Het rapport ‘Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Global Estimates of Modern Slavery: Forced Labour and Forced Marriage» van de International Labour Organization, Walk Free en de International Organization for Migration?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat elke dag 50 miljoen mensen zich in een situatie van moderne slavernij bevinden en dat dit aantal in de afgelopen jaren hard is gestegen?
Het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid en gedwongen huwelijken, en dat een groot deel daarvan ook kinderen betreft. Het is verontrustend dat deze cijfers de afgelopen jaren zijn toegenomen. Het kabinet zet zich in om moderne slavernij tegen te gaan, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Welke bijdrage kan het kabinet leveren aan het uitbannen van moderne slavernij? Welke rol neemt de voorgenomen wetgeving voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) in op dat gebied?
Mensenhandel doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. De aanpak van mensenhandel heeft daarom voor het kabinet prioriteit. Nederland kent beleid en wetgeving gericht op het bestrijden van arbeidsuitbuiting, mensenhandel, gedwongen huwelijken en kinderarbeid in binnen- en buitenland.
In Nederland kan dwangarbeid strafrechtelijk aangepakt worden wanneer het zich uit als arbeidsuitbuiting. Het kabinet gaat – nationaal en internationaal – arbeidsuitbuiting tegen middels het programma «Samen tegen mensenhandel»2, dat op dit moment een herijking ondergaat. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt gemoderniseerd om vervolging van daders te verbeteren, hierover is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 28638–210).3
Het kabinet zet zich via verschillende programma’s actief in voor het terugdringen van het aantal kindhuwelijken wereldwijd4 en investeert in de bestrijding van (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen. Daarnaast zet het kabinet zich via verschillende programma’s in voor de bestrijding van kinderarbeid, waaronder ook gedwongen kinderarbeid.
Wat betreft wetgeving op IMVO bevordert het kabinet – conform coalitieakkoord – in de EU de IMVO-richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD)en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. De voorgestelde IMVO-richtlijn verplicht ondernemingen gepaste zorgvuldigheid toe te passen, het aanpakken en voorkomen van mensenrechtenschendingen zoals dwangarbeid horen daarbij. Naast de CSDDD publiceerde de Europese Commissie in september 2022 een verordening die toeziet op een verbod op het op de markt brengen en uitvoeren van producten vervaardigd met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld.5
Deelt u de mening dat het Nederlandse bedrijfsleven de kans heeft om een belangrijke rol te spelen in het tegengaan van moderne slavernij in internationale waardeketens?
Nederlandse bedrijven kunnen onder andere middels gepaste zorgvuldigheid bijdragen aan het tegengaan van dwangarbeid. Op deze manier kunnen zij nagaan of er in hun waardeketens misstanden op mensenrechten, arbeidsomstandigheden en milieu plaatsvinden, deze misstanden aanpakken en hierover rapporteren. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dwangarbeid is een van de risico’s die bedrijven binnen gepaste zorgvuldigheid moeten adresseren.
Onderstrepen de genoemde cijfers niet het belang van ambitieuze wetgeving en daarmee het opnemen van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in zowel de nationale als de Europese IMVO-wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja, de genoemde cijfers onderstrepen het belang van ambitieuze IMVO-wetgeving, waarvoor de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de OESO de basis vormen.
De nieuwe Amerikaanse wet die de export van geavanceerde chips en machines naar China verder aan banden wil leggen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Exclusive: Biden to hit China with broader curbs on U.S. chip and tool exports» van Reuters van 12 september 2022?1
Ja.
Hebben Amerikaanse functionarissen contact gezocht met de Nederlandse regering met de vraag om een soortgelijk beleid uit te vaardigen dat Nederlandse bedrijven verbiedt technologie aan China te verkopen die Amerikaanse bedrijven ook niet meer zouden mogen exporteren, zoals in het artikel vermeld staat?
Op zowel politiek- als werkniveau is er regelmatig overleg met o.a. de Verenigde Staten over de export van geavanceerde technologieën, waaronder halfgeleidertechnologie. In deze gesprekken wordt ook gesproken over Amerikaanse beleidsinitiatieven, in het bijzonder de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven. Wanneer relevante Nederlandse beleidswijzigingen zich voordoen, zal ik u uiteraard informeren.
Bent u bekend met het artikel «US wants Dutch supplier to stop selling chipmaking gear to China» van Bloomberg van 5 juli 2022?2
Ja.
Klopt het dat de Amerikaanse plaatsvervangend Minister van Handel, Don Graves, Minister Schreinemacher op 1 juni jongstleden heeft verzocht om een exportverbod in te stellen voor de oudere deep ultraviolet lithography (DUV) machines voor het vervaardigen van chips, bovenop het al bestaande exportverbod op de geavanceerdere EUV machines?
Vanwege de vertrouwelijkheid van dit gesprek kan ik geen uitspraken doen over de precieze besproken inhoud.
Houdt u er rekening mee dat er ook andere, met name economische, redenen aan het voorgestelde exportverbod op DUV-machines (dat gesteund wordt door Japan) ten grondslag kunnen liggen? Hoe uit zich dit?
Ja. Halfgeleidertechnologie speelt een sleutelrol in technologisch leiderschap, en daarmee ook in het geopolitieke en economische domein. Beslissingen om export te controleren, raken dus aan meerdere belangen, inclusief economische. Het kabinet houdt hier rekening mee, zeker in deze veranderende internationale context. Dat er verschillende belangen spelen en de exportcontrolebeslissingen ook economische impact kunnen hebben, uit zich onder meer in de gevoeligheid van de gesprekken hierover, waardoor ik hier geen verdere uitspraken kan doen.
Deelt u de mening dat het al dan niet instellen van een dergelijk verbod invloed heeft op zowel de Nederlandse als de Europese digitale autonomie en daarom om een geopolitieke afweging vraagt?
Ja. Toegang tot halfgeleiders en aanverwante technieken is in hoge mate bepalend voor het concurrentie- en innovatievermogen van veel industriële sectoren (waaronder defensie, mobiliteit en energie) en van groot belang om de klimaat- en digitaliseringsdoelen te behalen in Europa (ook wel de «twin transitions»). Halfgeleidertechnologie heeft, vanwege het strategische belang en de geglobaliseerde inrichting van de waardeketen, een sleutelrol in de geopolitieke verhoudingen en daarmee de open strategische autonomie van de EU. Het kabinet zet zich er dan ook voor in om ook in de toekomst op dit vlak internationaal koploper te blijven. Dit vraagt om een geopolitieke afweging, waarbij goede samenwerking met gelijkgezinde partners van groot belang is.
Bent u het ermee eens dat de onderhandelingspositie van Nederland op dit gebied sterker is wanneer er in Europees verband wordt onderhandeld? Zo ja, zult u bij besluiten over dit onderwerp de samenwerking zoeken met de Europese Commissie?
Exportcontrole is een nationale competentie en er is dus geen handelingsbevoegdheid bij de Europese Commissie. Wel streeft Nederland naar eensgezind Europees optreden. Hiervoor is er regelmatig overleg met onze Europese partners over dit onderwerp, inclusief de Europese Commissie.
Het bericht dat Nederlandse halfgeleiderproducenten op het boodschappenlijstje van Rusland staan ter bevoorrading van het rakettekort |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse halfgeleiderproducenten terug te vinden zijn op een boodschappenlijst van Rusland ter aanvulling van het aldaar heersende chip tekort?1
Ja.
Is uit te sluiten dat de Chinese overheid (indirect) een (meerderheids)belang heeft in een Nederlandse halfgeleiderproducenten, in het bijzonder van een producent op bovengenoemde boodschappenlijst?
De Nederlandse producent waar u naar refereert is sinds 2019 in handen van een beursgenoteerde Chinese onderneming met vele aandeelhouders. Het kan niet altijd worden uitgesloten dat de Chinese overheid (direct of indirect) een belang heeft in een bedrijf als uit de lijst aandeelhouders blijkt dat een bedrijf (gedeeltelijk) eigendom is van een of meerdere Chinese entiteiten.
Sinds dit jaar beschikt het kabinet over de mogelijkheid om overnames, fusies en investeringen in bedrijven die o.a. halfgeleiders produceren te toetsen op risico’s voor de nationale veiligheid (Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames). Naar verwachting treedt deze wet in de eerste helft van 2023 in werking.
Hoe past dergelijke controle vanuit het buitenland op halfgeleiderproducenten en -ontwikkelaars uit Nederland binnen het beleid van het kabinet om «verspreiding van dergelijke technologie, zowel in fysieke vorm als in de vorm van kennis, actief [te] controleren en waar nodig beheersen?»2
De halfgeleidergoederen waar het in dit geval om gaat, worden – in het licht van hun zeer diverse toepassingen – niet gezien als goederen met een potentieel disruptief karakter. Dat neemt niet weg dat controle door een buitenlandse entiteit er niet toe mag leiden dat componenten worden ingezet in ongewenst eindgebruik, zoals verwerking in Russische wapensystemen. EU wetgeving is onverminderd van kracht op bedrijven die in de EU gevestigd zijn, ongeacht hun eigendomsstructuur.
Wat vindt u ervan dat onderdelen geproduceerd door Nederlandse halfgeleiderproducenten in ten minste veertien wapensystemen van Rusland zijn gevonden?3
Het gebruik van westerse – dus ook Nederlandse – componenten in Russische wapensystemen is hoogst onwenselijk. De componenten waar het hier om gaat zijn echter veelal universeel toepasbaar en worden in bulk (ordegrootte 100 miljard per jaar) over de gehele wereld verscheept. Ook in uw eigen huishouden kunt u veel van deze componenten terugvinden.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Nederlandse bedrijven in kwestie direct en/of bewust hebben geleverd aan Russische wapenfabrikanten. Daarnaast hebben deze bedrijven hun handel met Rusland direct na de invasie beëindigd. Vooralsnog is het beeld dat veel van de teruggevonden componenten al vele jaren oud zijn, en voor zo ver traceerbaar via grote omwegen hun weg naar Rusland hebben gevonden.
Bent u ervan op de hoogte dat ingevolge artikel 2 bis lid 1 juncto lid 2 onder a Verordening (EU) 833/2014 van de Raad en artikel 1c Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 het handelsverbod ter voorkoming van versterking van de technologische capaciteit van Rusland met betrekking tot militaire doeleinden zich niet louter strekt tot directe handelaren, maar deze ook tussenhandelaren omvat?
Ja.
Op welke manier wordt vanuit de Nederlandse staat de handel van in Nederland geproduceerde halfgeleiders c.q. door Nederlandse bedrijven geproduceerde halfgeleiders gecontroleerd opdat deze niet via tussenhandelaren (bijvoorbeeld China) onverlet op Russische bodem terechtkomen en aldaar teneinde van militaire doeleinden worden aangewend?
De teruggevonden – in Nederland geproduceerde – halfgeleiders vielen tot voor kort niet onder exportcontrole. Mede naar aanleiding van een voorstel van Nederland zijn deze goederen inmiddels toegevoegd aan de Ruslandsancties (Verordening (EU) 833/2014 van de Raad) middels het achtste pakket dat op 5 oktober jl. werd aangenomen. Het is daarmee inmiddels verboden om deze goederen aan Rusland te leveren, inclusief via tussenhandelaren in derde landen.
Hoe effectief acht u het toezicht vanuit de Nederlandse staat op voorkoming van omzeiling van handelsverboden met Rusland via tussenhandelaren zoals China?
Over de Nederlandse informatiepositie omtrent omzeiling van handelsverboden, en uitvoering van het toezicht, doe ik in de openbaarheid geen uitspraken. De overheid zet zich in om exporteurs in te lichten over de risico’s van omzeiling en waar mogelijk informatie hierover te delen met exporteurs.
Hoe kan Nederland er aan bijdragen dat Rusland geen Nederlandse chips bemachtigt voor o.a. raketten (bijvoorbeeld door omzeiling van sancties)?
Zie het antwoord op vraag 6. Nederland heeft zich in EU-verband ingezet voor het opnemen van een breed scala aan semiconductorgoederen in het achtste sanctiepakket, waardoor de export van dergelijke goederen naar Rusland nu officieel verboden is
Op welke manier wordt vanuit Europa de handel van in Nederland geproduceerd halfgeleiders c.q. door Nederlandse bedrijven geproduceerde halfgeleiders gecontroleerd opdat deze niet via tussenhandelaren (bijvoorbeeld China) onverlet op Russische bodem terechtkomen en aldaar teneinde van militaire doeleinden worden aangewend?
Exportcontrole is binnen de EU een nationale competentie. Het is daarom aan individuele lidstaten om erop toe te zien dat hun exporteurs niet bewust of onbewust bijdragen aan sanctieontwijking via derde landen, waarbij het tegengaan van sanctie-ontwijking uiteraard wel in Europees verband besproken wordt. Dit geldt ook voor dual-use goederen, omdat deze onder de EU sanctieverordening vallen.
Hoe effectief acht u het toezicht vanuit Europa op voorkoming van omzeiling van handelsverboden met Rusland via tussenhandelaren zoals China?
Zie mede het antwoord op vraag 7. De EU heeft geen eigenstandige inlichtingendienst en is daarom voor toezicht op omzeiling afhankelijk van inlichtingen van lidstaten en partners.
Hoe zijn de bevindingen en aanbevelingen uit het eindrapport van de Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving van 12 mei jl. toegepast op de huidige strategie omtrent controle van sanctienaleving door Rusland en eventuele tussenhandelaren?4
De Nederlandse overheid ziet niet op sanctienaleving door Rusland. Over sanctienaleving door tussenhandelaren is geen specifieke aanbeveling van de Nationaal Coördinator. Dit laat onverlet dat het kabinet zich actief in zet om sanctie-ontwijking tegen te gaan om sanctienaleving zo effectief mogelijk te maken, zoals in antwoord op vraag 9 en 10 reeds toegelicht.
Het kabinet heeft de Kamer op 4 november geïnformeerd over de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen uit het eindrapport van de Nationaal Coördinator.
Zijn er bedrijven op de «boodschappenlijst» die gebruik maken van Nederlandse subsidies en andere fiscale instrumenten, in het bijzonder bedrijven wiens hoofdkantoor in Nederland gevestigd is?
In Nederland gevestigde semiconductorbedrijven betalen in Nederland vennootschapsbelasting en maken overeenkomstig gebruik van subsidies en andere fiscale instrumenten.
Vinden door (van origine) Nederlandse bedrijven geproduceerde (micro-)chips, transistoren en/of diodes zich een weg naar Rusland via tussenhandelaren in China? Zo ja, is er zicht op hoe deze onderdelen worden gebruikt en is daarbij uit te sluiten dat deze voor militaire doeleinden worden gebruikt?
Gezien de schaal van de handel in dergelijke componenten is dit risico niet uit te sluiten. Daarbij zijn Russische verwervingstechnieken geavanceerd en uitgebreid. Bedrijven in kwestie zijn zich echter bewust van deze risico’s en weten dat zij alert moeten zijn op grote toename in vraag en/of op nieuwe kopers in landen waarvan we weten dat deze een risico op sanctieomzeiling met zich meebrengen. In het achtste EU sanctiepakket is een nieuw listing-criterium opgenomen, dat het mogelijk maakt om entiteiten die zich bezighouden met sanctieontwijking op te nemen op de sanctielijst.
Worden belastinggelden gebruikt om (micro-)chips, transistoren, diodes en dergelijke onderdelen te ontwikkelen en/of produceren die gebruikt worden voor militaire doeleinden van Rusland?
Zie ook antwoord op vraag 12.
De betrokken soorten componenten van Nederlandse origine zijn noch voor militaire doeleinden ontwikkeld, noch voor militaire doeleinden geproduceerd. Het zijn universeel toepasbare componenten die in een breed scala aan machines en elektronica terug te vinden zijn en op zeer grote schaal geëxporteerd worden.
Het is sinds 2014 verboden om technische bijdragen te leveren aan de productie van militaire goederen in Rusland. Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederlandse semiconductorbedrijven zich hier niet aan gehouden hebben.
De impact van Nederlandse import op natuurverlies wereldwijd |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwe rapport van het Wereld Natuur Fonds Nederland genaamd «The impact of Dutch imports on nature loss worldwide»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport, dat de productie voor de Nederlandse import van slechts 8 grondstoffen – soja, palmolie, mais, kokosnoot, cacao, hout en rundvlees/leer – beslag legt op gronden ter grootte van wel vier keer het landoppervlak van Nederland?
Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt, stemt overeen met het beeld uit andere studies. Het is bekend dat Nederland en andere Europese landen, die via Nederland grondstoffen invoeren, een aanzienlijk landbeslag kennen voor de productie van deze grondstoffen. Onder meer het PBL heeft hier in haar recente Compendium voor de Leefomgeving2 uitgebreid over gerapporteerd. Daarbij geeft het PBL aan dat ondanks het hoge welvaart- en consumptieniveau in Nederland, het landgebruik per inwoner relatief laag is (0.62 ha per Nederlander, tegenover ca. 0.90 ha per Europeaan). Het grootste aandeel land is daarbij nodig is voor het verbouwen van voedsel (32% van de voetafdruk in 2019) en hout voor bijvoorbeeld de bouw (ook 32%) en voor de productie van papier (15%). Het PBL geeft daarbij ook aan dat ondanks een bevolkingsgroei van bijna 16% sinds 1990 het ruimtebeslag voor onze voeding is afgenomen. Dit komt volgens het PBL vooral door een toegenomen productiviteit in de landbouw.
In het WWF rapport wordt voor de daarin onderzochte grondstoffen een landbeslag van viermaal de oppervlakte van Nederland berekend, mede door het ook toerekenen aan Nederland van alle doorvoer, al dan niet na bewerking, van de opgenomen grondstoffen. Dit geeft een enigszins vertekend beeld van onze eigen Nederlandse voetafdruk. Niettemin komt het algemene beeld overeen met dat uit andere studies en is elke voetafdruk die boven de draagkracht en/of ecologische grenzen van onze aarde gaat niet duurzaam. Het kabinet zet daarom ook in op het verder verkleinen van onze voetafdruk en deze afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130), en erkent het kabinet het gegeven dat de voetafdruk horende bij ons leefpatroon substantieel dient te worden teruggedrongen. De productie van alle grondstoffen, waaronder ook minerale grondstoffen worden begrepen, moet daarop aangepast worden en het kabinetsbeleid is daar ook op gericht, zowel lokaal, nationaal als op Europees en mondiaal niveau.
Een belangrijk aspect van het beleid van het kabinet is derhalve om onze voetafdruk verder te verkleinen en afgestemd te krijgen op de draagkracht van onze aarde (Kamerstuk 26 407, nr. 130). Zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 2022Z06909) ben ik dan ook bereid om inzichtelijk te maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verkleinen en hoe het kabinet dit wil aanpakken. We zullen dit opnemen in het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP), waarin we de verplichtingen in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) zullen verankeren in ons nationale beleid. Ik zal de Kamer in 2023 over de voortgang hiervan informeren.
Wat vindt u ervan dat de productie van zes van deze grondstoffen gepaard gaat met een CO2-uitstoot van 43.6 miljoen ton per jaar, wat gelijk staat aan 24% van de totale Nederlandse binnenlandse broeikasgasuitstoot in 2019?
In algemene zin geldt dat Nederland niet alleen binnen de eigen landsgrenzen de uitstoot dient te verminderen, maar ook daarbuiten. De Nederlandse inzet is dan ook om, naast het bereiken van klimaatneutraliteit op eigen grondgebied, ook onze internationale voetafdruk substantieel te verkleinen. Dit is ook benoemd in de International Klimaat Strategie. Verder komt het kabinet hier onder meer op terug in het NBSAP.
Erkent u gezien deze cijfers dat de inzet van het kabinet niet alleen moet zijn het verduurzamen van de import van ontbossingsproducten, maar vooral ook het verminderen van de vraag naar ontbossingsproducten?
De inzet van Nederland is al langer gericht op de verduurzaming van de productie en handel in de belangrijke agrarische grondstoffen, zoals soja, palmolie, cacao en hout. Nederland stimuleert en steunt de ontwikkeling van private mondiale duurzaamheidstandaarden van bedrijven, banken en maatschappelijke organisaties, door bijvoorbeeld deel te nemen aan de Round Table on Responsible Soy (RTRS voor soja) en de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO voor palmolie). Sinds 2015 werkt Nederland ook met andere gelijkgezinde Europese landen samen in het kader van de Amsterdam Declarations Partnership om ontwikkeling van Europese maatregelen te stimuleren, waaronder een ambitieus wettelijk (verplichtend) kader, als onderdeel van de inzet dat agrogrondstoffenketens uiterlijk in 2025 ontbossingsvrij zijn. Een van de resultaten van deze inspanningen is het voorstel van de Europese Commissie voor een ontbossingsverordening, met het verbod op het op de Europese markt aanbieden van een groot aantal producten met een directe link met ontbossing of bosachteruitgang. Hierbij is geen sprake van verminderen, maar van stoppen. Ook de omslag naar kringlooplandbouw, zoals omschreven in het coalitieakkoord, zal leiden het verkleinen van de ecologische voetafdruk.
Maakt het verminderen van het beslag dat Nederland legt op (landbouw)gronden elders voor de import van deze grondstoffen deel uit van uw beleidsplannen? Zo ja, kunt u concreet toelichten op welke manier u deze impact gaat verkleinen? Zijn hier streefcijfers voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in de kabinetsreactie op het rapport van het Intergouvernementele Platform voor Biodiversiteit en Ecosysteemdiensten (IPBES) over internationale biodiversiteit heeft het kabinet als streefdoel voor 2050 een halvering van de ecologische voetafdruk van Nederland in de wereld geformuleerd (Kamerstuk 26 407, nr. 130). En zoals hiervoor ook bij vraag 2 aangegeven, zal ik inzichtelijk maken welke stappen nodig zijn om de Nederlandse voetafdruk te verminderen en hoe het kabinet dit wil aanpakken middels het National Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP).
Op welke manier maakt het verminderen van de uitstoot die gepaard gaat met de productie van deze grondstoffen in het buitenland deel uit van uw beleidsagenda? Zijn hier streefcijfers voor?
We zullen dit aspect meenemen in de toegezegde uitwerking van de beleidsdoelstelling om de ecologische voetafdruk terug te brengen.
Wat vindt u ervan dat de productie van rundvlees en leer in het buitenland bestemd voor Nederlandse import beslag legt op grond ter grootte van 95% van het landoppervlak van heel Nederland? Erkent u gezien deze cijfers, dat de transitie naar een plantaardiger dieet een prominenter onderdeel zou moeten vormen van de BuHa-OS agenda? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te gaan implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet op de precieze getallen en percentages in het rapport ingaan, vanwege alle specifieke achterliggende keuzes en aannames die tot de gepresenteerde uitkomsten leiden. Wel betreft het ook hier voor een zeer aanzienlijk deel doorvoer en moet de gewenste verduurzaming van en/of eisen aan de productie van ook deze goederenstromen (voor een groot gedeelte bestemd voor afzet op de interne EU markt) primair via EU-beleid en -regelgeving worden opgepakt.
Specifiek over de transitie naar een plantaardiger dieet kan ik melden dat middels de Nationale Eiwitstrategie het kabinet inzet op het verhogen van het aandeel plantaardig in onze consumptie. Dit streven is overeenkomstig het doel in het Klimaatakkoord om een gezonde balans te creëren in de verhouding van dierlijke en plantaardige eiwitten in ons dieet. Om de plantaardige eiwitconsumptie te stimuleren is verbetering nodig van de huidige consumentenproducten op productsamenstelling en nutritionele waarde. Productinnovatie is aan de markt. In samenhang hiermee is innovatie nodig op het niveau van grondstoffen, informatie over impact op duurzaamheid en gezondheid, de voedselomgeving, voedselcultuur, de sociale norm en voedselvaardigheden. Door middel van een gezamenlijke aanpak, met publiek-private samenwerking en soms ook publieke inzet, wordt ingezet op het bereiken van een gezonde balans in ons dieet.
De transitie naar een plantaardiger dieet valt primair onder de beleidsagenda van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In veel van de gebieden waar met OS-gelden gewerkt wordt, is sprake van (klein)veehouderij binnen kleinschalige gemengde bedrijven. Daar draagt vee bij aan het in stand houden van bodemvruchtbaarheid en consumptie van dierlijke producten aan het tegengaan van ondervoeding van jonge kinderen. Daarnaast zijn in grote delen van de Sahel en de Hoorn van Afrika de agro-ecologische omstandigheden zodanig, dat extensieve veehouderij de enig mogelijke vorm van lokale voedselproductie is.
Bent u het eens met de conclusie van het WNF, dat Nederland als doorvoerland een belangrijke wereldwijde verantwoordelijkheid heeft in het voorkomen van ontbossing en schade aan de leefomgeving en gezondheid van lokale bevolkingen? Hoe bent u van plan deze verantwoordelijkheid te dragen? Kunt u hierbij concrete maatregelen noemen binnen het nationale beleid, die apart staan van de Europese ontbossingswet?
Ik deel dat Nederland als doorvoerland een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft, binnen de ook hiervoor aangegeven Europese (EU) context en wet- en regelgeving betreffende de interne markt. Nederland heeft zich altijd ambitieus en ook leidend opgesteld bij het opstellen van eisen aan brede duurzaamheid van ingevoerde agroproducten en hout afkomstig uit hoog-risicogebieden van elders wat betreft klimaat (ontbossing) en natuur (biodiversiteit), maar ook wat betreft de positie van kleine boeren, inheemse volkeren, arbeidsomstandigheden en goede landbouwpraktijken. Tot op heden vooral via publiek en/of privaat gesteunde programma’s en bijvoorbeeld specifieke steun aan de ontwikkeling van mondiale duurzaamheidsstandaarden ter vergroting van de impact op de noodzakelijke verdere verduurzamingen. Daarnaast zet het kabinet in op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen met als doel dat Nederlandse bedrijven middels gepaste zorgvuldigheid risico’s op schade voor mens en milieu in hun waardeketen identificeren, aanpakken en voorkomen. In lijn met het coalitieakkoord bevordert het kabinet EU-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen.
Kunt u puntsgewijs reageren op de aanbevelingen die het WNF in het rapport doet aan overheden? Bent u bereid deze aanbevelingen op te volgen?
In het rapport worden verschillende aanbevelingen gedaan aan overheid, bedrijven, financiële instellingen en burgers om door Nederland geïmporteerd verlies aan natuur wereldwijd te beperken. Wat betreft aanbevelingen die specifiek aan de overheid zijn gedaan, gaan die over onze inzet binnen de EU om producten «ontbossingsvrij te maken» en om samen te werken met andere belangrijke producerende en consumerende landen. Dat is ook onze inzet.
In algemene zin kan ik daarover aangeven dat Nederland in het op 28 januari 2022 aan de Kamer gestuurde BNC-fiche over de EU-verordening betreffende ontbossingsvrije producten (Kamerstuk 22 112, nr. 3281) haar oordeel en wens voor een ambitieuze Europese «Ontbossingsverordening» heeft verwoord. Vanwege het mondiale perspectief en noodzaak voor stopzetting van verdere ontbossing en biodiversiteitsverlies, ook door conversie in andere kwetsbare ecosystemen, onderstreep ik graag nog specifiek het door WNF naar voren gehaalde grote belang van sterke samenwerkingsverbanden met productie- en consumptielanden. Dit is een van de Nederlandse speerpunten in de Ontbossingsverordening, omdat het door de Commissie geprojecteerde resultaat in de Impact Assessment van de Ontbossingsverordening van «At least 71,920 hectares of forest saved from EU-driven deforestation and forest degradation annually starting in 2030» nog drastisch omhoog moet om de ambitie van een werkelijk ontbossingsvrije aarde te bereiken.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende het uitbreiden van de reikwijdte van de Europese ontbossingswet? Bent u bereid bij de Europese Commissie te blijven aandringen op uitbreiding van de wet naar andere kwetsbare ecosystemen, zoals savannes en graslanden, en ontbossingsproducten die nog niet in het voorstel zijn opgenomen?
De trilogen tussen Commissie, Raad en het Europees Parlement zijn in september gestart. Het streven van Commissie en Parlement is om voor de komende biodiversiteitstop (CoP-15), die van 7 t/m 19 december zal plaatsvinden in Montreal, een akkoord te bereiken. Door de verdergaande positie van het Europees Parlement op onder meer de reikwijdte van de Verordening, zijn er mogelijk kansen met name op het punt van grondstoffen om uit te breiden met rubber en mais. Op dit moment is echter niet met zekerheid te stellen of hiervoor voldoende draagvlak is binnen de Raad. Wel blijft Nederland zich inzetten voor uitbreiding, waar mogelijk in samenwerking met andere lidstaten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg over de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 28 september?
Nee.
Het op grote schaal dumpen van plastic afval in landen als Vietnam en Indonesië door Nederland. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Plastic Soup Foundation waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke spil is in het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen die dit afval vaak niet kunnen verwerken?1.
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Wat is de verklaring voor het feit dat de plasticafvalstroom vanuit Nederland naar niet-westerse landen tussen 2020 en 2021 ruim verdubbeld is ondanks de aangescherpte regels die door het Verdrag van Bazel van kracht zijn geworden om kwetsbare landen te beschermen?
Dit zijn cijfers die ook bij het kabinet vragen oproepen en met interesse worden bekeken. Een mogelijke verklaring is dat in de afgelopen jaren, tijdens de coronacrisis, de vraag naar onder meer verpakkingsmateriaal aanzienlijk is toegenomen vanwege internetaankopen. Zo was eveneens sprake van een sterk gegroeide vraag naar papier en karton. Dit betekende dan ook een toename van kunststof- en kartonafval, die Nederlandse en Europese verwerkers niet aankunnen. Of deze trend doorzet is op dit moment nog niet bekend. Overigens is de Inspectie Leefomgeving en Transport in samenwerking met de douane streng blijven controleren op de kwaliteit en bestemming van de geëxporteerde partijen kunststof.
Acht u het verantwoord om plastic te blijven exporteren naar Indonesië, aangezien uit onderzoek blijkt dat het land een recycle capaciteit heeft van 730.000 ton, maar er 12,24 miljoen ton plastic afval in totaal is in Indonesië?2
Uit onze contacten met de Indonesische overheid en hun reactie aan de Europese Commissie over de wijze waarop zij de import van kunststof afval willen reguleren, kan worden vastgesteld dat, hoewel geen EVOA-kennisgeving vereist is, geen vrije import mogelijk is en controle door de Indonesische overheid plaatsvindt. Het schone, goed recyclebare kunststof afval uit de EU kan mogelijk niet eenvoudig worden vervangen door binnenlands kunststofafval. Ik zie daarom geen noodzaak de export – zolang deze aan de strenge eisen voldoet – tegen te gaan. Wel ben ik van mening dat de regels voor export uit de EU verder moeten worden aangescherpt, wat op dit moment ook gebeurt in de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Daarin beoogt de Europese Commissie dat de export van afval wordt beperkt en alleen wordt toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking. Importerende niet-OESO landen (zoals Indonesië) moeten zelf een verzoek indienen om aan te geven dat de afvalstroom welkom is én exporteurs moeten via onafhankelijke audits aantonen dat afval ook echt op vergelijkbare wijze als in de EU wordt verwerkt. Daarbij dienen zij jaarlijks, openbaar en elektronisch informatie beschikbaar te stellen over de wijze waarop zij aan deze verplichtingen voldoen. Lidstaten krijgen de taak hierop toe te zien.
Kunt u verklaren waarom de export naar landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) veel minder hard is gestegen, terwijl de capaciteit in deze landen voor het verwerken van plastic afval veel groter is?
Over de totale verwerkingscapaciteit van kunststof afval in de diverse landen heb ik geen informatie. Er zijn wel berichten dat verwerkers van kunststof afval in China hun activiteit hebben verplaatst naar andere landen, waaronder Vietnam en op deze wijze weer secundaire grondstoffen leveren aan de Chinese maakindustrie.
Wat is uw appreciatie van het feit dat een deel van het plastic dat Nederland exporteert, terecht komt in de voortuin van kinderen in Indonesië?
Uiteraard is dit niet de bedoeling. Het kabinet vindt het onacceptabel dat Nederlands kunststof in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. De regels schrijven nu al voor dat geëxporteerd kunststof daadwerkelijk gerecycled moet worden in het land van bestemming, maar het is nodig dat er nog meer sturingsmogelijkheden komen. De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een verdere aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht en aantoonbaar wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat het verschepen van afval in sommige gevallen goedkoper is voor bedrijven dan het in Nederland verwerken van dit afval? Hoe zouden we deze prikkel kunnen wegnemen?
Uit de douanegegevens volgt dat alle zendingen van kunststofafval een positieve financiële waarde hebben. Dat verwerking in Azië plaatsvindt kan een gevolg zijn van gebrek aan capaciteit in Nederland en de rest van de EU, doordat de verwerking in goedkopere arbeidslanden financieel aantrekkelijker is, of door een hogere prijs die in die landen wordt betaald voor de grondstof. Vanwege de hoge olieprijs is inzet van secundair materiaal aantrekkelijk in de Aziatische maakindustrie en de vraag naar hoogwaardig kunststof afval hoog.
De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een flinke aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Welke verantwoordelijkheid hebben we volgens u als Nederland om te voorkomen dat ons Nederlandse plasticafval gedumpt wordt in de natuur in landen als Vietnam en Indonesië?
Het is onacceptabel dat Nederlands plastic in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. We moeten als EU zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Dat betekent minder kunststof gebruiken, verpakkingen beter ontwerpen en hergebruiken en ons afval zelf recyclen. Hier zet het kabinet dan ook actief op in. Er is in de EU echter helaas nog niet voldoende capaciteit om al ons kunststof afval op een hoogwaardige manier te kunnen verwerken. Tot die tijd heeft export voor hoogwaardige verwerking buiten de EU de voorkeur boven laagwaardige verwerking binnen de EU. Daarbij is het dan wel van belang dat we kunnen sturen op daadwerkelijk verantwoorde verwerking buiten de EU. De regelgeving op dit vlak is in het Verdrag van Bazel al strenger geworden. In het geval van export naar landen die niet tot de OESO behoren, zoals Indonesië en Vietnam, mag alleen schoon en gesorteerd kunststofafval worden uitgevoerd dat geschikt is om direct gerecycled te worden. Daarbij hanteert Nederland voor deze afvalstroom al geruime tijd een streng regime van maximaal 2% toegestane vervuilingsgraad. Bovendien beoogt de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een verdere, flinke aanscherping van de huidige regels, die misstanden met betrekking tot de export van afval de EU uit moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Deelt u de conclusie van het rapport dat het voor het exporterende land niet altijd duidelijk is of het ook daadwerkelijk zo is dat het verscheepte afval daadwerkelijk gerecycled kan worden? Kunt u aangeven of in Nederland altijd alle kennis beschikbaar is over waar het plastic afval uiteindelijk terecht komt als we het exporteren?
Het gaat hierbij om 200 miljoen kilo kunststof afval. Het is duidelijk dat dat niet allemaal kan worden gecontroleerd, dit gebeurt steekproefsgewijs. Uit de controles die de ILT en de douane uitvoeren volgt dat de doorgelaten gecontroleerde transporten alleen uit waardevol schoon kunststof bestaan. Daarnaast vraagt de ILT sinds het van kracht worden van de striktere afvalcode voor kunststof afval op vrijwillige basis standaardinformatie op over de opgegeven bestemming in die landen om vast te stellen dat de bestemming werkelijk een recyclingbedrijf is. Wel heeft de ILT signalen ontvangen dat in sommige van de bestemmingslanden de lokale (kunststof-)afvalverwerking te wensen overlaat. Dit is echter niet iets waar de ILT als Nederlandse inspectiedienst op toe kan zien. De inzet is dit te ondervangen met de eerdergenoemde herziening van de EVOA.
Indien we niet altijd vooraf weten of ons geëxporteerde plasticafval terecht komt in de natuur, zou dat dan niet een reden moeten zijn om te stellen dat we als Nederland helemaal geen plastic afval meer moeten exporteren naar landen buiten de Europese Unie gezien de desastreuze gevolgen voor mens en milieu?
Verwerking binnen de Europese Unie heeft de voorkeur. Echter zolang de Europese verwerkingscapaciteit onvoldoende is, heeft hoogwaardige verwerking in derde landen de voorkeur boven laagwaardige verwerking in Nederland of nabijgelegen landen.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak uit 2019 van toenmalig Staatssecretaris Van Veldhoven, dat wij ons eigen plasticafval zelf zouden moeten kunnen verwerken?3
Ik sta volledig achter de uitspraak van mijn voorganger: in Nederland, en in de EU als geheel, moeten we zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Daar zijn we hard mee bezig, maar zover is het nu nog niet.
Hoe past het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen binnen de ambitie die wordt gepresenteerd in de nota «Doen waar Nederland goed in is» dat het handelsinstrumentarium in grotere mate moet bijdragen aan duurzaamheid?
Het handelsinstrumentarium wordt ingezet om bedrijven te ondersteunen of te stimuleren om internationaal te ondernemen. Het overgrote deel van de Nederlandse export vindt op eigen kracht plaats, binnen de geldende wet- en regelgeving, zonder inzet van het handelsinstrumentarium.
De ambitie uit de BHOS-nota is er inderdaad op gericht om met het handelsinstrumentarium vergroening te stimuleren.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat EU handelsakkoorden worden ingezet om hoge standaarden op het gebied van milieu te bevorderen, naast dat deze economische kansen scheppen en op regels gebaseerde handel promoten.
Waar het specifiek gaat om de export van plastic afval, is het kabinet voorstander van het behouden van een prikkel voor het verbeteren van de afvalverwerking in derde landen, in plaats van de afvalstromen volledig aan banden te leggen. Dit is in lijn met de recente herziening van het Verdrag van Bazel en de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) die de exportregels nog verder zal aanscherpen.
Is het exporteren van plastic naar landen waaruit blijkt dat zij dit niet kunnen verwerken, niet volledig in strijd met uw ambitie?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de Europese Unie, als het gaat over herzien van deEU waste shipment regulation4, te pleiten voor een totaal verbod op het verschepen van plasticafval naar landen buiten de Europese Unie?
Zoals eerder aangegeven ondersteun ik het voorstel van de Europese Commissie om uitvoer alleen toe te staan naar landen die hun afvalbeheer op orde hebben en die zelf aangeven dit afval te willen verwerken in hun land. Tevens zouden op basis van het voorstel exporteurs voortaan worden verplicht om middels onafhankelijke audits aan te tonen dat hun afval buiten de EU op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwerkt. De verwerking van dat afval wordt daarmee de facto gekoppeld aan Europese eisen voor een milieuverantwoorde verwerking en brengt op die wijze ook de standaarden in andere landen omhoog. Een totaal verbod is daarmee niet nodig.
Welke maatregelen denkt u op nationaal niveau te kunnen nemen in de tussentijd, totdat de aangepaste Europese regelgeving van kracht is om dit probleem op te lossen?
Op basis van de ILT-brede risicoanalyse (IBRA) krijgt toezicht op afvalstoffen al hoge prioriteit. In het kader van toezicht op de EVOA worden zendingen van kunststofafval naar onbekende bestemmingen geblokkeerd in samenwerking met de douane en alleen vrijgegeven als door de exporteur voldoende bewijs voor een hoogwaardige verwerking is verstrekt. Ook zal een groot percentage van zendingen gecontroleerd blijven worden op de kwaliteit van de afvalstoffen.
Het recent uitgebrachte VN rapport over de mensenrechtenschendingen jegens de Oeigoeren in Xinjiang. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtenschendingen in Xinjiang dat woensdag 31 augustus jl. is uitgebracht?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het gegeven dat dit VN-rapport bevestigt wat al sinds 2018 wordt onderzocht, te weten dat in de regio van Xinjiang ernstige mensenrechtenschendingen en inhumane handelingen plaatsvinden zoals gedwongen arbeid, gedwongen abortus en stelselmatig seksueel misbruik, en wat is uw oordeel hierover?
Het rapport bevestigt onze eerdere zorgen over ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Oeigoeren. Naast de schendingen genoemd in de vraag is er volgens het rapport mogelijk sprake van misdrijven tegen de menselijkheid in Xinjiang. Het Chinese beleid zou hebben geleid tot dwangarbeid, marteling, mishandeling, seksueel geweld, schending van reproductierechten en arbitraire vrijheidsbeperking op grote schaal, met schattingen dat het meer dan 1 miljoen gedetineerde leden van Oeigoerse en andere Moslim gemeenschappen in Xinjiang betreft. Ook spreekt het rapport over transnationale repressie en de intimidatie van de Oeigoerse diaspora. Ons oordeel is dat dit VN-rapport geloofwaardig is en daarom serieus dient te worden genomen en opvolging verdient.
Kunt u aangeven of dit onderzoek het Nederlandse standpunt ten opzichte van deze situatie heeft veranderd? Zo ja, hoe?
Het standpunt van Nederland is onveranderd. Nederland steunt de aanbevelingen van OHCHR en spoort China aan de arbitrair opgesloten individuen vrij te laten, intimidatie en vergelding jegens Oeigoeren en andere Moslimminderheden in het buitenland onmiddellijk stop te zetten, het repressieve beleid in Xinjiang te beëindigen en de individuen verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen aansprakelijk te houden.
Deelt u de mening dat deze mensenrechtenschendingen zeer verwerpelijk zijn en dat de uitkomsten van dit VN-rapport, afkomstig van het hoogste internationale orgaan voor de waarborging van mensenrechten, niet ondermijnd mogen worden?
Deze mening delen wij.
Kunt u aangeven welk percentage van de totale handel tussen Nederland en China plaatsvindt met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang?
Volgens gegevens uit het Chinese douane platform was de waarde van de import en export tussen Nederland en Xinjiang in 2021 ruim 108 miljoen USD.
Het aandeel van de totale handel tussen Nederland en Xinjiang in 2022 t/m juli bedraagt 52,9 miljoen USD. De totale waarde van de bilaterale handelsrelatie met China in 2021 was ongeveer 73 miljard euro. Dat betekent dat het percentage van de totale handel tussen Nederland en China met bedrijven die gevestigd zijn in Xinjiang neerkomt op minder dan 1 procent.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten wettelijk de import van alle goederen uit Xinjiang verbieden en dat Duitsland bedrijven wettelijk zal verplichten te voorkomen dat ergens in de toeleveringsketen dwangarbeid zit?2
Ja, ik ben bekend met de wetgeving van de Verenigde Staten gericht op goederen gemaakt met dwangarbeid en de Duitse wet voor toeleveringsketens.
Deelt u de opvatting dat dergelijke wettelijke sancties nastrevenswaardig zijn, zeker met het oog op de aanbeveling uit het rapport om zoveel mogelijk maatregelen te treffen om mensenrechten binnen de handelsketen te waarborgen?
In de Verenigde Staten betreft het een importverbod voor goederen gemaakt met dwangarbeid. In Duitsland gaat het om wetgeving op gepaste zorgvuldigheid die bedrijven verplicht risico’s voor mensenrechten – waaronder dwangarbeid –, arbeidsomstandigheden en milieu in kaart te brengen en aan te pakken.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Net als de Duitse wet zal zowel het Europese voorstel voor een richtlijn op het gebied van IMVO (CSDDD), dat op 23 februari 2022 werd gepresenteerd, als de nationale wetgeving in voorbereiding, bedrijven verplichten tot gepaste zorgvuldigheid op gebied van risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, inclusief gedwongen arbeid.
Bent u bereid ten gevolge van dit rapport handelsmaatregelen te treffen jegens China voor handel afkomstig uit deze regio? Zo nee, kunt u uitleggen waarom voor een andere koers gekozen wordt dan eerdergenoemde landen?
Handelsbeleid is een gemeenschappelijke bevoegdheid van de Europese Unie. Nederland kan als EU-lidstaat niet zelfstandig een handelsmaatregel introduceren.
De Europese Commissie publiceerde op 14 september jl. een wetgevend voorstel tegen dwangarbeid. Dit voorstel komt neer op een verbod op het op de Europese markt brengen en de uitvoer van producten die vervaardigd zijn met dwangarbeid. Het kabinet heeft zijn positie en inzet op dit voorstel via een BNC-fiche onlangs met uw Kamer gedeeld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen, het is onacceptabel dat er wereldwijd zoveel mensen te maken hebben met dwangarbeid. Het voorstel voor de verordening kan een belangrijke bijdrage zijn aan het aanpakken van deze misstanden.
De Duitse wet is geen handelsmaatregel, evenmin als de concept-CSDDD en nationale wetgeving in voorbereiding. Dit zijn wettelijke maatregelen die zien op ketenverantwoordelijkheid voor bedrijven.
Hoe verhouden de conclusies van dit rapport zich tot het feit dat in de Beleidsnotitie «Doen Waar Nederland Goed in is» China juist als een van de focuslanden voor internationale handel wordt genoemd? Bent u het eens met het feit dat met een land dat structureel mensenrechten schendt, volgens de uitgangspunten van de nota («Nederland kiest voor het beschermen van mensenrechten en westerse waarden») juist minder, in plaats van meer handel gedreven zou moeten worden?
De relatie van Nederland en de EU met China is «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dit houdt in dit geval in dat handeldrijven met China mogelijk is, maar we tegelijkertijd terdege rekening houden met de risico’s hiervan. China is een belangrijke partner op handelsgebied, onze handelsrelatie omvatte meer dan 73 miljard euro in 2021. Bovendien is samenwerking met China bijvoorbeeld noodzakelijk om de energietransitie waar te maken, vanwege zijn grote rol in de betreffende waardeketens. Een ambitieuze inzet op de energietransitie is cruciaal om de wereldwijde klimaatagenda binnen bereik te houden en er liggen bovendien voor Nederlandse bedrijven veel kansen in de Chinese markt.
Uiteraard heeft het kabinet ook oog voor de problematische kant van de handelsbetrekkingen, waaronder m.b.t. mensenrechten. Nederland veroordeelt het schenden van mensenrechten in alle gevallen en vraagt hier doorlopend aandacht voor. Daar waar handel afbreuk aan mensenrechten zou doen, dienen passende maatregelen genomen te worden, in eerste instantie door bedrijven zelf, en waar opportuun door de overheid. Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen. In lijn met het coalitieakkoord 2021–2025 bevordert het kabinet in de EU IMVO-wetgeving en voert het nationale IMVO-wetgeving in. Ook wordt bedrijven hulp geboden bij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld via het IMVO-steunpunt en via de sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat door deze mix van maatregelen bevorderd wordt dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid in hun waardeketens toepassen en misstanden in hun internationale waardeketens identificeren, aanpakken en voorkomen. Daarnaast zal, zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, de kabinetsappreciatie van de door de Europese Commissie voorgestelde verordening met betrekking tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten aan uw Kamer toekomen. De handelsrelatie met China biedt voorts ook mogelijkheden om de dialoog over mensenrechtenschendingen aan te gaan.
Tevens heeft het kabinet toenemende aandacht voor risico’s van strategische afhankelijkheden van derde landen, waaronder China. Het kabinet mitigeert de risico’s hiervan o.a. via inzet op diversificatie. Voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken gaat uw Kamer een brief toe over open strategische autonomie, waarin onder andere wordt ingegaan op de motie voor het oprichten van een interdepartementale taskforce strategische afhankelijkheden (Motie Brekelmans en Mulder, 35 925, nr. 97)
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland van plan is bij te dragen aan de opvolging van dit rapport door de VN Mensenrechtenraad, om te zorgen dat dit rapport niet in een la verdwijnt nu de ambtstermijn van Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Bachelet, is verlopen?
Nederland heeft tijdens de huidige sessie van de VN Mensenrechtenraad in de nationale item 2 en item 4 verklaringen China opgeroepen zich te houden aan zijn mensenrechtenverplichtingen. Tevens heeft Nederland de OHCHR opgeroepen het rapport en de situatie in Xinjiang met voorrang te bespreken in de VN Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt NL een procedurele resolutie om China op de agenda te krijgen van de volgende Mensenrechtenraad.
Misstanden binnen de United Nations Office for Project Services (UNOPS) |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe de VN Nederlands geld voor schone toiletten verkwistten»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Nederlandse middelen, afkomstig van de begrotingen van uw departementen of van andere departementen, er naar de United Nations Office for Project Services (UNOPS) zijn gegaan ten behoeve van de uitvoer van projecten voor het Water Supply and Sanitation Collaborative Council (WSSCC) of voor andere projecten of fondsen?
In de afgelopen 10 jaar zijn vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken 31 contracten afgesloten met UNOPS, voor een totaalbedrag van EUR 123,5 miljoen. Aanvullende gegevens over de Nederlandse projecten bij UNOPS kunt u vinden in het open data OS Portaal2.
Naar aanleiding van welke conclusies in de samenvatting van het frauderapport hebt u besloten om betalingen aan het WSSCC tijdelijk stop te zetten?
Er zijn geen betalingen aan WSSCC stopgezet. De laatste betaling aan UNOPS ten behoeve van WSSCC was in december 2019 voor de uitvoering van activiteiten in de periode januari t/m december 2020. WSSCC is per eind december 2020 opgehouden te bestaan.
Wel is in december 2020 de ondertekening van een arrangement met UNOPS ten behoeve van het nieuwe Sanitation and Hygiene Fund (SHF) en de betaling van de eerste bijdrage daaraan aangehouden. Dit omdat Nederland volledige openheid van UNOPS wilde aangaande onregelmatigheden die bij WSSCC waren geconstateerd en aanvullende waarborgen eiste om de kans op dergelijke herhalingen binnen SHF te minimaliseren. Nederland is pas overgegaan tot committering nadat UNOPS voldoende vertrouwen had gegeven dat aan de gevraagde voorwaarden en waarborgen zou worden voldaan.
Op basis van welke informatie of conclusies heeft u na ontvangst van het gehele rapport besloten om de stopgezette betalingen alsnog doorgang te laten vinden?
In juni 2021 had het ministerie op basis van de conclusies van de onafhankelijke interne audit- en onderzoeksdienst van UNOPS en gesprekken die werden gevoerd met medewerkers van deze dienst, voldoende vertrouwen in het beheer van het voorgestelde programma en werd een nieuw arrangement met UNOPS voor SHF aangegaan. Aan dat arrangement werden wel voorwaarden gesteld, zoals de toezending van het volledige onderzoeksrapport, welke vertrouwelijk is, om volledig inzicht in de bevindingen te hebben. Hieraan heeft UNOPS na het afsluiten van een Memorandum of Understanding met het ministerie vóór de gestelde deadline voldaan.
Hoe reflecteert u op het besluit om de VN-medewerker en zijn collega’s die werkzaam waren bij het WSSCC en zich hebben gemeld als klokkenluider bij de ambtenaren van uw ministerie niet te horen?
Klokkenluiders die zich melden bij Buitenlandse Zaken worden altijd gehoord. Iedere melding wordt serieus genomen en opgevolgd. Het ministerie doet geen uitspraken over specifieke gevallen, omdat deze gesprekken op vertrouwelijke basis plaatsvinden.
Hoe reflecteert u op de conclusie van klokkenluider Mukesh Kapila dat binnen de organisatie UNOPS sprake is van een gebrek aan toezicht op investeringen, due dilligence, compliance, risicomanagement, scheiding der machten en leiderschap?
Sinds maart 2022 kwamen steeds meer serieuze, systemische problemen bij UNOPS aan het licht. De Uitvoerende Raad, waarin Nederland dit jaar procesmatig een actieve rol heeft als voorzitter, en de Executive Director a.i. van UNOPS hebben hier op gehandeld om enerzijds meer duidelijkheid te krijgen over de situatie en anderzijds bestaande risico’s zo veel mogelijk te mitigeren.
Nederland heeft, samen met andere lidstaten, een toezichthoudende rol ten aanzien van het werk van VN organisaties als UNOPS en diens audit- en onderzoeksdienst (Internal Audit and Investigation Group – IAIG). Voor nu is het van belang dat alle feiten op tafel komen. De Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS heeft hiertoe opdracht gegeven tot twee externe onderzoeken. Deze twee externe onderzoeken naar UNOPS, over mogelijke misstanden bij het S3i-initiatief en naar de interne controlesystemen en het management van UNOPS, moeten meer inzicht gaan geven. Op basis hiervan, en los van deze onderzoeken, maakt Nederland, samen met andere donoren, afspraken met UNOPS ter verbetering van de interne controle- en toezichtmechanismen.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de New York Times dat er 22 miljoen dollar is verdwenen bij UNOPS?2
In het United Nations Board of Auditors (UNBoA) Rapport over UNOPS4 uit 2021 zijn de betalingsproblemen rondom S3i gesignaleerd. UNBoA keurde het UNOPS financieel jaarverslag wel goed. Tijdens de Uitvoerende Raad van september 2021 en in de Vijfde Commissie van de 76e Algemene Vergadering is hier ook aandacht aan besteed. Op dat moment waren er nog geen indicaties van systemische problemen binnen UNOPS en gaf UNOPS aan dat betreffende zaken onder controle waren en dat aanbevelingen van UNBoA opgevolgd zouden worden.
Vanaf maart 2022 werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van serieuze problemen bij UNOPS en is door Nederland als voorzitter van de Uitvoerende Raad om extra informatie en helderheid gevraagd bij UNOPS en andere relevante VN onderdelen in voorbereiding op de jaarlijkse vergadering in juni. Mede op aandringen van Nederland – in zowel haar procesmatige voorzittersrol van de Uitvoerende Raad alsook als lidstaat, werd daarom door de Uitvoerende Raad in juni stevig ingegrepen bij UNOPS. Er werd besloten tot bevriezing van alle investeringsfondsen en -reserves, anders dan de operationele reserve die noodzakelijk is voor het functioneren van UNOPS. Daarnaast werd onmiddellijke actie van UNOPS geëist om eventueel verkeerd besteedde fondsen direct terug te vorderen en een tweetal externe onderzoeken gelast naar enerzijds S3i en anderzijds UNOPS controlesystemen. Sinds juni wordt door de VN juridische dienst (OLA) onderzocht hoe en hoeveel van deze fondsen inderdaad teruggevorderd kunnen worden en lopen er meerdere onderzoeken naar de achtergronden en oorzaken. Nederland hecht grote waarde aan accountability en rechtvaardigheid en zal zich er dus voor blijven inzetten dat onrechtmatig besteedde financiering teruggevorderd wordt en dat er passende sancties volgen voor de verantwoordelijken.
Op basis van welke informatie heeft u besloten alle resterende betalingen aan UNOPS te bevriezen en geen nieuwe contracten meer met UNOPS af te sluiten? Wanneer heeft u dit besluit genomen?
De informatie die in de periode vanaf maart 2022 werd ontvangen vanuit UNOPS en van andere betrokken VN-partijen, alsmede verdere ontwikkelingen zoals het aftreden van de Executive Director van UNOPS op 8 mei, hebben tot grote zorgen over het functioneren van UNOPS geleid bij Nederland en andere betrokkenen/partners.
Dit resulteerde in zeer vergaande ingrepen en gevraagde acties door de Uitvoerende Raad van UNDP/UNFPA/UNOPS tijdens de jaarlijkse vergadering (6 t/m 10 juni j.l.). Zo zijn investeringsreserves bij UNOPS bevroren, externe onderzoeken om misstanden te onderzoeken afgedwongen en wordt op aandringen van Nederland de onafhankelijkheid van de interne onderzoeksdienst en Ethics Office versterkt.
Op 30 juni 2022 werd, in het licht van datgene wat op dat moment bekend was en gegeven de onzekerheden over de reikwijdte van de problemen, besloten om in de Nederlandse samenwerking met UNOPS een tijdelijke betaalpauze in te gelasten en tevens een verzwaarde procedure in te stellen voor het aangaan van nieuwe committeringen.
Heeft u signalen om aan te nemen dat UNOPS Nederlandse middelen op een oneigenlijke manier heeft uitgegeven?
Op dit moment hebben we geen indicaties dat Nederlandse middelen aan UNOPS op een oneigenlijke manier zijn uitgegeven anders dan de middelen die betrokken zijn bij de geconstateerde problemen rondom het S3i initiatief. Dat S3i initiatief is namelijk gefinancierd uit de reserves van UNOPS, die zijn opgebouwd uit de onbestede management tarieven welke door UNOPS voor haar werkzaamheden worden geïnd. De exacte herkomst en opbouw van die reserves is niet eenvoudig herleidbaar tot individuele bijdrages van lidstaten.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat Nederlandse middelen in de toekomst door UNOPS of andere VN-fondsen op een oneigenlijke manier worden uitgegeven?
Nederland en andere donoren en partners van UNOPS volgen de ontwikkelingen bij UNOPS kritisch en nauwgezet en zetten de organisatie voortdurend aan om de zaken snel en degelijk op orde te krijgen. Vanuit de procesrol als voorzitter van de Uitvoerende Raad vraagt Nederland, sinds de ernst van de zaak duidelijk is geworden, regelmatig updates van UNOPS voor de leden van de Uitvoerende Raad. Er heeft onder andere, voor het eerst ooit, een gesloten bijeenkomst plaatsgevonden tussen de UNOPS controlediensten en de Uitvoerende Raad, om zonder aanwezigheid van management open en eerlijk te spreken over onafhankelijkheid, hervormingen en noodzakelijke verbeteringen. Zo zorgen we ervoor dat alle partijen continue geïnformeerd blijven over de laatste ontwikkelingen, inzichten en genomen acties. Het Nederlandse leiderschap in deze zaak als voorzitter wordt breed gewaardeerd door de leden van de Uitvoerende Raad. Er zal onder Nederlands voorzitterschap eind november bij uitzondering een speciale sessie van de Uitvoerende Raad worden georganiseerd om de uitkomsten van de gevraagde externe onderzoeken te bespreken.
Mogelijke vervolgstappen zet het ministerie op basis van feiten en onderzoek, daar lopen we nu niet op vooruit. In afwachting van de onderzoeken en maatregelen die worden genomen, heeft Nederland een tijdelijke betaalpauze ingelast en is er een verzwaarde procedure voor het aangaan van nieuwe committeringen bij UNOPS.
Aanvullend is, mede op initiatief van Nederland, in september tijdens de Uitvoerende Raad extra aandacht besteed aan en zijn relevante besluiten genomen op het terrein van de toezicht- en controlestructuren van UNDP/UNFPA/UNOPS5, UN Women6 en UNICEF7 in hun respectievelijke Uitvoerende Raden. Met de besluiten die zijn aangenomen wordt de informatievoorziening aan de Uitvoerende Raad in de toekomst beter, waardoor mogelijke risico’s sneller kunnen worden aangepakt.
De noodsituatie in Pakistan wegens overstromingen |
|
Don Ceder (CU), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de noodsituatie in Pakistan?1
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn noodhulp beschikbaar te stellen voor Pakistan? Zo ja, hoeveel en waarvoor?
Ja. Nederland heeft reeds noodhulp beschikbaar gesteld voor Pakistan. Dit gebeurt via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) en de Dutch Relief Alliance (DRA). Het NRK besloot om EUR 500.000 beschikbaar te stellen voor noodhulp aan Pakistanen die huis en haard hebben verloren. Het gaat daarbij vooral om het bieden van medische hulp, tenten en veilig drinkwater. De DRA verleent noodhulp voor een bedrag van EUR 3 miljoen. Er wordt ingezet op voedselhulp, opvang, protectie, water, sanitatie en hygiëne.
Ook ondersteunt Nederland de uitzending van crisisexperts, die de coördinatie en verlening van noodhulp in de getroffen gebieden versterken. Zo zijn twee rampendeskundigen van het Nederlandse Rode Kruis uitgezonden, evenals een waterexpert van het Dutch Surge Support.
Bovenstaande hulp vindt plaats in aanvulling op reeds bestaande Nederlandse steun. Nederland financiert haar humanitaire partnerorganisaties zoals de VN en de Internationale Rode Kruis/ Rode Halve Maan-beweging ongeoormerkt en flexibel. Mede dankzij die steun konden deze organisaties snel aan de slag in Pakistan.
Zo stelde het VN Central Emergency Fund(CERF), waar Nederland dit jaar als topdonor EUR 75 miljoen bijdroeg, USD 10 miljoen beschikbaar. Het speciale crisisfonds van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), waaraan Nederland jaarlijks EUR 1 miljoen bijdraagt, maakte eveneens USD 10 miljoen vrij. Het noodhulpfonds van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) besloot bijna EUR 500.000 bij te dragen. Nederland financiert het IFRC-noodfonds dit jaar voor EUR 2,8 miljoen.
Bovendien kondigde de Europese Commissie aan EUR 2,35 miljoen beschikbaar te stellen voor o.a. voedselhulp, onderdak en acute gezondheidszorg.
De overstromingen in Pakistan, maar ook ander extreem weer en de droogte elders, onderstrepen hoe relevant het is dat het Koninkrijk der Nederlanden internationaal aandacht en om acties vraagt als co-host van de VN 2023 Waterconferentie in maart 2023.
Bent u bereid om bij het beschikbaar stellen van noodhulp zowel lokale organisaties als maatschappelijke organisaties (zoals bijv. de Dutch Relief Alliance) te betrekken?
Ja. Een goede en snelle rampenrespons redt levens. Nationale en lokale organisaties bevinden zich het dichtst bij de noodsituatie. Nederland zet zich internationaal in voor het versterken van die lokale hulporganisaties. Dit gebeurt conform afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain en binnen bestaande partnerschappen met de VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA).
Voor de DRA en het Nederlandse Rode Kruis (NRK) geldt dat zij jaarlijks een acute crisisreserve ontvangen, die zij naar eigen inzicht en conform vastgelegde besluitvormingsprocedures kunnen inzetten. Zowel de DRA als het NRK hebben middelen uit hun acute crisisreserves beschikbaar gesteld voor noodhulpverlening aan de Pakistaanse bevolking, zie Vraag 2.
Het charmeoffensief van Rusland in Afrikaanse landen |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rusland op charmeoffensief met tour langs Afrikaanse landen»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u het bezoek van Minister Lavrov aan verschillende Afrikaanse landen, zoals Egypte, Ethiopië, Uganda en Congo, afgelopen zomer?
Tussen 24 en 27 juli 2022 bezocht Russische Minister van Buitenlandse Zaken Lavrov Egypte, Congo-Brazzaville, Oeganda en Ethiopië. Tijdens de bezoeken aan Egypte en Ethiopië sprak hij respectievelijk ook met de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie. Minister Lavrov leek met deze bezoeken primair de bilaterale banden met deze landen te willen aanhalen, en het Russische narratief te verspreiden over de oorlog in Oekraïne en de gevolgen hiervan.
In hoeverre Lavrov hierin succesvol was zal op termijn moeten blijken. Toch lijkt de impact van dit bezoek beperkt. Lavrov werd niet overal ontvangen op het gewenste hoogste niveau, zoals in Ethiopië en bij de Afrikaanse Unie. Het viel op dat de ontvangende landen tijdens de afsluitende persconferenties geen expliciete steun betuigden voor het Russische narratief. Ondanks sterke bilaterale banden met Rusland, bewaarden landen als Oeganda en Egypte juist expliciet hun neutrale positie. Voor zover bekend zijn er ook geen nieuwe afspraken gemaakt met de bezochte landen. Buiten Egypte was er relatief weinig lokale media-aandacht voor de bezoeken.
Het feit dat Minister Lavrov ondanks de Russische invasie van Oekraïne in ieder land werd ontvangen, laat evenwel zien dat deze landen waarde hechten aan hun relatie met Rusland. Verschillende redenen kunnen hieraan ten grondslag liggen, zoals zorgen over voedselzekerheid, of het bestaan van lange economische en diplomatieke relaties. Het is van belang een goed begrip te krijgen van de posities van Afrikaanse landen, en deze mee te nemen in de dialogen die Nederland en de EU met deze landen voeren.
Welke afspraken zijn er door Rusland met de bezochte Afrikaanse landen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u om met Afrikaanse landen die onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald en in bezit zijn van kritieke grondstoffen?
Nederland spant zich, samen met de EU en EU-lidstaten, in om het Europese narratief over de Russische invasie van Oekraïne en de impact hiervan op het Afrikaanse continent onder de aandacht te brengen bij Afrikaanse landen. De relatie op basis van gelijkwaardigheid die wij met deze landen hebben vormt hierbij het uitgangspunt.
Strategische en binnen de EU afgestemde communicatie is één van de manieren om het Russische narratief te bestrijden. Ook is het belangrijk dat de EU, samen met de lidstaten, goed onder de aandacht brengt dat zij gezamenlijk de grootste handelspartner, de grootste investeerder en de grootste donor voor wat betreft ODA zijn in de meeste Afrikaanse landen. Daarbij moeten ook de resultaten die hiermee behaald worden benadrukt. Hiermee laten we zien dat een hechte relatie met de EU loont en dat het steunen van de internationale rechtsorde en het multilaterale stelsel ook in het directe eigenbelang is van deze landen. Het EU partnerschap met Afrika, dat werd herbevestigd tijdens de EU-AU Top in februari 2022, biedt veel mogelijkheden om deze boodschappen over te brengen en nieuwe samenwerkingen aan te gaan die hier op hun beurt aan bijdragen.
Hoe gaat u om met de (Afrikaanse) landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet gesteund hebben?
Tijdens de stemming in de Algemene Vergadering van de VN op 2 maart 2022 over deze resolutie, stemden 29 Afrikaanse landen voor, een tegen, onthielden zestien landen zich van stemming en waren acht landen afwezig. Dit toonde aan dat de verwachte ondersteuning van de Afrikaanse staten van het Westerse standpunt geen gegeven is. Actief tegen een resolutie te stemmen is echter een andere keuze dan een onthouding van stemmen, of afwezigheid tijdens een stemming. Redenen hiervoor kunnen uiteenlopen en verschillen per land. Het is daarom zaak om in gesprek te blijven over de Russische invasie van Oekraïne en de negatieve gevolgen hiervan, Russische desinformatie tegen te gaan, en de politieke dialoog met deze landen te versterken. Nederland heeft hiertoe o.a. opgeroepen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (OS) van 6-7 maart. Daarnaast heeft Nederland, zowel voor als na de stemming over de VN-resolutie, met diverse landen contact gezocht om deze kwestie aan de orde te stellen. Nederland blijft dit onderwerp opbrengen in bilaterale gesprekken en zich hiervoor inspannen, in EU-verband en met andere partners, om de internationale coalitie die de Russische agressie veroordeelt zo breed mogelijk te maken en te houden. Ook tijdens de AVVN is hier door de Nederlandse delegatie veel aandacht aan besteed. De afweging voor vervolgstemmen blijft echter de verantwoordelijkheid van ieder individueel land.
Hoe gaat u om met de landen die de VN-Resolutie «Agressie tegen Oekraïne» niet hebben gesteund of onlangs de banden met Rusland hebben aangehaald (Mali, Ethiopië, Zuid Soedan, Soedan, Burundi, Mozambique, Bangladesh, Egypte, Irak, Senegal, Zuid Afrika, India en Vietnam) en tevens volgens de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is» prioritaire-/focuslanden zijn op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Kunt u per land aangeven of en hoeveel Nederlands belastinggeld de afgelopen jaren naar de overheden van deze landen is gegaan en de komende jaren zal gaan? Welke programma’s lopen er met de overheden van de genoemde landen?
In aanvulling op de beantwoording van vraag 4 en 5, geldt voor alle landen dat er op proactieve wijze en met een overtuigend narratief gecommuniceerd wordt over de gedeelde belangen, onder andere om gezamenlijke ontwikkelingsdoelstellingen te behalen en economische samenwerking te bevorderen, en over de Russische oorlog in Oekraïne en de impact hiervan op andere landen. Hierbij moet ook oog worden gehouden voor de sterk uiteenlopende motivaties van landen die vragen om een gedifferentieerde benadering. Het kabinet hecht daarbij aan een gelijkwaardig partnerschap dat tegemoet komt aan ieders belangen en waarin wederkerigheid centraal staat.
Nederland financiert normaliter geen andere overheden in de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. De Nederlandse steun verloopt vooral via internationale en maatschappelijke organisaties. Binnen de groep genoemde landen zijn er enkele uitzonderingen van projectfinanciering waarvoor het contract werd getekend met een overheidsinstantie. Dit betroffen Bangladesh (twee contracten), Ethiopië (zes contracten), Mali (vier contracten), Mozambique (drie contracten) en Senegal (een contract). De totale uitgaven voor deze projecten in genoemde landen betrof in 2.020 EUR 42,325,771, in 2.021 EUR 9,211,406 en in 2.022 EUR 2,320,773. Met Soedan werd in 2020 een contract afgesloten voor een project met een totaalbudget van USD 198,000, dit project werd echter afgebroken en is om die reden niet meegerekend in het bovenstaande overzicht. In dit overzicht zijn projecten die binnen programma’s voor private sectorontwikkeling vallen, zoals van de RVO, of programma’s waarin met overheden kan worden samengewerkt, zoals via Invest International, niet inbegrepen.
De programma’s in de hierboven genoemde landen lopen uiteen over verschillende thema’s. In Ethiopië werkt Nederland bijvoorbeeld mee aan het overheidsprogramma op het gebied van water, gezondheidszorg, en sanitatie (oneWASH). In dit programma werken ministeries, donoren, het maatschappelijk middenveld en universiteiten samen. Het programma begon in 2013, en in de eerste fase hebben 18,7 miljoen mensen toegang tot schoon water gekregen. Nederland is halverwege de tweede fase ingestapt. Verder droeg Nederland samen met andere donoren bij aan het SDG pooled fund in Ethiopië, waarmee de implementatie van het strategisch plan van het Ministerie van Gezondheid werd gefinancierd. Het SDG pooled fund sluit aan bij de Nederlandse ontwikkelingsdoelstellingen, bijvoorbeeld op bestrijding van gender-based violence en meisjesbesnijdenissen. Voor beide programma’s geldt dat de Nederlandse financiering sinds eind 2021 niet meer via de overheid loopt.
In Mali steunt Nederland bijvoorbeeld projecten op het gebied van water en anti-corruptie. Met het GIRE-programma wordt ingezet op verbetering van waterbeheer ten behoeve van de bevolking, met name die van de rivier Niger in Mali en Guinee. Het LUCCEI-programma ondersteunt het Ministerie van Justitie en het Nationale Bureau tegen Illegale Verrijking (OCLEI) in de preventie en vervolging van corruptie en illegale verrijking in Mali. Dit programma wordt thans vanwege de politieke situatie aangepast, waarbij financiering via het Ministerie van justitie wordt stopgezet (zie ook de beantwoording van vraag 7).
Een voorbeeld van de Nederlandse samenwerking met Mozambique betreft de steun aan het Zambezi Valley Development Agency (ZVDA), dat onder het Mozambikaanse Ministerie van Economie en Financiën valt. In dit project wordt ingezet op verschillende methoden om productiviteit van onder meer de agribusiness en commerciële boerenbedrijven te verhogen, om zodoende bij te dragen aan hogere inkomens en betere werkgelegenheid.
In Bangladesh steunde NL via het Blue Gold Programma de Bangladesh Water Development Board en het Department of Agricultural Extension op het gebied van watermanagement, tuinbouw en visteelt in de kustgebieden. Ook werd met het Bangladesh Deltaplan 2021 met de overheid samenwerkt om een meerjarig plan voor een veilig en duurzaam beheer van de delta op te stellen.
Wat gaat u doen om de door Nederlands belastinggeld gefinancierde programma’s met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking met de overheden uit de in vraag 6 genoemde landen, die ook de banden met Rusland onlangs hebben aangehaald, aan te passen?
Gevallen waarin de betrekkingen met een land ingrijpend veranderen, zoals door een staatsgreep of burgeroorlog, geven aanleiding voor een herbeoordeling van de diplomatieke relatie met dat land. Besluiten over de continuering van ontwikkelingssamenwerking maken hier deel vanuit. Om deze reden wordt er thans een herziening uitgevoerd van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsprojecten op het gebied van veiligheid en rechtsorde, opdat financiering niet via de centrale overheden van Ethiopië, Mali, en Burkina Faso loopt. Projecten op het gebied van water, landbouw en gezondheidszorg kunnen in deze landen hun doorgang blijven vinden.
Het aanhalen van de banden met Rusland hoeft op zichzelf nog geen reden te zijn om ontwikkelingssamenwerking met een land aan te passen. Het staat ieder land vrij om bilaterale relaties te ontplooien. Bovendien kunnen redenen om banden met Rusland aan te halen uiteen lopen. Nederland blijft, in samenwerking met de EU en andere internationale partners, daarom met landen in gesprek over deze kwestie zodat de Russische invasie internationaal zo breed mogelijk wordt veroordeeld.
OS-samenwerking draagt op de lange termijn bij aan het versterken van de stabiliteit in een land door het werken aan grondoorzaken van armoede, voorkomen van terreur, irreguliere migratie en klimaatverandering, en het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties. Juist in landen waar Nederland een OS-relatie mee heeft, geeft dit extra mogelijkheden om de uitbreiding van Russische invloed en narratief over de invasie van Oekraïne tegen te gaan. In de dialoog met deze landen wordt het Europese narratief over de rol van Rusland in Oekraïne en de gevolgen hiervan onder de aandacht gebracht. In landen die direct worden geraakt door consequenties van de oorlog, draagt ontwikkelingssamenwerking bij aan het opvangen van deze negatieve gevolgen (zoals problemen met voedselzekerheid).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de beleidsnotitie 2022 «Doen waar Nederland goed in is»?
Ja.
De situatie in Suriname |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn de Ministers bekend met de situatie in Suriname met betrekking tot de grote wateroverlast en de schrijnende gezondheidszorg?
Ja.
Zijn de Ministers op de hoogte van de grote overstromingen, die het land teisteren, waardoor mensen huis en haard kwijtraken?
Ja. Nederland heeft steun aan Suriname geboden bij de aanpak van de wateroverlast. Vanuit het noodhulpbudget zijn er middelen vrijgemaakt waarmee UNICEF hulp heeft kunnen verlenen op het terrein van voedselvoorziening, schoon drinkwater en onderwijs. Daarnaast stelt Nederland vanuit het Dutch Risk Reduction (DRR) programma waterexperts ter beschikking om Suriname te helpen bij het in kaart brengen van de urgente waterproblemen, de structurele oorzaken daarvan en mogelijke oplossingen.
Zijn de Ministers op de hoogte van de precaire situatie van de gezondheidszorg, waardoor de afgelopen maanden baby’s zijn gestorven door een gebrek aan materieel, verpleegkundigen en plaats op de Neonatale Intensive Care Unit (NICU)?
De regering deelt de zorgen over de precaire situatie in de Surinaamse gezondheidszorg. De halvering van de capaciteit bij het NICU van het Academisch Ziekenhuis Paramaribo zou het gevolg kunnen zijn van een tekort aan gespecialiseerde IC verpleegkundigen.
Ook is bekend dat alleen het Academisch Ziekenhuis Paramaribo een NICU heeft. De neonatale intensive care zorg is echter dermate complex dat er goede redenen kunnen zijn om deze te concentreren binnen een academische setting.
Nederland levert een bijdrage aan de duurzame hervorming van de gezondheidszorg via de detachering van oud Directeur-Generaal van het RIVM, Dhr. Sprenger, die de Surinaamse autoriteiten adviseert op dit gebied. Tevens heeft Suriname recent besloten om een deel, ca. € 8 mln., van het restant Verdragsmiddelen te besteden aan een Zorg Transitie Fonds waarmee de duurzame hervorming van de gezondheidszorg ingezet kan worden.
Zijn de Ministers bekend met het feit dat er slechts een NICU is in Suriname en dat de capaciteit van tien bedden op deze afdeling op dit moment is gehalveerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de Ministers op de hoogte van het enorme gebrek aan zorgpersoneel in Suriname en dat er door Nederlandse en Caraïbische ziekenhuizen, waar de arbeidsomstandigheden beter zijn, actief gespecialiseerde verpleegkundigen worden geworven in Suriname?
Er is inderdaad een tekort aan zorgpersoneel in Suriname. Volgens onbevestigde berichten worden er verpleegkundigen geworven in Suriname, door diverse partijen.
Zijn de Ministers bekend met het rapport «Een Belaste Relatie», een analyse van Dirk Kruijt en Marion Maks over 25 jaar ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname, waarin zij beschrijven dat de Verdragsmiddelen incidenteel zijn ingezet en eigenlijk een «Verkapte vormen van begrotingssteun» waren?
Ja.
Weten de Ministers dat ruim de helft van de Nederlandse Verdragsmiddelen ter beschikking kwam van het zogeheten RLA-project (Regeling Laagfrequente Aandoeningen) en dat met deze regeling Surinaamse patiënten die niet in Suriname behandeld konden worden doorverwezen werden naar Nederland, waardoor de verdragsmiddelen terugvloeiden naar Nederlandse ziekenhuizen?
Nederland heeft 3,5 miljard gulden aan Suriname toegekend na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Deze middelen staan bekend als de Verdragsmiddelen. Suriname heeft op basis van het Verdrag tussen Suriname en Nederland van 1975 en het Aanvullend Protocol op dit Verdrag uit 1989 het recht om zelf voorstellen in te dienen voor de besteding van de middelen. De Regeling Laagfrequente Aandoeningen was een programma voor patiënten met een ziekte met een lage incidentie die niet in Suriname behandeld konden worden. Op grond van deze regeling konden deze patiënten in Nederland geholpen worden en werden de medische kosten en de reiskosten vergoed. Hiervoor is ongeveer 68 miljoen gulden vanuit de Verdragsmiddelen ter beschikking gesteld.
Zijn de Ministers het met Kruijt en Maks eens dat er geen sprake was van duurzame projecten, maar de hulp bestond uit een grote verscheidenheid aan projecten zonder duidelijk samenhangend doel?
Graag verwijzen wij naar de Kamerbrief van 6 februari 2004 waarin u een reactie vindt op de bevindingen van Dhr. Kruijt en mevr. Maks.1
Zijn de Ministers voornemens om Suriname te helpen op het gebied van watermanagement en gezondheidszorg? Zo ja, zijn de Ministers van plan dat op duurzame wijze te doen in plaats van investeren in losse projecten?
Zowel op het gebied van watermanagement als gezondheidszorg is Nederland reeds betrokken. Via het Makandra-programma van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt technische assistentie gefinancierd. Hiermee draagt Nederland op duurzame wijze bij aan de kennisopbouw binnen de Surinaamse overheid. Gezondheidszorg is een van de prioritaire sectoren voor Makandra. Bv. via de eerder genoemde detachering van Dhr. Sprenger. Ook heeft Nederland tijdens de Covid-pandemie Suriname bijgestaan, door middel van het verstrekken van medicijnen, vaccins, beschermingsmateriaal en het faciliteren van de inzet van Nederlandse gezondheidsexperts. Tevens is binnen de Twinning Faciliteit, dat samenwerking tussen maatschappelijke actoren in Suriname en Nederland bevordert, zorg en welzijn een van de sectoren waarbinnen projecten worden gefinancierd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland tevens expertise op het gebied van watermanagement beschikbaar gesteld. De teamleider van de Dutch Risk Reduction (DRR)-missie is begin juli jl. in Suriname geweest voor een zogenaamde «scoping mission». Op basis van diens bevindingen zal spoedig een voltallig team naar Suriname afreizen. De vervolginzet zal zich richten op adviezen voor het opzetten van een waterstrategie voor flood prevention in de binnenlanden. Middels het Makandra-programma zal Nederlandse expertise beschikbaar worden gesteld om Suriname bij te staan de adviezen te implementeren.
Nederlandse bedrijven die actief zijn in Qatar vanwege het WK-voetbal |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel: «Nederlandse bedrijven verdienden miljoenen aan bouwprojecten rond omstreden WK in Qatar»?1
Het artikel en de gerelateerde achtergrondartikelen2 maken inzichtelijk dat Nederlandse bedrijven om verschillende redenen actief zijn (geworden) in Qatar, dat de Nederlandse ambassade in Doha Nederlandse bedrijven wijst op de mensenrechtensituatie in Qatar, een aantal van de genoemde bedrijven IMVO-maatregelen heeft genomen met oog op hun activiteiten in Qatar, maar er ook bedrijven actief zijn in Qatar die voorafgaand aan een project geen onderzoek doen naar de arbeidsomstandigheden. De artikelen maken ook inzichtelijk dat Qatar de afgelopen jaren belangrijke hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren, maar de implementatie hiervan een punt van zorg blijft.
Qatar maakt onderdeel uit van de prioritaire Golfregio in de BHOS-nota van het kabinet en kent uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben, zoals waterschaarste, de transitie naar hernieuwbare energie en de afhankelijkheid van voedselimport. Het kabinet ondersteunt Nederlandse bedrijven om deze uitdagingen te adresseren en bij te dragen aan een duurzame (economische) ontwikkeling, met inachtneming van het geldende IMVO-beleid.
Het kabinet bevordert op EU-niveau IMVO-wetgeving en voert nationale IMVO-wetgeving in. Naast wetgeving zet het kabinet in op het verlenen van informatie aan bedrijven, het verstrekken van financiële ondersteuning, het stellen van IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het stimuleren van sectorale samenwerking. Het kabinet verwacht dat op deze manier de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen wordt verhoogd en in de ketens van Nederlandse bedrijven verder wordt gewerkt aan de bescherming van mens en milieu.
Erkent u dat «ongeveer twee miljoen arbeidsmigranten die de WK-faciliteiten bouwden dat vaak in erbarmelijke leef- en werkomstandigheden deden, met naar schatting enkele duizenden doden tot gevolg»?
In gesprekken met diverse partijen, waaronder ambassades en internationale (mensenrechten)organisaties – zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) –, is bevestigd dat de genoemde aantallen omgekomen arbeidsmigranten in internationale berichtgeving niet eenduidig toe te schrijven zijn aan de bouwwerkzaamheden voor het WK. Hoewel onduidelijkheid bestaat over het exacte aantal omgekomen arbeidsmigranten, is het kabinet van mening dat misstanden en slechte arbeidsomstandigheden en ongevallen ten gevolge daarvan te allen tijde voorkomen dienen te worden. Qatar heeft de afgelopen jaren belangrijke hervormingen doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren, maar de implementatie hiervan blijft echter een punt van zorg dat Nederland regelmatig aan de Qatarese autoriteiten overbrengt. Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is samenwerking en de kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren. In dat kader ondersteunt Nederland de Qatarese samenwerking met de ILO om de positie van arbeidsmigranten te bevorderen door middel van het delen van kennis en expertise en o.a. het mede-organiseren van medezeggenschapstrainingen voor arbeidsmigranten binnen bedrijven. Nederland zal zich voor dit onderwerp blijven inzetten in de aanloop naar het WK en zal Qatar, ook na het WK, blijven oproepen zich te committeren aan volledige implementatie en handhaving van de hervormingen.
Zijn er bij de Nederlandse bouwprojecten in Qatar slachtoffers gevallen?
Deze informatie is mij niet bekend.
Hoe kan het dat sommige bedrijven (voordat zij actief werden) geen onderzoek deden naar de arbeidsomstandigheden in Qatar? Deelt u de mening dat dit noodzakelijk is, gezien de «grote risico’s met betrekking tot uitbuiting van arbeidsmigranten»?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun internationale waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken, ook in relatie tot hun eventuele activiteiten in of met Qatar. De wijze waarop dat gebeurt, is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele bedrijven. Het kabinet acht het evenwel van belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen in lijn met de OESO-richtlijnen. Daarom bevordert het kabinet IMVO-wetgeving in de EU en voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende landen.
Deelt u de mening dat bedrijven «over het algemeen niet transparant zijn in de stappen die zij nemen om in Qatar uitbuiting te voorkomen»?
Volgens de huidige kaders zijn bedrijven zelf verantwoordelijk om te ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen en te rapporteren over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet houdt hier momenteel geen toezicht op, maar moedigt bedrijven wel hiertoe aan.
Klopt het dat «nog geen bedrijf» op de website heeft aangegeven hoe uitbuiting wordt voorkomen, «terwijl VN-richtlijnen voorschrijven dat zij dat duidelijk moeten communiceren»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u realiseren dat bedrijven transparanter worden in de naleving van maatregelen om uitbuiting te voorkomen?
Vanaf 2024 gaat nieuwe Europese wetgeving op transparantie in, de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Deze wet verplicht grote bedrijven te rapporteren over de impact van hun activiteiten op mens en milieu. De CSRD zal daarmee bijdragen aan meer transparantie van bedrijven over misstanden in hun waardeketen. Daarnaast bevordert, zoals aangegeven in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst», het kabinet op EU-niveau IMVO-wetgeving en voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving in. Transparantie van bedrijven over de IMVO-risico’s die zij lopen en hun aanpak daarvan zal deel uit maken van een IMVO-verplichting. Wetgeving is het belangrijkste onderdeel van een doordachte beleidsmix van IMVO-maatregelen, zoals beschreven in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Deze maatregelen betreffen onder andere het verlenen van informatie aan bedrijven, het verstrekken van financiële ondersteuning, het stellen van IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het stimuleren van sectorale samenwerking.
In hoeverre wordt de FIFA aansprakelijk gesteld voor de misstanden in Qatar?
De FIFA is voor zover het kabinet nu bekend niet veroordeeld voor de misstanden in Qatar waar door het lid Van Dijk aan wordt gerefereerd.
Welke lessen trekt u uit de wijze waarop de bouwprojecten voor het WK tot stand zijn gekomen? Hoe gaat u (medeplichtigheid aan) misstanden voorkomen?
De ontwikkelingen in Qatar onderschrijven het belang dat internationale sportfederaties bij de toewijzing van internationale sportevenementen de mensenrechten in acht nemen. Dit was ook de strekking van een open brief die voormalig Staatssecretaris Blokhuis van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in december 2021 samen met 22 EU-collega’s stuurde aan de Europese Commissie3.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen. Dat geldt ook voor Nederlandse bedrijven die bijdragen aan bouwprojecten voor WK’s en internationale sportevenementen in het algemeen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen in lijn met de OESO-richtlijnen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Het bericht ‘Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»1?
Ja.
Waarom is besloten de opgeschorte ontwikkelingssteun aan Oeganda te hervatten?
De opgeschorte steun is niet volledig hervat. De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling is uitgevoerd, aangezien deze reeds uitgevoerde activiteiten betrof welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Wat wordt er precies bedoeld met «contractueel lastig»?
De betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Bent u het eens dat er geen belastinggeld overgemaakt had moeten worden naar Oeganda?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Wat gaat u doen om dit soort onwenselijke betalingen in de toekomst te voorkomen?
Ik kwalificeer deze betaling niet als onwenselijk. Door de Nederlandse betaling zijn immers belangrijke activiteiten uitgevoerd op het vlak van rechtstoegang voor Oegandese burgers. De beslissing om de betalingen aan te houden is genomen om de Oegandese overheid aan te sporen meer werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Onder andere als gevolg van die druk heeft de overheid meer aan publieke verantwoording gedaan dan anders het geval zou zijn geweest. Ik heb op basis van de mij beschikbare informatie in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken.
Deelt u de analyse van hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink dat de ontwikkelingssteun indirect onwenselijke gevolgen kan hebben?
Dat kan niet totaal worden uitgesloten, zeker wanneer de politieke situatie in een land verandert. Werken in fragiele landen en landen met zwak bestuur gaat altijd gepaard met risico’s. Om deze risico’s te minimaliseren maakt Nederland bij aanvang van activiteiten, tijdens het identificatie- en beoordelingstraject, een zorgvuldige risico-inschatting en stelt passende mitigerende maatregelen op. Een belangrijk uitgangspunt hierin is het do no harm principe, waarin wordt geanalyseerd of activiteiten onbedoeld negatieve effecten kunnen hebben.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om de impact van deze risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren, maar tegelijkertijd van mening is dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur, en dat daarom een adaptieve manier van programmeren wordt toegepast.
De Nederlandse inzet is gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de uitbetaling van de ontwikkelingssteun?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS2 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn wel degelijk de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 3 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS verkeerd zijn ingezet.
Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Ik zal uw Kamer spoedig uitgebreider informeren over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij ook ingaan op bovengenoemde punten.
Bent u het eens dat de Tweede Kamer buitenspel is gezet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Oeganda per direct beëindigd moet worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Het handelsverdrag met Nieuw-Zeeland |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie na jaren onderhandelen een akkoord heeft bereikt over een handelsverdrag met Nieuw-Zeeland?
De Europese Commissie en Nieuw-Zeeland hebben op 30 juni jl. een onderhandelaarsakkoord bereikt, nadat de onderhandelingen in 2018 waren gestart. Momenteel wordt het onderhandelaarsakkoord door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald in alle EU talen. Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd. Naar verwachting zal de Commissie het akkoord voor het einde van 2022 ter besluitvorming voorleggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement.
Klopt het dat dit verdrag wordt gepresenteerd als «het meest duurzame handelsakkoord ooit»?1
De Europese Commissie heeft bij de presentatie van het onderhandelaarsakkoord benadrukt dat de overeengekomen tekst ongeëvenaard ambitieuze duurzaamheidsverbintenissen bevat. In het akkoord zijn verschillende bepalingen over duurzaamheid opgenomen. Het uitgebreide persbericht van de Commissie licht dit nader toe2.
Wat is er zo duurzaam aan het verlenen van concurrentievoordeel aan consumptiegoederen die in zeecontainers of vrachtvliegtuigen eerst een reis van 19.000 kilometers moeten afleggen voordat ze in onze supermarkten liggen?
In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Het kabinet zet in op een transitie naar een duurzame economie, en ziet daarbij geen tegenspraak tussen internationale handel en deze transitie. Bovendien zorgen natuurlijke omstandigheden (landbouwgrond, klimaat, seizoenen etc.) voor internationale afhankelijkheden van grondstoffen en bepaalde consumptiegoederen. Voor de ketens van deze producten is lokale productie niet altijd of slechts beperkt mogelijk. Ook kan productie van bepaalde goederen elders efficiënter plaatsvinden.
Overigens is het niet zo dat preferentiële (verbeterde) markttoegang zich per se in een concurrentievoordeel op de EU markt vertaalt, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Een veelvoud van factoren heeft invloed op de concurrentiepositie van goederen.
Op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling bevat het onderhandelaarsakkoord zeer ambitieuze bepalingen. De bepalingen zijn meer vergaand in de reikwijdte van thema’s die hieronder vallen dan andere EU handelsakkoorden. Het is het eerste handelsakkoord met een hoofdstuk over duurzame voedselsystemen3. Ook wordt een nieuw handhavingsmechanisme geïntroduceerd, in lijn met de door de Commissie op 22 juni jl. gepubliceerde mededeling over «de kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei»4.
Klopt het dat de CEO van kiwigigant Zespri flink heeft gelobbyd voor het verdrag? Denkt u dat het importeren van kiwi’s uit Nieuw-Zeeland terwijl deze ook in Italië, Griekenland en Frankrijk gekweekt worden, bijdraagt aan de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs?
Het is gebruikelijk dat overheden die belanghebbende organisaties consulteren en vervolgens een eigen belangenafweging maken, over dergelijke lobbyactiviteiten transparant zijn. De Europese Commissie legt deze contacten bijvoorbeeld vast in het zogenoemde transparantieregister5. Het is aan de overheid van Nieuw-Zeeland om informatie te verstrekken over de organisaties waarmee door deze overheid contact is geweest tijdens de onderhandeling van het handelsakkoord. Het kabinet heeft hierover geen eigenstandige informatie.
De aanname dat lokaal geproduceerde producten minder bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van geïmporteerde producten, gaat niet altijd op. Als de productiewijze in het buitenland met minder emissies gepaard gaat dan de productie in Europa, kan import van producten juist voordelig zijn voor het klimaat, ondanks emissies uit transport. Daarbij komt dat de productie van bepaalde producten seizoensgebonden is, en in sommige maanden niet beschikbaar is Europa. Het gaat in het onderhandelaarsakkoord om verbeterde markttoegang. Met preferentiële tarieven wordt geen concurrentievoordeel gegeven ten opzichte van EU producten, wel wordt het mogelijke nadeel ten opzichte van Europese producten verkleind.
Tenslotte bevestigen beide partijen in het onderhandelaarsakkoord het urgente belang om de verplichtingen uit de Overeenkomst van Parijs te implementeren.
Kunt u bevestigen dat Europa vooral machines naar Nieuw-Zeeland exporteert en Nieuw-Zeeland vooral landbouwproducten naar Europa?
In 2021 voerde de EU ongeveer EUR 1,49 miljard aan machines uit naar Nieuw-Zeeland, iets meer dan een kwart van de totale uitvoerwaarde naar Nieuw-Zeeland aan producten van Euro 5,5 miljard. De EU importeerde voor ongeveer EUR 147 miljoen aan machines uit Nieuw-Zeeland, op een totale importwaarde van EUR 2,3 miljard dus zo’n 6,4%. Het klopt dat landbouwproducten een belangrijk deel zijn van de import vanuit Nieuw-Zeeland, namelijk EUR 1,82 miljard, zo’n 80% van de import. De EU exporteert voor EUR 766 miljoen landbouwgoederen naar Nieuw-Zeeland, zo’n 14% van haar totale export naar Nieuw-Zeeland6.
Klopt het dat de Europese import van agroproducten uit Nieuw-Zeeland 1,25 miljard betreft terwijl het omgekeerd gaat om een waarde van 524 miljoen euro? Zo nee, wat zijn de waardes dan?
Nee, zie het antwoord op vraag 5. Deze cijfers zijn afkomstig uit de Access to Markets Statistics van de Europese Unie.7
Klopt het dat studies in opdracht van de Europese Commissie aantonen dat dit akkoord stevige economische impact kan hebben voor onder andere de Europese zuivelsector?2 Bent u tevens bekend met de zorgen van Europese boerenorganisaties over concurrentie met de Nieuw-Zeelandse rund- en schaapvleessector?3
De ex-ante analyse10 en Sustainability Impact Assessment (SIA) 11 die de Commissie heeft laten uitvoeren, laat zien dat we over het algemeen een positief economisch effect voor de EU kunnen verwachten.
De analyses in de SIA zijn gebaseerd op twee scenario’s: een conservatief scenario, dat bestaat uit de afschaffing van tarieven op producten (waarvan uitgezonderd landbouwproducten), en enige liberalisering van de handel in diensten; en12 een ambitieus scenario, dat een volledige afschaffing van tarieven en quota omvat, ook voor de handel in landbouwproducten, en een vermindering van enkele niet-tarifaire belemmeringen voor niet-agrarische goederen. In deze berekeningen zijn positieve effecten door het vergemakkelijken van douaneprocedures13 en de bescherming van geografische aanduidingen14 niet meegenomen.
Binnen de SIA wordt als onderdeel van de overkoepelende analyse onder andere gekeken naar economische effecten voor de zuivelsector. In de sector analyse voor zuivel wordt geschat dat de totale productie van zuivel in de EU met 0,1 procent zal toenemen in het conservatieve scenario en met 0,1 procent zal dalen onder het ambitieuze scenario. De export zal in het conservatieve scenario stijgen met 0,2 procent, en in het ambitieuze scenario dalen met 0,1 procent. Voor Nieuw-Zeeland daarentegen is de geschatte procentuele verandering in de totale zuivelproductie –0,8 procent (conservatief) en 0,5 procent (ambitieus). De Nieuw-Zeelandse export zal in het conservatieve scenario dalen met 1 procent, en in het ambitieuze scenario stijgen met 0,9 procent.
De SIA geeft aan dat de verklaring voor deze resultaten in de scenario eigenschappen ligt. In het conservatieve scenario zal de handel in zuivelproducten niet geliberaliseerd worden, wat betekent dat de zuivelsector in Nieuw-Zeeland niet zal profiteren van de handelsovereenkomst. In het ambitieuze scenario wordt uitgegaan van volledige uitfasering van tariefquota.
De EU maakt gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Zo zijn in het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland tariefquota overeengekomen voor de zuivelproducten melkpoeder, boter, hoog proteïne wei en kaas. Deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De zorgen die door Copa-Cogeca zijn geuit over de rund- en schaapvleessector zijn mij bekend. Ook voor deze sectoren is een sector-analyse in de SIA opgenomen15. Hieruit blijkt enige verandering in productie voor met name rund- en schapenvlees in de EU (–1,4% in het ambitieuze scenario en +0,2% in het conservatieve scenario), en voor rundvlees en schapenvlees in Nieuw-Zeeland (+4,1% in het ambitieuze scenario en –0,1% in het conservatieve scenario). De SIA geeft aan dat de werkelijke stijging van de productie van rundvlees en schapenvlees (vergeleken met de huidige productie) afhankelijk is van productiecapaciteit in Nieuw-Zeeland, en naar inschatting beperkt zal zijn.
Voor rundvlees van hoge kwaliteit en schapenvlees zijn quota overeengekomen, deze worden gefaseerd over 7 jaar ingevoerd.
De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. De verwachtte effecten uit de SIA kunnen dus niet zonder meer worden overgenomen. Dat komt bijvoorbeeld door het gebruik van importheffingen en quota om gevoelige sectoren te beschermen. Het in de gaten houden van goed management en monitoring van het gebruik van de quota om marktverstoring te vermijden, zoals benadrukt door Copa-Cogeca, is belangrijk en steunt het kabinet volledig. Een ander punt is de totale impact van meerdere handelsakkoorden. De Europese Commissie heeft daarover in 2016 en 2021 een onderzoek gepubliceerd16. Het kabinet heeft in Brussel gepleit voor een zo spoedig mogelijke update van deze studie over de cumulatieve effecten van EU handelsakkoorden op landbouw, bij voorkeur voordat de Commissie het akkoord voorlegt aan de Raad. In de voorgaande studie zijn voor Nieuw-Zeeland een ambitieus en conservatief scenario opgenomen, deze kunnen dan worden vervangen door de uiteindelijke onderhandelingsresultaten.
Wat is de verwachte impact op intensivering, milieu-impact en dierenwelzijn van de veehouderij in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland?
De SIA17 wijst op een mogelijke beperkte toename van economische activiteiten in de Europese sector voor vlees afkomstig van herkauwers – rundvlees en schapenvlees – in het conservatieve scenario (0,2%), en een afname in het ambitieuze scenario (–1,4%). Voor Nieuw-Zeeland kan een omgekeerd effect optreden, en gaat het om een afname in het conservatieve scenario (–0,1%) resp. een toename in het ambitieuze scenario (4,1%)18. Het onderhandelaarsakkoord ligt tussen de gemodelleerde scenario’s in en bevat quota voor rund- en schapenvlees. De effecten op Nederlandse veehouderijen zijn niet apart van de EU gemodelleerd in de SIA.
Een mogelijke toename in productie kan gepaard gaan met een toename in uitstoot van broeikasgassen, zo blijkt uit de SIA19. In hoeverre dergelijke effecten zich materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken, de mate waarin hiervan gebruik wordt gemaakt door ondernemers en beleid gericht op het reduceren van emissies. Een grotere uitwisseling van goederen met betere milieuprestaties kan een positieve impact hebben op het mondiale klimaat door producten met lagere milieuprestaties te vervangen. In de SIA wordt dit het «technologie effect» genoemd.20 Over dierenwelzijn merkt de SIA op dat dierenwelzijnsnormen in Nieuw-Zeeland erg hoog zijn21. De SIA beveelt samenwerking met betrekking tot dierenwelzijnsnormen aan, met name met betrekking tot antimicrobiële resistentie. Het tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit is overigens alleen van toepassing op dieren die met gras zijn gevoerd, waarmee dierenwelzijn in Nieuw Zeeland verder wordt bevorderd.
De klimaatdoelen zoals vastgelegd in klimaatwetten van de EU en van Nieuw-Zeeland blijven leidend. In het onderhandelaarsakkoord wordt het belang van internationale milieuverdragen en samenwerking op het gebied van dierenwelzijn juist door de EU en Nieuw-Zeeland benadrukt.
Is het volgens u eerlijk dat Europese boeren te maken gaan krijgen met oneerlijke concurrentie vanuit Nieuw-Zeeland zodat we daar meer machines naartoe kunnen sturen?
De onderhandelaars hebben namens de EU en Nieuw-Zeeland gewerkt aan afspraken om een gelijker speelveld te verkrijgen en non-discriminatie op elkaars markt te garanderen.
Het kabinet zal een definitief oordeel over het onderhandelaarsakkoord vormen wanneer dit ter besluitvorming aan de Raad wordt voorgelegd, indachtig de afspraken van het Coalitie Akkoord. Daarbij zal een brede afweging worden gemaakt, inclusief het betrekken van de transitie van de Nederlandse landbouw, duurzaamheid, en de verwachte impact van het handelsakkoord op verschillende Nederlandse sectoren waaronder de agrarische sector. De uiteindelijke concurrentiepositie van bepaalde sectoren is een afgeleide van verschillende factoren, waaronder scholing, infrastructuur, geografische factoren en lokale regelgeving. De aanname dat het zou gaan om preferentiële toegang voor machines in ruil voor landbouwgoederen, gaat voorbij aan de reikwijdte en de aard van de afspraken in het onderhandelaarsakkoord. Hierin zijn bijvoorbeeld ook afspraken opgenomen over verbeterde toegang tot overheidsaanbestedingen voor dienstenleveranciers, is rekening gehouden met gevoelige producten en zijn vergaande afspraken op het gebied van duurzaamheid gemaakt.
Bent u het ermee eens dat het niet eerlijk is enerzijds (terecht) van de boeren te verwachten dat ze verduurzamen en zich aan de stikstofregels houden, maar aan de andere kant de deuren wagenwijd openzetten voor producten van Nieuw-Zeelandse boeren?
Ieder land produceert op eigen wijze, in grote mate bepaald door lokale omstandigheden, mogelijkheden en comparatieve voordelen. Nieuw-Zeeland kent net als EU-landen regelgeving ten aanzien van milieu, arbeid, dierenwelzijnsnormen en stikstof. Nederlandse boeren moeten aan hoge duurzaamheideisen voldoen. Het kabinet zet voor wat betreft export vooral in op de export van producten van hoogwaardige kwaliteit, en zet bij handelsakkoorden in op duurzaamheid en bescherming van gevoelige sectoren.
In het onderhandelaarsakkoord worden voor een aantal producten quota opgenomen, namelijk voor schapenvlees, rundvlees van hoge kwaliteit, boter, melkpoeder, hoog proteïne wei en kaas. Zodra de quota gevuld zijn, moeten hogere tarieven betaald worden. Uit onderzoek van de Commissie22 blijkt dat het gebruik maken van quota een goede methode is om sensitieve sectoren te beschermen. Daarnaast kent de EU een stelsel van regels dat de interne markt beschermt, maar ook weerbaar maakt. Hieronder valt de bescherming voor gevoelige sectoren en/of producten. De EU en Nederland monitoren de markten continue op verstoringen. Bij een bedreigende plotselinge toename van import, kan de EU handelsdefensieve maatregelen nemen, zoals vrijwaringsmaatregelen.
In het onderhandelaarsakkoord met Nieuw-Zeeland worden ook afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van duurzaamheid, ook specifiek in de landbouw en over de gehele productieketen. Voor het eerst is in een onderhandelaarsakkoord een hoofdstuk opgenomen over duurzame voedselsystemen. In dat hoofdstuk wordt afgesproken samen te werken op een aantal gebieden, waaronder het efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen en landbouw inputs, inclusief het verminderen van het gebruik en het risico van chemische pesticiden en meststoffen.
Hoe wordt gegarandeerd dat er geen voedsel de EU en Nederland binnenkomt met risico’s voor voedselveiligheid, zoals met hormonen, chloor of gifresten, aangezien Nieuw-Zeeland het WTO-principe hanteert van alleen reguleren als er bewijs is dat iets schadelijk is?
Handelsakkoorden doen niets af aan de sanitaire en fytosanitaire eisen (afgekort SPS) die de EU stelt aan producten die op de EU markt worden geplaatst. Deze eisen zijn gericht op zeker stellen van voedselveiligheid, dieren- en plantgezondheid. Deze eisen zijn verankerd in EU wetgeving en gelden voor alle producten die op de markt komen. Het onderhandelaarsakkoord bevestigt het zogenaamde voorzorgsbeginsel, wat inhoudt dat verdragspartijen het gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs niet zullen gebruiken als belemmering voor het treffen van maatregelen door de andere Partij bij een imminente dreiging op voedselveiligheid en/of milieu.
Welke strafmaatregelen zijn van toepassing als een andere partij bij het verdrag arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs schendt?
Indien het onderhandelaarsakkoord in de huidige vorm in werking treedt, kan een verdragspartij in het geval van gebrekkige naleving van afspraken over arbeidsprincipes of over de Overeenkomst van Parijs een geschillenbeslechtingsprocedure starten. In het uiterste geval kan deze procedure ertoe leiden dat een partij compenserende maatregelen treft, zoals het opschorten van tariefpreferenties, tegen de andere partij die in gebreke is gebleken.
Als eerste stap dient een verdragspartij consultaties met de andere partij aan te vragen. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt, kan de klagende partij een panel laten instellen. Dit panel stelt een rapport op met een oordeel over de vermeende schending en komt met aanbevelingen voor het naleven van de afspraken. Indien het panel stelt dat een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de aangeklaagde partij geacht de noodzakelijke maatregelen te nemen om aan haar verplichtingen te voldoen en de klager en nationale adviesgroep hierover te informeren. Indien de aangeklaagde partij het rapport niet kan implementeren, de klager niet informeert of het panel oordeelt dat geen maatregelen getroffen zijn of dat deze niet in lijn zijn met de relevante verdragsbepalingen, kan een tijdelijke compenserende maatregel worden ingesteld, zoals het opschorten van tariefpreferenties.
Onder welke voorwaarden is er sprake van een schending van arbeidsprincipes of het klimaatakkoord van Parijs? Kunt u een overzicht geven van welke schendingen hier concreet onder vallen? Hoe wordt gecontroleerd of er sprake is van een schending?
In het onderhandelaarsakkoord staat dat door het doorlopen van de geschillenbeslechtingsprocedure een schending kan worden vastgesteld en compenserende maatregelen kunnen worden getroffen indien de bepalingen omtrent de fundamentele conventies van de internationale arbeidsorganisatie (ILO) of over handel en klimaat niet worden nageleefd. Het gaat om de bepalingen waarin de EU en Nieuw-Zeeland overeenkomen om de fundamentele ILO-principes, zoals vastgelegd in een viertal conventies, te respecteren, bevorderen en realiseren. Wat betreft klimaat komen zij overeen om de Overeenkomst van Parijs effectief te implementeren en niet te handelen in strijd met het doel van dit akkoord noch na te laten het doel bereiken. Een schending van de bepalingen in het onderhandelaarsakkoord kan voortkomen uit gebrekkige naleving of het nalaten van de ratificatie van de internationale verdragen, het aannemen van wetgeving die principes in deze verdragen schendt of gebrekkige implementatie van maatregelen in de praktijk. Het moet gaan om een systematische schending, geen geïsoleerde casus. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst van mogelijke schendingen op te stellen, daar hiervoor ontelbare voorbeelden denkbaar zijn.
Het onderhandelaarsakkoord voorziet in een comité inzake handel en duurzame ontwikkeling dat bedoeld is om op de implementatie van het hoofdstuk toe te zien. Middels regelmatige dialoog kan het onderhandelaarsakkoord bijdragen aan samenwerking tussen de EU en Nieuw-Zeeland op het terrein van handel, arbeid en milieu. Hier kunnen ook zorgen over gebrekkige naleving aangekaart worden.
Het maatschappelijk middenveld kan ook aan naleving meewerken via zogenaamde nationale adviesgroepen waarin het onderhandelaarsakkoord voorziet en waarin bedrijven, ngo’s en vakbonden vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast geldt voor alle EU handelsverdragen dat Europese NGOs, vakbonden en burgers een klacht kunnen indienen onder het klachtenmechanisme (Single Entry Point) over o.a. vermeende gebrekkige naleving van bepalingen over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden die in werking zijn. De Europese Commissie doorloopt vervolgens een aantal stappen om deze klacht te onderzoeken en kan vervolgacties nemen23.
Welke afspraken zijn er concreet opgenomen ten aanzien van duurzame voedselsystemen? Welke doelen zijn er gesteld en binnen welk tijdsbestek moeten deze doelen zijn gehaald?
In het hoofdstuk duurzame voedselsystemen erkennen de EU en Nieuw-Zeeland dat voedselsystemen divers en context specifiek zijn. Zo spelen vele actoren een rol in het voedselsysteem met onderling verbonden activiteiten op alle onderdelen van het voedselsysteem, waaronder: de productie, oogst, verwerking, transport, opslag, distributie, verkoop, consumptie en verwijdering (zoals afval) van voedselproducten. Ook wordt het «right to regulate» benadrukt en herbevestigd, hetgeen betekent dat niets in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een verplichting om bijvoorbeeld invoervereisten te wijzigen.
Het hoofdstuk bevat bepalingen over samenwerking m.b.t. het versterken van beleid en het definiëren van programma's die bijdragen aan de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen en om gezamenlijk de transitie naar duurzame voedselsystemen te bewerkstelligen. Er worden (niet-gelimiteerd) een aantal voorbeelden van onderwerpen genoemd die besproken kunnen worden, zoals biologische landbouw, en de milieu en klimaateffecten van voedselproductie.
Er wordt een comité opgericht dat toezicht houdt op de implementatie van het hoofdstuk. Dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de EU en Nieuw-Zeeland.
Welke bindende afspraken zijn er opgenomen over de hervorming van subsidies voor fossiele brandstoffen? Wat houdt hervorming precies in?
In het onderhandelaarsakkoord verwijzen verdragspartijen naar recente verklaringen over het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies zoals het recente Glasgow pact (COP26 conclusies)24 en de plurilaterale WTO-verklaring25. In het onderhandelaarsakkoord bevestigen verdragspartijen dat ze zullen werken aan het gezamenlijk doel om fossiele brandstofsubsidies te hervormen en geleidelijk uit te faseren. Het proces van hervorming wordt niet nader omschreven, wel wordt benadrukt dat hierbij rekening zal worden gehouden met nationale omstandigheden, omdat emissiereductie uiteindelijk een nationale opdracht is. Ook zullen verdragspartijen gezamenlijk optrekken in relevante internationale fora, waaronder de WTO, teneinde de afbouw van fossiele brandstofsubsidies te bevorderen.
Nieuw-Zeeland heeft internationaal een leidende rol in de mondiale lobby voor het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstofsubsidies. In dit verband is Nieuw-Zeeland onder meer initiatiefnemer van de Friends for Fossil Fuel Subsidy Reforms, waar Nederland ook lid van is.
Hoe zijn deze afspraken anders dan de afspraken uit de COP26-verklaring over fossiele subsidies?
Met afspraken in dit onderhandelaarsakkoord bouwen de handelspartners voort op de afspraken gemaakt in Glasgow en de WTO-verklaring. De bepalingen in het onderhandelaarsakkoord verwijzen naar het Glasgow Pact en bevestigen de intentie van partijen om inefficiënte fossiele brandstofsubsidies af te bouwen. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en de hervorming van fossiele brandstofsubsidies legt en in een structuur voorziet voor samenwerking en regelmatig dialoog.
Welke fossiele subsidies gaan Nieuw-Zeeland en de Europese Unie concreet afbouwen naar aanleiding van het gesloten akkoord?
In het onderhandelaarsakkoord staan geen afspraken over de specifieke fossiele brandstofsubsidies die worden afgebouwd of over een concreet tijdspad voor het afbouwen van fossiele brandstofsubsidies. Het biedt een platform en een duidelijk kader voor verdragspartijen om samen te werken aan de opvolging van verklaringen omtrent fossiele brandstofsubsidies die zij reeds in andere fora ondertekend hebben. Deze kaders zijn van toegevoegde waarde in aanloop naar discussies over fossiele brandstof in multilateraal verband, zoals in de WTO, om bijvoorbeeld grote uitstoters en ontwikkelingslanden voldoende mee te krijgen.
In een brief aan de Kamer van 7 juli jl. is toegelicht dat Nederland bezig is met de uitwerking van beleid ter uitvoering van de hierboven genoemde verklaring en het kabinet ernaar streeft om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van het beleid aan uw Kamer te sturen. Hierover zal uw Kamer in het najaar nader geïnformeerd worden.
Binnen welk tijdsbestek moeten de fossiele subsidies «hervormd» zijn?
Zoals hierboven is uitgelegd wordt in het Glasgow Pact geen streefdatum genoemd en is in het onderhandelaarsakkoord geen afbouwpad overeengekomen. In internationaal verband zet Nieuw-Zeeland zich in voor zo snel mogelijke afbouw van fossiele brandstofsubsidies.
Zoals in de beantwoording van vraag 16 is uitgelegd, hebben zowel Nederland als Nieuw-Zeeland tijdens COP26 een verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie. De ondertekenaars verklaarden nieuwe directe overheidssteun aan de internationale fossiele energiesector voor einde 2022 te zullen beëindigen. Hierboven is ingegaan op de opvolging van het Glasgow Pact aan Nederlandse zijde.
Wat is het verwachte effect op de uitstoot van broeikasgassen volgens de duurzaamheids- en economische impact assessments?
In het conservatieve scenario wordt in de SIA door het akkoord een afname van 0,15 megaton (mT) methaan (CH4) uitstoot verwacht (– 0,419%) en een toename van 0,03 mT distikstofoxide (N2O), een toename van 0,254%. In het ambitieuze scenario van volledige liberalisering van de tarieven wordt een toename van 0,53 mT CH4 verwacht en van 0,2 mT N2O.
De SIA verwacht dat het ambitieuze scenario leidt tot verlaging van de kosten van bepaalde goederen en diensten. Dat zal weer leiden tot extra vraag en productie, en daarmee gepaard gaande emissies (bijvoorbeeld voor Nieuw Zeelands rundvlees en schapenvlees). Aan de andere kant verwacht de SIA dat het effect van toegenomen uitstoot gedeeltelijk gecompenseerd wordt door een afname van de productie in bepaalde sectoren in de rest van de wereld. Producten worden dan uit Nieuw-Zeeland geïmporteerd, in plaats van uit andere landen. Als eindeffect verwacht de SIA dat een ambitieuze handelsovereenkomst zal leiden tot een toename van de totale CH4-emissies en N2O-emissies als gevolg van toename van vraag en de daarmee gepaard gaande productie26.
In hoeverre dergelijke effecten zich daadwerkelijk materialiseren, is afhankelijk van de overeengekomen afspraken in het onderhandelaarsakkoord, de mate waarin ondernemers hiervan gebruik maken en (nationaal) beleid gericht op het reduceren van emissies.
Wordt extra uitstoot gecompenseerd door de EU en Nieuw-Zeeland en zo ja, hoe?
In het onderhandelaarsakkoord committeren verdragspartijen zich aan implementatie van milieuverdragen, waaronder met name de Overeenkomst van Parijs, en zij werken op basis van gericht beleid aan het realiseren van hun respectievelijke doelstellingen voor emissiereductie.27 Hieruit vloeit voort dat de EU en Nieuw-Zeeland beleid voeren dat gericht is op het behalen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Mogelijke effecten van het handelsakkoord doen hier niets aan af. Het totaal aan emissies van zowel de EU als Nieuw Zeeland zal dus onder de plafonds van de Overeenkomst van Parijs moeten blijven.
De Overeenkomst van Parijs is voor zowel de EU als Nieuw-Zeeland van cruciaal belang en maakt onderdeel uit van gedeelde waarden. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering. Daarmee kan het verdrag een bijdrage leveren aan het behalen van klimaatdoelstellingen.
Welke emissiereductienormen zijn er precies afgesproken? Hoe verschillen deze van de verplichting die de landen al hadden onder het klimaatakkoord van Parijs?
Er zijn geen reductienormen opgenomen in het onderhandelaarsakkoord. Het onderhandelaarsakkoord bepaalt dat partijen niet in strijd mogen handelen met het doel van de Overeenkomst van Parijs, noch mogen nalaten dit doel te bereiken. De Overeenkomst van Parijs is het eerste universele, juridisch bindende document ter bestrijding van klimaatverandering. De EU heeft zich gecommitteerd tot het reduceren van ten minste 55% van de uitstoot van haar broeikasgassen tot 2030, in vergelijking tot 1990 en klimaatneutraliteit in 2050. Nieuw-Zeeland heeft een vergelijkbare doelstelling en publiceerde 16 mei jl. het emissie reductieplan.
In het licht van de hiervoor genoemde verplichting bepaalt het onderhandelaarsakkoord onder meer dat partijen de emissie van broeikasgassen verminderen en de handel in emissies zullen promoten. Daarbij wordt de samenwerking met derde landen en internationale organisaties aangemoedigd op basis van, onder andere, de Overeenkomst van Parijs. De toegevoegde waarde is erin gelegen dat het onderhandelaarsakkoord de link tussen handel en klimaat legt en in een structuur voorzien voor samenwerking en regelmatig dialoog. Zo biedt het onderhandelaarsakkoord een platform voor het bevorderen van de Overeenkomst van Parijs. Het onderhandelaarsakkoord bevat bovendien bepalingen gericht op het stimuleren van handel in groene goederen en diensten handel door versnelde liberalisering.
Welke andere negatieve effecten voor mensenrechten, arbeid, milieu, natuur en dieren worden er voorzien in het duurzaamheidsimpactassessment (SIA)? Kunt u hier een samenvatting van geven?
De SIA geeft een overzicht van mogelijke positieve én negatieve effecten. In antwoorden op bovenstaande vragen kwamen reeds een aantal positieve effecten naar voren. Zo kan samenwerking tussen gelijkgestemde handelspartners zoals de EU en Nieuw-Zeeland de sociale en milieudoelstellingen juist bevorderen.
Ten aanzien van milieu verwacht de SIA dat handelsliberalisatie leidt tot het toenemen van de handel tussen de twee handelspartners, wat gepaard kan gaan met een toename van uitstoot van broeikasgassen (marginaal negatief volgens de SIA)28. Ten aanzien van sociale effecten (arbeid) en mensenrechten (het recht om te werken, wat gerelateerd wordt aan werkgelegenheid) verwacht de SIA dat effecten per sector verschillen. Zo wordt voor sommige sectoren een positief effect verwacht (bijvoorbeeld zuivel in Nieuw-Zeeland meer werkgelegenheid), en voor andere een negatief effect (rundvlees en schapenvlees in de EU). Met betrekking tot lonen wordt een beperkt positieve impact (Nieuw-Zeeland) en marginaal positieve impact (EU) verwacht. De SIA wijst op een verwacht positief effect op de beschikbaarheid van goederen en diensten.
Zoals reeds aangegeven, maakt de SIA gebruik van twee scenario’s om mogelijke effecten in kaart te brengen. De uiteindelijke uitkomst van onderhandelingen zal tussen de scenario’s in liggen. Het blijft daarnaast de vraag in hoeverre verwachte effecten zich materialiseren, onder andere omdat dit afhankelijk is van de mate waarin van de verlaagde tarieven in het handelsakkoord gebruik wordt gemaakt.
Welke concrete verbeteringen kunnen vrouwen, mannen en non-binaire personen in Nederland, de rest van de EU en Nieuw-Zeeland verwachten van de afspraken over gender en handel?
Op basis van de genderimpactanalyse in de SIA kan geconcludeerd worden dat een overeenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland naar verwachting een beperkt effect heeft op werkgelegenheid voor vrouwen. Zo kan de verwachte groei in productie van machines ook opgaan voor ondernemingen die geleid worden door vrouwen.29 In het onderhandelaarsakkoord zijn daarnaast bepalingen over handel en gender opgenomen met als doel het bevorderen van Womens Economic Empowermenten gendergelijkheid. Non-binaire personen worden niet expliciet genoemd in de SIA of onderhandelaarsakkoord.
Wanneer zal het Europees Parlement naar verwachting stemmen over het verdrag?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, wordt het onderhandelaarsakkoord momenteel door de Commissie juridisch opgeschoond en vertaald, om naar verwachting eind 2022 ter besluitvorming voor te leggen aan achtereenvolgens de Raad en het Europees parlement. Het is in eerste instantie aan de Raad te besluiten over ondertekening, waarna het akkoord wordt voorgelegd aan het Europees parlement. Het Europees parlement bepaalt zelf op basis van welke tijdlijn het voorstel in het EP behandeld wordt. De agendering voor stemming in het Europees parlement is vanwege deze redenen nog niet te voorzien.
Het PAX rapport betreffende foute investeringen van de ING en andere grote banken in de wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport High risk arms trade and the financial sector van PAX?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van PAX.
Hoe oordeelt u over de conclusie in het rapport dat de vijftien grootste banken in Europa, waaronder ING Group, ter waarde van bijna 90 miljard euro financiële diensten hebben verleend aan producenten die wapens leveren aan landen waar een groot risico bestaat dat deze tegen burgers worden ingezet?
Het kabinet verwacht van Nederlandse banken zoals ING dat zij, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Als transacties van een bedrijf waarin wordt belegd of waaraan een lening wordt verstrekt, niet aansluiten bij het beleid van de bank, dan behoort de bank haar invloed aan te wenden om de handelwijze van het betreffende bedrijf te veranderen. Als het bedrijf deze niet aanpast, is de beëindiging van de zakelijke relatie een uiterste middel voor de bank.
Voor de export van militaire goederen dienen bedrijven zoals Airbus en General Electric in het bezit te zijn van een geldige vergunning die verstrekt wordt door de daartoe bevoegde exportcontrole-autoriteiten. Indien een bedrijf in het bezit is van een geldige vergunning voor de export van militaire goederen, opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders. Datzelfde geldt dan voor investeringen van Nederlandse banken in de genoemde bedrijven voor activiteiten waarvoor een vergunning is verstrekt.
Het kabinet zet zich ervoor in dat er geen wapens worden geleverd die worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht in Jemen of elders in de wereld. Hierover zijn internationale afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van het Wapenhandelverdrag (ATT) en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Zowel het ATT als het Gemeenschappelijk Standpunt schrijven voor dat overheden vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen moeten weigeren wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor onwenselijke doeleinden zoals schendingen van mensenrechten en/of het humanitair oorlogsrecht, of een negatieve uitwerking hebben op conflicten. Het kabinet spreekt andere landen regelmatig aan op de noodzaak van een strikte naleving van deze afspraken. Nederland heeft dat ook gedaan naar aanleiding van het conflict in Jemen.
Deelt u de mening dat dit op gespannen voet staat met internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Banken maken hun eigen afweging of zij financiering verlenen aan de defensie-industrie, met inachtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zij behoren hierbij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De overheid houdt momenteel geen toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven. Partijen betrokken bij een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door een Nederlands bedrijf kunnen een melding hiervan maken bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen.
Hoe kijkt u aan tegen de investeringen van ING Group in de wapenproducenten Airbus en General Electric, die beide bijvoorbeeld wapensystemen hebben geleverd aan Saudi-Arabië, dat verantwoordelijk is voor allerlei oorlogsmisdaden in Jemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken, dat aan de Kamer is toegezegd, inmiddels plaatsgevonden?2 Is in dit gesprek ook uw oordeel aan bod gekomen over investeringen in genoemde producenten en de verhouding tot internationale standaarden rond maatschappelijk verantwoord ondernemen?
In de brief aan uw Kamer van 7 april 2022 (Kamerstuk 26 485, nr. 395) heb ik aangegeven dat op 1 april 2020 Minister Kaag heeft gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en vertegenwoordigers van enkele banken. In dit gesprek heeft zij onder andere gewezen op het belang van gepaste zorgvuldigheid bij zakendoen met de defensiesector. De NVB heeft toegelicht hoe de banken dit aanpakken.
Vindt u het zelf voldoende dat ING en soortgelijke banken niet investeren in specifieke wapenleveranties, maar wel in de wapenproductie in algemene zin?3
Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie, het gewenste risicoprofiel en met welke klanten zij een (zakelijke) relatie aangaan of voortzetten. Dit geldt ook voor de afweging om niet te investeren in specifieke transacties of projecten van de defensie-industrie, maar wel zakelijke leningen te verstrekken aan bedrijven in de defensie-industrie. Het kabinet ziet ook het belang van een sterke defensie-industrie, bijvoorbeeld om staten in staat te stellen zich te verdedigen op basis van het VN handvest of andere legitieme veiligheidsbehoeften na te streven. Daarnaast produceren meerdere van de in het onderzoek van PAX genoemde bedrijven niet alleen voor de defensiemarkt, maar ook voor civiele doeleinden. Toegang tot financiering – binnen de kaders van IMVO – is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van deze industrie.
Bent u het met de onderzoekers van PAX eens dat bedrijven zelf verantwoordelijk moeten worden gehouden om goed te screenen wanneer er in risicovolle sectoren wordt geïnvesteerd en dit niet op het bordje van de overheid moet worden geschoven?
Ja, onder de OESO-richtlijnen hebben bedrijven (waaronder financiële instellingen) een eigen verantwoordelijkheid om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en daarmee een eigen verantwoordelijkheid om risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen en bij hun klanten in kaart te brengen.
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen en stimuleert om deze normen na te leven. Het nieuwe IMVO is vastgelegd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Kernelement van dit beleid is wetgeving waarmee gepaste zorgvuldigheid voor een afgebakende groep bedrijven verplicht wordt gesteld.
Bent u bereid met ING Group in gesprek te gaan om, als genoemde bedrijven wapens blijven exporteren naar risicolanden, erop aan te dringen dat financiële dienstverlening aan deze bedrijven aan banden wordt gelegd? Zo nee, waarom niet?
ING maakt een eigen afweging aan welke bedrijven de bank financiële diensten verleent, met inachtneming van wet- en regelgeving en met toepassing van gepaste zorgvuldigheid. Het kabinet verwacht daarbij dat Nederlandse banken zoals ING voor hun investeringen de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met hun klanten. Om die reden zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met ING Group.
Bent u van plan de nieuwe nationale wetgeving omtrent internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen zo in te richten, dat dit niet meer mogelijk zal zijn? Zo nee waarom niet?
De nieuwe nationale wetgeving zal gebaseerd worden op het wetgevende voorstel van de Europese Commissie inzake de corporate sustainability due diligence directive. Daarmee wordt het toepassen van gepaste zorgvuldigheid voor bepaalde ondernemingen een wettelijke verplichting en wordt er ook toezicht gehouden op de naleving hiervan. In algemene zin kan het verplicht stellen van gepaste zorgvuldigheid echter niet garanderen dat de betreffende bedrijven in het geheel niet meer betrokken zullen zijn bij mensenrechtenschendingen of milieuschade. Wel worden bedrijven, in lijn met de OESO-richtlijnen, geacht bij te dragen aan herstel wanneer is vastgesteld dat zij daadwerkelijk negatieve effecten in hun waardeketens hebben veroorzaakt of daaraan hebben bijgedragen.
Belemmering van de Russische wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het artikel «Dozens of Russian weapons tycoons have faced no Western sanctions in the wake of the Ukraine invasion»?1
Het artikel signaleert dat niet alle Russische defensiebedrijven en leiders daarvan momenteel op de sanctielijst staan en wijst op inconsistenties in de toepassing van sancties op dit vlak tussen de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de EU. Het artikel geeft correct weer dat grote Russische defensiebedrijven op de sanctielijst staan, zoals de firma’s Almaz-Antey en Kalashnikov, terwijl er ook personen en entiteiten zijn die niet op de sanctielijst staan. Het kabinet wijst erop dat de EU zowel sectorale als individuele beperkende maatregelen heeft ingesteld tegen de Russische wapen- en defensie-industrie. Zo zijn er listings van bedrijven en daaraan gelieerde personen in en rond de defensie-industrie. Tevens gelden er exportverboden voor militaire goederen, dual-use technologie en andere technologieën die zouden kunnen bijdragen tot de militaire en technologische versterking van Rusland of tot de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector. Het kabinet is voorstander van aanvullende sanctiemaatregelen, maar doet geen uitlatingen over specifieke voorstellen voor nieuwe sancties. Dit ondermijnt immers mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect. Het kabinet zet zich in voor een zo goed mogelijke coördinatie op het gebied van sancties met derde landen, zoals de VS, Canada en het VK.
Klopt de stelling in het artikel dat tientallen directeuren van wapenbedrijven en minstens 14 «defensiebedrijven» uit Rusland, waarvan een aantal met naam en toenaam worden genoemd, niet onder de EU-sancties vallen? Zo ja, hoe kan dit? Bent u in dat geval bereid dit in Brussel aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het rapport «Operation Z: The Death Throes of an Imperial Delusion» van het Royal United Services Institute2, en dan met name de stelling dat veel moderne Russische wapens afhankelijk zijn van hoogwaardige elektronica geïmporteerd uit de VS, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Japan, Israël, China, Nederland en enkele andere landen?
Het kabinet is ermee bekend dat de invoer van hoogwaardige elektronica van aanzienlijk belang is voor de Russische wapenindustrie. De inzet van het kabinet is om maximale druk op Rusland uit te oefenen om de Russische agressie tegen Oekraïne te beëindigen. Om die reden gelden onder Verordening 833/2014 exportverboden voor militaire goederen, dual-use technologie en andere technologieën die zouden kunnen bijdragen tot de militaire en technologische versterking van Rusland of tot de ontwikkeling van de defensie- en veiligheidssector.
Kunt u bevestigen dat export van wapenonderdelen dan wel dual use goods naar Rusland vanuit, dan wel via Nederland sinds de invasie volledig aan banden is gelegd? Zo nee, waarom niet?
Voor Rusland is sinds 2014 een wapenembargo van kracht. Nederland handhaaft dit strikt. Er zijn sinds 2014 geen vergunningen afgegeven voor de uitvoer van militaire goederen naar Rusland, noch heeft er uitvoer vanuit Nederland plaatsgevonden.3
Omdat dual-use goederen zowel een civiele als militaire toepassing kennen, zijn sinds 2014 wel exportvergunningen verleend voor dual-use goederen met een civiel eindgebruik van niet-gesanctioneerde eindgebruikers in Rusland. Het merendeel hiervan bestond uit apparatuur en programmatuur voorzien van encryptie, noodzakelijk voor het realiseren van een beveiligde ICT-infrastructuur, waarvan het risico op ongewenst gebruik beperkt is. Sinds de gewijzigde Verordening 833/2014 van kracht is d.d. 23 februari 2022 is geen enkele vergunning verleend voor de export van dual-use goederen naar Rusland.
Is dit besproken binnen EU-gremia voor wapenexport? Zo nee, bent u bereid dit aan de orde te stellen teneinde dergelijke export naar Rusland per direct te verbieden?
In de Raadswerkgroep over conventionele wapens (COARM) is dit jaar verschillende keren gesproken over wapenexport naar Rusland. Alle EU-lidstaten hebben zich gecommitteerd tot een strikte en zorgvuldige handhaving van het bestaande wapenembargo. Daarnaast is het embargo in april 2022 verder aangescherpt, waarbij de uitzondering voor levering op basis van oude contracten voor 2014 is verwijderd.
Ook in de Raadswerkgroep over dual-use goederen (DUWP) wordt regelmatig gesproken over de implementatie en handhaving van Verordening 833/2014. Nederland staat een restrictieve lijn voor betreffende het beperkte aantal uitzondering- en afwijkingsgronden voor de export van goederen naar Rusland die zijn opgenomen in de Verordening en communiceert hier als zodanig over in de DUWP.
Wat kunt u nog meer doen om te voorkomen dat het Kremlin wapens verkrijgt?
Veel andere landen hebben niet een vergelijkbaar wapenembargo zoals dat in de EU en partnerlanden van kracht is, noch vergelijkbare criteria voor de export van wapens en/of dual use-goederen. Nederland zal in bilateraal en multilateraal verband oproepen om wel vergelijkbare maatregelen te nemen. Gezien het vetorecht van Rusland in de VN Veiligheidsraad is een universeel (VN)exportverbod op wapens naar Rusland helaas onwaarschijnlijk.
De kwetsbare positie van ouderen in conflicten, waaronder de oorlog in Oekraïne |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Falling through the cracks: older people in conflict situations» van hulporganisatie Dorcas?1
Ja.
Deelt u de mening dat ouderen in conflictsituaties een kwetsbare doelgroep zijn, die extra aandacht verdient in de Nederlandse inzet op noodhulp?
Ja, zoals in het rapport van Dorcas beschreven, zijn ouderen in conflictsituaties extra kwetsbaar door vele factoren, die per situatie kunnen verschillen. Net als andere kwetsbare of moeilijk bereikbare groepen verdienen zij aandacht van humanitaire organisaties. Bescherming van, en hulp aan mensen die worden getroffen door een noodsituatie of conflict is de kerntaak van deze organisaties. Nederland stelt met ongeoormerkte, flexibele financiering humanitaire organisaties in staat om noodhulp te verstrekken op grond van humanitaire basisbeginselen en aan de hand van hun professionele inschatting en ervaring. Zoals toegelicht tijdens het Commissiedebat Noodhulp (14 april jl.) en in de Kamerbrief over steun aan (vrouwelijke) slachtoffers van oorlogsmisdaden in Oekraïne, voert Nederland een beleidsdialoog met humanitaire organisaties, zowel direct als in multilateraal verband. Hierbij bespreekt Nederland ook de belangen van kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld sociaal-maatschappelijk geïsoleerde groepen. Nederland bevraagt de uitvoeringspartners over de manieren waarop zij deze groepen bereiken, betrekken en beschermen. Ook brengt Nederland specifieke noden ter sprake die soms over het hoofd worden gezien. Zo heeft Nederland er aan kunnen bijdragen dat in noodhulp vaker ook geestelijke en psychosociale zorg wordt meegenomen. Juist ook ouderen kunnen kampen met psychische noden, zoals in het rapport van Dorcas is beschreven.
In de Nederlandse aanpak is aandacht voor de specifieke behoeften van extra kwetsbare bevolkingsgroepen op deze manier verweven.
Deelt u de opvatting dat in een vergrijzende wereld passende (nood)hulp aan ouderen steeds belangrijker wordt?
Ja, in een veranderende wereld is het belangrijk om voortdurend in de gaten te houden of de manier waarop noodhulp wordt verstrekt nog adequaat, effectief en haalbaar is. De afgelopen jaren wordt steeds prominenter gewerkt aan manieren om getroffen gemeenschappen zelf zeggenschap te geven over de wijze waarop noodhulp wordt verstrekt. Zij weten het beste waar de meeste behoefte aan bestaat en welke ondersteuning hen in staat stelt hun leven zo goed als mogelijk weer op te pakken. Daarbij is het uiteraard van belang dat ook maatschappelijk geïsoleerde of minder mondige groepen mensen gehoord worden. Ook dat element wordt meegenomen in de ontwikkelingen van meer participatieve vormen van noodhulp en van een directere verantwoording over verstrekte noodhulp aan de getroffen bevolking zelf. Deze ontwikkelingen vinden onder meer plaats in het kader van de Grand Bargain, waarin alle soorten organisaties en overheden bijeenkomen die zijn betrokken bij het verstrekken van noodhulp, en waar Nederland actief aan deelneemt.
Hoe reflecteert u op de conclusie uit het rapport dat ouderen in noodhulp wereldwijd vaak zelfs gewoonweg vergeten worden? Deelt u de mening dat ouderen bij de verlening van noodhulp in veel gevallen een eigen aanpak nodig hebben?
De vrij stellige uitspraak in het rapport dat ouderen vaak helemaal vergeten worden bij het inventariseren van noden kan ik niet onderschrijven. Bij acute nieuwe crises is het wel zo dat eerste analyses van noden bijzonder snel en vaak onder moeilijke omstandigheden gemaakt moeten worden, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar de geconstateerde behoeften onder de getroffen bevolking in brede zin. Bij de uitwerking van de respons worden meer gegevens verzameld en plannen aangepast. En wordt nader aandacht besteed aan manieren om specifieke groepen mensen, zoals mensen met een lage mobiliteit of sociaal-maatschappelijk geïsoleerde groepen, te bereiken. Nederland is geen voorstander van een aparte aanpak, of aparte noodhulpprogramma’s voor specifieke doelgroepen, maar verlangt zoals eerder omschreven wel gerichte aandacht van humanitaire partners voor afzonderlijke groepen extra kwetsbare mensen.
Hoe worden de rechten van ouderen meegewogen in het Nederlandse beleid aangaande noodhulp en ontwikkelingssamenwerking? In hoeverre is er bijvoorbeeld sprake van maatwerk om de specifieke noden van ouderen te identificeren en beantwoorden? Kan de specifiek vereiste aandacht voor de positie van ouderen integraal onderdeel van het beleid worden? Kunt u aangeven hoe?
Nederland bespreekt in de beleidsdialoog met humanitaire partners en in internationale noodhulpfora gericht de belangen van extra kwetsbare en/of moeilijk te bereiken en te betrekken groepen mensen. Zie ook de antwoorden bij vragen 2 en 3.
Inclusie en verbetering van de positie van mensen in achtergestelde posities vormen belangrijke aandachtspunten in het Nederlandse beleid voor internationale samenwerking. Met het begrip «Leave No One Behind» als uitgangspunt, is daarbij uiteraard ook aandacht voor de positie van kwetsbare ouderen zonder hen als specifieke doelgroep te nemen. Vanuit de gedachte dat niemand buitengesloten dient te worden, is inclusie van alle groepen verankerd in het beleid.
Bent u bereid om via bestaande diplomatieke kanalen, zoals de VN, aandacht te vragen voor de kwetsbare positie van ouderen in Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals ook tijdens het Commissiedebat Noodhulp (14 april jl.) toegelicht, vraagt Nederland in uiteenlopende relevante fora aandacht voor mensen die extra getroffen zijn en extra risico lopen door de oorlog in Oekraïne. Daarbij zal, waar relevant, ook de specifieke kwetsbare positie van ouderen genoemd worden.
Bent u bereid u in te spannen dat in de onderzoeken naar mensenrechtenschendingen in Oekraïne voldoende aandacht is voor de kwetsbare positie van ouderen? Zo nee, waarom niet?
Bij onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht worden geen groepen mensen uitgesloten waarvan rechten geschonden kunnen zijn. Nederland vraagt in uiteenlopend verband geregeld aandacht voor de positie en de rechten van geïsoleerde of extra kwetsbare bevolkingsgroepen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een onderzoek dat uitwijst de bedrijvenlobby het Europese IMVO voorstel heeft beïnvloed |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u het rapport «Inside Job» van Europese lobbywaakhond Corporate Europe Observatory (CEO) gelezen?1
Ja.
Kunt u een reflectie geven op de rol, taken en doelen van de Regulatory Scrutiny Board (RSB), die volgens dit onderzoek een essentiële rol heeft gespeeld in het afzwakken van regels omtrent het Europese beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
De RSB is een raadgevend orgaan dat de Europese Commissie ondersteunt bij effectbeoordelingen en evaluaties. De RSB brengt adviezen uit over de kwaliteit van effectbeoordelingsverslagen bij de voorbereiding van nieuwe (wetgevings)initiatieven waarvan aanzienlijke economische, sociale of milieugevolgen worden verwacht. Daarnaast brengt de RSB adviezen uit over de kwaliteit van verslagen met betrekking tot belangrijke evaluaties van afzonderlijke beleidsmaatregelen of EU-wetgeving. Verder publiceert de RSB adviezen over de kwaliteit van verslagen met betrekking tot evaluaties waarbij verschillende maatregelen samen worden geanalyseerd («fitness checks»). De adviezen van de RSB bevatten aanbevelingen voor de Europese Commissie om de verslagen te verbeteren. Het RSB-oprichtingsbesluit2 bepaalt dat de leden van de RSB en het ondersteunend personeel bij de uitvoering van hun taken worden geacht onafhankelijk te handelen en dat zij geen instructies mogen vragen of aanvaarden.
Elk (wetgevings)initiatief met een effectbeoordeling moet vergezeld gaan van een positief advies van de RSB over de kwaliteit van het effectbeoordelingsverslag.3 Bij een negatief advies moet het effectbeoordelingsverslag herzien worden en opnieuw aan de RSB worden voorgelegd voordat de Commissie verdere stappen zet. Als de RSB tweemaal een negatief advies heeft gegeven, mag alleen de vicevoorzitter voor Interinstitutionele Betrekkingen en Prognoses het (wetgevings)initiatief aan het College van commissarissen voorleggen. Het college besluit over het al dan niet doorgaan met het initiatief.4
Welke partijen en belangen vertegenwoordigt het RSB volgens u in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de constatering van CEO dat de Europese Commissie onder andere heeft aangegeven dat het sterk verkleinen van de reikwijdte een direct gevolg was van de negatieve opinies van de RSB?
In overeenstemming met zijn taak, bevatten de adviezen van de RSB aanbevelingen voor de Europese Commissie om de effectbeoordelingsverslagen te verbeteren. In het geval van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) heeft de Commissie ervoor gekozen het voorstel toch door te zetten, ondanks twee negatieve opinies van de RSB. In de toelichting bij het richtlijnvoorstel motiveert de Commissie deze keuze. De Commissie geeft in het voorstel en het begeleidende Staff Working Document 5 weer welke wijzigingen zij op basis van het advies van de RSB heeft doorgevoerd. Het is aan de Europese Commissie om te bepalen in hoeverre zij de adviezen van de RSB opvolgt voor het verbeteren van de effectiviteitsbeoordelingsverslagen en de daaruit volgende (wetgevings)initiatieven.
Wat vindt u van de constatering van CEO dat de RSB ook grote invloed heeft gehad op onderdelen van het voorstel van de Europese Commissie, waaronder de gevestigde zakenrelaties en grote ruimte voor vrijwillige initiatieven, audits en contractclausules, wat heeft geresulteerd in zwakkere artikelen over aansprakelijkheid, plichten voor bestuurders en Klimaat dan oorspronkelijk gepland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het verzoek van het Deense Ministerie van Economische Zaken aan bedrijvenorganisatie Danish Industry in maart 2021 om via zusterorganisatie VNO-NCW Nederlandse ministeries te belobbyen om steun van het Nederlandse kabinet te vergaren voor het Deense non-paper over het Sustainable Corporate Governance-initiatief van de Europese Commissie?2 Hoe beoordeelt u dit verzoek van het Deense ministerie? Hoe hebben Nederlandse ministeries hierop gereageerd?
Het kabinet heeft over IMVO en (Europese) IMVO-wetgeving regelmatig contact met alle stakeholders, waaronder VNO-NCW. Het is niet bekend met het verzoek van het Deense Ministerie van Economische Zaken, noch het evenement voor ambtenaren van EU-lidstaten in maart 2021. Wel heeft het kabinet het verzoek ontvangen van de Deense overheid om het non-paper te ondertekenen, waarvan is afgezien.
Is het Ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken of aanwezig geweest bij een bijeenkomst over het voorstel van de Europese Commissie die bedrijvenorganisaties, waaronder Danish Industry en VNO-NCW, hebben georganiseerd voor ambtenaren van EU-lidstaten in maart 2021? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de constatering van CEO dat het bedrijfsleven de RSB succesvol heeft belobbyd? Is de RSB volgens u in deze situatie nog goed in staat geweest om de verschillende belangen bij de totstandkoming van IMVO-wetgeving goed te wegen?
In vraag 2 en 3 is reeds aangegeven dat bij de uitvoering van hun taken de leden van de RSB en het ondersteunend personeel volgens het RSB-oprichtingsbesluit geacht worden onafhankelijk te handelen en dat zij instructies vragen noch aanvaarden. Het kabinet kan niet beoordelen in hoeverre het bedrijfsleven al dan niet succesvol bij de RSB heeft gelobbyd, noch in hoeverre de RBS in staat is geweest verschillende belangen af te wegen.
Wilt u zich ervoor inzetten om openbaarheid te verkrijgen over de gesprekken en andere uitwisseling tussen de RSB en lobbyorganisaties van het bedrijfsleven?
Nederland zet zich sinds lange tijd samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten in voor meer transparantie omtrent de totstandkoming van wet- en regelgeving in de EU. In 2019 presenteerde Nederland samen met negen andere lidstaten het non-paper «increasing transparency and accountability of the EU» met daarin concrete suggesties ter modernisering van transparantie in de Raad en het EU-besluitvormingsproces. Deze inzet heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd, waaronder vergrote transparantie van trilogen. In september 2021 heeft Nederland samen met Duitsland en Denemarken een transparency pledge gelanceerd en in maart 2022 een online evenement als opvolging van de pledge georganiseerd. De pledge is door alle lidstaten, de bij de Conferentie over de toekomst van Europa betrokken Commissarissen, de EU Ombudsman en 50 Europarlementariërs ondertekend. De aanbevelingen uit de Conferentie over de toekomst van Europa kunnen de beleidsagenda op dit terrein verder voeden. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten voor de punten die nog niet gerealiseerd zijn uit het non-paper van 2019: herziening van de transparantieverordening; herziening van de interne Limité-richtsnoeren van de Raad, zodat minder Raadsdocumenten de Limité-markering krijgen en de Limité-markering van documenten tijdig wordt opgeheven; en toezien op snelle totstandkoming en ingebruikname van de inter-institutionele wetgevingsdatabase (One-stop IT-shop).
De RSB stelt specifiek in zijn jaarverslag van 20217 dat hij bij de uitvoering van zijn mandaat als een intern, onafhankelijk en objectieve adviseur geen adviezen zoekt of accepteert van interne of externe stakeholders of lobbygroepen. Verder is de RSB gehouden aan een aantal bepalingen die ook voor andere onderdelen van de EU gelden. Zo moet de RSB een openbaar register van zijn documenten hebben en publiceert de RSB tevens een lijst van de conceptadviezen die zijn behandeld. Onder andere via dit jaarverslag communiceert de RSB ook over zijn activiteiten en voortgang.
Kunt u in dat licht toelichten waarom het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) voor de derde keer om advies wordt gevraagd over IMVO-wetgeving, na de eerdere adviezen over hetzelfde onderwerp in 2020 en 2021?3
Naast het adviseren over wetgeving kan het ATR op verzoek van het Parlement of regering ook adviseren over beleid en regelgeving. Bij de totstandkoming van het nieuwe IMVO-beleid in 2020 en de ontwikkeling van de bouwstenen voor IMVO-wetgeving in 2021 heeft het kabinet advies gevraagd aan het ATR. De adviesaanvragen gingen in op de vraag in welke mate de regeldruk voor ondernemingen van het nieuwe IMVO-beleid en de bouwstenen IMVO-wetgeving proportioneel zouden zijn. Het is de wens van het kabinet om belanghebbenden en adviesinstanties vroegtijdig mee te nemen in de ontwikkeling van beleid en wet- en regelgeving zodat de kwaliteit ervan versterkt kan worden.
Het ATR zal wederom worden betrokken bij de totstandkoming van nationale IMVO-wetgeving. Advisering van het ATR is een vaststaand element in nationale wetgevingstrajecten. Momenteel wordt een nationaal wetsvoorstel voorbereid. Rond de zomer van 2023 wordt het voorstel naar verwachting aan uw Kamer aangeboden.
Hoe kan het ATR volgens u een afgewogen advies geven over de wenselijkheid van IMVO-wetgeving, als het college in zijn eigen woorden de regering en Staten-Generaal per definitie «adviseert [...] om de regeldruk voor bedrijven, burgers, en beroepsbeoefenaren in de zorg, onderwijs, veiligheid en sociale zekerheid, zo laag mogelijk te maken» ?4 Heeft het kabinet niet juist besloten tot de invoering van IMVO-wetgeving, omdat juist door het ontbreken van bindende regeldruk de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven ver onder de maat is?
Het mandaat van het ATR bepaalt dat het toetst op de transparantie van regeldrukeffecten. Hierbij toetst het niet op de wenselijkheid van wetgeving, maar op de vraag of ten opzichte van de doelstelling gekozen is voor de optie met de laagste regeldrukkosten. Daarnaast beziet het ATR of voldoende aandacht is besteed aan de werkbaarheid voor de doelgroep. Het is aan het kabinet om een advies van het ATR al dan niet over te nemen. Daarbij zal de regeldruk en uitvoerbaarheid voor het MKB goed in het oog worden gehouden
Hoe kan het ATR gezien de partijpolitieke kleur van de collegeleden een afgewogen, objectief en gebalanceerd advies geven over IMVO-wetgeving?
Het ATR is een onafhankelijk adviescollege. Het college wordt samengesteld op basis van bestuurlijke ervaring, relevante kennis en ervaring met regeldruk zoals die door de doelgroepen wordt ervaren. Het ATR beoordeelt of de juiste beslisinformatie voorhanden is, of in het voorstel op een juiste manier de regeldrukkosten in beeld zijn gebracht en of daarbij gekozen is voor de optie met de laagste regeldrukkosten ten opzichte van het gestelde doel. Het ATR levert hierdoor een bijdrage aan de kwaliteit van voorgestelde wetgeving.
Deelt u de mening dat het ook verstandig zou zijn dat betreffende Nederlandse IMVO-wetgeving er een organisatie moet zijn die die het kabinet adviseert of wetgeving effectief is om misstanden tegen te gaan, de toegang tot recht voor slachtoffers verbetert en in lijn is met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)?
Dit is heden het geval, zoals eerder bericht aan uw Kamer zal na de zomer van 2022 de internetconsultatie starten voor het nationale IMVO-wetsvoorstel. Deze consultatie staat open voor iedereen. Ook adviesinstanties zoals de Raad voor de Rechtspraak en het ATR zullen advies uitbrengen. Voordat het kabinet het wetsvoorstel aan uw Kamer doet toekomen zal de Raad van State een advies uitbrengen. Ook de Raad van State bekijkt de effectiviteit van het nationale wetsvoorstel.
Naast het betrekken van adviesinstanties worden bij de ontwikkeling van nationale IMVO-wetgeving stakeholders en experts betrokken. Het gaat om experts uit het bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en de wetenschap. Onder andere via formele en informele consultaties wordt advies ingewonnen over de effectiviteit van toekomstige IMVO-wetgeving ten aanzien van het tegengaan van misstanden en het verbeteren van toegang tot herstel voor slachtoffers. Dat laatste was ook een belangrijk onderwerp bij de herziening van het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten en de bijbehorende consultaties. Dit plan wordt deze zomer aan uw Kamer aangeboden. Bovendien wordt op ambtelijk niveau regelmatig kennis uitgewisseld met het secretariaat van het Centre for Responsible Business Conductvan de OESO. Ook de SER heeft geadviseerd over IMVO-wetgeving, met aandacht voor de verwachte effectiviteit en coherentie met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Bent u bereid de komende maanden in de discussies over de Europese IMVO-richtlijn de Europese Commissie te wijzen op de niet objectieve rol van het RSB in de uiteindelijke invulling van de richtlijn?
De RSB speelt de komende maanden geen rol meer bij de totstandkoming van de Europese richtlijn. Momenteel wordt het CSDDD-voorstel besproken in de Raad en het Europees Parlement. Daarna starten de trilogen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie.
Het ‘Memorandum of Understanding’ tussen het WEF en Denemarken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het «Memorandum of Understanding» tussen het World Economic Forum (WEF) en Denemarken?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft Nederland met het WEF ook een dergelijk Memorandum of Understanding gesloten?
Nee, Nederland heeft geen dergelijk Memorandum of Understanding afgesloten.
Kan de Kamer alle «Memoranda of Understanding» toegestuurd krijgen die het WEF (mogelijk) met de Nederlandse staat heeft gesloten?
Die zijn er niet.
Het bericht dat de Britten een wetsvoorstel hebben ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Brits wetsvoorstel ingediend om Brexit-afspraken Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen»?1
Ja.
Was u al eerder op de hoogte over de voornemens van de Britten om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid geeft Brexit-afspraken tussen de Europese Unie en Noord-Ierland eenzijdig te wijzigen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en wat is de inzet van de Europese Unie?
Ja, ik was van dit voornemen op de hoogte en ik heb ook actie ondernomen, net als de Europese Commissie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2 komt het VK de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland (hierna: Protocol) niet in zijn totaliteit na. Sinds het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 spreken het VK en de Commissie over volledige implementatie van de afspraken in het Protocol, met als doel om praktische oplossingen te vinden voor problemen die bij de implementatie zijn geconstateerd. Helaas hebben deze gesprekken tot dusver niet tot een oplossing geleid. In deze gesprekken werd begin dit jaar duidelijk dat de Britse regering overwoog om unilateraal maatregelen te nemen die de werking van het Protocol zouden kunnen ondermijnen. Aangezien de Commissie deze gesprekken in nauwe samenspraak met de Raad voert, hebben deze signalen mij ook bereikt. Soortgelijke signalen werden bevestigd in gesprekken met het VK, waaronder in mijn gesprekken met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. De mogelijke unilaterale maatregelen van de Britse regering werden concreet via achtereenvolgens de Queen’s Speech (Britse equivalent van de troonrede) op 10 mei jl., de verklaring van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss in het Britse parlement met de intentie om met een wetsvoorstel te komen dat wijzigingen kan aanbrengen aan de toepassing van het Protocol op 17 mei jl., en de publicatie en start van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel op 13 juni jl. De inzet van de Britse regering om het Protocol aan te passen is overigens niet nieuw. In een eerder gepresenteerd beleidsdocument van juli 20213 gaf het VK haar toekomstvisie op het Protocol, waaruit al bleek dat de Britse regering onder meer inzet op het wegnemen van de grenscontroles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
Het kabinet heeft de afgelopen periode in de EU en in de contacten met het VK zijn zorgen uitgesproken over iedere vorm van unilaterale actie en de noodzaak om te komen tot een gezamenlijke oplossing duidelijk kenbaar gemaakt. Het kabinet heeft daarbij benadrukt dat het cruciaal is dat het VK zich houdt aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Ook heeft het kabinet steun uitgesproken aan de Commissie. Het is van belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Commissie hierover hervat, temeer omdat de Commissie richting het VK heeft aangegeven dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput. Dit komt overeen met de inzet van de Commissie die gecommitteerd blijft om gezamenlijk aan oplossingen te werken voor de praktische problemen die Noord-Ierse belanghebbenden ervaren. Ik heb er zodoende tevens bij de Britse Minister van Buitenlandse zaken Truss op aangedrongen de gesprekken met de Commissie, die sinds februari jl. stilliggen, zo spoedig mogelijk te hervatten. Deze boodschap is op alle niveaus en in samenspraak met internationale partners kracht bijgezet.
Vorige maand werd al duidelijk dat de Britten de grenscontroles wilde afschaffen op goederen die naar Noord-Ierland worden verscheept, heeft u of de Europese Unie tussentijd actie ondernomen op deze berichtgeving? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen de gevolgen, met name op het gebied van handel(sbetrekkingen), voor de Europese Unie en voor Nederland zijn als dit Britse wetsvoorstel aangenomen zou worden?
De Britse regering heeft de «Northern Ireland Protocol Bill»4 op 13 juni jl. ingediend bij het Britse Lagerhuis. Het wetsvoorstel is in strijd met een groot aantal onderdelen van het Protocol, waaronder afspraken over naleving van douaneformaliteiten, controles op de goederenstroom tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland, staatssteunregels en de rol van het Europese Hof van Justitie. Het wetsvoorstel zal – indien aangenomen in deze vorm – een aanzienlijk deel van het Protocol buiten toepassing stellen. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zal naar verwachting een aantal maanden in beslag nemen. Het is op voorhand niet te zeggen of het wetsvoorstel daadwerkelijk wordt omgezet in wetgeving en hoe de finale versie van de wet eruit komt te zien. De exacte implicaties van uiteindelijke wetgeving, onder andere op het gebied van handel, zijn dus momenteel niet in te schatten.
Wel staat vast dat de intentie van de Britse regering om eenzijdig de eigen internationaalrechtelijke verplichtingen niet na te komen tot juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid leiden. Dit is zorgelijk, temeer omdat Noord-Ierse belanghebbenden bij het Protocol juist gebaat zijn bij juridische zekerheid en voorspelbaarheid. Het is daarom van groot belang dat het VK zo snel mogelijk de gesprekken met de Europese Commissie hervat om zo tot een gezamenlijke oplossing binnen de kaders van het Protocol te komen. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. De EU heeft zich het recht voorbehouden alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord door het VK te bewerkstelligen. De Commissie bereidt zich in nauwe samenspraak met de Raad voor op elk mogelijk scenario.
Wat zijn de gevolgen voor Ierland als dit Britse wetvoorstel wordt aangenomen?
Het Protocol is na jaren van intensieve onderhandelingen overeengekomen als oplossing om drie doelen te verenigen: 1) de bescherming van het Goede Vrijdag (Belfast-) akkoord, 2) het voorkomen van een harde grens op het Ierse eiland, en 3) het beschermen van de integriteit van de interne markt van de EU. Het wetsvoorstel van de Britse regering – indien aangenomen in de huidige vorm – druist in tegen de internationaalrechtelijke verplichtingen van het VK en verstoort de balans tussen voornoemde doelen. Dit is niet alleen voor Ierland, als medewaarborger van het Goede Vrijdagakkoord en direct buurland van het VK, maar voor alle lidstaten een groot punt van zorg. De EU zal zich maximaal inspannen om samen met het VK aan oplossingen te werken die de balans tussen de doelen van het Protocol weet te bewaren. Alle lidstaten, inclusief Nederland, steunen de Europe Commissie in haar aanpak en tonen zich solidair met Ierland.
Wat zijn de mogelijkheden voor de Europese Unie om deze inbreuk op de Europese interne markt te voorkomen? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2 en 3 steunt het kabinet de inzet van de Europese Commissie om de gesprekken met het VK te hervatten om zo een gezamenlijke oplossing te vinden binnen de kaders van het Protocol. Het kabinet vindt het een constructieve stap dat de Commissie de op 13 oktober jl. gepubliceerde non-papers op het gebied van Sanitaire en Fytosanitaire (SPS) goederen en douane in meer detail heeft uitgewerkt5 om richting het VK en Noord-Ierse belanghebbenden te benadrukken dat de mogelijkheden om oplossingen binnen de kaders van het Protocol te vinden nog niet zijn uitgeput en snel gerealiseerd kunnen worden. Het hervatten van de gesprekken ziet het kabinet als meest kansrijke weg om met het VK te komen tot volledige implementatie van het Protocol, waarmee de integriteit van de interne markt van de EU gewaarborgd is. Dit vereist politieke wil en maximale inzet van beide zijden. Het is in dat licht zorgwekkend dat het VK op het moment van schrijven niet bereid is om gesprekken met de Commissie over mogelijke oplossingen te hervatten.
In reactie op de start van de parlementaire behandeling van de «Northern Ireland Protocol Bill» heeft de Commissie aangekondigd om een volgende stap te zetten in de in maart 2021 gestarte inbreukprocedure vanwege het niet-nakomen van het Protocol op het gebied van vrij verkeer van goederen en reizen met gezelschapsdieren. Het gaat om het uitvaardigen van een zogenaamd met redenen omkleed advies (reasoned opinion), een formeel verzoek van de Commissie om voornoemde schendingen van het Protocol op te lossen. Indien het VK hier niet binnen twee maanden op reageert, kan de Commissie besluiten een zaak voor het Europees Hof van Justitie te brengen. Daarnaast heeft de Commissie op dezelfde dag twee nieuwe inbreukprocedures gestart, vanwege schendingen van het Protocol met betrekking tot het aanleveren van handelsdata en het bouwen en bemensen van de faciliteiten voor controles op SPS-goederen en de uitvoering van deze controles.
Het nemen van deze juridische stappen doet recht aan de gebrekkige implementatie van het Protocol door het VK in combinatie met de weigering van het VK om de gesprekken met de Commissie over de implementatie van het Protocol te hervatten. Het kabinet vindt, zoals de Commissie ook aangeeft, dat de EU zich dient te beraden op nadere stappen richting het VK, indien een gezamenlijke oplossing uitblijft. Hierbij kan worden gedacht aan het starten van nieuwe inbreukprocedures, het initiëren van een arbitrageprocedure onder het Terugtrekkingsakkoord, het beperken van beleidsmatige samenwerking met het VK of andere stappen die op basis van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst en het Terugtrekkingsakkoord mogelijk, proportioneel en effectief worden geacht. De ratificatie en implementatie van het Terugtrekkingsakkoord was immers een noodzakelijke voorwaarde voor het aangaan van een toekomstige relatie met het VK. De EU behoudt zich het recht voor alle beschikbare instrumenten in te zetten om de integriteit van de interne markt van de EU te beschermen en om de naleving van het Terugtrekkingsakkoord te bewerkstelligen.
Ik wens hierbij te benadrukken dat een gezamenlijke oplossing de voorkeur geniet. Het kabinet steunt het hierboven uiteengezette tweesporenbeleid – dialoog en druk – van de Commissie op alle niveaus, in nauwe samenspraak met internationale partners. Het kabinet hanteert daarbij de leidende principes van EU-eenheid, solidariteit, respect voor internationaal recht, zoals het nakomen van afspraken die onderdeel zijn van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, en bescherming van de integriteit van de interne markt van de EU, bij de inzet op een positief en stabiel partnerschap met het VK.
Welke mogelijke maatregelen kan de Europese Unie nemen als het Verenigd Koninkrijk de handelsafspraken eenzijdig opzegt? Wat kan Nederland doen om de Europese Unie hierin te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de Brits-Nederlandse relatie door dit voorgestelde wetsvoorstel? Bespreekt u deze ontwikkelingen met uw Britse ambtgenoot? Wat zijn de uitkomsten van de bilaterale contacten tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk over deze ontwikkelingen?
Het VK blijft ook na uittreding uit de Europese Unie een belangrijke partner en bondgenoot waarmee op pragmatische wijze wordt samengewerkt, onder andere op het gebied van handel, klimaat, en vrede en veiligheid. Het is van belang dat deze samenwerking past binnen de kaders van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst als fundament van de bilaterale relatie met het VK na de Brexit. Voor het kabinet blijft het in letter en geest nakomen van beide akkoorden van groot belang. Het wetsvoorstel van de Britse regering waarmee grote delen van het Protocol eenzijdig buiten toepassing kunnen worden gesteld, ondermijnt het wederzijds vertrouwen dat noodzakelijk is om uitdagingen op het wereldtoneel gezamenlijk aan te gaan. Nederland zet het EU-geluid dan ook in alle bilaterale contacten kracht bij door het VK op te roepen zich te houden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen die het zelf is aangegaan. Dit doe ik bijvoorbeeld ook in de bilaterale gesprekken die ik voer met de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Truss. Een verbetering van de relatie tussen EU en VK, inclusief een oplossing ten aanzien van de problemen met het Protocol, zal meer ruimte bieden om het volledig potentieel van de bilaterale relatie te benutten. Dit vereist politieke wil en maximale inspanning van alle partijen.
Klopt het dat de Britten met dit besluit ook af willen van de jurisdictie van het Europees Hof van Justitie en de betekenis hiervan?
De Britse regering stelt met dit wetsvoorstel een groot aantal aanpassingen aan de toepassing van het Protocol in het VK voor, waaronder het beperken van de rol van het Europees Hof van Justitie (hierna: EU HvJ) bij de implementatie van het Protocol. Bepalingen van het Protocol die rechtsmacht geven aan het EU HvJ in relatie tot het Protocol zouden voor het VK niet meer van toepassing zijn. Het gevolg zou onder andere zijn dat een rechtbank of tribunaal in het VK geen zaak meer aanhangig kan maken bij het EU HvJ en niet gebonden zou zijn aan uitspraken van het EU HvJ die gedaan zijn op, of na, de dag waarop de wet in werking zou treden.
Het eenzijdig wegnemen van de mogelijkheid van het EU HvJ om uitspraak te doen over de interpretatie van deze EU-regelgeving, waaronder EU-regelgeving met betrekking tot de interne markt, zorgt voor juridische onzekerheid en is in strijd met de afspraken in het Protocol. Het voornemen van de Britse regering om de rol van het EU HvJ in te perken zou aanpassing van de juridische kaders van het Protocol vergen. De Europese Commissie sluit heronderhandeling van het Protocol uit, nadrukkelijk ook met betrekking tot de rol van het EU HvJ, aangezien Noord-Ierland via het Protocol gebonden is aan specifieke onderdelen van EU-interne markt regelgeving.