De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Palestijnse Autoriteit in het weekend van 21 en 22 augustus ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah, die vreedzaam demonstreerden tegen de dood van mensenrechtenactivist Nizar Banat?1
Ja.
Klopt het dat in ieder geval acht van hen nog steeds in detentie verblijven, waaronder prominente mensenrechtenactivisten? Heeft u inmiddels contact gehad met de Palestijnse Autoriteit over deze arbitraire detentie, die tevens strijdig is met internationaal recht? Bent u bereid om bovenop het gezamenlijke EU-statement dit namens Nederland nadrukkelijk en krachtig te veroordelen en op te roepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerden? Bent u bereid om separaat contact op te nemen met de Palestijnse Autoriteit over deze kwestie om deze boodschap over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De gearresteerde demonstranten zijn inmiddels vrijgelaten. Op 29 augustus jl. heeft Nederland, samen met 11 gelijkgezinde landen en de EU, gedemarcheerd bij de Palestijnse Autoriteit, onder meer om de arbitraire detentie van de groep demonstraten aan te kaarten. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden volgt de mensenrechtensituatie op de voet en stelt schendingen van mensenrechten wanneer nodig aan de orde bij de Palestijnse autoriteiten, zowel bilateraal als met gelijkgezinde landen.
Deelt u onze zorgen omtrent de gezondheid van enkele van de gedetineerden, die in hongerstaking zijn gegaan? Op welke wijze zijn Nederland en de EU betrokken bij de monitoring van hun gezondheid? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het monitoren van de gedetineerden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 is de groep gedetineerden inmiddels op vrije voeten gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse veiligheidsdiensten? Welke beoordelingscriteria worden hieraan toegekend?
Er is geen directe samenwerking tussen Nederlandse en Palestijnse veiligheidsdiensten. Nederland levert wel een bijdrage aan twee missies in de Palestijnse gebieden, namelijkUnited States Security Coördinator For Israël and Palestinian Authority (USSC) en de European Union Police and Rule of Law Mission for the Palestinian Territories (EUPOL COPPS). Beide missies beogen de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. USSC heeft tevens een liaisonfunctie bij het verbeteren van de samenwerking tussen de Palestijnse en de Israëlische veiligheidssector. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van deze missies en de Nederlandse bijdrage via de jaarlijkse voortgangsrapportage kleine missiebijdragen. De meest recente rapportage is 19 mei jl. met uw Kamer gedeeld, zie Kamerstuk 29 521, nr. 419.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat, een criticus van de Palestijnse Autoriteit? Zo ja, welke stappen gaat u hierin zetten? Zo nee, waarom niet?
Op 24 juni jl. heb ik de Palestijnse Autoriteit opgeroepen onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te laten verrichten naar de dood van Nizar Banat. Op 24 augustus jl. heeft Nederland tevens in EU-verband een verklaring afgelegd waarin het gewelddadige optreden van de Palestijnse veiligheidsdiensten wordt veroordeeld, wordt opgeroepen tot naleving van internationale standaarden van mensenrechtenverdragen, en wordt gepleit voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat. Op 29 augustus jl. heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in de Palestijnse gebieden deze boodschap herhaald in een demarche bij de Palestijnse Autoriteit.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
Een datalek bij de Kamer van Koophandel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wie er bij de Kamer van Koophandel inzage hebben in persoonsgegevens van bestuurders van stichtingen en waarom die inzage vereist is? Waarom hebben advocaten toegang tot deze informatie?
Specifieke beroepsgroepen en instanties zijn bij wet aangewezen om afgeschermde en niet-openbare gegevens op te kunnen vragen voor de uitoefening van hun beroep. Hierbij kunt u denken aan advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Zij zijn nader gespecificeerd in artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008.
Hoe was of is het mogelijk dat iemand die al uitgeschreven is als advocaat bij deze gegevens kan? Hoe heeft deze situatie enkele maanden kunnen voortduren?
Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Wanneer een advocaat stopt met zijn beroep is het zijn verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij de KVK en de autorisatie in te laten trekken. In de voorliggende casus heeft de voormalige advocaat dit niet gedaan. De KVK ziet echter ook in dat het autorisatiebeheer bij de KVK niet op orde is en neemt daarom maatregelen om deze situatie in de toekomst te voorkomen door controle van autorisaties aan te scherpen.
Heeft de Kamer van Koophandel aangifte gedaan tegen de voormalig advocaat? Kunt u de verdere procedure uiteenzetten?
Ja, de KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de voormalige advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit het Openbaar Ministerie of er tot vervolging wordt overgegaan.
Kunt u of anders de Kamer van Koophandel openbaar maken om welke voormalig advocaat het precies gaat? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om de naam van de voormalige advocaat bekend te maken. Dit vanwege privacy en de veiligheid van voormalige advocaat zelf.
Kunt u bekend maken van welke stichtingen de gegevens zijn opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van de 1800 buitgemaakte privégegevens Kamerlid zijn of zijn geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom kan er niet bekend worden gemaakt, zelfs niet aan de beveiligingsdienst van de Kamer, van wie er gegevens opgevraagd zijn? Welke bepaling in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) zou dat belemmeren?1
De KVK staat in contact met het hoofd beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn conform AVG door KVK geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Zijn er ook gegevens van lokale volksvertegenwoordigers toegankelijk? Zo ja, hoe precies?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met mij eens dat zeker in het kader van toenemende ondermijning ook deze gegevens goed beschermd moeten zijn?
Ja. De gegevens waartoe de voormalige advocaat zich onbevoegdelijk toegang had verworven dienen goed beschermd te zijn. KVK neemt n.a.v. deze casus maatregelen om haar autorisatiebeheer aan te scherpen. KVK voert thans een controle uit met de NOvA op alle autorisaties die zijn afgegeven aan advocaten. En in afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar de drie genoemde beroepsgroepen afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed. Verder zullen nu alle autorisaties periodiek gecontroleerd worden. De KVK werkt voorts aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Erkent u dat de omgang met privégegevens door de Kamer van Koophandel problematisch is? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 12.
Kunt u reflecteren op de rol en de wenselijkheid van de Kamer van Koophandel met betrekking tot de vele incidenten betreffende gelekte of opgevraagde data en dat dit al jaren speelt? (Aanhangsel handelingen 2125, Aanhangsel handelingen, 2258)2, 3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u er zorg voor dragen het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de Kamer van Koophandel woongegevens van ZZP’ers niet meer zichtbaar moet presenteren, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd door de Kamer van Koophandel?
De KVK is de wettelijk aangewezen beheerder van het Handelsregister. Die taak vervult KVK binnen de kaders van de Handelsregisterwet 2007 en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Als verwerkingsverantwoordelijke hecht zij aan de privacy van ingeschrevenen. In de procesontwikkeling geeft de KVK hier een hoge prioriteit aan. Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de KVK verschillende maatregelen getroffen. De AP concludeerde daarop in 2019 dat zij een positief beeld heeft over de omgang van de KVK met persoonsgegevens.4
Dat neemt niet weg dat door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen nieuwe vraagstukken ontstaan in relatie tot de openbaarheid van het Handelsregister. Dit blijkt ook uit de ingediende moties en Kamervragen over de openbaarheid van privé en vestigingsadressen van niet-rechtspersonen, zoals eenmanszaken. Ook dit incident van het onbevoegd handelen van een voormalig advocaat met gebruikmaking van de door de KVK beheerde autorisatie geeft aanleiding om te blijven nadenken over de wijze waarop de persoonsgegevens in het Handelsregister beschermd moeten worden.
Tegelijkertijd zijn uiteenlopende belangen van grote groepen gebruikers van het handelsregister, inclusief de geregistreerde ondernemers zelf, gemoeid met de openbaarheid van vestigingsadressen. Deze informatie dient bijvoorbeeld de rechtszekerheid, wordt gebruikt bij nakoming van customer due dilligence-verplichtingen en biedt marktpartijen relevante mogelijkheden om zich te beschermen tegen fraude.
Ik ben in samenwerking met de KVK een brede consultatie over de datavisie handelsregister gestart.5 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister. Hierbij worden alle mogelijke oplossingsrichtingen in overweging genomen. De oplossingsrichtingen worden met gebruikers van het HR en ingeschrevenen verder verkend. Ik stuur u komend najaar een brief over die datavisie.
Op 25 augustus jl. heeft de AP haar wetgevingsadvies van 28 juni jl. gepubliceerd.6 Dit advies ziet op mijn voornemen om woonadressen in het handelsregister standaard af te schermen en op de consultatie over de Datavisie Handelsregister. De AP adviseert positief op de voorgestelde maatregel om woonadressen af te schermen. Tegelijkertijd vraagt de AP aandacht voor het uitgangspunt dat vestigingsadressen openbaar blijven, ook als het adres tevens als woonadres fungeert. De AP geeft in brede zin haar opinie en aanbevelingen over hoe het kabinet zou moeten omgaan met adresgegevens in openbare registers, in het bijzonder waar het adressen betreft van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Het advies is een zeer welkome bijdrage aan de ontwikkeling van de Datavisie Handelsregister. De oplossingsrichtingen, die de AP aandraagt met betrekking tot de adressen van zzp’ers werpen de nodige vragen op over de uitvoerbaarheid en handhaving. Het incident, dat de aanleiding vormt voor deze Kamervragen, benadrukt dat een wettelijke kader helder moet zijn over welke adresgegevens wel en welke niet afgeschermd moeten worden, wie daarom mag verzoeken en om welke reden. Dat zijn nu juist vragen die aan de orde komen in de discussie rond de Datavisie Handelsregister.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het toezicht in de kinderopvang. |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Verschillen in GGD-toezicht in kaart gebracht»1 en het rapport «Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2019»2 van de Inspectie van het Onderwijs?
Ja.
Constaterende dat uit de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs te concluderen is dat er grote verschillen zijn tussen de gemeenten wat betreft het percentage jaarlijkse onderzoeken met een overtreding, met een range 14%–48% in 2015 en een range van 16%–53% in 2019, deelt u de constatering dat uit de verschillende onderzoeken blijkt dat de uniformaliteit van het toezicht eerder afneemt dan toeneemt? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te ondernemen om de uniformiteit van het toezicht te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang vormen een belangrijke waarborg voor verantwoorde en veilige kinderopvang. Het toezicht is een taak van gemeenten, die hiervoor de GGD opdracht geven. Het toezicht op de kinderopvang is decentraal georganiseerd. Gemeenten en GGD’en hebben (binnen de wettelijke kaders) de ruimte om zelfstandig keuzes te maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving. Als gevolg hiervan kunnen verschillen ontstaan in de uitkomsten van toezicht en handhaving die niet per definitie onwenselijk zijn.
Dat neemt niet weg dat landelijk voor alle houders dezelfde kwaliteitseisen gelden. Voor het toezicht op de kinderopvang is een landelijk kader en een infrastructuur ontwikkeld, dat eraan bijdraagt dat houders vanuit dezelfde basis worden geïnspecteerd. Ik vind het belangrijk dat het toezicht van hoge kwaliteit is en dat houders overal op vergelijkbare manier de maat wordt genomen. GGD GHOR Nederland heeft de wettelijke taak om de kwaliteit en uniformiteit van het toezicht te bevorderen. Dit doen zij door middel van ondersteuning, up to date houden van instrumenten en richtlijnen, het faciliteren van opleiding en training en bevorderen van uitwisseling.
De cijfers in de Kamervraag geven een bandbreedte van de GGD met het laagste en hoogste percentage rapporten met een of meer overtredingen. Voor deze verschillen zijn verschillende verklaringen mogelijk. Het is daarom op basis van de beschikbare informatie niet goed mogelijk om de cijfers te duiden en conclusies te trekken over (een eventuele toe- of afname van) de uniformiteit van het toezicht.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen kunnen ten eerste een gevolg zijn van verschillen in de mate van naleving door de kinderopvanglocaties in verschillende regio’s. Een regio met relatief veel houders die moeite hebben om zich aan de (veranderende) wet- en regelgeving te houden, zal ook een relatief hoog percentage rapporten met overtreding kennen. Ook zijn er gemeenten waar het merendeel van de kinderopvanglocaties hoort bij een houder, die dus veel gewicht in de schaal legt bij het gemiddeld aantal overtredingen. In die gemeenten kan het beeld sterk worden bepaald wanneer bij die houder de inhoud van het pedagogisch beleidsplan of van het veiligheids- en gezondheidsbeleid niet op orde is.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen worden ook beïnvloed door afspraken tussen gemeenten en GGD’en over de invulling van het toezicht. Gemeenten kunnen (bijv. naar aanleiding van signalen, de lokale context of recent ingevoerde wetgeving) met hun GGD afspraken maken om aandacht te besteden aan een bepaald onderwerp. In sommige gemeenten worden bij inspecties standaard meer voorwaarden beoordeeld dan wat minimaal verplicht getoetst moet worden op het gebied van veiligheid en gezondheid, met extra kans op het constateren van overtredingen tot gevolg. Dit past bij een gedecentraliseerd stelsel waarin gemeenten en GGD’en (binnen de wettelijke kaders) zelfstandig keuzes kunnen maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving.
Daarnaast is het mogelijk dat verschillen te verklaren zijn doordat gemeenten en/of GGD’en een bepaald onderdeel van de regelgeving verschillend interpreteren. Deze laatste situatie dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Een belangrijk deel van de activiteiten die GGD GHOR Nederland, de VNG en ook SZW (al dan niet gezamenlijk) ondernemen is daarom gericht op een eenduidige uitleg van de wet- en regelgeving en op het voorkomen van misverstanden en verschillen op dat terrein.
Wat is volgens u de reden dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD GHOR) onvoldoende is gelukt om de kwaliteit en de uniformiteit van het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie GGD GHOR ontvangt om haar taak, de uniformiteit en kwaliteit van het toezicht in de kinderopvang bevorderen, uit te voeren?
De financiering die GGD GHOR Nederland ontvangt van het Ministerie van SZW voor de uitvoering van haar wettelijke taken in de kinderopvang (op grond van artikel 1.61a Wet kinderopvang) bedraagt ongeveer 1,5 miljoen euro per jaar.
Bent u bekend met het rapport «Samenwerken in het toezicht op de kinderopvang» van adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF)?3
Ja, ik ben bekend met het genoemde rapport.
Kunt u een reactie geven op de aanbeveling van het voornoemd rapport? Kunt u een afzonderlijke reactie geven per aanbeveling?
Adviesbureau Andersson Elffers en Felix (AEF) heeft in 2019 in opdracht van mijn ministerie de samenwerking in het toezicht op de kinderopvang tegen het licht gehouden. Het ging hierbij om de samenwerking tussen partijen op landelijk niveau zoals de VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW.
AEF heeft op basis van de analyse die zij hebben uitgevoerd verschillende denkrichtingen geschetst voor structurele aanpassingen aan het stelsel (gericht op het reduceren van de complexiteit van het stelsel). Deze worden meegenomen in de bredere ontwikkelingen over wijzigingen in het stelsel van kinderopvang. Daarnaast heeft AEF concrete aanbevelingen gedaan voor verbeterstappen binnen het huidige stelsel (gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de partijen op landelijk niveau).
Het betreft:
Naar aanleiding van het rapport van AEF is de overlegstructuur tussen de landelijke partijen (VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW) herzien. Gekozen is voor een heldere en vaste overlegstructuur waarbij op directieniveau één keer per twee maanden overleg plaatsvindt en op medewerkersniveau maandelijks. Het secretariaat van beide overleggen wordt gevoerd door het Ministerie van SZW. Vanuit die rol bewaakt SZW de onderlinge samenhang en verbinding tussen de overleggen.
Naast bespreking van inhoudelijke onderwerpen is de rol- en taakverdeling en reflectie op de onderlinge samenwerking regelmatig onderwerp van gesprek. Het traject gericht op het tot stand komen van een gedeelde visie op toezicht en handhaving heeft door Covid-19 enige vertraging opgelopen, maar binnenkort vinden gesprekken plaats over de beelden die partijen hebben over het toezicht en op welke wijze het verder ontwikkeld kan worden. Dit is in lijn met het advies van AEF.
Kunt u een overzicht geven van de ondernomen stappen na de publicatie van het rapport teneinde een kwaliteitsverbetering van het toezicht?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat de wijze van toezicht en handhaving de reden is waarom in de praktijk de administratieve lasten enorm zijn toegenomen? Bent u het eens dat de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) de beloofde administratieve lastenverlichting niet heeft waargemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de administratieve lasten in de sector te verminderen?
Dit najaar starten twee onderzoeken waarin onder meer naar de effecten en neveneffecten van toezicht en handhaving zal worden gekeken. Het gaat hierbij om een effectevaluatie van toezicht en handhaving en de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK). Bij de wetsevaluatie zullen ook de branchepartijen in de kinderopvang worden betrokken. Naar verwachting worden beide onderzoeken in het voorjaar afgerond. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren. Daarnaast ga ik met partijen uit de kinderopvangsector én medewerkers zelf in gesprek over werk- en regeldruk, naar aanleiding van signalen die ik hierover heb ontvangen. Op basis van de uitkomsten zal worden bezien of aanpassingen in de kwaliteitseisen en/of in het toezicht wenselijk zijn.
Het bericht dat het lerarentekort een basisschool dwingt tot het vormen van een megaklas |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat basisschool De Boeier in Lelystad genoodzaakt is om twee groepen 8 samen te voegen tot een megaklas van 52 leerlingen, omdat zij geen leraar kunnen vinden door het lerarentekort?1
Ik vind het heel vervelend voor de school dat een leraar vlak voor het begin van het nieuwe schooljaar heeft gezegd toch niet te komen, waardoor er een knelpunt in de formatie ontstond. De school heeft ervoor gekozen dit op te lossen door op een andere manier les te geven en twee groepen 8 samen te voegen. De school zet extra ondersteunend personeel in om de kwaliteit te borgen.
Op hoeveel scholen speelt dit probleem van klassen samenvoegen tot megaklassen, omdat er te weinig leraren zijn?
Dit zijn vaak tijdelijke oplossingen, die niet landelijk geregistreerd worden. Wel registreert en publiceert OCW jaarlijks de leerling-leraar ratio, bijvoorbeeld per bestuur.2 Deze ratio’s laten de afgelopen jaren landelijk een lichte daling zien.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs hiermee noodgedwongen in gevaar komt, met name voor leerlingen die al extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben? En hoe verhoudt zich dit tot de extra begeleiding die scholen bieden in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs om onderwijsachterstanden vanwege corona weg te werken?
De mening dat grotere groepen de kwaliteit in gevaar brengt, deel ik in algemene zin niet. Er zijn verschillende vormen mogelijk waarbij een team van leraren en ondersteuners kwalitatief goed onderwijs bieden aan een grotere (kern)groep, ook voor kinderen die extra begeleiding nodig hebben. Dit geldt ook voor het wegwerken van de onderwijsachterstanden vanwege corona.
Vindt u inmiddels al dat er een maximale groepsgrootte per klas moet komen juist om de werkdruk van leraren te verlagen en het onderwijs daarmee aantrekkelijker te maken voor nieuwe leraren? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben er geen voorstander van dat de overheid een maximale groepsgrootte voorschrijft. Het is aan de scholen om in overleg met de leraren en ouders de inrichting en organisatie van de school vorm te geven. Zoals in het antwoord op de vorige vraag staat, kan kwalitatief goed onderwijs ook worden geboden in een grote klas. Het werken in een team, samen met een aantal (gespecialiseerde) leraren en ondersteuners voor een grotere groep, kan voor een startende leraar ook aantrekkelijk zijn om te leren en zich verder te bekwamen in het vak.
Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van kabinet Rutte III? Is het lerarentekort groter of kleiner geworden in de verschillende onderwijssectoren?
De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. Zoals vermeld in de Kamerbrief in december 2020 wordt in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439 fte aan leraren en directeuren verwacht, bovenop de huidige situatie aan tekorten. Vergeleken met de ramingen van vorig jaar, waarin vijf jaar later een tekort van 1.971 fte bovenop de huidige situatie werd geraamd, is dit een verbetering.3 Dit komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. In december ontvangt de Kamer zoals bekend de nieuwe arbeidsmarktramingen.
Op welke manier wordt het lerarentekort op dit moment bijgehouden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Kwint c.s. over de registratie van het actuele lerarentekort?2
In juni heb ik de Kamer geïnformeerd over de stappen om een actueel beeld te krijgen van de tekorten ter uitvoering van de motie van het lid Kwint.5 Ik deel de wens met de Kamer om tot een beter zicht te komen, maar het in beeld brengen van de tekorten is ook complex. Naast door de definitie van wat een tekort is, is dat ook lastig door de zogenoemde «verborgen» tekorten. Dit zijn (nood)oplossingen die scholen kiezen om de continuïteit van het onderwijs te borgen zonder dat er een vacature wordt opengesteld, zoals het samenvoegen van klassen en de inzet van onderwijsassistenten. Deze zomer is gewerkt aan de verbreding van de uitvraag en op 1 oktober a.s. krijgen alle besturen en scholen een uitnodiging om de actuele tekorten aan leraren en schoolleiders te registreren. In december ontvangt uw kamer de jaarlijkse arbeidsmarktramingen, waarin ook de uitvraag naar de actuele tekorten wordt meegenomen.
Hoeveel fte aan vacatures staan nog open in het funderend onderwijs voor aankomend schooljaar?
Zoals bekend rapporteer ik uw Kamer jaarlijks in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren. In december ontvangt uw Kamer de nieuwe onderwijsarbeidsmarkt ramingen.
Hoe spoort u scholen aan om leraren in vaste dienst te nemen, aangezien er – met name in het voortgezet onderwijs – sprake is van een lerarenlek?3
Het aanbieden van een vaste baan is onderdeel van goed werkgeverschap. Gelukkig zijn ook steeds meer besturen en scholen zich steeds hiervan bewust. Dat zien we ook aan de toename van het percentage vaste contracten. In het vo is de stijging beperkt van 74% naar 79%. In het po is de stijging aanzienlijk. Het aandeel vaste contracten van starters de afgelopen jaren gestegen van 33% in 2015 naar 83% in 2019. Ook is het aandeel tijdelijke en flexibele contracten flink gereduceerd.7
Wat vindt u ervan dat basisscholen in Amsterdam noodgedwongen onbevoegden voor de klas zetten, zodat ze geen leerlingen naar huis hoeven te sturen? En deelt u de mening dat de inzet van onbevoegden niet meer mag zijn dan een ultieme noodgreep en dus niet een standaard onderdeel van de lesweek?4
Het doel is dat iedere klas een bevoegde leraar heeft. Daar werken heel veel partijen hard aan: besturen, scholen, opleidingen, ministerie en ook ik. Toch kan het, mede door combinatie van corona en het lerarentekort voorkomen dat een onbevoegde moet bijspringen. Indien dit gebeurt is goede begeleiding belangrijk. Zoals beschreven in het artikel, zijn er daarnaast situaties/scholen waar bewust wordt gekozen om het onderwijs anders te organiseren. Naast bevoegde leraren worden hier andere vakkrachten ingezet. Ook dat kan een manier zijn om de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid van het onderwijs te garanderen.
Klopt het dat de Onderwijsinspectie nauwelijks nog handhaaft op de wettelijke verplichting dat leraren bevoegd voor de klas dienen te staan? Worden scholen er überhaupt nog op aangesproken als zij onbevoegden voor de klas zetten wordt het volledig losgelaten?
De Onderwijsinspectie toetst via de gebruikelijke route de kwaliteit van onderwijs, maar gaat niet actief op scholen af om dit te controleren. Wanneer de inspectie bij een schoolbezoek signaleert dat onbevoegden voor de klas staan, dan worden scholen hier op aangesproken. Dat geldt ook wanneer er klachten bij de Onderwijsinspectie binnen komen.
Welke conclusies trekt u uit de berichtgeving waar deze schriftelijke vragen op gebaseerd zijn? Heeft uw beleid in de afgelopen 4,5 jaar gewerkt ten aanzien van de aanpak lerarentekort? Waren de investeringen die gedaan zijn voldoende en is de aanpak van het lerarentekort succesvol geweest wat u betreft? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen hebben effect. Er is een toename aan onderwijsgevend personeel per saldo van 1100 fte (2017–2020) in het po. Het onderwijsondersteunend personeel is in het po zelfs met 6.600 fte toegenomen in deze periode. De ramingen laten echter zien dat de tekorten bij ongewijzigd beleid de komende jaren verder toenemen. De aanpak van de tekorten blijft dan ook urgent komende periode.
In hoeverre rinkelen uw alarmbellen nog aangaande het lerarentekort ondanks uw demissionaire status en bent u op korte termijn van plan om extra actie te ondernemen om het tekort zo snel als mogelijk in te dammen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen? Zo nee, acht u het wenselijk het onderwijs in deze staat achter te laten voor uw opvolger waar dagelijks leraren en leerlingen de dupe van zijn?
De aanpak van de tekorten is vanaf mijn aantreden een urgent thema geweest en zal dat blijven tot mijn vertrek, demissionair of niet. De aanpak van de tekorten is complex en niet met enkele maatregel op te lossen. De afgelopen jaren hebben Minister van Engelshoven en ik dan ook een groot aantal maatregelen ingezet om de tekorten aan te pakken. Denk aan de halvering van het collegegeld, de investeringen in salaris en werkdruk. In de G4 en Almere (G5) waar de tekorten het meest urgent waren, hebben we de aanpak gericht geïntensiveerd. De succesfactoren die we daar zien, verbreden we binnen en buiten de G5. Daarnaast werken wij samen met de vak- en sectororganisaties het vervolg van het rapport van mevrouw Van Vroonhoven langs drie lijnen uit: de regionale aanpak, het beroepsbeeld en breed betrekken van de beroepsgroep en landelijke regie/taskforce.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.
Vanggewassen in het kader van verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege aanhoudend slecht weer veel akkerbouwers later zijn met het binnenhalen van hun gewassen, waaronder tarwe en graszaad?
Ik heb de weersomstandigheden goed meegekregen en weet en begrijp heel goed dat het moment van oogsten van gewassen daarvan afhankelijk is.
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze kunnen staan?
Ja.
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze staan om te voldoen aan de vergroeningseisen zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Ik beperk mij in dit antwoord tot de verplichtingen zoals geformuleerd in het GLB. Deze verplichtingen zijn opgenomen in Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor het gemak heb ik enkele relevante artikelen daaruit in de bijlage bij deze brief op een rij gezet.
Kunt u zich onze eerdere vragen herinneren over de controle en handhaving van de vergroeningseisen in het kader van het GLB?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met controle en handhaving van de verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) in het kader van het GLB in jaren zoals nu waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan bemoeilijkt is?
Er geldt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, onder andere de verplichting om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien (onderzaai kan ook) en moet het vanggewas minimaal 8 weken blijven staan. Met betrekking tot de opkomst van het vanggewas geldt «zorgdragen voor een zichtbare bedekking». De controle en handhaving maakt veelal gebruik van satelliet gegevens waarbij de zichtbare bedekking van het gewas een grote rol speelt. Is er op basis van satelliet gegevens twijfel over het voldoen aan de EA verplichting, veroorzaakt door bijvoorbeeld de weersomstandigheden dan is het voldoen aan de eisen die ik in antwoord 3 heb gemeld (zoals het moment van inzaaien, het bewaren van aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel en een zichtbare bedekking) doorslaggevend. Een veldbezoek kan ook worden gedaan. Boeren kunnen in het controle- en handhavingsproces reageren op de geconstateerde twijfel. Ik wijs erop dat boeren uiterlijk 15 oktober hun eerder ingediende aanvraag m.b.t. vanggewassen mogen wijzigen.
Hoeveel ruimte heeft u om af te wijken, oftewel in hoeverre is de regelgeving rondom het inzaaien van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals geformuleerd in het GLB volledig bepaald vanuit de EU?
Op basis van de Europese GLB verordeningen gelden verplichtingen. Zoals 100% administratieve controles en daar bovenop fysieke controles (op basis van satelliet beelden en of veldbezoek). Daarnaast geldt Europees de eis dat het ingezaaide vanggewas uit een mengsel moet bestaan en dat het een periode van minimaal 8 weken moet staan. Ik heb geen ruimte om van deze EU-eisen af te wijken. Wel kunnen boeren ingeval van extreme weersomstandigheden een beroep doen op overmacht. De eis opgenomen in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien is geen eis die Europees is voorgeschreven. Deze eis heb ik opgenomen om het GLB controleproces te faciliteren. Het draagt er aan bij alle controles voor het einde van jaar af te ronden en daarmee de subsidies in december uit te kunnen betalen. Ik wijs er op, om mogelijke verwarring te voorkomen, dat vanggewassen na de teelt van mais op zand en lössgrond, waarvoor vanuit de mestwetgeving 1 oktober geldt in verband met het belang van de waterkwaliteit, niet meetellen voor het GLB.
Kunt u aangeven wat het doel is van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB? In hoeverre heeft dit te maken met het vasthouden van stikstof in de grond?
Ik citeer een deel van de overweging 44 van de EU Verordening 1307/2013: «Er moeten ecologische aandachtsgebieden worden gecreëerd, met name om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te beschermen en te verbeteren. Onder ecologische aandachtsgebieden worden derhalve gebieden verstaan die rechtstreeks van invloed zijn op biodiversiteit, zoals braakliggend land, landschapselementen, terrassen, bufferstroken, beboste gebieden en boslandbouwgebieden, of gebieden die de biodiversiteit onrechtstreeks beïnvloeden door een verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen, zoals gebieden bedekt met vanggewassen en een winterplantendek...« Het verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen met vanggewassen en een winterplantendek heeft onder andere te maken met het vasthouden van stikstof in de bodem.
Kunt u aangeven hoe het doel van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB zich verhoudt tot het feit dat het voor graszaad (Engels raaigras) op bouwland nodig is om een ander vanggewas in te zaaien (bijvoorbeeld gele mosterd) om te voldoen aan de eisen, terwijl graszaad vaak blijft staan en dus stikstof vasthoudt aan de ene kant, maar het voor bijvoorbeeld mais mogelijk is om Engels raaigras als onderzaai te zaaien?
Voor het invullen van de vergroeningsverplichting van 5% van het bouwland als EA, in het kader van het GLB, mag de boer kiezen om na de hoofdteelt een vanggewas in te zaaien. Dit is dus geen verplichting. De boer kan voor het invullen van het ecologisch aandachtsgebied namelijk uit meerdere maatregelen kiezen, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een akkerrand. Een vanggewas mag ook als onderzaai ingezaaid worden, bijvoorbeeld gelijktijdig met het hoofdgewas of het mag ingezaaid worden na de oogst van de hoofdteelt. Wanneer gekozen wordt voor onderzaai, geldt niet de verplichting dat er sprake moet zijn van een mengsel. Wordt gekozen voor inzaai na de oogst, dan moet er wel een mengsel worden ingezaaid. Aangezien graszaad een monoteelt is en in verband met de zaadwinning er geen vanggewas «doorgezaaid» kan worden als onderzaai, betekent het dat, als de landbouwer een dergelijk perceel wil inzetten als EA vanggewas, hij de stoppel (na de oogst) door moet zaaien met een andere toegestane soort. Dit geldt alleen als de landbouwer er voor kiest om het graszaadperceel in te zetten met een vanggewas voor de EA-verplichting. Boeren die uitsluitend met vanggewassen willen voldoen aan de EA verplichting moeten minimaal op 16,7% (wegingsfactor van 0,3) van het bouwland een vanggewas telen.
Hoe ziet u het dilemma in jaren zoals nu, waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan zeer onzeker zijn, om wel/niet een vanggewas in te zaaien en daarmee in ieder geval CO2 uit te stoten?
Als een vanggewas goed opkomt, groeit en naarmate het langer blijft staan is de kans op het vasthouden van stikstof in de bodem groter en de kans op het vastleggen van CO2 ook groter. Mogelijke uitstoot van CO2 door eisen voor vanggewas als gevolg van weersomstandigheden acht ik lastig te beïnvloeden en daarom ben ik terughoudend daarvoor extra voorschriften in het NSP te introduceren.
Het nieuwe IND-beleid waardoor honderden minderjarige vluchtelingen dreigen te moeten opgroeien zonder ouders. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouders op te moeten groeien»?1
Ja.
Volgens het artikel heeft u de maatregel tegen het advies van de IND in doorgedrukt, hoe luidde dit advies precies? Wat is de reden dat u tegen het advies bent ingegaan?
In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd in mijn brief van 24 augustus jl.2
Waarom is de Kamer destijds niet over de maatregel en het gewijzigde beleid geïnformeerd? Waarom heeft u de Kamer niet de mogelijkheid geboden om tegenmacht uit te oefenen, zoals noodzakelijk voor een gezonde democratie en het goed functioneren van de veelbesproken macht en tegenmacht?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging onder de voorwaarden van het nareisbeleid, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Zo geldt voor alleenstaande minderjarigen dat zij daadwerkelijk alleenstaand dienen te zijn. Hierbij acht ik het echter wel van groot belang dat een zorgvuldige, individuele beoordeling van deze voorwaarden kan plaatsvinden. Daarom heb ik besloten om de meer generiek gehanteerde werkwijze in algemene zin los te laten. Hierover heb ik u in mijn brief van 24 augustus jl. geïnformeerd.
Hoe verhielden de maatregel en de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand» zich tot het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Europese richtlijn voor gezinshereniging uit 2003?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u in overweging genomen dat volgens migratiedeskundigen de nieuwe interpretatie van het begrip «alleenstaand», dat sinds november werd gehandhaafd, in strijd is met voorgenoemde Verdrag en richtlijn? Zo ja, hoe heeft het de besluitvorming omtrent het doordrukken van de maatregel, zonder het informeren van de Kamer, beïnvloed? Zo nee, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u zich verschuilen achter het argument dat alleenstaande minderjarige asielzoekers zich nog wel konden beroepen op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bent u dan op de hoogte van het feit dat deze procedure veel minder gunstig is voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen omdat de staat het recht behoudt om aangevraagde gezinshereniging af te wijzen?
Ik ben mij er van bewust dat bij een 8 EVRM aanvraag legeskosten moeten worden betaald. De IND zal echter de betrokkenen aanbieden legeskosten te restitueren. Dit geldt voor betrokkenen die in afwachting zijn van een besluit en onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken maar wel legeskosten in het kader van een 8 EVRM aanvraag hebben betaald. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat een procedure onder artikel 8 van het EVRM, in tegenstelling tot gezinshereniging onder het Verdrag inzake de rechten van het kind, kosten met zich meedraagt? Wie heeft die kosten vergoed in de procedures die het afgelopen half jaar noodgedwongen onder artikel 8 van het EVRM aangevraagd moesten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zit het met alleenstaande minderjarige vluchtelingen die het afgelopen half jaar, omdat hen werd verteld dat ze een aanvraag onder artikel 8 van het EVRM moesten doen, geen gezinshereniging hebben aangevraagd aangezien in het nieuwsartikel van NU.nl staat dat asielkinderen die werden afgewezen voor gezinshereniging toch nog een aanvraag daartoe mogen indienen: «De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.»? Kunnen zij dit met terugwerkende kracht alsnog doen?2
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Welk belang prevaleert in uw mening het herenigen van families of het afschrikken van vluchtelingen? Deelt u de mening dat het recht op hereniging zwaarder weegt dan het vermeende belang op migratie controle? Hoe kwalificeert u het moeten onderhouden van een ouder-kind relatie via het internet? Vindt u dit denkbaar en haalbaar in het asiel- en familierecht?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het belang van gezinshereniging onderken. Het nareisbeleid is meer specifiek bedoeld om gezinsleden van vluchtelingen, die door een vluchtsituatie niet langer in hun land van herkomst hun familieleven kunnen leiden, in Nederland met elkaar te herenigen. Het beleid heeft ook ten doel de eenheid van het gezin te borgen en het belang van het kind te bewaken. De beoordeling van een aanvraag voor gezinshereniging vindt binnen de bestaande kaders op basis van de individuele omstandigheden plaats. De alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft recht op gezinshereniging met zijn ouders in het kader van nareis wanneer er een feitelijke gezinsband was op het moment van binnenkomst in Nederland en indien die feitelijke gezinsband nadien niet is verbroken.
In welke mate speelde de drukte of overbelasting bij de IND mee in de steeds strikter wordende beleidskeuzes om vluchtelingen niet meer welkom te heten?
In het beleidskader van nareis is het prioriteit om een zo zuiver mogelijke invulling van de verschillende nationale en internationale bepalingen te geven. Zodat tot een juiste beoordeling van gezinsherenigingsaanvragen wordt gekomen. Ook in het afgelopen jaar is er maximale operationele inzet gepleegd om drukte en achterstanden bij de IND terug te dringen. Deze inzet staat echter los van ontwikkelingen in de werkwijze.
Het bericht ‘Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter Valstar (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met de Taliban? Hoe gaat u met dat risico om?
In algemene zin wil ik eerst benoemen dat in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreft, wel continu wordt geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Het OM, politie, KMar, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen en belast met het duiden van informatie en acteren indien nodig. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Dat betekent concreet dat personen door de IND gescreend zullen worden, gebruik makend van sociale media. Daarnaast voeren Politie en KMar de identificatie en registratie uit in het asielproces. In dit proces worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld m.b.t. nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel.
Deze informatie vormt de basis voor de start van het asielproces. Daarbij zal steeds, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van 1F vluchtelingen verdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen of zelfs het strafrechtelijk vervolgen.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met Al Qaeda of Islamitische Staat? Hoe gaat u met dat risico om?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen voorafgaand aan de evacuatie?
Ten aanzien van het personeel verbonden aan de ambassade heeft een sociale media screening plaats gevonden, net als voor de 111 tolken en hun gezinsleden die voor 15 augustus naar Nederland kwamen. Sowieso geldt voor tolken dat in de tijd dat zij werden gecontracteerd wel een beperkte check uitgevoerd werd naar de achtergrond van de betreffende tolk. Voor de andere personen die niet rechtstreeks voor (een) Nederlandse functionaris(sen) als onderdeel van een internationale militaire of politiemissie werkten is een dergelijke screening in de meeste gevallen niet vooraf door Nederland uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere Afghanen die conform motie-Belhaj geëvacueerd zijn. Het was gezien de omstandigheden rondom en op het vliegveld van Kaboel en de tijdsdruk waaronder de evacuatie plaatsvond, praktisch niet mogelijk een dergelijke controle uit te voeren.
Kunnen mensen die niet door dit veiligheidsonderzoek zijn gekomen alsnog via evacuatie in Nederland terechtkomen?
Dit is niet aan de orde want er zijn geen mensen in Afghanistan achtergebleven omdat ze niet door de screening zijn gekomen.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen als zij na evacuatie in Nederland in een opvanglocatie zitten?
De zaken van de geëvacueerde vreemdelingen worden inhoudelijk niet anders behandeld dan andere zaken, zoals ook weergegeven in antwoord op vraag 2. Ook in de verzoeken om bescherming van de geëvacueerde vreemdelingen, is er een screening en zal een controle in de systemen plaatsvinden. Door de massalere aankomst in een korte tijd wordt het proces wel in een andere volgorde doorlopen, maar de oplettendheid van de ketenpartners is dezelfde. Waar de keten beschikking heeft over aanvullende informatie omdat de vreemdeling met de Nederlandse overheid heeft samengewerkt wordt de informatie natuurlijk betrokken. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 20182 aan uw Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Deze uitgangspunten gelden zoals gezegd onverkort voor aanvragen van Afghaanse vreemdelingen.
Welke mogelijkheden zijn er om bij dergelijk veiligheidsonderzoek samen te werken met andere evacuerende landen en met hun veiligheidsdiensten?
Tussen de belangrijkste partners in Europa bestaat een gedeelde wens om samen op te trekken. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over de precieze invulling van de samenwerking tussen inlichtingen- of veiligheidsdiensten.
Welke mogelijkheden zijn er om geëvacueerde Afghanen die banden met de Taliban hadden een asielstatus te weigeren, te vervolgen, of te monitoren?
Het bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continu hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Daarom wordt aan personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijke misdrijven, een asielvergunning onthouden op grond van het 1F-beleid. De 1F-status refereert aan artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag, waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat personen uitgesloten worden van bescherming op basis van dit Verdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Dat geldt uiteraard ook voor Afghaanse vreemdelingen die asielaanvragen indienen. Deze aanvragen worden beoordeeld op basis van de meest recente gegevens over Afghanistan waarover de IND beschikt. Zoals ook aan de orde kwam in het debat over de motie Ephraim zal indien een vreemdeling in strijd met één van deze beginselen heeft gehandeld, de asielaanvraag worden afgewezen.3
Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Na de afwijzing van de aanvraag bestaat, naast eventuele andere toezichtsmogelijkheden, in de vreemdelingenwet de mogelijkheid om toezichtsmaatregelen op te leggen, zoals een meldplicht of een gebiedsbeperking. Deze maatregelen zullen altijd op individuele basis worden opgelegd en ingevuld.
Is de Taliban aan te merken als een terroristische organisatie, in het kader van artikel 140a wetboek van strafrecht of in het kader van internationale sanctielijsten?
De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de Verenigde Naties noch op die van de Europese Unie. Wel zijn individuele Talibanleden op de sanctielijst van de VN geplaatst.
Of vervolging mogelijk onder artikel 140a van het wetboek van strafrecht mogelijk is, betreft steeds een individuele afweging die op basis van alle omstandigheden door het OM gemaakt zal worden, waardoor het niet zonder meer is te zeggen of artikel 140a van het wetboek van het strafrecht kan worden tegengeworpen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Achterstand van honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat er vijfhonderd verkrachtings- en aanrandingszaken op de plank liggen bij de politie Midden-Nederland? Hoeveel zaken liggen er landelijk in totaal op de plank?
Nee, dit is onjuist. Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. Dit betekent overigens niet dat deze zaken op de plank liggen; in verschillende fases wordt aan deze zaken gewerkt. De politie werkt hard aan het inlopen van de achterstanden. Er is bijstand georganiseerd, bijvoorbeeld van de KMar, maar ook andere rechercheurs en vrijwilligers worden tijdelijk bij zedenzaken ingezet. Ook wordt geprobeerd de selectieprocedures te versnellen en is de opleiding tot zedenrechercheur recent verkort. De politie beziet voorts de mogelijkheden van alternatieven zoals herstelbemiddeling en mediation. Het streven is dat eind 2023 alle 90 fte’s zijn ingevuld.
De politie heeft als norm om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen zes maanden na aangifte naar het Openbaar Ministerie (OM) in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. De politie en het OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Klaver c.s.2 over structureel investeren van extra capaciteit in de zedenpolitie? Zal de 90 extra fte in 2023 volledig inzetbaar zijn?
De 90 fte extra capaciteit is in 2023 (nog) niet volledig inzetbaar. De politie breidt de capaciteit voor zeden met behulp van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. met ca. 90 fte uit in vier jaar-tranches vanaf 2020, zoals aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 12 november 2019.3 Deze uitbreiding zal plaatsvinden bij de zedenteams, de intelligence-organisatie en in de digitale opsporing. Daarnaast vindt uitbreiding in capaciteit plaats binnen de Forensische Opsporing en de Politieacademie ten behoeve van de zedenteams.
Aan de politie is de eerste tranche van de middelen in 2020 beschikbaar gesteld, waarvan 18 fte geworven konden worden. In 2021 (tweede tranche) zullen door de politie in totaal 30,4 fte worden geworven. De Forensische Opsporing is eind vorig jaar gestart met de werving van 20 fte en deze zijn inmiddels aangesteld. De Politieacademie heeft begin 2021 drie extra zedendocenten aangesteld.
Conform de politie-instructie Zeden zijn kwaliteitseisen gesteld aan de inzet van medewerkers. Overigens is de verplichte opleiding voor de zedenrechercheur recent ingekort van 30 weken naar 22 weken zodat de opleidingsbehoefte van de zedenrechercheur beter aansluit, met als bijkomend effect dat de doorlooptijd van volledige inzetbaarheid hiermee wordt versneld.
Al jaren stapelen de achterstanden zich op, heeft u het beeld dat dit in 2023 daadwerkelijk ingelopen is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wanneer voorziet u dat dit wel het geval is? Op welke wijze bent u van plan de Kamer hierover tussentijds te informeren?
Zoals ik uw Kamer eerder in verschillende Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breder binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
Ik herken dat de werkdruk onder zedenrechercheurs al jaren hoog is. Zedenzaken hebben een verwoestende impact op slachtoffers en vereisen een grote zorgvuldigheid in hun behandeling. De onderzoeken zijn complex, zowel wat betreft hun bewijsbaarheid als in forensische zin. Nieuwe inzichten rondom slachtofferschap, een voorgenomen wijziging van de zedenwetgeving en soms onvoorspelbare nieuwe fenomenen op digitaal gebied maken bovendien dat het werkaanbod in de toekomst niet gemakkelijk te voorspellen is.
Overigens worden spoedzaken altijd opgepakt. Het gaat hierbij dan om zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling en mogelijke maatschappelijke onrust (zoals misbruikzaken waar kinderen bij betrokken zijn, slachtoffers met een verstandelijke beperking of verdachten met een hoog recidive risico). Uiteraard zal ik uw Kamer over de voortgang op dit terrein informeren.
Herkent u het signaal van de Nationale Politiebond dat hetzelfde geldt voor kinderporno of mensenhandel? Zo ja, hoe ernstig zijn de achterstanden hier en wat is er nodig om dat in te lopen? Zo nee, waar baseert u dat op?
De aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme is sinds 2012 neergelegd bij de Teams ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK). Hiervoor zijn 150 rechercheurs vrijgesteld. De TBKK hebben jaarlijks zo’n 25.000 meldingen waarbinnen onder leiding van het OM zaken worden geprioriteerd. Er is echter een verschil in de aard van het werk van de zedenteams. De achterstanden van de TBKK’s uiten zich niet in zogenoemde «plankzaken» waarbij een slachtoffer of aangever wacht op behandeling, maar het betreft hier meldingen met een onbekend slachtoffer waarbij door politie en OM actie dient te worden ondernomen.
Voor wat betreft mensenhandel geldt dat de afgelopen jaren reeds flink is ingezet op het verstevigen van het fundament van de opsporing om de aanpak van mensenhandel te intensiveren. Deze inzet lijkt ook resultaat te hebben. Het in de Veiligheidsagenda afgesproken aantal door het OM geregistreerde verdachten van mensenhandel voor 2020 is het afgelopen jaar nagenoeg gehaald. Deze intensivering zal ook de komende jaren doorgaan, inclusief de werving van capaciteit naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher.5 Uw Kamer ontvangt regelmatig een update over de voortgang.
Wat kan en gaat de regering in de tussentijd tot 2023 doen om de doorlooptijd van zaken te verkorten en zo te voorkomen dat daders van seksueel geweld jarenlang ongestraft kunnen rondlopen of er herhaald daderschap optreedt?
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver c.s. is zoals gezegd extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit binnen de zedenteams. Hierdoor is het o.a. mogelijk geworden om vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid, waardoor zedenrechercheurs sneller gecertificeerd en inzetbaar zijn en er minder capaciteitsbelasting is.
Daarnaast verwacht ik dat het wetsvoorstel modernisering seksuele misdrijven zal zorgen voor meer veiligheid en bescherming voor slachtoffers, mits de randvoorwaarden van de uitvoeringsorganisaties worden gehonoreerd.
Door het mogelijk maken van het werven van zij-instromers kan de wervingsproblematiek deels worden opgelost voor zowel zeden als kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Op welke wijze is er oog voor slachtoffers die jaren moeten wachten tot werk wordt gemaakt van hun zaak? Hoe is de zorg geregeld in deze periode? Is hierin ook aandacht voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap?
Naast de uitbreiding in capaciteit en verbeteringen in het zedenproces binnen de politie wordt door de gezamenlijke inzet van alle ketenpartners (o.a. Centrum Seksueel Geweld en Slachtofferhulp) steeds beter aangesloten bij de behoefte van het slachtoffer.
Iedereen die met een seksueel misdrijf te maken heeft kan altijd aangifte doen, waarna zo snel mogelijk een informatief gesprek met een zedenrechercheur plaatsvindt. Zedenrechercheurs maken tijdens dit gesprek een eerste inschatting of het vermoedelijk om een strafbaar feit gaat. Ook vragen zij naar de behoeften en verwachtingen van het slachtoffer. De zedenrechercheurs sluiten in hun informatieverstrekking aan bij die behoeften. De zedenrechercheur kan tijdens het informatief gesprek bijvoorbeeld uitleggen welke mogelijkheden er zijn voor alternatieven, zoals bijvoorbeeld herstelbemiddeling, hulp en advies.
De rechercheurs brengen het slachtoffer naar behoefte in contact met de juiste organisaties, zoals Centrum Seksueel Geweld (CSG), Slachtofferhulp Nederland, Veilig Thuis, Perspectief Herstelbemiddeling of Mediation in Strafzaken.
In het informatief gesprek wordt een slachtoffer ook geïnformeerd over de rechten en de verdere procedure. Daarnaast wordt het eerste vluchtige bewijsmateriaal veiliggesteld.
Als een slachtoffer in eerste instantie hulp zoekt bij een CSG, wordt hij of zij ook gewezen op de mogelijkheid van het doen van aangifte en kan hij of zij ter plekke in gesprek gaan met een zedenrechercheur. Er zijn geen signalen van onvoldoende capaciteit bij het CSG. Alle slachtoffers die hulp zoeken bij het CSG kunnen daar terecht en er is geen sprake van wachttijden.
Slachtoffers worden in een meerjarige campagne (www.watkanmijhelpen.nl) ook gestimuleerd om zo snel mogelijk hulp te zoeken of eventueel aangifte te doen omdat het hen echt iets kan opleveren en grotere problemen kan helpen voorkomen.
Hoe wordt voorkomen dat slachtoffers ontmoedigd raken om aangifte te doen? Is er genoeg capaciteit bij Het Centrum Seksueel Geweld om alle slachtoffers van seksueel geweld te begeleiden en de zorg te bieden die nodig is?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt het personeel van de zedenpolitie gesteund nu men al zo lang teveel zaken met te weinig capaciteit heeft? Welke stappen worden genomen om uitval te voorkomen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Ik ben mij bewust van de druk op deze bijzondere groep medewerkers binnen de politie. Naast gesprekken over werkbelasting met leidinggevenden is er ook in de medewerkersmonitor aandacht voor de belasting en belastbaarheid van de medewerkers. Bij de aanpak van seksuele misdrijven worden de politiemedewerkers waar nodig en mogelijk intern ondersteund. Ook is er aandacht voor de mentale weerbaarheid van de zeden- en kinderpornografie/kindersekstoerisme rechercheurs op diverse wijzen, waaronder gesprekken met een psycholoog, leidinggevenden en collega’s onderling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Afschot van grote meerderheid van wilde zwijnen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jagers schieten recordaantal edelherten dood op Veluwe» waarin de Faunabeheereenheid (FBE) concludeert dat «het afschieten van wilde zwijnen weinig effect heeft»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wilde zwijnen bijzonder intelligent zijn, een nieuwsgierig karakter kennen, in sociale structuren leven en op een complexe wijze met elkaar communiceren?
Wilde zwijnen zijn inderdaad bijzonder intelligente dieren.
Hoe rechtvaardigt u het doden van gezonde (pasgeboren) dieren en het aan flarden schieten van sociale structuren, groepshiërarchie en populatiedynamiek? Deelt u de mening dat je dieren niet beschermt door ze af te schieten?
In de Wet natuurbescherming is het faunabeheer en zo ook het beheer van wilde zwijnen gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn in dezen bevoegd gezag en besluiten over de door de Faunabeheereenheid Gelderland vastgestelde faunabeheerplannen waarin het beheer beschreven staat. Het faunabeheerplan dient tevens ter onderbouwing van de aanvraag om ontheffing die vervolgens door gedeputeerde staten wordt afgegeven onder de daarin opgenomen voorwaarden. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie hierbij neemt.
Hoe zou u de intrinsieke waarde van deze dieren willen omschrijven?
Voor de intrinsieke waarde van dieren volg ik de zienswijze van de Raad van Dieraangelegenheden (RDA) «Wegen van welzijn van dieren in de natuur» uit 2017. De RDA stelt hierin dat de intrinsieke waarde van het dier verwijst naar een eigenwaarde die losstaat van het nut dat het dier voor de mens kan hebben. Respect voor deze eigenwaarde betekent dat belangen van dieren worden meegewogen bij het nemen van beslissingen. De RDA maakt het respect voor de intrinsieke waarde van het dier concreet in de vorm van een moreel vereiste dat menselijk ingrijpen in het dier of zijn leefomgeving niet leidt tot structurele of substantiële aantasting van dierenwelzijn, diergezondheid en integriteit van het dier2.
Is het waar dat er in 2021 een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen is vastgesteld dan in eerdere jaren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dan toch de jacht op biggen is geopend per 1 juli?
Navraag bij de provincie Gelderland leert dat zij geen aanwijzingen heeft dat sprake zou zijn van een grotere natuurlijke sterfte onder jonge zwijnen. Zoals ik bij vraag 3 aangeef is het faunabeheer in de Wet natuurbescherming gedecentraliseerd naar de provincies. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gezag en besluiten over het betreffende faunabeheerplan. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Kunt u per FBE/afschotgebied aangeven hoeveel zwijnen er geteld zijn in de diverse regio's van de Veluwe in 2021 en hoeveel afschotvergunningen er verstrekt zijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 5. Voor Kroondomein Het Loo verwijs ik u graag door naar https://www.kroondomeinhetloo.nl/media/1498/het-faunabeheerplan-kroondomein-het-loo-2021.docx.
Kunt u aangeven of de verschillen tussen getelde zwijnen en vergunde afschotaantallen groter of kleiner zijn dan in voorgaande jaren?
Zoals ik ook aangeef in het antwoord op vraag 6, beschikt mijn ministerie niet over deze gegevens.
Kunt u de ontwikkeling in de verhouding getelde zwijnen/verleende toestemming afschotaantallen over de laatste vijf jaar verstrekken?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat bij minder getelde aantallen wilde zwijnen het aantal vergunde afschotaantallen zou moeten afnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarover in contact te treden met de provincie Gelderland, gelet op het feit dat afschot plaatsvindt in het leefgebied van de wolf als beschermde soort?
Zoals ik al eerder aangeef in mijn beantwoording is het niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt in het kader van schadebestrijding en populatiebeheer. Zoals ik al eerder heb aangegeven in antwoord op uw vragen (kenmerk 2021D24569) kan in gebieden waar de wolf gevestigd is jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen en daaruit voortvloeiende ontheffingen.
Kunt u aangeven hoe de vergunde afschotaantallen van wilde zwijnen zich verhouden tot de draagkracht van het leefgebied en wie deze draagkracht heeft vastgesteld en op welke wijze?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie mijn antwoord bij vraag 6.
Is het waar dat de zichtbaarheid van wilde zwijnen is afgenomen gedurende de lockdown en dat er geen bijzondere schade aan de natuur is opgetreden onder invloed van de populatieontwikkeling van het wilde zwijn? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
Deskundigen van de faunabeheereenheid Gelderland bevestigen dat dieren zich door de hogere recreatiedruk op de Veluwe dieren dieper in de bossen ophouden dan voor de lockdown. Dieren laten ander gedrag zien als gevolg van deze menselijke aanwezigheid. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat populaties verschoven zijn. Dit omdat wilde zwijnen op de gehele Veluwe voorkomen. Uit de tussenrapportage naar het topvraatmonitoring komt naar voren dat de huidige populaties wilde zwijnen een negatieve invloed hebben op de habitatdoelen van Natura 2000 zoals de oude eiken- en beukenbossen door vraat- en wroetschade3.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de populatie wilde zwijnen op de Veluwe dit jaar op de planning staat om geschoten te worden? Hoe beoordeelt u dit percentage in relatie tot het feit dat het gaat om een beschermde diersoort en in relatie tot de wettelijk erkende intrinsieke waarde van het zwijn?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens, zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid zowel de telgegevens als de verleende afschotvergunningen voor zwijnen op de Veluwe integraal te delen? Zo nee, waarom niet?
De telgegevens evenals de afschotvergunningen zijn al geopenbaard en voor een ieder toegankelijk. Voor verleende afschotvergunningen en telgegevens verwijs ik u graag door naar https://www.faunabeheereenheid.nl/gelderland/PUBLICATIES/Archief.
Bent u bereid om het «nulstandsbeleid» op te heffen, zodat wilde zwijnen die buiten de Veluwe en Nationaal Park De Meinweg (voor)komen niet direct worden gedood puur en alleen vanwege het feit dat ze buiten bepaalde gebieden lopen?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven is het beheer van zwijnenpopulaties een verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Caroline van der Plas (BBB), Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje in het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Zijn er buiten Nederland andere landen waar er een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje geldt?
Veel andere landen kennen medische uitzonderingen voor het dragen van een mondkapje.
Indien ja, welke landen zijn dit en is het mogelijk om in deze landen een medische uitzondering aan te tonen met het (Nederlandse) formulier dat op de website van de rijksoverheid staat («Eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht»1) of is een separate verklaring van een arts vereist?
Het noemen van alle landen waar de medische uitzondering geldt, levert een niet werkbare lijst op. Het verschilt per land, maar soms ook per provincie of deelstaat welk bewijs gevraagd wordt. Als men gaat vliegen zonder mondkapje is een verklaring van een arts in de meeste gevallen noodzakelijk.2 Dit heeft te maken met internationale coronaregels die in de luchtvaartsector gehanteerd worden tijdens vliegreizen. Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse. Dat geldt ook voor de regels over het mondkapje. De eigen verklaring uitzondering mondkapjesplicht is gericht op de situatie in Nederland.
Indien nee, waarom geldt deze uitzondering niet buiten Nederland? Zou het mogelijk zijn om binnen de Europese Unie afspraken te maken over een uniforme regeling met betrekking tot een medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje binnen de Europese Unie?
Het al dan niet verplichten van een mondkapje is net als andere coronaregels een nationale bevoegdheid in het kader van de volksgezondheid en bescherming van eigen burgers. Uniforme afspraken over de inzet van het mondkapje liggen niet voor de hand. Wel is wekelijks in Europees verband een COVID-19 update van de ECDC3 om een gecoördineerde aanpak en eenduidigheid in reismaatregelen te faciliteren van de individuele EU-lidstaten.
Zou op de website van de rijksoverheid duidelijk vermeld kunnen worden of de medische uitzondering voor het dragen van een mondkapje ook in het buitenland geldt en welke regels daarbij gelden? Indien nee, waarom niet?
Voor alle reizen geldt dat men zich vooraf goed moet laten informeren over de coronaregels ter plaatse, inclusief de mogelijke regels omtrent mondkapjes. De regels over mondkapjes verschillen per land en soms per provincie of deelstaat en worden geregeld aangepast aan de actuele situatie. Dat geldt ook voor de uitzondering op het dragen van een mondkapje. Op de website Wijs op reis4 wordt de informatie over coronaregels per land gebundeld aangeboden.
Het bericht dat Belarus bijna $1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Belarus bijna $ 1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights/SDR’s)?1
Ja.
Klopt het dat landen als Venezuela en Myanmar geen SDR’s hebben ontvangen, omdat de zittende regimes door veel landen niet worden erkend?
Een generieke allocatie van SDR’s wordt naar rato van het quota-aandeel toegekend aan alle IMF leden. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Voor Venezuela en Myanmar geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de erkenning van de zittende macht in de desbetreffende landen. Deze landen hebben geen toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Echter, er is geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet- erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct en op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Klopt het dat aan Belarus wel SDR’s zijn verstrekt, terwijl een groot aantal landen de verkiezing van president Loekashenko niet erkent? Deze landen hebben binnen het IMF-bestuur gezamenlijk meer dan 50% van het stemgewicht.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Belarus hetzelfde behandeld zou moeten worden als Venezuela en Myanmar, en dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s ontvangt ter waarde van $ 1 miljard, terwijl een brede groep landen (EU, VS, VK, Canada) financiële sancties tegen Belarus heeft ingesteld? Hoe beoordeelt u het risico dat de $ 1 miljard van het IMF bijdraagt aan een stevigere positie van het Loekashenko-regime en afbreuk doet aan de ingestelde sancties?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Het is niet goed vast te stellen in welke mate middelen die het regime met deze SDR’s tot zijn beschikking krijgt bijdragen aan versteviging van de positie van het regime. Wel is het kabinet van mening dat, in lijn met het staande sanctiebeleid, ingezet moet worden op het zo veel mogelijk beperken van de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt, om zo de druk op het regime verder op te voeren. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Heeft er een discussie plaatsgevonden binnen het IMF-bestuur over deze uitkering aan Belarus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze discussie en is er formeel gestemd?
De discussie binnen het IMF betrof de generieke uitkering van SDR’s aan alle IMF lidstaten. Lidstaten zijn niet separaat besproken, dus ook Belarus niet.
Wat was de inbreng van Nederland binnen het IMF-bestuur over deze kwestie? Heeft Nederland ingestemd met deze «gift» aan Belarus? Zo ja, waarom?
Er is een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s en er zijn geen individuele besluiten per land genomen. Nederland heeft daarom niet gestemd over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar over de algehele uitkering van SDR’s. Internationaal was brede steun voor een allocatie van speciale trekkingsrechten om zo opkomende economieën en lage-inkomenslanden te ondersteunen in deze fase van de coronacrisis. Ook Nederland heeft voor een generieke allocatie van SDR’s gestemd.2
Is het mogelijk de uitkering van SDR’s aan Belarus alsnog te bevriezen? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten binnen het IMF?
Op basis van de Articles of Agreement van het IMF kan de toekenning van speciale trekkingsrechten niet voor individuele landen worden herroepen. Een eventuele «cancellation» is alleen mogelijk wanneer deze gelijk is voor alle leden.
Wel zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om speciale trekkingsrechten te verzilveren op de internationale kapitaalmarkt, zo veel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 9 en 10.
Bent u bereid alsnog uw afkeuring uit te spreken over de uitkering aan Belarus en hierover eventueel een gezamenlijke verklaring af te leggen met gelijkgestemde landen? Zo nee, waarom niet?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich hier binnen het IMF tegen uit te spreken.
Wel zet het kabinet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR's op de kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u garanderen dat Nederland niet zal meewerken aan het omzetten van SDR’s van Belarus in valuta? En bent u bereid met andere landen in contact te treden om gezamenlijk te voorkomen of te bemoeilijken dat Belarus SDR’s in valuta kan omzetten? Zo nee, waarom niet?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De opinie 'Kost het banen?' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opinie «Kost het banen?»?1
Ja.
In hoeverre deelt u het standpunt van de auteur, namelijk dat meer werkgelegenheid niet langer een voorwaarde zou moeten zijn voor een project, investering of subsidie, omdat er een tekort aan personeel is?
In de praktijk zijn beide nodig, zowel het verdwijnen van oude banen als het ontstaan van nieuwe banen. De inzet daarbij is dat de nieuwe banen nuttiger, productiever en tegen een hoger salaris zijn dan de banen die verdwijnen. Mijn beleidsinstrumenten zijn daarom in overwegende mate gericht op het versterken van het innovatievermogen en de dynamiek in bedrijfsleven en economie. Door vernieuwing (innovatie) en dynamiek (startups, scale-ups) centraal te stellen draagt dit instrumentarium bij aan een dynamische economie waar ook nieuwe businessmodellen en kwalitatief hoogwaardige banen ontstaan.
Directe werkgelegenheid is daarbij niet het primaire criterium. Immers, op lange termijn wordt het aantal banen bepaald door het arbeidsaanbod. Schaarste aan personeel kan vele oorzaken hebben en per sector verschillen. Bij nieuwe projecten of investeringen in vernieuwende technologieën kan het voorkomen dat er niet voldoende geschoold personeel voorhanden is. Het kabinet voert hierop consistent beleid gericht op het opleiden of omscholen van goed en voldoende personeel, en zet in op innovatieve oplossingen die de arbeidsproductiviteit per medewerker kunnen verhogen.
Kunt u inzicht geven in welke sectoren de banen afnemen en in welke sectoren de banen toenemen, kijkend naar de afgelopen 5–10 jaar?
Uit de gegevens die het CBS (Statline)2 bijhoudt, blijkt dat in alle sectoren, behalve de financiële dienstverlening, de werkgelegenheid in periode 2010–2020 steeg. Er zijn wel sectoren waar na 2010 de werkgelegenheid aanvankelijk daalde. De laatste jaren is ook hier weer een toename van werkgelegenheid te zien.
Vindt u ook dat de arbeidsproductiviteit in Nederland omhoog moet, zodat meer werk door minder mensen kan worden gedaan en vacatures elders kunnen worden opgevuld?
Ja.
Hoe zou de arbeidsproductiviteit in Nederland kunnen worden verhoogd, nadat deze in 2020 met 1,8% is afgenomen ten overstaande van 2019?2 Welk beleid, welke agenda is daar in uw ogen voor nodig?
De daling van de arbeidsproductiviteit in 2020 ten opzichte van 2019 is vooral een gevolg van de coronacrisis. Door de dalende vraag is er ook minder geproduceerd. Maar dit heeft niet in gelijke mate geleid tot minder werkgelegenheid, waardoor er per werkende minder is geproduceerd.
Zorgelijker is de langlopende trend dat de arbeidsproductiviteit minder snel stijgt dan in de tweede helft van de vorige eeuw. Op deze langere termijn wordt arbeidsproductiviteit bepaald door de stand van de technologie en het menselijk kapitaal. Dit zijn dan ook de terreinen waar de Groeistrategie en het Nationaal Groeifonds zich op richten.4
Mijn ministerie zet zich met ons generieke stimuleringspakket voor innovatie in voor de bevordering van investeringen in R&D, technologische toepassingen en innovatie bij hoogproductieve en innovatieve bedrijven. De specifieke inzet op sleuteltechnologieën is erop gericht om met het doorbraakkarakter van deze sleuteltechnologieën er technologische spill-overs te creëren die bijdragen aan het realiseren van productiviteitsgroei.
Verhoging van de arbeidsproductiviteit is enkel mogelijk wanneer we blijven investeren in menselijk kapitaal: initieel onderwijs, maar ook in onderwijs/training later tijdens de levensloop (leven lang leren) en zorg voor goede beschikbaarheid van bèta-technisch personeel. Met het Techniekpact en de Human Capital Agenda van de Topsectoren zet het kabinet hierop in. Productiviteitsgroei komt ook voort uit de inzet op digitalisering van de economie; zowel op het gebied van kunstmatige intelligentie (AI), augmented reality en digital twinning, als op de verspreiding en toepassing in de gehele economie.
Op welke wijze zou versterking van het Smart Industry programma kunnen bijdragen aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit?
Het publiek-private Smart Industry-programma is primair gericht op het verhogen van de arbeidsproductiviteit, en heeft als ambitie om van Nederland het meest flexibele en best verbonden productienetwerk van Europa te maken. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van Dialogic5 neemt het kabinet een aantal vervolgstappen, zoals het oprichten van European Digital Innovation Hubs. Zowel de regionale overheden, als de landelijke overheid en de Europese Commissie investeren in de ontwikkeling van deze hubs. Hiermee wordt het mkb in de gelegenheid gesteld om een volgende stap te maken in het digitaliseringsproces en daarmee verhoging van de arbeidsproductiviteit.
Kunt u op een rijtje zetten welke nationale regelingen er thans zijn om procesinnovatie te ondersteunen, bijvoorbeeld op het gebied van R&D? Kunt u daarbij tevens aangeven wat het gebruik van deze regelingen is? In hoeverre hebben midden en klein- (mkb) en familiebedrijven toegang tot deze regelingen?
Er zijn verschillende nationale en regionale instrumenten beschikbaar waarmee innovatie wordt ondersteund en die ook gebruikt kunnen worden voor procesinnovatie. Op landelijk niveau zijn er de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Mkb-innovatiestimulering regio en topsectoren (MIT-regeling). Grensoverschrijdend/Europees gaat het om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en verschillende regionale voucherregelingen. Vooral de WBSO, MIT-regeling en de regionale voucherregelingen zijn goed toegankelijk of (deels) zelfs toegespitst op het midden- en kleinbedrijf. In geen van de regelingen wordt een onderscheid gemaakt tussen familiebedrijven en andere bedrijven.
Van de regelingen wordt breed gebruik gemaakt. Zo maakten in 2020 20.340 ondernemingen gebruik van de WBSO, waarvan 97 procent tot het mkb behoort. Van de toegekende 135.370 WBSO-projecten in 2020 is 11 procent gericht op de ontwikkeling van productieprocessen en 16 procent op de ontwikkeling van programmatuur. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat niet elk project waarin nieuwe programmatuur wordt ontwikkeld als «procesinnovatie» bestempeld kan worden. Dit is mede afhankelijk van de definitie die wordt gehanteerd; er zijn verschillende interpretaties van wat tot procesinnovatie gerekend kan worden en wat niet.
In de cijfers van de andere genoemde regelingen wordt niet bijgehouden of de subsidies ten behoeve van product- of procesinnovaties worden ingezet. Wel worden ook deze breed gebruikt. Op www.volginnovatie.nl zijn alle door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ondersteunde projecten terug te vinden, waaronder die projecten die MIT-subsidie hebben gekregen. Voor de Europese fondsen, zoals EFRO, verwijs ik u naar www.europaomdehoek.nl.
Verwacht u het onderzoek naar aanleiding van de motie-Amhaouch/Bruins over een procesinnovatie-stimuleringsinstrument voor het brede mkb (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 31) direct na het zomerreces naar de Kamer te kunnen sturen, zoals aangekondigd in de Kamerbrief Reactie op motie bedrijfsopvolging en initiatiefnota familiebedrijven (Kamerstuk 35 724, nr. 4)? Is het mogelijk dit onderzoek vóór Prinsjesdag te ontvangen?
Dit onderzoek is recent afgerond en is op 12 oktober jl. naar uw Kamer verzonden met een begeleidende brief6.
Welke kansen biedt procesinnovatie voor de ambities en doelstellingen uit de Nederlandse Digitaliseringstrategie (NDS) in het algemeen en de digitalisering van onze maakindustrie in het bijzonder?
De NDS vormt de basis voor de kabinetsbrede integrale digitaliseringsaanpak. Dankzij de NDS is de samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en medeoverheden de afgelopen drie jaar verder versterkt. Vanuit de Smart Industry-aanpak heeft dit geleid tot een landelijk dekkend netwerk van 46 fieldlabs en vijf regionale hubs die de maakindustrie ondersteunen bij digitalisering. Ook is een nationaal netwerk van 16 mkb-werkplaatsen ontstaan. Sinds de lancering eind 2019 van het Strategisch Actieplan Artificiële intelligentie (SAPAI) is de Nederlandse AI Coalitie, bestaande uit bedrijfsleven, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en maatschappelijke organisaties, gegroeid tot meer dan 400 leden. Ook heeft dit initiatief bijgedragen aan de vorming van nieuwe coalities, zoals de Alliantie Digitaal Samenleven of de Data Sharing Coalition.
Voor bedrijven uit de maakindustrie zijn procesinnovatie en digitalisering extra relevant omdat zij doorgaans te maken hebben met geautomatiseerde, hoogtechnologische en complexe productieprocessen. Deze procesinnovaties dienen vaak tot het verhogen van de productiviteit en daarmee de winstgevendheid van een bedrijf. Veel bedrijven geven overigens vaak een bredere definitie aan procesinnovatie, door hier ook sociale en maatschappelijke doelstellingen aan te koppelen.
In hoeverre denkt u dat procesinnovatie de kansen voor reshoring, het verplaatsen van productie terug naar Nederland, verder kan vergroten, omdat bedrijven in Nederland hierdoor concurrerender en duurzamer kunnen zijn ten overstaande van bedrijven elders in de wereld?
Zoals in de brief «Kansen en uitdagingen van Reshoring»7 is aangegeven,
moeten de kansen voor reshoring voor Nederland niet worden overschat. Steeds meer landen hebben hetzelfde technologische niveau als Nederland en qua kostenniveau scoort Nederland relatief hoog. Hierdoor is een keuze voor reshoring naar Nederland vaak niet rendabel. Dat neemt niet weg dat voor specifieke bedrijfssituaties reshoring wel degelijk rendabel kan zijn, bijvoorbeeld voor sterk gedigitaliseerde productieprocessen (Smart Industry) of waar het voor bedrijven nodig is om leveringszekerheid te borgen. De mogelijkheden hiervoor – en welke rol procesinnovatie hierbij speelt – zijn dus sterk afhankelijk van de individuele business case, en het is primair aan bedrijven zelf om hier op te handelen. In de genoemde brief is tot slot aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om verder invulling te geven aan de mogelijke rol van reshoring in haar industriebeleid.
Wanneer wordt, in navolging van het SER-advies over reshoring eerder dit jaar, het vervolgadvies verwacht over «het versterken van de industrie in Nederland als middel om goede banen in Nederland te behouden en te creëren»?3
Het SER-advies over de versterking van de industrie zal naar verwachting begin 2022 verschijnen.
(H)erkent u dat het huidige procesinnovatie-instrumentarium onvoldoende rekening houdt met de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren uit de maakindustrie, zoals de maritieme sector die wordt getypeerd door hoge investeringsdrempels die maar weinig bedrijven zelf kunnen voorfinancieren? Hoezeer wordt samen met deze sectoren nagedacht over oplossingen voor dit (financierings)vraagstuk?
Ik onderhoud uitstekende contacten met uiteenlopende sectoren en bedrijven in de maakindustrie, waaronder met de maritieme maakindustrie. Al enige tijd ben ik intensief in gesprek met de sector over de realisatie van hun Masterplan emissieloze en digitale maritieme sector. Dit plan gaat over schaalvergroting van de vergroening van de Nederlandse scheepvaart op de lange termijn, robotisering in de productieprocessen is daar één van de onderdelen van.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de verschillende sectoren in de maakindustrie over hoe procesinnovatie, digitalisering en robotisering te stimuleren en doorontwikkelen, voor niet alleen de koplopers maar ook het «peloton» aan maakbedrijven, om te voorkomen dat de arbeidsproductiviteit daalt en daardoor de grote maatschappelijke uitdagingen, zoals de klimaatopgave, worden vertraagd?
Hier verwijs ik graag naar de begeleidende brief9 bij het Dialogic-rapport die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd (zie ook vraag 8), waar ik uitvoerig op deze vraag inga. Het bedrijfsleven is betrokken bij de opzet van de studie en de uitkomsten zullen ook worden besproken met vertegenwoordigers uit de maakindustrie. Wat betreft het betrekken van het «peloton»: vanuit het Smart Industry programma zijn we samen met de betrokken brancheorganisaties in gesprek over de manier waarop we – in navolging op de uitkomsten van de eerder genoemde evaluatie – een bredere groep van maakbedrijven kunnen gaan betrekken.
Het opiniestuk ‘Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk «Scholen, aarzel niet tegengif te bieden aan desinformatie uit rechts-radicale hoek»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een schoolleider van de meest prominente middelbare school van Nederland – prominent omdat drie prinsessen van ons koningshuis daar naar school zijn gegaan – zichzelf diskwalificeert als leraar en opvoeder door te stellen dat het diploma van een jongen die in een waardige toespraak kritiek had op de linkse vooringenomenheid van het genoten onderwijs, had moeten worden afgepakt bij de uitgang?
Diploma’s worden behaald doordat leerlingen hebben voldaan aan de daarvoor geldende normen. Dat een leerling ervaringen deelt over het genoten onderwijs en de schoolcultuur kan nooit een reden zijn om een diploma ongeldig te verklaren. Leerlingen hebben ruimte zich uit te spreken over hoe zij het onderwijs en de schoolcultuur ervaren. Tegelijkertijd staat het ook leraren en schoolleiders vrij zich in het openbaar te uiten en daarbij hun zorgen te uiten over tendensen die zij waarnemen in het onderwijs en bij leerlingen.
Deelt u de mening dat een leraar die twijfel en het stellen van kritische vragen in de wetenschap wil verbieden, nota bene de basis van de wetenschappelijke methode, die zijn eigen vrijheid van meningsuiting bovendien aanwendt om de vrijheid van meningsuiting van anderen te verbieden, als leraar en pedagoog zich op het pad begeeft van intolerantie, gewetens- en gedachtendwang?
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Het is van belang dat leerlingen in het onderwijs aan het denken worden gezet en leren tot zelfstandige meningsvorming te komen. Dit is een essentieel onderdeel van burgerschapsvorming en daarmee van het burgerschapsonderwijs. Leraren hebben een belangrijke rol om dit te stimuleren en te faciliteren. Hen komt daarbij veel vrijheid toe om de lesvorm en benadering te hanteren die zij vanuit hun professionele autonomie wenselijk vinden.
De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) ziet er op toe of het burgerschapsonderwijs en de schoolcultuur in lijn zijn met de wettelijke voorschriften. Onderdeel hiervan is dat de school als democratische oefenplaats fungeert waarbij leerlingen in vrijheid, solidariteit en gelijkwaardigheid in aanraking komen met maatschappelijke kwesties en onwelgevallige meningen. Hierin is geen ruimte voor intolerantie, gewetens- en gedachtendwang.
Deelt u de mening dat de uitlatingen van deze afdelingsleider een bewijs zijn van de door de PVV in verschillende debatten geopperde stelling dat er maar één groep in Nederland is die institutioneel en systematisch wordt gediskwalificeerd, gediscrimineerd en wordt uitgesloten, namelijk PVV’ers? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten aan de hand van voorbeelden van mensen die openlijk sympathiseren met de PVV en die werkzaam zijn in het openbaar bestuur, onderwijs en justitie en politie of deelt u juist de mening dat voor dergelijke functies PVV’ers niet in aanmerking zouden moeten komen?
Alle functies in Nederland – en dus ook de in de vraag aangehaalde voorbeelden – zijn in de basis toegankelijk voor eenieder. Onderscheid maken op basis van kenmerken als politieke gezindheid, godsdienst of ras is onacceptabel en tevens in strijd met artikel 1 van de Grondwet. Dergelijke kenmerken worden dan ook niet geregistreerd, mede om te voorkomen dat iemand hier op enige wijze nadeel van kan ondervinden. Over de representatie van mensen die op de PVV stemmen of actief zijn voor de partij zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
Deelt u de zorgen dat het normaliseren van dergelijk gedrag door een afdelingsleider kan leiden tot discriminatie en uitsluiting van andersdenkenden? Zo ja, want bent u voornemens hiertegen te doen?
Onderdeel van een vrije en democratische schoolcultuur is dat in vrijheid en gelijkwaardigheid gesproken kan worden over maatschappelijke kwesties of zaken die op school spelen. Leerlingen hebben ruimte zich hierover uit te spreken, maar ook leraren en schoolleiders hebben de vrijheid zich te uiten en gedrag of opvattingen van leerlingen te normeren. Dergelijke gesprekken kunnen soms gepaard gaan met spanningen en meningsverschillen. Van belang is dat dit op een fatsoenlijke manier gebeurt met wederzijds begrip en inachtneming van de basiswaarden van een vrije samenleving. Discriminatie en uitsluiting zijn daar uiteraard geen onderdeel van. Mocht de inspectie constateren dat er op een school sprake is van discriminatie en uitsluiting, dan zal zij handhaven.
Een lek van privéadressen van volksvertegenwoordigers en politieke en maatschappelijke organisaties door de Kamer van Koophandel. |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat (ex-)bestuursleden van in ieder geval de politieke partij BIJ1, de politieke jongerenorganisatie DWARS, de studentenvakbond LSVb, alsook meerdere Kamerleden een brief hebben ontvangen van de Kamer van Koophandel (KvK) waarin zij geïnformeerd werden dat hun privéadressen onrechtmatig zijn gedeeld met een voormalig advocaat?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat, zo blijkt uit navraag bij de KvK, er naar verluid 2000 privéadressen uit het historisch handelsregister zijn gelekt? Kunt u exacte cijfers geven van de omvang van dit lek?
In totaal zijn door de voormalig advocaat 596 producten uit het Handelsregister opgevraagd. Met deze producten zijn in totaal 1785 privéadressen meegeleverd waarvan het in 1776 gevallen het actuele privéadres van de betrokkene betrof. De overige negen adressen waren niet meer actueel. Dat wil zeggen dat de persoon dus niet meer woonachtig is op het adres zoals vermeld bij de inschrijving. Dit is het geval als een persoon niet meer als actief functionaris in het Handelsregister staat en om die reden zijn actuele woonadres niet meer wordt bijgehouden.
Is bij u bekend wie de voormalig advocaat in kwestie is?
Ja, de identiteit is bekend.
Indien de voormalig advocaat in kwestie bij u bekend is, weet u wat de aanleiding dan wel reden was dat deze persoon zichzelf uit het tableau (advocatenregister) heeft laten schrappen?
Nee, het is niet bekend waarom de voormalig advocaat zichzelf heeft laten schrappen uit het tableau.
Is er een algemene deler in de doelgroepen die slachtoffer zijn geworden van dit lek? En vanuit welke motieven heeft deze persoon gehandeld? Is er sprake van politieke motieven, criminele motieven of andere motieven?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. De politie doet onderzoek naar diens handelwijze en motieven. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Weet u of de voormalig advocaat in kwestie op zichzelf handelde of dat hier sprake is van een samenwerkingsverband, zoals een actiegroep, politieke groepering of criminele organisatie? Zo ja, kunt u de inhoud hiervan delen met de Kamer?
Het is niet bekend of de voormalig advocaat onderdeel is van een samenwerkingsverband. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet. De KVK staat in contact met het hoofd van de beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zie antwoorden op vraag 3, 4, 5 en 6.
Indien er niks bekend is bij u over de identiteit, motieven en eventuele samenwerkingsverbanden van de voormalig advocaat in kwestie, bent u bereid deze te onderzoeken? En over de motieven en eventuele samenwerkingsverbanden de Kamer te informeren, zodat de Kamer in politieke oplossingen kan meedenken over de relatie tussen veiligheid van politieke organisaties en datalekken?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze persoon verzocht tot het vernietigen van de gegevens? Zo ja, wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Is de KvK van plan dit alsnog te gaan doen? Hoe gaat erop worden toegezien dat de voormalige advocaat in kwestie niet langer over de gegevens kan beschikken?
De voormalige advocaat verklaart de gegevens te hebben vernietigd en niet met derden te hebben gedeeld. De KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen deze persoon. De autorisatie is per direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. De KVK heeft ook niet de bevoegdheid op basis waarvan zij aanvullend aan de politie onderzoek kan doen.
Kan er gecontroleerd worden of de voormalig advocaat in kwestie de gegevens vervolgens niet weer heeft doorgedeeld aan derden? Zo ja, bent u bereid om die controle te gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe groot schat u de dreiging voor de nationale veiligheid, gezien het feit dat het lek meerdere politici en politieke organisaties betreft? Kunt u die dreiging duiden?
Het inschatten van een dreiging voor de nationale veiligheid is aan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te hebben gebruikt voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. Tevens heeft de voormalig advocaat verklaard dat het hem niet ging om het woonadres en dat de gegevens zijn vernietigd. De zaak is bij de politie in onderzoek.
Zijn er signalen dat er bedreigingen zijn voortgevloeid uit het lek van deze data?
Zie antwoord vraag 10.
Is uw inschatting dat er situaties van chantage of andere strafbare feiten kunnen voortvloeien uit het feit dat deze voormalige advocaat in bezit is van deze persoonsgegevens?
Ik wil niet speculeren over welke strafbare handelingen kunnen worden verricht met de gegevens. De KVK heeft geconstateerd dat de voormalige advocaat onbevoegd heeft gehandeld. Uit het onderzoek van de politie zal blijken of er reden is voor vervolging.
Welke veiligheidsmaatregelen worden er getroffen om de adressen van deze 2000 mensen, waaronder Kamerleden, te beveiligen?
De KVK heeft aangifte tegen de voormalige advocaat gedaan en de maatregelen getroffen zoals beschreven in de antwoorden op de navolgende vragen. Daarnaast staat de KVK in contact met het hoofd Beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen.
Zijn alle personen die getroffen zijn door dit datalek door de KvK geïnformeerd?
De KVK heeft conform AVG de betrokken personen geïnformeerd over het onbevoegd opvragen van hun organisatiegegevens waardoor actuele privégegevens inzichtelijk waren. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Meerdere door dit datalek getroffen personen hebben vanwege hun politieke en publieke functie via hun gemeenten geheimhouding gekregen op de van hen bekende gegevens in het Basisregistratie Personen (BRP), evenzo zij geheimhouding hebben gekregen op hun bij de KvK bekende persoonsgegevens; hoe is het mogelijk dat zij alsnog slachtoffer konden worden van dit datalek? Welke personen en instanties hebben ondanks deze geheimhoudingen toegang tot persoonsgegevens a) in de BRP, en b) in de KvK? Kunt u daar voor beide categorieën van geheimhouding over uitweiden?
De KVK is een overheidsorgaan. Er kan op grond van de Wet BRP geen geheimhouding worden gevraagd voor verstrekkingen van persoonsgegevens uit de BRP aan overheidsorganen. Welke persoonsgegevens een overheidsorgaan verstrekt krijgt is vastgelegd in een (BRP-)autorisatiebesluit. Er worden enkel persoonsgegevens verstrekt voor zover dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van de taak van het overheidsorgaan. De KVK is op grond van het aan haar afgegeven BRP-autorisatiebesluit geautoriseerd voor het verkrijgen van onder andere adresgegevens ten behoeve van het kunnen bijhouden van het handelsregister.
Het uitgangspunt van de BRP is dat overheidsorganisaties en bepaalde derden persoonsgegevens ontvangen die zij nodig hebben bij hun taakuitvoering. Indien een burger dit zou kunnen verhinderen komt het functioneren van de overheid in het geding. Personen die zijn ingeschreven in de BRP kunnen hun gemeenten wel verzoeken om een «aantekening omtrent de verstrekking van gegevens aan derden» te plaatsen bij de persoonslijst. Die geheimhouding is op grond van de Wet BRP enkel van toepassing op verstrekking aan derden in de zin van de Wet BRP (niet- overheidsorganisaties die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten) en voor zover de geheimhouding in bijlage 4 van het Besluit BRP van toepassing is verklaard ten aanzien van een categorie derden. Deze uitzondering wordt beperkt toegepast. Gemeenten kunnen tevens de mogelijkheid tot geheimhouding bieden voor gemeentelijke verstrekkingen aan derden.
De KVK krijgt op grond van het BRP-autorisatiebesluit automatisch verstrekt of een burger heeft verzocht om geheimhouding, en kan dit indien nodig ook opvragen. Indien de burger heeft verzocht om geheimhouding, kan de KVK aanvullende maatregelen treffen ter bescherming van de privacy van de burger. De KVK gebruikt het gegeven over de verzochte geheimhouding in die gevallen dat zij een verzoek krijgt tot afscherming van een woonadres van een natuurlijk persoon, zoals geregeld in het huidig artikel 51 lid 3 Handelsregisterbesluit. Als onderdeel van de toetsing van dat verzoek door de KVK geldt namelijk als toetsingscriterium dat een persoon zelf maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen, zoals het vragen van geheimhouding voor verstrekkingen uit de BRP. Na afscherming van de openbaarheid door de KVK is het adres enkel nog inzichtelijk voor notarissen, advocaten, deurwaarders en bestuursorganen, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op basis van art 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 zijn de woonadressen van bestuurders en functionarissen van rechtspersonen standaard afgeschermd. Die gegevens kunnen uitsluitend worden ingezien door advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Voor deze partijen is het noodzakelijk de woonadressen van de functionarissen te kennen om hun publieke taken uit te voeren.
Nadat de betreffende persoon zich had laten schrappen van het tableau als advocaat, was de persoon niet langer bevoegd om in die hoedanigheid gebruik te maken van de autorisatie om privéadressen in het handelsregister in te zien. Hij had de autorisatie moeten laten intrekken door KVK conform de voorwaarden bij de gebruikersovereenkomst waarmee hij bij het verkrijgen van de autorisatie heeft ingestemd. Zie het antwoord op vraag 18 voor een toelichting op deze procedure.
Door wie of welk orgaan wordt de controle verricht op het proces van gegevensverwerking en specifiek gegevensverstrekking door de KvK? Wie of welk orgaan controleert bij de KvK of een persoon die gegevens opvraagt daadwerkelijk daartoe bevoegd is?
De Autoriteit Persoonsgegevens is de nationale toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Voor beroepsgroepen en instanties die de gegevens nodig hebben voor de uitoefening van hun taak (zie antwoord vraag 15) bestaat een autorisatieproces. Tijdens de aanvraag van de autorisatie wordt getoetst of de persoon of instantie aan de benodigde eisen voldoet. Indien dit het geval is, wordt een autorisatie verstrekt. Het is niet zo dat iedere opvraging van gegevens wordt getoetst, wel wordt elke autorisatie getoetst voordat die wordt afgegeven. Is eenmaal een autorisatie afgegeven, dan is de persoon zelf verantwoordelijk voor een correct gebruik van de gegevens. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de gebruikersvoorwaarden zoals die van toepassing zijn op de autorisaties.
Wat zijn de exacte criteria op basis waarvan de KvK toegang verleend aan personen om niet-openbare gegevens op te vragen en wie heeft die criteria bepaald?
In artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008 staat wie bevoegd is om een autorisatie aan te vragen voor het opvragen van afgeschermde woonadressen. Voor de beroepsgroep advocaten controleert KVK via het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij aanvraag van de autorisatie of de betreffende persoon ook daadwerkelijk advocaat is en of de aanvrager gerechtigd is om zijn organisatie te vertegenwoordigen. Daarnaast vinden er een aantal checks plaats om de identiteit van de aanvrager te verifiëren. Als de aanvrager van de autorisatie voldoet aan de eisen zoals in de wet gesteld, wordt een autorisatie afgegeven.
Hoe kan het dat uitschrijving uit het advocatenregister niet automatisch heeft geleid tot het ontzeggen van de toegang tot deze gegevens?
Er bestaat geen automatische koppeling tussen het tableau en het Handelsregister. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat een advocaat de autorisatie enkel gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn/haar beroep. Wanneer een advocaat stopt met de uitoefening van het beroep, heeft de advocaat de verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij KVK en de autorisatie in te laten trekken.
Is het gebruikelijk dat een, al dan niet voormalig, advocaat in één klap duizenden persoonsgegevens opvraagt? Gaat er geen alarm af – in het systeem of bij de persoon dan wel het orgaan dat belast is met het verstrekken van deze persoonsgegevens – op het moment dat iemand van 2000 personen privégegevens opvraagt?
De privéadressen zijn geleverd als onderdeel van een product op basis van het KVK-nummer. Hierbij gaat het om 596 individuele bevragingen in de periode januari–juni 2021. Het betreft dus niet een eenmalige bevraging van het Handelsregister.
Hoe is dit datalek aan het licht gekomen en weet u of er vaker op vergelijkbare wijze niet-openbare gegevens zijn opgevraagd door een persoon die daar geen toegang (meer) toe had mogen hebben?
KVK heeft een melding gekregen van de onbevoegde bevraging en heeft naar aanleiding daarvan gelijk actie ondernomen, zoals het intrekken van de betreffende autorisatie. Daarnaast heeft KVK alle autorisaties van advocaten die toegang hadden tot niet openbare privéadressen gecontroleerd en ingetrokken als zij niet meer ingeschreven stonden bij de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit is gebleken dat er 164 gevallen zijn van autorisaties op een naam die niet meer in het tableau staan ingeschreven. KVK doet nader onderzoek of middels deze autorisaties ook onbevoegde opvragingen hebben plaatsgevonden.
Welke consequenties heeft dit, potentieel gevaarlijke, datalek voor het beleid omtrent gegevensverwerking bij de KvK?
KVK heeft naar aanleiding van de melding maatregelen genomen. KVK gaat een controle uitvoeren voor alle autorisaties die zijn afgegeven. KVK werkt aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om a) de huidige situatie recht te zetten met veiligheid voor de getroffenen op de eerste plaats, en om b) dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
In afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken ook de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar verwachting afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden, zoals autorisaties van bestuursorganen. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed.
Zie antwoorden vragen 10 tot en met 21.
Er zijn meer privacy-problemen met het Handelsregister, zoals bijvoorbeeld dat in tegenstelling tot de wens van de Kamer de privéadressen van de meeste zzp’ers de facto nog steeds openbaar zijn via hun vestigingsadres; hoe beoordeelt u de algehele attitude van de KvK ten aanzien van de bescherming van de privacy van ingeschrevenen?
De huidige situatie is te wijten aan het onbevoegd handelen van een individu. Ik stel vast dat KVK maatregelen treft om nieuwe gevallen in de toekomst te voorkomen. KVK is zich naar aanleiding van dit incident bewust dat het beheer van autorisaties onvoldoende bescherming biedt tegen onbevoegd gebruik en dat dit beveiligingsrisico’s met zich meebrengt. De attitude van de KVK staat mijn inziens niet ter discussie.
Ik heb u geïnformeerd over de Datavisie Handelsregister, die ik samen met de KVK ontwikkel. Voor de zomer ben ik daarover een brede maatschappelijke discussie gestart met belanghebbenden.2 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister.
Ik tref voorts maatregelen voor wat betreft de openbaarheid van adresgegevens in het Handelsregister. De afscherming van woonadressen, zoals die nu bestaat voor bestuurders en andere functionarissen, wordt uitgebreid naar de woonadressen van alle natuurlijke personen. Ik streef ernaar het ontwerpbesluit van die strekking dit najaar te publiceren in het Staatsblad.
De Kamer heeft in de motie-Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 35 570 VI, nr. 36) verzocht om alle vestigingsadressen van ondernemingen en rechtspersonen, die tevens als woonadres fungeren, standaard af te schermen. Ik heb u laten weten dat deze motie op onderdelen niet uitvoerbaar is en ook niet zonder meer recht doet aan een zorgvuldige afweging van alle betrokken belangen. Het afschermen van een vestigingsadres van een onderneming (ook wanneer dat tevens als woonadres wordt gebruikt) is met het oog op de rechtszekerheid in het handelsverkeer en het naleven van de Wwft-verplichtingen van bepaalde afnemers van deze informatie onwenselijk, en waar het vennootschappen betreft, onmogelijk met het oog op Europeesrechtelijke verplichtingen.
In de motie Verhoeven (Kamerstuk 25 421 nr. 15) spreekt de Kamer de wens uit dat vestigingsadressen die tevens als woonadres fungeren, op verzoek van de ingeschrevene wordt afgeschermd. De indiener van de motie heeft mij daarbij de ruimte gelaten om meerdere oplossingsrichtingen te onderzoeken. Dat heb ik gedaan door het mee te nemen in de ontwikkeling van de datavisie en ik zal u over de uitkomst dit najaar informeren met een brief. Ondertussen maakt de KVK gebruik van de beleidsruimte die de huidige wetgeving aangaande het Handelsregister biedt om de privacy van ingeschrevenen te beschermen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de voormalig advocaat in kwestie die, blijkens het feit dat deze persoon zichzelf heeft uitgeschreven uit het advocatenregister, zich logischerwijs bewust moet zijn geweest van het feit dat hij/zij/hen hierdoor geen toegang had mogen hebben tot deze gegevens?
De autorisatie is direct ingetrokken. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit of er tot vervolging wordt overgegaan. Zie antwoorden 8 en 9.
Heeft de KvK van dit lek melding gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja.