Het bericht dat een werkloze straatveger nu voor 400 euro minder salaris moet straatvegen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe zou u het vinden wanneer u ontslagen wordt als wethouder of minister om vervolgens precies hetzelfde werk te moeten doen onder het wettelijk minimumloon? Vindt u het terecht dat de werkloze straatveger uit Den Haag boos is omdat hij het werk dat hij drie jaar eerder deed als straatveger nu moet doen voor 400 euro per maand minder? Zo ja, wat gaat u doen ervoor te zorgen dat deze straatveger en anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden wel eerlijk loon en een arbeidscontract krijgen? Zo nee, moet deze straatveger dit volgens u gewoon pikken en staan juichen?1
Ik heb de berichtgeving gevolgd. De beslissing over de inzet van de instrumenten om mensen aan het werk te helpen is aan gemeenten. Zij staan immers dicht bij de burger, hebben zicht op welke ondersteuning of inzet nodig is en kunnen maatwerk bieden en inspelen op lokale omstandigheden. Uiteraard is het van belang dat gemeenten de instrumenten waarbij werken met behoud van uitkering en/of een tegenprestatie aan de orde is, zorgvuldig toepassen. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders hierop te controleren. Ook kunnen bijstandsgerechtigden in bezwaar en beroep gaan en/of naar de rechter gaan.
In mijn brief van 9 april 2013 heb ik de wettelijke kaders voor werken met behoud van uitkering en tegenprestatie geschetst. In de brief staat ondermeer dat naast instrumenten die gemeenten kunnen inzetten als onderdeel van re-integratie van bijstandsgerechtigden, gemeenten sinds 1 januari 2012 over het instrument van de tegenprestatie beschikken (artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB). Dit is geen re-integratie instrument, maar betreft het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het is aan gemeenten om te bepalen wie hiervoor in aanmerking komt en welke maatschappelijk nuttige activiteiten hiervoor in aanmerking komen. Werken met behoud van uitkering kan slechts voor een beperkte periode. De inzet van participatieplaatsen is voor een langere periode mogelijk. Voor de tegenprestatie naar vermogen zijn in de wet ook kaders gesteld. De tegenprestatie mag re-integratie naar en het accepteren van betaald werk niet in de weg staan en de werkzaamheden zijn in de regel in omvang en duur beperkt.
Deze casus is aan de orde geweest in de gemeenteraad van Den Haag. Het is gebleken dat nadere informatie noodzakelijk is om deze zaak te beoordelen.
Is hier volgens u sprake van uitbuiting en verdringing? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De beoordeling van deze specifieke situatie is niet aan mij, maar aan de wethouder en de gemeenteraad en ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak goed uitvoeren.
Deelt u de mening dat de verklaring van wethouder Kool dat het hier zou gaan om werkervaring en – ritme opdoen ten behoeve van de re-integratie van de straatveger absurd en denigrerend is? Zo ja, gaat u bewerkstelligen dat de wethouder een einde maakt aan deze praktijken? Zo nee, hoe zou u het noemen wanneer een straatveger wordt ontslagen om vervolgens voor 400 euro per maand minder de straten te mogen vegen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door dit soort praktijken bijgedragen wordt aan wegwerppraktijken en de waarde van gewoon goed werk en echte beroepen zoals straatveger waar mensen van rond konden komen, kapot gemaakt wordt door in dit geval een PvdA wethouder? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van de minister in dagblad Trouw dat zijn «prioriteiten gaan over mensen echt werk geven; niet als een nummer gezien worden, maar de waarde van goed werk terugbrengen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid eindelijk wettelijke maatregelen te treffen opdat een einde wordt gemaakt aan dit soort praktijken van verdringing en armoede? Zo nee, staat u dan in deze gevallen niet voor de waarde van goed werk?
Ten aanzien van verdringing wijs ik erop dat de regelgeving voor re-integratie-instrumenten en de tegenprestatie bepalingen bevat om verdringing tegen te gaan. In het AO WWB-maatregelen van 5 juni jl. heb ik de Kamer toegezegd om in een verzamelbrief aan de gemeenten te wijzen op een juiste toepassing van de re-integratie-instrumenten. Daarnaast zal de Inspectie SZW onderzoek doen naar de uitvoering van de tegenprestatie door gemeenten in het kader van de WWB. De uitkomsten zullen daarvan in het najaar 2013 beschikbaar zijn.
Deelt u de mening van de voorzitter van de ABVAKABO dat straten vegen een vak is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit vak niet kapot wordt gemaakt en de straatveger voor dit werk gewoon een eerlijk loon en arbeidscontract krijgt?3
Zie antwoord vraag 5.
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard fotoherkenningsapparatuur inhuurt om bijstandsgerechtigden op internet op te sporen |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren om op internet vakantiefoto’s van bijstandsgerechtigden op te sporen, zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, op basis van welke wetten en regels is deze inzet gestoeld? Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering artikel 126g?1 2
Vooralsnog is niet gebleken dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inzetten voor de bestrijding van fraude met bijstand zonder vermoeden. De constatering dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren of inzetten om op het internet vakantiefoto's van bijstandsgerechtigden op te sporen, is voor zover nu bekend, onjuist. Gemeenten maken wel gebruik van Suwinet en openbare (sociale) bronnen, zoals Hyves en Facebook, bij zowel het voorkomen als het bestrijden van oneigenlijk- gebruik en/of misbruik van sociale voorzieningen. Dat gebeurt echter niet door het inhuren of gebruiken van fotoherkenningsapparatuur.
Artikel 126g in het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Hiervan is sprake indien het al dan niet heimelijk observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Daarbij is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit en het gebruik van technische hulpmiddelen bij het observeren. De officier van justitie zal daarom per geval moeten beoordelen tot welk resultaat de voorgenomen observatie met gebruik van openbare (sociale) bronnen zou kunnen leiden, om te bepalen of er sprake is van observatie in de zin van artikel 126g Sv.
Hoeveel bijstandsgerechtigden in Nederland zijn reeds gevolgd op internet met behulp van fotoherkenningsapparatuur en in welke gemeenten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van fotoherkenningsapparatuur? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?
Voor zover bekend wordt er geen fotoherkenningsapparatuur ingezet voor het opsporen van bijstandsfraude zonder vermoeden van fraude. Voor het raadplegen van openbare bronnen in het kader van toezicht en controle (bestuursrecht), is geen toestemming nodig van de officier van justitie.
Het Landelijk Kenniscentrum Handhaving ontwikkelt een drietal handreikingen «internetonderzoek», ten behoeve van gemeenten. Het betreft handreikingen over de werkprocessen, de inrichting van de ICT en de juridische kaders. In de handreikingen staan adviezen over hoe verantwoord en efficiënt om te gaan met het gebruik van internet voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, waaronder het toezicht. De handreikingen over werkprocessen en de inrichting van de ICT zijn reeds beschikbaar. De handreiking «juridische kaders» komt beschikbaar in de tweede helft van 2013.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet dergelijke hulpmiddelen?3
Indien de toepassing valt binnen artikel 126g Sv bepaalt de officier van justitie, met inachtneming van het gestelde in artikel 126g, vierde lid, hoelang de inzet van opsporingsmiddelen duurt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inhuur van fotoherkenningsapparatuur te rechtvaardigen bij de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden? Kunt u dit toelichten?
De officier van justitie beoordeelt per geval of de signalen, feiten en omstandigheden voldoende concreet zijn om een observatie te rechtvaardigen. Toepassing van artikel 126g Sv kan alleen plaatsvinden in geval van verdenking van een misdrijf.
Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur om bijstandsfraude op te sporen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake, maar fotoherkenningsapparatuur wordt, voor zover we weten, niet benut.
Acht u de inzet van fotoherkenningsapparatuur proportioneel en subsidiair en hoe verhoudt dit zich tot methodes en technieken voor opsporing van bijstandsfraude?
De beslissing tot het inzetten van fotoherkenningsapparatuur is afhankelijk van de ernst van de zaak. In het kader van de opsporing van bijstandsfraude zal dit alleen als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek worden ingezet.
Aan het werk gaan vanuit de bijstand |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin de uitzendkoepel ABU voor een «flexvriendelijke» bijstand pleit?1
Ja
In hoeverre klopt de berichtgeving dat korte baantjes of parttimewerk tot bureaucratische processen leiden als een bijstandsgerechtigde via deze route aan het werk gaat en hierna weer op de bijstand is aangewezen?
Dit knelpunt bleek eveneens uit het in juli vorig jaar door de vorige staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk (Kamerstukken II 2011/12, 30 545, nr. 115). Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerd.
Klopt het dat deze bureaucratische hobbels er toe leiden dat werklozen terugdeinzen voor uitzendwerk? Zo ja, in hoeverre ziet u een mogelijkheid om deze hobbels weg te nemen via het nog in het najaar te dienen Wetsvoorstel maatregelen op WWB-terrein en overige SZ-wetten?
Knelpunten in wet- en regelgeving en op administratief terrein kunnen ertoe leiden dat werkzoekenden terugdeinzen voor het aanvaarden van flexibel werk. Dit laat het in het vorige antwoord genoemde onderzoek van AStri ook zien. Momenteel zijn wij, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij dit onderzoek, samen met gemeenten bezig de door hen ervaren knelpunten op dit terrein te bezien, waarbij ook uitzendorganisaties zijn betrokken. Doel is de knelpunten waar mogelijk weg te nemen. Het in de vraag genoemde wetsvoorstel alsmede de vorige Verzamelwet met maatregelen op WWB-terrein zullen op een aantal punten leiden tot vereenvoudiging van regels. Overigens blijkt dat knelpunten niet alleen door rijksregelgeving worden veroorzaakt, maar dat ook voorschriften van gemeenten hieraan bijdragen. Daarnaast is voorlichting van belang, omdat soms alleen sprake blijkt te zijn van gepercipieerde knelpunten. In de SZW-verzamelbrief aan gemeenten van 9 april 2013 wordt ingegaan op (ervaren) knelpunten bij toeleiding richting flexibel werk en hoe gemeenten hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat tijdelijk werk een goede opstap kan zijn naar een vaste baan?
Ja, zie bijvoorbeeld het eerder genoemde rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk of onderzoek door bureau SEO (2010), Langdurig verblijf in de flexibele schil van de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat uitzendwerk als toegangsdeur kan bijdragen aan deelname op de arbeidsmarkt, maar dat er gewaakt moet worden voor een draaideurconstructie? Zo ja, op welke manier gaat u bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke draaideurconstructie?
Ja, de positieve bijdrage van uitzendwerk aan de arbeidsparticipatie blijkt o.a. uit de in antwoord 4 genoemde onderzoeken, waarbij uiteraard geldt dat geen sprake moet zijn van oneigenlijk gebruik. De voorgenomen maatregelen op het terrein van flexibele arbeid staan genoemd in de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg (Kamerstukken II, 2012/13, 33 566, nr. 15).
Deelt u de mening dat er bij een contract bij een payroll-bedrijf in principe geen sprake is van een duurzame opstap naar een vaste baan, aangezien de werkgever geen direct contract aangaat met de werknemer? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat werk leidt tot economische zelfstandigheid. Alle vormen van werk kunnen hieraan in beginsel bijdragen, mits wordt voldaan aan de geldende regels. In de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg is ten aanzien van payrolling afgesproken dat, naast het schrappen van de bijzondere ontslagregels voor deze contractvorm, de Stichting van de Arbeid samen met het kabinet zal bezien hoe oneigenlijk gebruik van «driehoeksrelaties» (uitzendarbeid, payrolling, contracting) kan worden tegengegaan. Het uitgangspunt daarbij is dat de rechten van de betreffende werknemers zoveel mogelijk gelijk zijn aan die van de werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij de inlenende werkgever.
De re-integratietrajecten bij sociale werkplaats IW4 voor bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het werktraject met behoud van uitkering dat de gemeente Veenendaal inzet voor bijstandsgerechtigden bij sociale werkplaats IW4 op straffe van een korting op de uitkering?1
Veenendaal hanteert in zijn beleid de volgende uitgangspunten: ondersteuning waar nodig, iedereen is naar vermogen actief, werken binnen de beschikbare financiële ruimte van het participatiebudget en de ondersteuning is gericht op stimuleren eigen kracht. De gemeente heeft de mogelijkheid om een bijstandsgerechtigde te activeren via werken met behoud van uitkering of om een tegenprestatie te vragen voor de uitkering.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden eentonig en geestdodend werk moeten verrichten dat niet of nauwelijks aansluit bij de behoeften van een bijstandsgerechtigde? Kunt u dit toelichten?
Bijstand is het vangnet, uitgangspunt is dat mensen zo snel mogelijk weer zelfredzaam zijn. Daarom moeten mensen die in de bijstand zitten actief op zoek naar werk en is alle gangbare arbeid passend. Tevens geldt dat mensen zich moeten inspannen om te re-integreren en dat de gemeente in dit verband ook verplichtingen kan opleggen. Voor werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt is een periode van diagnose en activering vaak noodzakelijk om een effectieve aanpak naar een reguliere baan te bepalen. Het staat gemeenten vrij daarbij bedrijven in te schakelen die bijvoorbeeld ook de Wsw taken voor gemeenten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van de diagnose kunnen betrokkenen vervolgens zo snel mogelijk naar een reguliere baan worden toegeleid, die het beste aansluit bij de capaciteiten en opleiding.
Bent u in zijn algemeenheid van mening dat het wenselijker is dat bijstandsgerechtigden worden gere-integreerd naar een werkplek passend bij de opleiding, werkervaring en behoefte van de persoon en niet door een werkcarrousel worden geperst zoals bij sociale werkplaats IW4 gebeurt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er bij sociale werkplaats IW4 naast bijstandsgerechtigden ook personen met een indicatie voor de sociale werkplaats instromen? Zo nee, is hier sprake van verdringing? Kunt u dat toelichten?
Naast de uitvoering van de Wsw, kunnen de gemeenten de sw-bedrijven inzetten voor andere taken zoals diagnose, begeleiding en re-integratie van bijstandsgerechtigden. Deze taken komen niet ten laste van het aan de gemeente toegekende Wsw-budget en er geen sprake is van verdringing van personen met een sw-indicatie.
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Storing UWV duurt voort»?1
UWV is getroffen door een verstoring in haar digitale dienstverlening doordat het onderdeel «mijnUWV» van de website uwv.nl van 7 januari 2013 tot en met 17 januari 2013 niet bereikbaar is geweest.
Bij het optreden van een dergelijke storing spant UWV zich maximaal in om de klant hierdoor zo min mogelijk te raken. Desondanks blijft het vervelend dat de storing lang heeft voortgeduurd.
Kunt u aangeven hoelang de storing nog zal duren?
De ernstige verstoring van de afgelopen weken is thans onder controle. UWV zal gefaseerd en gecontroleerd teruggaan naar de geheel digitale werkwijze van voorheen. Er kunnen nog kortstondige verstoringen van de dienstverlening optreden. Deze verstoringen zijn qua oorzaak niet gerelateerd aan de grote verstoring in januari.
Hoeveel mensen hebben sinds de storing gebruik gemaakt van het UWV-callcenter om zaken te regelen?
In de periode van 7 januari tot en met 23 januari 2013 is het UWV callcenter circa 43.000 geraadpleegd over zaken die normaal ook via mijnUWV kunnen verlopen. Dit betreft:
(normaal: minder dan 50 per dag)
(normaal: circa 300 per dag)
(normaal: circa 150 per dag)
(normaal: circa 500 per dag)
(normaal: minder dag 50 per dag)
Met welk percentage is het aantal gesprekken van het callcenter toegenomen in vergelijking met dezelfde periode, zonder storing, de maand ervoor?
In de laatste 2 volle weken (week 50 en 51) van het jaar hebben de UWV-callcenters totaal 287.308 aangeboden gesprekken gehad. In week 2 en 3, de periode waarin de storing plaatsvond, heeft UWV totaal 356.520 aangeboden gesprekken gehad. De toename van 287.308 gesprekken naar 356.520 gesprekken bedraagt 24%.
Hoe lang zijn de wachttijden voor het UWV-callcenter?
De storing trof voornamelijk klanten die WW zaken willen regelen. De wachttijden zijn dan ook bekeken voor het onderwerp WW in het UWV Klantcontactcentrum. In 2012 bedroeg de gemiddelde wachttijd 30 seconden. Het invoeren van BSN en het maken van een eventuele keuze in het menu (15% van de gevallen) is hier niet bij inbegrepen. In week 2 en 3 was de gemiddelde wachttijd 1 minuut en 46 seconden. Op een aantal momenten bedroeg de wachttijd meer dan 10 minuten. Dit was vooral het geval op 7, 11, 13 en 14 januari. Vanaf 15 januari is de gemiddelde wachttijd over een hele dag niet hoger geweest dan 67 seconden.
Vanaf week 4 zijn de wachttijden weer op het niveau van 2012.
Hoe zorgt u ervoor dat het UWV zo snel mogelijk zijn klanten kan bedienen?
Voor alle dienstverlening die UWV-klanten via het digitale kanaal kunnen uitvoeren heeft UWV alternatieve dienstverlening ingezet. Het gaat daarbij om schriftelijke of telefonische dienstverlening. UWV heeft op uwv.nl en mijnoverheid.nl een bericht geplaatst over deze alternatieve dienstverlening. Ook zijn klanten middels (social) media geïnformeerd.
Het Klantcontactcentrum kende tijdens de storing langere openingstijden. De capaciteit bij het Klantcontactcentrum en de divisie die belast is met de verwerking van de post is vergroot om hier geen achterstanden te laten ontstaan.
Hoe gaat het UWV in de tussentijd om met de problematiek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om gedupeerden te compenseren? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
De alternatieve dienstverlening is zodanig ingericht dat dupering van klanten wordt voorkomen door voor alle dienstverlening die digitaal verloopt een alternatief te bieden. Indien een klant door het onbeschikbaar zijn van de website van UWV niet op tijd een wijziging doorgeeft die gevolgen heeft voor de uitkering, zal UWV geen sanctie opleggen. Een compensatieregeling is derhalve niet aan de orde.
Daar er inmiddels meer klachten zijn over de dienstverlening van het UWV, waaronder ook de uitvoering van de nieuwe Wajong, wilt u het UWV hier op korte termijn op aanspreken?
Het aantal klachten over dienstverlening van UWV heeft mijn constante aandacht. Via onder andere de tertaal- en jaarverslagen word ik met regelmaat door UWV geïnformeerd over de ontwikkeling van het aantal klachten. Vooralsnog constateer ik dat het aantal klachten jaarlijks afneemt, getuige het onderstaande overzicht.
Daarnaast treft u ook een overzicht van de klachten die UWV heeft geregistreerd naar aanleiding van de storing. In 21 gevallen heeft een klachtsignaal niet tot een klacht geleid. Het signaal is dan zodanig afgehandeld door de medewerker van UWV dat dit niet tot een klacht komt.
Jaar
# 1ste 4 mnd
# 2de 4 mnd
# 3de 4 mnd
# Jaar
2010
3.831
3.197
3.521
10.549
2011
3.399
2.769
2.918
9.086
2012
2.934
2.707
–
–
Aard klacht
# klacht of klachtsignaal
website niet bereikbaar
98
inkomstenformulier WW niet bereikbaar
14
betaalspecificatie WW niet bereikbaar
10
wijzigingsformulier niet bereikbaar
5
digitaal formulier op internet niet bereikbaar
1
Jaaropgave niet bereikbaar
1
verzenden van het inkomstenformulier lukt niet
1
Klantonvriendelijk
1
Totaal
131
Hoe zorgt u ervoor dat de problemen in de dienstverlening van het UWV structureel worden opgelost?
Zie het antwoord op vraag 5 van lid Ulenbelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1302).
De storing op de website van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Storing UWV duurt voort»?1
Zie het antwoord op vraag 1 van leden Schut-Welkzijn en Potters (2013Z00932).
Hoeveel mensen hebben sinds de storing gebruik gemaakt van het UWV-callcenter om zaken te regelen?
Zie het antwoord op vraag 3 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Met welk percentage is het aantal gesprekken met het UWV-callcenter toegenomen in vergelijking met dezelfde periode, zonder storing, vorige maand?
Zie het antwoord op vraag 4 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Hoe lang zijn de wachttijden voor het UWV-callcenter?
Zie het antwoord op vraag 5 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik tevreden ben over de wijze waarop UWV de recente calamiteiten heeft opgevangen, heb ik UWV gevraagd te bezien op welke wijze kan worden voorkomen dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden van mogelijke toekomstige verstoringen.
Uit onderzoek van UWV blijkt dat het grootste gedeelte van de klanten dat in het kader van de storing op de website telefonisch contact heeft opgenomen, met maximaal 7 cent aan kosten is geconfronteerd. Dit uitgaande van lokaal tarief van 3,5 cent (verschilt per provider en vaste of mobiele telefonie) en de gemiddelde wachttijd van 1 minuut 46. Een minderheid van de klanten is geconfronteerd met een wachttijd van 10 minuten en daarmee 35 cent aan kosten.
Ik ben mij ervan bewust dat betrokkenen als gevolg van de recente verstoringen, alhoewel in veruit de meeste gevallen geringe, kosten hebben gemaakt. Niettemin ben ik van mening dat compensatie van deze kosten door UWV aan betrokkenen, los van de vraag of dit feitelijk mogelijk is, niet reëel is. De geringe kosten die de klant worden toegerekend staan niet in verhouding tot de uitvoeringskosten die gemaakt moeten worden om de klant in deze kosten tegemoet te komen.
Wilt u de gedupeerden op een andere wijze compenseren? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8 van leden Schut-Welkzijn en Potters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1300).
Bent u bereid om ook bij toekomstige storingen het telefoonverkeer naar het UWV-callcenter gratis te maken voor alle personen, die door de storing geen gebruik kunnen maken van de UWV-website? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het te laat uitbetalen van Werkloosheidswetuitkering ((WW)-uitkeringen) in december 2012 |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat een deel van de WW-uitkeringen van december 2012 pas in januari 2013 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is uitgekeerd? Zo ja, hoeveel uitkeringsgerechtigden hebben hun WW-uitkering te laat ontvangen?1
Het is juist dat een deel van de WW-uitkeringen van december 2012 begin januari 2013 is uitbetaald. Het gaat hierbij om de WW-uitkeringen over de periode van 3 tot en met 30 december 2012. Het betreft bijna 59.000 WW-uitkeringen. Het is echter niet zo dat uitbetaling te laat heeft plaatsgevonden.2
De WW is een uitkering die per vier weken wordt betaald. Aan het einde van elke week eindigt voor een deel van de totale populatie van mensen met een WW-uitkering een vierwekelijkse periode. Wettelijk is vastgelegd dat de betaling achteraf plaatsvindt (art. 33, eerste lid, WW). UWV betaalt de WW-uitkering op de eerst mogelijke gelegenheid na afloop van een vierwekelijkse periode. Zo zijn de WW-uitkeringen over de vierwekelijkse periode die eindigt op zondag 23 december 2012 betaalbaar gesteld op maandag 24 december 2012.
Gedurende de laatste dagen van elk jaar zijn, zoals gebruikelijk bij organisaties die financiële administraties voeren, alle bij UWV-systemen gesloten. UWV benut deze periode om de systemen aan te passen aan het voor het nieuwe jaar geldende regime. Het gaat daarbij om het doorvoeren van wijzigingen in wettelijke bepalingen en aanpassingen in de sfeer van inhoudingen, zoals belastingen en premies. Hoewel UWV deze sluitingsperiode zo kort mogelijk houdt, de laatste WW-betalingen hebben immers nog op 24 december 2012 plaatsgehad, betekent dit echter dat op de laatste dagen van het jaar geen betalingen kunnen plaatsvinden.
De WW-uitkeringen over de vierwekelijkse periode van 3 tot en met 30 december 2012 zouden aanvankelijk worden uitbetaald op 2 januari 2013, het eerstmogelijke betaalmoment. Door omstandigheden (zie antwoord op vraag 2) is de uitbetaling één dag vertraagd. Uitbetaling heeft uiteindelijk op 3 januari 2013 plaatsgevonden, zodat de klanten op 4 januari 2013 hun geld hebben ontvangen.
Wat is de reden voor het te laat uitbetalen van deze uitkeringen?
Per 1 januari 2013 zijn veel wijzigingen doorgevoerd in het WW-systeem. Het gaat om ondersteuning voor wetswijzigingen, maar ook om aanpassingen in de inhoudingensfeer. De combinatie van de invoering van nieuwe wetgeving en mutaties in het belastingregime heeft ertoe geleid dat in een aantal hele specifieke gevallen de uitkering niet kon worden vastgesteld. Deze verstoring had tot gevolg dat geen enkele WW-betaling gedaan kon worden. Zodra dit aan het licht kwam, heeft UWV hierover een bericht op hun website geplaatst om zo WW-gerechtigden erop te wijzen dat het geld later op de rekening zou staan. Na aanpassingen in de programmatuur zijn de uitkeringen op 3 januari 2013 door UWV betaald. De klant ontving het geld hiermee op 4 januari.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat het te laat uitbetalen van WW-uitkeringen in de toekomst niet meer gebeurt?
In het aanpassingsproces van uitkeringssystemen is ruim voorzien in garanties dat de uitkeringsvaststelling niet in gevaar komt. Aanpassingen worden grondig getest op functionaliteit en op mogelijke situaties die zich voor kunnen doen. Hierbij blijft altijd de mogelijkheid bestaan, dat een bepaalde uitzonderlijke situatie niet wordt voorzien in de test. Helaas was daarvan in dit geval sprake. Naar aanleiding van deze situatie heeft UWV het testprotocol aangepast. Door deze aanpassing wordt voorkomen dat systeemaanpassingen worden gereleased en dat de bewuste fout pas in productie blijkt.
Is het waar dat de nieuwe tarieven van de inkomstenbelasting worden gerekend over deze te laat uitbetaalde uitkeringen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb gemeld, is het niet zo dat de betreffende WW-uitkeringen te laat zijn uitbetaald. Compensatie is daarom niet aan de orde.
Welk regime op een betaling van toepassing is, wordt bepaald door het (fiscale) genietingsmoment van de uitkering (art 13a Wet op de Loonbelasting). Een uitkering wordt genoten op het moment dat deze betaalbaar, verrekend, rentedragend of vorderbaar en inbaar wordt. Dit is in dit geval het betaalmoment van de WW-uitkering. Vindt het betaalmoment in 2013 plaats, dan is wettelijk het regime van 2013 van toepassing. Dit geldt dus ook voor een in 2013 betaalbaar gestelde WW-uitkering waarin een aantal weken van 2012 is opgenomen.
Overigens gaan mensen er als gevolg van de wijzigingen in het fiscale regime in 2013 niet per definitie op achteruitgaan.
Bent u bereid deze groep uitkeringsgerechtigden te compenseren zodat zij, als gevolg van een fout van het UWV, niet minder te besteden hebben deze maand?
Zie antwoord vraag 4.
De inkomenspositie van zzp’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ZZP’ers naar voedselbank«?1
Ja.
Welke gemeenten kampen met een (sterk) vergrote toestroom van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) naar de voedselbanken?
Gegevens over het klantenbestand van voedselbanken worden door de overheid niet bijgehouden. Ook Voedselbanken Nederland heeft geen gekwantificeerd overzicht van het aantal zzp’ers dat klant is bij de voedselbank. Exacte cijfers per gemeente kan ik dus niet geven. De signalen vanuit de voedselbanken en kerkelijke organisaties zijn dat het aantal personen dat een beroep doet op de voedselbank toeneemt en dat ook het aandeel zzp’ers hierin stijgt.
Worden zzp’ers door de gemeenten gewezen op de mogelijkheden van de (bijzondere) bijstand?
De zelfstandige is degene die het meest zicht heeft op zijn/haar (financiële) situatie en wanneer en welke vorm van extra ondersteuning nodig kan zijn. Om de zelfstandige inzicht te bieden in de mogelijkheden die er zijn, is enige tijd geleden vanuit het rijk het initiatief genomen om op de website www.antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten. Hierop worden alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder ondersteuningsmogelijkheden – overzichtelijk gepresenteerd.
Het is aan gemeenten om hun burgers te informeren over de mogelijkheden die de WWB biedt (waaronder bijzondere bijstand en het Besluit bijstandverlening aan zelfstandigen). Ik heb geen signalen dat gemeenten deze verantwoordelijkheid onvoldoende zouden nemen.
In welke gemeenten kunnen zzp’ers met een laag inkomen in aanmerking komen voor kwijtschelding van lokale heffingen?
Per 1 april 2011 hebben gemeenten en waterschappen de mogelijkheid om aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen en weinig vermogen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privé-belastingen. Bij het bepalen van het recht op kwijtschelding hanteren decentrale overheden momenteel een vermogensnorm van circa € 1 450 voor een alleenstaande en circa € 2000 voor een echtpaar. Omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé vermogen, en het zakelijk vermogen dat noodzakelijk is om de onderneming te kunnen laten voortbestaan, komen veel ondernemers met een laag inkomen niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Het vorige kabinet heeft daarom toegezegd aan de Kamer (Tweede Kamer vergaderjaar 2011/12 Kamerstukken 320 315, nr. 10) dat de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» worden gewijzigd om gemeenten en waterschappen de bevoegdheid te geven, het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen niet tot het voor de kwijtschelding te toetsen vermogen te rekenen. Nadat de zogenaamde nadere regels zijn gewijzigd, krijgen decentrale overheden een reële mogelijkheid tot kwijtschelding van lokale privébelastingen voor kleine ondernemers. Ik verwacht dat gemeenten en waterschappen deze mogelijkheid zullen benutten om ondernemers die het financieel moeilijk hebben een steuntje in de rug te geven.
Kunt u aangeven hoe de inkomenspositie van zzp’ers in de afgelopen 12 maanden is veranderd ten opzichte van de periode daarvoor en wat de oorza(a)k(en) daarvan is (zijn)?
In augustus van dit jaar heeft het CBS een webmagazine-artikel over de dynamische koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in 2011 gepubliceerd. In de dynamische koopkrachtontwikkeling zijn ook veranderingen in de persoonlijke situatie zoals scheidingen, promoties en dergelijke meegenomen. Daaruit blijkt dat de koopkracht van zelfstandigen in 2011 is gedaald met circa 0,6 procent. Het CBS schrijft dat de koopkrachtverandering bij zelfstandigen traditioneel een grote spreiding kent: bij 10 procent van hen bedroeg de koopkrachtmutatie vorig jaar -34 procent of minder, terwijl bij een even grote groep de koopkracht met 29 procent of meer toenam. Ondanks de moeilijke economische situatie kon deze groep zelfstandigen hun inkomen fors verbeteren. De spreiding in de koopkrachtontwikkeling en de diversiteit van de groep zelfstandigen is dermate groot, dat het niet mogelijk is enkele oorzaken aan te geven die de mutatie van -0,6 procent adequaat duiden.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de inkomenspositie van zelfstandigen, dan wel recent onderzoek op dit gebied (Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM), Centraal Bureau voor de Statistiek) te actualiseren? Kunt u daarbij verschillende categorieën zzp’ers onderscheiden?
In het zzp-panel dat SZW in samenwerking met EIM uitvoert, worden periodiek vragen gesteld over inkomens. Er wordt onderscheid gemaakt naar verschillende groepen zelfstandigen (onder meer sector, opleidingsniveau, leeftijd). Ook de CBS-gegevens worden periodiek geactualiseerd.
Uit de cijfers van zowel CBS als EIM blijkt dat de groep zzp’ers zeer divers is: er zijn zzp’ers met een hoog inkomen en helaas ook zzp’ers die zeker in deze tijden moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Door te wijzen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand en het verruimen van de mogelijkheden om voor kwijtschelding van bijzondere belasting in aanmerking te komen worden deze zzp’ers ondersteund.
Tot slot heb ik, zoals ik naar aanleiding van mondelinge vragen van de heer Klaver (GroenLinks) d.d. 20 november jl. heb toegezegd, een brief naar de Kamer gestuurd waarbij ik kwalitatief ben ingegaan op het inkomensbeeld van zzp'ers.
Particuliere pensioenproducten en de bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht de regering het wenselijk dat er in Nederland rechtsongelijkheid bestaat doordat personen die particulier pensioenproducten opbouwen, omdat de werkgever niet voorziet in een collectieve pensioenregeling (tweede pijler), de opgebouwde pensioenrechten moeten «opeten» voordat zij aanspraak kunnen maken op een bijstandsuitkering, terwijl personen die via de werkgever meedoen aan een collectieve pensioenregeling deze pensioenrechten niet hoeven aan te spreken op het moment dat zij aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ook al in de kabinetsreactie op het SER-advies «Zzp’ers in beeld» is aangegeven, is er geen sprake van rechtsongelijkheid. In de Wet werk en bijstand (WWB) wordt iedereen gelijk behandeld. De bijstandsregeling is opgezet als uiterste vangnetregeling. Dit betekent dat men een beroep kan doen op de bijstand wanneer men niet meer over voldoende eigen middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat houdt in dat men eerst alle middelen waarover men redelijkerwijs kan beschikken moet aanwenden, alvorens een beroep op bijstand kan worden gedaan.
Bij deze vermogenstoets wordt het vermogen dat in de tweede pijler is gespaard niet meegenomen, aangezien via de Pensioenwet is geregeld dat dit vermogen pas bij pensionering beschikbaar komt. In tegenstelling tot pensioen in de tweede pijler bestaan er geen dwingendrechtelijke verboden om over de derde pijler te beschikken. Dit is de reden dat de vermogenstoets in de WWB in de praktijk vaak anders uitpakt voor pensioen dat is opgebouwd in de tweede pijler dan dat in de derde pijler. Overigens biedt de WWB de gemeenten de ruimte om op grond van het individualiseringsbeginsel te besluiten de aanwending van het derdepijlerpensioenvermogen af te stemmen op de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
In bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven dat er vooralsnog geen aanleiding is voor aanpassing van de Bijstandswetgeving. Wel doet het kabinet momenteel onderzoek naar pensioenopbouw van zelfstandigen. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan worden overwogen om nader te onderzoeken of het wenselijk is, en zo ja, hoe (zoals via welke wettelijke regeling) en onder welke voorwaarden derdepijlerpensioenvermogen buiten de vermogenstoets van de bijstand kan blijven. Dit kan ook van betekenis zijn voor werknemers die alleen particulier pensioen opbouwen.
Kan de regering weergeven hoeveel mensen geen collectieve pensioenrechten via een werkgever opbouwen, maar dit zelf regelen via particuliere pensioenproducten, zoals banksparen, kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen etc.? Kunt u dit onderverdelen in personen in loondienst en zelfstandigen zonder personeel?1
Uit het CBS onderzoek «Witte vlek op pensioengebied 2010»2 is gebleken dat in 2010 circa 9% van de werknemers (personen in loondienst) geen tweedepijlerpensioen opbouwen. Dit komt enerzijds doordat hun werkgever geen pensioenregeling aanbiedt, anderzijds omdat bepaalde werknemers niet deelnemen aan de door hun werkgever aangeboden pensioenregeling. Onbekend is hoeveel van hen in de derde pijler sparen voor een pensioen.
Cijfers over hoeveel zelfstandigen zonder personeel via particuliere pensioenproducten pensioen opbouwen, volgen uit de resultaten van het onderzoek over pensioenopbouw van zelfstandigen. Dit onderzoeksrapport wordt binnenkort aan uw Kamer gestuurd.
Is de regering alsnog – zoals ook de Sociaal Economische Raad (SER) adviseert – bereid om particuliere pensioenproducten niet aan te merken als vermogen bij de toekenning van een uitkering op grond van het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW) en een wetsvoorstel met deze strekking bij de Kamer in te dienen?2
Zie het antwoord op vraag 1. Voor de goede orde vermeld ik nog dat de IOW geen vermogenstoets kent.
Kan de regering weergeven wat de financiële consequenties zijn van een aanpassing van de vermogenstoets in het Besluit Bijstand Zelfstandigen (BBZ), de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW)?
De regering kan de gevraagde financiële consequenties niet weergeven. Die consequenties hangen namelijk af van meerdere modaliteiten, die afhankelijk zijn van de gekozen opzet van de aanpassing.
Werkloze jongeren die op reis gaan naar Schotland |
|
Malik Azmani (VVD), Ton Elias (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zeven werkloze jongeren op reis naar Schotland»?1
Ja.
Klopt het dat dit project gefinancierd wordt vanuit het Leonardo Da Vinci project van het Europese programma «Leven Lang Leren» dat uitgevoerd wordt door het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap?
Ja. Het Leonardo da Vinci programma is onderdeel van het Europese programma «Leven Lang Leren». In dat programma bestaat binnen de subsidielijn transnationale mobiliteit de categorie «People on the Labour Market». De subsidielijn richt zich op pas afgestudeerden, schoolverlaters, werkenden en werkzoekenden. Het Nationaal Agentschap voor het programma een «Leven Lang Leren» heeft Leonardo-subsidie toegekend aan Werkcenter Nederland voor projecten voor «People on the Labour Market». Een eis om in aanmerking te komen voor een Leonardo-subsidie is dat de werkstage in een ander EU-lidstaat plaatsvindt.
Kunt u aangeven waarom deze werklozen op reis naar Schotland gaan? Waarom kunnen zij in Nederland geen «inspiratie» opdoen?
Het is niet het doel van dit project om inspiratie op te doen, maar om deelnemers te ondersteunen bij het verkrijgen van een start- of arbeidskwalificatie.
Deelnemers zijn werkloze probleemjongeren die veelal hun opleiding niet hebben afgemaakt. Gebleken is dat gedurende de periode van uitzending (waarbij de deelnemer uit de eigen omgeving is) er geen terugval plaatsvindt in oude patronen; een risico dat bij deze doelgroep aanwezig is. Dit neemt niet weg, dat het kabinet van mening is dat werkloze jongeren niet per se naar het buitenland behoeven te worden gestuurd om een positief resultaat te kunnen bereiken.
In hoeverre is het volgens u een taak van Europa om zich te bemoeien met projecten voor arbeidsdeelname in lidstaten?
De EU is bevoegd om een ondersteunende rol te spelen als het gaat om het bevorderen van werkgelegenheid (artikel 3 EU-verdrag en titel IX EU-werkingsverdrag).
Gelet op de snel stijgende jeugdwerkloosheid lanceerde de Commissie in december het «Kansen voor Jongeren»-initiatief. Bij het tegengaan van jeugdwerkloosheid is de inrichting van het werkgelegenheidsbeleid echter primair een taak van nationale overheden (zie ook Kamerstuk 22 112 nr. 1355).
De belangrijkste bijdrage vanuit de EU-begroting wordt geleverd via het Europees Sociaal Fonds (ESF). Maar vanwege de ernst van het probleem worden ook andere EU-fondsen ingezet, zoals het Leven Lang Leren Programma.
Valt deze aanwending van Europese middelen voor dit project door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en door de betreffende gemeente(n) onder de criteria van de Europese subsidieverstrekking?
Ja, de subsidie in het kader van de actielijn «People on the Labour Market» is toegekend door het Nationaal Agentschap voor het Leven Lang Leren Programma. Het project is door het Agentschap getoetst aan de criteria zoals deze zijn vastgesteld door de Europese Commissie in het kader van het Leven Lang Leren Programma. Het ministerie van OCW en de Europese Commissie houden toezicht op de uitvoeringsactiviteiten van het Nationaal Agentschap.
Hoe verhoudt een inspiratievakantie zich tot het beleid van de bewindspersonen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat juist in beginsel gericht is op eigen verantwoordelijkheid van jongeren (of je gaat naar school, of je gaat aan het werk)?
Het kabinet onderschrijft dat jongeren in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het zoeken naar een baan c.q. een opleiding. Mochten zij hierin echter niet slagen, dan kunnen gemeenten jongeren hierbij ondersteunen, bijvoorbeeld met een werkstage in Nederland. Re-integratie van probleemjongeren valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.
Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk om aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde mogelijkheden te bepalen op welke wijze (maatwerk) de werkloze jongere zo goed mogelijk ondersteund kan worden naar werk of naar scholing. De tegenprestatie is overigens niet primair gericht op arbeidsinschakeling, maar op het naar vermogen verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Afhankelijk van de concrete werkzaamheden die worden verricht, zouden dergelijke werkzaamheden wel kunnen helpen om arbeidsritme op te doen.
Het kabinet onderschrijft dat gemeenten er verstandig aan doen de hun beschikbaar gestelde middelen zo effectief mogelijk in te zetten, waarbij de vraag gesteld kan worden of projecten in het buitenland aan dat criterium voldoen.
De gemeenteraad is echter in de eerste plaats verantwoordelijk om hierop toezicht te houden.
Deelt u de mening dat het voor jongeren veel beter is om arbeidsritme in Nederland op te doen, dan in het buitenland «inspiratie» op te doen? Is bijvoorbeeld de tegenprestatie naar vermogen niet een veel beter en goedkoper middel om langdurig werkzoekenden arbeidsritme te laten opdoen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bent u bekend met andere voorbeelden van gemeenten die werklozen gratis op vakantie sturen?
Het kabinet is bekend met één eerder soortgelijk project dat eveneens vanuit het werkplein Eemsdelta was geïnitieerd. Ook daar is overigens geen sprake van een vakantie.
Deelt u de mening dat gemeenten er voor moeten zorgen dat werklozen hun vaardigheden en opleiding op niveau brengen en hen daar eventueel bij te helpen, in plaats van hen op vakantie te sturen?
Nee, jongeren zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het zoeken van een baan c.q. een opleiding. Als zij hiertoe niet in staat blijken, kunnen gemeenten jongeren hierbij ondersteunen.
Bent u bereid de middelen die aan de betreffende gemeente zijn verstrekt terug te vorderen nu zij er kennelijk «zinloze en averechtse» activiteiten van financieren?
Het betreft EU-middelen, die door het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren worden beheerd en op grond van Europese subsidievoorwaarden zijn toegekend. Het is daarom niet mogelijk voor het rijk deze middelen terug te vorderen.
Aangezien het project nog loopt kunnen op voorhand geen conclusies worden getrokken over de resultaten van de werkstage.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten langdurig werklozen niet meer belonen met een vakantie, maar hen er toe aanzetten om aan het werk te komen?
Zie antwoord vraag 10.
De werkwijze van de gemeente Montfoort om goed bemiddelbare uitkeringsgerechtigden te detacheren met behoud van uitkering |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de werkwijze van de gemeente Montfoort om goed bemiddelbare werkzoekenden met een bijstandsuitkering met behoud van uitkering te detacheren naar reguliere werkgevers waarbij de uitvoerder het Wsw-bedrijf de Sluisgroep is?
Ik heb kennis genomen van het raadsvoorstel van de gemeente Montfoort om uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering werkervaring te laten opdoen.
Het college van B&W en de gemeenteraad hebben zelf taken en bevoegdheden in deze op grond van de wet. De gemeente kan binnen de wettelijke kaders van de WWB bepalen op welke wijze zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ondersteunt bij het vinden van regulier werk. Bijvoorbeeld door een Work First aanpak, proefplaatsing bij een werkgever of werken op een participatieplaats. In voorkomende gevallen kan daarbij ook sprake zijn van het betalen van een vergoeding door de inlenende organisatie. De gemeente zal bij de keuze van het instrument dat wordt ingezet rekening houden met de afstand tot de arbeidsmarkt van de betrokken mensen. Het uitgangspunt daarbij is, dat mensen met een uitkering zo snel mogelijk naar regulier werk worden toegeleid. De gemeente heeft ook een financieel belang bij de uitstroom naar regulier werk.
In algemene zin geldt dat een selectieve inzet van re-integratiegeld verstandig is. Inzet van middelen op mensen die zelf aan de slag kunnen komen is niet doelmatig. De beoordeling van keuzes van het college van B&W is aan de gemeenteraad.
In algemene zin geldt dat bijstand niet dient te worden verleend aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het is zowel voor mensen zelf als gemeenten zeer onvoordelig om onnodig of onnodig lang te werken met behoud van uitkering. Regulier werken levert een werknemer meer op dan een uitkering. Gemeenten benadelen zichzelf financieel als ze uitkeringen betalen aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Hoe beoordeelt u de oplossing van de gemeente Montfoort om de inleenvergoeding die deze goed bemiddelbare werkzoekenden opleveren, te gebruiken voor de trajectkosten en de tekorten op het Wsw-budget?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het, waar het arbeid betreft, betaling moet plaatsvinden op basis van het minimumloon of het bij de functie behorende loon volgens de van toepassing zijnde cao?
Beloning voor arbeid dient overeenkomstig wet- en regelgeving plaats te vinden. Naast de Wet op het minimumloon en CAO afspraken, geldt evenzeer dat wet- en regelgeving voorziet in mogelijkheden om (tijdelijk) te werken met behoud van uitkering. Bijvoorbeeld voor mensen die het niet zelfstandig lukt om regulier werk te vinden en ondersteuning van de gemeente nodig hebben.
Deelt u de mening dat het contra legem is om goed bemiddelbare werkzoekenden langdurig bijstand te verlenen terwijl ze werkzaam zijn bij een reguliere werkgever (waaronder een Wsw-bedrijf)?
Over het al of niet in overeenstemming zijn met de wet van een hypothetische casus kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat bijstand niet dient te worden verleend aan mensen die zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zie het antwoord bij vraag 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt wanneer goed bemiddelbare werkzoekenden gaan werken met behoud van uitkering op een reguliere arbeidsplaats?
Zoals hiervoor aangegeven, kan een gemeente mensen (tijdelijk) laten werken met behoud van uitkering. De gemeente moet daarbij voorkomen dat er verdringing ontstaat. Zie tevens het antwoord bij vraag 1 en 2.
Bent u van plan actie te ondernemen tegen dit soort praktijken en de praktijk van de gemeente Montfoort in het bijzonder? Zo ja, welke actie?
Nee, zie tevens het antwoord bij vraag 1 en 2
Kunt u aangeven in hoeverre deze praktijk zich bij meerdere gemeenten voordoet? Zo nee, bent u genegen daar een onderzoek naar te laten instellen?
Hierover is geen informatie beschikbaar. De invulling van het gemeentelijk re-integratiebeleid is een verantwoordelijkheid van het college van B&W. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad.
Het afwijzen door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van een vergoeding voor deeltijd WW bij een paardenhouder die ter voorkoming van besmetting van andere paarden met de neurologische vorm van rhinopneumonie (EHV1 virus) zijn bedrijf heeft gesloten |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aanvraag van manegebedrijf voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 heeft afgewezen?1
Het ministerie van SZW heeft de aanvraag voor werktijdverkorting op basis van artikel 8 BBA getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Beleidsregels Ontheffing verbod van werktijdverkorting 2004. De toetsing heeft uitgewezen dat niet aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing werd voldaan.
Is hier geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend? Zo neen, waarom niet?
Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale bedrijfsrisico kunnen worden gerekend. Het risico op het ontstaan van dierziekten is inherent aan het houden van dieren.
In dit geval wordt dit nog eens onderstreept door het feit dat de Sectorraad Paarden (SRP) in de Agenda Infectueuze Ziekten Paard heeft aangegeven dat rhinopneumonie endemisch aanwezig is in Europa en dat het virus jaarlijks wel ergens de kop opsteekt. De omvang blijft meestal beperkt. Het vóórkomen van rhinopneumonie wordt gezien als normaal bedrijfs- en/of ondernemersrisico. De Agenda is op 22 december 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 683, nr. 100 en bijlage).
Is het niet merkwaardig dat alleen van de calamiteitenregeling gebruik kan worden gemaakt als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stil gelegd?
De stelling dat alleen ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kan worden gegeven als de productie van een bedrijf door een overheidsmaatregel geheel of gedeeltelijk wordt stilgelegd, is niet juist. Recentelijk is naar aanleiding van een incident met een sluis in het Twentekanaal ontheffing verleend.
In een aantal gevallen leiden overheidsmaatregelen er mede toe dat de bedrijvigheid in ondernemingen vermindert. Als van dergelijke overheidsmaatregelen sprake is, kan dat leiden tot het oordeel dat de vermindering van bedrijvigheid redelijkerwijs niet tot het normale ondernemersrisico kan worden gerekend. Als ook aan de overige voorwaarden van de regeling wordt voldaan, zal een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting kunnen worden verleend. Daarbij kan men denken aan overheidsmaatregelen bij dierziekten die leiden tot een gehele of gedeeltelijke stillegging van de productie, de verwerking of het vervoer van al dan niet besmette dieren (MKZ-crisis en varkenspestcrisis). Een ander voorbeeld is de ontruiming van de Betuwe in 1995 wegens hoog water en het risico van dijkdoorbraak. De effecten van de calamiteit beperken zich dan niet tot een enkele onderneming, maar hebben een plaatselijke of regionale uitstraling.
Vindt u dat in dit geval dit bedrijf – dat bij het vermoeden op besmetting voorbeeldig heeft gehandeld door onmiddellijk hun activiteiten te staken en het bedrijf af te sluiten voor derden om verpreiding van het gevaarlijke virus onder paarden te voorkomen – alsnog in aanmerking dient te komen voor deeltijd-WW, gezien ook het advies en commentaar van de Gezondheidsdienst voor Dieren die spreekt van «voorbeeldgedrag»? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo neen, waarom niet?2
Rhinopneumonie is een bedrijfsgebonden aandoening en verspreidt zich alleen via direct contact. Het virus is goed te beheersen door maatregelen te nemen op het individuele bedrijf, zoals in dit geval is gebeurd. Het betrokken bedrijf heeft goed gehandeld door dergelijke maatregelen te nemen. Dat neemt niet weg dat hier sprake is geweest van een normaal ondernemersrisico en dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing van het verbod op werktijdverkorting.
WW-uitkering aan ex-SHB werknemers en hun pensioen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat voormalige werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB geen keuze hebben voor wat betreft de ingangsdatum van hun pensioen, omdat de werkgever omstreeks het faillissement heeft nagelaten de pensioenleeftijd te verhogen naar 65 jaar?1
Ja.
Acht u het terecht dat voor 60 jarigen nu de WW-uitkering gekort dreigt worden met de pensioenuitkering? Zo ja waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat pensioen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Deze regel is ook van toepassing op de situatie van de voormalig werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB. Er is geen reden om hiervan af te wijken.
Acht u het te verdedigen dat bedrijven die destijds gebruik maakten van de regeling voor deeltijd-WW geen terugstortingen hoefden te doen toen ze weer winst gingen maken en werkloze havenwerkers van hun pensioen wel «terugstortingen» moeten doen? Zo ja, waarom?
Ja. De vergelijking tussen bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de regeling voor deeltijd WW en «terugstortingen» van het pensioen van de werkloze havenwerkers gaat niet op. De regeling voor deeltijd-WW was een tijdelijke regeling met het doel de werkgevers en werknemers de mogelijkheid te bieden om een periode van onverwachte en scherpe vraaguitval te overbruggen door de werktijd van werknemers tijdelijk te verkorten. Uitgangspunt hierbij was dat het dienstverband werd voortgezet. Dit betreft een hele andere situatie dan de werkloze havenwerkers.
Wilt u in overleg treden met FNV-Bondgenoten sector Havens en de uitvoerder van de pensioenregeling om tot een oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De betreffende regeling heeft een arbeidsvoorwaardelijk karakter. Het is aan werkgevers en werknemers om daar afspraken over te maken. Als minister heb ik daarbij geen enkele rol.
Gratis fietsen voor werklozen in Rotterdam |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gratis fiets werklozen Rotterdam»?1
Ja.
Bent u van mening dat van de uitkering te weinig prikkel uitgaat voor werklozen om scholing te volgen of aan de slag te gaan? Zo nee, kunt u uitleggen waarom in Rotterdam werklozen extra worden «beloond» en nog wel vooraf?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de prikkelwerking die uitgaat van het verschil tussen uitkering en salaris te versterken, onder meer door de wetsvoorstellen tot aanpassingen in de WWB en het voorkomen dat de bijstand hoger wordt dan het minimumloon (afbouwen dubbele heffingskorting).
Mensen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om werk te vinden en te houden. Als dat om welke reden dan ook niet lukt en iemand een uitkering ontvangt, dan gelden de daarmee verbonden plichten.
Ik vind dat gemeenten de bijstandsuitkering moeten intrekken als mensen niet voluit meewerken om weer aan de slag te komen. Bijvoorbeeld als ze aangeboden werk weigeren, niet actief zoeken naar werk of zich niet inspannen om belemmeringen voor het vinden van werk weg te nemen. De WWB biedt gemeenten de ruimte om sancties op te leggen indien de verplichtingen niet of onvoldoende worden nageleefd.
De wethouder Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Rotterdam heeft de leden van de commissie voor Maatschappelijke Ondersteuning, Volksgezondheid, Sociale Zaken en Participatie van de gemeente Rotterdam op 5 december 2011 schriftelijk geïnformeerd betreffende de «gratis fiets voor werkloze Rotterdammers». Dit naar aanleiding van een artikel in De Telegraaf over het re-integratiebedrijf Challenge Sports. Dit bedrijf heeft aanvullend op de afspraken met de gemeente Rotterdam zoals vastgelegd in een lopend contract gemeend degenen die uit het traject doorstroomden naar werk te moeten belonen met een fiets ter waarde van 400 euro. In de brief van 5 december geeft de wethouder nadere informatie over de samenwerking tussen de gemeente en het re-integratiebedrijf. De wethouder van Rotterdam geeft daarin aan dat de fiets, in tegenstelling tot wat in het artikel in de Telegraaf wordt gesteld, alleen verstrekt wordt aan klanten die een baan hebben aanvaard. Ook stelt dat wethouder vast dat hij dit soort aanvullende beloningen in principe niet wenselijk acht. Het is immers de verantwoordelijkheid van iedere burger om zo snel mogelijk, waar nodig met ondersteuning van de gemeente, zelfstandig in het dagelijks onderhoud te kunnen voorzien. Dat spreekt vanzelf en behoeft dus geen beloning. De wethouder meldt verder dat hij afspraken heeft gemaakt met het betreffende bedrijf om voortaan vooraf over dit soort initiatieven af te stemmen.
Hoe wordt voorkomen dat de fiets, ter waarde van 400,– direct wordt doorverkocht, waardoor de werkloze extra inkomsten heeft?
Zoals de wethouder aan de gemeenteraad van Rotterdam heeft laten weten, heeft het betreffende re-integratiebedrijf alleen een fiets verstrekt aan mensen die een baan hebben aanvaard. Omdat de betrokkene dan geen uitkering meer heeft, is doorverkoop van de fiets niet een voor de uitkering relevant feit.
Wie controleert of de uitgifte van gratis fietsen leidt tot minder uitkeringen? Hoever gaan we met het verspillen van gemeenschapsgeld? Nu gaat het om het uitdelen van een gratis fiets, straks een bromfiets en daarna wellicht een auto?
De wethouder heeft in zijn brief gemeld dat het verstrekken van fietsen door het bedrijf uit eigen middelen is betaald aan mensen die een baan hebben aanvaard, en dus niet uit het participatiebudget. Controle of dit leidt tot minder uitkeringen of het zich houden aan afspraken is derhalve niet aan de orde.
Kunt u aangeven of werklozen de fiets weer in moeten leveren zodra men zich niet aan de afspraak houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven uit welk budget dit bekostigd zal worden? Gaat dit ten koste van het re-integratiebudget? Hoe legt u dit uit aan de hardwerkende Nederlanders die niets kado krijgen? Onderschrijft u dat het op deze manier besteden van re-integratiemiddelen direct moet stoppen en weer moet worden ingezet waarvoor het echt bedoeld is namelijk het begeleiden van mensen richting een baan? Zo nee, waarom niet?
Uit de brief van de wethouder blijkt dat de fietsen worden verstrekt uit eigen middelen van het bedrijf en dus niet uit het participatiebudget.
De plannen van de gemeente Vaals om burgers zonder inkomen te weren en de reactie van de EU daarop |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil opheldering over plannen Vaals1» en het bericht dat Vaals EU-burgers zonder inkomen wil weren2? Zo ja, wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten. De Europese Commissie heeft mij een brief gestuurd, waarin de Commissie aangeeft zich zorgen te maken over het voornemen van de gemeente Vaals om EU-burgers die niet kunnen voorzien in hun eigen inkomen, geen verblijfsrecht meer toe te kennen.
De situatie zoals beschreven in de door u genoemde artikelen over de gemeente Vaals is een voorbeeld van de knelpunten die ik in mijn brief van 14 april 2011 heb geschetst over het vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten3. In deze brief heb ik een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om deze tegen te gaan.
Wat vindt u van de omstandigheid dat in de gemeente Vaals een onevenredig groot deel van de bevolking een beroep doet op het sociale vangnet van de gemeente (ongeveer driehonderd mensen op een bevolking van een kleine tienduizend mensen) en dat negen procent van de nieuwe inwoners meteen een bijstandsuitkering aanvraagt? Wat vindt u verder van de omstandigheid dat het in 40% van de gevallen om burgers van lidstaten van de Europese Unie (EU) gaat, vooral om Polen en Roemenen?
Situaties zoals geschetst in uw vraag zijn onwenselijk. De Wet Werk en Bijstand (WWB) biedt een tijdelijke inkomensondersteuning in een situatie waarin dit echt noodzakelijk is. Zoals bekend is het een van de speerpunten van dit kabinet om de eigen verantwoordelijkheid van bijstandsgerechtigden en hun deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met de gemeente Vaals wordt onderzocht hoe het beroep op bijstand teruggedrongen kan worden.
Zijn er aanwijzingen dat het Nederlandse sociale stelsel een aanzuigende werking heeft op personen uit Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landers) Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Om de migratie uit de MOE-landen nu en in de toekomst in goede banen te leiden en een beroep op het Nederlandse sociale stelsel te beperken, heb ik in mijn brief van 14 april een breed pakket van maatregelen aangekondigd.
Begrijpt u dat de gemeente Vaals zoekt naar oplossingen om deze instroom van EU-burgers die een beroep willen doen op het sociale vangnet in te perken? Wat is uw opvatting over het voornemen van Vaals om per 1 september 2011 alleen nieuwe inwoners in de gemeente in te laten schrijven, indien men kan aantonen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien met een beroep op een Europees richtlijn uit 2004?
Het zoeken naar oplossingen door de gemeente Vaals om de instroom van EU-burgers in de bijstand te beperken past in het beleid dat ik in mijn brief 14 april heb uiteengezet om de regels voor verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand aan te scherpen. Thans informeren de gemeenten de IND achteraf indien een vreemdeling bijstand is toegekend; de IND beoordeelt vervolgens of dit beroep op bijstand gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het verblijfsrecht. Ik bereid een wetsvoorstel voor dat regelt dat – in voorkomende gevallen – vreemdelingen (EU-burgers en vreemdelingen van buiten de EU) pas in aanmerking komen voor bijstand, nadat de rechtmatigheid van het verblijfsrecht – juist vanwege het beroep op bijstand – door de IND is vastgesteld. Totdat er duidelijkheid is over de rechtmatigheid van het verblijfsrecht wordt de aanvraag van bijstand aangehouden.
Ik ben, samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), in gesprek met de gemeente Vaals in hoeverre maatregelen die ik in de brief van 14 april heb aangekondigd nu al kunnen worden ingezet om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. In het bijzonder betreft dit de regels over verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand. Belangrijk hierbij is dat gemeenten bijstandsverlening aan vreemdelingen melden bij de IND, zodat de IND kan onderzoeken of de bijstandsverlening gevolgen heeft voor het verblijfsrecht. Tot dusverre heeft de IND van de gemeente Vaals circa 10 meldingen ontvangen van EU-burgers die een bijstandsuitkering genieten.
Wat vindt u van het feit dat de EU Nederland meteen om opheldering vraagt, terwijl de Belgische gemeente Plombières al langere termijn de Europese richtlijn hanteert dat nieuwe inwoners zich alleen kunnen inschrijven als ze in het eigen onderhoud kunnen voorzien?
Ik begrijp dat de gemeente Plombières in nauwe samenspraak met de Europese Commissie een inschrijvingsbeleid voert dat blijft binnen de grenzen van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen. In dit verband is het niet bijzonder dat de Europese Commissie ook interesse toont in de ontwikkelingen in Vaals.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat iemand die niet of nauwelijks heeft bijgedragen aan de Nederlandse economie toch recht kan krijgen op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en zich in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ik deel uw mening en ben bereid waar mogelijk te voorkomen dat in het genoemde geval een recht ontstaat op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand. Een wijziging van het EU verdrag is hiervoor niet nodig. In de brief van 14 april heb ik aangegeven Europees in te zetten op aanpassing van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen (2004/38).
Deelt u daarnaast de opvatting dat het ongewenst is als iemand, die slechts een beperkt deel van zijn totale arbeidsverleden in Nederland gewerkt heeft, toch een werkloosheidsuitkering kan krijgen op Nederlands niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en indien nodig u in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ja, ik deel uw mening. Zoals toegezegd in mijn brief van 14 april zal het kabinet nader onderzoeken of het wenselijk is de samentellingsbepaling uit Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels en de daarmee verbonden berekeningssystematiek voor de hoogte van de uitkeringen in Europees verband te bespreken.
Belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het UWV |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling bij een leidinggevende van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), die tevens directeur is van een commercieel bedrijf waaraan het UWV onderhands opdrachten verstrekt?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre dit bericht waar is en of de Raad van Bestuur van het UWV van deze situatie op de hoogte was?
Ja, de Raad van Bestuur van het UWV was op de hoogte.
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Welke regels en beperkingen gelden er binnen het UWV voor commerciële nevenactiviteiten van medewerkers? Welke regels gelden er voor de inhuur van extern personeel en het uitbesteden van werkzaamheden? In hoeverre handelt de betreffende leidinggevende binnen de geldende regels?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
Zijn de regels en beperkingen die het UWV hanteert ten aanzien van commerciële nevenactiviteiten van medewerkers scherp genoeg om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen en de integriteit van de organisatie te waarborgen? Ziet u aanleiding om bij het UWV aan te dringen op het aanscherpen van de regels?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen om aan de (mogelijk) ongewenste situatie bij het UWV een eind te maken? Wordt daarbij overwogen om de Rijksrecherche in te schakelen, gelet op de integriteit van de overheid die in het geding is?
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
Het bericht dat één van de leidinggevenden van het UWV een eigen ICT-bedrijf heeft dat personeel detacheert bij het UWV |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat één van de leidinggevenden, die zich bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met ICT bezighoudt, tevens een eigen ICT-bedrijf heeft, dat personeel detacheert bij het UWV?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat het UWV bij het bedrijf van deze leidinggevende personeel inhuurt om werkzaam te zijn bij het UWV? In hoeverre is het waar dat het UWV, via een ander particulier bedrijf, ook nog personeel van het bedrijf van de leidinggevende inhuurt? Of is er sprake van een andere constructie? Zo ja, welke? Hoe beoordeelt u deze constructies? In hoeverre is er sprake van schending van integriteit bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV? In hoeverre is er sprake van strafbare feiten bij of wel de leidinggevende, of wel het UWV?
Vanaf 2006 tot 1 juli 2010 was de betrokkene als externe deskundige door het UWV ingehuurd om als programmamanager leiding te geven aan een ICT project. In 2010 heeft het UWV de inhuur beëindigd van een groot aantal externe ICT-partijen, om het aantal externen en de kosten terug te dringen.
Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Het UWV stond op dat moment voor een grote ICT-opgave. De specifieke kennis en ervaring van de betrokkene was essentieel om op goede en verantwoorde manieren oude systemen, zoals die nog functioneerden na de fusie van de uitvoeringsinstellingen, uit te faseren.
Het UWV heeft op dat moment de betrokkene een vast contract aangeboden met een salaris dat binnen het bestaande salarisgebouw en daarbij behorende salarisschaal van het UWV ligt. Overigens heeft het UWV hiermee ook een besparing gerealiseerd.
Gelet op de geldende integriteitregels van het UWV zijn in het contract van de betrokkene afspraken gemaakt over de contacten met zijn eigen bedrijf. De betrokkene heeft voor indiensttreding bij het UWV zijn bedrijf op afstand gezet door een manager aan te trekken en die te benoemen als statutair directeur. Deze statutaire directeur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf en de contacten met externen.
Voor de indiensttreding van de betrokkene in 2010 waren vijf medewerkers van het bedrijf reeds als externen door het UWV ingehuurd. Dit was bekend bij het in dienst nemen van de betrokkene en ook hierover zijn afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in de arbeidsovereenkomst met betrokkene. De afspraken houden in dat de betrokkene bij het UWV geen bemoeienis heeft met de aanbesteding, uitbesteding of het in dienst nemen van medewerkers die afkomstig zijn uit zijn bedrijf. Tevens is vastgelegd dat hij niet betrokken mag zijn bij de onderhandelingen over de omvang van het contract of de hoogte van de tarieven. Nadat betrokkene in dienst is genomen door het UWV is er nog één medewerker extra ingehuurd via zijn bedrijf. Het bedrijf van betrokkene levert ook personeel aan derde partijen, die opdrachten verrichten voor het UWV.
Om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen heeft de Raad van Bestuur van het UWV besloten de bestaande situatie te beëindigen. Ook heeft de Raad van Bestuur het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest.
Waar kan het toe leiden dat de leidinggevende in dienst van het UWV tevens direct leiding geeft aan ingehuurde medewerkers van zijn eigen bedrijf?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft geen aanwijzingen dat misbruik is gemaakt van deze constructie. De Raad van Bestuur heeft het bureau integriteit van het UWV opdracht gegeven om te toetsen of deze constructie in lijn is met het integriteitbeleid en te onderzoeken of de gedragingen van de betrokkene overeenkomstig het afgesloten contract zijn geweest. Mochten uit dit onderzoek feiten naar voren komen, die vragen om nadere maatregelen, dan zullen die worden genomen. Inschakelen van de Rijksrecherche is nu niet aan de orde.
Bent u, zo nodig, bereid om de Rijksrecherche hiernaar een onderzoek te laten doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd? Op welke wijze wordt de Tweede Kamer dan over de uitkomst van dat onderzoek geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Raad van Bestuur van het UWV ingestemd met de hier aan de orde zijnde constructies? Hoe beoordeelt u dat de Raad van Bestuur daar mee heeft ingestemd? Welke consequenties verbindt u daaraan?
Het integriteitbeleid van het UWV sluit aan op het Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk, waarin de integriteitnormen van de Ambtenarenwet en de rechtspositieregeling zijn opgenomen.
De Raad van Bestuur van het UWV heeft ingestemd met het in dienst nemen van betrokkene. Om redenen van efficiency, kwaliteit en continuïteit is betrokkene gevraagd om in vaste dienst te komen bij het UWV en leiding te geven aan een ICT afdeling. Inmiddels heeft de Raad van Bestuur besloten deze constructie te beëindigen.
Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden zal, op basis van de uitkomsten van het integriteitonderzoek van het UWV, worden besloten of nadere maatregelen genomen moeten worden.
Deelt u de mening dat het door een overheidsdienst inhuren van personeel van een bedrijf van een functionaris van die overheidsinstelling in strijd is met de acht te nemen integriteit dan wel daar op gespannen voet mee staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zie antwoord vraag 5.
Komen dit soort constructies vaker voor bij het UWV in het bijzonder en bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen? Bent u bereid daar onderzoek naar te doen? Wat bent u voornemens te doen om dit soort constructies te voorkomen?
De Raad van Bestuur van het UWV heeft mij gemeld geen aanwijzingen te hebben dat deze constructie, waarbij een externe in dienst genomen is, die tevens eigenaar is van een bedrijf en waarvan medewerkers van het bedrijf ingehuurd worden door het UWV, binnen het UWV vaker voorkomt.
Er zijn nu geen signalen dat dit soort constructies vaker voorkomen bij de overheid c.q. overheidsdiensten in het algemeen. Op dit moment is derhalve geen reden om onderzoek daarnaar te doen. In de Ambtenarenwet en in de rechtspositie van (rijks)ambtenaren is voorzien in een juridisch kader om belangenverstrengeling te voorkomen.
Het vangnet voor zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-ers zoeken een bed»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van het Centraal planbureau dat er veel verborgen leed zit onder de groep zzp-ers die vorig jaar de klap van de crisis opvingen, waardoor officiële werkloosheidscijfers relatief laag bleven?
Zoals mijn voorganger in antwoord op dezelfde vraag van 15 januari 2010 reeds heeft aangegeven2 is het inherent aan ondernemerschap dat het inkomen van de zelfstandige «meeademt» met de conjunctuur. Als het slecht gaat met de economie krijgen zzp’ers te maken met minder opdrachten en/of een verlaging van uurtarieven om de concurrentie aan te kunnen. Ze profiteren over het algemeen ook als eerste als de economie weer aantrekt.
Alhoewel dit bij de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers hoort, kunnen dergelijke financiële klappen hard aankomen. Gegevens van het CBS laten zien dat het gemiddeld persoonlijk inkomen van de gehele groep zelfstandigen in 2009 inderdaad is gedaald, maar gemiddeld nog altijd hoger is dan dat van werknemers in particuliere bedrijven. In hoeverre het inkomen van zzp’ers is gedaald, is niet bekend. De omzetdaling van zzp’ers bedroeg in 2009 volgens het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM) circa 6,5%; dat is min of meer gelijk aan de omzetdaling in Midden- en Kleinbedrijf (MKB) als geheel. Niet alle zzp’ers werden in gelijke mate getroffen door de crisis. Circa één op de vijf zzp’ers had in 2009 een omzetdaling van 10% of meer.
De overgrote meerderheid van de ondernemers blijkt een aanzienlijke financiële buffer te hebben. Op 1 januari 2010 hadden zelfstandigen een doorsneevermogen van € 154 000. Uiteraard is sprake van een aanzienlijke spreiding in de hoogte van het vermogen. Niettemin had 75% van de zelfstandigen op 1 januari 2010 meer dan € 20 000 aan vermogen beschikbaar.
Sinds 2010 heeft de economie een voorzichtig herstel ingezet. De verwachting is dat zzp’ers hiervan profiteren.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het niet-gebruik van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) hoog is en bent u bereid hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen informatie bekend over de mate van niet-gebruik van het Bbz. Wel zijn er signalen dat zelfstandigen niet altijd op de hoogte zijn van het bestaan van het Bbz. Hieruit kan overigens niet worden afgeleid dat zelfstandigen de weg naar het Bbz niet weten te vinden als dat nodig is. Zolang er immers geen financiële problemen zijn is er ook geen reden om naar informatie over het Bbz te zoeken. Wanneer problemen zich dreigen aan te dienen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om te zoeken naar oplossingsrichtingen of ondersteuningsmogelijkheden, waarbij het Bbz als vangnet kan dienen wanneer andere vormen van ondersteuning (bijvoorbeeld via een bank) niet mogelijk zijn. Gemeenten zijn – als uitvoerder van het Bbz – primair verantwoordelijk voor de bekendheid van het Bbz onder de (potentiële) doelgroep. Gemeenten zijn via de verzamelbrief van februari 2009 (in beginperiode van de crisis) en in december van datzelfde jaar opgeroepen om de mogelijkheden van het Bbz, met name in nijpende situaties, optimaal te benutten. Daarnaast heeft het kabinet het initiatief genomen om op de website antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten waarop alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder het Bbz – overzichtelijk worden gepresenteerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een zelfstandige gedwongen wordt om te teren op zijn opgespaarde pensioenvoorziening alvorens hij/zij in aanmerking komt voor de BBZ? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Het kabinet zal hier uitgebreid op ingaan in zijn reactie op het advies van de SER over de positie van zzp’ers. Deze reactie zal voor 1 april aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u uiteenzetten waarom een zelfstandige, bij problematische schulden, geen gebruik kan maken van de minnelijke schuldhulpverlening?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om een oplossing te vinden voor eventuele financiële problemen waarin het bedrijf verkeert. Als er sprake is van een in principe levensvatbaar bedrijf dat tijdelijk in moeilijkheden verkeert is ondersteuning via het Bbz mogelijk. In die gevallen waarin het bedrijf niet levensvatbaar is (en het Bbz dus niet van toepassing is), kan de zelfstandige het bedrijf of beroep beëindigen. Daarna kan hij evenals andere burgers een beroep doen op de schuldhulpverlening. Het staat gemeenten overigens vrij om schuldhulpverlening aan te bieden aan zelfstandigen met een nog functionerende onderneming. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten op dit vlak is het niet aan mij om hierin verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden qua schuldhulpverlening voor zelfstandigen zeer beperkt zijn en vaak in een (te) laat stadium toegankelijk zijn en dat deze niet zijn gericht op de voorzetting van de onderneming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet naleven van de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar door gemeenten |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouder in de bijstand moet werken»1 en «Kinderen? Je moet toch solliciteren»?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat veel gemeenten het verzoek tot vrijstelling van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar in tegenstelling tot het met de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders geïntroduceerde recht op ontheffing van de sollicitatieplicht afwijzen? Zo ja, wat is de achterliggende reden dat zij zich niet aan dit recht houden? Waarom kiezen gemeenten er niet voor om invulling te geven aan de scholingsplicht voor deze ouderen?
In de Wet werk en bijstand (WWB) geldt, ook voor alleenstaande ouders, als uitgangspunt dat financiële zelfstandigheid door werk de voorkeur heeft boven uitkeringsafhankelijkheid. Werk leidt tot economische zelfstandigheid en tot participatie in de maatschappij. Alleenstaande ouders in de bijstand moeten, net als andere bijstandsgerechtigden aan het werk.
In 2009 is de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders van kracht geworden. Alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar hebben het recht gekregen om een ontheffing van de sollicitatieplicht aan te vragen voor de duur van maximaal zes jaar. Hieraan is een scholingsplicht gekoppeld om gedurende de ontheffingsperiode de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. De invulling van de scholingsplicht is aan het college.
Omdat uitdrukkelijk niet is beoogd een categoriale ontheffing voor de doelgroep te regelen, moeten alleenstaande ouders zelf een aanvraag doen, staat het gemeenten uiteraard vrij een traject naar werk te stimuleren en zelf te bepalen hoe de voorlichting over de ontheffingsmogelijkheid er uit ziet.
Overigens wil ik u erop wijzen dat het Kabinet voornemens is om deze specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar af te schaffen. Uw Kamer zal hierover op korte termijn een voorstel ontvangen.
Deelt u de mening dat het handelen van de gemeenten om geen uitvoering te geven aan de bepalingen van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders ongewenst is? Hoe verhoudt de praktijk dat gemeenten weigeren om vrijstelling van de sollicitatieplicht aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te geven zich tot uw uitspraak dat de ouders niets door het strot geduwd zal worden?3 Bent u bereid om deze gemeenten een bestuurlijke aanwijzing te geven? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per gemeente cijfermaterieel verstrekken over het aantal alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar dat recht heeft op vrijstelling van de sollicitatieplicht en het specifieke aantal alleenstaande ouders dat op basis van de regeling daadwerkelijk vrijstelling heeft verkregen? Op welke wijze wordt in de praktijk gegarandeerd dat ouders worden betrokken bij de invulling van de scholingsplicht? Bent u bekend met het aantal bezwaren dat is ingediend op beschikkingen waarbij genoemde ouders tegen hun wil in een re-integratietraject zijn geplaatst en om hoeveel bezwaren gaat het dan? Indien u deze informatie niet heeft, bent u dan bereid om het functioneren van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders op korte termijn te evalueren? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Eind 2008 waren er 68 260 alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Hiervan hebben er 25 160 een kind jonger dan vijf jaar.
Op 21 januari 2010 is, samen met de monitor bestuurlijk akkoord, een onderzoek aan uw Kamer gezonden over de eerste resultaten van de werking van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders. Hierin is geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de ontheffingen van de doelgroep, tijdelijk en individueel zijn verleend op de algemene ontheffingsgrond van dringende redenen. Gemeenten geven hierbij als reden aan dat ontheffen op deze grond ook voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar volstaat. Het onderzoek biedt geen inzicht in landelijke cijfers over het aantal ontheffingen.
Verder blijkt dat gemeenten verschillende initiatieven ontplooien om de doelgroep te ondersteunen. Gemeenten geven aan dat het aanbod per cliënt verschilt en dat het gaat om maatwerk. Daarbij houden zij rekening met het niveau, interesses en motivatie van de cliënt.
Het onderzoek biedt geen inzicht in eventuele bezwaren die zijn ingediend op beschikkingen over ontheffingen.
In de wet is geregeld dat deze binnen vier jaar na inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Omdat het Kabinet voornemens is om de ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen, lijkt het niet opportuun om de evaluatie uit te voeren.
Deelt u de mening dat gemeenten verplicht zijn om alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar te informeren dat zij indien gewenst ontheffing kunnen krijgen van de sollicitatieplicht? Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze ouders beter worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u daarnaast nemen om de handhaving van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders door gemeenten daadwerkelijk te garanderen zodat alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar vrijstelling van de sollicitatieplicht verleend krijgen en in aanmerking komen voor een scholingstraject?»
Het geven van ontheffingen is geen doel op zich. Iedereen is zelf verantwoordelijk om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien door te werken. De uitvoering van de WWB is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk en de systematiek van de WWB stimuleert hen om bijstandsgerechtigden zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Het college kan hierbij een of meer re-integratievoorzieningen inzetten. Gemeenten zijn verplicht hun re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. Deze moet tevens blijk geven van een evenwichtige aanpak voor alle doelgroepen.
Omdat het gaat om een gemeentelijke verantwoordelijkheid en gezien het Kabinet voornemens is om de specifieke ontheffingsmogelijkheid voor alleenstaande ouders in de WWB af te schaffen ben ik niet van plan maatregelen ten aanzien van gemeenten te nemen.
Deelt u de mening dat de financiële prikkel die in de Wet werk en bijstand (WWB) voor gemeenten zit om mensen snel aan het werk te helpen er debet aan is dat geen vrijstellingen aan alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar worden afgegeven? Wat gaat u er aan doen dat gemeenten hun inspanningen voor de re-integratie niet richten op deze groep, maar juist op moeilijk in regulier werk plaatsbare groepen als Wajongers en Wsw’ers die extra begeleiding daadwerkelijk nodig hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kijkt u tegen de instroom van alleenstaande ouders in de WWB aan die veroorzaakt wordt doordat alleenstaande ouders hun alimentatie niet ontvangen? Vindt u het met ons een grotere inspanning wenselijk om te voorkomen dat alleenstaande ouders überhaupt in de WWB terecht komen? Zo nee, waarom niet?
Alimentatieverplichtingen jegens partners en kinderen zijn wettelijk verankerd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Alimentatieverplichtingen die door de rechter zijn vastgesteld dienen ook te worden nagekomen, mede om te voorkomen dat als gevolg van het uitblijven hiervan een beroep wordt gedaan op de WWB. Binnen dit kader wijs ik op de Wet tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie (Kamerstukken 2008–2009, 31 575) die op 1 augustus 2009 inwerking is getreden. Met die wijziging is er ook voor de inning van partneralimentatie een laagdrempelig loket gekomen, ingeval betaling hiervan uitblijft. De interventie van het LBIO – op verzoek van de alimentatieplichtige – bevordert de behoorlijke nakoming van alimentatieverplichtingen. De praktijk bij inning van kinderalimentatie wijst dat uit. In 90% van de gevallen is de inschakeling van het LBIO succesvol. De uitbreiding van het takenpakket van het LBIO met inning van partneralimentatie biedt belangrijke voordelen binnen het bijstandsdomein. Deze wet sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in de kosten van het bestaan in de WWB en vermindert bijstandsafhankelijkheid. Concreet wordt hier gedoeld op het zelf effectueren van vastgestelde alimentatie via het LBIO als deze niet wordt betaald. Hierdoor zijn besparingen op de bijstand mogelijk. Gemeenten worden met deze wet ontlast in de uitvoering van de bevoegdheid tot bijstandsverhaal op onderhoudsplichtigen, in die gevallen waarin alimentatie in een rechterlijke uitspraak is vastgelegd.
Wilt u als regering met een voorstel komen voor de wettelijke verankering van de partneralimentatie, zodat het aantal alleenstaande ouders die geen alimentatie ontvangen zal afnemen waarmee de last op de WWB tevens zal verminderen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten?
Zie antwoord vraag 8.