Sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Mirjam Bikker (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Over de nadelen van de sterke toename van het aantal gevallen van euthanasie blijft het oorverdovend stil»?1
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de zorgen over de forse stijging van het aantal euthanasiegevallen in 2020? Wat vindt u ervan dat de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) nooit eerder zó veel meldingen van euthanasie ontvingen?
De stijgende ontwikkeling in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, vind ik niet zorgwekkend. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, bedraagt het aantal meldingen sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal sterfgevallen. In 2020 was dit niet anders. Volgens het jaarverslag van de RTE over het jaar 2020 ontvingen de RTE 6.938 meldingen. Dat is 4,1% van het totaal aantal sterfgevallen en sluit percentueel aan bij de trend sinds 2016. Gelet op de algemene demografische ontwikkeling is de afgelopen jaren een gestage stijging van het totaal aantal sterfgevallen te zien. De stijging in het absolute aantal meldingen dat de RTE ontvangen, lijkt gelijke tred te houden met deze ontwikkeling.
Aantal meldingen RTE euthanasie
Percentage van totale sterftecijfer
Totaalaantal sterfgevallen
2016
6.091
4,1%
148.973
2017
6.585
4,4%
150.027
2018
6.126
4%
153.363
2019
6.361
4,2%
151.885
2020
6.938
4,1%
168.566
Wat is uw verklaring voor de stijging van het aantal euthanasiemeldingen ten opzichte van 2019 met 9,1 procent tot 6.938 meldingen in 2020? Welke rol heeft de coronapandemie hier bij gespeeld? Indien u geen verklaring voor de stijging heeft, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven bedraagt het aantal meldingen dat de RTE ontvangen, sinds 2016 jaarlijks iets meer dan vier procent van het totaalaantal sterfgevallen. Dat was in 2020 niet anders. Weliswaar is het aantal meldingen met 9,1% gestegen, maar het totaal aantal sterfgevallen is in 2020 harder, namelijk met 11,0%, gestegen.
Uit het jaarverslag van de RTE blijkt dat een direct causaal verband tussen Covid-19 en de stijging van het aantal meldingen van euthanasie onwaarschijnlijk is. In slechts zes gevallen was een Covid-19 besmetting aanleiding of mede aanleiding voor een euthanasieverzoek. In slechts twee van de in 2020 ontvangen meldingen is sprake van Covid-19 als de medische grondslag op basis waarvan de euthanasie werd verleend. Ook navraag bij de Landelijke Huisartsenvereniging leverde geen ander beeld op.
Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek naar de stijging van het absolute aantal euthanasiemeldingen bij de RTE in 2020. Wel heb ik gevraagd in de vierde evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) om extra aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name in de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie, voortvloeiend uit het eerdergenoemde Nivel onderzoek dat in 2019 is uitgevoerd in opdracht van VWS. De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht.
Wat vindt u van de stelling van de ethicus professor uit bovengenoemd artikel, dat er sprake is van ««ethische armoe»» bij de toetsing van meldingen van euthanasie door de RTE?
Ik herken de stellingname van de ethicus dat er sprake is van «ethische armoe» niet. De toetsing door de RTE behelst het beoordelen of bij het verlenen van euthanasie de zorgvuldigheidseisen van de Wtl in acht zijn genomen. Elke toetsingscommissie heeft ook een ethicus als lid. In de derde evaluatie van de Wtl is gebleken dat de multidisciplinariteit in de toetsingscommissies gewaardeerd wordt door de leden van de RTE en dat volgens hen voldoende expertise in de commissies aanwezig is.2
Bent u bereid om met de RTE in gesprek te gaan over hoe de ethische toetsing van euthanasiemeldingen versterkt kan worden, zoals de vraag of alle patiënten in volledige vrijheid tot een euthanasieverzoek zijn gekomen?
Elke commissie bestaat uit een arts, een ethicus en een jurist (voorzitter) en hun plaatsvervangers. Zij beoordelen of de arts, die de euthanasie uitvoerde of de hulp bij zelfdoding verleende, zich heeft gehouden aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Een van deze eisen luidt dat er sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 waar ik heb aangeven dat in de aanstaande vierde evaluatie van de Wtl, naast extra aandacht voor de ontwikkelingen in het aantal euthanasiegevallen, met name ook de houding van artsen ten opzichte van (het uitvoeren van) euthanasie onder de loep wordt genomen.
Wat vindt u ervan dat de RTE besloten hebben om consultgesprekken per videoverbinding toe te staan, wat in strijd is met een van de zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet (artikel 2, eerste lid, onderdeel e), namelijk dat de tweede arts de patiënt persoonlijk heeft ontmoet? Zijn de RTE bevoegd om aan te geven dat van de wettelijke zorgvuldigheidseisen mag worden afgeweken? Mede gelet het feit dat de patiënt een onomkeerbare beslissing moet nemen, wanneer wordt deze onwenselijke praktijk beëindigd?
Het uitgangspunt van de Wtl en de richtlijn is dat de SCEN-arts3 bij de patiënt op huisbezoek gaat, of in ieder geval de patiënt fysiek ziet en spreekt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat hier «in uitzonderlijke omstandigheden» van afgeweken kan worden. De EuthanasieCode (2018) erkent dat ook. Voorts mag een professional afwijken van een voor hem/haar geldende richtlijn, mits voldoende gemotiveerd. De voorwaarden waaronder SCEN-artsen van hun werkwijze mogen afwijken zijn vrijwel meteen bij aanvang van de pandemie op 19 maart 2020 opgesteld in een document door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in samenspraak met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de RTE. Daarin is vanwege de uitzonderlijke omstandigheden in de coronapandemie, afgesproken dat SCEN-artsen, mits medisch-ethisch verantwoord, het fysieke consult mogen uitstellen, met persoonlijk beschermende maatregelen uitvoeren of tijdelijk gebruik mogen maken van digitale middelen bij een SCEN-consult.4 De voorwaarden voor afwijking van de richtlijn gelden zolang de coronapandemie daartoe noodzaakt.
Wat vindt u ervan dat in 2020 95,5 procent van het aantal ontvangen meldingen als «niet vragen oproepend» werd geselecteerd door de secretaris van de commissies, waardoor slechts 4,5 procent van de meldingen daadwerkelijk besproken wordt door de commissies? Kunt u aangeven op welke wijze de definitie is aangepast wanneer een dossier als «vragen oproepend»-melding móet worden aangemerkt door de secretaris van de toetsingscommissie? . Bent u bekend met signalen uit Vlaanderen over een toename van suïcidale gedachten en vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen? Deelt u de zorgen over vergelijkbare vragen met betrekking tot de Nederlandse situatie, temeer daar sinds het onderzoek werd gehouden het isolement inmiddels al een jaar langer voortduurt?2
De werkwijze dat meldingen worden aangemerkt als «vragen oproepend» en «niet vragen oproepend» wordt door de RTE sinds 2012 gehanteerd. Het betreft slechts een eerste selectie door de secretaris, waarbij in ieder geval meldingen van euthanasie in complexe situaties, zoals bij vergevorderde dementie en bij psychiatrie, als «vragen oproepend» worden aangemerkt. Alle meldingen worden daarna beoordeeld door de leden van de commissie. Dat gebeurt digitaal, in die zin dat elk lid individueel de stukken bestudeert en de melding beoordeelt als «naar mijn mening voldaan aan de zorgvuldigheidseisen en geen bespreekpunten». Zodra echter een van de leden na die digitale bestudering van de stukken van mening is dat een melding vraagt – om welke reden dan ook – om nadere bespreking tijdens een vergadering van de voltallige RTE (van drie leden), geschiedt dat alsnog.
De definitie wanneer een melding bij de eerste selectie door de secretaris van de commissie als «vragen oproepend» moet worden aangemerkt is in het najaar van 2019 in zoverre gewijzigd dat sindsdien de volgende categorieën niet meer worden aangemerkt als vragen oproepende meldingen:
Welke maatregelen heeft u getroffen om met zorgcentra zelf afspraken te maken om te voorkomen dat bewoners ooit weer in eenzame opsluiting of sociaal isolement moeten leven, vanwege de heftige gevolgen die dat kan hebben?3 4
Ik heb kennisgenomen van deze signalen uit België. Mij zijn geen vergelijkbare signalen bekend vanuit de Nederlandse verpleeghuizen. Eerder heb ik aangegeven dat de Academische Werkplaats ouderenzorg monitort wat de effecten zijn van de maatregelen op de bewoners en de zorgverleners.6
Uit deze rapportages blijkt niet dat er een toename is van suïcidale gedachten en vragen over euthanasie bij inwoners van verpleeghuizen. Ook in de periodieke gesprekken met de landelijke organisaties en individuele zorgaanbieders komen deze signalen niet naar voren.
Gemeenten die bijstandsontvangers fors meer willen laten bijverdienen dan de Participatiewet toestaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de gemeente Amsterdam heeft aangekondigd bijstandsontvangers de mogelijkheid te willen bieden om met behoud van de bijstandsuitkering permanent maximaal 500 euro per maand bij te verdienen, waar de Participatiewet deze mogelijkheid beperkt tot 220 euro per maand voor maximaal zes maanden?1
Ja.
Bent u er tevens mee bekend dat deze actie inmiddels ook in andere gemeenten, waaronder de gemeente Arnhem, navolging lijkt te vinden?2
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten momenteel vergelijkbare stappen zetten aangaande het ophogen en/of in duur verlengen van de vrijlating zoals vastgelegd in de Participatiewet of hiertoe reeds zijn overgegaan?
De Participatiewet biedt geen mogelijkheid voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Wel biedt de Participatiewet enkele re-integratie-instrumenten die door gemeenten kunnen worden ingezet om te stimuleren dat mensen uitstromen naar betaald werk. Zo kunnen inkomsten uit arbeid tot maximaal 25% van dat inkomen met een maximum van 220 euro per maand vrijgelaten worden. Deze vrijlating is in duur beperkt tot maximaal zes maanden. Daarnaast kunnen gemeenten ook gebruik maken van de premie arbeidsinschakeling. De premie is een één- of tweemalige premie van maximaal 2.629 euro per jaar. Voor zowel de inkomstenvrijlating als de premie arbeidsinschakeling geldt dat deze kan worden ingezet indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het is primair de gemeenteraad die de bevoegd- en verantwoordelijkheid heeft om het college van B&W in deze te controleren.
Desgevraagd heeft de gemeente Amsterdam mij verzekerd nog geen concrete plannen te hebben voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand. De uitspraken van de wethouder bij EenVandaag betroffen een pleidooi voor verruimen van de mogelijkheden om bij te verdienen. De uitspraken van Amsterdamse wethouder kunnen volgens de gemeente dan ook beschouwd worden als een bijdrage aan het maatschappelijk debat over de hoogte van het wettelijk minimumloon en de bijstand als vangnet van onze sociale zekerheid.
De informatie van de gemeente Amsterdam leert overigens ook dat Amsterdam per 1 maart 2021 op tijdelijke basis de premie arbeidsinschakeling inzet als premie deeltijdwerk. De premiehoogte is 30% van het inkomen tot maximaal 219 euro per maand die wordt «opgespaard» en door de gemeente twee keer per jaar wordt uitgekeerd. Overigens experimenteerde de gemeente Amsterdam al sinds 2018 (tot 1 maart 2021) met de premie arbeidsinschakeling als onderdeel van haar eigen onderzoek met de bijstand. Het is mij bekend dat ook de gemeenten Leeuwarden en Wageningen de premie arbeidsinschakeling op een vergelijkbare wijze inzetten. Uit navraag bij Divosa blijkt dat er meer gemeenten zijn die een soortgelijke werkwijze (willen) hanteren, maar welke dat precies zijn, is niet bekend.
Ik juich de inzet van gemeenten toe die erop gericht is om mensen die (langdurig) aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te ondersteunen om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dat gemeenten bij hun zoektocht naar effectieve prikkels creatieve aanpakken ontwikkelen vind ik op zichzelf waardevol, mits deze aanpakken binnen de kaders van de wet blijven. Indien een gemeente niet binnen de wettelijke kaders blijft, kan de situatie ontstaan dat rechtsongelijkheid wordt gecreëerd. Mochten mij daarover signalen bereiken, dan zal ik met de betreffende gemeente(n) in overleg treden. De inzet van premie arbeidsinschakeling zoals de gemeente Amsterdam deze heeft vormgegeven is wettelijk mogelijk zolang die gericht is op arbeidsinschakeling – en daarmee dus op een duurzame uitstroom – en geen structureel karakter krijgt. Omdat het mogelijk niet voor alle gemeenten duidelijk is binnen welke kaders zij gebruik kunnen maken van de premie arbeidsinschakeling, zal ik gemeenten daarover via Gemeentenieuws informeren.
Bent u van mening dat de gemeente Amsterdam de uitstroompremie die hiertoe wordt ingezet oneigenlijk gebruikt wanneer niet arbeidsinschakeling, maar «het verhogen van het bestaansminimum» het doel is en de verantwoordelijk wethouder hierbij spreekt van een «goede maas in de wet»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat de gemeente Amsterdam en eventuele andere gemeenten die hiertoe overgaan in strijd met de Participatiewet handelen? Zo ja, hoe acteert u hierop?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dergelijke manoeuvres op gespannen voet staan met het gegeven dat gemeenten niet aan inkomenspolitiek horen te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het verschil tussen het inkomen van iemand die voltijds werkt voor het minimumloon en dat van een bijverdienende bijstandsontvanger hierdoor nog slechts luttele tientjes per maand bedraagt?
Belangrijke uitgangspunten die aan de bijstand ten grondslag liggen zijn dat een ieder verantwoordelijk is voor de voorziening in zijn of haar bestaan en dat de bijstand aanvult voor zover een betrokkene daarin niet slaagt. In de situaties waarin gemeenten oordelen dat het bijdraagt aan arbeidsinschakeling kunnen zij inkomsten uit deeltijdwerk vrijlaten en/of een premie verstrekken. Destijds is door de wetgever al onderkend dat een situatie kan optreden waarin de bijstandontvanger een inkomen verwerft dat boven het reguliere bijstandsniveau uitgaat. Juist om die reden heeft de wetgever bepaald dat genoemde instrumenten slechts in omvang en tijd beperkt toegepast kunnen worden.
Snapt u dat mensen die veertig uur moeten werken voor het minimumloon zich door zulke berichten afvragen waarom ze eigenlijk iedere dag vroeg de wekker zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de betekenis van arbeidsparticipatie niet te reduceren tot alleen het verwerven van inkomen. Een betaalde baan kan een waardevolle betekenis aan het leven geven, waaraan mensen (een deel van) hun identiteit ontlenen. Ook draagt een betaalde baan bij aan het zelfvertrouwen, heeft het een positief effect op de gezondheid en zorgt het voor sociale contacten. Dit neemt niet weg dat ik vind dat werken moet lonen en dat een te klein verschil tussen het bestaansminimum en het wettelijk minimumloon niet wenselijk is.
Vindt u nog steeds in lijn met uw regeerakkoord dat werken lonender moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om te voorkomen dat gemeenten maatregelen treffen die het tegenovergestelde bewerkstelligen?
Betaald werk is de beste weg naar een financieel zelfstandig bestaan en persoonlijke ontplooiing. Ook is betaald werk de effectiefste route om uit de armoede te geraken. Mijn uitgangspunt is dan ook dat betaald werk moet lonen en mensen het in hun portemonnee moeten voelen als ze de stap van uitkering naar werk zetten (zie ook mijn antwoord op vraag 8). Verschillende re-integratieinstrumenten stimuleren uitkeringsgerechtigden om de stap naar werk te zetten. Desalniettemin ontstaat bij inzet van de premie tot arbeidsinschakeling de mogelijkheid dat sommige bijstandsgerechtigden tijdelijk een inkomen kunnen hebben dat dicht tegen het wettelijk minimumloon zit of daaroverheen gaat. Gelet op de doelstelling van re-integratieinstrumenten vind ik dit niet bezwaarlijk, zolang de inzet daarvan tijdelijk blijft en bijdraagt aan hun arbeidsparticipatie, bij voorkeur (en indien mogelijk) gericht op duurzame uitstroom uit de bijstand.