De instroom van nieuwe aspiranten bij de Politieacademie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Klopt het dat de instroom van politieagenten op de Politieacademie op gang begint te komen, waardoor er vanaf begin volgend jaar veel nieuwe aspiranten zullen gaan starten op de locaties Apeldoorn, Drachten en Eindhoven?
Ja.
Hoe staat het op dit moment precies met deze instroom? Gaat het doel van 1 850 aspiranten gehaald worden? Hoeveel aspiranten zijn er tot nu toe in 2011 begonnen? In hoeveel gevallen gaat het daarbij om zogenaamde zij-instromers?
In 2011 zijn volgens opgave van de korpsen 1890 aspiranten aangesteld, waaronder 100 recherchekundige zij-instromers. In deze 1890 aspiranten zijn niet meegerekend 22 aspiranten die in 2011 wel waren aangesteld, maar in datzelfde jaar voortijdig de opleiding hebben verlaten. Ook niet meegerekend zijn 17 aspiranten die onder voorbehoud zijn aangesteld en op een later moment met de opleiding zullen starten. Hiermee is ruimschoots voldaan aan het benodigde aantal van 1 850 aspiranten, dat nodig was om de operationele sterkte op peil te houden. Zoals gezegd hebben 22 aspiranten voortijdig de opleiding verlaten. Uitval tijdens het onderwijs is een bekend, maar onvermijdelijk fenomeen. Door adequate maatregelen, zoals goede voorlichting, goed onderwijs en een goede begeleiding wordt getracht het uitvalspercentage te beperken, dan wel zoveel mogelijk in het begin van de opleiding te laten plaatsvinden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2011 gemeld om te beginnen aan de opleiding? Hoeveel hiervan zijn ook daadwerkelijk begonnen aan de opleiding? Hoeveel zijn hiervan afgehaakt? Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de toegenomen instroom voor de werkdruk van de docenten op de genoemde locaties?
De instroom van eind 2011 en ook die van begin 2012 zal zo evenwichtig mogelijk over de zes opleidingslocaties van de Politieacademie worden verdeeld. De formatie van de Politieacademie is berekend op een gemiddelde jaarlijkse instroom van 2000 aspiranten. Dat neemt niet weg dat er in 2012 op momenten onvermijdelijk een piek zal zijn in het aantal aspiranten dat aan de Politieacademie verblijft. Dit is noodzakelijk en onvermijdelijk om de in de eerste helft van 2011 opgelopen achterstand in de instroom in te kunnen halen.
Op 30 januari 2012 start de Politieacademie met een nieuw curriculum in het initieel onderwijs. In dit nieuwe curriculum zijn de laatste ontwikkelingen in het politievak verwerkt. De belangrijkste organisatorische wijziging ten opzichte van het huidige curriculum is een andere ritmiek tussen het school- en het praktijkdeel van de opleiding. In het begin van de nieuwe opleiding verblijven de aspiranten langer aan de Politieacademie dan nu het geval is, te weten acht maanden in plaats van drie maanden in de huidige opleiding. Daarna worden de afwisselende praktijk- en schooldelen van de opleiding steeds vier maanden in plaats van de huidige drie maanden. Deze aanpassingen in de ritmiek zijn gedaan naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties.
De invoering van het nieuwe curriculum leidt samen met de instroom van december 2011 tot een cumulatie van activiteiten in 2012 aan de Politieacademie. Het College van Bestuur van de Politieacademie heeft aangegeven daarvoor in maand januari 2012 extra ondersteuning te hebben georganiseerd. Een ander zwaartepunt in de werkbelasting voor docenten ligt in de maanden mei en juni 2012, vanwege het tweede instroommoment van dat jaar. In overleg tussen de korpsen en de Politieacademie is afgesproken dat tijdig in de benodigde docenten zal worden voorzien. Ik zal de uitvoering van deze afspraken nauwlettend volgen.
Op deze wijze kan de kwaliteit van het onderwijs worden gegarandeerd, kunnen docenten zich op het onderwijs voorbereiden en blijft de werkdruk acceptabel. De plaatsing van de aspiranten kan daarbij op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Het nieuwe curriculum vereist dat de begeleiding van de aspiranten tijdens de praktijkdelen aangepast wordt. Omdat deze aangepaste begeleidingsperiodes starten in het najaar van 2012 en dan de nationale politie is ingevoerd, worden in het kader van het inrichtingsplan van de nationale politie nadere voorstellen ontwikkeld door de kwartiermakersorganisatie. Hierbij worden de bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over een gewenste standaardisatie van de praktijkbegeleiding meegenomen1 en dient het «referentiekader werkend leren» als leidraad. Op deze wijze wordt de begeleiding van aspiranten in de praktijk tijdig aangepast en tevens gestandaardiseerd voor de gehele nationale politie.
Naast het verzorgen van onderwijs staat er door deze cumulatie van werkzaamheden en het invoeren van een nieuwe systematiek van examineren druk op het aantal benodigde examinatoren.
Klopt het dat door de start van veel nieuwe groepen, deze moeilijk te bemensen zijn met de capaciteit die nu aanwezig is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vanaf begin volgend jaar ook gewerkt gaat worden met een nieuw curriculum? Zo ja, wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten op deze locaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het politieonderwijs niet lijdt onder bovenstaande ontwikkelingen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze plotselinge toename voor het praktijkgedeelte van de opleiding ofwel de korpsen die deze aspiranten een plek en begeleiding moeten geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen alle aspiranten op een verantwoorde manier geplaatst worden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Het handelen van een politiechef |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak die speelde tussen een politiechef en een medewerker naar aanleiding van een stuk in een lokaal nieuwsmedium?1
Ja.
Is hier naar uw oordeel sprake van een strafbaar feit?
De betrokken politiechef heeft destijds aangifte gedaan van tegen haar gepleegde strafbare feiten. In overleg met de Hoofdofficier van Justitie is besloten deze aangifte slechts te gebruiken als getuigenverklaring in een disciplinair onderzoek dat liep tegen een politieambtenaar en dat werd uitgevoerd door Bureau Interne Zaken van het regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Er is dus geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aangifte. Bijgevolg is ook niet beoordeeld of sprake was van een strafbaar feit.
Is er in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat betrokken politiechef naar aanleiding van dit stuk heeft geprobeerd de identiteit van de schrijver te achterhalen door een uitdraai te vragen van GBA-gegevens? Zo ja, acht u dit in overeenstemming met de uitgangspunten van de wet GBA en de voorwaarden waaronder aan de politie gegevens mogen worden verstrekt?
De betrokken politiechef heeft de redactie van een lokale krant verzocht de naam en het adres van de schrijver van een ingezonden brief ter beschikking te stellen. De redactie heeft aan dit verzoek voldaan en heeft haar de naam en het e-mailadres van de schrijver van de ingezonden brief verstrekt. Voor een dergelijk verzoek is geen machtiging van een officier van justitie nodig. Er was namelijk geen sprake van de inzet van enige (bijzondere) opsporingsbevoegdheid. De betrokken politiechef heeft geen uitdraai van de GBA-gegevens verkregen.
Klopt het dat betrokken politiechef persoonsgegevens heeft opgevraagd bij de redactie van het lokale nieuwsmedium? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek alleen mogelijk is met een machtiging van een officier van justitie? Was hiervan sprake bij dit onderzoek? Zo nee, wat is uw oordeel over dit handelen van de betrokken politiechef?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat betrokken politiechef opdracht heeft gegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tot het doen van een schrijfstijl vergelijkend onderzoek? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde disciplinaire onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Interne Zaken van het regiokorps Zuid-Holland-Zuid.
In dit onderzoek is door de medewerkers van het Bureau Interne Zaken de afdeling Technische Recherche ingeschakeld. Door de chef van de Technische Recherche is de in de vraag genoemde opdracht voor handschriftvergelijking gegeven. Bij het verstrekken van de opdracht aan het NFI is schriftelijk aangegeven dat de aanvraag betrekking had op een «intern integriteitonderzoek van de politie Zuid-Holland-Zuid».
Klopt het dat voor een dergelijk onderzoek een opdracht van een officier van justitie of een rechter-commissaris noodzakelijk is? Was deze opdracht aanwezig? Zo nee, hoe heeft dit onderzoek dan toch plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek enkel plaats kan vinden indien er sprake is van een misdrijf? Was er naar uw mening sprake van een misdrijf?
Er was geen sprake van een opsporingsonderzoek op grond van een verdenking van enig strafbaar feit, maar van een intern disciplinair onderzoek. De officier van justitie of rechter-commissaris hebben geen rol in dergelijke onderzoeken.
Klopt het dat voor het uitvoeren van dit onderzoek, documenten van de werkcomputer van betrokken medewerker zijn gehaald? Hoe verhoudt zich dit tot afspraken hoe omgegaan dient te worden met vertrouwelijke politie-informatie en richtlijnen van het College bescherming persoonsgegevens?
Uit het dossier dat op grond van het disciplinair onderzoek tegen de bewuste politieambtenaar is opgesteld is dit niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze politiechef niet zelf onderzoek had mogen doen naar deze zaak om belangenverstrengeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat betrokken medewerker geschorst is op basis van artikel 84, eerste lid, onder a en c, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp)? Zo ja, hoe is dit mogelijk indien er geen sprake is van een misdrijf dan wel een strafrechtelijk onderzoek?1
Betrokken medewerker is conform bedoeld artikel geschorst in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek.
Is onomstotelijk vastgesteld dat betrokken politiemedewerker het stuk in het lokale nieuwsmedium heeft geschreven?
Onomstotelijk staat vast dat het stukje in het lokale nieuwsmedium is verzonden vanaf de privé-computer die bij betrokken medewerker in gebruik was. Deze computer was door betrokkene beveiligd door middel van het gebruik van een wachtwoord.
Klopt het dat betrokken medewerker aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en computervredebreuk, maar dat deze aangifte werd geseponeerd? Wat was hiervan de reden?
De betrokken medewerker heeft aangifte bij het Korps Landelijke Politiediensten gedaan. Dit Korps heeft naar aanleiding van deze aangifte in opdracht van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek verricht. Op grond van dit feitenonderzoek heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er geen sprake was van valsheid in geschrifte en computervredebreuk. Om deze reden is niet overgegaan tot vervolging van de in de aangifte genoemde personen.
Vervolgens heeft de betrokken medewerker tegen het besluit van het Openbaar
Ministerie een zogenaamde artikel 12 procedure gestart bij het gerechtshof te Den Haag. Het Hof heeft zijn klacht afgewezen.
Wat is uw oordeel over de gronden van de schorsing en het uiteindelijke ontslag van de betrokken politiemedewerker? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Voorop staat dat betrokken medewerker niet bij wijze van straf is ontslagen, maar dat hem «op andere gronden» ontslag is verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 23 juni 2009 over dit ontslag geoordeeld dat uit de gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat er sprake was van onherstelbaar verstoorde verhoudingen. Volgens de bevindingen van de Raad was door het optreden van de betrokken politiemedewerker in de periode voorafgaand aan de publicatie in het lokale medium sprake van een situatie waarin vruchtbare verdere samenwerking niet meer mogelijk was.
Wat is uw mening over het handelen van de betrokken politiechef, in het licht van bovenstaande? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Sluiting van brandweerpost Lage Mierde |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Bent u bekend met de sluiting van brandweerpost Lage Mierde door de gemeente Reusel-De Mierden, en het ontslag van 16 brandweervrijwilligers?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstane onrust en onvrede over dit besluit onder de brandweervrijwilligers en de inwoners van Lage Mierde?2
De gemeente Reusel-De Mierden heeft uiteindelijk, na onderzoek door de Veiligheidsregio Brabant-Zuid-Oost (VRBZO), besloten over te gaan tot sluiting van de post vanwege een structureel tekort aan geschikte vrijwilligers. Het voorgenomen besluit tot sluiting heeft binnen de gemeenschap van De Mierden en met name de brandweervrijwilligers van deze post onrust gebracht. Door de gemeente Reusel – De Mierden is o.a. middels bewonersbijeenkomsten getracht deze onrust weg te nemen, de aard van het probleem te verklaren en het voorgenomen besluit toe te lichten. Ook is voorafgaand aan de sluiting een wervingscampagne voor brandweervrijwilligers gestart. Deze campagne heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het gemeentebestuur heeft na de sluiting de vrijwilligers verzocht beschikbaar te blijven voor taken in het teken van brandpreventie en het bevorderen van brandveilig leven.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor Lage Mierde en omliggende kernen?
De gemeente Reusel – De Mierden heeft aan de VRBZO verzocht een onderzoek in te stellen naar de opkomsttijden van de post De Mierden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor de post De Mierden een overschrijdingspercentage van de opkomsttijden bestond van 25,8%. Echter gezien de inzetfrequentie van 1,4 inzetten per jaar (zijnde lager dan door de VRBZO gehanteerde norm van 4 relevante inzetten per jaar) werd deze situatie als verantwoord gekwalificeerd. Uit het onderzoek kwam echter ook naar voren dat het eventueel sluiten van de brandweerpost De Mierden slechts een zeer geringe verandering in het overschrijdingspercentage zou brengen. Tijdens werktijden komt op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode het overschrijdingspercentage van de opkomsttijden op 27,4% en de inzetfrequentie werd berekend op 1,8 inzetten per jaar. De VRBZO heeft aangegeven dat deze onderzoeksresultaten de postsluiting rechtvaardigen. De gemeente Reusel – De Mierden zal verbeteringen aanbrengen in preventieve voorzieningen voor die objecten waar de opkomsttijden niet worden gehaald en inzet van brandpreventievoorlichting en -controle bevorderen.
Kloppen de opkomsttijden zoals zichtbaar op bijgevoegd kaartje?3
De VRBZO heeft aangegeven dat binnen de voor beantwoording van deze vragen gestelde termijn het niet mogelijk was om de gegevens op detailniveau na te rekenen. Wel geeft de regio aan dat op grond van de door de VRBZO gehanteerde methode er geen opkomsttijden voor objecten zijn die de norm van 18 minuten overschrijden.
Wat is uw oordeel over deze opkomsttijden, welke allemaal ruim boven de 10 minuten liggen, in het licht van artikel 3.2.1. van de Wet Veiligheidsregio’s en de daarin gehanteerde tijdnormen?
Zoals ik de Tweede Kamer per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 54) heb gemeld, dient het bestuur van elke veiligheidsregio zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidafweging te laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag er voor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan is voorgeschreven dat afwijkingen per object inzichtelijk gemaakt moeten worden en dat tevens dan duidelijk moet zijn wat de precieze mate van afwijking is.
Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.
Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Zoals ik ook per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 51) aan de Tweede Kamer heb laten weten is de IOOV op mijn aangeven een onderzoek gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en te zijner tijd wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Ik wil vooruitlopend op het onderzoek dat de IOOV uitvoert niet ingaan op de dekkingsplannen en discussies van afzonderlijke gemeenten. Ik wacht het onderzoek van de IOOV af. Indien noodzakelijk zal ik op basis van de uitkomsten van dat uitvoerige onderzoek actie ondernemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat zelfs sprake is van een opkomsttijd van 11,5 minuut bij een bejaardenhuis en 12,5 minuut bij een kinderopvang, waar 6 minuten de norm zou moeten zijn?
Zie beantwoording vraag 5.
Hoe beoordeelt u deze opkomsttijden in het licht van uw brief van 23 november 2011, aangaande de sluiting van brandweerkazernes en het bijstellen van opkomsttijden voor gebieden in een veiligheidsregio?4
Zie beantwoording vraag 5.
Deelt u de mening dat er sprake is van een generiek oprekken van de opkomsttijden als het gaat om Lage Mierde en omstreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie beantwoording vraag 5.
Opkomsttijden in Petten e.o. |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van de inwoners van Petten over de brandveiligheid in hun leefomgeving?1
Ja.
Klopt het bericht dat per 1 januari 2012 de bedrijfsbrandweer van NRG (Nuclear Research & consultancy Group) geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein? Wat is de achtergrond van dit besluit? Wat is uw oordeel hierover?
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft op basis van artikel 7.1 en 7.2 van de Wet veiligheidsregio’s besloten tot het aanwijzen van NRG als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. De eisen die het bestuur van de veiligheidsregio stelt aan de inrichting (ten aanzien van de bezetting) heeft tot gevolg dat de bedrijfsbrandweer niet meer kan optreden buiten de bedrijfspoort: Het bedrijf heeft besloten om zich voortaan slechts nog te richten op de risico’s op het bedrijventerrein Onderzoekslocatie Petten.
Overigens kan een bedrijfsbrandweer optreden in het gebied buiten het bedrijventerrein, maar dan is de inzet altijd complementair aan de inzet van de overheidsbrandweer. De bedrijfsbrandweer rukt nooit uit in plaats van een overheidsbrandweer.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor de omliggende gemeenten? Klopt het dat de opkomsttijden in Petten op zullen lopen naar 15 à 17 minuten?
De gevolgen van het besluit om de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer buiten het bedrijfsterrein te leveren zijn met name merkbaar in Petten (gemeente Zijpe). De andere omliggende gemeenten (Anna Paulowna, Harenkarspel en Bergen) worden bediend vanuit kazernes in de nabije omgeving. De opkomsttijden voor die omliggende gemeenten zullen door het genoemde besluit niet veranderen.
Als de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein, dan worden de opkomsttijden in Petten 15 tot 17 minuten, omdat de brandweerzorg van een andere, nabijgelegen posten geleverd wordt.
Acht u dergelijke opkomsttijden acceptabel, gezien de wettelijke bepalingen hierover in het besluit veiligheidregio’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na het besluit van NRG om niet meer buiten de bedrijfspoort op te treden, zijn direct maatregelen door de veiligheidsregio getroffen in Petten. Zo zijn onder andere rookmelders in Petten uitgedeeld (zie ook vraag 5).
Daarnaast is op 14 oktober jongstleden het dekkingsplan 2011 vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dit dekkingsplan geeft per gemeente een overzicht van de huidige brandweerdekking versus de normtijden zoals vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens deze vergadering heeft het algemeen bestuur besloten tot het in gang zetten van een analyse- en verbetertraject in het kader van het programma Brandweer NHN 2.0, waarin beleid wordt ontwikkeld gericht op het terugdringen van het aantal branden, het organiseren van een betrouwbare en betaalbare dienstverlening, gekoppeld aan een slimme organisatie van de repressieve brandweerzorg. Uiteindelijk besluit het bestuur van de Veiligheidsregio of in de gevallen waar niet aan de normtijd voldaan kan worden, gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijd of dat eventuele verbetermaatregelen en/of compenserende maatregelen worden toegepast. Bij het bovengenoemde besluitvormingsproces zal het algemeen bestuur dus ook de situatie in Petten beoordelen in het licht van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio kent de bepalingen uit de Wet en de voorwaarden die gelden bij het afwijken van de normtijden uit het Besluit en zal daarnaar handelen.
Klopt het dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden? Deelt u mijn mening dat dit geen oplossing is voor het ontstane structurele probleem?
Het klopt dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden. De maatregel is onderdeel van het programma Brandweer 2.0, waarbij onder meer veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burgers. Het nut van een rookmelder is tweeledig:
waardoor sneller gealarmeerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, wordt in de komende periode binnen het programma Brandweer 2.0 ook gekeken naar verdere (aanvullende- of) verbetermaatregelen. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal uiteindelijk door middel van de eerder genoemde kosten-batenafweging besluiten tot het nemen van structurele verbetermaatregelen of het gemotiveerd afwijken van de wettelijke norm.
Kunt u de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving na 1 januari 2012 garanderen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als Minister van Veiligheid en Justitie stel ik de landelijke wettelijke kaders met betrekking tot de kwaliteit van de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het regionale brandveiligheidsbeleid. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio heeft mij te kennen gegeven zorgvuldig te handelen in het gehele proces en de wetgeving in acht te nemen. Ook zijn er direct compenserende maatregelen genomen. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om te twijfelen aan de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
De nieuwe politie applicatie |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe politie app STALKT u»?1
Ja.
Vindt u dat naast veiligheid en het opsporingsbelang het waarborgen van privacy ook zeer belangrijk is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgebreide mogelijkheden (machtigingen) die de applicatie lijkt te hebben om de gebruiker te bespioneren? Deelt u de mening dat het geen goede indruk wekt dat een eenvoudige applicatie als «De Politie zoekt» toegang tot een groot gedeelte van de telefoon van de gebruiker vraagt, waaronder de telefoonstatus en -identiteit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Voorafgaand aan het downloaden moet de gebruiker, zoals bij andere applicaties, de applicatie machtigen om toegang te hebben tot telefoongegevens. Deze machtiging wordt gevraagd voor het goed functioneren van de applicatie. Van bespioneren van de gebruiker is geen sprake, en zeker niet op een wijze zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd.
De politie bewaart geen gegevens anders dan voor het optimaliseren van het onder vraag 2 genoemde doel. De politie bewaart: het IP-adres van de bezoeker van de website, informatie over de bezochte webpagina, de datum en het tijdstip van het bezoek en de gebruikte webbrowser.
Het is denkbaar dat IP-adressen in voorkomende gevallen gebruikt kunnen worden voor de opsporing. Dit is aan regels gebonden. Om een IP-adres te herleiden tot een individu kunnen opsporingsdiensten gegevens via het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opvragen. Op deze informatie is het verstrekkingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit betekent dat er alleen gegevens worden verstrekt als er een rechtmatige grondslag is om de privacy van betrokkene te schenden.
Deelt u de mening dat het principe «privacy-by-design», zoals bedoeld in de Kamerbreed aangenomen motie-Elissen c.s. Kamerstuk 26 643, nr. 209 hier niet wordt toegepast door een applicatie aan te bieden die in potentie mogelijkheden heeft om gegevens te verzamelen en op te slaan die niet strikt noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de lancering van de website «dePolitiezoekt» is in 2008 onderzocht of de gegevens van de personen ten aanzien van wie de opsporing wordt verzocht, op deze wijze bekend mochten worden gemaakt. Voor de applicatie «dePolitie zoekt» gelden dezelfde regels. Ten aanzien van de privacy van de gebruikers van de applicatie werd een dergelijk onderzoek niet opportuun geacht omdat slechts de gegevens genoemd bij antwoord 3 worden vastgelegd. Met betrekking tot de vraag wat (technisch) «noodzakelijke gegevens» zijn ten behoeve van het functioneren van de applicatie in relatie tot de juridische mogelijkheid om gegevens als IP-adressen op te slaan en te verzamelen acht ik nader onderzoek gewenst. Thans ben ik in overleg met het korps Amsterdam-Amstelland over de inhoud van dit onderzoek. Maatregelen zullen genomen worden indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Heeft u voor de lancering van de applicatie het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) en/of andere privacydeskundigen geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies en/of adviezen van het Cbp en/of andere deskundigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen gegevens van gebruikers worden opgeslagen en dat u het duidelijk via de applicatie naar gebruikers zult communiceren indien wél gegevens van gebruikers worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet? Indien er gegevens van burgers worden opgeslagen, kunt u dan aangeven welke gegevens dit zijn, met welk doel dit gebeurt, hoe lang deze gegevens worden bewaard en hoe deze gegevens beveiligd worden?
De wettelijke voorschiften ten aanzien van de privacy bij het gebruik van de politie applicatie zullen worden nageleefd. Ik zal in het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 meenemen of en zo ja, in hoeverre er sprake dient te zijn van een meldingsplicht aan de gebruiker bij de huidige praktijk.
Het artikel "Politietop wist van bevoordelen Pon" |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon»?1
Middels deze brief reageer ik op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het kamerlid Brinkman (PVV) over het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon». Deze vragen zijn ingezonden op 23 november 2011 met kenmerk 2011Z23875.
In een eerdere brief d.d. 8 december 2011 met kenmerk 2011-2000538533 heb ik u bericht dat ik ter beantwoording van de schriftelijke vragen de resultaten van het onderzoek van de Adviescommissie Aanbestedingsprocedure Politievoertuigen (commissie Schouten/Telgen) aan uw Kamer zou doen toekomen. Het betreffende onderzoeksrapport heeft u inmiddels inclusief aanbiedingsbrief d.d. 15 februari 2012 ontvangen. In het onderzoek van de commissie Schouten/Telgen zijn de vragen van de heer Brinkman meegenomen, getuige het feit dat deze als bijlage in het onderzoeksrapport zijn opgenomen.
Ik vertrouw erop dat met het versturen van het onderzoeksrapport, en de door mij aangekondigde acties in de aanbiedingsbrief, de schriftelijke vragen van de heer Brinkman naar tevredenheid zijn beantwoord.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u alle beschikbare documenten, in ieder geval de documenten die De Telegraaf in het bezit schijnt te hebben, naar de Tweede Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding van de politie dienstauto? Welke bedrijven, met welk type voertuig en voor welke prijs?
Zie antwoord vraag 1.
Welke order voldeed aan de aanbestedingseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de suggestie in het bericht dat kennelijk de aanbesteding zo was opgesteld dat enkel de genoemde Volkswagen-importeur aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen? Zo ja, deelt u de mening dat deze aanbestedingseisen opnieuw moeten worden opgemaakt, zodat ook andere aanbieders aan deze eisen kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de overtuiging dat met de huidige procedure de politie de beste auto voor de beste prijs krijgt? Zo nee, gaat u de aanbesteding herzien?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat de politietop wist van het bevoordelen van de genoemde importeur? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, was de politietop er wel van op de hoogte dat met de huidige eisen enkel de genoemde importeur aan de eisen zou voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij een goede aanbesteding meerdere aanbieders aan de gestelde eisen moeten kunnen voldoen, en indien dit niet het geval is de eisen niet correct zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de aanbesteding van aankoop van het politievoertuig bijgedragen aan de bezuinigingen bij de politie?
Zie antwoord vraag 1.
De vervolging van wapenhandelaars en extraterritoriale wetgeving |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Guilty Verdict for Russian in Arms Trial»?1
Ja.
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Korps Politie Curaçao, waarvan tijdens de rechtszaak en in een persverklaring van het Amerikaanse ministerie van Justitie melding is gemaakt? Heeft Nederland toestemming gegeven voor deze betrokkenheid?
De wijze waarop de politie te Curaçao onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en de Minister van Justitie aldaar eventueel betrokken is geweest bij het Amerikaanse onderzoek tegen betrokkene, is mij niet bekend aangezien het land Curaçao een eigen jurisdictie heeft. Ook is om die reden toestemming van Nederland niet aan de orde.
Waren Nederlandse opsporingsambtenaren, politie, marechaussee, FIOD-ECD en/of inlichtingendiensten betrokken bij deze zaak? Zijn er opsporingsmethoden toegepast die voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Kunt u dit toelichten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat voor zover kon worden nagegaan in Nederland geen opsporingshandelingen hebben plaatsgevonden ten behoeve van het Amerikaanse onderzoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doen geen mededelingen over eventuele betrokkenheid bij deze zaak.
Kunt u aangeven hoe een operatie als die van de Amerikaanse autoriteiten in relatie tot Bout en consorten, die zich mede heeft afgespeeld op Curaçao, zich verhoudt tot Nederlandse wet- en regelgeving rond uitlokking van strafbare feiten door buitenlandse (undercover) agenten?
Aangezien ik niet bekend ben met de opsporingshandelingen die de Amerikaanse autoriteiten, en eventueel de autoriteiten op Curaçao, hebben toegepast in het kader van het Amerikaanse onderzoek, kan ik deze vraag niet beantwoorden.
Welke mogelijkheden heeft Nederland op dit moment om wapenmakelaren op te sporen en te berechten die zich niet op Nederlands grondgebied bevinden, maar die in tegenspraak met geldende Nederlandse en Europese regels op het gebied van wapenexport wapens verkopen aan regimes en niet-staat actoren die zich schuldig maken aan schendingen van de rechten van de mens?
Op grond van de Wet op de economische delicten zijn diverse gedragingen met betrekking tot strategische goederen als economisch delict strafbaar gesteld. Het gaat dan om de overtreding van voorschriften die nader zijn uitgewerkt in het Besluit strategische goederen en het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zo is het verboden om zonder vergunning militaire goederen te exporteren naar bestemmingen buiten Nederland en is het eveneens verboden om zonder vergunning financieel betrokken te zijn bij de (tussen)handel in militaire goederen. Indien deze feiten door Nederlanders buiten Nederland worden begaan, is de Nederlandse strafwet op hen van toepassing voor zover zij opzettelijk zijn begaan en daarop door de wet van het land waar zij begaan zijn, straf is gesteld (artikel 5, eerste lid, onder 2°, Sr).
Op grond van artikel 13 van de Sanctiewet 1977 is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten. Daarvoor is niet vereist dat die feiten ook strafbaar zijn in het land waar zij begaan zijn. Een Nederlander die betrokken is bij wapenhandel in landen waarop een wapenembargo van toepassing is, kan op grond van deze wetgeving in Nederland worden vervolgd, ook als de handel buiten Nederland heeft plaatsgevonden.
Op 1 januari 2012 treedt de Wet strategische diensten in werking, die onder andere het Besluit financieel verkeer strategische goederen vervangt. Daarmee wordt het verboden om zonder vergunning tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot militaire goederen. Op grond van artikel 12 van deze wet kan de Nederlander of de Nederlandse ingezetene die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij die wet strafbaar gesteld feit, voor dat feit in Nederland worden vervolgd. Deze bepaling geldt ook voor de Nederlander die zich permanent in het buitenland heeft gevestigd.
De regering acht het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk een robuust VN-wapenhandelverdrag komt, onder meer om illegale wapenhandel tegen te gaan. Dit verdrag dient staten onder andere te verplichten wapenexporten te toetsen aan criteria op het gebied van mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Hoe vaak heeft Nederland de afgelopen tien jaar wapenmakelaars of tussenhandelaren vervolgd vanwege de handel in wapens en/of strategische diensten vanuit het buitenland?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat dergelijke overzichten niet uit zijn registratiesysteem te herleiden zijn. Eén voorbeeld van een vervolging vanwege betrokkenheid bij wapenhandel en internationale misdrijven waarover uw Kamer is geïnformeerd, betreft de vervolging van de heer K. (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 116). Hij werd in 2008 door het Gerechtshof te Den Haag vrijgesproken. In april 2010 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Den Bosch.
Wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de vervolging door Nederland van vergelijkbare zaken als die van Bout?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke gronden kan Nederland op dit moment vervolging overwegen van personen die zich buiten het Nederlands grondgebied schuldig maken aan illegale wapenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke vormen van wapenhandel extra-territoriale werking van toepassing is? Gaat het alleen om tussenhandel in goederen voor tweeërlei gebruik of ook om tussenhandel in militaire goederen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat valt volgens u in dit geval onder extra-territoriale feiten? Kunt u dit toelichten? Welke lessen worden getrokken ten aanzien van de onderhandelingen voor de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het wapenhandelsverdrag moet voorzien in een zo breed mogelijk geformuleerde strafrechtsmacht om straffeloosheid te voorkomen?
De inzet van de regering is dat een VN-wapenhandelverdrag de verdragspartijen opdraagt om een vergunningsplicht voor wapenexporten in te stellen. De in het verdrag vast te leggen verplichtingen zullen op nationaal niveau geïmplementeerd worden. Het voornemen is om aan elke verdragspartij afzonderlijk over te laten hoe zij deze verplichtingen willen handhaven.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg wapenexport op 21 december 2011?
Ja.
Trainen op de openbare weg met optische en geluidssignalen |
|
Ronald van Raak |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat in de brancherichtlijn verkeer1 de mogelijkheid wordt geboden te oefenen met het rijden met optische en geluidssignalen?
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot de Regeling optische en geluidssignalen2, waarin is vastgelegd dat dit alleen mag bij (het voorkomen van) een levensbedreigende situatie, ernstige verstoring van de openbare orde of rechtsorde?
De Regeling optische- en geluidssignalen voorziet niet in een grondslag voor het trainen op de openbare weg met optische- en geluidssignalen.
Wie is nu aansprakelijk als tijdens een trainingssituatie een ongeluk gebeurt?
De bestuurder van een voorrangsvoertuig blijft steeds strafrechtelijk verantwoordelijk voor zijn eigen beslissingen en rijgedrag. Het gebruik van de optische en geluidssignalen rechtvaardigt niet dat het overige verkeer in gevaar wordt of kan worden gebracht of onnodig wordt gehinderd (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994). Conform de Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen ligt de civielrechtelijke aansprakelijkheid bij de eigenaar van het motorvoertuig. Dit is het desbetreffende politiekorps of de Politieacademie.
Kent u alternatieve vormen van training, bijvoorbeeld het gebruik van simulators?
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken of deze dusdanig kunnen worden ingezet dat trainen op de openbare weg overbodig wordt?
Hoewel het gebruik van simulators een zinvolle bijdrage kan leveren aan de rijopleidingen van de politie is het niet mogelijk om het trainen in het gebruik van optische- en geluidssignalen op de openbare weg hiermee in zijn geheel te vervangen. De complexiteit van het verkeer, het besturen en bedienen van het politie voertuig en de reacties van weggebruikers bij het rijden met optische- en geluidssignalen maken dat het trainen op de openbare weg nodig blijft. Om het risico op ongelukken hierbij zoveel mogelijk uit te sluiten dienen hierbij de voorschriften zoals opgenomen in de «Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie» strikt te worden nageleefd. Ik zal bezien hoe de Regeling optische en geluidssignalen dient te worden aangepast zodat er een formele grondslag komt voor het trainen met optische- en geluidssignalen op de openbare weg voor politie en brandweer. Voor de diensten voor spoedeisende medische hulpverlening zal ik in contact treden met het ministerie van VWS. De voorschriften waaronder deze trainingen dan mogen plaatsvinden kunnen dan nader worden uitgewerkt in de desbetreffende brancherichtlijnen.
Onderbezetting van meldkamers |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat, in aanloop naar de invoering van de nationale politie, meldkamers onderbezet zijn?1
Zie de beantwoording van de eerdere set van vragen van 12 oktober 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 814).
Hoe gaat u voorkomen dat dienders die willen solliciteren voor een functie bij de meldkamers moeten afhaken, omdat onzekerheid bestaat over de plaats waar de meldkamers komen?
Begin 2012 vindt besluitvorming plaats over de organisatie van het meldkamerdomein in Nederland. Na de modelkeuze wordt zo spoedig mogelijk gestart met de operationalisering en de implementatie van het gekozen model, waarbij ook locatiekeuze aan de orde komt. Het is in de tussenliggende periode aan medewerkers zelf om te bepalen of de locatiekeuze en de onzekerheid bepalend zijn voor het wel of niet solliciteren op een functie in de meldkamer.
Wanneer hebben agenten definitief zekerheid over het aantal meldkamers en de plaats waar die worden gevestigd?
Zie antwoord vraag 2.
C2000 |
|
André Elissen (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brandweer: C2000 blijft een drama»?1
Hoe beoordeelt u dit bericht en de steeds terugkerende berichten waarin stelselmatig naar voren komt dat C2000 een drama blijft?
Kunt u aangeven in welke regio’s in Nederland er met plezier en vertrouwen gewerkt wordt met C2000 en in welke regio’s men minder tevreden is?
Welke stappen staan u voor ogen om te zorgen dat C2000 in geheel Nederland op dusdanige wijze gebruikt kan worden dat dit tot tevredenheid bij de brandweer leidt? Denkt u dat dit met C2000 überhaupt mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Is in iedere regio voldoende tijd en geld besteed aan de implementatie van C2000? Is er in iedere regio voldoende tijd en geld besteed aan opleiding en training van manschappen, leidinggevenden en aan meldkamerpersoneel?
Wordt er in iedere regio gebruikgemaakt van exact dezelfde materialen en procedures? Zo nee, waarom is dat niet het geval? Hoe beoordeelt u deze situatie met de kennis van nu?
Had de rijksoverheid meer regie moeten houden op het uitrollen van C2000 om problemen te voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit bij toekomstige projecten doen? Zo nee, waarom niet?
De fysieke en mentale weerbaarheid van politieagenten |
|
Magda Berndsen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie strenger voor politie»?1 Deelt u de zorgen van de Arbeidsinspectie dat de politie nog te weinig doet om geweld en agressie tegen agenten te voorkomen? Zo ja, hoe wilt u dit verbeteren?
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De zorgen van de dateren van 2009. In dat jaar constateerde de Arbeidsinspectie, dat de politie onvoldoende deed om agressie en geweld tegen agenten te voorkomen. Naar aanleiding van de inspecties in 2009 hebben het ministerie van BZK en de Raad van Korpschefs tal van maatregelen genomen. De Arbeidsinspectie controleert nu of die effect hebben op de werkvloer. Uit dit onderzoek zal blijken of er nog steeds reden tot zorg is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat uit onderzoek van de Politieacademie blijkt dat 25% van de agenten niet altijd ingrijpt bij risicovolle situaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanleiding om uw actieplan versterking professionele weerbaarheid versneld uit te voeren?
Ja. Ik heb hierover op 27 oktober 2011 naar aanleiding van een verzoek van uw Kamer op 11 oktober een brief gestuurd. Het onderzoek Veilig Politiewerk van de Politieacademie Politiewerk» bevestigt voor mij de noodzaak van het voortvarend ten uitvoer brengen het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid waarover ik uw Kamer op 27 juni 2011 heb bericht (TK 29 628 nr. 262).
Welke intensivering van trainingen op het gebied van vaardigheden mentale weerbaarheid bent u concreet van plan om aan te bieden? Hoe wilt u er voor zorgen dat alle huidige politieagenten hierop getraind worden en op welke termijn zullen achterstanden weggewerkt worden?
In het kader van het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid werk ik aan een trainingsprogramma voor alle politieambtenaren die actief zijn in de frontlinie. Dit extra trainingselement zit in de initiële opleiding voor politieagenten, en in extra trainingen en vorming voor executief (zittend) personeel, zowel uitvoerenden als leidinggevenden.
Ik verwacht dat in 2014 alle politieambtenaren op de nieuwe wijze getraind kunnen zijn, maar ook na 2014 blijft dit onze aandacht vragen.
Wat voor tijdsinvestering is gemoeid met de extra training van vaardigheden en mentale weerbaarheid, gerekend in uren per jaar per agent en voltijdsagenten per jaar? Wat voor invloed heeft dit op de hoeveelheid blauw op straat en uw doelstelling voor verhoging van het aantal direct inzetbare uren politiewerk?
Het trainingsprogramma is een investering in de inzetbaarheid van onze agenten. Zij raken hierdoor beter toegerust voor hun taak en er zal minder uitval plaatsvinden als gevolg van mentale problematiek.
Er moet nu in deze kabinetsperiode een inhaalslag gemaakt worden, zodat iedere agent zich weer veilig en met zelfvertrouwen van zijn moeilijke maar belangrijke taak op straat kan kwijten. De tijdsinvestering voor de inhaalslag die iedere agent wordt aangeboden, bedraagt eenmalig 32 uur. Dit is een maximum, omdat ik verwacht dat een deel van deze training geïncorporeerd kan worden in het bestaande IBT-programma. Ik ben dit nog aan het uitwerken en ik zal hierover in de komende CAO-onderhandelingen met de politievakorganisaties bespreken hoe wij hiermee om zullen gaan.
Ik doe deze investering om mijn inzet waar te maken het aantal mensen, dat waarschijnlijk te kampen heeft met «verminderde mentale weerbaarheid» terug te brengen van de 20–30% die het onderzoek «De prijs die je betaalt» laat zien naar 10–15% eind 2014.2
Hoeveel geld is er nodig voor de intensivering van de trainingen? Hoe wordt dit in de begroting gedekt? Hoe verhoudt deze intensivering zich tot de bezuinigingen op het budget van de Politieacademie?
De trainingen in het kader van het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid zullen worden uitgevoerd binnen de nu beschikbare opleidingscapaciteit en -middelen bij de politie, door deze capaciteit en middelen efficiënter en landelijk uniform in te zetten.
Herkent u de angst bij politieagenten om afgerekend te worden op het gebruik van geweld, waardoor ze besluiten het gebruik daarvan uit de weg te gaan? Wat voor maatregelen neemt u om te komen tot een open cultuur bij de politie, waarin medewerkers zich gesteund weten in hun professionele keuzes maar er wel verantwoording afgelegd wordt over politieoptreden?
Deze angst wordt beschreven in het onderzoek Veilig Politiewerk, waarover ik u in mijn brief van 27 oktober 2011 aan uw Kamer heb bericht. Een open cultuur bij de politie begint bij goed leiderschap. Voor de maatregelen die ik neem om dit te bevorderen verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Ziet u het belang van agenten om in vaste combinaties ingezet te worden, zodat zij elkaar beter kennen en elkaar meer kunnen vertrouwen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat bij het roosteren hier meer aandacht voorkomt? Wat voor effect heeft dit op de mogelijkheid voor agenten om werk en privé te combineren? Verwacht u dat er een effect is op het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet?
Ik zie het belang van agenten in vaste combinaties. Dit vergt wel een andere wijze van inroosteren dan de huidige, waarin individuele keuzes bepalend zijn. De effecten hiervan laat ik in kaart brengen, mede met het oog op de bespreking van dit onderwerp met de politievakorganisaties. Ik merk op, dat de Arbeidstijdenwet de norm blijft.
Wat doet u aan een betere herkenning van een verminderde weerbaarheid bij politieagenten? Hoe wilt u hierbij gebruik maken van de signalen uit de persoonlijke omgeving van agenten, die de problemen vaak al eerste opmerken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 27 juni 2011 (TK 29 628 nr. 262).
Deelt u de mening dat agenten, die tijdens de uitoefening van hun werk (ernstig) gewond raken, de voorzieningen horen te krijgen die ze nodig hebben om zo goed mogelijk te revalideren? Op welke wijze wilt u de maatschappelijke erkenning ondersteunen voor het offer dat deze agenten brengen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat deze agenten de nodige zorg en voorzieningen krijgen, zodat ze niet afhankelijk worden van liefdadigheid?
Agenten die tijdens de uitoefening van hun werk gewond raken, moeten door hun werkgever ondersteund worden in een zo goed en spoedig mogelijk verloop van hun revalidatie. In het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid wordt daartoe waar dat nodig is de zorglijn bij de politie versterkt.
De erkenning en ondersteuning voor deze agenten is voor mij belangrijk. Daarom werk ik in het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid aan een «medaillebeleid». Hiermee wil ik door het uitreiken van medailles, namens de maatschappij, mijn waardering uitspreken voor het handelen van agenten in verschillende (gevaarlijke) situaties, ook die waarbij zij ernstig gewond raken.
De afwezigheid van een vacature voor medewerker dierenpolitie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de vacature voor medewerker dierenpolitie op de vacaturesite van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), die niet kan worden ingevuld omdat de werkzaamheden niet bekend zijn?1
Ja.
Doet het KLPD vaker mededelingen over het feit dat voor concrete functies geen vacatures zijn? Zo ja, kunt u dan precies aangeven welke functies dat het afgelopen jaar betrof? Zo nee, waarom wordt dit dan speciaal voor de dierenpolitie wel gedaan?
Nee, het is geen gewoonte om mededelingen te doen over de afwezigheid van vacatures bij het KLPD. Toen uit de voornemens van het toen nieuwe kabinet bekend werd dat er dierenpolitie zou komen, kreeg het KLPD meerdere telefoontjes van mensen die interesse hadden voor een functie bij de dierenpolitie. Aangezien destijds nog geen duidelijkheid was over inrichting en tijdspad van dierenpolitie is het betreffende bericht op de website «werkenbijhetklpd.nl’geplaatst.
Zoals nu bekend is geworden wordt het meldnummer «144, Red een dier» bij het KLPD ondergebracht. Ook zal er bij het KLPD een expertisecentrum worden opgericht met als doel de actiekracht van de dierenpolitie te vergroten. Momenteel zijn hier nog geen vacatures voor.
Inmiddels is de tekst gewijzigd. Nader bezien had de betreffende tekst mogelijk wat eerder aangepast kunnen worden.
De tekst op de site is nu als volgt:
Het KLPD krijgt regelmatig vragen van mensen die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie. De dierenpolitie is echter geen onderdeel van het KLPD. Wel is het KLPD het meldpunt «144, Red een dier» ondergebracht bij het KLPD. Op dit moment zijn er bij het meldpunt geen vacatures.
Politiemedewerkers die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie kunnen solliciteren bij hun eigen regiokorps.
Deelt u de mening dat het feit dat het KLPD meldt niet te weten welke werkzaamheden de medewerkers dierenpolitie moeten gaan verrichten aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat er nog geen zinnige invulling aan deze functie is gegeven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het invullen van eventuele vacatures beter achterwege kan worden gelaten? Zo nee, hoe moet dit dan wel worden gelezen?
Nee, de tekst op de website van het KLPD is achterhaald en inmiddels vervangen door een actuele tekst.
Hoeveel open sollicitaties heeft het KLPD afgelopen half jaar ontvangen voor de functie van medewerkers dierenpolitie? Waren daar ook interne sollicitanten bij? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat zegt dat over de aantrekkelijkheid van deze functie?
Het KLPD heeft geen open sollicitaties ontvangen voor de functie van dierenpolitie. Dit heeft vooral te maken met het feit dat alleen executieve politieambtenaren kunnen solliciteren naar een plek bij de dierenpolitie. Hiervoor gelden de normale werving- en selectieprocedures zoals die bekend zijn bij de politie.
Kan in het licht van de eerdere berichtgeving «Animalcops worden cavia-agenten», waaruit ernstige twijfel blijkt over nut en noodzaak van de dierenpolitie, en in combinatie met de genoemde vacaturetekst met een gerust hart worden aangenomen dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie?2 Betekent dit dat de vrijgevallen capaciteit wel ingevuld zal gaan worden met politieagenten die zich kunnen richten op de aanpak van ernstige criminaliteit waar vooral mensen last van hebben? Zo nee, waarom niet?
De dierenpolitie is een prioriteit van de politie en een afspraak in het Regeerakkoord. Ik deel uw mening niet dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie. De 500 dierenpolitie maakt deel uit van de operationele sterkte. De operationele sterkte van 49 500 politieagenten is beschikbaar voor álle prioriteiten en taken die er voor de politie zijn. Overigens vervullen het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hierin het gezag.
Het wantrouwen jegens allochtone agenten binnen de Nederlandse politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente promotieonderzoek «Buiten veiliger dan binnen. In- en uitsluiting van etnische minderheden binnen de politieorganisatie» waarin geconstateerd wordt dat veel allochtone agenten de politie verlaten omdat zij te maken hebben met uitsluitingsmechanismen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek. Daarin is overigens geen (kwantitatief) onderzoek gedaan naar de uitstroom van allochtone agenten en ook niet geconstateerd, dat veel van hen de politie verlaten omdat zij te maken hebben met uitsluitingsmechanismen.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoeker dat allochtone agenten aanlopen tegen wantrouwen, zich te vaak moeten bewijzen als «Nederlandse» agent en van hen verwacht wordt dat zij problemen van hun «eigen groep» te lijf gaan?
Het is niet goed wanneer allochtone agenten de organisatie verlaten of dat overwegen, omdat zij te vaak het gevoel hebben zich te moeten bewijzen als «Nederlandse» agent. Het ervaren van wantrouwen onder collega’s, autochtoon of allochtoon, is nooit goed en dat kan een negatieve invloed hebben op het politiewerk.
Ten aanzien van de verwachting dat allochtone agenten problemen van hun eigen groep te lijf gaan het volgende. De politie moet de wet handhaven. Als agenten, allochtoon of autochtoon, door hun achtergrond kennis van bepaalde groepen hebben en daardoor beter aansluiting kunnen maken bij die groepen en zo de wet effectiever kunnen handhaven, dan verwacht ik dat die agenten daar gebruik van maken. Overigens verwacht ik van alle agenten de professionaliteit om t.a.v. diverse groepen in de samenlevingeffectief op te bieden, dat is een onderdeel van hun vakmanschap.
Deelt u de mening dat onderling ervaren wantrouwen tussen agenten een negatieve invloed heeft op het politiewerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat structurele inspanningen vereist zijn voor een politieorganisatie waarin opgeleide agenten ongeacht afkomst of andere achtergronden, in een positieve werkomgeving en met onderling vertrouwen hun werk kunnen verrichten?
De politie dient een organisatie te zijn waar iedere diender zich veilig voelt en prettig kan werken. Dat kan gerealiseerd worden door ruimte te geven aan het vakmanschap en het vergroten van de weerbaarheid van de agenten. Over dat laatste heb ik uw Kamer bericht in mijn brieven van 27 juni 2011 (TK 29 628, nr. 262) en 2 november 2011 (TK 29 628, nr. 276).
Diversiteit draagt in dat kader bij aan de legitimiteit, de kwaliteit én de effectiviteit van de politie. Politieagenten moeten herkenbaar zijn én blijven, voor alle burgers. Ze moeten kunnen omgaan met de verschillen die de praktijk met zich meebrengt: verschillen in taal, in gewoonten, gebruiken en omgangsvormen. Agenten die dat alles beheersen kunnen steviger, met meer gezag en daardoor ook effectiever optreden.
Het centrale begrip in het diversiteitbeleid bij de politie is «kwaliteit»: de beste persoon op de juiste plaats, ongeacht afkomst, geslacht, kleur of leeftijd. Ik sta voor een integrale benadering van diversiteit waarbij de professionaliteit en het gedrag van medewerkers van de politie centraal staan. Ik wil het diversiteitbeleid daarom verankeren in het reguliere HRM-beleid van de politie. Dat moet erop gericht zijn het maximale te halen uit alle medewerkers, ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, geslacht of seksuele voorkeur.
De voorgenomen invoering van de nationale politie biedt een uitgelezen kans voor de structurele verankering van het diversiteitbeleid in het reguliere HRM-proces. Bij het ontwerp en de inrichting van de nationale politie staat ook dit onderwerp op de agenda.
Welke inspanningen levert de Nederlandse politie op dit moment om diversiteit op de werkvloer en een positieve werkbeleving van alle agenten te bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om naar aanleiding van het promotieonderzoek en gezien de jarenlange investeringen van de politie en van het ministerie in een divers samengestelde politieorganisatie, maatregelen te nemen om de negatieve werkbeleving van en ervaren wantrouwen jegens allochtone agenten te veranderen? Zo ja, welke maatregelen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg met de Kamer over politieonderwerpen op 9 november 2011?
Het door u bedoelde algemeen overleg is voor onbepaalde tijd uitgesteld.
Het bericht dat het sneller inzetten van een AMBER Alert het faillissement is van dit systeem |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het sneller inzetten van een AMBER Alert het faillissement is van dit systeem?1
Is het waar dat het sneller inzetten van een AMBER Alert het faillissement van dit systeem zou betekenen? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom niet?
Welke criteria zijn doorslaggevend voor de inzet van het landelijk waarschuwingssysteem bij urgente kindervermissingen- en ontvoeringen?
Is het waar dat de Rotterdamse politie meent dat het opsporingsmiddel afgelopen weekend veel eerder ingezet had moeten worden? Zo ja, deelt u deze mening? Zo nee, welke nadelige gevolgen zou het eerder inzetten van een AMBER Alert kunnen hebben?
Hoe vaak is sinds de invoering van het landelijk waarschuwingssysteem een AMBER Alert uitgegaan?
Deelt u de mening dat des te meer mensen uitkijken naar een vermist kind, des te groter de kans wordt dat het snel en heelhuids wordt teruggevonden? Zo ja, kan het sneller inzetten van een AMBER Alert in dat verband bijdragen aan de snelle terugkeer van vermiste kinderen? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel kinderen worden er in Nederlands jaarlijks als vermist opgegeven? Op welke wijze en waar worden deze kindervermissingen in Nederland geregistreerd?
Bent u bereid een centraal punt voor vermissingen in te voeren naar Belgisch voorbeeld, waar alle politiekorpsen elke vermissing direct moeten melden bij een speciale federale cel? Zo nee, waarom niet?
Het alleen inzetten van “animalcops” voor huisdieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Animalcops worden cavia-agenten?1
Ja.
Is het waar dat de 500 animalcops niet ingezet zullen worden voor de agrarische bedrijfstak? Zo ja, hoe verhoudt deze inzet zich tot de afspraken gemaakt in het coalitieakkoord en de wensen van uw gedoogpartner PVV? Zo nee, wat klopt er niet van deze berichtgeving?
Op 24 oktober zond ik uw Kamer de nota dierenpolitie, het convenant samenwerking dierenhandhaving en het convenant dierenhulpverlening. Het convenant dierenhandhaving beschrijft (de veranderingen) in het handhavingslandschap met de komst van de dierenpolitie en de verantwoordelijkheden tussen de verschillende organisaties op dat terrein. De precieze taken van de dierenpolitie zijn beschreven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 van dit convenant. Op hoofdlijnen komt dit er op neer dat de belangrijkste taak van de dierenpolitie de aanpak is van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing. De dierenpolitie treedt preventief, hulpverlenend, handhavend en strafrechtelijk op bij dierenleed. Via het meldpunt 144 kunnen ook gespecialiseerde diensten, zoals de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) worden ingeschakeld. Beide diensten treden toezichthoudend en handhavend op tegen dierenleed. De nVWA richt zich daarbij vooral op bedrijfsmatige sectoren en de LID treedt met name op tegen mishandeling van hobbymatig gehouden dieren.
Kunt u de in het artikel genoemde stukken waaronder de nota Dierenpolitie per ommegaande aan de Tweede Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat moet men zich concreet voorstellen bij de inzet van de animal cops voor opsporing van dierenmishandeling van huisdieren?
De taken van de dierenpolitie op het terrein van handhaving zijn precies beschreven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 van het convenant dierenhandhaving. Voor de dierenpolitie staat daarin ondermeer als basistaak opgenomen de proactieve opsporing van overtredingen van artikelen 254, 254a, 350, lid 2 en 425 van het wetboek van Strafrecht, artikel 36 en 37 van de Gezondheid- en welzijnswet voor Dieren (GWWD) en stroperij (Flora en faunawet en Visserijwet). De politie ondersteunt daarnaast de nVWA en LID bij hun handhavingstaken indien er een bekend risicoprofiel bestaat t.a.v. het subject van toezicht of opsporing.
Deelt u de mening dat de problematiek van honden- en hanengevechten op geen enkele wijze de inzet van 500 politieagenten rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Op 2 mei 2011 informeerde ik uw Kamer over de landelijke prioriteiten van de politie. Uit deze brief blijkt dat zowel de aanpak van overvallers en straatrovers als de introductie van de dierenpolitie tot de landelijke prioriteiten behoren. De operationele sterkte van 49 500 politieagenten is beschikbaar voor álle prioriteiten en taken die er voor de politie zijn. Overigens vervullen het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hierin het gezag.
Voor de handhaving van de regelgeving met betrekking tot dieren en dierenwelzijn is de overheid verantwoordelijk. Onderdelen van deze regelgeving -die door Uw Kamer zijn vastgesteld – zijn artikel 350 wetboek van strafrecht en artikel 36 van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Honden- en hanengevechten kunnen onder deze artikelen vallen. Het gaat hierbij echter om een veel bredere problematiek dan slechts die van honden- en hanengevechten. Zoals eerder met uw Kamer afgesproken in het AO van 7 april jl. zal de aard en zwaarte van de voorkomende zaken ook gemonitord worden.
Deelt u de mening dat de politie zich veel beter zou kunnen richten op het opsporen van geweld van bijvoorbeeld overvallers en straatrovers? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat aan de prioriteit van huisdierpolitie verschuift naar opsporing van misdrijven waarbij onschuldige mensen slachtoffer worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Betekent het feit dat het opsporen van dierenmishandeling bij landbouwhuisdieren en productiedieren een taak van de inspecties blijft, dat voor die opsporing geen animal cops nodig zijn? Zo ja, hoe wordt de overbodige capaciteit aan animal cops dan wel ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er nog geen zicht is op het feit of er voldoende werk is om de animalcops fulltime in te zetten voor dierenmishandeling? Zo ja, wat zegt dat over het nut en de noodzaak van deze animalcops? Zo nee, wat is dan niet waar?
Op 15 november 2011 wordt het meldnummer «144, red een dier» opengesteld voor het publiek. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 oktober zal zicht worden gehouden op zowel de intake van 144 (aantal meldingen, aard van de melding, verdeling over ketenpartners, etc) als de afhandeling van de melding, waarover door de ketenpartners zal worden teruggemeld (bijvoorbeeld proces verbaal opgemaakt, bestuurlijke opslag, etc). De dierenpolitie bestaat hierbij uit 100% vrijgestelde functionarissen. Met de monitoring ontstaat goed zicht op de werkvoorraad en resultaten van de dierenpolitie en haar ketenpartners.
Het anoniem aangifte doen door zorgverleners tegen geweldplegers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhuftering stoppen door normeren, handhaven en straffen»1 en het artikel «Maak aangifte vaker anoniem»?2
Ja.
Wat is uw mening over de mogelijkheid om niet de naam, maar alleen het personeelsnummer in een verklaring op te nemen die gebruikt wordt bij een aangifte van geweld tegen zorgverleners, mede in het licht van de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat anonieme aangifte mogelijk is?
In de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 283) worden diverse mogelijkheden voor het doen van anonieme aangifte genoemd: domiciliekeuze (het slachtoffer krijgt de keuze een ander adres op te laten nemen dan het feitelijke huisadres), beperkt anonieme getuige (vragen naar de identiteit van de getuige worden niet toegestaan, oproeping ter terechtzitting blijft mogelijk) en bedreigde getuige (de getuige krijgt een bijzondere status, diens identiteit wordt verborgen gehouden en hij of zij heeft aanspraak op niet hoeven te verschijnen ter terechtzitting). Daarnaast kan er sprake zijn van een afgeschermde getuige: hiermee wordt uitdrukkelijk gedoeld op personen die over AIVD-informatie beschikken. Tot slot is het mogelijk te bellen met Meld Misdaad Anoniem of dat de werkgever aangifte doet.
Het gebruik van het personeelsnummer is in de OM-handleiding niet geregeld, maar ook niet uitgesloten. In bijzondere gevallen kan, na weging van de individuele omstandigheden, zoals in het geval van het Slingelandziekenhuis te Doetinchem, ervoor worden gekozen een aangifte op personeelsnummer op te nemen. Omdat de mogelijkheden voor anonieme aangifte die in de OM-handleiding worden genoemd in beginsel toereikend zijn, ben ik van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van het doen van aangifte op nummer.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om anoniem aangifte te kunnen doen een belangrijke bijdrage kan leveren aan de veiligheid van zorgverleners?
Ik deel deze mening. Daartoe is in de hiervoor genoemde handleiding van het OM een aantal vormen van anonimiteit geregeld en kunnen werknemers met een publieke taak, inclusief de zorg, altijd domicilie kiezen. Er zal echter steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen bescherming van slachtoffers en getuigen enerzijds en de procesbelangen van verdachten anderzijds. In het kader van hoor en wederhoor moeten verklaringen wel toetsbaar zijn. Dit is van belang om valselijke beschuldigingen te voorkomen en de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde feit te kunnen achterhalen en vaststellen. Daarom zal er niet in alle gevallen sprake kunnen zijn van het doen van anonieme aangifte. Daarnaast biedt anonieme aangifte geen soelaas als dader en slachtoffer elkaar kennen (hetgeen bij zorgverleners regelmatig het geval is) of wanneer een getuige unieke kennis heeft en zodoende eenvoudig te identificeren is.
Kan met het doen van aangifte aan de hand van verklaringen op personeelsnummer de anonimiteit van de getuige of slachtoffer gedurende het hele traject van opsporing, vervolging en proces worden gewaarborgd? Zo nee, op welke wijze niet?
Bij aangifte op nummer bestaat de mogelijkheid dat de aangever tijdens het strafproces moet verschijnen en dan kan worden geïdentificeerd. In situaties waarin een reële angst voor represailles bestaat, biedt de status beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige betere bescherming dan aangifte op nummer, omdat de getuige onherkenbaar kan blijven tijdens het strafproces.
Is het waar dat de bovenstaande mogelijkheid nog niet bij alle arrondissementsparketten in Nederland mogelijk is? Zo ja, bij hoeveel parketten is het al wel mogelijk? Deelt u de mening dat de mogelijkheid door alle arrondissementsparketten geboden moet worden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 dient bij het doen van anonieme aangifte bij voorkeur gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden uit de OM-handleiding. In bijzondere gevallen kan het OM aangifte op personeelsnummer toestaan. Alle arrondissementsparketten hebben de mogelijkheid om, na een weging van de omstandigheden van het geval, voor deze variant te kiezen. In die zin bestaat de mogelijkheid al landelijk. Omdat het gaat om een uitzondering op het algemene beleid wil ik echter niet van een landelijke uitrol spreken.
Deelt u de mening dat het convenant waarin tussen ziekenhuizen, de politie en het Openbaar Ministerie is afgesproken dat de directeur van het ziekenhuis aangifte doet en dat verklaringen van slachtoffers en getuigen onder personeelsnummer worden gedaan landelijk moet worden uitgerold? Zo ja, op welke wijze gaat u er op toezien dat het doen van anonieme aangifte op personeelsnummer landelijk mogelijk wordt? Zo ja, op welke termijn wordt dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het opleggen van een training aan veelplegers van geweld tegen zorgverleners, net zoals een training voor frequente verkeersovertreders, nu al mogelijk als onderdeel van de straf? Zo ja, op grond van welke wet- of regelgeving en gebeurt dit ook al daadwerkelijk? Zo nee, bent u bereid deze trainingen mogelijk te maken?
Op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om een gedrags- of zorginterventie als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie op te leggen. Dit aanbod is ook mogelijk tijdens detentie, op basis van artikel 2 lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie koopt hiervoor ambulante behandeltrajecten gericht op agressieregulatie in bij zorgaanbieders in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast beschikt de reclassering over een erkende gedragsinterventie agressieregulatie die als bijzondere voorwaarde of tijdens detentie wordt uitgevoerd.
Het opleidingsprogramma van Afghaanse politieagenten in Kunduz |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de Afghaanse politieautoriteiten in Kunduz de opleiding voor eenheden van de Afghaanse Geüniformeerde Politie (AUP) willen beperken tot twee ochtenden, in totaal acht uur?1
In de geïntegreerde politietrainingsmissie verzorgt Nederland in Kunduz de basisopleiding voor nieuwe rekruten en nog niet (volledig) opgeleide actieve agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Daarnaast verzorgt Nederland de praktijkbegeleiding en aanvullende opleidingen voor alle agenten van de AUP. Er wordt naar gestreefd dat alle AUP-agenten in Kunduz uiteindelijk het volledige curriculum van acht weken basisopleiding en de tienweekse aanvullende opleiding die wordt gegeven in de praktijkbegeleidingsfase hebben gevolgd. Dit is onder andere beschreven in de brief van 26 januari 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 419). Verder verzorgt EUPOL met Nederlandse inbreng de trainingen voor het midden en hoger kader dat reeds werkzaam is bij de AUP.
Over de praktische uitvoering van de tienweekse aanvullende opleiding zijn afspraken gemaakt. Het is ondoenlijk en niet wenselijk agenten tien weken aaneengesloten van hun post te halen. Hierdoor zou de operationele inzet van de AUP teveel onder druk komen te staan. Om die reden wordt de tienweekse aanvullende opleiding in modules verdeeld, die gedurende de praktijkbegeleidingsfase van minimaal vijf maanden worden gegeven. Het curriculum staat vast, maar het lesrooster wordt aangepast aan de werkzaamheden van de agenten.
Is het tevens waar dat de Afghaanse politieautoriteiten het gehele korps op cursus wenst te sturen en niet alleen nieuwe rekruten? Indien neen, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, wat is hierover uw mening? Hoe verhoudt zich dat tot uw oorspronkelijke plannen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u voornemens bent om alfabetiseringscursussen op politiebureaus of politieposten te geven? Is het waar dat Afghaanse politieautoriteiten geen rekening houden met aanvullende lessen lezen en schrijven op de werkplek?
Op het gebied van alfabetisering werkt Nederland in Kunduz nauw samen met het Duitse Gesellschaft fur Internationale Zusammenarbeit (GIZ), dat in geheel noordelijk Afghanistan alfabetiseringsonderwijs voor de politie verzorgt. De alfabetiseringslessen tijdens de basisopleiding worden verzorgd op het trainingscentrum. Voor de reeds actieve AUP-agenten worden de lessen verzorgd in een beveiligde en klassikale leeromgeving. Voor zover deze op locaties van de AUP in Kunduz stad niet aanwezig zijn, zal GIZ voor een leslokaal op een beveiligde locatie zorgen.
Op welke wijze garandeert u dat de voorgenomen plannen ter opleiding van rekruten van de politie in Kunduz worden uitgevoerd?
Op grond van de behoeftestelling van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken en in nauw overleg met EUPOL, NTM-A en lead nation Duitsland wordt de civiele politie in Kunduz opgeleid. De Afghaanse overheid heeft de Nederlandse aanpak verwelkomd en toegezegd alle medewerking te verlenen om de opleidingen praktisch mogelijk te maken. Het coördinerend managementteam van de Nederlandse geïntegreerde politietrainingsmissie ziet er op toe dat deze afspraken worden nageleefd.