzien.
Gezien de schaarste, hoe kijkt u naar het toepassen van prioritering en daarop maatwerk te bieden?
Voor het (maatschappelijk) prioriteren van uitbreidingsinvesteringen zie ik ruimte, zoals aangegeven in Kamerstuk 29 023, nr. 281. Ik werk dat op dit moment uit als onderdeel van het MIEK en zal daarin ook continue de informatie vanuit de CES’en actualiseren om zodoende de planningen van bedrijven en netbeheerders zo goed als mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. In de kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september ga ik verder op het vraagstuk van prioriteren in.
Kunt u toelichten hoeveel ruimte op het net gereserveerd is, maar nog niet wordt gebruikt (het zogeheten «handdoekje leggen»)? Waarvoor is die ruimte specifiek gereserveerd?
Netbeheerders moeten bij het bepalen van de hoeveelheid transportcapaciteit die zij nog kunnen uitgeven rekening houden met de fysieke belasting op het elektriciteitsnet en de reeds vergeven transportcapaciteit, die op dit moment nog niet gebruikt wordt maar op een voorzienbaar moment wel gebruikt zal worden. De omvang van deze gereserveerde transportcapaciteit is locatieafhankelijk en daar kan ik geen generieke uitspraak over doen. Als algemeen uitgangspunt vind ik het ook heel redelijk dat netbeheerders bij het aangaan van nieuwe transportverplichtingen rekening houden met de reeds uitgegeven maar nog niet fysiek gebruikte capaciteit. Bij het zogeheten «handdoekje leggen» gaat het om partijen die op een locatie ver vooruit transportcapaciteit contracteren zonder concrete plannen en initiatieven om deze op termijn ook daadwerkelijk te gebruiken. Netbeheerders gaan in een dergelijk geval met de partijen in gesprek of het vastleggen van transportcapaciteit ook echt nodig is. Ook bied ik in de Energiewet netbeheerders een grondslag om niet gebruikte transportcapaciteit weer vrij te laten vallen aan andere netgebruikers; uiteraard zal dat ook met de nodige waarborgen omkleed moeten worden. Volledigheidshalve zou ik nog willen aangeven dat het elektriciteitsnet niet continu «vol» is. Dat is alleen het geval op bepaalde piekmomenten waarop partijen gelijktijdig elektriciteit consumeren of produceren. Door het net effectiever te gebruiken, bijvoorbeeld door het inzetten van flexibiliteit (zoals bijvoorbeeld partijen die bereid zijn even minder af te nemen), kan er wel ruimte gevonden worden voor nieuwe gebruikers. Hier zet ik samen met netbeheerders dan ook op in.
Betekent de gereserveerde ruimte dat het net nog niet helemaal vol zit, maar dat het alleen administratief vol zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u werk maken van snellere vergunningverlening voor netverzwaring? Hoe staat het met het uitwerken van een crisis- en herstelwetachtige aanpak zoals in het coalitieakkoord benoemd?
In het gesprek over de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant heb ik met de medeoverheden afgesproken dat ze er alles aan zullen doen om de netbeheerders te faciliteren in een snelle ruimtelijke inpassing van de energie-infrastructuur, zoals het bespoedigen van vergunningverlening of het bestemmen van ruimte voor energie-infrastructuur. Ook is afgesproken dat medeoverheden elkaar bijstaan als de capaciteit of expertise voor en snelle inpassing ontbreekt. Daarnaast heb ik fors geïnvesteerd in de vergroting van de slagkracht voor de Rijkscoördinatieregeling. Ik heb gesproken met de Raad van State. De Raad van State heeft aangegeven al maximaal in te zetten op het aantrekken van juristen. Er zijn op verzoek van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en mij twee onderzoeken uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) naar eventuele mogelijkheden om de bezwaarfase of beroepsfase te versnellen. De rapporten zullen binnenkort aan uw Kamer worden gezonden.
In de Energiewet veranker ik een aantal mogelijkheden à la de Crisis- en Herstelwet om de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur te versnellen. Zo vergroot ik bijvoorbeeld de mogelijkheid om als provincie of Rijk te interveniëren bij moeilijk lopende projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau.
Wat betekent dit voor de klimaatdoelen en onze aanpak voor bijvoorbeeld hybride warmtepompen en zonnepanelen?
Transportschaarste op het elektriciteitsnet en de snelheid waarmee additionele transportcapaciteit gerealiseerd kan worden zijn belangrijke parameters voor de transitiesnelheid. Dit vergt ook dat we in al het energiebeleid rekening moeten houden met de beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet. Dit beoog ik ook met Nationaal Plan Energiesysteem te bewerkstelligen. Op dit moment zijn er (nog) geen transportbeperkingen voor hybride warmtepompen en zonnepanelen voor consumenten en kleine zakelijke gebruikers. Voor partijen met een grootverbruiksaansluiting kan dit inderdaad betekenen dat ze tijdelijk geen zonnepanelen of hybride warmtepomp kunnen installeren of in gebruik nemen.
Wat betekent dit voor de verduurzaming van de industrie en de geplande investeringen in de MIEK?
De verduurzaming van de Industrie is belangrijk bij het behalen van de klimaatdoelen. Via de CES’en en het MIEK werk ik nauw samen met de industriële clusters om de verduurzaming te faciliteren. Voldoende transportcapaciteit is hiervoor essentieel en hiervoor is uitbreiding van het elektriciteitsnet cruciaal. Een planmatige aanpak van de uitrol van energie-infrastructuur is nodig om deze infrastructuur mee te kunnen laten groeien. TenneT geeft in haar investeringsplannen zicht in de geplande uitbreidingen. Hierin heeft TenneT de MIEK projecten meegenomen.
Vindt u dat netbeheerders ook meer ruimte moeten krijgen om te anticiperen op mogelijke schaarste en met meer risico moeten kunnen investeren?
De kern van de huidige regulering betreft het bevorderen van de betrouwbaarheid, veiligheid en betaalbaarheid van het energiesysteem. Binnen het reguleringskader zijn geen (wettelijke) beperkingen voor de netbeheerders om anticiperend te investeren. Dit hebben de netbeheerders ook recent aangegeven in het kader van het ACM-methodebesluit in 2021. Uiteraard is het van belang dat netbeheerders bij investeringen rekening houden met te verwachten ontwikkelingen en dat doen ze ook. De ACM ziet hier op toe. De vraag naar transportcapaciteit stijgt echter veel sneller dan dat netbeheerders kunnen realiseren en de wens om te elektrificeren is als gevolg van de gestegen gasprijs door de oorlog in Oekraïense nog eens toegenomen. Dit bemoeilijkt het anticiperen/het nemen van investeringsbesluiten door de netbeheerders. Uiteraard investeren netbeheerders waar ze toch al werkzaamheden verrichten zoveel mogelijk toekomstvast.
Bent u bereid om subsidies zoals de SDE++ meer vorm te geven naar duurzame energieproductie die het elektriciteitssysteem ontlast en/of niet gebruikt? Waarom wel/niet?
Aanvullend op de transportindicatie heb ik in de laatste SDE++ ronde voor zonneproductie boven de 1 MW al ingesteld dat zon-PV maximaal 50% van de piekcapaciteit mag aansluiten om zodoende het net te ontlasten. Ik onderzoek voor de nieuwe SDE++-ronde of ik ook redelijkerwijs met de belasting van het elektriciteitssysteem rekening kan houden voor andere categorieën.
Bent u bereid om in de regio’s met een volgelopen stroomnet met grote prioriteit te beginnen met de uitrol van energieopslag mogelijkheden? Vindt u het logisch om deze techniek eerst in te zetten op plekken met netschaarste?
Batterijen kunnen in potentie bijdragen aan het efficiënter benutten van het elektriciteitsnet omdat zij de mogelijkheid in zich hebben om pieken van afname of invoeding van elektriciteit af te vlakken. Tegelijkertijd kunnen batterijen ook transportschaarste in de hand werken als ze op verkeerde momenten worden geladen of ontladen. De heer Voorhorst onderzoekt samen met netbeheerders specifiek in Limburg en Noord-Brabant, waar een aantal batterijen in de wachtrij staat, of deze met een flexibel contract alvast aangesloten zouden kunnen worden. De netbeheerders werken aan een codewijzigingsvoorstel om partijen die hun vermogen (verbruik en/of invoeding) flexibel aanbieden met een flexibel contract aan te sluiten. Ook heb ik regelmatig contact met partijen in de opslagbranche en hun branchevereniging om te horen waar zij behoeften aan hebben.
Bent u bereid om deze situatie als een crisis te erkennen en dus ook met bijbehorende spoed en creativiteit te werken aan oplossingen?
Ik zie de transportschaarste als een van mijn belangrijkste dossiers en voel de urgentie. Om die reden heb ik samen met regionale bestuurders de heer Voorhorst aangesteld om snel en met de nodige creativiteit naar de problematiek in Limburg en Noord-Brabant te kijken. Om ook op nationaal niveau hier voldoende regie te hebben, heb ik een taskforce ingesteld. Hierin worden zowel lessen en benodigde acties uit zowel het zuiden van het land als uit bijvoorbeeld Amsterdam opgepakt. Ik verwacht eind dit jaar hiervan de eerste resultaten te kunnen melden.
Gezien het feit dat de energiewet te laat komt voor het vinden van meer creatieve oplossingen, bent u bereid om onderdelen van de wet al eerder te behandelen en in werking te laten treden?
De Energiewet biedt extra mogelijkheden om transportschaarste te verlichten. Ook de aanpassing van Netcodes door toezichthouder ACM biedt concrete handvatten. Ik zet er op in om de wet als geheel met spoed bij uw Kamer aan te bieden. De Energiewet ligt inmiddels bij de Raad van State en ik verwacht deze aan het einde van dit jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Ik wil dan ook een beroep doen op uw Kamer voor een snelle behandeling. Ik zie vooruitlopend op de indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer geen ruimte om separaat elementen uit het voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het zomerreces beantwoorden?
Helaas is beantwoording voor het zomerreces niet gelukt.