Kritische demonstranten die bij een bezoek aan de Chinese vicepremier buiten het zicht werden geposteerd |
|
Kati Piri (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Chinese vicepremier wordt in Den Haag toegejuicht, terwijl slachtoffers van Beijing op afstand moeten blijven»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier Ding Xuexiang, terwijl een Chinese steunbetoging wel op een prominente plek werd toegestaan?
De gemeente Den Haag geeft aan dat voor de dag van het bezoek meerdere kennisgevingen van demonstraties zijn ontvangen. Het ging in alle gevallen om vreedzame demonstraties, die gefaciliteerd konden worden. Omdat het echter niet mogelijk was om alle demonstraties op dezelfde (beoogde) locatie te faciliteren, is bekeken op welke andere locaties in de nabijheid van het Catshuis demonstraties zouden kunnen worden gefaciliteerd. De inhoud van de gedachten en gevoelens die de verschillende organisaties wilden openbaren, heeft hierbij geen enkele rol gespeeld. Er was geen sprake van een beperking of aanwijzing van de burgemeester. Alle partijen hebben de aan hen aangeboden locatie geaccepteerd.
Deelt u de opvatting dat het recht op demonstratie, zoals vastgelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inhoudt dat demonstranten «within sight and sound» van hun beoogde publiek moeten kunnen protesteren? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat juist slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese Vice-President?
Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij ervoor in om het lokaal gezag in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het bestaande wettelijke kader. Ter ondersteuning van burgemeesters heeft de Rijksuniversiteit van Groningen in opdracht van het Ministerie van BZK een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen (www.demonstratierecht.nl). Ook het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft op zijn website praktische informatie over het demonstratierecht. Deze is toegankelijk voor zowel adviseurs als bestuurders.
Hoe verhoudt zich dit tot internationale richtlijnen die voorschrijven dat het «first come, first served-principe» juist zoveel mogelijk moet worden vermeden om te voorkomen dat bepaalde groepen een tijd of plaats kunnen blokkeren die voor andere groepen demonstranten ook relevant zijn? Hoe kunt u burgemeesters hierin ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het argument van veiligheid niet mag worden ingezet om demonstranten structureel uit het zicht van hun beoogde publiek te houden?
Demonstraties moeten zoveel mogelijk binnen gezichts- en gehoorsafstand plaatsvinden van hun beoogde publiek. Indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, ter bescherming van het verkeer, of ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden kan de burgemeester hier een andere keuze in maken, zolang dit ook proportioneel is.
Kunt u uitsluiten dat druk vanuit de Chinese delegatie heeft geleid tot beperkingen van het demonstratierecht in Den Haag? Zo nee, hoe waarborgt u dat buitenlandse diplomatieke belangen nooit boven fundamentele mensenrechten gaan en dat burgemeesters hier een correcte afweging in kunnen maken?
Ja. Beperking van het demonstratierecht of overweging daartoe in het kader van het onderhavige bezoek is niet aan de orde geweest.
Klopt het dat de demonstratie slechts tot 18.00 uur was toegestaan, terwijl de delegatie pas na 18.00 uur arriveerde? Zo ja, waarom is voor deze tijdsbeperking gekozen? Is overwogen de demonstratie langer toe te staan, zodat demonstranten daadwerkelijk binnen zicht en geluid konden protesteren tegen de delegatie?
De gemeente Den Haag geeft aan dat de Stichting Tibetaanse Gemeenschap Nederland in haar kennisgeving had aangegeven tot 18:00 uur te willen demonstreren. Er was dus geen sprake van een vooraf opgelegde tijdsbeperking, of een tijdens de demonstratie gegeven aanwijzing.
Is er onderzoek gedaan naar signalen dat er misinformatie is verspreid door de Koninklijke Marechaussee over het tijdstip van aankomst van de Chinese vicepremier in het Catshuis? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te (laten) onderzoeken?
Defensie heeft geen signalen kunnen achterhalen dat personeel van de Koninklijke Marechaussee een demonstrant niet correct heeft geïnformeerd over het tijdstip van de Chinese vicepremier op het terrein van het Catshuis.
Bent u op de hoogte of er tijdens deze of soortgelijke demonstraties persoonsgegevens van demonstranten zijn verzameld, bijvoorbeeld via cameratoezicht of gezichtsherkenning? Zo ja, op welke juridische grondslag is dit gebeurd, met welk doel, en hoe wordt dit verantwoord in het licht van artikel 8 van het EVRM (recht op privacy)?
De inzet van camera’s bij demonstraties is ten behoeve van de beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming bij de handhaving van de openbare orde handhaving rondom demonstraties. Het draagt bij aan een beter overall beeld van de demonstratie. Het doel is niet het vastleggen van demonstranten. Het uitgangspunt is dat in beginsel bij demonstraties niet wordt gefilmd. Burgers moeten zich vrij voelen om het grondrecht op demonstreren uit te oefenen.
Uit navraag bij de politie blijkt dat er op en nabij de locatie van deze demonstratie camera’s aanwezig zijn ten behoeve van het handhaven van de openbare orde, op basis van artikel 151c Gemeentewet. Door de politie zijn verder geen camera’s ingezet. Het achterhalen van de identiteit van iemand met behulp van gezichtsherkenningstechnologie mag alleen achteraf als die persoon wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Daarvan was in dit geval geen sprake.
Deelt u de zorgen over omstanders die videobeelden van demonstranten maken en vervolgens mogelijk delen met de Chinese overheid? Deelt u de mening dat dit onderdeel is van transnationale repressie, acties vanuit de overheid om burgers in het buitenland het stilzwijgen op te leggen, te controleren, of om kritiek en andere meningen af te schrikken, wat een schending is van hun mensenrechten2? Wat gaat u eraan doen om deze mensen te beschermen?
Ja. In Nederland moet iedereen vrij van intimidatie gebruik kunnen maken van zijn grondrechten zoals het demonstratierecht. Dit is onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Het onvrijwillig filmen van demonstranten kan intimiderend zijn. Wanneer hier een statelijke actor achter zit wordt dit door de AIVD en NCTV onder transnationale repressie, één van de verschijningsvormen van statelijke inmenging in Nederland, geschaard.3 Indien er signalen zijn dat er sprake is van statelijke inmenging zal het kabinet niet aarzelen om op te treden conform de bestaande Rijksbrede aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI).4
Het verzamelen of delen van persoonsgegevens om iemand te intimideren wordt doxing genoemd en is sinds 1 januari 2024 strafbaar in Nederland. Het kabinet roept iedereen die slachtoffer is van een strafbaar feit op om hiervan aangifte te doen.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig moment contact gehad met de Chinese ambassade over het feit dat mensen gelieerd aan de Chinese overheid, demonstraties filmen en fotograferen? Zo ja, is daarbij te kennen gegeven dat Nederland dit afkeurt en dat er zal worden opgetreden tegen dergelijke intimidatie van demonstranten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat doorlopend in contact met de Chinese ambassade in Den Haag. De aard van die diplomatieke gesprekken zijn vertrouwelijk. In geval van statelijke inmenging kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken landen hierop aanspreken conform de eerder genoemde Rijksbrede aanpak (zie het antwoord op vraag5.
Bent u bekend met de Chinese studentenorganisatie ACSSNL in Nederland? Wordt deze organisatie gezien als een instrument van ongewenste Chinese beïnvloeding? Zo ja, hoe wordt hiertegen opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze organisatie. Zo wordt de studentenorganisatie in 2020 genoemd in het rapport China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning van Clingendael. Hoewel ACSSNL als eerste doelstelling het faciliteren van onderlinge hulpverlening en sociale contacten tussen Chinese studenten heeft, is bekend dat de organisatie ook door Chinese overheidsorganisaties gebruikt om politieke activiteiten te organiseren. Alhoewel het lidmaatschap van ACSS voor Chinese studenten in het buitenland niet verplicht is, worden zij wel door de Chinese ambassade aangemoedigd actief deel te nemen aan de activiteiten van de vereniging.
Indien er signalen zijn dat er sprake is van statelijke inmenging zal het kabinet niet aarzelen om op te treden conform de eerder genoemde Rijksbrede aanpak (zie het antwoord op vraag6.
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die tegen dergelijke regimes in opstand komen? Erkent u dat demonstranten die zich uitspreken tegen autoritaire regimes, vaak extra risico lopen en daarom juist belang kunnen hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe verhoudt dit zich tot het voorstel voor een verbod op gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties?
In onze brief van 15 april jl. hebben de Minister van JenV en ik aangekondigd dat wij voornemens zijn om een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties in te voeren. In deze brief geven wij ook aan dat er op dit verbod uitzonderingen komen voor situaties waarbij gezichtsbedekkende kleding wordt gedragen om legitieme redenen. Dat is het geval wanneer een demonstratie zich richt tegen de situatie in een ander land, waarbij er een reële vrees kan zijn dat de overheid van dat land de betrokkenen of relaties van hen zal willen schaden.
Deelt u de zorg dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding in de praktijk vooral mensen raakt die bescherming zoeken tegen repressie van buitenlandse regimes, en dat dit een «chilling effect» kan hebben op hun bereidheid om überhaupt te demonstreren? Worden deze dilemma’s meegenomen in het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) over het demonstratierecht?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat er sprake kan zijn van een «chilling effect» doordat demonstranten en gemeenschappen zich extra conformeren aan politieaanwijzingen uit vrees toekomstige demonstraties in gevaar te brengen? Deelt u de opvatting dat demonstratierecht een fundamenteel recht is dat niet afhankelijk mag zijn van een «goede relatie» met de autoriteiten?
Het zogenoemde «chilling effect» houdt in dat maatregelen die opgelegd kunnen worden aan een demonstratie, een afschrikwekkende werking hebben en verhinderen dat burgers in de toekomst gebruik maken van hun demonstratierecht. Het opvolgen van aanwijzingen van de politie staat daar los van en is te allen tijde verplicht. Daarbij komt dat demonstraties enkel geweigerd kunnen worden op grond van de Wet openbare manifestaties.
Bent u bereid om – mede in het licht van het EVRM en relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – te (laten) evalueren hoe bij staatsbezoeken het recht op demonstratie wordt gewaarborgd of dit mee te nemen in het WODC-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze resultaten delen met de Kamer?
Op dit moment doet het WODC onderzoek naar het demonstratierecht. Het onderzoek richt zich ook op de vraag of het Nederlandse demonstratierecht voldoende handvatten biedt om effectief om te gaan met demonstraties die internationaal spanning kunnen opleveren. Ik vind het daarom niet nodig om apart te evalueren hoe bij (staats)bezoeken het recht op demonstratie wordt gewaarborgd. Het onderzoek wordt deze zomer verwacht, waarna de resultaten zullen worden gedeeld met uw Kamer.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Gelet op de onderlinge samenhang tussen enkele vragen, heb ik ervoor gekozen om deze gezamenlijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Verdachte die biddende moslim doodstak in Zuid-Frankrijk, meldt zich op Italiaans politiebureau’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aanval op de 22-jarige Aboubakar Cissé in een moskee in Frankrijk, waarbij het slachtoffer vijftig keer werd neergestoken terwijl hij aan het bidden was?1
Ja, het is verschrikkelijk wat er is gebeurd.
Bent u er ook mee bekend dat de kritiek in Frankrijk ook op de overheid is gericht vanwege het aanjagen van een «islamofoob klimaat» in Frankrijk, onder andere vanwege uitspraken van bewindspersonen als «weg met de hoofddoek»?
Ik ben ermee bekend dat er veel reacties zijn geweest op het incident in Frankrijk, waaronder kritische geluiden over de toon van bepaalde politieke bewindslieden jegens de islam.
Zou u zich aangesproken voelen vanwege het aanjagen van een islamofoob klimaat in Nederland vanwege uitspraken die bewindspersonen in Nederland hebben gedaan, onder andere over de hoofddoek van moslimvrouwen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik herken mij niet in het beeld dat Nederlandse bewindspersonen een islamofoob klimaat zouden aanjagen in Nederland. Laat ik vooropstellen dat er in Nederland geen plaats is voor haatzaaien, opruien en haat tegen welke religieuze stroming ook. Het kabinet staat voor een open en vrije samenleving waarin iedereen – ongeacht geloofsovertuiging of levenswijze – zichzelf moet kunnen zijn en zich veilig moet voelen. Dat betekent ook dat mensen in vrijheid hun religie kunnen belijden, inclusief het dragen van religieuze kledingstukken zoals een hoofddoek, zolang dit past binnen de kaders van de wet.
Denkt u dat er in Nederland een serieus probleem van moslimhaat bestaat, zeker gezien meerdere islamofobe terroristen verwijzing hebben gemaakt naar bepaalde politici in Nederland die hen in hun moslimhaat geïnspireerd zouden hebben?
Het kabinet erkent dat moslimdiscriminatie en -haat aanwezig zijn in Nederland. In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma is opgenomen dat er daadkrachtig opgetreden zal worden tegen alle vormen van discriminatie waaronder moslimdiscriminatie. U ontvangt binnenkort van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatssecretaris Participatie en Integratie de aan uw Kamer toegezegde kabinetsreactie op het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie.
Deelt u dat het tragisch is dat de Franse koepelorganisatie van moslims zegt dat een grote meerderheid van moslims in Frankrijk het gevoel heeft dat moslimhaat niet even serieus wordt genomen als andere vormen van haat?
Het kabinet vindt het in alle gevallen tragisch en zorgwekkend als mensen het gevoel hebben dat hun ervaringen met discriminatie of haat minder serieus worden genomen.
Discriminatie, in welke vorm dan ook, is onacceptabel en in strijd met artikel 1 van de Nederlandse Grondwet. In Nederland streven wij ernaar dat alle vormen van discriminatie, of het nu gaat om moslimdiscriminatie, antisemitisme, racisme of andere vormen, met dezelfde ernst en inzet worden aangepakt. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, seksuele gerichtheid, etniciteit of geslacht.
In dit kader wil ik ook wijzen op de rol van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR). Deze fungeert als aanjager, waakhond en verbinder bij de bestrijding van alle discriminatiegronden, waaronder ook moslimdiscriminatie.
Hoort u eenzelfde soort verwijt ook van de moslimgemeenschap in Nederland, namelijk dat discriminatie en haat tegen haar niet even serieus genomen wordt als tegen andere gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u opsommen hoe vaak de regering signalen heeft ontvangen van ofwel individuen of islamitische organisaties waarin ze hun zorg uitspreken over hun veiligheid?
Het kabinet is in contact met moslimgemeenschappen over diverse thema’s waaronder ook over zorgen op het gebied van veiligheid. Het kabinet registreert niet het aantal binnengekomen signalen. Het kabinet herkent de zorgen en neemt deze mee in verdere beleidsontwikkeling en ondersteuning. Ook naar aanleiding van recente bedreigingen richting moskeeën is er contact opgenomen met koepelorganisaties en moskeeën.
Op basis van eerdere signalen heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het verleden in samenwerking met de NCTV de Handreiking Veilige Moskee uitgebracht en breed verspreid. Tevens is vanuit de NCTV, in samenwerking met de gemeenten Den Haag en Rotterdam, het Handboek Veiligheid voor Religieuze Instellingen gepubliceerd.
Heeft u naar uw gevoel de zorgen van de moslimgemeenschap wél serieus genomen? Zo ja, waarom denkt u dat Nederlandse moslims dat niet zo hebben ervaren?
Zowel mijn departement als ik en andere leden van het kabinet zijn in gesprek met de moslimgemeenschap over gevoelens van onveiligheid, haat en discriminatie om beter zicht te krijgen op de omvang van het probleem. Op basis hiervan beoordelen we of het nodig is om aanvullend beleid te formuleren.
Bedreigingen van geloofsgemeenschappen zijn binnen een vrije en open samenleving als de onze onacceptabel. De zorgen van de moslimgemeenschappen neem ik, evenals mijn collega-bewindspersonen, zeer serieus. Wij hebben daarom ook periodiek gesprekken met moskeeën, koepelorganisaties en vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschappen.
Kunt u opnoemen hoeveel contactmomenten ervanuit de regering zijn geweest met gebedshuizen om hun zorgen omtrent hun veiligheid aan te horen? Kunt u de data uitsplitsen naar geloofsgemeenschap?
Het kabinet houdt geen registratie bij van het aantal contactmomenten met maatschappelijke, religieuze of culturele organisaties. Desalniettemin onderhoudt het kabinet regelmatig contact met moslimgemeenschappen over diverse thema’s waaronder ook over zorgen op het gebied van veiligheid. Deze contacten vinden plaats via diverse departementen. Zo onderhoudt het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact met religieuze gemeenschappen via de erediensten, het Ministerie van SZW via de interreligieuze dialoog en het netwerk van de ESS, en het Ministerie van OCW in relatie tot levensbeschouwelijk onderwijs. Tijdens deze gesprekken is er ruimte om zorgen te bespreken.
Bent u bereid om als preventieve maatregel de beveiliging van moskeeën in Nederland structureel te verhogen? Zouden de best practices daarin meegenomen kunnen worden van de maatregelen die op dit moment voor synagoges in Nederland worden getroffen? Zo ja, welke maatregelen kunnen op korte termijn ook voor moskeeën worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Over beveiligingsmaatregelen doe ik in het openbaar nooit uitspraken. Wel kan ik u verzekeren dat de veiligheid van religieuze instellingen in Nederland, waaronder moskeeën, voortdurend onder de aandacht is van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Beveiligingsmaatregelen voor religieuze instellingen worden genomen op basis van een zorgvuldige afweging van de dreiging en risico en vallen onder de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Indien er sprake is van een verhoogde dreiging of risico ten opzichte van hun veiligheid, worden passende maatregelen getroffen. Op dit moment is er geen aanleiding om algemene structurele maatregelen te treffen.
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen om moslimhaat en islamofobie in Nederland actief te bestrijden, onder andere door bijvoorbeeld een nationale bewustwordingscampagne of een Rijksbrede aanpak tegen moslimhaat?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zijn meerdere leden van het kabinet in gesprek met de moslimgemeenschap over gevoelens van onveiligheid, haat en discriminatie.
Over zowel discriminatie als gevoelens van onveiligheid en haat is ook gesproken tijdens de Catshuissessie met moslimjongeren op 26 augustus jl. Het kabinet vindt het belangrijk dat we deze dialoog samen blijven voortzetten, er is afgesproken dat halfjaarlijks te blijven doen met verschillende partijen middels een bestuurlijk overleg onder coördinatie van de Minister van BZK.
De kabinetsreactie op het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie zal binnenkort door de Staatssecretaris van Participatie en Integratie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar uw Kamer worden gestuurd. Daarin wordt ook ingegaan op veiligheid.
Een integrale audit van ideologisch gedreven overheidsuitgaven en mogelijke systeemfraude in de overheidsadministratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Barry Madlener (PVV), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Dirk Beljaarts (PvdV), Marjolein Faber (PVV), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), Reinette Klever (PVV), Fleur Agema (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u een volledig overzicht geven van alle organisaties die sinds 2010 overheidsfinanciering hebben ontvangen (subsidies, bijdragen, fondsen, opdrachten of garanties) en die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken?
Er wordt geen lijst bijgehouden van organisaties die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken. Departementen leggen in de jaarverslagen die jaarlijks aan uw Kamer worden aangeboden verantwoording af over de uitgaven die zijn gedaan. Deze jaarverslagen en onderliggende gegevens zijn ook inzichtelijk via Rijksfinancien.nl.
Hoeveel belastinggeld is sinds 2010 verstrekt aan organisaties die zich (mede) richten op abortuszorg en -bevordering, inclusief internationale partnerschappen; transgenderzorg, genderbevestigende medische interventies of «genderinclusief» onderwijs; LHBTIQ+-voorlichting of «empowerment»; «klimaatgerechtigheid»; «intersectionaliteit»; «dekolonisatie» en andere aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen gerelateerde doelen?
Departementen leggen in de jaarverslagen die jaarlijks aan uw Kamer worden aangeboden verantwoording af over de uitgaven die zijn gedaan. Deze jaarverslagen en onderliggende gegevens zijn ook inzichtelijk via Rijksfinancien.nl.
Hoe wordt voorkomen dat deze subsidies of bijdragen direct of indirect worden gebruikt voor anti-democratische doeleinden, waaronder: a. rechtszaken tegen de Nederlandse Staat (zoals door Urgenda of Milieudefensie) en b. beïnvloeding van verkiezingen, beleidsvorming of publieke opinie via door de overheid betaalde campagnes?
Deze vraag bevat een aanname over de definitie van «anti-democratische doeleinden» die het kabinet niet deelt, waardoor hij moeilijk te beantwoorden is. In het algemeen is te stellen dat subsidies op verschillende manieren worden verantwoord en gecontroleerd. Deze wijze van verantwoording en controle is vastgelegd in de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK). Vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor het subsidiebeheer en het beleid hieromtrent.
Worden bij subsidieaanvragen en -verantwoording identiteiten, jaarrekeningen en bestuursstructuren van aanvragers gecontroleerd op dubbele registraties, schijnconstructies of verbonden partijen?
Subsidies worden op verschillende manieren verantwoord en gecontroleerd. Deze wijze van verantwoording en controle is vastgelegd in de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK). Vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor het subsidiebeheer en het beleid tegen misbruik en oneigenlijk gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland net als in de Verenigde Staten (waar het Department of Governmenet Efficiency (DOGE) recent gevallen aan het licht bracht van overheidsmedewerkers op de payroll met leeftijden boven de 100 jaar) sprake is van zogeheten «ghost employees» of fictieve ambtenaren in loondienst? Zo nee, wat is de oudste actieve ambtenaar in dienst bij de Rijksoverheid, en hoeveel medewerkers staan ingeschreven met leeftijden van 90 jaar of ouder?
Er zijn in de personele administratie geen medewerkers bekend met een leeftijd van 90 jaar of ouder. De oudste actieve ambtenaar die in de personele administratie staat geregistreerd heeft een leeftijd van 80 jaar. In overleg kunnen medewerkers doorwerken na het 70e levensjaar. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan specialistisch adviseurs of bepaalde commissiesecretarissen.
Tabel 1 in de bijlage geeft een overzicht van het aantal Rijksambtenaren, per ministerie, naar leeftijdscategorie in het jaar 2024. De tabel laat zien dat er in Q4 2024 94 rijksmedewerkers waren met een leeftijd tussen de 71 en de 80 jaar.
Deze groep is goed voor 39,6 fte. Een meerderheid van deze groep werkt deeltijd, soms beperkt tot enkele uren per week.
Worden burgerservicenummers in de HR-administratie periodiek geverifieerd op vitaliteit, overlijden of dubbele inschrijving? En kunt u een overzicht geven van het aantal actieve ambtenaren naar leeftijdscategorie en dienstonderdeel?
Bij invoer van een werknemer in het HR-systeem vindt een validatie plaats op juistheid van BSN. Daarnaast wordt voorafgaand aan de salarisverwerking een loonaangiftecontrolerapport gedraaid, die een melding genereert wanneer een BSN bij meer dan één personeelsnummer wordt gebruikt. Werkgevers hebben geen toegang tot de Basisregistratie Personen (BRP). Elke medewerker waarvoor loon is berekend, wordt maandelijks met BSN opgenomen in de loonaangifte, die verstuurd wordt naar de Belastingdienst. De Belastingdienst controleert op de juistheid van het aangeleverde BSN. De Belastingdienst controleert aan de hand van de BRP of het BSN aansluit met de aangeleverde geboortedatum.
Tabel 1 in de bijlage geeft een overzicht van het aantal Rijksambtenaren, per ministerie, naar leeftijdscategorie in het jaar 2024.
Zijn er ambtenaren of externe consultants met toegang tot begrotingssystemen of subsidieverstrekkingsplatforms die gelijktijdig werkzaam zijn bij door de overheid gesubsidieerde instellingen? Zo ja, hoeveel?
Er geldt een meld- en registratieplicht voor nevenwerkzaamheden die in relatie tot iemands ambtelijke functievervulling de belangen van de dienst kunnen raken. Indien blijkt dat er integriteitsrisico's zijn, wordt door de betrokken persoon en de leidinggevende onderzocht welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden, met mogelijk zelfs een verbod op de nevenwerkzaamheden. De geschetste situatie in de vraag zal al snel onder deze meldplicht vallen.
Hoeveel subsidieaanvragen zijn sinds 2020 goedgekeurd waarin de volgende trefwoorden of gelijksoortige termen voorkwamen: «diversiteit, «inclusie», «dekolonisatie», «intersectionaliteit», «gender», «klimaatrechtvaardigheid», «safe space», «systemisch racisme», «lhbti+», «queer», «trans rights», «migratierechtvaardigheid»?
Informatie over het aantal subsidieaanvragen met de betreffende termen is niet beschikbaar.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende organisaties in Nederland op meerdere plaatsen onder andere namen geregistreerd staan als subsidieontvanger? Hoeveel stichtingen of verenigingen zijn actief met een registratie bij de Kamer van Koophandel, maar zonder actieve fysieke of digitale aanwezigheid?
Een stichting of vereniging kan behalve de reguliere naam een verkorte (afwijkende naam) hebben. Als de stichting of vereniging een onderneming drijft, komen daar mogelijk ook nog handelsnamen van de onderneming bij. Al deze namen hangen echter aan hetzelfde KVK-nummer. Voor zover wederpartijen deze KVK-nummers in hun eigen administratie gebruiken, en dat is heel gebruikelijk, bestaat er dus geen verwarring over de identiteit van de vereniging of stichting ongeacht de naam die gevoerd wordt.
Indien in een stichting of vereniging al minstens een jaar geen activiteiten plaatsvinden, overeenkomstig de criteria in artikel 2:19a BW, dan moet de KvK deze ontbinden. Het voornemen tot ontbinding en, wanneer de organisatie zich niet alsnog bij KVK meldt ook de ontbinding zelf, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
Bent u bereid een onafhankelijke taskforce (vergelijkbaar met het Amerikaanse DOGE-team) samen te stellen bestaande uit externen met bewezen expertise in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability, met als opdracht een systeemscan te doen op mogelijke inefficiënte, onrechtmatige of ideologisch gemotiveerde uitgaven en hen daarbij toegang te verschaffen tot interne subsidieportalen, IT-systemen en payroll-gegevens voor een integrale risicoanalyse?
Nee, het samenstellen van een taskforce zoals het Amerikaanse DOGE-team wordt naar ons inziens niet als nodig geacht.
Indien u hier niet toe bereid bent, wilt u dan toelichten waarom niet, en op welke wijze u dan wél de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven garandeert?
De Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (AR) zijn beide onafhankelijke controleurs die toezien op rechtmatig en doelmatig gebruik van overheidsmiddelen. De ADR werkt als interne auditor binnen de overheid, terwijl de AR als externe auditor optreedt. Samen zien zij toe op de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven. Daarbij is de AR wettelijk bevoegd om alle benodigde gegevensbronnen te betrekken in haar onderzoeken. Beide organisaties hebben vergaande expertise en zetten in op kennisontwikkeling in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability. Een extra controleorganisatie hier aan toevoegen is daarom niet wenselijk en ook ondoelmatig.
Kunt u een overzicht geven van alle creditcards, betaalpassen en betaalaccounts die in beheer zijn van de Rijksoverheid en onderliggende instanties (inclusief zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), agentschappen en zelfstandige uitvoeringsorganisaties), met daarbij per kaart of account:
Het opstellen van een dergelijk totaaloverzicht is zeer arbeidsintensief en wordt daarom niet proportioneel geacht. Verder staan kaarten altijd op naam en zijn deze niet overdraagbaar, wat ook een verplichting is vanuit de bank. Als medewerkers vertrekken of een functiewijziging krijgen, wordt de pas ingetrokken.
Wordt er actief gecontroleerd op misbruik, dubbele uitgifte of ongeoorloofd gebruik van de onder de vorige vraag bedoelde betaalmiddelen? Zo ja, hoeveel gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik zijn de afgelopen vijf jaar vastgesteld? Wat was de financiële schade in die gevallen?
Alle betalingen worden gecontroleerd op misbruik. Het aantal gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik in de afgelopen vijf jaar is nagenoeg nihil. In de enkele gevallen dat er fraude of onrechtmatig gebruik heeft plaatsgevonden is het opgespoord en afgehandeld.
Bent u bereid het gebruik van deze betaalmiddelen – in navolging van het Amerikaanse voorbeeld – te onderwerpen aan een forensische audit gericht op verspilling, fraude en structurele lekken? Zo nee, waarom niet?
Naar ons inziens wordt dat niet als wenselijk of noodzakelijk geacht. Een dergelijk systeem bouwen en onderhouden zou een aanzienlijke financiële investering vergen die zich niet verhoudt tot de in de vraagstelling gesuggereerde risico's.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren er momenteel op de loonlijst staan van het Rijk, uitgesplitst per ministerie, agentschap, ZBO en uitvoeringsorganisatie? En kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel van deze medewerkers in de afgelopen 30, 60 en 90 dagen géén van de volgende activiteiten hebben verricht: Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze accounts zich kenmerken door inactiviteit op ál deze punten tegelijk, en dus sinds minimaal 30 dagen geen enkele digitale of fysieke activiteit vertonen?
Het achterhalen van deze informatie voor alle 165.903 Rijksmedewerkers is praktisch niet mogelijk. Dit geldt ook voor het, op al deze punten tegelijk, aantonen of er sprake is van geen enkele digitale of fysieke activiteit.
In bijlage 1 is een uitsplitsing te vinden van het aantal Rijksmedewerkers dat op peildatum 2024 in de personele administratie van het Rijk bekend was, uitgesplitst naar ministerie. Hiervan werkt 71 procent (118.261 medewerkers, respectievelijk 111.446,3 fte) bij een organisatie gericht op uitvoering.
De inrichting van de personele administratie maakt dat het niet mogelijk is om de uitsplitsing naar ZBO's en agentschappen zuiver te maken. Zo zijn enkel de gegevens van ZBO's met een publiekrechtelijke entiteit, onderdeel van de Staat der Nederlanden, bekend. In 2024 bedraagt dit aantal 2971 medewerkers, wat gelijk staat aan 2818,26 fte. Van ZBO's met eigen rechtspersoonlijkheid (zowel publiekrechtelijk (onderdeel overheid), als privaatrechtelijk (marktpartijen)) zijn geen gegevens beschikbaar in de personele administratie.
Acht u het wenselijk dat dergelijke inactiviteit voortaan automatisch gesignaleerd en onderzocht wordt, teneinde misstanden zoals niet-bestaande ambtenaren op de loonlijst, ghost payroll-fraude of administratieve fouten uit te sluiten?
Dit wordt niet wenselijk geacht. Een dergelijk systeem bouwen en onderhouden zou een aanzienlijke financiële investering vergen die zich niet verhoudt tot de in de vraagstelling gesuggereerde risico's
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoord.
De stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april?
Ja.
Hoe reëel is het dat een stroomstoring van deze magnitude ook in Nederland zal plaats vinden?
De grote stroomstoring in Spanje en Portugal op maandag 28 april betrof een zogenaamde black-out. Deze storing trof naast deze twee landen ook een gedeelte van Frankrijk. Een dergelijke grootschalige black-out komt in Europa slechts eens in de 10 à 20 jaar voor. In 2003 is Italië getroffen en in 2015 Turkije. In 2024 hebben drie landen in de Balkan hiermee te maken gehad. Een stroomuitval van deze omvang kan ook in Nederland plaatsvinden. De kans op een dergelijke stroomuitval van dit type acht het kabinet gering.
Hoe goed is ons stroomnet beschermd?
De Minister van Klimaat en Groene Groei is beleidsverantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van energie. De netbeheerders zijn wettelijk verplicht om de leveringszekerheid van elektriciteit te bewaken en te bevorderen. Het Ministerie van KGG werkt samen met TenneT en de regionale netbeheerders doorlopend aan de continuïteit van het elektriciteitsnetwerk.
Ons energiesysteem wordt beschermd door een robuust ontwerp, redundantie, de aanwezigheid van voldoende herstelcapaciteit en interconnectie met de ons omringende landen. Het brede scala aan maatregelen heeft ertoe geleid dat het Nederlandse elektriciteitssysteem de afgelopen jaren één van de betrouwbaarste energiesystemen ter wereld is geweest, met een gemiddelde betrouwbaarheid van 99.99%. Voor de herstart van het elektriciteitssysteem na een grootschalige black-out beschikt Nederland over speciale voorzieningen.
Wat zijn de grootste systeemrisico’s die Nederland kent als het gaat om grootschalige uitval van stroom, water, internet en het betaalverkeer? Waar zal de samenleving naar verwachting het zwaarst geraakt worden?
Stroom en internet zijn dusdanig essentieel en verbonden met andere onderdelen in de samenleving dat een stroomstoring grote impact kan hebben op de samenleving. De impact van grootschalige stroomuitval of uitval van data- en communicatienetwerken is groot en raakt meerdere vitale processen. Grootschalige uitval van drinkwater heeft directe impact op huishoudens, de industrie en ziekenhuizen, en kan de operatie van veel andere processen zoals levensmiddelen beïnvloeden. Ook het betaalverkeer is afhankelijk van internet en elektriciteit. Langdurige uitval van het betaalverkeer kan leiden tot grote maatschappelijke onrust en economische ontwrichting. Bijvoorbeeld omdat men geen betalingen kan doen in winkels, doordat er geen geld meer uit de geldautomaat komt en omdat dergelijke uitval kan leiden tot verstoring van andere vitale processen zoals het effectenverkeer. Contant geld vervult tevens een belangrijke rol als terugvaloptie voor elektronisch betaalverkeer.
Verantwoordelijke vakdepartementen en vitale aanbieders voeren risicobeoordelingen uit als onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal.1 Hierbij is er specifiek aandacht voor de intersectorale afhankelijkheden, waarmee risico’s inzichtelijk gemaakt worden zodat er passende maatregelen kunnen worden genomen.
Wat zullen de invoering van de Cyberbeveiligingswet (NIS2 (Network and Information Security directive)) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (CER (Critical Entities Resilience Directive)-richtlijn) in de praktijk betekenen voor het risico op en de impact van storingen van deze magnitude?
De implementatie van de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) zijn onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal. Onderdeel van deze Versterkte Aanpak Vitaal is een cyclus van risicoanalyses en actieprogramma’s uitgevoerd door de verantwoordelijke vakdepartementen voor hun sectoren, waaronder ook de energiesector, ten behoeve van het nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen voor vitale aanbieders en processen. Daarbij is er ook aandacht voor risico’s die samenhangen met intersectorale afhankelijkheden.
Met de invoering van de Cbw en de Wwke worden de risicobeoordelingen en de te nemen maatregelen dwingender van karakter en worden alle kritieke entiteiten (vitale aanbieders) verplicht om hun kwetsbaarheden te minimaliseren en de continuïteit van hun essentiële diensten (vitale processen) te waarborgen. In de praktijk betekent dit onder andere dat deze entiteiten hun gebouwen, kritieke infrastructuur en netwerk- en informatiesystemen (fysiek) beschermen, ze een plan voor crisisbeheer en een bedrijfscontinuïteitsplan hebben, en ze beleid hebben over de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van personeelsleden.
Zijn er noodscenarios klaar voor een situatie als deze? Zo ja, hoe zien die er uit? Zijn er draaiboeken en is er een back-up om de belangrijkste functies zoals onze watervoorziening, waterverdediging, ziekenhuizen, telefoonverbindingen, wifi en het betalingsverkeer weer zo snel als mogelijk van stroom te voorzien?
De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van hun processen ligt bij de organisaties zelf, ook bij verstoringen van het stroomnet. Eventuele (wettelijke) verplichtingen ten aanzien van de leveringszekerheid van diensten zijn opgenomen in sectorale wetgeving. Er is geen centraal overzicht van noodmaatregelen die bedrijven en organisaties nemen bij uitval van grootschalige stroomuitval.
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is verantwoordelijkheid voor het Nationaal Crisisplan Elektriciteit (NCP-E). Dit NCP-E beschrijft wat de overheid en betrokken crisisorganisaties doen om de maatschappelijke impact bij een ernstige verstoring in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening zoveel mogelijk te beperken. Komend anderhalf jaar wordt er gewerkt aan de actualisatie voor het crisisplan elektriciteit.
Tennet heeft een systeembeschermings- en herstelplan om na omvangrijke storingen een gecoördineerd en adequaat systeembeschermings- en herstelproces van het Nederlandse transmissiesysteem en/of de systeembalans mogelijk te maken. Daarnaast hebben de netbeheerders calamiteitenplannen. Deze plannen beschrijven de crisisorganisaties op zowel bestuurlijk als technisch operationeel niveau ten behoeve van de bestrijding en beheersing van een crisis in de elektriciteitsvoorziening. De Autoriteit Consument en Markt toetst deze plannen.
Voor welke sectoren liggen draaiboeken klaar en zijn noodstroomvoorzieningen beschikbaar? Hoe lang duurt het om deze op te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Is de Nederlandse bevolking voldoende voorbereid op langdurig uitval van stroom? En zo nee, wat wordt er in gang gezet om ervoor te zorgen dat dat wel zo is?
De Nederlandse bevolking is in zekere mate voorbereid op stroomuitval. Deze voorbereiding is vooral gericht op kortdurende storingen. In Nederland is de afgelopen jaren minder aandacht besteed aan de gevolgen van langdurige stroomuitval. Op dit punt is de samenleving kwetsbaar.
Vanaf eind 2022 heeft de rijksoverheid via Denk Vooruit de risicocommunicatie over situaties van langdurige uitval, zoals stroom, drinkwater en internet geïntensiveerd. Hierbij is de hoofdboodschap dat de Nederlandse samenleving voorbereid moet zijn op 72 uur zelfredzaamheid. De dreigingen nemen toe en hulp kan langer op zich laten wachten. Deze boodschap wordt ondersteund door veiligheidsregio’s, gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Specifiek voor stroomuitval staan op denkvooruit.nl ook uitgebreide handelingsperspectieven. In november 2024 is er in de tv-uitzending BlackOut op realistische wijze invulling gegeven aan het scenario van langdurige stroomuitval, de gevolgen ervan en hoe de Nederlandse samenleving hierop kan worden voorbereid. Onder andere het Ministerie van KGG, de NCTV en TenneT hebben inhoudelijk aan deze uitzending bijgedragen. Medio 2025 start een meerjarige publiekscampagne (rijksoverheid, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) om de maatschappelijke weerbaarheid bij langdurige uitval van dagelijkse voorzieningen (ongeacht de aard van de dreiging) verder te verhogen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Nationale veiligheid en weerbaarheid van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid op 15 mei 2025?
Ja.
Het bericht dat fysiotherapie buiten het basispakket zal vallen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
|
|
|
Klopt het dat fysiotherapie in ieder geval voorlopig buiten het basispakket zal vallen? Zo ja, vanaf wanneer gaat deze wijziging in en voor welke duur? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat fysiotherapie in het basispakket blijft?1
Nee, dit klopt niet. Er zijn geen wijzigingen gepland waarmee fysiotherapie uit het basispakket wordt gehaald. De fysiotherapie die in 2025 in het basispakket zit, blijft ook in daarin opgenomen. Daarnaast ben ik voornemens, met ingang van 2026, fysio- en oefentherapie voor patiënten met axiale spondylartritis aan het basispakket toe te voegen.
Waarom is dit besluit genomen? Hoe verhoudt zich dit met uw stelling dat «fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg»?2
Zoals hierboven is vermeld, is er geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen.
Hoeveel mensen zullen hierdoor geen of minder toegang hebben tot fysiotherapie? Hoeveel zullen de extra kosten zijn per persoon die fysiotherapie nodig heeft?
Er wordt geen fysiotherapie uit het pakket gehaald. Wat betreft de inhoud van het basispakket zijn er daarom geen veranderingen in kosten of toegang ten opzichte van de huidige situatie.
Wat zijn de gevolgen van deze wijziging van het mijden van zorg door patiënten op de korte en lange termijn voor de behandeling en kosten?
Er is geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen. Om die reden is ook geen sprake van gevolgen voor zorgmijding en kosten.
Heeft u onderzocht wat de effecten van het niet-gebruik van fysiotherapie zullen zijn en wat het hieruit volgend effect van aanhoudende gezondheidsklachten voor de kwaliteit van leven van mensen en voor de rest van het zorgsysteem zal betekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, want er is geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen.
Het Zorginstituut stelt in het recente rapport3 dat het belangrijk is dat er over de gehele linie van fysio- en oefentherapie goed onderzoek komt. Ook over het potentieel om duurdere of zwaardere zorg te voorkomen. Ik vind het positief dat het Zorginstituut bereid is om ondersteuning te bieden bij het benodigde onderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de ongelijkheid in toegang tot basiszorg nog verder te laten groeien?
Toegankelijke zorg voor iedereen, ongeacht inkomen of achtergrond, is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse zorgstelsel. Ik ben ook niet van plan om de aanspraak op fysio- en oefentherapie te beperken. Er is dus geen sprake van een maatregel die de ongelijkheid in toegang tot zorg vergroot.
Wat doet u wél om de gelijkwaardige toegang tot zorg te vergroten? Kunt u een overzicht sturen van alle maatregelen, inclusief omvang, die de gelijkwaardige toegang tot zorg vergroten en verkleinen?
Het kabinet vindt dat het huidige verplicht eigen risico een te hoge financiële drempel opwerpt voor de toegang tot zorg. Het kabinet is van mening dat niet je portemonnee, maar je medische urgentie leidend moet zijn in de toegang tot zorg. Daarom zal het kabinet het verplicht eigen risico fors verlagen naar € 165, om zo de toegang tot zorg voor iedereen te vergroten en deze ook gelijkwaardiger te maken.
Door het verlagen van het verplicht eigen risico vanaf 2027 zal de zorgpremie stijgen. De zorgtoeslag stijgt echter ook. Verder zal het kabinet burgers en bedrijven volledig compenseren voor de genoemde stijging van de zorgpremie via de verlaging van de inkomstenbelasting en een verlaging van de AOF-premie. In totaal is er een structureel bedrag beschikbaar oplopend tot € 4,5 miljard.
Naast de verlaging van het verplicht eigen risico wordt het verplicht eigen risico vanaf 2027 ook getrancheerd in de medisch-specialistische zorg op € 50 per prestatie. Door deze maatregel hoeven mensen die deze zorg gebruiken namelijk minder vaak in één keer hun gehele verplicht eigen risico van € 165 te betalen. Hierdoor hebben circa 900.000 mensen minder uitgaven aan verplicht eigen risico.
Concluderend vindt het kabinet dus dat andere instrumenten dan het verplicht eigen risico meer aangewezen zijn om te bepalen wat voor een patiënt medisch noodzakelijke zorg is en of deze gezien de schaarste van het zorgaanbod gegeven kan worden. Daarom investeert het kabinet bijvoorbeeld ook in het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket, betere triage, maar bijvoorbeeld ook in een effectievere inzet van het bestaande zorgaanbod. Dit draagt ook bij aan de gelijkwaardigere toegang tot zorg.
Ben u bekend met de vele berichten van uitstroom van fysiotherapeuten en fysiotherapeuten die niet rond kunnen komen van de vergoeding voor hun werk? Wat zal het effect hierop zijn van fysiotherapie buiten het basispakket laten vallen?
Ik ben niet van plan om de aanspraak op fysio-en oefentherapie te beperken. Met betrekking tot de berichten over de uitstroom verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerder ingediende set Kamervragen van 31 maart 2025 (kenmerk 2025Z03233)4.
Op basis waarvan kunt u stellen dat fysiotherapie niet wetenschappelijk aantoonbaar effectief is? Kunt u de volledige rapportage inclusief onderbouwing bij de beantwoording van deze vragen toevoegen.
Voor de beoordeling of zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» (artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering), en daarmee wetenschappelijk aantoonbaar effectief is, hanteert het Zorginstituut het document Beoordeling Stand van de Wetenschap en Praktijk 2023. Ook veldpartijen kunnen dit document toepassen om zelf te beoordelen of zorg voldoet aan het wettelijk criterium.
Sinds 2023 heeft het Zorginstituut zes standpunten en adviezen uitgebracht over fysio- en oefentherapeutische zorg. Alle zes de rapportages, met daarin de onderbouwing, zijn als bijlage bijgevoegd. Op basis van deze adviezen wordt bepaald of het basispakket wordt uitgebreid. Bij twee van deze beoordeelde het Zorginstituut dat de effectiviteit op basis van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek is aangetoond. Dit betreffen fysio- en oefentherapie bij reumatoïde artritis en axiale spondylartritis. Voor de overige vier kon het Zorginstituut op basis van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek niet vaststellen dat de zorg aantoonbaar effectief is. Dit betreffen fysio- en oefentherapie bij fibromyalgie, aspecifieke lage rugklachten, prehabilitatie bij colorectaal carcinoom en paramedische herstelzorg bij post-COVID.
Het Uitvoeringsprogramma Impuls KRW Utrecht |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Barry Madlener (PVV) |
|
|
|
|
Hoe kan het dat Nederland, met een aanloop van 27 jaar, niet in staat is om te voldoen aan de doelen in de Kaderrichtlijn Water (KRW)?1
De KRW is van kracht sinds 2000. De eerste stroomgebiedbeheerplannen, met daarin de toestand en maatregelen om de doelen waar nodig dichterbij te brengen, zijn van 2009. In de stroomgebiedbeheerplannen van 2015 en de huidige van 2021 (tot 2027) zijn aanvullende maatregelen opgenomen en is de toestand gemiddeld genomen verbeterd. Inmiddels wordt voldaan aan ongeveer 80% van de normen en aan 20% nog niet. Van die 20% gaat het voor een deel om nieuwe stoffen en nieuwe normen, waarvoor meer tijd beschikbaar is dan 2027. Voor een deel gaat het om ubiquitaire2 stoffen, waarvan de maatregelen veelal al genomen zijn en we alleen kunnen wachten tot deze uit het milieu zijn verdwenen. Voor het resterende deel worden tot 2027 maatregelen uitgevoerd, maar zullen er mogelijk ook na 2027 maatregelen getroffen moeten worden. Daarbij komen andere factoren die maken dat soms niet kan worden voldaan aan de doelen in de KRW, denk aan klimaatverandering en de invloed van exoten zoals de Amerikaanse rivierkreeft. Uit de evaluatie van de stroomgebiedbeheerplannen door de Europese Commissie blijkt dat nagenoeg alle lidstaten nog een stevige opgave hebben om de doelen tijdig te bereiken. Uw Kamer is hier maart jl. over geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 701).
Kunt u toelichten welke «politiek-bestuurlijke afwegingen met alle andere ruimtelijke, economische en milieubelangen, en keuzes over de inzet van schaarse capaciteit en financiële middelen»2 er spelen die de noodzakelijke extra maatregelen voor het behalen van de KRW belemmeren?
Uw Kamer wordt met regelmaat geïnformeerd over het rijksbeleid op onderwerpen zoals mest, gewasbeschermingsmiddelen, VTH, etc. Ook regionale overheden maken afwegingen bij de te nemen maatregelen en de inzet van middelen. Daarbij worden keuzes gemaakt, zoals over het gebruik van ruimte, het verdienvermogen van bepaalde sectoren en de toelaatbaar geachte stijging van belasting van burgers en bedrijven. Reeds in 2006 is afgesproken om maximaal de tijd te nemen om de KRW doelen «haalbaar en betaalbaar» te realiseren (Kamerstuk 27 625, nr. 80). Mede gezien de nieuwe opgaven, zie ook het vorige antwoord, blijven dergelijke afwegingen actueel.
Kunt u toelichten waarom de afwegingen van vraag 2 zwaarder wegen dan de consequenties, voor boeren, de bouw en de natuur, die voortvloeien uit het niet halen van de KRW?
Die afwegingen wegen niet per se zwaarder dan de consequenties, voor boeren, de bouw en de natuur, die voortvloeien uit het niet halen van de KRW. Bij de afwegingen wordt er rekening mee gehouden dat de KRW legitieme uitzonderingen kent, die ingezet kunnen worden als doelen niet tijdig worden behaald. Hoewel de ruimte voor uitzonderingen vanaf 2027 kleiner wordt, zijn er dan nog steeds uitzonderingen mogelijk.
Vindt u het terecht dat provincie Utrecht wel aanvullende maatregelen treft om te voldoen aan de doelen van de KRW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat provincie Utrecht hier stappen op zet en het Rijk achter blijft?
In de stroomgebiedbeheerplannen is aangegeven dat gemeenten, waterschappen, provincies en het rijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de uitvoering van de KRW. Dit is ook geregeld in de Omgevingswet. Het is aan individuele overheidsorganen om af te wegen in hoeverre aanvullende maatregelen gepast zijn. Om te voldoen aan de doelen van de KRW is een combinatie van generieke en gebiedsgerichte maatregelen optimaal. Generieke maatregelen leiden tot een gelijk speelveld, maar hebben het risico dat soms maatregelen gelden wanneer dat niet nodig is. Gebiedsgerichte maatregelen kunnen dan maatwerk leveren. Partijen stemmen hun inzet af in Regionale Bestuurlijke Overleggen en in het landelijke Bestuurlijk Overleg KRW.
Hoe reflecteert u op de dertien aanvullende maatregelen die de provincie Utrecht treft om aan de eisen van de KRW te voldoen?
Het betreft hier een ontwerp uitvoeringsprogramma dat nog definitief moet worden vastgesteld door de provincie Utrecht. Het beoordelen van dit ontwerp uitvoeringsprogramma is de verantwoordelijkheid van de provincie zelf, een rijksreflectie op de voorgestelde maatregelen is niet gepast.
Bent u van plan deze maatregelen gedeeltelijk of helemaal over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om maatregelen van de provincie Utrecht, gericht op de resterende opgave daar. Zoals alle gebiedsgerichte maatregelen worden deze overgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen, maar dat is niet hetzelfde als opnemen van deze maatregelen in het generieke beleid.
Welke lessen trekt u uit de aanpak van provincie Utrecht?
Deze maatregelen zijn een zelfstandige keuze van de provincie Utrecht.
Waarom blijft het Rijk achter, daar waar provincie Utrecht ervoor kiest stevig in te zetten op verminderd gebruik van bestrijdingsmiddelen, omdat deze bron van vervuiling een grote factor speelt bij het behalen van de KRW-doelen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, is de KRW opgave een gezamenlijke opgave van rijk en decentrale overheden. Het rijk richt zich – naast de coördinerende rol over het geheel van maatregelen – daarbij ten aanzien van bestrijdingsmiddelen hoofdzakelijk op generieke maatregelen. Het betreft aanpassingen en aanscherpingen ten aanzien van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het Besluit activiteiten leefomgeving, herbeoordeling van de toelating van bestrijdingsmiddelen op basis van KRW genormeerde stoffen en acties in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming gericht op het terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in het algemeen. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over acties in het kader van het KRW Impulsprogramma over normoverschrijdende stoffen, waaronder bestrijdingsmiddelen (Kamerstuk 27 625 nr. 696) en heeft uw Kamer het jaarplan 2025 van het Uitvoeringsprogramma ontvangen (Kamerstuk 27 858 nr. 706). In mei 2025 ontving uw Kamer een brief waarin onder meer wordt ingegaan op grondwaterbeschermingsgebieden en toelatingsbeleid (Kamerstuk 27 858, nr. 712).
Bent u het eens dat voor boeren de administratieve lasten en het doelbereik ongunstig zijn als doelen van verschillende beleidsterreinen niet op elkaar afgestemd zijn, zoals de verkleinde bufferstroken voor mest waarbij geen rekening werd gehouden met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen zet u, of heeft u met succes gezet, om de toelating van bestrijdingsmiddelen en het 8e actieprogramma nitraatrichtlijn af te stemmen op de doelen van de KRW?
Ja, ten algemene is het ongunstig als doelen en met name de daaruit afgeleide normen en maatregelen van verschillende beleidsterreinen niet op elkaar afgestemd zijn. Dat proberen we dan ook zoveel mogelijk te voorkomen. Voor wat betreft het voorbeeld van de verkleinde bufferstroken wordt verwezen naar de Kamerbrief van eind 2024 waarin is ingegaan op de verkleinde bufferstroken, ofwel de derogatievrije zones rondom Natura2000-gebieden (Kamerstuk 27 625/33 037, nr. 687) naar aanleiding van de toezegging aan het lid Bamenga (D66) bij het Commissiedebat Water van 24 september 2024. Daarin is toegelicht dat de effecten van deze verkleining op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater naar verwachting minimaal is.
Het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft conform de Nitraatrichtlijn als doel om waterverontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig van de landbouw te voorkomen en te verminderen, te voldoen aan de norm van 50 mg/l nitraat in het bovenste grondwater en eutrofiëring (stikstof en fosfor) van het oppervlaktewater tegen te gaan. In een analyse (doorrekening) wordt het effect op de waterkwaliteit van mogelijke maatregelen voor het 8e actieprogramma in beeld gebracht ten behoeve van doelen van de Nitraatrichtlijn en de KRW, voor zover het nutriënten afkomstig van de landbouw betreft. U bent recent door de Minister van LVVN geïnformeerd over de voortgang hiervan (Kamerstuk 33 037, nr. 597). Hierbij is aangegeven dat ook wordt gekeken naar bedrijfseconomische effecten en de mate van inpasbaarheid in de bedrijfspraktijk, zodat rekening gehouden kan worden met de administratieve lasten en het doelbereik voor waterkwaliteit.
Op het gebied van bestrijdingsmiddelen zijn de eerste stappen in gang gezet om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen met KRW genormeerde stoffen als werkzame stof te gaan herbeoordelen indien die structureel tot normoverschrijdingen hebben geleid. Daarover is uw Kamer nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 712). Voor biociden (valt ook onder de definitie van bestrijdingsmiddelen) zal worden onderzocht of dat ook nodig is.
Zult u zich in de Europese Commissie hard maken om de beleidsdoelen van het KRW, de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn Duurzaam Gebruik Gewasbeschermingsmiddelen te harmoniseren?
De beleidsdoelen van de KRW, de Nitraatrichtlijn en de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden kennen een verschillende historie en aanleiding, maar sluiten wel op elkaar aan en verwijzen in een aantal gevallen naar elkaar. Het is aan de lidstaat om bij de implementatie van de richtlijnen de maatregelen op elkaar af te stemmen, daarbij rekening houdend met de situatie in de praktijk.
Wij zetten ons zo nodig in het voor het Europees harmoniseren van de beleidsdoelen van deze drie richtlijnen, indien dit wenselijk is vanwege een eenduidige implementatie in de Lidstaten en om tegenstrijdigheden te voorkomen. Afstemming van de doelen van de KRW met de doelen van de Nitraatrichtlijn is hiervan een voorbeeld. De Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden bevat zelf geen kwantitatieve doelen en normen zoals de KRW en de Nitraatrichtlijn maar vraagt Lidstaten om zelf (beleids)doelen vast te stellen.
Bent u het eens – gezien het weglekkende karakter van bestrijdingsmiddelen naar grond- en oppervlaktewater – dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen vergunningplichtig zou moeten worden, in ieder geval voor het lekkende (lozende) deel? Zo nee, hoe kunt u garanderen dat boeren niet te veel bestrijdingsmiddelen lozen in nabijgelegen wateren? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten?
Veel van de regels voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen die zijn vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn overgenomen uit het vroegere Activiteitenbesluit milieubeheer (gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Waterwet). Algemene regels die lozingen van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater reduceren zijn afkomstig uit de oorspronkelijke Lozingenbesluiten voor a) open teelten en veehouderij en b) glastuinbouw (Wet verontreiniging oppervlaktewateren). Het gaat om generieke maatregelen zoals teeltvrije zones, driftreducerende spuitdoppen etc. en om puntlozingen uit o.a. gebouwen, kassen, installaties en van erven. Per situatie is gekozen welke type maatregel het best aansluit bij de praktijk en tevens naleefbaar en handhaafbaar is. Als lokaal aanvullende maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld om ter plaatse aan de KRW te voldoen, kunnen deze door het bevoegd gezag via maatwerk worden opgelegd. Momenteel is een wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving in voorbereiding waarmee algemene regels die lozingen naar oppervlaktewater (waaronder ook vanuit de glastuinbouw) reguleren, worden geactualiseerd. Naar aanleiding van de door de Minister van IenW tijdens het CD Water van 26 maart 2025 aan het lid Kostić (PvdD) gedane toezegging over het behalen van waterkwaliteitsdoelen voor bestrijdingsmiddelen (gewasbeschermingsmiddelen en biociden) is uw Kamer daarover op 18 juli 2025 nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 716).
Welke concrete maatregelen neemt u om te compenseren voor het wegvallen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied, waar veel maatregelen en doelen in stonden om de waterkwaliteit te verbeteren en in lijn te brengen met de KRW?
Dit kabinet kiest voor de aanpak om, aanvullend op generiek beleid voor nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen, via doelsturing met de boer aan het roer en via gebiedsgericht beleid waar dit nodig is, bij te dragen aan de KRW-doelen die betrekking hebben op de landbouw. De gebiedspecifieke aanpak richt zich onder meer op een deel van de grondwaterbeschermingsgebieden en op de beekdalen. De Minister van LVVN wil deze gebiedspecifieke aanpak vormgeven via Ruimte voor Landbouw en Natuur en maatregelen in de betreffende gebieden ondersteunen via het instrumentarium van het agrarisch natuurbeheer (ANB).
Kunt u toelichten waarom de provincies Gelderland en Utrecht wel over kunnen gaan tot het (meer) beperken of het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden?
Het is aan deze provincies om zelf afwegingen te maken in het gebruik van hun wettelijke bevoegdheden. Zij zijn daartoe als bevoegd gezag aangewezen in de Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Bent u het eens dat het, gezien de naderende deadline voor de KRW, onontkoombaar is dat er boven op de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en stroomgebiedsbeheerplan 2022–2027 meer maatregelen, vergelijkbaar met die van de provincie Utrecht nodig zijn? Zo nee, hoe onderbouwt u dan concreet dat met de huidige omgang met bestrijdingsmiddelen de KRW gehaald gaat worden?
In reactie op de KRW tussenevaluatie is uw Kamer al gemeld dat «de komende jaren nog een stevige inzet nodig is» en er aanvullende maatregelen nodig zijn, onder meer op het gebied van chemische stoffen (Kamerstuk 27 625, nr. 696). Op 18 juli 2025 heeft uw Kamer zoals aangekondigd in die brief een verdere uitwerking gekregen van de tussenevaluatie KRW (Kamerstuk 27 625, nr. 716). Daarbij is ingegaan wat generiek nodig is vanuit rijksbeleid en wat regionaal moet worden opgepakt mede ook gezien de door uw Kamer aangenomen motie Grinwis cs (Kamerstuk 27 858, nr. 664).
Kunt u toelichten welke aanvullende concrete maatregelen u gaat nemen om te zorgen dat de landbouw haar steentje bijdraagt aan het behalen van de KRW-doelen omtrent chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen?
Zie het antwoord op vragen 8 en 9 over de rijksinzet inzake de opgave voor het behalen van KRW doelen omtrent chemische bestrijdingsmiddelen en nutriënten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen?
Het is helaas niet gelukt om de antwoorden eerder aan uw Kamer te sturen.
Het versterken van meldpunt 144 tegen dierenmishandeling |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Rummenie |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat, nadat bekend werd dat meldpunt 144 hun taken noodgedwongen moest afschalen, de Tweede Kamer in actie kwam en verzocht om 1) met een plan van aanpak te komen hoe meldpunt 144 bij de politie kan worden versterkt, 2) ernaar te streven dat de noodgedwongen afgeschaalde taken weer kunnen worden opgepakt, 3) doorvraag bij de melder weer mogelijk te maken, 4) het meldpunt weer 24/7 bereikbaar te maken en 5) de Kamer actief te informeren over de toekomst van meldpunt 144?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer daarnaast € 2 miljoen heeft vrijgemaakt voor het versterken van meldpunt 144?2
Ja.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het aannemen van het amendement en de motie om meldpunt 144 te versterken en uitvoering te geven aan de duidelijke wens van de Tweede Kamer?
Ik heb met de politie overlegd over de uitvoering van de motie Teunissen en het aangenomen amendement. De politie stelt momenteel een uitvoeringsplan op voor de versterkingen van het meldpunt 144.
In dit uitvoeringsplan worden meerdere opties uitgewerkt. Een optie is versterking van het meldpunt 144 binnen de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, waar het meldpunt thans beheersmatig is ondergebracht. Een andere optie is het uitbesteden van de beheerslast van 144 met de nodige waarborgen om de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de 144 en de politie te garanderen. Het uitvoeringsplan richt zich in eerste aanleg op deze laatstgenoemde optie. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien. Het uitbesteden van 144 past bij mijn inzet om politie terug te laten keren naar haar kernfunctie3.
Welke extra middelen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan meldpunt 144, en op welke wijze worden deze ingezet om de capaciteit en bereikbaarheid van het meldpunt te verbeteren, zodat het meldpunt adequaat kan inspelen op het gestegen aantal meldingen van dierenmishandeling?
De politie werkt momenteel verschillende opties uit in een uitvoeringsplan. De inzet van extra middelen is afhankelijk van de nog te kiezen optie.
In hoeverre is er inmiddels uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om met een plan van aanpak te komen voor 24/7 bereikbaarheid van het meldpunt, zodat burgers ook buiten de huidige contacturen dierenmishandeling kunnen melden? Is dit plan al afgerond, en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, op welke termijn verwacht u het plan van aanpak gereed te hebben en welke vervolgstappen verbindt u aan de uitkomsten ervan?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4, stelt de politie thans een uitvoeringsplan op voor het versterken van het meldpunt 144, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid dat het meldpunt 144 24/7 bereikbaar is. Er worden verschillende opties uitgewerkt.
Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt er nog steeds een «business case» ontwikkeld voor de toekomst van het meldpunt? Hoe verhoudt deze business case zich tot het verzoek van de Kamer om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het versterken van het meldpunt?
De business case betreft één van de mogelijke opties die uitgewerkt wordt in het uitvoeringsplan, namelijk het uitbesteden van het meldpunt 144. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien.
Indien deze business case nog steeds wordt ontwikkeld, welke scenario’s worden daarbij betrokken, bijvoorbeeld qua personeelsbezetting, bereikbaarheid en relevantie van de meldingen voor de politie?
Er worden meerdere opties uitgewerkt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt de Kamer voorafgaand aan of na afronding van de businesscase betrokken bij de besluitvorming over implementatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de volledige uitvoering van het amendement en de motie, inclusief de resultaten van eventuele evaluaties?
Ik ben voornemens om de Kamer voor Prinsjesdag op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het uitvoeringsplan. In deze brief zal ik verder in gaan op de uitvoering van het amendement en de motie.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De mensenrechtensituatie in Libië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de Libische Internal Security Agency (ISA) tien internationale humanitaire ngo’s heeft opgedragen te stoppen met hun werk?1
Dit bericht heeft mij bereikt.
Bent u bekend met de aantijgingen van de ISA dat deze ngo’s bijdragen aan de omvolking van Libië? Zo ja, wat vindt u van deze aantijging?
Ik ben bekend met de publicatie van de persverklaring van de ISA, waarin zij onder meer stellen dat ngo’s omvolking tot doel hebben. Deze opvatting deel ik niet. Daarnaast draagt deze aantijging bij tot het inperken van de humanitaire ruimte en verergert deze de moeilijkheden waarin de internationale humanitaire ngo’s zich reeds bevinden. Het hoofd van ISA is sinds de publicatie van dit bericht gearresteerd.
In onze communicatie richting Libiërs blijf ik het belang van bescherming van migranten benadrukken, alsmede de belangrijke rol die ngo’s spelen in het migratiemanagement in Libië. Voortzetting van het werk van deze ngo’s is daarmee ook in het directe Libische belang.
Wat vindt u ervan dat de Libische autoriteiten, met wie de Europese Unie (EU) nauw samenwerkt op het gebied van migratiebeheer, belangrijke internationale mensenrechtenorganisaties criminaliseren?
Internationale mensenrechtenorganisaties doen belangrijk werk in Libië. Zij leveren essentiële diensten aan migranten en vluchtelingen in Libië, mede gefinancierd door Nederland en de Europese Unie. Het is dan ook zeer zorgelijk dat de Libische autoriteiten hun werk en inzet criminaliseren. Ik verwerp deze typering door de Libische autoriteiten. Deze organisaties hebben de volledige steun van Nederland om hun werk voort te zetten.
Welke stappen bent u bereid in bilateraal en in EU-verband te nemen om de Libische autoriteiten dit besluit te laten terugdraaien?
Nederland is in contact met ngo’s die door de maatregelen getroffen zijn. De ambassade in Tripoli brengt de situatie op in alle mogelijke gesprekken met de Libische autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland een brief medeondertekend die op initiatief van de VN-missie in Libië UNSMIL is gericht aan de Libische autoriteiten. In deze brief worden ernstige zorgen geuit over de situatie van de ngo’s en de migranten die zij helpen.
De Nederlandse ambassade in Tripoli heeft over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de relevante Libische autoriteiten, waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze ontmoetingen zijn bovengenoemde zorgen overgebracht.
Welke steun verleent Nederland op dit moment aan het werk van internationale mensenrechtenorganisaties in Libië?
Nederland financiert momenteel enkele mensenrechtenorganisaties vanuit het Mensenrechtenfonds en het Shiraka programma. Dit zijn zowel Libische als niet-Libische organisaties. Deze steun is onderdeel van de brede mensenrechtenagenda die Nederland wereldwijd heeft.
Daarnaast is Nederland, samen met Zwitserland en UNSMIL, covoorzitter van de internationale werkgroep mensenrechten en internationaal humanitair recht. Deze werkgroep is onderdeel van het in het 2019 opgerichte Berlijn-proces. Vanuit deze rol kaart Nederland mensenrechtenschendingen aan en verleent steun waar dat kan aan mensenrechtenverdedigers en -organisaties. Dit is via openbare verklaringen en via diplomatie achter de schermen.
Bent u bereid om aanvullende steun te verlenen aan deze organisaties, zoals diplomatieke steun, relocatie van personeel of financiering van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de getroffen ngo’s is het verzoek om druk te blijven houden op de Libische autoriteiten. Dit zal Nederland niet nalaten. Waar mogelijk stelt Nederland zich beschikbaar op voor hulpverzoeken en bescherming.
Bent u ook bekend met het bericht dat Rusland haar inzet op mensensmokkel in Libië heeft vergroot?2
Dit bericht heeft mij bereikt. Rusland breidt zijn bestaande activiteiten en invloed in Libië al langere tijd gestaag uit. Deze ontwikkeling lijkt sinds de val van het Assad-regime in Syrië door te zetten. De smokkelroutes van wapens, drugs en mensen zijn complex en ondoorzichtig, maar kunnen door deze geïntensiveerde Russische inzet worden versterkt. Nederland blijft de situatie nauwgezet monitoren.
Met al het voorgaande in het achterhoofd, staat u daadwerkelijk nog achter uw besluit om de ambassade in Tripoli te sluiten? Zo ja, vindt u de actuele ontwikkelingen dan niet bijzonder zorgwekkend?
Het kabinet heeft, in lijn met de bredere bezuinigingsmaatregelen op het postennet, besloten om de ambassade in Libië te sluiten. Dit zware besluit is genomen na zorgvuldige afweging van verschillende factoren, waaronder de operationele kosten van de ambassade inclusief de hoge kosten voor beveiligingsmaatregelen ter bescherming van ons personeel.
De situatie in Libië op het gebied van migratie en veiligheid blijft voor Nederland van groot belang. Het kabinet erkent bovendien de zorgen over de mensenrechtensituatie in het land. Hoewel de diplomatieke aanwezigheid in Libië wordt beëindigd, behoudt Nederland de diplomatieke betrekkingen en samenwerking, en blijven we ons ook zonder permanente diplomatieke presentie in Tripoli inzetten om Nederlandse belangen te behartigen en zorgen te adresseren. De precieze invulling van deze samenwerking wordt op dit moment verder uitgewerkt.
De aanstelling van een oud GL-raadslid in Amsterdam en de directeur van Oxfam International als secretaris directeur van de Adviesraad Migratie |
|
Marina Vondeling (PVV) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Evelien van Roemburg secretaris-directeur Adviesraad Migratie»?1
Ja.
Klopt het dat Evelien van Roemburg, oud GroenLinks raadslid in Amsterdam, directeur Oxfam International en kandidaat Tweede Kamerlid voor GL-PvdA, is aangesteld als secretaris-directeur van de Adviesraad voor Migratie?
Ja.
Door wie is Evelien van Roemburg aangesteld als secretaris-directeur van de Adviesraad voor Migratie?
Bent u bekend met de uitspraken van Evelien van Roemburg over dat migratie niet het probleem is en dat het narratief moet worden omgebogen? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met de visie van het kabinet dat asiel en migratie wel een probleem is en beperkt moet worden?2
Bent u er ook mee bekend met dat de Nederlandse afdeling van Oxfam zegt dat het kabinet leugens verspreidt over het asielbeleid en handelt in strijd met de rechtsstaat?3
Deelt u de mening dat de Adviesraad Migratie die u adviseert over het asiel- en migratiebeleid onafhankelijk en onpartijdig dient te zijn en personen met een uitgesproken linkse achtergrond u niet onafhankelijk en onpartijdig over het asielbeleid kunnen adviseren?
Gaat u gelet op bovenstaande ervoor zorgen dat de aanstelling van Evelien van Roemburg als secretaris-directeur van de Adviesraad Migratie per direct ongedaan wordt gemaakt?
Het bericht 'AIVD, beschuldigt Iran van liquidatiepogingen Haarlem en Madrid' |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe kijkt u naar het bericht dat Iran verantwoordelijk zou zijn voor twee liquidatiepogingen in Nederland volgens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?1
De conclusie van de AIVD, dat Iran waarschijnlijk verantwoordelijk is voor liquidatiepogingen in Haarlem en Madrid, is zeer zorgwekkend. Het kabinet vindt alle vormen van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel.
Hoe reflecteert u, in het licht van de vermeende liquidatiepogingen, op het eerdere bezoek van de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland en de antwoorden die hierover door u op eerdere kritische vragen gegeven zijn?2
Zoals in de eerdere beantwoording gesteld, blijven de contacten met Iran essentieel gezien de geopolitieke belangen die op het spel staan, waaronder het Iraanse nucleaire programma, de Iraanse militaire steun aan Rusland, de steun aan gewapende en/of terroristische groeperingen in het Midden-Oosten, alsook de bedreiging door Iran van de veiligheid van Israël en de beschietingen op Israël van april en oktober 2024. Daarnaast staan er specifieke Nederlandse belangen op het spel en blijft Nederland aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Iran.
Het gesprek met de Iraanse Minister tijdens diens tussenstop op Schiphol in november 2024 diende bovenstaande belangen ten behoeve van Nederland en onze bondgenoten.
Hoe veel dergelijke liquidatiepogingen in Europa zijn bij u bekend?
Uw vraag betreft het kennisniveau en het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarover worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Hoe zal het kabinet zich extra inzetten voor het onderzoek naar de opdrachtgever van de liquidatiepogingen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zet het kabinet zich in om de Iraanse diaspora in Nederland te beschermen tegen het huidige Iraanse regime?
Binnen de Rijksbrede aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (of: statelijke inmenging) wordt onder coördinatie van de NCTV voortdurend en op basis van het dreigingsbeeld bezien wat mogelijk is om dit soort inmengingsactiviteiten door statelijke actoren te voorzien, verstoren, verijdelen en/of mitigeren. Daar waar het de fysieke veiligheid van individuele personen betreft, kan ik in algemene zin zeggen dat waar het nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie ook beveiligingsmaatregelen kunnen worden getroffen. In het openbaar worden hier verder geen uitspraken over gedaan.
Welke aanvullende veiligheidsmaatregelen kunt u instellen om dergelijke acties van het Iraanse regime tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er besproken met de Iraanse ambassadeur die door u op het matje geroepen is?
Met de ambassadeur zijn de zeer zorgwekkende conclusies uit het AIVD jaarverslag gedeeld aangaande de attributie van de recente liquidatiepoging op een in Nederland wonende Iraniër. Daarbij is benadrukt dat Irans betrokkenheid bij dergelijke zaken volstrekt onacceptabel is.
Klopt het dat u zelf niet bij het gesprek met de Iraanse ambassadeur aanwezig was? Zo ja, geeft het niet meer gewicht om bij zulke zware gevallen de ambassadeur op het niveau van de Minister te ontbieden, waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals gebruikelijk is de ambassadeur op hoogambtelijk niveau ontboden.
Welke diplomatieke en relationele gevolgen verbindt u aan deze liquidatiepogingen?
U bent hierover vertrouwelijk geïnformeerd.
De Verenigde Staten en The Metals Company om diepzeemijnbouw mogelijk te maken, buiten het internationale rechtskader van de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) om |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in NRC over het besluit van president Trump, op 24 april 2025, om via een executive order de Amerikaanse ambities voor diepzeemijnbouw in internationale wateren te versnellen?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht in NRC over de plannen van The Metals Company (TMC) om diepzeemijnbouw te starten via oude Amerikaanse wetgeving, buiten de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) om?2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze stappen waarmee het internationaal recht, waaronder het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS), waarvan de ISA een uitvoeringsorgaan is, buitenspel wordt gezet door één bedrijf in samenwerking met de regering Trump?
Het kabinet vindt deze ontwikkelingen zorgelijk en volgt deze nauwgezet. Alle activiteiten op de zeeën en de oceaan, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan, dienen volgens Nederland plaats te vinden binnen het alomvattend juridisch kader van het VN-Zeerechtverdrag. Het VN-Zeerechtverdrag is bovendien essentieel voor het ordelijk gebruik en beheer van de zeeën, de oceaan, de zeebodem en de ondergrond. Nederland staat voor de integriteit van het VN-Zeerechtverdrag en de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) als de exclusief aangewezen instantie om diepzeemijnbouwactiviteiten op en in de internationale zeebodem te organiseren en daar toezicht op uit te oefenen. De VS is weliswaar geen partij bij het VN-Zeerechtverdrag, maar heeft wel de Overeenkomst betreffende de uitvoering van Deel XI van het VN-Zeerechtverdrag (1994 Overeenkomst) ondertekend. De 1994 Overeenkomst ziet op diepzeemijnbouw op de internationale zeebodem. Op grond van het verdragenrecht moet een staat die een verdrag heeft ondertekend onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring «zich onthouden van handelingen die een verdrag zijn voorwerp en zijn doel zouden ontnemen».
In het ondertekende decreet, kondigt de Verenigde Staten (VS) plannen aan om diepzeemijnbouw te starten in nationale én internationale wateren, buiten het toezicht van de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA) om? Vreest u dat dit de deur opent naar ongecontroleerde mijnbouw op zee, buiten internationaal toezicht en afspraken van de Verenigde Naties (VN) om?
Op dit moment is het nog niet duidelijk of er partijen zijn die van de VS een vergunning zullen krijgen en of deze partijen in staat zijn op korte termijn en op commerciële schaal diepzeemijnbouwactiviteiten te ontplooien. Nederland zal zich ervoor blijven uitspreken dat deze activiteiten plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag. Dat houdt volgens Nederland ook in dat de ISA exclusief bevoegd is toezicht uit te oefenen op diepzeemijnbouwactiviteiten op en in de internationale zeebodem.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse delegatie bij de ISA zich tot nu toe steeds heeft uitgesproken tegen commerciële mijnbouwactiviteiten zonder vooraf vastgestelde en breed gedragen internationale regels (mijnbouwcode) voor diepzeemijnbouw?
Ja. Inmiddels heeft de Raad van de ISA (het uitvoerende orgaan) in meerdere besluiten uitgedragen dat er geen commerciële exploitatie hoort plaats te vinden in de afwezigheid van een exploitatieregeling. Tijdens de afgelopen Raadsvergadering in maart 2025 heeft de Nederlandse delegatie ook gewezen op deze besluiten.
Bent u het ermee eens dat Nederland, als voorvechter van internationale samenwerking, zich moet uitspreken tegen deze strategie van de VS om zonder internationaal toezicht diepzeemijnbouw overhaast mogelijk te maken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
De Raad van de ISA heeft tussen 17 en 28 maart 2025 een reguliere vergadering gehad. TMC heeft gedurende die vergadering, op 27 maart 2025, bekend gemaakt voornemens te zijn in de tweede helft van 2025 een licentieaanvraag in te dienen in de VS om de internationale zeebodem te exploreren en exploiteren. De Secretaris-Generaal van de ISA heeft in reactie daarop zich uitgesproken tegen deze ontwikkeling tijdens de sessie op 28 maart 2025. Vervolgens schaarden vele staten zich – in verschillende bewoordingen – achter de integriteit en exclusiviteit van het VN-Zeerechtverdrag. Nederland heeft onder meer gesteld dat het VN-Zeerechtverdrag het alomvattend juridisch kader bevat waarbinnen alle activiteiten op de zeeën en de oceaan, met inbegrip van de zeebodem en de ondergrond daarvan, dienen plaats te vinden; vol te staan achter het VN-Zeerechtverdrag en de ISA; dat strikte milieuvoorwaarden en effectief toezicht op naleving essentiële vereisten zijn van een toekomstige regeling; en dat de Raad van de ISA meermaals heeft uitgedragen dat er geen commerciële exploitatie hoort plaats te vinden in de afwezigheid van een exploitatieregeling. Nederland zal deze punten blijven uitdragen en verwacht op deze onderwerpen brede steun van de andere staten die actief zijn binnen de ISA.
Internationale afspraken zoals het nieuwe Oceanenverdrag (Mariene biodiversiteit van gebieden buiten de nationale jurisdictie (BBNJ)) dat Nederland heeft getekend en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader benadrukken het belang van herstel en bescherming van oceaanecosystemen. Bent u het eens dat diepzeemijnbouw, die leidt tot verdere aantasting van de oceaan, indruist tegen deze internationale verplichtingen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief inzake het kabinetsstandpunt diepzeemijnbouw3 staat voor Nederland voorop dat diepzeemijnbouw alleen kan plaatsvinden indien dit wetenschappelijk aantoonbaar binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem valt, en is verankerd in sterke internationale regels met effectief toezicht. In dat kader heeft Nederland tijdens de onderhandelingen over deze internationale regels in september 2024 een tekstvoorstel ingediend, waarmee zou worden geregeld dat exploitatie van de internationale zeebodem alleen mag plaatsvinden in gevallen waarin dit de effectieve implementatie van andere internationale raamwerken en overeenkomsten niet verhindert. Hiermee wordt mede naar de BBNJ-overeenkomst en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader verwezen. Dat voorstel kon tijdens de onderhandelingen in maart 2025 op steun van enkele andere staten rekenen.
Nederland heeft zich tot nu toe nog niet aangesloten bij de 32 landen die oproepen tot een internationale pauze of tijdelijk moratorium op diepzeemijnbouw. Bent u bereid om te overwegen Nederland alsnog aan te laten sluiten bij deze oproep, om zo een duidelijk signaal te geven dat diepzeemijnbouw pas mag plaatsvinden onder robuuste regelgeving en onder toezicht van de ISA?
In de Kamerbrief over het kabinetsstandpunt diepzeemijnbouw4 is toegelicht dat de termen moratorium en voorzorgspauze in de internationale discussies verschillend worden uitgelegd, en het gebruik ervan hierdoor niet bijdraagt aan een brede en open uitwisseling van standpunten. Daarom hanteert Nederland de labels «moratorium» en «voorzorgspauze» niet in internationale overleggen. Het kabinet is van mening dat de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de effecten van diepzeemijnbouwactiviteiten op dit moment niet toereikend is om de stap van exploratie naar exploitatie te maken. Om die reden is een strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist. Het standpunt van Nederland wijkt dus inhoudelijk niet af van andere landen die zijn aangesloten bij de 32 genoemde landen. Het kabinet ziet geen reden om af te wijken van het standpunt om geen label te hanteren.
Het bericht ‘150.000 extra hiv-doden in Afrika verwacht na stop hulp uit VS’ |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er naar verwachting 150.000 extra doden door hiv zullen vallen in Afrika, als gevolg van de Amerikaanse bezuinigingen op het U.S. President’s Emergency Plan for AIDS Relief (PEPFAR) programma?1
Het Erasmus Medisch Centrum heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de tijdelijke Amerikaanse opschorting van 90 dagen van het PEPFAR programma, onder verschillende scenario’s. In dit onderzoek is meegenomen dat de VS levensreddende activiteiten vanuit PEPFAR, o.a. gericht op vrouwen en kinderen, heeft uitgezonderd van de opschorting. Het onderzoek geeft aan dat deze uitzondering in veel gevallen nog niet heeft geleid tot het herstarten van behandelingen. Dat komt omdat de bezuinigingen op USAID en PEPFAR hebben geleid tot organisatorische, administratieve en logistieke belemmeringen die een herstart bemoeilijken. Het onderzoek van het Erasmus Medisch Centrum geeft aan dat deze situatie kan leiden tot tussen de 40.000 en 150.000 additionele hiv doden in Sub-Sahara Afrika. Alle scenario’s in het onderzoek gaan ervanuit dat de opschorting van PEPFAR 90 dagen duurt, en dat de VS PEPFAR daarna weer zoals vanouds financiert. Nederland volgt deze ontwikkelingen nauwgezet en hoewel veel nog onzeker is zet Nederland met andere donoren in op een zo efficiënt mogelijke besteding van de nog beschikbare middelen.
Deelt u de mening dat het wegvallen van PEPFAR en de verwachte gevolgen buitengewoon onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
De jarenlange omvangrijke Amerikaanse steun aan de wereldwijde hiv/aids bestrijding heeft vele mensenlevens gered. PEPFAR speelt hierin een belangrijke rol. Op dit moment is het nog niet duidelijk of en hoe de VS een vervolg gaat geven aan PEPFAR. Daarvoor zal de Amerikaanse regering eerst een evaluatie van het Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma afronden. Het gedeeltelijk of volledig wegvallen van PEPFAR kan grote en zorgelijke gevolgen hebben voor mensen die leven met hiv-aids en voor de bestrijding van hiv-aids.
Heeft de Nederlandse regering contact gehad met de Amerikanen over het wegvallen van PEPFAR? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Middels de contacten van de Nederlandse ambassade in Washington heeft Nederland de herziening van USAID en de gevolgen daarvan besproken met de Amerikaanse autoriteiten. Nederland spreekt daarnaast in multilateraal verband met vertegenwoordigers van de Amerikaanse overheid over verschuivingen in de financiering van mondiale gezondheid. De situatie rondom PEPFAR is daarbij ook onderwerp van gesprek. Nederland neemt actief deel aan de bestuursvergaderingen van gezondheidsorganisaties, waarin ook de VS een rol spelen. Veel is nog onzeker. Gegeven de grote financieringsbehoefte zet Nederland met andere donoren in op een zo efficiënt mogelijke besteding van de nog beschikbare middelen. Daarin staat de toegang tot hiv-aidspreventie en -zorg voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen centraal.
Is er binnen het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM), waarin Nederland participeert, overleg geweest over deze terugtrekking van de VS uit de hiv-bestrijding? Zo ja, welke acties worden overwogen om de impact op te vangen?
Ja, binnen het Global Fund is overleg geweest over de nieuwe koers van de VS. De Amerikaanse regering heroverweegt momenteel het gehele Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma, waaronder de steun aan het Global Fund. Veel is nog in beweging. De bestuursraad van het Global Fund – waarin Nederland is vertegenwoordigd – werkt daarom aan verschillende toekomstscenario’s. Met minder geld, kan minder hulp worden verleend. Levensreddende zorg in de meest kwetsbare landen heeft daarbij voorrang. Ook wordt gekeken naar nog betere samenwerking met andere gezondheidsorganisaties zoals Gavi (de Vaccin Alliance), bijvoorbeeld op het gebied van data- en bevoorradingssystemen.
In welke landen en regio’s verwacht u de grootste gevolgen van het wegvallen van PEPFAR-hulp, en hoe schat u de risico’s in voor het bredere volksgezondheidsbeleid en de gezondheidszorginfrastructuur?
Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe de VS de bijdrage aan PEPFAR na afronding van de evaluatie van het Amerikaanse ontwikkelingshulpprogramma zal vormgeven. Nederland volgt deze ontwikkelingen op de voet.
PEPFAR financiert hiv/aids programma’s in meer dan 50 landen, voornamelijk in Afrika, maar ook in delen van Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Daarnaast financiert PEPFAR ook onderzoek naar hiv-vaccins en preventie, die van grote waarde zijn voor het bredere volksgezondheidsbeleid. In landen waar de gezondheidsinfrastructuur sterk afhankelijk is van Amerikaanse financiering, zijn de gevolgen van de gedeeltelijke opschorting van PEPFAR financiering het grootst.
Is Nederland bereid om, eventueel met gelijkgezinde landen binnen de EU of andere donoren, een initiatief te nemen om de gaten te dichten die ontstaan door het terugtrekken van de VS, bijvoorbeeld door extra middelen vrij te maken voor het GFATM of UNAIDS?
Nederland onderhoudt nauw contact met gelijkgezinde EU-lidstaten en andere donoren over de koerswijziging van de Verenigde Staten en de gevolgen daarvan voor de financiering van het Global Fund (GFATM) en UNAIDS.
Nederland blijft deze instellingen ondersteunen. Op dit moment biedt Nederland flexibiliteit aan partners zoals UNAIDS om reeds ontvangen Nederlandse bijdragen in te zetten waar deze het hardst nodig zijn. Daarnaast ontwikkelt Nederland een nieuw financieringsinstrument voor maatschappelijke organisaties dat inzet op de preventie en bestrijding van hiv-infecties in Zuidelijk Afrika.
Echter, net als andere gelijkgezinde landen, heeft ook het Nederlandse kabinet een bezuinigingsopdracht. Dit betekent dat er geen ruimte is voor extra investeringen op mondiale gezondheid. Gezondheid blijft wel degelijk een prioriteit binnen ons beleid. Een significant deel van de begroting voor mondiale gezondheid en SRGR wordt ingezet op de bestrijding van infectieziekten, waaronder hiv/aids.
Bent u bereid om in internationale fora, zoals de VN en de Wereldgezondheidsorganisatie, de gevolgen van het wegvallen van PEPFAR aan de orde te stellen en te pleiten voor een brede internationale respons?
De VS heeft nog geen definitief besluit genomen over het al dan niet voortzetten van PEPFAR. Wel is duidelijk dat de VS zich terugtrekt uit de WHO en de financiering van diverse gezondheidsorganisaties heeft beëindigd of opgeschort. Binnen internationale fora bespreekt Nederland de bredere context van toenemende druk op de financiering van mondiale gezondheidsinstellingen. Nederland pleit daarbij voor een scherpere focus op kerntaken en een herijking van prioriteiten, en voor een herinrichting van de mondiale gezondheidsarchitectuur op de middellange termijn. Een dergelijke hervorming is noodzakelijk om de steeds schaarsere middelen doeltreffend, en doelmatig in te zetten.
Bent u bekend met het bericht «OM vervolgt scheepsbouwer Damen wegens corruptie en overtreden sancties tegen Rusland» in de Volkskrant?1
Ja.
Vindt u dat bedrijven die sancties ontwijken de Nederlandse veiligheidsbelangen schaden?
Sancties zijn een belangrijk instrument binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de EU.
Het kabinet gaat niet in op individuele gevallen. Het kabinet hecht er waarde aan dat alle bedrijven en (rechts)personen zich aan de Europese sancties houden, daartoe zijn ze ook verplicht. Het overtreden van sancties is verboden.
Wat is het staande overheidsbeleid betreft het aangaan van contracten met bedrijven die door het OM vervolgd worden voor onder andere omkoping, valsheid in geschriften, witwassen en sanctieontwijking?
Defensie houdt zich aan de Europese aanbestedingsregelgeving waarin is geregeld dat partijen behoren te worden uitgesloten van deelname aan Europese aanbestedingen indien zij onherroepelijk zijn veroordeeld zijn door de strafrechter. De bekendheid van Defensie met de vervolgingsbeslissing van het OM heeft op dit moment nog geen gevolgen voor de lopende of toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor lopende contracten ter waarde van circa 5 miljard euro tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft het besluit van het OM om Damen Shipyards te vervolgen voor onder meer omkoping, witwassen en het overtreden van sancties tegen Rusland voor de totstandkoming van toekomstige contracten tussen Defensie en Damen Shipyards?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Defensie gedurende de periode van zeven jaar dat het FIOD onderzoek deed naar Damen Shipyards rekening gehouden met de mogelijkheid dat het OM tot vervolging van Damen Shipyards zou overgaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe hier in het aanbestedingsproces rekening mee is gehouden? Kunt u ook aangeven hoe er rekening is gehouden met de toekomstige afhankelijkheden van Damen Shipyards binnen de Koninklijke Marine?
Zoals hierboven toegelicht, vormt een vervolging – of de mogelijkheid ervan – geen in de wet genoemde uitsluitingsgrond voor deelname aan de aanbestedingen bij Defensie. Bekendheid met de mogelijkheid dat Damen in de toekomst vervolgd zou kunnen worden, was en is voor Defensie op zichzelf dus geen aanleiding reeds consequenties te verbinden aan de bestaande en toekomstige samenwerking met Damen Shipyards.
Damen Shipyards is een belangrijke leverancier voor de Koninklijke Marine. Defensie stimuleert ook de bredere ontwikkeling van de zelfscheppende scheepsbouwindustrie, d.w.z. industrie die haar eigen producten ontwerpt en fabriceert, in Nederland via de sectoragenda Maritieme Maakindustrie.2 Ook mitigeert de Koninklijke Marine haar afhankelijkheden van externe maritieme leveranciers door, onder andere, zelf regie te houden op het onderhoud van haar materieel.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «integriteit is een luxe die we ons niet kunnen veroorloven» die door medewerkers van Damen Shipyards zou zijn gedaan?
Defensie is niet in de positie om hierover te kunnen oordelen.
Hoe beoordeelt u de tegenwerking vanuit de top van Damen Shipyards die de «compliance officers» hebben ervaren?
Zie antwoord vraag 7.
Welke standaarden van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwacht u van bedrijven die het vertrouwen van Defensie en de samenleving krijgen om bij te dragen aan de Nederlandse veiligheid?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. De bestrijding van corruptie is hier onderdeel van.
Kunt u deze vragen allen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang zijn vragen 3, 4, 5 en 7, 8 gebundeld beantwoord.
Het sluiten van het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Suzanne Kröger (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Nobel |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte dat door het beperkte budget voor het Tijdelijk Noodfonds Energie en de grote stormloop door het lange wachten veel mensen nu geen aanvraag kunnen doen?1 2 3
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Erkent u dat het uw verantwoordelijkheid is om te zorgen dat middelen vanuit het Noodfonds rechtvaardig worden verdeeld en dat het systeem goed functioneert?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds in 2023 en het Noodfonds in 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. Vanuit de bijdragen van de energiesector worden de uitvoeringskosten van het fonds betaald. Er is gekozen om samen met de energiesector en TNE nog een allerlaatste keer een publiek-private samenwerking aan te gaan, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april jl.4 Dit was noodzakelijk om in 2025 het energiefonds te openen.
Erkent u dat het beperkte budget en de technische problemen zorgen voor een schrijnende en oneerlijke situatie, waarin mensen die pech hebben of minder digitaal vaardig zijn worden buitengesloten van financiële steun?
Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. TNE heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen. Mensen die hulp nodig hadden bij het indienen van een aanvraag, konden hierin worden ondersteund. SZW heeft een subsidie verstrekt aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) die een landelijk dekkende sociale kaart heeft. Met behulp van deze sociale kaart, is in samenwerking met Landelijk Steunpunt Thuisadministratie (LSTA) een doorverwijsroute ingericht naar lokale hulp. Specifiek hulp aan de keukentafel voor huishoudens die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. De LSTA heeft ook een directe lijn met het klantcontactcentrum van TNE, met als gezamenlijke prioriteit om deze huishoudens te ondersteunen.
Kunt u toezeggen dat u als eindverantwoordelijke aanvullende middelen beschikbaar stelt voor het Noodfonds zodat mensen alsnog het geld krijgen waar zij recht op hebben?
In de brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen.5 Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen ook meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd. Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar. Ik wil daarbij benadrukken dat we blij zijn dat er voldoende bijdragen beschikbaar waren gesteld door de energiesector, zodat het fonds van start kon. Ik erken dat het ontzettend spijtig is dat met de € 56,3 miljoen niet alle huishoudens geholpen konden worden. Ik wil echter ook benadrukken dat met deze middelen ook heel veel huishoudens wel zijn bereikt.
Kunt u garanderen dat het Noodfonds nog minimaal één week open blijft, zodat iedereen die nu is buitengesloten de kans heeft om een aanvraag in te dienen zonder technische problemen?
Nee, helaas was dat niet mogelijk. Er zijn geen aanvullende middelen van derde partijen en ook geen additionele publieke middelen. Dit betekent dat het energiefonds genoodzaakt was om te sluiten.
Bent u bereid af te zien van de financiële constructie waardoor het toevoegen van publieke middelen aan het fonds afhankelijk is van de bijdrage van private partijen, zodat het Noodfonds beschikt over de middelen die nodig zijn?
Het energiefonds 2025 is het een publiek-private samenwerking waar niet meer van kan worden afgezien. Echter, begrijp ik uw zorg en werk ik aan de mogelijkheid voor een publiek energiefonds in de toekomst. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund (SCF), waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming. Ook richten de maatregelen zich specifiek op het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor een dergelijk publiek fonds.6 Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is hiervoor € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus eveneens om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening.
Wat gaat u verder doen om het Noodfonds maximaal te ondersteunen? Bent u bereid een actieve rol te spelen om technische problemen op te lossen en ondersteuning bij het aanvragen te versterken?
We hebben intensief contact met TNE. Waar mogelijk, bieden wij ondersteuning. Om huishoudens zo goed mogelijk te ondersteunen bij het doen van een aanvraag is, zoals bij vraag 3 aangegeven, er door SZW een subsidie verstrekt aan NSR.
Bent u op de hoogte dat het maken van een op = op regeling voor financiële steun zorgt voor veel stress, waardoor mensen zo snel mogelijk hun aanvraag doen, met overbelasting van de website als gevolg? Vindt u dit een aanvaardbare manier om mensen financieel te ondersteunen?
Ik begrijp goed dat het frustrerend en vervelend is voor huishoudens die graag nog een aanvraag hadden willen indienen, niet meer in de gelegenheid zijn om dit te doen. Via vrijwilligersorganisaties en andere hulporganisaties zoals energiecoaches zijn huishoudens zo goed als mogelijk geïnformeerd en ondersteund in het doen van een aanvraag. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven heb ik de Kamer op 4 april jl. geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd konden worden.
Wat moeten mensen doen als hun aanvraag door technische problemen niet lukt? Wat adviseert u hen, zonder te zeggen «probeer het later nog een keer»?4
In de eerste uren, deden problemen zich voor waardoor meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) konden indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen waarna TNE de mensen die hun aanvraag niet konden voltooien, per mail benaderd heeft om het opnieuw te proberen.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u het met de indieners eens dat het Noodfonds een belangrijke publieke taak vervult en voor iedereen toegankelijk moet zijn, zowel digitaal als analoog?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, was het dankzij de publiek-private samenwerking uiteindelijk toch mogelijk om het energiefonds te openen. Dit neemt niet weg dat het evidente beperkingen kent. Bijvoorbeeld, het beschikbare budget en het feit dat een aanvraag enkel met DigiD kon worden gedaan. Om de opening en de snelheid daarvan te borgen is ervoor gekozen om, binnen het beperkte budget, in te zetten op ondersteuning bij het indienen van een aanvraag. (Zie ook het antwoord op vraag 3 voor hoe de ondersteuning was vormgegeven). Het was uiteindelijk een keuze tussen geen energiefonds in 2025 of om de beperkingen te aanvaarden en een omvangrijk deel van de doelgroep te helpen. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen. Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.8 Zoals gezegd is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen.9 Voor de komende periode wordt gewerkt aan het voorstel voor het SCF.
Kunt u toezeggen dat het Noodfonds en toekomstige fondsen voortaan als een volwaardige overheidsdienst worden aangemerkt en aanvragen ook analoog kunnen plaatsvinden?5
De grote belangstelling voor het energiefonds toont dat er een significante groep huishoudens is die moeite heeft met het betalen van de energierekening. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van VRO gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het SCF, zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Bent u bekend met de herhaalde oproepen van de Nationale ombudsman, die vraagt om een DigiD niet verplicht te stellen voor aanvragen bij het Noodfonds?6 7
Ja, hier ben ik mee bekend.
Waarom is het hebben van een DigiD voor de derde keer op rij verplicht voor het doen van een aanvraag, terwijl u op de hoogte bent van de problemen met toegankelijkheid?
De uitvoeringskosten van het energiefonds worden bekostigd door de energiesector. Wij zijn blij met de middelen die zij hiervoor beschikbaar hebben gesteld. Het totale beschikbare bedrag vroeg wel om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Zoals bij vraag 10 aangegeven is extra hulp beschikbaar gesteld voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het hebben van een DigiD was voorwaardelijk voor het indienen van een aanvraag, aangezien inkomensgegevens verzameld moeten worden voor de aanvrager. Dit is nodig om de steun gericht aan te kunnen bieden aan mensen met lage inkomens en een hoge energierekening. Dit betekent dat mensen zonder DigiD wordt gevraagd om een DigiD aan te vragen om een beroep te kunnen doen op het fonds. Om die reden is in de aanloop naar de opening van het loket actief gecommuniceerd dat mensen een DigiD moesten aanvragen indien ze die nog niet hadden.
Hoe heeft u sociaal werkers, hulploketten en andere ondersteuners voorbereid op vragen over het Noodfonds? Zijn zij voldoende voorbereid op de grote hoeveelheid vragen over het Noodfonds?
De NSR in samenwerking met de LSTA hebben een handleiding gemaakt en een toolkit verspreid naar de verschillende betrokken maatschappelijke organisaties.
TNE heeft webinars en vragen uurtjes verzorgd voor o.a. de VNG, maatschappelijke en vrijwilligers organisaties. Zowel met de VNG als hulporganisaties deden rond 150 deelnemers aan mee. Die organisaties zijn tijdig geïnformeerd over het fonds zodat zij mensen voor de opening van het loket al konden wijzen op de toekomstige opening en de aanwezige ondersteuning. Bovendien heeft TNE met verschillende belangenorganisaties het aanvraagproces doorlopen en op basis van die inzichten verbeteringen doorgevoerd.
De toolkit bevatte naast de handleiding ook de een flyer en poster van TNE. Deze flyer zijn door een aantal maatschappelijke (en lokale) organisaties ook vertaald in andere talen. Daarnaast is de toolkit verspreid naar een grote variatie aan maatschappelijke organisaties die mensen helpen met financiële problemen of energie besparen. Ook zijn inlooppunten vanuit het programma Samen Erop vooruit ingeschakeld. De gemaakte toolkit is dus uitgebreid verspreid.
Graag zou ik de rol van deze vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Bent u bereid om de technische problemen en de toegankelijkheid van het Noodfonds grondig te evalueren met aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, de Nationale ombudsman, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties?
Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Ik zal hierbij input meenemen van aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Met de Nationale ombudsman is onder andere de klachtenregeling van TNE besproken en is er regelmatig contact over de signalen.
Kunt u met dezelfde partijen in kaart brengen op welke specifieke momenten mensen vastlopen in het systeem en werken aan oplossingen om die knelpunten gericht weg te nemen?
Het energiefonds 2025 is inmiddels gesloten. Daarmee is deze vraag niet meer van toepassing. TNE heeft vooraf de klantreis bij ervaringsdeskundigen gecheckt. Zie ook de Kamerbrief van 4 april jl.13 en de beantwoording bij vraag 15.
Kunt u de Kamer per kwartaal informeren over de vervolgstappen die u gaat nemen naar aanleiding van deze schrijnende situatie?
Na het meireces volgt een kamerbrief over de sluiting en laatste stand van zaken rond het energiefonds. De lessen worden zoveel als mogelijk meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het definitieve plan voor het SCF. Dit plan moet uiterlijk 30 juni worden ingediend bij de Europese Commissie.
Kunt u vragen 1 t/m 11 uiterlijk op maandag 28 april los beantwoorden, en de rest van de vragen nog voordat het eerste geld aan aanvragers wordt uitgekeerd?
De vragen zijn zo snel als mogelijk en voor het uitkeren van steun aan aanvragers beantwoord.
De advertentie van ambtenaren van het ministerie van Asiel en Migratie |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Hoe reageert u op de advertentie in dagblad Trouw van ambtenaren van het Ministerie van Asiel en Migratie, waarin kennelijk afstand wordt genomen u?1
Hoe verhoudt deze advertentie zich volgens u tot het loyaliteitsvereiste van een ambtenaar, zoals vastgelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017? Hoe weegt u daarbij de gekozen uitingswijze, namelijk het welbewust zoeken van een landelijk platform om een gevoelige boodschap zo breed mogelijk te verspreiden?
Onderkent u dat dergelijke uitingen door ambtenaren op gespannen voet staan met de bepaling dat een ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Vindt u het ook onacceptabel dat groepen ambtenaren op oneigenlijke wijze de taak van het departement doorkruisen door schijnbaar in naam van de organisatie boodschappen te verspreiden?
Deelt u de mening dat een dergelijke actie potentieel schadelijk is voor bewindspersonen én ambtenaren, aangezien door middel van rolvermenging de verschillende posities worden ondermijnd?
Welke stappen heeft u ondernomen of bent u voornemens te ondernemen naar aanleiding van deze advertentie?
Bent u bereid in het kabinet aandacht te vragen voor het feit dat ambtenaren zich vaker lijken uit te spreken tegen het optreden van bewindspersonen of het kabinet, zoals eerder ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich uitspraken tegen het Israëlbeleid?
Daar zie ik op dit moment geen aanleiding toe.
De voortgang van het besluitvormingstraject rondom de natuurcompensatie Voordelta. |
|
Pieter Grinwis (CU), André Flach (SGP), Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Aan welke voorwaarden zal het voorstel moeten voldoen voordat u op basis van dat voorstel tot een voorgenomen besluit kunt komen, indien belanghebbenden met betrekking tot de Voordelta erin slagen om samen te komen tot een gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie?
Klopt het dat een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie ook door de Europese Commissie (EC) moet worden goedgekeurd? Welke criteria worden daarbij door de EC gehanteerd?
Zoals ik ook recent heb aangegeven bij beantwoording van de vragen van de leden Vedder en Krul (beiden CDA) (AH 2031; 2025Z03876; brief d.d. 23 april 2025), moet de Europese Commissie inderdaad instemmen met het voorgenomen besluit over een alternatieve natuurcompensatie. Uit de communicatie met de Europese Commissie blijkt mij dat zij dat voorgenomen besluit zal toetsen aan het compensatieplan dat Nederland in 2003 met de Commissie heeft afgesproken; dat plan is voor de Commissie de maatlat.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) reeds een brief vanuit Brussel heeft ontvangen over de mate van compensatie? Bent u bereid om de inhoud van deze brief per omgaande te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Communicatie met lidstaten vanuit de instellingen van de Europese Unie is vertrouwelijk.
Hoeveel middelen heeft u gereserveerd voor nadeelcompensatie voor vissers die worden getroffen op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt? Welk deel van de getroffen vissers kan naar verwachting met deze middelen worden gecompenseerd?
Voor aan de natuurcompensatieopgave flankerende maatregelen is in totaal circa € 27 mln. beschikbaar. Ik ga ervan uit dat hiermee alle getroffen vissers gecompenseerd kunnen worden, binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden.
Klopt het dat de ensisvisserij eerder in de passende beoordeling en in het beheerplan Noordzeekustzone van Rijkswaterstaat is bestempeld als niet-significant, omdat de effecten van de ensisvisserij op de ecologie minimaal zijn? Welke mogelijkheden zijn er om op basis van dit feit een uitzondering te maken voor deze vorm van visserij wanneer bepaalde gebieden worden gesloten?1
Nederland heeft op grond van Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 de verplichting tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen met het oog met doelbereik respectievelijk passende maatregelen om verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten te voorkomen. Daarbij heeft Nederland beleidsruimte om te bepalen met welke maatregelen aan die beide resultaatsverplichtingen wordt voldaan, als er maar aan wordt voldaan.
De genomen maatregelen moeten eveneens in overeenstemming zijn met Habitatrichtlijn artikel 2, lid 3. Dit betekent dat bij het bepalen van de maatregelen rekening moet worden gehouden met sociaal-economische omstandigheden en met lokale en regionale bijzonderheden.
Hieruit volgt dat er voor ensisvisserij een uitzondering gemaakt kan worden, als de verplichtingen uit Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 ook op een andere manier kunnen worden bereikt. Dus, als de natuurcompensatieopgave (verbetering van de kwaliteit van habitattype H1110B) ook op een andere manier kan worden bereikt. Kan dit niet, dan behoort gebiedssluiting voor ensisvisserij tot de mogelijkheden. In dat geval is nadeelcompensatie een optie.
Wat zijn de gevolgen voor de ensisvisserij als hun visgebieden worden gesloten en een uitzondering niet mogelijk is? Kan deze visserijsector dan nog blijven bestaan?
Ik streef ernaar, conform de motie Flach c.s., de visserij zoveel mogelijk te ontzien bij het sluiten van gebieden. Mochten er in het onherroepelijk besluit toch gebieden worden gesloten die belangrijk zijn voor de ensisvissers, dan ga ik ervan uit dat deze vissers niet zullen stoppen met vissen. Uit historische data blijkt immers dat zij ook op andere locaties vissen dan alleen in de Voordelta. Uiteraard staat het hen in dat geval vrij een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen.
Kunt u een inschatting geven van eventuele gevolgen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor visserij-activiteiten?
Het pakket aan flankerende maatregelen geldt voor de in het kader van de natuurcompensatie te sluiten gebieden, ook indien het compensatiegebied buiten de Voordelta ligt. Een inschatting is op dit moment niet te maken, aangezien het snelkookpanproces om te komen tot een voorstel voor alternatieve natuurcompensatie nog gaande is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij het nemen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor de visserij belangrijke gebieden vermeden worden?
Onder leiding van mijn departement proberen de meest relevante stakeholders samen te komen tot een breed gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie. Het vertrekpunt daarvoor is met hen afgestemd en afgesproken (zie vraag 1). Het is nu eerst aan de stakeholders zelf om te komen tot een voorstel met een goede balans tussen wat (juridisch) noodzakelijk is voor de natuur en wenselijk vanuit de visserij.
Het bericht ‘Waakhond slaat alarm: ‘Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Zsolt Szabó (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Als je nu niet in actie komt, zit jouw foto straks in AI-bot van Instagram»1?
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen plannen van Meta om gebruikersdata in te zetten als AI-trainingsdata een grove inbreuk is op de privacy van gebruikers van platformen zoals Instagram en Facebook?
Ik begrijp dat de bedoelde plannen van Meta vragen oproepen naar de rechtmatigheid ervan in het licht van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar een oordeel daarover komt mij niet toe. Het beoordelen van de rechtmatigheid van (voorgenomen) gegevensverwerkingen is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteiten, in Nederland is dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ten aanzien van Meta is niet de AP, maar de Ierse toezichthouder, de Data Protection Commission (DPC), leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta in Ierland zit. Toezichthouders zijn bij uitstek bevoegd om stappen te ondernemen indien sprake is van een overtreding van de regels die zijn neergelegd in de AVG.
In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de opvatting dat het verlies van controle over de persoonsgegevens van gebruikers van Facebook en Instagram neerkomt op een aantasting van onze digitale soevereiniteit? Zo ja, wat voor stappen gaat u hiertegen ondernemen?
Het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), waarin de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten samenwerken, heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. Daarin wordt ook ingegaan op de verwerking van persoonsgegevens voor dit doel zonder dat daarvoor toestemming is verkregen van de gebruikers.
De AVG biedt zes grondslagen om persoonsgegevens te mogen verwerken. Toestemming van de betrokkene is een mogelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG), maar ook zonder toestemming van de betrokkene kan het verwerken van persoonsgegevens rechtmatig zijn. Dat kan het geval zijn als de verwerkingsverantwoordelijke een «gerechtvaardigd belang» (artikel 6, eerste lid onder f AVG) heeft voor de verwerking. Uit het advies van 17 december 2024 van de EDPB volgt dat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang kan hebben dat erin bestaat dat gegevens worden gebruikt voor de ontwikkeling van een AI-model. Wel noemt de EDPB diverse voorwaarden voor het gebruik van deze grondslag bij het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van het ontwikkelen of inzetten van een AI-model. Zo moet worden vastgesteld dat, indien er sprake is van een gerechtvaardigd belang, aan twee verdere voorwaarden is voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Daarbij speelt de toegang tot rechten van betrokkenen onder de AVG een rol, zoals het recht op inzage en het recht op bezwaar. De toezichthouder beoordeelt uiteindelijk of (en zo ja: welke) stappen moeten worden ondernomen tegen een vorm van verwerking.
Hoe verhoudt het «opt-out» model voor dataverzameling dat Meta gebruikt zich tot de vereisten van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Bij de beoordeling of de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» kan worden ingeroepen, weegt mee of de verwerkingsverantwoordelijke voldoende maatregelen heeft genomen om de impact van een gegevensverwerking op de belangen van betrokkenen te beperken. Het bieden van een onvoorwaardelijke «opt-out» kan volgens het advies van de EDPB worden beschouwd als een zodanige maatregel4, die de controle van individuen over de verwerking van hun persoonsgegevens versterkt. Of het opt-out model dat Meta gebruikt in overeenstemming is met de AVG, is ter beoordeling van de onafhankelijke toezichthouder.
Welke bevoegdheden en middelen heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om in te grijpen tegen praktijken van grote bedrijven zoals Meta? Acht u dit voldoende?
Elke toezichthoudende autoriteit heeft op grond van artikel 58 van de AVG verschillende bevoegdheden. De toezichthouder kan bijvoorbeeld de verwerkingsverantwoordelijke of verwerker waarschuwen, berispen of gelasten een verzoek van een gebruiker voor de uitoefening van zijn of haar rechten in te willigen. Ook kan er een geldboete worden opgelegd. De toezichthouder kan bovendien een tijdelijk of definitief verwerkingsverbod opleggen of gelasten de gegevensstromen naar een ontvanger in een derde land op te schorten. Ik acht dit instrumentarium toereikend om toe te zien op de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en waar nodig handhavend op te treden. Ten aanzien van Meta is als gezegd niet de AP maar de Ierse toezichthouder leidend. Wel staan de AP en de andere Europese toezichthouders hierover overeenkomstig artikel 60 van de AVG in contact met de Ierse toezichthouder.
De AP stelt dat gebruikers momenteel zelf hun privacy moeten beschermen bij een bedrijf als Meta. Deelt u de opvatting dat de verantwoordelijkheid voor privacy niet bij de burgers zou moeten liggen? Ziet u een rol weggelegd voor de overheid om haar burgers te informeren over de bescherming van hun privacy en persoonsgegevens? Zo ja, welke?
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke om de gegevensbeschermingsregels na te leven en dat ook te kunnen aantonen, maar ook om duidelijk en transparant te communiceren naar haar gebruikers en hen in staat te stellen effectief hun rechten uit te oefenen. Het behoort verder tot de taken van de AP om voorlichting te geven over de AVG, bijvoorbeeld door in algemene zin te ondersteunen bij het uitoefenen van de rechten die de AVG biedt. Ik zie in deze situatie geen rol weggelegd voor de overheid, temeer nu de AP deze rol daadwerkelijk vervult. Haar oproep in de onderhavige kwestie geeft daar blijk van.
Als Europese privacytoezichthouders hun onderzoek naar mogelijke schendingen van de Europese privacywetgeving door Meta niet vóór 27 mei afronden, is de Nederlandse overheid dan bereid om zelfstandig maatregelen te nemen om de privacy van Nederlandse gebruikers te beschermen? Deelt u de mening dat de waarschuwing van de AP aanvullende actie vanuit de overheid legitimeert?
Nee, daarmee zou de Nederlandse overheid op de stoel van de toezichthouders gaan zitten. In het stelsel zoals de AVG dat kent, is het aan verwerkingsverantwoordelijken om verplichtingen na te leven, aan de betrokkenen om rechten uit te oefenen en is het toezicht bij onafhankelijke instanties belegd, niet bij de overheid.
Het bericht 'Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: ‘Vooral alleenstaande demente ouderen vormen een groot gevaar’' |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen een groot gevaar»?1
Ja.
Wat vindt u van de gevaarlijke situaties die ouderen met een ernstige vorm van dementie veroorzaken voor zichzelf en mensen in hun omgeving, denk hierbij aan een pan uren lang op het vuur laten staan en het gooien van zware bloempotten van het balkon?
Ik vind het heel erg en aangrijpend dat deze situaties zich voordoen. Op het moment dat mensen een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen, moet en kan er ingegrepen worden. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat ouderen met dementie zo veel als mogelijk de regie over hun eigen leven in handen houden en dat zij ook zoveel en zolang als mogelijk mee kunnen doen in de samenleving.
Daarom is in de Wet zorg en dwang (Wzd) geregeld dat bij het toepassen van gedwongen zorg eerst gekeken moet worden of het gevaar kan worden weggenomen met vrijwillige zorg. Als dat niet zo is, mag gedwongen zorg verleend worden als er een gevaarlijke situatie ontstaat voor een oudere met dementie of voor zijn/haar omgeving.
Die gedwongen zorg moet zo kort mogelijk en minst ingrijpend zijn. In het uiterste geval is het mogelijk om een oudere met dementie tegen zijn wens in op te nemen als hij een gevaar voor zichzelf of anderen is. Een gedwongen opname kan alleen als laatste middel worden ingezet, als er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg zijn. Dit is altijd een individuele afweging waarbij alle omstandigheden rondom de persoon en zijn omgeving zorgvuldig gewogen moeten worden. Hiermee borgen we de rechten van mensen met dementie.
Wat vindt u van de oproep die in het artikel wordt gedaan voor het herintroduceren van verzorgingshuizen, waardoor deze problemen voorkomen hadden kunnen worden? Deelt u deze mening?
Nee, ik deel deze veronderstelling niet. Nee, de doelgroep die vroeger in het verzorgingshuis woonde had een relatief lichte zorgvraag en voldeed niet aan de criteria voor gedwongen opname onder de toenmalige Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Ook onder de huidige wet- en regelgeving van de Wet zorg en dwang (Wzd) zou bij deze doelgroep niet aan de criteria voor gedwongen opname worden voldaan. Alhoewel ik het pleidooi voor terugkeer van de verzorgingshuizen ondersteun, vind ik het te kort door de bocht om te stellen dat hiermee gedwongen opnames voorkomen kunnen worden.
Hoeveel gedwongen opnames waren te voorkomen geweest als eerder zou zijn gestart met de terugkeer van verzorgingshuizen?
Nee, ik deel de veronderstelling die aan deze mening ten grondslag ligt niet. De oproep voor het introduceren van verzorgingshuizen deel ik wel. Ik vind het belangrijk dat er voor kwetsbare ouderen voldoende geschikte huisvesting is. Daarom wordt in opdracht van het kabinet onderzoek gedaan naar de terugkeer van de verzorgingshuizen. Dat betekent echter niet dat verzorgingshuizen gedwongen opnames hadden kunnen voorkomen. Immers, de doelgroep die vroeger in het verzorgingshuis woonde had een relatief lichte zorgvraag en voldeed niet aan de criteria voor gedwongen opname onder de toenmalige Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Ook onder de huidige wet- en regelgeving van de Wet zorg en dwang (Wzd) zou bij deze doelgroep niet aan de criteria voor gedwongen opname worden voldaan. Alhoewel ik het pleidooi voor terugkeer van de verzorgingshuizen ondersteun, vind ik het te kort door de bocht om te stellen dat hiermee gedwongen opnames voorkomen kunnen worden.
Hoe staat het ervoor met de terugkeer van verzorgingshuizen? Welke concrete plannen zijn al gemaakt en wanneer kan de Kamer de eerste opening van een verzorgingshuis verwachten?
PricewaterhouseCoopers (PwC) onderzoekt, in opdracht van het kabinet, in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn, indien ouderen met sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. Zij zullen rond de zomer met hun advies komen. Ik zal kort na de zomer reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Hoeveel van de in het regeerprogramma geplande 290.000 nieuwe woningen voor ouderen zijn er momenteel gerealiseerd? En hoeveel van deze woningen zullen in een verzorgingshuis zijn? Is de doelstelling nog steeds reëel en haalbaar voor deze tijdspanne?
Op 25 april j.l. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden. In de brief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.2 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. De som van alle regionale woondealafspraken (288.000) zit heel dicht aan tegen de opgave van circa 290.000 woningen geschikt voor ouderen tot en met 2030 die bij de start van het programma Wonen en zorg voor ouderen is vastgesteld. In deze woningdeals zijn nog geen afspraken gemaakt over verzorgingshuizen.
Het loslaten van de Rijkswet Aruba financieel toezicht |
|
Peter van Haasen (PVV) |
|
Zsolt Szabó (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat u de Rijkswet Aruba financieel toezicht definitief loslaat, ondanks de expliciet gestelde deadline van 1 mei 2025?1
Ja, de Rijkswet Aruba financieel toezicht (RAft) is na een besluit van de Rijksministerraad ingetrokken. Dit vanwege het ontvallen van steun door Aruba en dus de consensus over dit eerdere voorstel en de afspraak naar aanleiding daarvan over intrekking van het voorstel in het Bestuurlijk Akkoord van 4 juni 2024 (verder: akkoord). Ook de datum van 1 mei 2025 vloeit voort uit ditzelfde akkoord waarin Aruba en Nederland afspraken hebben gemaakt over een nieuwe ontwerprijkswet gericht op houdbare overheidsfinanciën voor Aruba, ter vervanging van het eerdere voorstel. Ter informatie voeg ik het akkoord als bijlage bij deze brief.
Waarom kiest u nu voor een zogeheten consensus Rijkswet, terwijl eerder een reguliere Rijkswet als voorwaarde werd gesteld voor herfinanciering van de coronaleningen? Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag en wat is het verschil tussen de twee?
Ook het ontwerp voor de RAft betrof een consensusrijkswet. Een consensusrijkswet is een onderlinge regeling op grond van artikel 38, lid 2 van het Statuut over onderwerpen in de autonome sfeer van de landen, zoals overheidsfinanciën. De betrokken landen leggen in een consensusrijkswet met wederzijdse instemming afspraken daarover vast. In een «normale» rijkswet worden op grond van artikel 14 van het Statuut alleen Koninkrijksaangelegenheden geregeld, zoals de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Kunt u exact aangeven welke voorwaarden u verbindt aan deze nieuwe consensus Rijkswet? En op welke datum moet deze wet volgens u uiterlijk zijn overeengekomen?
De afspraken over de totstandkoming van de nieuwe rijkswet zijn vastgelegd in het Bestuurlijk Akkoord van 4 juni 2024. Daarin zijn onder meer afspraken vastgelegd over inhoudelijke elementen van de rijkswet, rentepercentages en onafhankelijk advies over de begrotingsnormen.
Acht u het acceptabel dat Aruba, dat zich tot op heden niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden en termijnen, nu de mogelijkheid krijgt een versoepeld traject te volgen? Acht u dit in overeenstemming met het beginsel van rechtsgelijkheid binnen het Koninkrijk? Zo ja, hoe verklaart u dit richting de regeringen van Curaçao en Sint Maarten, die wel met een reguliere Rijkswet hebben ingestemd?
Ik herken het beeld van een versoepeld traject niet. Er wordt gezamenlijk door Nederland en Aruba aan de nieuwe consensusrijkswet geschreven. Er is daarbij sprake van een gedegen wetgevingsproces. Er is geen sprake van gestelde voorwaarden waaraan Aruba zich eenzijdig niet heeft gehouden. Voorts is de Rijkswet financieel Toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft) ook een consensusrijkswet. Op dit moment is voor Aruba het financieel toezicht geregeld in de Landsverordening Aruba financieel toezicht en diverse protocollen, die een vergelijkbare strekking hebben als de Rft. Ik zie door het traject met Aruba voor de totstandkoming van een consensusrijkswet geen rechtsongelijkheid ontstaan.
Bent u bereid de eerder toegekende renteverlaging van 1,8 procent voor Aruba alsnog terug te draaien, zolang er geen formele Rijkswet of consensus Rijkswet is vastgesteld? Zo nee, waarom niet, mede in het licht van uw eerdere toezeggingen aan de Kamer?
De renteverlaging die in 2024 is toegepast volgt uit het akkoord. Ik zie daarom geen mogelijkheid of reden die renteverlaging ongedaan te maken.
Hoe verhoudt uw huidige koers ten aanzien van Aruba zich tot uw eigen beleidsprioriteiten op het gebied van goed bestuur, integriteit en solide financieel beleid?
Voor het ontwerp van de nieuwe rijkswet is het Internationaal Monetair Fonds (IMF) om advies gevraagd. De wet kan daarmee worden gebaseerd op actuele wetenschappelijke inzichten en de ervaring van het IMF in de praktijk. De rijkswet omvat normen ten aanzien van de financiën en het financieel beheer zal daarmee direct bijdragen aan mijn beleidsprioriteit solide of houdbare overheidsfinanciën, Dat beschouw ik tevens als onderdeel van goed bestuur.
De crisis in de ouderenzorg |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van verpleeghuizen gruwt van problemen op de werkvloer?1
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van het bericht in het Algemeen Dagblad waarin zorgmedewerkers aangeven dagelijks uitgeput en gefrustreerd naar huis te gaan vanwege de problemen op de werkvloer in verpleeghuizen. De signalen van hoge werkdruk, personeelstekorten en emotionele belasting raken mij diep. Dit zijn professionals die zich dag in, dag uit inzetten voor kwetsbare ouderen. Dat zij zich in toenemende mate overvraagd voelen, verdient onze volle aandacht.
Wat is uw reactie op het bericht «Recordaantal gedwongen opnames gevraagd voor verpleeghuis: «Vooral alleenstaande demente ouderen vormen groot gevaar»»?2
Ik begrijp de zorgen die worden geuit in het artikel van de Telegraaf. Gedwongen opname is voor iedereen ingrijpend, zowel voor cliënten, naasten als zorgverleners. Het is op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) altijd het laatste middel. Het zal in het uiterste geval mogelijk moeten zijn om iemand tegen zijn wens in op te nemen als de cliënt een gevaar voor zichzelf of anderen is (het zogeheten ernstig nadeel-criterium). Dit kan door middel van een rechterlijke machtiging (RM) of bij spoedsituaties een inbewaringstelling (IBS) door de burgemeester.
De gehanteerde cijfers in het artikel herken ik niet. Op basis van de mij bekende cijfers van het CIZ en via Khonraad3 constateer ik sinds de inwerkingtreding van de wet een lichte stijging van gedwongen opnames op grond van de Wzd:
2020
2021
2022
2023
2024
Rechterlijke machtiging (RM)
4.096
4.867
4.913
4.850
PM1
Inbewaringstelling (IBS)
1.437
1.607
1.841
1.934
2.007
Volledige cijfers over 2024 zijn nog niet bekend.
De stijging heeft zich met name in 2021 ten opzichte van 2020 voorgedaan. Dit heeft mogelijk te maken met de inwerkingtreding van de wet in 2020 en die daarna steeds bekender is geworden. Maar een specifieke verklaring is hiervoor niet onderzocht. Denkbaar is ook dat de bevolkingsgroei en vergrijzing aan deze lichte stijging hebben bijgedragen.
Bent u het ermee eens dat beide berichten aangeven dat het beleid rondom de ouderenzorg de afgelopen jaren gefaald heeft, waardoor de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen niet meer altijd gegarandeerd kan worden, maar er ook amper fatsoenlijke kleinschalige alternatieven beschikbaar zijn?
Ik begrijp de zorgen die uit beide berichten naar voren komen en ik herken de signalen dat de zorg in de verpleeghuizen onder druk staat. De uitdaging om de ouderenzorg in het licht van toenemende vergrijzing en personeelstekorten goed te organiseren is groot.
Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat er in de afgelopen jaren, bijvoorbeeld via het programma WOZO (Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen) belangrijke stappen zijn gezet. Zo zijn in de periode 2018–2023 via het programma Waardigheid en Trots op locatie (WOL) 516 verpleeghuislocaties ondersteund bij de implementatie van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, met aantoonbare kwaliteitsverbetering op deze locaties als gevolg4. Deze ondersteuning zet ik momenteel voort met het programma Waardigheid en Trots voor de toekomst (W&tt).
Ook zijn er diverse kleinschalige locaties geopend, zoals «Wij zijn Zuiderschans» in Den Bosch en «Living-inn» in Lent. Voor een totaaloverzicht van kleinschalige woonvoorzieningen voor ouderen verwijs ik graag naar de publicaties van Platform315.
Maar de stappen die zijn gezet zijn nog niet voldoende. Daarom ben ik met partijen in gesprek om te komen tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO). Deze berichten laten de urgentie voor de totstandkoming van dit akkoord zien.
Welke stappen gaat u zetten om de crisis in de ouderenzorg aan te pakken, waardoor goede zorg in verpleeghuizen gegarandeerd kan worden en ouderen ook toegang krijgen tot kleinschalige alternatieven op het moment dat verpleeghuiszorg nog niet nodig is, maar zij ook niet langer thuis kunnen/willen wonen?
Ik ben op dit moment met partijen in de sector in gesprek om tot een Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) te komen. Mijn inzet is dat we met het HLO concrete acties gaan inzetten om een onbeheersbaar arbeidsmarkttekort af te wenden en goede en passende zorg voor de kwetsbaarste mensen te waarborgen. Ik verwacht het HLO zeer binnenkort met uw Kamer te kunnen delen.
Met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening werkt de Minister van VWS samen aan de bouw van ca. 290.000 woningen voor ouderen. Dit gaat ook om woonvormen met geclusterde (zorggeschikte) woningen waarmee een verhuizing naar een verpleeghuis kan worden uitgesteld of kan worden voorkomen. Per 15 mei is hiertoe ook weer de stimuleringsregeling zorggeschikte woningen opengesteld. Op 25 april jl. hebben de Ministers van VRO en VWS de voortgangsbrief ouderenhuisvesting aan uw Kamer gezonden.
Tevens onderzoekt PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van dit kabinet in een nadere doorrekening wat de (financiële) meerwaarde voor de samenleving kan zijn indien ouderen met een sterk verminderde regie kunnen verblijven in een verzorgingshuis in plaats van thuis. De Minister van VWS zal in september reageren op de onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek kunnen afspraken worden gemaakt met betrekking tot de bouw van de verzorgingshuizen. Hiervoor zijn door het kabinet reeds middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten om zo snel mogelijk 100 zorgbuurthuizen op te richten?
In de hierboven genoemde voortgangsbrief is opgenomen dat inmiddels in alle regio’s woondealafspraken over de bouwopgave voor ouderen zijn vastgelegd in afsprakenkaders.6 Hiermee is voor elke gemeente duidelijk hoe groot de opgave tot en met 2030 is voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. Het is echter aan de lokale partijen of zij bij het invullen van de opgave voor deze woonzorgvorm kiezen.
Ik zet me in voor een oplossing voor de knelpunten ten aanzien van de financiering die door het zorgbuurthuis in Oss worden ervaren. Naar aanleiding van uw ingediende motie heb ik hiertoe ook contact gehad met zorgbuurthuis ‘t Hageltje en de betrokken organisaties.
Bent u bereid om met een serieuze aanpak te komen voor het personeelstekort in de zorg, met grote wervingscampagnes (zoals momenteel ook gebeurt bij defensie) en fundamentele keuzes om het gebrek aan zeggenschap en de loonkloof aan te pakken?
Het aanpakken van de personeelskrapte heeft de hoogste prioriteit van dit kabinet. Een grote meerjarige wervingscampagne is reeds door vorige kabinetten uitgevoerd. De afgelopen jaren is de sector er dan ook in geslaagd om veel extra mensen naar zich toe te trekken. Inmiddels weten we echter dat we het niet redden door alleen in te zetten op het vergroten van de instroom van personeel. Het is onmogelijk om de groeiende arbeidsmarkttekorten af te wenden door steeds meer mensen van buiten de zorg aan te trekken. Daar zijn immers ook grote tekorten en we willen ook genoeg leraren voor de klas en politie op straat.
Zeggenschap voor professionals is hier onlosmakelijk aan verbonden. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. De Minister van VWS biedt hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo is in 2024 de laatste ronde geopend van de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt nog tot en met 2026. Verder worden werkgevers en professionals ondersteund via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), die leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap en is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat betreft de beloning in de zorg ligt het genuanceerd. Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Daarnaast is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformheid van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Bijvoorbeeld in de VVT verdienen verzorgenden gemiddeld genomen evenveel als gelijken in andere sectoren en verpleegkundigen zelfs meer. De salarissen van zorghulpen en helpenden blijven daarentegen wel achter. Voor een marktconforme loonontwikkeling stelt de Minister van VWS ieder jaar de overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling (OVA) ter beschikking aan de sociale partners. Deze OVA bedraagt voor 2025 circa 3,6 miljard structureel. Het kabinet ziet vanwege de staat van de overheidsfinanciën geen ruimte om bovenop deze jaarlijkse bijdrage nog extra middelen vrij te maken voor het dichten van de loonkloof.