Versnellende factoren van de versterkingsoperatie die tot vertraging leiden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de versnellingsmaatregelen die de afgelopen jaren bedacht zijn nog niet tot versnelling van de versterkingsoperatie hebben geleid? Wat is hierop uw reactie?
De afgelopen jaren is ingezet op verschillende maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen. Zo is in januari 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 718) het versnellingsmaatregelenpakket vastgesteld. Het klopt dat zulke maatregelen doorgaans een aanlooptijd hebben, waardoor de beoogde versnelling niet altijd direct zichtbaar is. Bij de typologie-aanpak die in 2021 is gevalideerd, is die versnelling inmiddels wel zichtbaar. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen. Vanaf de tweede helft van 2021 zijn de eerste circa 950 typologische beoordelingen uitgevoerd, waarmee de NCG een versnelling in de beoordelingen heeft kunnen realiseren.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de planning was voor 2021 binnen batch 1467, batch 1588, batch 1581, batch 3260, batch 2018, batch P50 2018, batch Opname & Normering Lokale Stuurgroepen en Batch HRA 2019? Hoeveel van die planning is uitgevoerd? Wat is de planning voor 2022?
Het eind januari verschenen dashboard maakt de uitvoering van de planning over geheel 2021 inzichtelijk. Deze is te vinden op www.nationaalcoordinatorgroningen.nl. Onderstaande tabel geeft de voortgang per batch weer op 30 november 2021
Batch →
1467
1588
1581
3260
2018
P50 2018
O&N Lokale stuur-groepen
HRA 2019
0
0
0
10
6
1
2036
255
11
0
21
31
220
32
2060
491
17
0
6
852
2198
18
2621
958
906
796
1403
2132
1778
953
2161
241
728
659
117
181
33
81
17
36
1687
133
18
34
65
45
552
228
Over de gehele werkvoorraad behaalde de NCG in 2021 de resultaten zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Doelstelling
Behaald
4.000
4.068
4.000
4.599
1.500
1.804
n.v.t.
656
n.v.t.
1.148
De planning voor 2022 is opgenomen in de lokale plannen van aanpak die de gemeenten in het najaar van 2021 hebben vastgesteld en onderdeel vormen van het MJVP. Deze plannen zijn te vinden op de sites va betreffende gemeenten. Op basis hiervan organiseert de NCG de benodigde uitvoeringscapaciteit en communiceren gemeenten, NCG en corporaties hierover naar bewoners. Dat gebeurt niet op basis van batches, maar op basis van projecten. Daarbij hanteert de NCG voor 2022 de volgende doelstellingen
Doelstelling
2.000
6.000
4.000
1.000–1.500
Wat was binnen de groepen «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief» de planning voor 2021? Wat is daarvan daadwerkelijk gereedgekomen in 2021? Wat is de planning binnen deze groepen voor 2022?
In het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief bevinden zich 270 woningen. Voor al deze adressen zijn de opname en beoordeling afgerond en is de planvorming gestart. De planning voor dit programma was gemiddeld voor één pand per week de bouwkundige versterking dan wel de sloop/nieuwbouw af te ronden. In 2021 zijn 40 panden in dit kader versterkt. Waar dit niet is gelukt, komt dit doordat afstemming nodig is tussen constructeur, aannemer en de bewoner. Voor 2022 verwacht de NCG wederom dat circa 50 panden kunnen worden afgerond.
Klopt uw beantwoording op vraag negen van mijn Kamervragen van augustus 2020, waarin u stelt dat er voor bewoners geen risico is wanneer budgetten ontoereikend zijn?1 Hoe staat dit in verhouding tot het ontraden van mijn motie die de regering oproept tot het volledig compenseren van gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren in het versterkingstraject?2
Ja, dit antwoord klopt. Wanneer de budgetten voor de versterking van een woning door prijsstijgingen in de markt ontoereikend dreigen te raken, is geen sprake van een risico voor de bewoner. De budgetberekeningen voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking worden door de NCG geïndexeerd. Daar waar sprake is van sloop-nieuwbouw in aanvulling op versterking, zijn op projectniveau afspraken gemaakt over de dekking van prijsstijgingen. Een recent voorbeeld is batch 1588.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen eigen geld moeten investeren in hun versterkingstraject of schadeafhandeling, wanneer het gaat om «terugkrijgen wat je had»?
Zoals in de beantwoording van uw Kamervragen op 9 september 2021 (Kenmerk 2021D32705) door mijn voorganger is aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven. Soms is er geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie.
Het IMG heeft als taak om alle schade af te handelen. De IMG-deskundigen bekijken per schade welke herstelmethode nodig is. Als dit betekent dat in plaats van één tegel, een hele muur opnieuw betegeld moet worden, dan is dat wat zij opnemen in het adviesrapport en wat het IMG vervolgens vergoedt. Naast een schadevergoeding kan een bewoner in bepaalde omstandigheden ook kiezen voor herstel in natura. Het IMG laat in die gevallen, in plaats van een schadevergoeding uit te keren, de schade door een geselecteerde aannemer herstellen. Het IMG is dan verantwoordelijk voor de uitvoering en oplevering van het herstel.
Welke planning was er binnen de «Groninger Bouwimpuls» voor 2021? Hoeveel van de eerste 1100 woningen zijn er versneld aangepakt? Hoeveel van de 5000 die jaarlijks zouden volgen zitten inmiddels in het traject? Hoe ver zitten ze in dat traject? Wat is precies de planning binnen het Bouwakkoord voor 2022?3
De Groninger Bouwimpuls is een samenwerking van zes bouwbedrijven in een bedrijfsbureau die een stimulans aan de versterking geeft. De opdracht voor de Bouwimpuls bevatte de doelstelling in 2021 voor 1150 adressen een uitvoeringsontwerp op te leveren. Er zijn momenteel 475 uitvoeringsontwerpen gereed en aan bewoners gecommuniceerd. Op basis hiervan zal de bouw binnenkort starten. Circa 380 adressen zijn om uiteenlopende redenen opgenomen in andere programma’s dan de Bouwimpuls. Bijvoorbeeld wegens herbeoordelingen, of omdat de eigenaren toch voorkeur hadden voor een ander traject. De NCG plant momenteel nieuwe adressen in voor deze vrijgekomen plaatsen. Daarnaast plant de NCG in 2022 voor 295 adressen de uitvoeringsontwerpen gereed te maken. Naast de afspraken over het opleveren van uitvoeringsontwerpen, zijn de bedrijven uit de Bouwimpuls ook betrokken bij de uitvoering van de versterking. In 2021 zijn in het kader van de Bouwimpuls 54 woningen gerealiseerd en opgeleverd. Daarnaast zijn 16 woningen na opname en beoordeling op norm verklaard die woningen voldoen aan de veiligheidsnorm. De planning is om voor het einde van het tweede kwartaal van 2023 500 woningen in het kader van de bouwimpuls te versterken, waarvan 200–250 in 2022.
Is het bouwakkoord een verbetering ten opzichte van de bouwimpuls? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is daar de oorzaak van?
Het bouwakkoord en de bouwimpuls liggen in elkaars verlengde. In 2020 is in het Bestuurlijk Overleg Groningen het Versnellingspakket vastgesteld, onder andere om de bouwcapaciteit te vergroten. Op 1 juli 2020 is gestart met de Bouwimpuls. Kern van deze aanpak is om in samenspraak tussen eigenaar en aannemer een versnelde aanpak van versterking te realiseren. Vervolgens is in september 2020 tussen BZK, Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Met het Bouwakkoord is, in aanvulling op de samenwerking van de zes bedrijven uit de Bouwimpuls, ook een pool van bouwbedrijven ingericht, waaraan inmiddels 73 bedrijven deelnemen. Andere aanvullingen ten opzichte van de Bouwimpuls zijn het project «Eigenaar kiest Bouwer» en de toepassing van het «Groninger Model» voor efficiëntere aanbesteding.
Bent u op de hoogte van de opgetreden vertraging bij het project «Eigenaar Kiest Bouwer»? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben op de hoogte van vertraging binnen dit project. Aan dit project nemen in totaal 192 adressen eigenaren deel. Bij 16 van deze adressen is sprake van vertraging. In circa de helft van de gevallen komt dit door de wettelijke periode die staat voor de keuze voor een herbeoordeling. Bij de overige adressen spelen uiteenlopende redenen. Net als in de reguliere operatie, kent het programma Eigenaar Kiest Bouwer projecten waarbinnen verschillende stappen gezet moeten worden. Soms vragen deze stappen extra tijd, waardoor vertragingen kunnen optreden. Het gaat bijvoorbeeld om het uitwerken van het versterkingsadvies naar een uitvoerbaar plan, een haalbaarheidsstudie voor nieuwbouw op basis van het voor versterken beschikbare budget, de instemming van de eigenaar met het versterkingsadvies en het kiezen van een aannemer. Voor sommige van deze stappen is specifieke kennis en ondersteuning nodig.
Hoeveel bouwbedrijven zijn inmiddels aangesloten bij de pool, die in september 2020 werd opgericht, waaruit mensen kunnen kiezen om hun huis te versterken?
Inmiddels hebben 109 bedrijven zich aangemeld. Daarvan zijn er 73 gekwalificeerd en geregistreerd. Bewoners kunnen kiezen uit deze 73 bedrijven. De NCG adviseert bewoners daarbij welke aannemer het meest geschikt is voor hun specifieke versterking.
Hoeveel bedrijven hebben zich gemeld om in de pool te komen? Welke procedure hebben deze bedrijven doorlopen om mee te mogen doen? Op welke gronden zijn bedrijven eventueel afgewezen voor de pool?
Voor de eerste vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 9. Om zich aan te melden moeten bedrijven een aantal basisgegevens digitaal overleggen, zoals KVK-gegevens en omzet van het bedrijf. Vervolgens kijkt de NCG of de bedrijven voldoen aan a) minimumeisen voor de projecten die zij moeten uitvoeren; b) regels omtrent VOG-verklaringen; c) akkoordverklaring omtrent door NCG voorgeschreven modelovereenkomsten en d) toepasselijkheid algemene voorwaarden en kaders zoals voorgeschreven in Groningen Maatregelen Catalogus. Bedrijven die voldoen aan deze voorwaarden worden niet uitgesloten van deelname aan de pool.
Hoe gaat het met betalingen? Hoe worden depots gevuld en op basis waarvan? Hoeveel (onder-)aannemers voeren wel werkzaamheden uit, maar krijgen niet of te laat betaald?
De NCG vult depots op basis van door de NCG te nemen subsidiebesluiten, bijvoorbeeld op basis van de Regeling Versterken Gebouwen Groningen. Aannemers stellen voor betalingen zelf een termijnschema op aan de hand van de geplande werkzaamheden. Zij krijgen op basis van dit termijnschema betaald voor de prestatie die ze per termijn (correct) leveren. Hiermee wordt de mate van voorfinanciering door aannemers tot een minimum beperkt. De NCG heeft in 2021 97% van de facturen op haar naam binnen 30 dagen betaald. Waar dit niet gelukt is, is er mogelijk vooruitlopend op een concrete opdrachtverlening al werk uitgevoerd. Indien dit het geval blijkt, wordt vrijwel direct actie ondernomen door de NCG om dit op te lossen.
Hoeveel eigenaren hebben inmiddels een opdracht tot versterking verstrekt? Zijn dat vooral woningbouwcorporaties of particuliere woningeigenaren?
De NCG heeft twee programma’s waarbinnen particuliere woningeigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken het programma Eigenaar Kiest Bouwer (EKB) en het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief (HIEH/EI).
Binnen het programma EKB bevinden zich momenteel 192 adressen. Daarvan hebben eigenaren van 21 adressen alsnog gekozen voor de NCG als opdrachtgever richting de aannemer. De overige eigenaren verstrekken zelf de opdrachten aan aannemers. Hiervan hebben 15 eigenaren inmiddels ook de subsidie aangevraagd om de opdracht te verstrekken aan een aannemer voor ontwerp en/of uitvoering. Voor vijf eigenaren is het gehele traject afgerond.
Het programma HIEH/EI kent ruim 270 adressen. Hiervan zijn tot op heden 20 eigenaren zelf uit het programma overgestapt naar met name de reguliere operatie, omdat zij bijvoorbeeld de structuur van de reguliere operatie toch prettiger vonden. Van de overgebleven groep van 250 adressen hebben 125 eigenaren tot op heden een opdracht tot versterking verstrekt.
Woningbouwcorporaties verstrekken daarnaast voor bijna al hun woningen (10.600 adressen) de opdracht volgens een werkwijze die lijkt op die van EKB.
Volledigheidshalve merk ik op dat eigenaren in batch 1588 ook zelf opdrachtgever zijn. Onder het antwoord op vraag 2 vindt u een overzicht van de voortgang in deze batch.
Hoe gaat het met de samenwerking tussen u, Bouwend Nederland, de Nationaal Coördinator Groningen en de eigenaar?
Er is tussen mij, de NCG en Koninklijk Bouwend Nederland (KBNL) een gezamenlijk commitment om tot versnelling te komen. Met de NCG werk ik eraan de planningen en de randvoorwaarden te realiseren om de bouwcapaciteit optimaal te kunnen benutten. De NCG onderhoudt hiertoe intensief contact met de bouwsector. Er is overleg over specifieke versterkingsprojecten, bijvoorbeeld rondom de planning, maar ook over de operatie in het algemeen. NCG sluit hiertoe op structurele basis aan bij het mkb-overleg van KBNL in Noord-Nederland. Daarnaast zorgt de NCG voor continue begeleiding van eigenaar en bewoner gedurende het versterkingstraject door een bewonersbegeleider. Deze is gedurende het eerste aanspreekpunt voor de bewoner gedurende het hele versterkingstraject. Ook bij de trajecten waarbij eigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken, in «Eigenaar Kiest Bouwer» en «Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief», is de NCG als procesbegeleider betrokken om een goede samenwerking tussen de verschillende partijen te borgen.
In november 2021 hebben de NCG en het Ministerie van BZK, in nauwe samenwerking met KBNL, een bouwtop georganiseerd. Hier hebben bouwers duidelijk aangegeven wat zij nodig hebben om hun beschikbare capaciteit in te kunnen zetten ten behoeve van de versterkingsoperatie. Er is behoefte aan eenvoudigere procedures rondom contracten en lagere administratieve lasten. Ook willen bouwers graag eerder in het versterkingsproces aan tafel zitten, door te werken via bouwteams. Door met bouwteams te werken, kan ook de eigenaar eerder inzicht krijgen in het versterkingstraject. Eind januari spreekt de NCG opnieuw met de bouwsector om vervolg te geven aan de voorgestelde oplossingen voor de gesignaleerde knelpunten. Hier kom ik later dit kwartaal uitgebreider op terug in reactie op uw motie (Kamerstukken 2020–2021, 33 529, nr. 919).
Wat is er uitgekomen van de beloofde vaart die de typologieaanpak zou brengen? Klopt het dat de beoordeling ongeveer drie tot maximaal zes maanden duurt?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de beoordeling van een individueel gebouw met de NPR tussen de drie en zes maanden kan duren. Daarbij moet elk individueel gebouw in de computer zorgvuldig en handmatig worden gemodelleerd waarna het computerprogramma dat ingenieursbureaus gebruiken gaat rekenen bij welke seismische belasting welke onderdelen van het gebouw bezwijken. Het is om deze reden dat toegewerkt is naar de typologieaanpak, waarbij gebouwen die gelijk zijn maar één keer worden doorgerekend.
De typologieaanpak zorgt voor meer vaart in het tempo waarmee gebouwen kunnen worden beoordeeld. Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is een door het ACVG gevalideerde typologie beschikbaar en aanvullende typologieën worden uitgewerkt. De looptijd van opname tot indienen rapport is bij typologie korter dan de reguliere procedure. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen.
Bent u ervan op de hoogte dat 96 huizen in Tuikwerd, een wijk in Delfzijl, versterkt zullen worden volgens een typologie-aanpak?
In de wijk Tuikwerd staan 1007 woningen. Daarvan zijn er inmiddels 279 beoordeeld volgens de NPR. Deze woningen worden versterkt of de eigenaren kunnen kiezen voor herbeoordeling. De overige 728 woningen zullen volgens de typologieaanpak beoordeeld worden.
Weet u dat het gaat om voormalige huurwoningen die grotendeels verkocht zijn, zowel aan particulieren als aan investeerders?
Woningbouwcorporatie Acantus heeft in deze wijk inderdaad woningen verkocht aan verschillende partijen.
Wat vindt u er van dat de eigenaren mogen kiezen voor versterking of herbeoordeling volgens de nieuwste Nederlandse-Praktijk-Richtlijn-normen (NPR-normen), maar dat er per blok van zeven woningen eenzelfde keus moet plaatsvinden?
Het betreft in Tuikwerd constructief verbonden panden. Het is in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van wie de woningen constructief verbonden zijn, zullen daarom tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen voor versterking op basis van het oude versterkingsadvies of herbeoordeling. Dit komt niet alleen in Tuikwerd voor, maar is een bekend gegeven op meerdere plekken in de versterkingsoperatie. Dit vraagt steeds om een proces waarbij bewoners hun eigen wensen kunnen meenemen, en ze tegelijkertijd met de buren tot een gezamenlijk plan moeten komen. De NCG zal de buren hierbij ondersteunen en zal een zorgvuldig proces opzetten waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Daarbij kan de NCG al een indicatie geven van de mogelijke uitkomst van een herbeoordeling of het pand aan de veiligheidsnorm voldoet of niet. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur. Hierdoor kunnen eigenaren een overwogen keuze maken. In het geval de buren verschillende wensen hebben en er samen niet uit lijken te komen, zal de NCG zich blijven inspannen om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen.
Wat vindt u ervan dat investeerders een vertragende factor zijn in óf de versterking, óf de uitkering van de 30.000 euro? Wat vindt u ervan dat bewoners dus nog langer moeten wachten?
In het kader van de bestuurlijke afspraken krijgen alle eigenaren van wie het adres met verouderde inzichten is beoordeeld, de keuze om een nieuwe beoordeling aan te vragen. Eigenaren hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Wat zijn de gevolgen van dat wachten voor de bewoners, in ogenschouw nemend dat de bouwkosten steeds stijgen en het leven duurder wordt?
Zoals ook blijkt uit de beantwoording van vraag 4 en vraag 5, worden de budgetten voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking geïndexeerd. Hiermee zorgt de NCG ervoor dat bewoners geen eigen geld hoeven te investeren om een woning terug te krijgen die naar aard, omvang en gebruik vergelijkbaar is.
Deelt u de mening dat, wanneer er per huis een plan geweest zou zijn, de mensen die de keuze vlot maken al op zijn minst verder zouden zijn dan nu?
Indien u bedoelt dat er in situaties zoals in Tuikwerd per individueel huis in plaats van per constructief verbonden blok een versterkingsplan wordt gemaakt, deel ik die mening niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 beschreven, is het bij constructief verbonden woningen in de meeste gevallen niet mogelijk om woningen individueel te versterken. Ook een plan per huis zal daarom pas ten uitvoer kunnen worden gebracht nadat dit is afgestemd op het plan voor het hele blok. Daarvoor is het nodig dat alle eigenaren de tijd hebben gehad een weloverwogen beslissing te nemen.
Plannen van de NAM met oliewinning in Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de wens van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om de laatste olie uit het veld in Rotterdam, dat onder de Waalhaven ligt, tot 2050 te willen winnen?
De vraag die tijdens de beoordeling van de actualisatie van het winningsplan Rotterdam op tafel ligt, is of dit winningsplan voldoet aan de huidige wettelijke eisen om de winning van olie te mogen voortzetten. Hierbij weeg ik de gevolgen en risico’s voor de omgeving grondig af. Ik heb, zoals gebruikelijk is in dit soort procedures, advies gevraagd aan onder andere het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en de gemeenten Rotterdam en Barendrecht en ben tot een ontwerpinstemmingsbesluit gekomen. Ook zijn de omwonenden geïnformeerd en konden zij en andere belanghebbenden hun zienswijze geven op het ontwerpinstemmingsbesluit. Die zienswijzen neem ik mee in de definitieve besluitvorming.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de vergunningen zeer onwenselijk is?
Er is geen sprake van het aanpassen van de vergunde activiteiten. Er wordt niet meer olie per jaar geproduceerd dan onder de huidige instemming. Er worden geen nieuwe oliehoudende lagen aangeboord, geen nieuwe technieken toegepast en er worden geen nieuwe locaties aangelegd waarvandaan olie wordt gewonnen. In het winningsplan wordt een verwachting naar de toekomst gegeven tot en met 2050. Het winningsplan is geactualiseerd ten opzichte van het winningsplan uit 2003 naar aanleiding van de veranderde en meer gedetailleerde indieningsvereisten ten aanzien van de beschrijving van de mogelijke effecten van de winning die momenteel aan een winningsplan worden gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat een aantal Rotterdamse burgers niet wist dat er olie werd gewonnen. Mijn wettelijke rol is om bij de actualisatie van een winningsplan, deze te beoordelen op basis van de huidige juridische kaders. Een actualisatie van een winningsplan, de beoordeling ervan en de informatievoorziening die daarbij hoort, bieden de gelegenheid om de voorschriften verbonden aan de winning opnieuw te beoordelen en de omwonenden op de hoogte te brengen van de stand van zaken. De huidige wetgeving stelt mij in staat om een aantal beperkende voorschriften aan dit winningsplan te verbinden. Daarom heb ik in het ontwerpbesluit een beperking van de maximale druk in het oliereservoir voorgeschreven en stem ik niet in met technieken wanneer die tot scheurvorming in de afsluitende laag van het olieveld leiden. Deze voorschriften leiden er toe dat de veiligheid van de winning blijft gewaarborgd.
Wat kunt u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u hierover een informatiebijeenkomst heeft gepland? Zo ja, wanneer? Wilt u een verslag van deze avond delen met de Kamer?
Om omwonenden te informeren over een voorliggend winningsplan en het ontwerpbesluit van de instemming met dit winningsplan organiseer ik doorgaans een informatiebijeenkomst, waar omwonenden terecht kunnen met vragen en waar omwonenden zich kunnen laten informeren over verschillende onderwerpen waar omwonenden van een olie- of gaswinning vaak vragen over hebben.
Op 20 december 2021 was er een informatiebijeenkomst die vanwege de coronamaatregelen online werd gehouden. Medewerkers van mijn ministerie en de NAM waren aanwezig op deze informatiebijeenkomst om vragen te beantwoorden. De informatieavond werd georganiseerd tijdens de periode van ter inzagelegging van het ontwerpinstemmingsbesluit met een winningsplan.
Omwonenden waren per briefkaart uitgenodigd en konden bij inschrijving reeds vragen indienen die in de gegeven presentaties zoveel mogelijk beantwoord zijn. Er waren op het drukste moment 115 mensen ingelogd. Als verslag van de avond zijn de presentaties gedeeld en tevens beantwoord ik alle vragen die tijdens de bijeenkomst in de chat zijn gezet, schriftelijk.
De presentatie en de antwoorden op alle vragen zijn per e-mail aan alle mensen toegestuurd die zich hebben ingeschreven voor de informatiebijeenkomst en tevens gepubliceerd op www.mijnbouwvergunningen.nl/rotterdam.
Waarom wil de NAM bestaande vergunningen aanpassen, terwijl de velden in de verkoop staan? Wat is uw reactie daarop?
De NAM moest het winningsplan voor oliewinning actualiseren omdat de indieningsvereisten van een winningsplan zijn gewijzigd sinds de vorige versie uit 2003 en dan is het mijn taak om de aanvraag te beoordelen.
Ik ben er van op de hoogte dat de organisatie van de NAM wordt geherstructureerd. Dat vergunningen en instemmingsbesluiten op orde moeten zijn, staat daar los van.
Zijn er in de omgeving al gevolgen bekend van bodemdaling? Zo ja, welke? En welke acties zijn daar op ondernomen?
In de beginjaren van de oliewinning heeft er bodemdaling plaatsgevonden van enkele centimeters. Hiervan zijn geen gevolgen bekend. Door het opstarten van de waterinjectie eind jaren negentig houdt de NAM de druk in het olieveld op peil en daardoor is de verdere bodemdaling minimaal. De bodemdaling die vanaf nu nog verwacht wordt is dan ook minder dan 2 cm. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting. Hiervan worden geen gevolgen verwacht voor gebouwen en infrastructuur of de functionaliteit daarvan. De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) onderschrijft dit.
De NAM dient de bodemdaling te monitoren conform een vastgesteld meetplan. Het SodM ziet hierop toe.
Klopt het dat er aan de bewoners is verteld dat de oliewinning tot maximaal 2 centimeter bodemdaling zal leiden?
Ja, dat klopt, tijdens de informatiebijeenkomst en in het ontwerpinstemmingsbesluit is beschreven dat de nu nog verwachte bodemdaling maximaal 2 cm zal bedragen. Daarbij is aangegeven dat dit de maximale toekomstige bodemdaling betreft en bovenop de bodemdaling komt die reeds heeft plaatsgevonden. De totaal opgetreden bodemdaling door de oliewinning sinds 1984 zal in 2050 maximaal 7 cm zijn. Het SodM en TNO onderschrijven deze bodemdalingsverwachting.
Is er in Rotterdam ook sprake van afvalwaterinjectie, zoals in Schoonebeek? Wat gebeurt er in Rotterdam met het afvalwater?
In het olieveld Rotterdam verschilt de situatie van de injectie in Twente. In Rotterdam brengt de NAM het productiewater dat uit het olieveld mee omhoog komt terug in hetzelfde olieveld. De injectie vindt plaats ter ondersteuning van de oliewinning en om bodemdaling tegen te gaan. In Twente vindt injectie van water plaats, afkomstig van oliewinning op andere locaties. Daarvan is in Rotterdam geen sprake.
Daarnaast is de oliewinning in Schoonebeek productietechnisch gezien anders. De olie in de Rotterdam-velden is goed winbaar omdat deze aardolie vloeibaar is. Dat is met de aardolie in Schoonebeek niet het geval, die olie is niet tot weinig vloeibaar en moet vooraf met behulp van stoom vloeibaar gemaakt worden. Dit bemoeilijkt de injectie van water in hetzelfde olieveld.
Wanneer zijn de injectieputten in Rotterdam voor het laatst gecontroleerd? Door wie? Wat waren de uitkomsten?
Op 27 mei 2021 is SodM een inspectie uitgevoerd op de mijnbouwlocatie Rotterdam Meetstation in het kader van waterinjectie. Tijdens deze inspectie zijn verschillende onderwerpen gecontroleerd die betrekking hebben op de injectieputten. Daarbij heeft de NAM aan de inspecteurs van het SodM aangetoond dat zij de drukken van de ruimten tussen de putbuis en de wand van het boorgat van de waterinjectieputten meten en registreren. Tevens zijn door het SodM steekproefsgewijs de inspectierapportages van put RTD-9 opgevraagd en gecontroleerd. Uit deze rapportages werd duidelijk voor het SodM dat de NAM de deugdelijkheid van de beveiligingen aan periodieke tests onderwerpt. Tevens is door het SodM geconstateerd dat de injectiedrukken en de injectiedebieten voldoen aan de in de vergunning gestelde eisen.
Hoe staat deze winning in verhouding tot de klimaatplannen?
Het bereiken van de doelen van de klimaatplannen lukt alleen door de uitstoot van CO2 omlaag te brengen. Dit moeten wij doen door het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen en een zo snel mogelijke transitie naar duurzame energie. Dit gaat niet van dag op nacht. Op dit moment is de Nederlandse industrie en mobiliteit nog sterk afhankelijk van aardolie, of deze in Nederland of het buitenland wordt gewonnen. Hoewel de Nederlandse olieproductie gering is, leidt het importeren van olie tot meer CO2-uitstoot dan winning in eigen land. Zolang er nog olie wordt gebruikt is de winning in eigen land de optie waarmee de minste CO2-uitstoot wordt veroorzaakt.
In de beoordeling van vergunningen houd ik ook rekening met de klimaatdoelstellingen. Als de Nederlandse vraag naar olie afneemt, neem ik dit mee in mijn beoordeling of er nog grond is om de winning te continueren. Indien er geen sprake meer is van planmatig beheer van de ondergrond en kan ik de winning bekorten.
Het bericht dat vaste bewoners van Bungalowpark L’Air Pur in Baarle-Nassau hun vaste plek willen behouden. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Na jaren wonen op bungalowpark, willen bewoners vaste plek behouden: »Wij voorzien in alles»?1
Ja.
Klopt het dat 74 vaste bewoners van de gemeente te horen hebben gekregen weg te moeten uit hun eigen bungalow en een dwangsom hebben gekregen?
Er zijn lasten onder dwangsom opgelegd. De gemeente Baarle-Nassau herkent het genoemde getal van 74 bewoners niet. Er lopen op dit moment 3 lasten onder dwangsom.
Hoe rijmt het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s. over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op permanente bewoning van recreatieparken?2
Het is belangrijk om zoveel mogelijk te voorkomen dat kwetsbare mensen op straat komen te staan, wanneer gehandhaafd wordt op permanente bewoning. Ik vraag gemeenten daarmee rekening te houden, door ondersteuning te bieden bij het vinden van vervolghuisvesting.
De gemeente Baarle-Nassau geeft aan oog te hebben voor de positie van kwetsbare mensen op parken, en bij de handhaving rekening te houden met hun positie. Voor zover bekend hebben alle mensen die door handhaving hun recreatiewoning in de gemeente Baarle-Nassau moesten verlaten vervolghuisvesting gevonden.
Bent u bereid om, in teijden van een groot woningtekort, de gemeente Baarle-Nassau aan te spreken op het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op permanente bewoning van recreatieparken?
Ik heb met de gemeente gesproken. De oproep om de menselijke maat toe te passen was reeds bekend bij de gemeente.
Wat vindt u van het feit dat de vaste bewoners al 16 jaren in alle onzekerheid wonen op Bungalowpark L’Air Pur?
Permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Baarle-Nassau is in beginsel niet toegestaan. Hierover bestaat geen onduidelijkheid.
Deelt u de mening dat het herbestemmen van Bungalowpark L’Air Pur een goede oplossing is voor de onzekerheid van de vaste bewoners?
Het is aan de gemeente en provincie om deze afweging te maken. Zij hebben als bevoegd gezag het beste zicht op de wenselijkheid en mogelijkheid aangaande het al dan niet toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen.
Heeft de gemeente Baarle-Nassau al een verzoek gedaan om het aanjaagteam voor het herbestemmen van recreatieparken in te zetten om de mogelijkheden te bekijken? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken? Zo nee, bent u bereid de gemeente Baarle-Nassau te informeren over het aanjaagteam?
Ik heb de gemeente geïnformeerd over het expert- en aanjaagteam.
Bent u anders bereid het aanjaagteam uitzonderlijk op uw verzoek in te zetten om de mogelijkheden voor het herbestemmen van Bungalowpark L’Air Pur te bekijken en te rapporteren naar u en naar de Kamer?
Het is aan de gemeente om het team actief in te zetten. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Koerhuis over het heropenen van de regeling om permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan?3
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 15 december 20214 heb gemeld, doe ik momenteel nader onderzoek in het kader van de motie Bisschop (recreatiewoningen).5 Het onderzoek zal de neveneffecten van de wijzing van het Besluit omgevingsrecht en mogelijke oplossingsrichtingen in kaart brengen. Ik wacht met verzending van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (recreatiewoningen) aan de Afdeling advisering van de Raad van State tot ik uw Kamer heb kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Naar verwachting kan ik uw Kamer en de Eerste Kamer in het voorjaar van 2022 informeren. De Kamers hebben dan de mogelijkheid om zich uit te spreken over de conclusies van het gedane onderzoek. Daarna zal ik het ontwerpbesluit ter advisering aan de Raad van State sturen, conform de gebruikelijke procedure.
Deelt u de mening dat in aanloop naar het herbestemmen van een recreatiepark het toestaan van de permanente bewoning van recreatiewoningen een goede oplossing is voor de onzekerheid van de vaste bewoners?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u anders bereid het aanjaagteam uitzonderlijk op uw verzoek in te zetten om de mogelijkheden voor het toestaan van de permanente bewoning van bungalows op Bungalowpark L’Air Pur te bekijken en te rapporteren naar u en naar de Kamer?
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Ik treed niet in de bevoegdheid van decentrale overheden. Zij hebben het best zicht op mogelijkheden.
Knelpunten en drempels bij de boostercampagne |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Huisartsen Drenthe in noodkreet aan Minister «GGD slaat hulp af bij boosteren», «Verpleegkundigen: ik wil GGD Fryslân helpen met vaccineren maar ik mag niet», «Lange rijen bij prikposten, maar tientallen GGD-medewerkers voelen zich aan de kant gezet», «EU Commission head says booster shots should come within six months»», en tot slot het bericht van Nieuwsuur dat ongeveer de helft van de 60-plussers problemen heeft met het maken van een boosterafspraak volgens ouderenbond ANBO? Wat vindt u van deze berichten?1 2 3 4 5
Ja.
Bent u het eens dat, mede gelet op de Omikron-variant, alles op alles gezet moet worden voor een verdere versnelling van de boostercampagne en dat alle hulp daarbij nodig is? Zo nee, waarom niet?
De boostcampagne is vanaf begin december 2021 versneld: op 6 januari 2022 was het voor alle 18-plussers met een afgeronde basisserie mogelijk om drie maanden na hun laatste prik een afspraak te maken voor een boostvaccinatie. De GGD’en hebben hierbij hulp ontvangen van het Ministerie van Defensie, ziekenhuizen, huisartsen en andere zorgprofessionals.
Klopt het dat de GGD Drenthe de hulp van huisartsen, thuiszorgmedewerkers en apothekers moest afslaan vanwege landelijke regelgeving? Om welke regelgeving gaat het dan? Hoe kan dit verholpen c.q. opgelost worden?
Op veel plekken hebben onder andere huisartsen, thuiszorgmedewerkers en apothekers hun hulp aangeboden tijdens de boostcampagne en hebben zij de campagne ook daadwerkelijk ondersteund. Daarvoor ben ik iedereen die heeft meegewerkt zeer erkentelijk. Uitgangspunt tijdens de boostcampagne is geweest dat er snel, massaal en zorgvuldig geprikt moest worden. Hiervoor waren de GGD’en de meest geschikte uitvoerders en lag het prikken bij de huisarts of apotheek, minder voor de hand. Er is geen landelijke regelgeving die de inzet van deze professionals in de weg heeft gezeten. Wel was een belangrijk uitgangspunt van de boostcampagne dat alle vaccinaties goed geregistreerd moesten worden. Waar goede registratie geborgd kon worden, heeft een aantal GGD’en afspraken gemaakt om in huisartsenpraktijken te gaan vaccineren. De GGD’en hebben deze mogelijkheden afgewogen tegen de doelstelling om zo snel mogelijk, zoveel mogelijk mensen een boostvaccinatie aan te bieden.
In hoeverre worden huisartsen op dit moment ingeschakeld bij de boostercampagne?
Met huisartsen zijn door de GGD’en afspraken gemaakt over de samenwerking in de landelijke boostcampagne. Huisartsen hebben waar mogelijk volop meegeholpen met vaccineren tijdens deze campagne. Zij hebben meegeholpen met het vaccineren van niet-mobiele thuiswonenden en met vaccineren in instellingen zonder medische dienst. Daarnaast spelen huisartsen een belangrijke rol bij het aanspreken en informeren van 50-plussers die zich nog niet hebben laten vaccineren.
Klopt het dat er nog steeds problemen zijn met het verlengen van tijdelijke contracten van GGD-medewerkers en bij het omzetten naar vaste contracten? Hoe gaat u dit, in overleg met de GGD’en in het land, oplossen? Wat zijn nu nog de belemmeringen om de contracten van GGD-medewerkers te verlengen? Hoe gaat dit opgelost worden?
GGD-organisaties zijn als werkgever zelf verantwoordelijk voor het voeren van goed personeelsbeleid. Zij zijn ook primair zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij tijdelijke werknemers inzetten en behouden als deze belangrijk zijn voor de continuïteit van de organisatie en het uitvoeren van hun taken. Er zijn verschillende mogelijkheden om tijdelijke, inmiddels ervaren GGD-medewerkers te behouden. Afhankelijk van de gevraagde personeelsinzet en hoe vaak ze op grond daarvan tijdelijke contracten verlengd hebben, lopen GGD-organisaties voor een deel van hun tijdelijke personeel tegen het maximale aantal tijdelijke contracten aan. Om de continuïteit te waarborgen kan deze groep een vast contract worden aangeboden. Noodzakelijk personeel hoeft de GGD’en dus niet kwijt te raken. De kosten die hiermee gepaard gaan worden gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de problemen voor het maken van een afspraak voor ouderen oplossen, want is toch de meest kwetsbare groep voor een ernstig ziekteverloop?
Ik vind het vervelend als ouderen knelpunten hebben ervaren bij het maken van een afspraak voor een boostvaccinatie. Het RIVM evalueert de boostercampagne. De lessen uit deze campagne worden toegepast door het RIVM en uitvoeringspartners in de huidige campagne voor de herhaalprik.
Wanneer kan de capaciteit bij de telefonische afsprakenlijn opgevoerd zijn, zodat ouderen daar zonder lange wachtrijen terecht kunnen?
De callcenters van de GGD zijn tijdens de versnelling van de boostcampagne maximaal opgeschaald.
Wanneer kunnen de 70.000 mensen die nu pas een afspraak in januari 2022 hebben een sms verwachten voor het vervroegen van hun afspraak?
De groep 60-plussers met een afspraak na 9 januari 2022 waarnaar verwezen wordt, heeft in het weekend van 25 en 26 december via een sms-bericht een oproep ontvangen om hun afspraak te vervroegen. Ongeveer 25% van de geadresseerden heeft hierop gereageerd. Met hen is telefonisch contact geweest om hun afspraak te vervroegen.
Hoe voorkomt u dat mensen jonger dan zestig of zeventig jaar straks eerder een boosterprik hebben dan ouderen?
In de vaccinatiestraten is gecontroleerd of mensen op basis van hun leeftijd in aanmerking kwamen voor een boostvaccinatie. Het maken van afspraken was pas mogelijk voor mensen als hun geboortejaar aan de beurt was. Voor 60-plussers die een afspraak hadden in januari 2022 is aangeboden deze afspraak te vervroegen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9.
Hoe ziet de planning van de opschaling van de GGD voor de boostercampagne er de komende weken uit?
De GGD’en hebben zich in december en januari buitengewoon ingespannen om snel op te schalen. Op 6 januari 2022 was het voor alle 18-plussers met een afgeronde basisserie mogelijk om drie maanden na hun laatste prik een afspraak te maken voor een boostvaccinatie. Tot en met zondag 30 januari 2022 waren er meer dan 8,4 miljoen boostvaccinaties gezet. Per 3 april jl. was dit aantal opgelopen tot bijna 9,1 miljoen.
Hoe ziet de planning van de boostercampagne voor het zetten van prikken er in de periode tot eind januari 2022 uit, oftewel hoeveel prikken kunnen wanneer gezet worden?
Op 6 januari 2022 was het voor alle 18-plussers met een afgeronde basisserie mogelijk om drie maanden na hun laatste prik een afspraak te maken voor een boostvaccinatie.
Wanneer is het plan voor heel 2022 en 2023 voor eventueel noodzakelijke aanvullende boostercampagnes gereed? Hoe bereidt de GGD zich daarop voor?
Samen met het RIVM, GGD GHOR Nederland en andere betrokken partijen werkt het kabinet verschillende scenario’s en uitvoeringsplannen uit voor eventuele vervolgcampagnes in 2022 en 2023. De planning is dat in mei de scenario’s voor de rest van 2022 gereed zijn.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen naar aanleiding van de Europese top met betrekking tot de boostervaccins, mede naar aanleiding van de uitspraken van Von der Leyen? Wanneer kunnen de RNA-boosters eventueel aangepast zijn aan de Omikron-variant en worden geleverd? Welke afspraken om een wirwar te voorkomen zijn er op de Europese top gemaakt over de reisregels?
Moderna geeft aan te werken aan de ontwikkeling van een bivalent vaccin, gericht op de twee meest dominante varianten van het virus. Ook geven zij aan te werken aan een mogelijk gecombineerd vaccin tegen griep en SARS-CoV-2. BioNTech/Pfizer heeft hierover nog geen nadere informatie gegeven.
Binnen de Europese Unie heeft gedurende de pandemie coördinatie en afstemming plaatsgevonden op meerdere aspecten van de pandemiebestrijding. Zo is binnen de Europese Unie gewerkt aan een gecoördineerd reisbeleid en het Digitaal Corona Certificaat (DCC). Tegelijkertijd is het zo dat lidstaten verschillende eisen stellen aan het gebruik van dit certificaat voor binnenlandse voorzieningen. Dit vergt veel extra inzet en tijd van sectoren en van reizigers. Het kabinet zet daarom in op verbeterde coördinatie en versterkte samenwerking op dit gebied.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Door de termijn van één dag tussen de indiening van deze vragen en het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus is dit helaas niet gelukt. Op een aanzienlijk deel van deze vragen is mijn voorganger tijdens het debat van 21 december jl. reeds ingegaan.
Een kinderopvangbedrijf dat betaalde uren kinderopvang niet levert, maar ook niet compenseert |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat ouders al betaalde tegoeden of ruil- en inhaaluren dit jaar niet meer kunnen inzetten bij het betreffende kinderopvangbedrijf en er ook geen verlenging van de vervaldatum plaatsvindt, waardoor ouders hun geld kwijt zijn?1
Ik kan me voorstellen dat deze situatie zowel voor de ouders als voor de kinderopvangorganisatie vervelend is. In de verdere beantwoording van deze vragen ga ik in op de constructie aangaande het inzetten van ruil-of inhaaluren.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders voor tegoeden en ruil- en inhaaluren al betaald hebben, maar dat zij deze uren enkel op een ander moment inzetten?
Ik ben ervan op de hoogte dat sommige kinderopvangorganisaties een «ruildagenconstructie» als service aanbieden aan ouders. In algemene zin is het niet zo dat ouders recht hebben op het gebruik maken van zo’n service. Het is aan een kinderopvangorganisatie om zo’n service aan te bieden en aan ouders om akkoord te gaan met de voorwaarden hierbij.
Bent u ervan op de hoogte dat het kinderopvangbedrijf het niet doorgeeft aan de Belastingdienst indien ouders bepaalde dagen/uren niet hebben afgenomen en deze dagen/uren wel iedere maand bij ouders in rekening brengt, omdat zij die door de ruil-/inhaalconstructie op een ander moment kunnen inzetten?
In de memorie van toelichting van de voorloper van de Wet Kinderopvang waarin de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang werd geregeld2 is opgenomen dat het tussen de ouder en de aanbieder overeengekomen aantal uren kinderopvang, als basis wordt genomen voor de berekening van de overheidstegemoetkoming. Deze toepassing is nog steeds van kracht.
De dienst die de kinderopvangorganisatie moet leveren aan de ouder is het bieden van het vooraf overeengekomen aantal opvanguren op de afgesproken dag. Voor deze dienst brengt de kinderopvangorganisatie kosten in rekening bij de ouder waarvoor de ouder aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag.
De kinderopvangorganisatie biedt als service de mogelijkheid aan ouders om als het kind afwezig is na afmelding, bijvoorbeeld door ziekte of vakantie, de niet gebruikte opvangdagen op een later moment in te laten halen. Dit staat los van de kosten voor de aangeboden dienst en de bijbehorende aanspraak op kinderopvangtoeslag
Er is geen sprake van een niet geleverde dienst. De kinderopvangorganisatie heeft in de planning al op het kind gerekend en daarmee al kosten gemaakt op het moment dat een ouder het kind onverhoopt niet naar de kinderopvang kan brengen.
Bent u ervan op de hoogte dat het kinderopvangbedrijf door het laten vervallen van de al betaalde uren kinderopvang via ouders wel de aan hen uitgekeerde kinderopvangtoeslag ontvangt en daarmee dus belastinggeld opstrijkt voor niet geleverde diensten? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juridisch gezien toegestaan om voor niet-geleverde diensten wel kosten te rekenen op deze wijze, evenals het opstrijken van belastinggeld? Kunt u dit nader toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel geld strijkt dit kinderopvangbedrijf op aan zowel eigen bijdrage als kinderopvangtoeslag voor niet-geleverde diensten als gevolg van het laten vervallen van al betaalde tegoeden en ruil- en inhaaldagen?
Zoals in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 is omschreven is er geen sprake van een niet geleverde dienst.
Vindt u het wenselijk en eerlijk dat ouders geen enkele vorm van compensatie krijgen indien het kinderopvangbedrijf besluit dat deze al betaalde uren kinderopvang niet meer ingezet kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe omgegaan wordt met kinderopvanguren die niet hebben kunnen plaatsvinden is privaatrechtelijk vastgelegd tussen de ouder en de kinderopvangorganisatie in het contract dat ze voor de start van de opvang overeen zijn gekomen. Wanneer een ouder onverhoopt besluit geen gebruik te maken van de kinderopvang, kunnen ruil- en inhaaldagen een mooie uitkomst bieden waar ouders en kinderopvangorganisatie samen afspraken over maken. Het is aan de ouder om akkoord te gaan met de voorwaarden van de kinderopvangorganisatie. Het Ministerie van SZW heeft hier geen rol in.
Ouders hebben altijd de mogelijkheid om een klacht in te dienen als ze het niet eens zijn met een beleidswijziging (als dit een afwijking is van het contract) zoals in dit geval met betrekking tot ruildagen. In eerste instantie kan dit bij de kinderopvangorganisatie zelf. Als dat niet tot een bevredigende uitkomst leidt kan dit bij de Geschillencommissie Kinderopvang die vervolgens een bindend advies geeft.
Hierboven gaf ik al aan dat een kinderopvangorganisatie wel degelijk kosten maakt op het moment dat een ouder het kind plotseling niet kan brengen. Tevens opereert de sector op dit moment onder hoge druk vanwege de coronacrisis en de personeelskrapte in de kinderopvang. Ik kan er daarom begrip voor opbrengen dat het niet altijd lukt om de uren op een ander moment in te laten halen. Ik ga er vanuit dat kinderopvangorganisaties die deze afspraken met ouders hebben gemaakt, hun uiterste best doen deze na te komen. Voor de landelijke sluiting in verband met COVID-19 zijn ouders overigens wel gecompenseerd voor het betalen van de eigen bijdrage.
Hoeveel en welke andere aanbieders van kinderopvang laten ook al betaalde uren vervallen zonder enige vorm van compensatie aan ouders?
Ik heb geen zicht op hoeveel kinderopvangorganisaties deze extra service om te ruilen aanbieden.
Bent u zich ervan bewust dat ouders in onder andere Amsterdam geen keuze hebben om naar een ander kinderdagverblijf te gaan gezien de enorme vraag naar kinderopvang en deze constructie dus niet kunnen ontlopen, mochten zij dat willen?
Mijn beeld is dat veel ouders deze extra service waarderen. Ik kan me echter voorstellen dat het in sommige plaatsen en regio’s voor ouders niet altijd mogelijk is een andere kinderopvangorganisatie te vinden. Dit kan door sommige ouders als vervelend worden ervaren.
Kunt u per gemeente aangeven hoe hoog de wachtlijsten zijn voor kinderopvang en of er al kinderopvangbedrijven zijn die geen kinderen meer aannemen?
Er is geen data beschikbaar over de hoogte van wachtlijsten per gemeente. Wel is de volgende data beschikbaar:
Het is bekend dat in een aantal gevallen kinderopvangorganisaties hebben besloten tot een opnamestop. Zij hebben vanwege openstaande vacatures door het personeelstekort geen ruimte beschikbaar om nieuwe kinderen aan te nemen. Er is geen data beschikbaar over hoe vaak dit landelijk of per gemeente voorkomt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het betreffende kinderopvangbedrijf om alsnog te komen tot een oplossing voor compensatie van al betaalde uren kinderopvang die vervallen?
Hoe omgegaan wordt met kinderopvanguren die niet hebben kunnen plaatsvinden is privaatrechtelijk vastgelegd tussen de ouder en de kinderopvangorganisatie in het contract dat ze voor de start van de opvang overeen zijn gekomen. Het Ministerie van SZW heeft hier geen rol in.
Medicinale cannabis en ontoereikend beleid op maatschappelijk behoefte |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
|
|
|
Herkent u ook dat verschillende soorten hennep diverse gezondheidseffecten en gezondheidswinst kan opleveren voor patiënten die kampen met ernstige ziekteverschijnselen?
Medicinale cannabis, waaronder cannabisolie, kan werkzaam zijn bij verschillende gezondheidsklachten en aandoeningen1, 2.
Bent u ermee bekend dat ziekteverschijnselen als misselijkheid en braken alleen met bepaalde soorten cannabis kan worden beperkt en deze variëteiten niet door Bedocran in opdracht van Bureau voor Medicinale Cannabis (BMC) worden geproduceerd?1
Het komt helaas voor dat patiënten met specifieke ziekteverschijnselen niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel. Het is belangrijk om dit te bespreken met de behandelaar. Als het, zoals in het geval waaraan wordt gerefereerd in deze vraag, gaat om medicinale cannabis, kan hierover tevens contact worden opgenomen met het BMC. Dit is ook door mijn voorganger aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over medicinale cannabis4. Op grond van dergelijke signalen heeft BMC de afgelopen jaren het aantal beschikbare cannabis variëteiten uitgebreid van twee naar vijf. Verder verwacht BMC met de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers toekomstig het aantal variëteiten verder uit te kunnen breiden.
Daarnaast zal uit meer wetenschappelijk onderzoek moeten blijken welke variëteiten cannabis voor welke symptomen werkzaam zijn. In opdracht van VWS lopen bij ZonMw op dit moment twee onderzoeksprogramma’s om verder wetenschappelijk onderzoek te faciliteren. Eén van deze programma’s heeft in 2020 geleid tot subsidiering van onderzoek van het LUMC in samenwerking met het CHDR (Centre for Humand Drug Research) naar de meerwaarde van medicinale cannabis in de behandeling van (neuropathische) pijn5.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe, het BMC voorziet in de behoeften van patiënten met ernstige ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
BMC draagt op meerdere vlakken bij aan het voorzien in de behoeften van patiënten met uiteenlopende, waaronder ernstige, ziekteverschijnselen die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis. Het bureau zorgt ervoor dat medicinale cannabis beschikbaar is via apotheken en faciliteert wetenschappelijk onderzoek naar de geneeskundige toepassing van cannabis. Ook voorziet het BMC patiënten en professionals, zowel proactief als op verzoek, van informatie over medicinale cannabis. Daarnaast is het BMC altijd bereid om het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen over de behoeften ten aanzien van het aanbod zoals dat nu beschikbaar is via apotheken.
Bent u het ermee eens dat andere producenten van cannabis voor medische doeleinden wel in deze variëteiten en behoeften kunnen voorzien, mits een ontheffing wordt verleend?
Ik kan niet uitsluiten dat cannabis variëteiten van andere telers een andere werking hebben dan de momenteel beschikbare medicinale cannabis. Teelt van medicinale cannabis voor verstrekking via apotheken gebeurt uitsluitend in opdracht van BMC. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik de momenteel lopende Europese aanbesteding van twee telers genoemd. Verwachting is dat met twee telers het aantal beschikbare variëteiten uitgebreid kan worden.
Kunt u aangeven of u bereid bent ontheffing te verlenen voor andere producenten van medicinale cannabis? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom slechts één op de veertien mensen die cannabis voor medische doeleinden gebruiken, cannabis aanschaft via de apotheker of arts?2
Het Trimbos Instituut heeft mij laten weten dat het een onderzoek gaat doen om meer inzicht te krijgen in de behoefte van patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Bent u het eens dat informatie, voorlichting en beleid omtrent medicinale cannabis ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?
Naast de inzet van het BMC om medicinale cannabis beschikbaar te maken voor patiënten en voor onderzoek naar de werking ervan, is de afgelopen 20 jaar ook ingezet op het geven van voorlichting en het verstrekken van informatie over medicinale cannabis. Een mooi en actueel voorbeeld is de gezamenlijke ontwikkeling van een kijksluiter door het BMC en het Instituut Medicinale Cannabis.
Omdat de belangstelling voor medicinale cannabis de afgelopen jaren sterk is toegenomen, zowel nationaal als internationaal, wordt momenteel samen met het BMC gewerkt aan toekomstbestendig beleid op dit terrein. In de door Berenschot uitgevoerde evaluatie van het medicinale cannabisbeleid zijn hiervoor enkele aanbevelingen gedaan7. Uw Kamer wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de vervolgstappen naar aanleiding van deze evaluatie.
Bent u het eens dat gebrek aan informatie, voorlichting en beleid omtrent het gebruik van cannabis met medische doeleinden gevaarlijk kan zijn voor patiënten? Zo nee, waarom niet?
Juiste en volledige informatieverstrekking en voorlichting is cruciaal voor elk geneesmiddel, ook voor medicinale cannabis. Omdat medicinale cannabis alleen op recept verkrijgbaar is bij de apotheek, kan hierin worden voorzien door de behandelend arts en de apotheek. Het is daarom belangrijk dat patiënten die cannabis voor medicinale doeleinden willen gebruiken, dit eerst bespreken met hun (huis)arts.
Kunt u aangeven waarom er verschillend beleid is tussen gemeenten met betrekking tot de thuiskweek voor eigen gebruik van cannabis met medische doeleinden?
Thuisteelt is niet toegestaan. Ongeacht of men cannabis teelt voor recreatief gebruik of voor medicinale doeleinden is het telen van cannabis bij wet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De prioriteit die aan handhaving wordt gegeven is aan het lokale gezag. Dit betekent dat er verschil kan bestaan in hoe gemeenten hiermee omgaan.
Zo is bijvoorbeeld in de gemeente Tilburg door de lokale driehoek besloten dat onder strikte voorwaarden afgezien kan worden van handhaving bij thuisteelt van vijf planten of minder. Het is aan de burgemeester van Tilburg om beleid op te stellen voor de inzet van zijn bestuurlijk instrumentarium en daarbij alle belangen af te wegen. En het is aan de lokale driehoek om te bepalen waar handhavingscapaciteit op wordt ingezet.
Bent u bekend met de gevaren die dreigen voor patiënten die zelf cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik, denk aan uithuisplaatsing (van kinderen)?
Ja. Dat thuisteelt van cannabis verboden is, heeft een goede reden. Voor de teler en de buurt waarin wordt geteeld bestaat het potentiële gevaar voor onder andere brand, wateroverlast, grondwaterverontreiniging, stankoverlast, diefstal van stroom en schade aan woningen. Daarom kan er ook strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en civielrechtelijk worden opgetreden tegen thuistelers door respectievelijk het OM, een burgemeester en verhuurders.
In het verlengde van mijn antwoord op vraag 8, wil ik hier nog graag aan toevoegen dat ook gezondheidsrisico’s gepaard kunnen gaan met het gebruik van niet-medicinale cannabis voor medicinaal gebruik. Thuis geteelde of in de coffeeshop gekochte cannabis heeft over het algemeen geen gestandaardiseerde en geanalyseerde kwaliteit. Dat betekent dat inhoudsstoffen per plan en per oogst verschillen en daardoor niet gedoseerd kunnen worden, zoals het geval is bij een geneesmiddel. Daar komt bij dat veelal gebruik wordt gemaakt van schadelijke stoffen, zoals pesticides. Ook wordt thuis geteelde of in de coffeeshop geteelde cannabis niet gecontroleerd op schimmels.
Kunt u reflecteren op de proportionaliteit van dergelijke gevaren voor patiënten die cannabis kweken voor medische doeleinden voor individueel gebruik?
Het telen van cannabis, ongeacht met welk doel dit wordt gedaan, is verboden in Nederland. Het OM kan ertoe besluiten over te gaan tot strafrechtelijke vervolging, hoewel de prioriteit voor het OM ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt (zie art 3.2.1. Aanwijzing Opiumwet). Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Daarnaast heeft de burgemeester op basis van artikel 13b Opiumwet de bevoegdheid maatregelen te treffen wanneer er in woningen of lokalen of op een daarbij behorend erf drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. Met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kan burgemeester een waarschuwing geven, een last onder dwangsom opleggen of een pand of bijbehorend erf sluiten met toepassing van bestuursdwang. Ten slotte kan een verhuurder pogen om het huurcontract te beëindigen via het civielrecht of door buitengerechtelijke ontbinding. Laatstgenoemde is alleen bij bepaalde omstandigheden mogelijk.
Kunt u aangeven of u bereid bent patiënten die baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis individuele ontheffing te verlenen voor het kweken voor eigen gebruik? Zo nee, waarom niet?
Aan ontheffing verlening voor de teelt van medicinale cannabis zijn strikte voorwaarden verbonden. Iedereen die in aanmerking wil komen voor een opiumwetontheffing zal aan deze voorwaarden moeten voldoen. Aan deze voorwaarden kan niet worden voldaan in het geval van thuisteelt voor medicinaal gebruik.
De resultaten van de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld?1
Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige Ministers van VWS en voor Medische Zorg en Sport deze pilot ingericht en tegelijkertijd dit onderzoek laten uitvoeren om te achterhalen of het eigen risico door slachtoffers ook werkelijk als drempel ervaren wordt bij het zoeken van hulp. Het onderzoeksrapport is op 16 december 2021 bij de voortgangsrapportage Geweld Hoort Nergens Thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 252) aan uw Kamer toegezonden. De bevindingen uit het rapport worden begin 2022 besproken met relevante stakeholders, zoals de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld en Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een inhoudelijke beleidsreactie ten aanzien van het vervolg wordt in het voorjaar van 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Erkent u dat het voor slachtoffers van seksueel geweld nu vaak als zeer oneerlijk voelt als ze het eigen risico moeten betalen bij behandeling van hun trauma en zelfs kan voelen als een vorm van secundaire victimisatie, terwijl een vergoeding van de zorg juist kan voelen als een stukje erkenning en daarmee kan bijdragen aan het herstel van het slachtoffer?
In het onderzoekrapport is te lezen dat slachtoffers zich er vaak niet van bewust zijn dat er kosten zijn verbonden aan hulp, maar dat het vergoeden van het eigen risico gedurende de pilot inderdaad als een vorm van erkenning voelt.
Waarom is er in de pilot voor gekozen om een onderscheid te maken tussen slachtoffers die binnen zeven dagen om hulp vragen en slachtoffers die na zeven dagen om hulp vragen? Vindt u dit, gegeven het feit dat veel slachtoffers pas na die eerste zeven dagen hulp zoeken, een wenselijk onderscheid voor eventuele toekomstige regelgeving? Zo ja, waarom?
De CSG’s zijn opgericht om slachtoffers in de acute fase snel de juiste hulp te kunnen bieden, ook met het oog op opsporing. Daarom is voor deze pilot aangesloten bij slachtoffers in de acute fase. Dit zijn slachtoffers die de eerste zeven dagen nadat het seksueel geweld heeft plaatsgevonden hulp zoeken.
Wat voorkomen moet worden is dat slachtoffers van seksueel geweld die acute zorg nodig hebben geen hulp zoeken omdat zij het eigen risico als een financiële drempel ervaren. Door tijdige medische, psychische en forensische hulp in de eerste dagen na het geweld, kunnen een hoop ongewenste gevolgen voor slachtoffers op langere termijn worden voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behandelingen gericht op ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare ziekten. Een snelle start van een psychische behandeling voorkomt mogelijk psychische schade in de toekomst. Daarnaast geldt voor de acute categorie slachtoffers ook een opsporingsbelang. Sporenonderzoek kan worden verricht als het feit maximaal zeven dagen geleden is voorgevallen. De kans om daders op te sporen en te vervolgen wordt door snel handelen dus vergroot. Dat is ook van belang voor het herstel van het slachtoffer.
De resultaten van het onderzoek zullen wij goed wegen en bespreken met het veld en daarbij zullen we ook de afbakening van de doelgroep betrekken.
Bent u bereid zo snel als mogelijk het eigen risico te schrappen voor slachtoffers van seksueel geweld als zij hulp zoeken, ongeacht het moment waarop zij hulp zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvangt u nog een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport, nadat het is besproken met betrokken partijen. In die reactie zal worden ingegaan op het vervolg, ook ten aanzien van het eigen risico voor deze slachtoffers.
Wat gaat u doen om overige drempels, die slachtoffers ervaren, om hulp te zoeken weg te nemen?
Om slachtoffers van seksueel geweld te stimuleren om zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken is in de afgelopen drie jaar de campagne www.watkanmijhelpen.nl uitgevoerd. Door middel van een website en activiteiten met name op social media is geprobeerd om steeds meer slachtoffers de stap te laten nemen om zich te melden voor hulp, onder andere via de Centra Seksueel Geweld (CSG). Daarnaast start er in 2022 een onderzoek naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar hulp.2 Het onderzoek naar de pilot eigen risico laat ook zien dat er verschillende samenhangende of versterkende redenen zijn om geen hulp te zoeken zoals bijvoorbeeld schuld, schaamte, angst voor victim blaming en bedreiging door de dader. Op basis van de resultaten wordt het gesprek aangegaan met de betrokken ketenpartners over de vraag of en op welke wijze de organisatie van laagdrempelige hulp- en meldpunten voor slachtoffers van seksueel geweld gewijzigd dient te worden, zodat deze beter aansluit op de behoeften van de slachtoffers.
Het bericht ‘Wat 61 positieve PCR-testen op Schiphol ons kunnen leren’. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Wat 61 positieve PCR-testen op Schiphol ons kunnen leren»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe verklaart u het hoge aantal bij aankomst op Schiphol positief geteste passagiers (10 procent) op de twee vluchten van 26 november jl. uit Kaapstad en Johannesburg?
Hier zijn verschillende redenen voor te geven, onder andere:
Klopt het dat de gevaccineerde passagiers voorafgaand aan de vlucht van 26 november jl. niet getest hoefden te worden en de ongevaccineerden wel? Zo ja, kunnen we dit dan aanduiden als een 3G-setting? Zo nee, waarom niet?
Reizigers die zijn gevaccineerd, of hersteld en in het bezit waren van een DCC herstelbewijs, waren op 26 november inderdaad uitgezonderd van de testverplichting. De eisen die gesteld worden bij inreizen hebben overeenkomsten met het 3G beleid.
Klopt het dat 90 procent van de passagiers die bij aankomst positief getest werden gevaccineerd waren? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Ja, dat klopt, 97% van de positief geteste passagiers van beide vluchten was immuun (volledig gevaccineerd of hersteld), daarvan was 93% volledig gevaccineerd. Ten tijde van de betreffende vluchten volstond een vaccinatie- of herstelbewijs voor toegang tot vlucht. Deze passagiers hoefden niet getest te worden voor vertrek uit Zuid-Afrika. Inmiddels is duidelijk dat de primaire vaccinatie beperkte bescherming biedt tegen de omikronvariant. Zie voor verdere verklaringen de antwoorden bij vraag 2 en vraag 10.
Welk deel van de passagiers uit Kaapstad en welk deel van de passagiers uit Johannesburg waren gevaccineerd?
Van de positief geteste passagiers op de vlucht uit Kaapstad (KL598) was 97,6% immuun (volledig gevaccineerd of hersteld), daarvan was 90.5% volledig gevaccineerd. Van de positief geteste passagiers op de vlucht uit Johannesburg (KL592) was 95% immuun, daarvan was 89.5% volledig gevaccineerd.
Van de negatief geteste passagiers is niet bekend of zij gevaccineerd waren. Deze gegevens zijn niet opgevraagd, omdat ook voor deze passagiers een quarantaineplicht geldt.
Kunt u per vlucht het aandeel positief geteste personen aangeven en het aandeel omikron dat is vastgesteld?
In totaal is er bij 19 van de 61 personen de omikronvariant vastgesteld. Dit is het totaal, niet alleen van de afnames op 26 november, maar ook van vervolgafnames, op o.a. 29 november en 1 december.
Is bekend bij welke van de positief geteste personen de omikron-variant werd aangetroffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen zij, indien gewenst, deze informatie krijgen?
Ja, dit is bekend, zie ook antwoord op vraag 6. De passagiers bij wie de omikronvariant is aangetroffen, zijn daarvan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat door technische oorzaken niet alle positieve samples gesequenced konden worden? Kunnen deze technische oorzaken worden opgelost in het belang van onderzoeken naar deze twee vluchten? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt.
Nee, bij een deel van de personen was de viral load (het aantal virusdeeltjes per ml monster) te laag om sequencing te kunnen uitvoeren. Om een goede sequentie te bepalen is voldoende viraal RNA nodig. Alleen monsters met voldoende RNA kunnen gebruikt worden voor sequentie analyse, monsters met een lage hoeveelheid RNA geven geen resultaten in deze analyse. Dit wordt door alle laboratoria die Sars-Cov-2 sequenties uitvoeren binnen het Nederlandse netwerk, SeqNeth-Sars2, onderschreven.
Kunt u aangeven welk deel van de 61 positieve samples wel gesequenced konden worden? Kunt u dat gaarne aangeven per vlucht?
5 (4 Omikron en 1 Delta) van de 21 van de vlucht vanuit Johannesburg (KL592) en 11 (10 Omikron en 1 Delta) van de 40 van vlucht vanuit Kaapstad (KL598) konden met succes gesequenced worden.
Klopt het dat de inkomende vliegpassagiers die in week 49 vanuit Zuid-Afrika aankwamen allemaal voor vertrek een negatieve PCR-test hebben overlegd en bij aankomst in Nederland 14 procent van hen positief testte? Zo ja, kunnen we dit aanduiden als een 1G-setting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reactie op dit forse percentage positieve tests?
Van de arriverende reizigers uit Zuid-Afrika blijkt inderdaad een aanzienlijk deel positief. In week 49 was Zuid-Afrika aangemerkt als zeer hoogrisicogebied met een zorgwekkende virusvariant. Dat betekent dat deze reizigers een NAAT(PCR)-test moeten doen, maximaal 24 uur voor vertrek, of een NAAT(PCR)-test maximaal 48 uur voor vertrek plus een antigeentest, maximaal 24 uur voor vertrek. Daarnaast is het geen volledige 1G-setting, omdat de testverplichting voor vertrek alleen voor personen van 12 jaar en ouder geldt. Verder dient meegenomen te worden dat deze tests in het buitenland zijn afgenomen en dus niet te zeggen is of de testafnames en laboratoriumbepalingen kwalitatief aan Nederlandse standaarden voldoen. Het percentage dat in week 49 positief testte is inderdaad 13% (in week 49 (van 6 t/m 12 december 2021) zijn 432 van de 1010 (43%) van de passagiers met eindbestemming Schiphol getest en 56 van de 432 (13%) testten positief).
Verschillende zaken kunnen een rol spelen bij het percentage van 14,4%:
Hoe kan, als de incidentie in Zuid-Afrika op dat moment niet hoger was dan in Nederland (maximaal 2 procent), die van aankomende reizigers 9 procent en 14 procent zijn, terwijl er eerst een 3G-setting was en daarna een 1G-setting?
Zie voor het antwoord op deze vraag de antwoorden op de vragen 2, 3 en 10.
Met welke maximale CT-waarde worden de PCR-testen bij de GGD-Kennemerland gedaan?
Testmonsters, die worden afgenomen door GGD Kennemerland, gaan voor analyse naar het Streeklaboratorium in Haarlem. Daar wordt een Panthertest uitgevoerd. Dit is wel een NAAT test (nucleic acid amplification test), maar geen PCR-test. Er is dan ook geen uitslag in CT-waarden, maar in RLU waarden (Relative Light Units). De meting is een kwalitatieve en geen kwantitatieve meting, hoewel je hierbinnen nog wel de kwalificatie laag en hoog hebt. Er is bij de Panthertest dus geen relatie tussen viral load en RLU zoals tussen viral load en CT-waarde. Zie voor verdere aanvulling het antwoord op vraag 17.
Is er vanuit het RIVM of GGD extra onderzoek gedaan bij GGD-Kennemerland naar aanleiding van die hele hoge aantallen positief getesten? Zo ja, wat voor onderzoeken en wanneer kunnen we de uitkomsten verwachten?
Ja, door beide partijen. De resultaten van het onderzoek worden spoedig verwacht en zullen worden gepubliceerd in de internationale medisch wetenschappelijke literatuur.
Hoe verklaart u dat, na de positieve PCR-testen op 26 november van 26 van de 48 positief geteste passagiers al op 1 december negatief testten, terwijl het bekend is dat nog weken na een positieve PCR-test nogal wat mensen positief testen?
Op de monsters van GGD Kennemerland heeft Streeklaboratorium Haarlem geen PCR-tests verricht maar Panthertests. Er is niet bij alle 61 personen een vervolgtest verricht. Op 29 november waren van de 44 vervolgtests er 25 negatief. Van deze 25 personen is bij 15 personen op 1 december opnieuw een vervolgtest gedaan, hierbij waren er 3 positief, waarvan 1 omikron.
Er zijn verschillende verklaringen mogelijk.
Waarom wordt bij het bron- en contactonderzoek (BCO) van de GGD gemeld dat de test nog vier weken lang positief zal zijn? Wat is de verklaring hiervoor?
De reden dat dit gemeld wordt bij het BCO is dat mensen weten dat het aanhouden van de positieve test niet betekent, dat zij langer in isolatie hoeven te blijven dan de GGD bij hen heeft aangegeven. Na het volbrengen van de aangegeven isolatieduur wordt aangenomen, dat zij niet meer besmettelijk zijn, ook al zou een vervolg PCR test binnen enkele weken nog positief zijn.
Het kan dus zeker vermeld worden dat deze mogelijkheid bestaat. Maar het is niet altijd zo en het hangt ook af van het type test dat je doet. Een antigeentest blijft bijvoorbeeld niet lang positief, terwijl een moleculaire test lang(er) positief kan blijven.
Er zijn verschillende redenen voor het lang positief blijven van een PCR-test.
Zou het kunnen zijn dat er fouten zijn gemaakt bij de GGD-Kennemerland?
Er wordt zo zorgvuldig mogelijk gewerkt, maar het is altijd mogelijk dat er fouten worden gemaakt. Fouten bij GGD Kennemerland leiden echter niet tot een hoger positief testpercentage. Een lager percentage kan in theorie wel, bijvoorbeeld als we de test niet goed zouden afnemen.
Is de CT-waarde misschien te hoog afgesteld? Zo nee, waarom niet?
Niet alle testen in Nederland werken met Ct waardes. Ook de test bij de GGD Kennemerland werkt niet op basis van een Ct waarde.
Om de kwaliteit van de SARS-CoV-2 diagnostiek in Nederland te onderzoeken verzorgt het RIVM kwaliteitsrondzendingen. Hiermee wordt gecontroleerd of de technieken die laboratoria gebruiken goed functioneren. In de laatste ronde van mei 2021 deden daar 77 laboratoria aan mee. Daarbij werd gebruik gemaakt van sets met 10 verschillende klaargemaakte monsters. In deze monsters zat soms (door hitte gedood) SARS-CoV-2 virus in verschillende hoeveelheden, soms andere luchtwegvirussen of hun erfelijk materiaal. De laboratoria die meededen aan het onderzoek is gevraagd om deze monsters met hun eigen methoden (workflows) te onderzoeken op de aanwezigheid van SARS-CoV-2. In totaal gebruikten de laboratoria samen 201 verschillende methoden (workflows) om SARS-CoV-2 op te sporen. Ondanks al deze verschillende manieren vinden veruit de meeste laboratoria met het merendeel van de methoden inderdaad het erfelijk materiaal van het virus in de monsters waarvan de onderzoekers dit ook verwachtten. Een aantal gebruikte methoden functioneert iets minder. Zij haalden de hoogst mogelijke score net niet. Vaak komt dit omdat deze methoden de allerlaagste concentratie SARS-CoV-2 in een monster net niet kunnen aantonen.
Er gelden hoge eisen voor de laboratoria en de methoden (vastgelegd in SOPs) die zij gebruiken. Laboratoria zijn gehouden aan strenge kwaliteitseisen en de Raad voor Accreditatie controleert of de laboratoria aan de gestelde eisen voldoen. Het RIVM biedt de laboratoria voortdurend ondersteuning. Door het geven van advies en door het beschikbaar stellen van monsters om met alle gebruikte methoden ook de allerhoogste standaard te kunnen halen.
De resultaten van het onderzoek zijn openbaar. Ook deelt het RIVM ze met de WHO en het ECDC European Centre for Disease Prevention and Control. Andere landen doen ook dit soort onderzoeken en delen ook hun resultaten. Zo leren we van elkaar en maken we hele goede diagnostiek mogelijk.
Heeft de GGD-Kennemerland of het RIVM contact opgenomen met de instantie die in Zuid-Afrika PCR-testen afnamen?
Op het moment van vertrek van deze vluchten op 26 november was er geen testverplichting voor alle reizigers uit Zuid-Afrika. Daarnaast betreft het niet één instantie die de PCR-testen afneemt in Zuid-Afrika. Bij navraag bij reizigers door entryscreeners bleek dat die reizigers die zich vooraf hadden laten testen, zich bij veel verschillende instanties hadden laten testen.
Welke maximale CT-waarde werd gehanteerd voor de tests die in Zuid-Afrika werden afgenomen?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 18. RIVM heeft geen informatie over de testen die uitgevoerd worden in Zuid-Afrika.
Kan er een verdeling gegeven worden van de uitslagen van de testen van 26 november jl. en naar CT-waarde en symptomen? Kan per passagier de CT-waarde op vrijdag worden geanonimiseerd en die van de hertesten kort daarna?
Zie voor een antwoord op deze vraag het antwoord bij vraag 17.
Deelt u de mening dat deze uitslagen aantonen dat het coronatoegangsbewijs niet werkt, niet bij een 3G-setting, niet bij een 2G-setting en blijkbaar ook niet met 1G-setting? Zo nee, waarom niet?
Deze testen zijn niet gedaan ten behoeve van het coronatoegangsbewijs en geven hier dus ook geen informatie over.
In mijn brief aan uw Kamer over de stand van zaken COVID-19 van 14 december2, heb ik gemeld dat de TU Delft nieuw onderzoek verricht naar de effectiviteit van het CTB. Het rapport is inmiddels met uw Kamer gedeeld.
Kunt u de hypothese in het artikel bevestigen dat wanneer iemand met de PCR-test slechts virusdeeltjes heeft ingeademd, maar niet geïnfecteerd was, zo ongemerkt kan worden aangemerkt als iemand die de corona-infectie heeft doorgemaakt bij PCR-testen met te hoge CT-waardes en dan veel later bij een echte infectie onterecht gezien kan worden als iemand met een herinfectie? Zo nee, waarom niet?
Nee, de genoemde hypothese is naar weten van het RIVM nog nooit bevestigd met onderzoeksresultaten en hiernaar heeft de GGD Kennemerland geen onderzoek gedaan. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 17.
Wat is uw reactive op het artikel: «Your Coronavirus Test is positive. Maybe it shouldn’t be» dat in augustus 2020 in de The New York Times stond?2
Ik vind het niet aan mij een algemene reacties te geven op nieuwsartikelen. Daarnaast is de kans groot dat het niet (volledig) toepasbaar is op de huidige situatie met de Omikron-variant, omdat het artikel gepubliceerd is in augustus 2020.
Wat is uw reactie op de conclusie in dat artikel dat PCR-testen met CT-waardes boven de 35 geen waarde hebben, omdat dan de positieve test gebaseerd is op te weinig virusdeeltjes en de betrokkenen anderen dan niet (meer) kunnen besmetten?
GGD Kennemerland geeft aan deze conclusie niet te onderschrijven. Omdat op dat moment diegene wellicht niet besmettelijk is, maar als de persoon zich aan het begin van de infectie bevindt, kan het een paar uur later al heel anders zijn. Zie voor een verdere toelichting het antwoord bij vraag 17.
Klopt het dat in Nederland eind vorig jaar de CT-waarde juist verhoogd is naar een niveau tussen de 40 en 45? Waarom is dat zo? Zou het niet verstandig zijn om de bovengrens op 35 te zetten in plaats van 40 à 45? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 17.
Is het niet juist zinvol de CT-waarde te melden, omdat die waarde een voorspeller kan zijn voor het verloop van de ziekte?
GGD Kennemerland geeft aan dat het voor professionals nuttig kan zijn, je weet echter niet of iemand zich in het stijgende of dalende been van de infectie bevindt. Er is een vervolgafname met een test bij hetzelfde laboratorium nodig om een conclusie te kunnen trekken. CT-waardes van verschillende laboratoria kun je niet zomaar met elkaar vergelijken. Voor een verdere toelichting hierop zie het antwoord op vraag 17.
Kunt u bevorderen dat we in Nederland ook de CT-waarde verstrekken na het vaststellen van een positieve PCR-test? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 17.
Vaccinatieschade, het voorzorgsbeginsel en informed consent |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van Pfizer, bevattende een cumulatieve analyse van gemelde bijwerkingen van het covid-19-vaccin van Pfizer na autorisatie daarvan, ontvangen tot en met 28 februari 2021?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat blijkens dat rapport tussen 1 december 2020 en 28 februari 2021 door Pfizer 158.893 gevallen zijn bevestigd van gemelde bijwerkingen na vaccinatie met het covid-19-vaccin van Pfizer, waarvan 1.223 gevallen van bijwerkingen die een fatale afloop kenden?2
De cijfers waar u naar verwijst betreffen het aantal meldingen dat is gedaan. Dit is niet het aantal mensen dat door COVID-19 vaccinatie is komen te overlijden. Overlijden na vaccinatie wil niet zeggen dat het overlijden is veroorzaakt door de vaccinatie. Deze gegevens kunnen dus ook niet op deze manier geduid worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat in drie maanden tijd 1.223 personen zijn overleden na een fatale bijwerking van één van de vier in Nederland toegelaten covid-19-vaccins?
De stelling die u aanneemt is, zoals in antwoord 2 beschreven, onjuist. Overigens waren er in de periode die u in uw vragen omschrijft slechts drie COVID-19-vaccins tot de markt toegelaten.
Bent u ermee bekend dat volgens EudraVigilance, het bijwerkingenmonitoringssysteem van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), er ten aanzien van de vier in Nederland toegelaten covid-19-vaccins voor de EU-landen gezamenlijk tot en met 20 november 2021 melding is gemaakt van 31.014 overlijdens en 2.890.600 bijwerkingen (AE’s) – waarvan 1.355.192 «ernstig» (SAE’s) – (kort) na vaccinatie?3
De cijfers waar u naar verwijst betreffen wederom het aantal meldingen dat is gedaan. Dit is niet het aantal mensen dat door COVID-19 vaccinatie is komen te overlijden. Overlijden na vaccinatie wil niet zeggen dat het overlijden is veroorzaakt door de vaccinatie. Deze gegevens kunnen dus ook niet op deze manier geduid worden.
Hoe beoordeelt u het feit er 31.014 overlijdens en 2.890.600 bijwerkingen – waarvan 1.355.192 ernstig – zijn gemeld ten aanzien van de vier covid-19-vaccins die in Nederland zijn toegelaten?
De cijfers waar u naar verwijst zijn het aantal meldingen dat is gedaan. Dit is niet het aantal mensen dat door COVID-19 vaccinatie is komen te overlijden. Overlijden na vaccinatie wil niet zeggen dat het overlijden is veroorzaakt door de vaccinatie. Deze gegevens kunnen dus ook niet op deze manier geduid worden.
Bent u bekend met de Mededeling van de Europese Commissie (EC) over het voorzorgsbeginsel (precautionary principle)?4
Ja.
Bent u ermee bekend dat de EC in deze Mededeling heeft medegedeeld dat zij zich bij haar risicoanalyse zal laten leiden door het voorzorgsbeginsel in gevallen waarin de wetenschappelijke basis ontoereikend is of indien hierover enige onzekerheid bestaat?5
Dat is onjuist. De zin die u citeert heeft alleen betrekking op voedselveiligheid. In de Mededeling van 2 februari 2000 heeft de EC aangegeven dat besluitvormers voorzorgsmaatregelen moeten nemen «zolang de wetenschappelijke gegevens ontoereikend of onnauwkeurig zijn dan wel geen uitsluitsel geven en het risico voor de maatschappij onaanvaardbaar hoog wordt geacht». De EC geeft ook aan dat ten aanzien van geneesmiddelen het voorzorgsbeginsel wordt toegepast doordat in de regelgeving voor geneesmiddelen het beginsel van voorafgaande toestemming is vastgelegd. Dit betekent dat de producent met wetenschappelijk onderzoek moet bewijzen dat het geneesmiddel in kwestie veilig is en dat daarna pas toestemming wordt gegeven voor het op de markt brengen van het geneesmiddel (par. 6.4 van de Mededeling).
Bent u ermee bekend dat de EC in de Mededeling voorts heeft gememoreerd dat voor stoffen die bij een bepaalde opname gevaarlijk kunnen zijn, de (Europese) wetgever uit voorzorg de bewijslast heeft omgekeerd door te eisen dat deze stoffen als gevaarlijk worden beschouwd zolang het tegendeel niet is bewezen, zodat het bedrijfsleven het voor de risico-evaluatie vereiste onderzoek moet verrichten?6
Ja.
Bent u er voorts mee bekend dat de EC in de Mededeling heeft medegedeeld dat uit deze bewijslastverdeling volgt dat, zolang het risico voor de menselijke gezondheid niet zeker genoeg kan worden bepaald, de wetgever, behoudens in uitzonderlijke gevallen voor tests, geen toestemming mag geven om de desbetreffende stof te gebruiken?7
Ja.
Handhaaft u uw eerdere omschrijving8 van het fenomeen «antibody-dependent enhancement» (ADE), luidende dat bij ADE «de antilichamen die bij ADE betrokken zijn, maken dat, wanneer het immuunsysteem een volgende keer aan de betreffende ziekte wordt blootgesteld, een overreactie optreedt», waarmee volgens u de kans groter is «dat een persoon ernstige symptomen krijgt als deze is besmet»?
De informatie verstrekt over ADE is nog altijd actueel en ongewijzigd.
Deelt u de mening dat uit uw stellingen, namelijk dat voor «SARS-CoV-2, ADE in laboratorium setting [is] gezien», dat ADE de kans groter maakt «dat een persoon ernstige symptomen krijgt als deze is besmet» en dat «het theoretisch mogelijk is dat ADE optreedt na COVID-19-vaccinatie», kan worden afgeleid dat u over een ontoereikende wetenschappelijke basis beschikt voor het bepalen van het risico van ADE voor de menselijke gezondheid?
Er zijn op dit moment, na het zetten van meer dan 9,5 miljard COVID-19-vaccins wereldwijd, geen aanwijzingen dat ADE optreedt na vaccinatie.
ADE is bij SARS-CoV-2 niet in laboratoriumsetting gezien. In de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst is in het antwoord op vraag 5 onverhoopt SARS-CoV-2 (het virus dat COVID-19 veroorzaakt) genoemd, terwijl daar SARS-CoV (het virus dat SARS veroorzaakt) had moeten staan. Dat wil ik hierbij corrigeren.
Deelt u voorts de mening dat, aangezien u zonder over toereikende wetenschappelijke basis te beschikken voor het bepalen van het risico van covid-19-vaccinatie voor de menselijke gezondheid, meer in het bijzonder ten aanzien van fatale bijwerkingen en ten aanzien van het optreden van ADE na covid-19-vaccinatie, vier verschillende covid-19-vaccins heeft aangeboden aan (grote delen van) de Nederlandse bevolking en thans zelfs nieuwe vaccinatierondes («oppepprikken») initieert, door u, door de Gezondheidsraad en/of door het EMA – dat aan deze covid-19-vaccins een voorwaardelijke handelsvergunning heeft verleend – het voorzorgsbeginsel is geschonden en thans nog steeds wordt geschonden?
Het EMA heeft het voorzorgsbeginsel juist toegepast, door ten aanzien van de verschillende COVID-19-vaccins de procedure van voorafgaande toestemming te volgen. Veiligheid is een fundamenteel vereiste voor ieder vaccin dat op de Europese markt komt. Voordat een vaccin beschikbaar komt voor aankoop en gebruik, moeten vaccins aan de strenge vereisten en bewijsdrempels voldoen van het EMA. Alle vaccins worden zorgvuldig beoordeeld op werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid. Het EMA stelt daarbij hoge eisen en hanteert strenge criteria, die hetzelfde zijn als bij de toelating van andere vaccins. Ook na toelating moeten vaccinproducenten maandelijks een extra veiligheidsrapportage inleveren bij het EMA. Het EMA voert een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling uit ten aanzien van het aangeleverde bewijs. Daarnaast monitort EMA nadat het vaccin op de markt is gekomen welke mogelijke bijwerkingen worden gezien, en publiceert zij «safety updates» over de veiligheid.
Bent u bekend met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie?9
Ja.
Bent u ermee bekend dat in artikel 3 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie is bepaald dat in het kader van de geneeskunde en de biologie met name moeten worden nageleefd de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene, volgens de bij wet bepaalde regels?
Ja.
Bent u ermee bekend dat in Nederland de wet, in artikel 7:448 in samenhang met artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek, bepaalt dat de hulpverlener aangaande de handeling van de covid-19-vaccinatie verplicht is de patiënt op duidelijke wijze in te lichten over de te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt, waarna de patiënt pas in staat is om op de door de wet vereiste, geïnformeerde wijze, vrije toestemming te verlenen voor het ontvangen van de covid-19-vaccinatie (informed consent)?
Zowel voor deelname aan de COVID-19-vaccinatie als voor het verwerken van de persoonsgegevens, waaronder doorlevering vanuit de uitvoerders aan het RIVM, wordt toestemming gevraagd als iemand deelneemt aan het vaccinatieprogramma. Ten aanzien van vaccinaties tegen COVID-19 is de procedure van informatie over bijwerkingen strikt gereguleerd. Het EMA stelt de tekst van de bijsluiter vast en het RIVM vertaalt deze bijsluiter in een informatiefolder, die op de achterkant van de uitnodigingsbrief staat. Zodra er informatie bekend is die afwijkt van hetgeen op de folder staat, moet de producent de bijsluiter aanpassen en wordt de informatiefolder ook aangepast. Bij een uitnodiging voor vaccinatie is de informed consent dus geregeld door de informatiefolder op de achterkant van de uitnodiging of als bijlage bij de uitnodiging. Als iemand vervolgens een afspraak maakt, wordt er vanuit gegaan dat diegene zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de bijwerkingen en de risico’s die op dat moment bekend zijn.
Deelt u de mening dat door het geheel en stelselmatig achterwege laten door u, door de Gezondheidsraad, door het EMA en door het Outbreak Management Team (OMT), van het informeren van hulpverleners omtrent het aantal gemelde bijwerkingen met een fatale afloop na covid-19-vaccinatie, alsmede omtrent het risico op ADE na covid-19-vaccinatie, sprake is van massale schending van de eisen van informed consent en daarmee van de Nederlandse wet en van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie?
Nee. Zoals aangegeven is sprake van constante monitoring en analyse van bijwerkingen door zowel het EMA en het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), als Bijwerkingencentrum Lareb. Over de uitkomsten daarvan is duidelijke informatie beschikbaar. Deze informatie bereikt ook professionals. Dat gebeurt bijvoorbeeld via de Uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM. Hierin is per vaccin opgenomen wat de bijwerkingen en contra-indicaties zijn.
Kunt u alle bovenstaande vragen een voor een beantwoorden?
Zie hierboven.
Het bericht 'Zeer nauwe verbintenis Roland Berger en Tata' |
|
Renske Leijten |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de nauwe banden tussen Roland Berger en Tata Steel?1
Na de publicatie van het artikel waaraan gerefereerd wordt, ben ik op de hoogte gebracht van de samenwerkingsrelatie in het verleden tussen Roland Berger en Tata Strategic Management, onderdeel van de Tata Groep, waar Tata Steel ook onderdeel van is.
Is u gemeld dat er een professionele band bestond tussen Roland Berger en Tata?
Nee.
Wat betekent deze nauwe verbintenis voor de onafhankelijkheid van de haalbaarheidsstudie die Roland Berger heeft uitgevoerd naar de groene productie van staal door Tata?
Ik heb van Tata Steel Nederland begrepen dat zij zich niet herkennen in de stelling dat er een nauwe verbintenis tussen Roland Berger en Tata Steel is. De vragensteller duidt op de overeenkomst in India van 2009, tussen Roland Berger en Tata Strategic Management. Deze samenwerking heeft korte tijd stand gehouden en is daarna gestaakt. Deze overeenkomst heeft geen verband met de contacten tussen Tata Steel in Nederland en Roland Berger. Zowel FNV, alsook de groep Zeester (oud-directeuren van Tata Steel) hebben Roland Berger aangewezen als een competente organisatie om de verduurzamingsmogelijkheden voor Tata Steel te onderzoeken. Zij hebben ook verklaard niet te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Roland Berger consultancybureau.
Kunt u toelichten op welke manier Roland Berger en Tata Steel gezamenlijk toegang tot de Indiase markt aanboorden?
Van Tata Steel heb ik de informatie ontvangen dat zo’n 12 jaar geleden, begin 2009, een alliantie was gevormd tussen Tata Strategic Management Group (TATA Strategic) en Roland Berger met het idee om specifiek in de Indiase adviesmarkt, op ad-hoc basis, op herstructureringsprojecten samen op te trekken. Begin 2012, heeft Roland Berger een eigen Indiase entiteit opgezet. Daaraan voorafgaand is de samenwerking met TATA Strategic stopgezet.
Kunt u toelichten op welke manier Roland Berger de autotak van Tata weer winstgevend heeft gemaakt toen deze in moeilijkheden verkeerde?
Nee, die informatie heb ik niet. De vraag gaat over de auto-tak van Jaguar/Landrover, die zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt. Tata Steel Nederland heeft geen bemoeienis met de adviezen die daar werden gegeven.
Welke overige samenwerking tussen Roland Berger en Tata Steel is bij u bekend?
Roland Berger is, net als andere consultancybureaus, eerder door Tata Steel ingeschakeld voor opdrachten. Dit was ook bekend bij FNV.
Bent u bereid om met Tata en Roland Berger in gesprek te gaan over openbaarmaking van alle scenario’s? Zo nee, waarom niet?
De scenario’s, die onderzocht zijn, zijn bekendgemaakt. Dat betrof voor het eerste deel van het onderzoek de scenario’s voor grootschalige CCS en voor een versnelde route naar waterstof. Vanaf het moment dat Tata Steel bekend heeft gemaakt voor de versnelde waterstofroute te kiezen, op 15 september 2021, is alleen die route verder onderzocht op haalbaarheid.
Het bericht ‘Nederland grote abortussponsor’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Nederland grote abortussponsor» en «Ruim kwart miljoen abortusdiensten betaald, maar veel is onduidelijk»?1
Ja.
Klopt de onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad dat in de afgelopen vijf jaar met Nederlands belastinggeld gemiddeld minstens ruim 250.000 «abortusdiensten» per jaar – ruim 1,25 miljoen cumulatief – werden bekostigd in armere landen? Hoe vaak ging het daarbij om zwangerschapsafbrekingen?
De term «abortusdienst» houdt een breed scala aan medische diensten in conform WHO richtlijnen op dit thema. Verschillende organisaties hanteren verschillende definities. Als gevolg daarvan bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst en worden verschillende methodieken gebruikt. Om die reden is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft er om deze methodologische redenen voor gekozen om vanaf 2017 de aantallen abortusdiensten niet langer bij elkaar op te tellen en bij te houden.
De onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad is daarom voor mij niet te verifiëren.
Als u genoemde onderzoeksbevinding niet deelt, om hoeveel abortusdiensten en om welk aantal zwangerschapsafbrekingen ging het dan wel?
Het kabinet zet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en ook veilige abortuszorg. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn over het algemeen niet-geoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende componenten van dat SRGR-spectrum.
In het werk van enkele internationale maatschappelijke organisaties, die door Nederland grotendeels ongeoormerkt worden gesteund, maakt het bieden van toegang tot en de kwaliteit van veilige abortuszorg onderdeel uit van hun werk. Dit geldt voor Ipas, het Safe Abortion Action Fund (SAAF), Marie Stopes International (MSI), de International Planned Parenthood Federation (IPPF) en Population Services International (PSI).
Deze door Nederland gesteunde organisaties hanteren, in lijn met de Technische Guidance van de WHO rondom abortus, een brede interpretatie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is. Gezien deze manier van tellen kan het dus ook zo zijn dat een vrouw in een zorgtraject meerdere abortusdiensten ontvangt. Sommige organisaties splitsen een abortusdienst wel weer verder uit, door bijvoorbeeld post-abortuszorg of zwangerschapsafbrekingen apart te tellen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is gedeeld, bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst. Het is daarom niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt, of die gegevens per focusland aan te leveren.
In bijgevoegde tabel2 ziet u, over de afgelopen vijf jaar, de totale budgetten van de genoemde organisaties en de door hen gerapporteerde aantallen abortussendiensten die daarmee zijn gefaciliteerd. Deze gegevens zijn terug te vinden in de jaarrapportages van de betreffende organisaties die op hun websites gepubliceerd zijn. U ziet ook de Nederlandse financiële bijdrage aan deze organisaties voor die periode. Het is van belang te benoemen dat de verschillende organisaties hun eigen definitie van «abortusdiensten» hanteren en eigen methodiek voor het registreren hiervan. Rapportages zijn afhankelijk van registratie van diensten op landenniveau en, mede door het ontbreken van een uniforme definitie, kunnen cijfers fluctueren.
Kunt u per «doelland» aangeven hoeveel abortusdiensten in de afgelopen vijf jaar geleverd werden, hoe vaak het daarbij ging om zwangerschapsafbrekingen, hoe veel belastinggeld hiermee gemoeid was, en door of via welke organisatie(s) deze abortusdiensten (waaronder zwangerschapsafbrekingen) uitgevoerd werden? Zo nee, waarom niet, en beaamt u dat maximale informatie en transparantie voorwaarde is voor effectieve uitoefening van de controlerende functie van het Parlement als «tegenmacht» in een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Welk percentage van het Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)-budget van gemiddeld 432 miljoen euro per jaar ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zet het kabinet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn grotendeels ongeoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende, met elkaar samenhangende componenten van het SRGR-spectrum.
Omdat Nederland een brede integrale steun verleent op het gebied van SRGR en veelal ongeoormerkt bijdraagt is het niet mogelijk is om het budget uit te splitsen naar specifieke interventies zoals abortusdiensten, in de brede zin van het woord zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 omschreven, of zorg rondom zwangerschap en bevalling.
Welk percentage van hettotale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten, en op welk bedrag komt dat gemiddeld per jaar neer?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van het SRGR-budget en van het totale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar maatregelen voor de zorg aan (aanstaande) moeders, bijvoorbeeld via inzet op goede «maternity care» of praktische steun voor vrouwen middels bijvoorbeeld moeder-kindcentra?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat bovengenoemde vormen van zorg substantieel (kunnen) bijdragen aan het voorkomen van sterfte of blijvend letsel door onveilige abortus, en daarom nadrukkelijk (financiële) steun van Nederland verdienen?
Nederland staat voor een geïntegreerde benadering van SRGR inclusief hiv/aids, in lijn met recente adviezen van de WHO, zoals bijvoorbeeld te vinden in «Sexual and reproductive health» binnen het WHO UHC Compendium3 die naast goede moeder- en kindzorg ook veilige abortuszorg omvat.
Zorg rondom zwangerschap en bevalling zijn belangrijke interventies om moedersterfte te voorkomen. Daarom investeert Nederland bijvoorbeeld in het Global Financing Facility (GFF), waarmee gezondheidssystemen worden ondersteund om met name moeder- en kindsterfte te voorkomen. Echter is dit niet voldoende om onveilige abortus, en de sterfte of letsel veroorzaakt door onveilige abortus tegen te gaan. Daarvoor is het juist belangrijk om enerzijds in te zetten op preventie van ongeplande zwangerschappen, bijvoorbeeld door seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptiemiddelen, en anderzijds te zorgen dat vrouwen toegang hebben tot veilige abortuszorg wanneer zij dit nodig hebben en daarvoor kiezen.
In hoeverre en op welke wijze houdt Nederland bij (financiële) steun aan abortusdiensten rekening met de nationale wet- en regelgeving van «doellanden» op het vlak van SRGR en abortusdiensten?
Alle partners die Nederland financiert op het terrein van SRGR inclusief hiv/aids, en dus ook veilige abortuszorg, handelen binnen de kaders van de nationale wet- en regelgeving van het betreffende land. Daarnaast zijn de internationale WHO richtlijnen en VN mensenrechtenafspraken belangrijke kaders voor de Nederlandse internationale inzet voor veilige abortus. Internationale richtlijnen betreffen de WHO technische richtlijnen over veilige abortus, het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en het internationale kader en recht. Zo stelt de Convention on All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), dat is geratificeerd door 189 landen, dat lidstaten wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken.
Welke (juridische) kaders worden gehanteerd bij het financieren of anderszins mogelijk maken van abortusdiensten in het buitenland, bijvoorbeeld op het vlak van abortustermijn, bedenktermijn, vrijwaring van drang of dwang tegen vrouwen om welke reden dan ook, en de kwaliteit van medische zorg?
Zie antwoord vraag 9.
Welk Nederlands overheidstoezicht vindt plaats op (handhaving van genoemde kaders door) organisaties die Nederlands belastinggeld ontvangen om abortusdiensten (te helpen) uitvoeren, zoals Ipas, SAAF, MSI, IPFF en PSI?
Partnerorganisaties zijn verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Daarnaast worden ook monitoringsmissies uitgevoerd door beleidsmedewerkers uit Den Haag, maar ook door de collega’s op de ambassades. Zo wordt de uitvoering van programma’s ook ter plaatse gecontroleerd. Dit is evenwel sinds COVID-19 maar beperkt mogelijk.
Beleidsevaluaties van BZ, bijvoorbeeld door de IOB, zijn publiekelijk toegankelijk op de website van rijksoverheid.
Bestaat er een plicht voor deze en soortgelijke door Nederland gesubsidieerde organisaties om te rapporteren over de aantallen en aard van «abortusdiensten», en de wijze waarop deze zijn verleend? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid alsnog zo’n rapportageplicht in te voeren?
Nee, deze verplichting is er niet. Partnerorganisaties die ongeoormerkte bijdragen ontvangen rapporteren op indicatoren die in lijn zijn met hun eigen (meerjaren) strategie. Bij het aangaan van een samenwerking met zo’n partnerorganisatie wordt beoordeeld of deze strategie bijdraagt aan de Nederlandse beleidsinzet gericht op het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids. Partners worden verzocht om op een aantal kernindicatoren uit het Nederlandse resultatenkader voor SRGR inclusief hiv/aids te rapporteren. Deze zijn te vinden op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Omdat Nederland geen indicator hanteert op «abortusdiensten», om hierboven genoemde methodologische redenen, verplicht het kabinet partnerorganisaties niet om daarop te rapporteren en is het ook niet voornemens dit te zullen gaan doen.
Deelt u de mening dat, juist omdat abortusdiensten ingrijpende fysieke en psychische gevolgen kunnen hebben, zowel intensief overheidstoezicht vanuit Nederland als het donorland, als ook gedegen rapportage door uitvoerende organisaties, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op het handelen van partnerorganisaties en gedegen rapportages zijn in alle gevallen van groot belang. Alle organisaties zijn dan ook verplicht om jaarlijkse te rapporteren, inclusief in IATI. Daarnaast worden er monitoringsmissies uitgevoerd, en regelmatige beleidsevaluaties door de IOB. Natuurlijk onderhoudt Nederland tussentijds intensief informeel contact met partnerorganisaties, ook via de posten, om betrokken te zijn en blijven bij de uitvoering van hun werk.
Wat is concreet de inhoud van door Nederland gesteunde programma’s op het vlak van «comprehensive sexuality education» (CSE) en wat zijn de Nederlandse beleidsdoelstellingen daarbij?
Binnen de beleidsinzet voor SRGR inclusief hiv/aids zet Nederland zich in om meer jongeren, tussen 10 en 24 jaar, toegang te geven tot kennis over seksualiteit en reproductieve gezondheid en rechten, met als doel om keuzevrijheid te vergroten en gezondheid te verbeteren. Veel jongeren hebben nu geen of beperkt toegang tot juiste informatie omtrent seksuele en reproductieve gezondheid, waardoor zij een groter risico lopen op ongeplande (tiener-)zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, seksueel en gender-gerelateerd geweld en schadelijke gebruiken zoals meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken.
Programma’s gericht op het verbeteren van seksuele voorlichting, of ook wel «comprehensive sexuality education» (CSE), zijn in lijn met de UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education (2018). Dit betekent dat de programma’s gericht zijn op het verbeteren van toegang tot door onderzoek ondersteunde informatie (scientifically acurate), op een breed scala aan thema’s inclusief seksualiteit, mensenrechten, gezondheid en welzijn, respectvolle relaties, waarden, gendergelijkheid, het stellen van grenzen en lichamelijke integriteit. Inhoud van CSE programma’s verschillen per leeftijds- en doelgroep, context, als ook nationale beleidskaders.
Begrijpt of deelt u de zorg, die ook geuit is door een organisatie alsFamily Watch International, dat CSE-programma’s promiscuïteit en risicovol seksueel gedrag (kunnen) aanmoedigen onder jongeren of zelfs jonge kinderen?
Nee. De bewering van Family Watch International wordt tegengesproken door onderzoek en advies van de Verenigde Naties op dit thema. In seksuele voorlichting staat het bieden van kennis en mogelijkheden voor ieder jongere om eigen weloverwogen keuzes rondom seksualiteit te kunnen maken centraal. Daarbij ligt de focus juist op het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van jongeren.
De UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education geeft op basis van onderzoek aan dat CSE programma’s bijdragen aan latere eerste seksuele ervaring, het verminderen van het aantal seksuele partners, het verminderen van risicovol gedrag, en het verhogen van condoomgebruik en gebruik van anticonceptie. Onder andere het onderzoek van E.S. Goldfarb en L.D. Lieberman «Three Decades of Research: the Case for Comprehensive Sex Education» (2021) in The Journal for Adolescent Health ondersteunt deze bevindingen, en geeft aan dat CSE, gericht op een breed scala aan gender, mensenrechten en SRGR-gerelateerde thema’s, opgenomen zou moeten worden in nationaal beleid.
Klopt de bewering dat programma’s in Burundi en Jemen gericht zijn op zaken als «verzachten van de demografische druk» of het «verlagen van het vruchtbaarheidscijfer», en zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het zelfbeschikkingsrecht van moeders (en vaders) wereldwijd om juist wel kinderen te willen krijgen?
De Nederlandse beleidsinzet voor het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids is gericht op het vergroten van keuzevrijheid. Zelfbeschikking en mensenrechten staan daarbij centraal, voor individuen om zelf te kunnen beslissen of, wanneer en hoeveel kinderen te krijgen, en te beschikken over hun eigen lichaam. Dit is ook in lijn met het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD).
De SRGR programma’s richten zich dus ook in Burundi en Jemen op het vergroten van keuzevrijheid en toegang tot goede kwaliteit zorg rondom zwangerschap en bevalling met als doel moeder- en kindsterfte te verlagen. In landen met hoge demografische druk blijkt juist dat die keuzevrijheid in het gedrang is, en dat veel mensen minder kinderen zouden willen krijgen maar bijvoorbeeld onvoldoende of geen toegang hebben tot moderne anticonceptiemiddelen of zelf geen keuzes kunnen maken over gebruik daarvan. In Burundi en Jemen hebben respectievelijk slechts 47% en 48% van de vrouwen (15–49 jaar) die moderne anticonceptie willen gebruik daar ook toegang toe, en dus ruim de helft niet. Beide landen hebben een zeer jonge bevolkingsstructuur, en hoge aantallen tienerzwangerschappen.
Kunt u vaststellen dat bij abortusdiensten die Nederland financiert, en zeker in het geval van zwangerschapsafbreking, geen sprake is van enige drang of dwang, bijvoorbeeld vanuit de omgeving van de vrouw, om een abortus te ondergaan? Zo nee, zou u nader onderzoek willen doen naar het vóórkomen en voorkómen van dergelijke dwang of drang rondom door Nederland gefinancierde abortusdiensten?
Nee, dat kan niet worden vastgesteld. Zoals aangegeven in Notaoverleg d.d. 27 september 2021 en conform de daaruit volgende toezeggingen is het kabinet tegen elke vorm van gedwongen abortus. Nederland zet zich al decennialang actief in voor keuzevrijheid. Juist deze inzet op het totale pakket aan SRGR, gericht op keuzevrijheid, gelijke toegang tot informatie en zorg, moet bijdragen aan voorkomen van dwang en drang rond abortus. Ook zet het kabinet zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van genderongelijkheid en genderdiscriminatie inclusief grond oorzaken van son preference die leidt tot sekseselectie voor de geboorte.
Onder andere de VN, EU en het Guttmacher Institute publiceerden rapporten inzake gedwongen abortus. Deze rapporten heb ik op 5 oktober 2021 met uw kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen noodzaak voor aanvullend onderzoek.
Wilt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk en nauwgezet beantwoorden, en niet volstaan met algemene antwoorden of algemene verwijzingen naar bijvoorbeeld de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl, tenzij een dergelijke bron daadwerkelijk en direct antwoord geeft op de gestelde vraag?
Ik heb uw vragen met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
De registratie van geitenlammetjes |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat het sinds 1 november 2020 verplicht is om geitenlammetjes uiterlijk zeven dagen na de geboorte te registeren?1
Ja.
Hoe is de controle op deze registratieverplichting vormgegeven?
Een houder die in het I&R-systeem melding doet van de geboorte van een geitenlam, waarbij de datum waarop deze melding wordt gedaan meer dan zeven kalenderdagen na de opgegeven geboortedatum ligt, krijgt in het I&R-systeem de mededeling dat de melding plaatsvindt buiten de wettelijke termijn. De melding kan vervolgens wel worden afgerond.
In het I&R-systeem wordt vastgelegd dat de melding buiten de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden. De bedrijfsspecifieke informatie over (het aantal) meldingen dat te laat wordt gedaan vormt input voor de jaarlijkse risico-inventarisatie door de NVWA.
Op basis van de melding van een geboorte in het I&R-systeem is geen controle mogelijk op de juistheid van de opgegeven geboortedatum. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Vestering is aangegeven, is het voor melkgeitenhouders mogelijk om in het I&R-systeem een andere geboortedatum dan de feitelijke geboortedatum te registeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Wat zijn de bevindingen met betrekking tot de naleving van de registratieplicht in dit eerste jaar? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd?
In de periode 1 november 2020 tot en met 31 december 2021 hebben 319 houders één of meer geboortemeldingen buiten de termijn van zeven kalenderdagen doorgegeven. In totaal ging het bij deze 319 houders om 20.209 geboortemeldingen welke buiten de wettelijke termijn zijn geregistreerd in het I&R-systeem. Zie het antwoord op de vraag hierboven voor het proces van overtredingen met betrekken tot het melden.
Hoeveel geitenlammetjes zijn er geboren tussen 1 november 2020 en 1 november 2021?
De aangescherpte I&R-verplichtingen voor registratie van geboorte van en sterfte onder geitenlammeren is per 1 november 2020 van kracht geworden. Het kalenderjaar 2021 is daarmee het eerste volledige kalenderjaar dat deze verplichtingen van kracht waren. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Vestering heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd in het eerste kwartaal van 2022 een analyse uit te voeren op de sterftecijfers over het kalenderjaar 2021 en uw Kamer in april 2022 over de uitkomsten te informeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Ik zeg uw Kamer toe dat ik op dat moment zal ingaan op de vragen 4 tot en met 13.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode binnen zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode dood geboren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode in totaal vroegtijdig gestorven, na zeven dagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode na zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar een bokkenmester?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij bokkenmesters?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij opfokbedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar het slachthuis en op welke leeftijd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode (uit zichzelf) gestorven in of op weg naar het slachthuis?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij geitenhouderijen en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
Het aantal door NVWA-inspecteurs uitgevoerde (her)controles in de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021, bij houders van geiten, is weergegeven in de navolgende tabel.
Inspecties door NVWA-inspecteurs van 1-11-2020 tot 1-11-2021
Projectmatige welzijnsinspecties uitgevoerd bij bedrijfsmatige melkgeitenhouderijen
23
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) naar aanleiding van een melding
53
Welzijnsinspectie bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) op eigen initiatief van een inspecteur
1
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) in het kader van een herinspectie
26
Welzijnsinspectie bij een bokkenmester
1
Hoe vaak heeft de NVWA in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij bokkenmesters en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
In de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021 zijn geen meldingen binnengekomen bij de NVWA over mogelijke welzijnsproblemen bij bokkenmesters. De NVWA heeft één welzijnsinspectie uitgevoerd bij een bokkenmester. Deze inspectie vloeide voort uit een project.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zoals aangegeven volgen de antwoorden op de vragen 4 tot en met 13 uiterlijk in april van dit jaar.
Mislopen hypotheekrenteaftrek in de bijstand en woonkostentoeslag |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek door een gemeente als inkomen wordt gezien en zodoende wordt ingehouden op een bijstandsuitkering?
Ja, de (voorlopige) belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek moet als inkomen, in de zin van artikel 32 Participatiewet, worden aangemerkt. De bijstand biedt immers een laatste vangnet waarbij rekening wordt gehouden met alle middelen waarover iemand beschikt of redelijkerwijze kan beschikken, tenzij het middelen betreft die op grond van artikel 31, tweede lid, Participatiewet zijn uitgezonderd.
Wat is de reden dat de hypotheekrenteaftrek wel wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en de huurtoeslag niet?
De bijstandsuitkering is een vangnet en wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De voorlopige belastingteruggave hypotheekrenteaftrek1 wordt op grond van artikel 32 Participatiewet gezien als inkomen en daarmee als middel in de zin van artikel 31 Participatiewet waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van bijstandsverlening.
De huurtoeslag is op grond van artikel 1 lid 1 onder 2 Wet op de huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning. Bovendien worden, op grond van artikel 31, tweede lid, onder d van de Participatiewet, tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend en hoeft daarmee dus geen rekening te worden gehouden bij het berekenen van de bijstand.
Bent u het eens dat het onwenselijk is om mensen uit hun eigen woning, vanwege het mislopen van de hypotheekrenteaftrek, te jagen als zij in de bijstand zitten?
Het is, ongeacht de oorzaak, heel vervelend als iemand in betaalproblemen komt en hierdoor is gedwongen zijn woning te verlaten. Huiseigenaren met betaalproblemen worden daarom door kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs opgeroepen om tijdig contact op te nemen. De kredietverstrekker kan in samenspraak met de klant maatwerk oplossingen aanbieden en informeren over de mogelijkheden voor (schuld)hulpverlening, bijvoorbeeld via Geldfit.nl. Welke oplossing het meest passend is hangt af van de (financiële) positie van de klant. Daarnaast hebben mensen recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie naar het oordeel van het college sprake is van, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. Ik begrijp uit u vraag dat bovengeschetste ondersteuning geen automatisme is. Ik wil binnen het traject rond verbetering van de Participatiewet kijken waar eventueel aanpassingen noodzakelijk zijn, zodat ook eigenwoningbezitters indien zij over een inkomen op minimum niveau beschikken, toereikende financiële ondersteuning ontvangen.
Bent u het eens dat dit, vanwege de woningnood, er toe kan leiden dat mensen gewoonweg op straat belanden?
Zoals in het vorige antwoord is weergegeven, wordt bij betaalproblemen altijd samen met de klant gezocht naar een passende oplossing en op mogelijkheden voor hulp gewezen. Daarbij zijn de inspanningen van de kredietverstrekkers erop gericht dat klanten in hun huis kunnen blijven wonen. Ik ondersteun op dit moment een experiment met vroegsignalering van hypotheekachterstanden van een aantal hypotheekverstrekkers en gemeenten: de hypotheekverstrekker geeft een signaal aan de gemeentelijke schuldhulpverlening als de hypotheekachterstand minimaal twee maanden bedraagt en andere oplossingen voor de financiële problemen niet hebben gewerkt. In vervolg op het signaal doet de gemeentelijke schuldverlening de inwoner met de betaalachterstand een hulpaanbod.2 In het geval dat de klant geen uitzicht op een verbetering van zijn financiële situatie heeft, kan uiteindelijk verhuizen noodzakelijk zijn om grotere financiële problemen te voorkomen.
Klopt het dat woonkostentoeslag alleen betrekking mag hebben op de hypotheekrente, opstalverzekering, onroerendezaakbelasting (ozb), erfpachtcanon, onderhoudskosten, bijdrage Vereniging van Eigenaren (VvE), rioolrecht en waterschapsbelasting?
De woonkostentoeslag kan betrekking hebben op de in de vraag genoemde kostenposten. De woonkostentoeslag is een vorm van bijzondere bijstand die kan worden toegekend als door onvoorziene omstandigheden de noodzakelijke kosten niet meer kunnen worden betaald. Het is aan de gemeenten om dit per individuele situatie te beoordelen.
Klopt het dat bij de woonkostentoeslag die gemeenten kunnen verstrekken, gemeenten uitgaan van de woonlasten minus de hypotheekrenteaftrek? Zo ja, kan het dan voorkomen dat mensen die hierdoor onder de huurtoeslaggrens, die wordt gehanteerd om de woonlasten te berekenen, komen, waardoor zij vervolgens geen aanspraak kunnen maken, vanwege te lage woonlasten, op de woonkostentoeslag?
Individuele gemeenten hebben de ruimte en bevoegdheid om nader invulling te geven aan de eisen die worden gesteld aan het recht op woonkostentoeslag. Bij de beoordeling van een aanvraag voor woonkostentoeslag kijkt het college naar de draagkracht van de aanvrager en de daadwerkelijke noodzakelijke kosten. Daarbij ligt het voor de hand dat het college kijkt naar alle middelen waarover de betrokkene beschikt en voor dit doel kan inzetten. De belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek wordt daarbij meegenomen. Ofwel als inkomen zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 gezegd of wel als verlaging van de woonlasten.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat het college vaststelt dat er geen recht op een woonkostentoeslag is omdat er voldoende middelen zijn of de woonkosten laag zijn.
De verstrekking van bijzondere bijstand is en blijft daarbij maatwerk. Als de individuele situatie daarom vraagt, biedt de wet ruimte en ik ga gemeenten ook oproepen om – mede gelet op de situatie op de huidige woningmarkt – van die ruimte gebruik te maken.
Bent u het eens dat deze manier van berekenen leidt tot een catch-22 voor mensen die hoge woonlasten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de (financiële) gevolgen als eigenwoningbezitters de teruggave belasting en premie, zoals de hypotheekrenteaftrek, kunnen behouden en deze niet wordt ingehouden op hun bijstandsuitkering?
Op dit moment werkt de bijstand zo dat een eventuele hypotheekrenteaftrek op de algemene bijstand in mindering wordt gebracht, waarna betrokkene in aanmerking kan komen voor woonkostentoeslag indien zijn woonkosten dusdanig zijn dat hij deze niet volledig vanuit de bijstand inclusief neveninkomsten kan voldoen. Zou de hypotheekrenteaftrek buiten beschouwing worden gelaten. Dan leidt dit binnen het huidige systeem ertoe dat de woningeigenaar dubbel wordt gecompenseerd.
Een verandering hierin zou een wijziging van de Participatiewet vereisen. Op grond van het huidige artikel 32 jo. artikel 31, tweede lid onderdeel f, Participatiewet is een belastingteruggave, zoals die in verband met hypotheekrenteaftrek, een middel dat gekort moet worden op de bijstandsuitkering. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de bijstand als laatste vangnet, waarbij rekening wordt gehouden met middelen die de aanvrager redelijkerwijs tot zijn beschikking kan hebben.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid?
Ja.
Antibody-Dependent Enhancement |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat Pfizer over haar COVID-19-vaccin aan de Amerikaanse medicijnautoriteit Food and Drug Administration (FDA) ten aanzien van het fenomeen antibody-dependent enhancement (ADE) heeft medegedeeld dat «het risico op ADE op termijn, potentieel geassocieerd met afnemende immuniteit, nog onbekend is», dat ADE door Pfizer als een «belangrijk potentieel risico» wordt beoordeeld en dat «de verwachte incidentie van ADE moeilijk vast te stellen is zodat een betekenisvolle geobserveerde/verwachte analyse op dit moment niet kan worden uitgevoerd»?1 2 3
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag «ja» is, waar baseert volgens u het RIVM dan op dat zij de kans dat ADE voor SARS-CoV-2 optreedt na vaccinatie «klein» acht?
Zoals mijn voorganger ook in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) heeft aangegeven is het risico op ADE na vaccinatie tegen het coronavirus theoretisch. In proefdieronderzoek is gekeken naar longpathologie na vaccinatie en hieruit zijn geen aanwijzingen gevonden voor het optreden van ADE. Er is inmiddels wereldwijd een zeer groot aantal mensen gevaccineerd met een COVID-19-vaccin. Van de mensen die daarna opnieuw blootgesteld zijn geweest aan het virus werden de meesten niet ziek of hadden milde klachten. In de groep waar sprake is van een doorbraakinfectie zijn geen aanwijzingen gevonden voor ADE. Wanneer er een grote kans was geweest op dit fenomeen, had dit al meetbaar opgetreden moeten zijn.
Deelt u de mening dat de «afwezigheid van bewijs» niet gelijk is aan «bewijs van afwezigheid», ook wanneer u stelt dat ADE in de afgelopen anderhalf jaar niet is gezien bij mensen die een COVID-19-vaccinatie hebben ontvangen?
Er is wetenschappelijke consensus over het gegeven dat gevaccineerde mensen veel minder kans lopen om besmet te raken met SARS-CoV-2, en als ze besmet raken, veel minder kans hebben op een ernstige ziekte. Uit wetenschappelijk onderzoek volgt dus precies het tegenovergestelde van wat men zou zien als wel sprake zou zijn van ADE.
Bent u ermee bekend dat de «afnemende immuniteit» waarvan Pfizer spreekt en waarmee het risico op ADE volgens Pfizer potentieel geassocieerd wordt, volgens recente onderzoeken (pas) vanaf circa vier maanden na de laatste COVID-19-vaccinatie in forse omvang wordt waargenomen (waarbij na circa zeven maanden de immuniteit is afgenomen tot nul), dat de eerste «tweede prikken» in Nederland vanaf februari 2021 zijn gezet en dat dus (pas) sinds op zijn vroegst juni 2021 sprake is van omvangrijke «afnemende immuniteit» onder de Nederlandse gevaccineerde bevolking?4 5 6
We weten dat de afweer kort op een piekniveau komt na een vaccinatie of een infectie en dat deze in de loop van de tijd ook weer wat afneemt. Deze afname treedt al vanaf de eerste maand op en is na drie maanden meetbaar. Doorbraakinfecties kunnen, enige tijd na opbouw van immuniteit door vaccinatie of een eerder doorgemaakte infectie, voorkomen. We zien dat doorbraakinfecties vrijwel uitsluitend mild(er) verlopen, zelfs als het om een veranderde virusvariant gaat. Dit duidt dus niet op een typisch ADE-effect van waning immunity, maar eerder op een partieel beschermend effect van lagere antistofniveaus. Ook in Europees verband wordt ADE nauwlettend in de gaten gehouden. Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen gevonden voor ADE na COVID-19-vaccinaties.
De sterke afname van bescherming waarover wordt gesproken, gaat overigens vooral over afname van bescherming tegen de later opgekomen virusvarianten zoals de delta- en omikronvariant.
Bent u er voorts mee bekend dat coronavirussen in het algemeen, en zo ook SARS-CoV-2, vrijwel alleen prevalentie van betekenis kennen in het griepseizoen, met verreweg de grootste prevalentie tussen (grosso modo) januari en mei?7
Er zijn voor veel virussen seizoenseffecten te zien, ook bij coronavirussen. Toch kan het bovenstaande voor bijvoorbeeld SARS-CoV (het virus dat SARS veroorzaakt), MERS, en ook SARS-CoV-2 niet zo gesteld worden. Dat heeft onder andere te maken met de omvang van de vatbare populatie, waardoor ook buiten het griepseizoen een aanzienlijk aantal besmettingen kan voorkomen als geen andere maatregelen worden genomen om verspreiding tegen te gaan. Voor het coronavirus moeten we nog afwachten of het ook een seizoensvirus gaat worden.
Aangezien u stelt dat bij ADE pas «een overreactie optreedt» wanneer «het immuunsysteem een volgende keer aan de betreffende ziekte wordt blootgesteld», deelt u dan de mening dat het optreden van ADE na COVID-19-vaccinatie voor het eerst pas in de (nabije) toekomst en naar verwachting pas in volle omvang vanaf januari 2022 zal (kunnen) worden waargenomen?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht zijn de opbouw en ook de natuurlijke afname van antistofniveaus tegen SARS-CoV-2 al eerder (in de loop van 2020 en 2021) uitgebreid waargenomen, zowel na vaccinatie als na natuurlijke infectie.
Bent u ermee bekend dat bij dierproeven blootstelling van het immuunsysteem na vaccinatie aan een ziekteverwekker een «challenge» studie wordt genoemd?
Ja.
Bent u ermee bekend dat van de fabrikanten van de vier in Nederland toegelaten COVID-19-vaccins, alleen Moderna een challenge studie op proefdieren heeft verricht, vijf en dertien weken na vaccinatie daarvan?8
Alle fabrikanten hebben challenge-studies uitgevoerd met proefdieren en hierover gepubliceerd in toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften.9In lijn met de relevante WHO-richtlijn zijn deze challenge-studies er op gericht om de werkzaamheid van het vaccin te onderbouwen. De challenge-proefdierstudies zijn er niet op gericht de duur van de bescherming aan te tonen. Het verzamelen van informatie over de duur van bescherming, door meer dan één challenge-studie uit te voeren, is dan ook geen vereiste in de WHO-richtlijn.
Hoe beoordeelt u in het licht daarvan en in het licht van het feit dat de immuniteit na COVID-19-vaccinatie pas na circa vier maanden fors begint af te nemen, uw stelling dat de op dit moment beschikbare data geen aanleiding vormt voor aanvullende dierstudies?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de afname van immuniteit een geleidelijk proces. De afname in immuniteit is geen reden om aanvullende dierstudies te vragen aan fabrikanten. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven zijn er bovendien heel erg veel gegevens over vaccinatie bij mensen beschikbaar.
Volgt uit de op dit moment beschikbare data niet juist dat er wél aanleiding bestaat voor aanvullende dierstudies, te weten challengestudies op dieren die meer dan circa vier maanden daarvóór zijn gevaccineerd?
Hoewel onderzoek naar het fenomeen ADE relevant is, ook in de context van COVID-19, acht ik de analyse en interpretatie van de reeds beschikbare «real world» gegevens – ook vanwege de nieuwe virusvariant – van grotere waarde dan het uitvoeren van een challenge-experiment op kleine groepen proefdieren.
Deelt u de mening dat voor dergelijke aanvullende dierstudies eens te meer aanleiding bestaat, nu juist bij dergelijke challengestudies ter zake van vaccins tegen andere coronavirussen, waaronder tegen SARS-CoV, is gebleken dat bij de proefdieren verhoogde longpathologie en sterfte optrad, hetgeen in hoofdzaak de reden vormt voor het feit dat – tot de huidige vaccins tegen COVID-19 – nooit eerder een vaccin tegen een coronavirus is toegelaten voor menselijk gebruik?9 10 11 12
De immunologie en (immuno)pathologie van SARS-CoV-2 is een andere gebleken dan die van SARS-CoV. De huidige toegelaten COVID-19 vaccins hebben inmiddels al vele levens gered.
Handhaaft u uw eerdere stelling dat ADE voorkomt «bij een aantal ziekmakende virussen», waaronder «denguevirus», ten aanzien waarvan volgens u ADE «bij mensen [is] aangetoond»?
Ja.
Is het juist dat u met uw stelling dat ten aanzien van dengue ADE bij mensen is aangetoond, doelt op het denguevaccin Dengvaxia van fabrikant Sanofi, dat onder andere vanaf april 2016 aan kinderen op de Filippijnen is gegeven?
Ja.
Bent u ermee bekend dat, nadat ernstige ziekte en sterfte geassocieerd met ADE bij met Dengvaxia gevaccineerde kinderen is ingetreden en Sanofi op 29 november 2017 zelf waarschuwde voor ernstigere dengue na vaccinatie met Dengvaxia, toediening van dit vaccin op 1 december 2017 door de Filippijnse autoriteiten is opgeschort – derhalve pas méér dan anderhalf jaar na de eerste toediening daarvan – en goedkeuring van het vaccin in februari 2019 uiteindelijk permanent is ingetrokken?13 14 15 16 17
Ja.
Bent u er voorts mee bekend dat de Strategic Advisory Group of Experts (SAGE), een adviesorgaan van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het optreden van ADE bij Dengvaxia op 17 maart 2016 nog een «theoretische mogelijkheid» had genoemd?18 19
Ja, dat is gebeurd omdat het fenomeen al bekend was na natuurlijke dengue virusinfecties met stamvarianten.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de vorige vragen, het feit dat ook u het optreden van ADE bij de COVID-19-vaccins thans «theoretisch mogelijk» noemt?
De incidentie van dengue-besmettingen (en dus de kans op een ADE fenomeen) was vele malen lager dan de huidige incidentie van de ziekte COVID-19. Als gevolg daarvan is een langere periode nodig om voldoende gevallen van afnemende immuniteit en herinfecties te identificeren en een biologisch fenomeen zichtbaar te maken. Er is inmiddels wereldwijd een zeer groot aantal mensen gevaccineerd met een COVID-19-vaccin. Van de mensen die daarna opnieuw blootgesteld zijn geweest aan het virus werden de meesten niet ziek of hadden milde klachten. Van de groep waar sprake is van een doorbraakinfectie zijn geen aanwijzingen gevonden voor ADE. Er is wetenschappelijke consensus over het gegeven dat gevaccineerde mensen veel minder kans lopen om besmet te raken met SARS-CoV-2, en als ze besmet raken, ze veel minder kans hebben op een ernstige ziekte. Uit wetenschappelijk onderzoek volgt dus precies het tegenovergestelde van wat je zou zien als wel sprake zou zijn van ADE. De informatie uit de maandelijkse en halfjaarlijkse veiligheidsrapportages van de huidige post-registratie ervaring en gegevens uit lopende observationele studies geven geen aanleiding tot zorg dat ADE optreedt na het toedienen van COVID-19 vaccins.
Bent u bezorgd dat in de (nabije) toekomst de in Nederland toegelaten COVID-19-vaccins eenzelfde lot als Dengvaxia beschoren zouden kunnen blijken te zijn, te meer nu volgens u «ADE in laboratorium setting [is] gezien» voor SARS-CoV-2?
Daar zijn geen aanwijzingen voor. In de beantwoording van de Kamervragen waar u naar verwijst21 is in het antwoord op vraag 5 onverhoopt SARS-CoV-2 (het virus dat COVID-19 veroorzaakt) genoemd, terwijl daar SARS-CoV (het virus dat SARS veroorzaakt) had moeten staan. Dat wil ik hierbij corrigeren.
Kunt u uitsluiten dat de COVID-19-vaccins in de (nabije) toekomst tot vergelijkbare ziekte en sterfte door ADE zullen leiden als met Dengvaxia het geval is geweest?
Het is zeer onwaarschijnlijk dat ADE een rol van belang gaat spelen bij afnemende SARS-CoV-2 immuniteit, want dan hadden we het fenomeen al op grote schaal kunnen waarnemen in de afgelopen periode. Dat is niet het geval.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de vorige vragen, de zorgvuldigheid van de handelwijze en adviezen van de Gezondheidsraad?
De Gezondheidsraad adviseert over de COVID-19-vaccins. Dat doet zij bijzonder gedegen en zorgvuldig, op basis van wetenschappelijke inzichten, waaronder de rapportages van het EMA over de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid van de COVID-19-vaccins.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de vorige vragen, de zorgvuldigheid van de handelwijze van het Outbreak Management Team (OMT), dat over het belangrijke potentiële risico van ADE volgens u in géén van de 132 overleggen die zij inmiddels heeft gevoerd heeft gesproken?
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen aangegeven, adviseert de Gezondheidsraad over COVID-19-vaccins.
Bent u van mening dat de Gezondheidsraad en het OMT, gelet op hun handelwijze en (gebrek aan) advisering ten aanzien van ADE, hebben gehandeld en handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt?
Ik ben het OMT en de Gezondheidsraad bijzonder erkentelijk voor hun harde werk en gedegen adviezen aan het kabinet gedurende deze crisis.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
Het Janssen covid-19 vaccin en aansprakelijkheid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de telefoonlijn 0800-1295 voor het maken van een afspraak voor vaccinatie met het Janssen covid-19 vaccin?
Ja.
Wat was de procedure wanneer mensen belden met deze telefoonlijn? Welke vragen werden aan hen gesteld en welke informatie werd hen verstrekt?
Het gesprek wordt gestart met de mededeling dat het RIVM een mRNA-vaccin adviseert voor zwangeren, burgers met een verminderde weerstand of een medische indicatie. Er wordt benadrukt dat het Janssen-vaccin géén mRNA-vaccin is en er wordt gevraagd of de persoon die belt zich heeft ingelezen in de informatie over het Janssen-vaccin. Indien dit niet het geval is, wordt er gewezen op de website www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen en gevraagd de informatie door te nemen vóór de persoon zich meldt op de vaccinatielocatie. Daarna vindt de gegevenscontrole plaats. Er wordt gevraagd of de persoon een persoonlijke uitnodigingsbrief van het RIVM namens de huisarts heeft ontvangen. Indien dit het geval is, wordt benadrukt dat het RIVM voor deze personen geen Janssen-vaccin adviseert. Wanneer de persoon toch op eigen verzoek een Janssen-vaccin wil ontvangen, kan dit wel. Alle personen die gebruik maken van dit nummer worden gevraagd of zij akkoord gaan met vaccinatie op eigen verzoek. Ook worden alle personen gevraagd of zij op het moment van bellen corona-gerelateerde klachten hebben of in thuisquarantaine zitten. Indien het antwoord op één of beide vragen «ja» is, wordt de persoon verzocht op een later moment nog eens te bellen om een afspraak in te plannen. Via deze lijn is het niet mogelijk om een afspraak voor iemand anders te maken. Wanneer er wordt gebeld om een afspraak voor een ander te maken, moet de persoon in kwestie zelf aan de telefoon komen.
Was er een belscript voor degenen die de telefoon met nummer 0800-1295 beantwoordden?
Ja, hier is een belscript voor. Voor verdere toelichting op de inhoud van het belscript verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u dit belscript openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik toelichting gegeven op de inhoud van het belscript.
Herinnert u zich dat onder andere Denemarken met het Janssen covid-19 vaccin gestopt is vanwege zeldzame bijwerkingen met het Janssen covid-19 vaccin?1
Ja.
Herinnert u zich dat ook het Nederlandse beleid voor inzet van het Janssen covid-19 vaccin op 2 juni 2021 veranderde en mensen onder de 44 jaar geen Janssen covid-19 vaccin meer aangeboden kregen vanwege de bijwerking van ernstige trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes?2 3
De Gezondheidsraad adviseert over de inzet van de verschillende door Nederland gecontracteerde en door het EMA tot de markt toegelaten vaccins. In het licht van de zeer zeldzame bijwerking van het Janssen-vaccin, te weten een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie), bij jongere doelgroepen, adviseerde de Gezondheidsraad op 2 juni 2021 om de ruim op voorraad zijnde mRNA-vaccins in te zetten voor mensen die op dat moment nog niet aan de beurt waren geweest op basis van hun leeftijd. Dat advies is overgenomen. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
Uw vraagstelling suggereert dat er is gestopt met het aanbieden van Janssen-vaccins onder een specifieke leeftijdsgrens. Dit is onjuist. De leeftijdsgrens van 44 jaar komt niet voort uit het advies van de Gezondheidsraad en is nooit in Nederland gehanteerd om te bepalen wie wel of geen Janssen-vaccin aangeboden kreeg. Iedereen die op 2 juni een afspraak voor een Janssen-vaccin had, kreeg de mogelijkheid om deze om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin. Iedereen die vanaf die datum een nieuwe afspraak maakte, kreeg, conform het Gezondheidsraadsadvies van 2 juni, een mRNA-vaccin.
Op 2 juni stelde de Gezondheidsraad dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De raad benadrukte daarbij dat het Janssen-vaccin echter nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19 is. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden gehad om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin, is de keuzelijn voor het Janssen-vaccin gestart.
Herinnert u zich dat u het Janssen-vaccin toch als keuze-optie wilde aanbieden aan iedereen die dat wilde, dus ook aan mensen onder de 44 jaar?4 5
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik, mede op verzoek van uw Kamer, heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken.
Klopt het dat de burger specifiek toestemming diende te geven (informed consent) voor vaccinatie met het Janssen covid-19 vaccin vanwege de iets lagere effectiviteit en het risico op de ernstige bijwerking op trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes op jongere leeftijd?6 Zo ja, was dit consent gelijk voor alle leeftijdsgroepen (18–20 jaar, 21–30 jaar, 31–40 jaar, 41–44 jaar)? Zo nee, waarom was dit informed consent niet nodig?
Aan iedere persoon die contact opnam met de afspraaklijn, is gevraagd of hij of zij akkoord gaat met vaccinatie met Janssen op eigen verzoek. Dit werd aan elke beller gevraagd, ongeacht leeftijd. Op de vaccinatielocatie wordt opnieuw aan de persoon gevraagd of de persoon akkoord gaat met vaccinatie op eigen verzoek en zich bewust is van mogelijke bijwerkingen, omdat de persoon de informatie hierover heeft doorgenomen. Er wordt opnieuw gevraagd of de persoon de informatie waar hij of zij op is gewezen gelezen en begrepen heeft, of de persoon op de hoogte is van de iets lagere werkzaamheid van Janssen en de mogelijke bijwerkingen, en tot slot of de persoon akkoord gaat met de vaccinatie of nog vragen heeft. Wanneer de persoon akkoord gaat, moet de administrator in CoronIT registreren dat de persoon akkoord gaat met de behandeling. Wanneer er sprake is van enige twijfel, wordt de persoon doorverwezen naar de arts op locatie die het gesprek aan kan gaan. Belangrijk om te benadrukken is dat de persoon ten alle tijden af kan zien van vaccinatie met Janssen.
Op welke manier is het informed consent voor vaccinatie met het Janssen covid-19 vaccin vastgelegd na 2 juni 2021?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de visie dat het mogelijk is dat er ernstige trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes optreedt na vaccinatie met het Janssen covid-19 vaccin bij jongeren (van 18 tot 44 jaar)? Zo nee, waarom niet?
In zeer zeldzame gevallen kan deze bijwerking optreden na vaccinatie met het COVID-19-vaccin van Janssen. Hierover worden mensen via verschillende kanalen geïnformeerd, zoals ook in voorgaande vragen uiteengezet. De kans op deze bijwerkingen staat ook vermeld in de bijsluiter van het vaccin die online te vinden is. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan mogelijke bijwerkingen op de pagina waar personen die zich met het Janssen-vaccin willen laten vaccineren naar verwezen worden. Zoals ik hierboven heb aangegeven dient elk persoon deze informatie voorafgaand aan de vaccinatie te lezen en akkoord te gaan met het op verzoek vaccineren met het Janssen-vaccin.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is voor eventuele gezondheidsschade door ernstige trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes na vaccinatie met het Janssen covid-19 vaccin na 2 juni 2021?
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad om de leeftijdsgroepen die nog aan de beurt komen vanaf nu BioNTech/Pfizer- of Moderna-vaccins aan te bieden, is de inzet van het Janssen-vaccin op 2 juni 2021 aangepast. Voor mensen die contact opnamen met de Janssen-keuzelijn, die pas na juni 2021 startte, en ervoor hebben gekozen om zich te laten vaccineren met Janssen, geldt dat zij voor de toediening van het vaccin meermaals verklaard hebben zij bekend waren met de mogelijke bijwerkingen van het Janssen-vaccin. Daarbij zijn zij ook geattendeerd op de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van trombose met trombocytopenie (TTS). In het geval van een geïnformeerde, bewuste keuze, geldt dat mensen achteraf niet een ander aansprakelijk kunnen stellen voor bijwerkingen waarop gewezen is.
De booster en de medische onderbouwing voor de combinatie van Janssen met een mRNA-vaccin |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van de Gezondheidsraad van 5 juli 2021 over heterologe vaccinatie, dat wil zeggen, een combinatie van vaccins met een vaccin van een andere producent of een ander type vaccin dan de eerste vaccinatie? Bent u ervan op de hoogte dat dit rapport over combineren van verschillende vaccins ging over combinatie van vaccins waarvan twee doses nodig zijn, te weten de vaccins van AstraZeneca, Pfizer/BioNTech en Moderna?1
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Bent u bekend met de rapporten van de Gezondheidsraad over boostervaccinatie tegen COVID-19 van 14 september 2021 en 2 november 2021?2, 3
Ja, ik ben bekend met deze rapporten.
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad de boostervaccinatie omschrijft als een additionele vaccindosis voor mensen bij wie de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is? Zo nee, deelt u de conclusie dat dit de omschrijving van een boostervaccinatie is?
Ik ben bekend met deze omschrijving. De Gezondheidsraad omschrijft in zijn advies van 2 september 2021 boostervaccinatie als «een additionele vaccindosis bij mensen bij wie de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is».
Hoe wordt vastgesteld dat voor een specifiek persoon de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is? Indien dit niet op individueel niveau wordt vastgesteld, wat zijn dan de vastgestelde criteria om een boostervaccinatie aan individuen aan te bieden?
Hoge neutraliserende antistofconcentraties zijn belangrijk voor bescherming tegen infectie en bescherming tegen nieuwe virusvarianten. Individuele verschillen in antistoftiters kunnen echter niet direct geïnterpreteerd worden als verschillen in bescherming. De Gezondheidsraad adviseert doorgaans op groepsniveau, niet op individueel niveau. De Gezondheidsraad heeft zich in zijn advisering over boostervaccinatie in de eerste plaats gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijke gegevens over een terugloop in de bescherming van coronavaccinatie tegen infecties en ernstige ziekte sinds de primaire vaccinatieserie, en een inschatting gemaakt over een te verwachten verdere afname van deze bescherming op groepsniveau (zie o.a. het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021).
Bent u ermee bekend dat op 14 september 2021 nog geen klinische studiegegevens beschikbaar waren over heterologe boostervaccinatie en dat daarom de conclusie van de Gezondheidsraad was «Op theoretische gronden is er geen bezwaar tegen boostervaccinatie met een heteroloog-vaccin»?4
Ik ben hiermee bekend. Wereldwijd doen wetenschappers onderzoek naar het coronavirus, varianten en de vaccins, en delen zij de voortschrijdende kennis. Voor de totstandkoming van het coronavaccinatiebeleid worden groepen deskundigen geraadpleegd, zoals de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraadcommissie maakt gebruik van onderzoeksgegevens die in toenemende mate beschikbaar komen. Advisering van de raad is gebaseerd op een onafhankelijke weging van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke gegevens, feiten en deskundige opvattingen van de commissieleden.
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad voor de boostercampagne voor mensen van 60 jaar en ouder, aan bewoners van verpleeghuizen en woonzorgcentra en aan mensen met een verstandelijke beperking wonend in instellingen adviseert als booster een mRNA-vaccin te gebruiken, ongeacht de primaire vaccinatie en daarmee de heterologe toepassing van Moderna en Pfizer/BioNTech aanbeveelt?5
Ik ben hiermee bekend. De Gezondheidsraad adviseert in zijn advies van 2 november 2021 een mRNA-vaccin als booster, ongeacht het primaire vaccin.
Bent u bekend met het rapport van de Gezondheidsraad van 25 november 2021 over boostervaccinatie voor mensen tussen de 18 en 60 jaar?6
Ik ben bekend met dit rapport.
Bent u ermee bekend dat de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna goedgekeurd zijn door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) als boostervaccinatie op homologe basis en dat deze COVID-19-vaccins niet geregistreerd zijn als heterologe boostervaccinatie na een primaire vaccinatieserie met het Janssen of AstraZeneca COVID-19-vaccin?7, 8
Ik ben hiermee bekend. Zoals de Gezondheidsraad aangeeft in zijn advies van 25 november 2021 is indiening van een registratie-aanvraag bij het EMA voor heterologe boostervaccinatie minder aannemelijk, omdat fabrikanten dit niet meenemen in hun onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van het eigen boostervaccin. Wel is er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de werkzaamheid en veiligheid van heterologe boostervaccinatie. De Gezondheidsraad heeft zich in de advisering over heterologe boostervaccinatie gebaseerd op deze onafhankelijke studies. Zie ook mijn antwoord op vraag 32.
Bent u ermee bekend dat in de Summary of Product Characteristics van Spikevax van Moderna specifiek staat: «De verwisselbaarheid van Spikevax met andere COVID-19-vaccins om de primaire vaccinatiekuur of de boosterdosis (0,25 ml, 50 microgram) te voltooien is niet vastgesteld»?9
Ik ben hiermee bekend.
Bent u ermee bekend dat in de Summary of Product Characteristics van Comirnaty van Pfizer/BioNTech5 specifiek staat «De onderlinge verwisselbaarheid van Comirnaty met COVID-19-vaccins van andere fabrikanten om de primaire vaccinatiekuur te voltooien of voor de boosterdosis (derde dosis), is niet vastgesteld»?
Ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met de vier bronnen die als basis hebben gediend voor de Gezondheidsraad om, ondanks het ontbreken van de officiële registratie bij het EMA, toch aan te bevelen Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca?10
Ik ben hiermee bekend.
Bent u ermee bekend dat in de publicatie van de eerste bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, Atmar et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?11
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Atmar et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft bij de adviezen over boostervaccinatie verschillende relevante onderzoeken betrokken, waarvan enkele destijds beschikbaar waren als «preprint» of voorpublicatie. Onderzoeksresultaten naar het coronavirus en de COVID-19-vaccins worden dikwijls voorafgaand aan de officiële publicatie al gedeeld binnen de wetenschappelijke gemeenschap. Dit draagt bij aan een snelle samenwerking in de wetenschap, wat cruciaal is in de strijd tegen het coronavirus. Aangezien voorpublicaties nog niet door andere wetenschappers zijn gecontroleerd, moeten de uitkomsten niet worden gepresenteerd als feiten. De advisering van de Gezondheidsraad is echter gebaseerd op meerdere bronnen, waarbij de wetenschappelijke evidentie in dezelfde richting wijst.
Bent u ermee bekend dat in de publicatie van de tweede bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, referentie 23, Sablerolles et al. toegevoegd is:«This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?12
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Sablerolles et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de derde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca enkel een statement is van de Engelse Joint Committee on Vaccination and Immunisation (JCVI) over de inzet van boosters en dus geen studiedata bevat?13
Ik ben bekend met deze bron.
Bent u ermee bekend dat in het advies van de JCVI een voorkeur wordt uitgesproken voor boostervaccinatie met Pfizer/BioNTech boven Moderna?
Het JCVI geeft in opeenvolgende rapporten over boostervaccinatie aan dat zowel het Moderna-vaccin (50 microgram) als het BioNTech/Pfizer-vaccin (30 microgram) geschikt zijn als boostvaccin. Zo adviseert het JCVI in zijn rapport van 14 september 202114 het volgende:
In haar rapport van 29 november 202115 concludeert het JCVI: «Both the Moderna (50 microgram) and Pfizer-BioNTech (30 microgram) vaccines should be used with equal preference in the COVID-19 booster programme. Both vaccines have been shown to substantially increase antibody levels when offered as a booster dose»
Waarom wordt dit advies van het JCVI niet overgenomen in Nederland?
Ook in Nederland worden de mRNA-vaccins van Pfizer-BioNTech (30 microgram) en Moderna (50 microgram) ingezet als boostervaccin.
Bent u ermee bekend dat de vierde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, Hillus et al. enkel een onderzoek betreft naar de heterologe combinatie van de AstraZeneca en Pfizer/BioNTech COVID-19-vaccins? Deelt u de de conclusie dat deze data niet geëxtrapoleerd kan worden naar de combinatie van andere vaccins zoals bijvoorbeeld Janssen en Moderna? Zo nee, waarom niet?14
De advisering van de Gezondheidsraad is gebaseerd op meerdere bronnen, waarbij het wetenschappelijke evidentie in dezelfde richting wijst.
Deelt u de conclusie dat er dus geen valide onderbouwing bestaat voor de heterologe boostervaccinatie van het Janssen COVID-19-vaccin en een vaccin van Pfizer/BioNTech of Moderna? Zo nee, waarom niet?
In het advies van 24 december jl.17 over de inzet van het vaccin van Janssen als booster, concludeert de Gezondheidsraad dat een booster met de mRNA-vaccins van Moderna of BioNTech/Pfizer bij mensen die eerder het Janssen-vaccin hebben ontvangen doorgaans tot een betere toename in antistoffen en cellulaire immuniteit leidt dan wanneer ze het Janssen-vaccin als booster ontvangen.
Bent u ermee bekend dat in Nederland voor de boostervaccinatie enkel de mRNA-vaccins worden ingezet (Moderna of Pfizer/BioNTech) en dat het hierbij niet uitmaakt welk COVID-19-vaccin iemand in de eerste serie heeft gehad?15
In de boostercampagne worden primair de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna ingezet. De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om het coronavaccin van Janssen alleen als booster te gebruiken in uitzonderingssituaties. Bijvoorbeeld als mensen geen mRNA-vaccin mogen krijgen.
Bent u bekend met de bronnen die als basis hebben gediend voor de Gezondheidsraad om, ondanks het ontbreken van de officiële registratie bij het EMA, toch aan te bevelen Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterologe boosters in te zetten?16
Ik ben bekend met deze bronnen.
Bent u ermee bekend dat in de eerste bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten, Sablerolles et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?17
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Sablerolles et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat in de tweede bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten, Atmar et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?18
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Atmar et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de derde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten slechts een statement is van de Engelse Joint Committee on Vaccination and Immunisation over de inzet van boosters en dus geen studiedata bevat?19
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de conclusie dat er dus geen valide onderbouwing is voor de heterologe boostervaccinatie met Pfizer/BioNTech en Moderna-vaccins? Zo nee, waarom niet?
Verschillende Europese landen gebruiken momenteel een heteroloog vaccinatieschema, voornamelijk met een mRNA-vaccin. De Gezondheidsraad geeft aan dat er op theoretische gronden geen bezwaar is tegen heterologe boostervaccinatie en dat de reactogeniciteit en veiligheid van heterologe boostervaccinatie kan worden afgeleid uit verschillende wetenschappelijke studies. Zoals aangegeven in het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021 is uit meerdere studies gebleken dat een booster met de mRNA-vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer, ook bij mensen die eerder het Janssen- of AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, tot een goede toename in antistoffen en cellulaire immuniteit leidt.
Bent u ermee bekend dat er zelfs geen keuzemogelijkheid is voor Nederlandse burgers die een boostervaccinatie wensen om als boostervaccinatie hetzelfde COVID-19-vaccin te krijgen als in hun eerste vaccinatieserie?20
Ik ben hiermee bekend.
Waarom is er nu geen keuzemogelijkheid voor het merk boostervaccinatie, terwijl u eerder mensen juist graag de keuzemogelijkheid voor het Janssen-vaccin gaf terwijl vaccinatie met Janssen voor de leeftijdsgroep onder de 44 door de Gezondheidsraad op dat moment zelfs werd afgeraden?21
Op basis van Gezondheidsraadadvies en voorraadbeheer is besloten om mensen jonger dan 45 jaar bij voorkeur een booster met Pfizer/BioNTech aan te bieden. Mensen van 45 jaar en ouder krijgen bij voorkeur een booster met Moderna. Uit onderzoek blijkt dat de zeer zeldzame bijwerkingen myocarditis en pericarditis kunnen voorkomen na vaccinatie met een mRNA-vaccin, maar dat deze vooral worden gezien op jongere leeftijd (<30 jaar). Anderzijds hebben mensen van 45 jaar en ouder mogelijk juist iets meer baat bij het Moderna-vaccin, omdat dit vaccin een sterkere immuunrespons lijkt te geven.
Bent u bekend met het concept van informed consent, te weten de toestemming van een patiënt voor een medische behandeling die enkel rechtsgeldig als de patiënt goed is voorgelicht, beter bekend als de twee-eenheid van informatieplicht van de arts en het toestemmingsvereiste van de patiënt?22
Ik ben hiermee bekend.
Worden burgers ingelicht over het feit dat er geen registratie bij het EMA is voor heterologe inzet van boostervaccinatie?
Heterologe toepassing van de mRNA-vaccins is niet officieel beoordeeld door het EMA. Wel wordt er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de werkzaamheid en veiligheid van heterologe boostvaccinatie. Uit verschillende studies blijkt dat een booster met de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer of Moderna hoge titers aan neutraliserende antistoffen induceert, ongeacht welk vaccin er in de primaire vaccinatiereeks is gegeven. Ook wordt er een goede cellulaire booster respons gezien. Indiening van een registratie-aanvraag bij het EMA voor heterologe boostervaccinatie is minder aannemelijk, omdat fabrikanten dit niet meenemen in hun onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van het eigen boostvaccin. De Gezondheidsraad heeft hier onder andere in zijn advies van 25 november 2021 over gecommuniceerd. Voor nadere onderbouwing verwijs ik ook graag naar de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM26 en naar recente rapportages van het EMA27 en het ECDC28. Burgers worden o.a. voorgelicht over de boostvaccinatie via de websites van de rijksoverheid29 en het RIVM30.
Dient de burger specifiek toestemming te geven (informed consent) voor boostervaccinatie met een ander vaccin dan in de eerste vaccinatieserie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt dit informed consent vastgelegd?
Zowel voor deelname aan de COVID-19-(boost)vaccinatie als voor het verwerken van de persoonsgegevens wordt toestemming gevraagd als iemand deelneemt aan het vaccinatieprogramma. Bij personen die niet zelf wilsbekwaam zijn, moet vooraf toestemming zijn van een wettelijk vertegenwoordiger. Dit mag mondeling doorgegeven worden mits dit aantoonbaar is (onder andere opname in cliëntdossier) en de wettelijk vertegenwoordiger goed geïnformeerd is.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is voor eventuele gezondheidsschade door bijwerkingen na een heterologe booster?
Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld.
Herinnert u zich het coronadebat van 1 december 2021? En herinnert u zich dat u daarin stelde dat de bijwerkingen van de booster gelijk zijn aan de bijwerkingen van de tweede vaccinatie?23
Ik ben ermee bekend dat mijn voorganger dit heeft aangegeven tijdens het debat.
Kunt u aangeven wat het bewijs is voor uw stelling dat de bijwerkingen van de booster gelijk zijn aan de bijwerkingen van een tweede vaccinatie en dat dit gelijk is voor alle boostercombinaties?
Zoals vermeld in het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021, lijken de reactogeniciteit en veiligheid van een boosterdosis van het BioNTech/Pfizer- of Moderna-vaccin niet wezenlijk te verschillen van die na de tweede dosis in de primaire vaccinatieserie. De raad geeft in het advies aan dat, in vergelijking met homologe boostervaccinatie, ook na heterologe boostervaccinatie – voor de verschillende combinaties van Pfizer-, Moderna- en Janssen-vaccins – geen belangrijke verschillen in bijwerkingen werden gerapporteerd in de tot dan toe gepubliceerde studies. Ook na primaire vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin werden na een heterologe booster met een mRNA-vaccin geen belangrijke verschillen in bijwerkingen gevonden.
De Gedragscode Natuurbeheer 2016-2021. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Gedragscode Natuurbeheer 2016–2021?1
Ja.
Klopt het dat de gedragscode dit jaar afloopt en derhalve vernieuwd dient te worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Ja. De huidige gedragscode natuurbeheer loopt af op 19 december 2021.
De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft op 15 november 2021 haar nieuwe gedragscode voor beoordeling ingediend. De periode tot 19 december 2021 is te kort voor een tijdige, adequate beoordeling van de nieuw ingediende gedragscode. Bovendien dient mijn ontwerpbesluit voor een periode van zes weken opengesteld te worden voor het indienen van zienswijzen.
Welke gevolgen heeft het verlopen van de gedragscode voor de instandhouding van natuur?
Dit betekent dat terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en andere bij de VBNE aangesloten eigenaren van bos- en natuurgebieden vanaf 19 december 2021 een ontheffing moeten aanvragen bij het bevoegd gezag (de provincie) voor werkzaamheden natuurbeheer, die leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Wat doet u eraan om bij het uitblijven van een nieuwe gedragscode extra administratieve lasten voor terreinbeherende organisaties en provincies te voorkomen?
De VBNE voert op dit moment overleg met het IPO en LNV over de wijze waarop de ontheffingverlening in de periode tot goedkeuring van de nieuwe gedragscode snel en adequaat kan verlopen.
Welke tussentijdse maatregelen kunnen er genomen worden zodat terreinbeherende organisaties en provincies geen hinder ondervinden in noodzakelijke en geplande werkzaamheden?
Zie het antwoord op vraag 4. Werkzaamheden, die niet leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming, kunnen doorgang vinden.
De technische correcties van de CO2 -doelen voor de glastuinbouwsector. |
|
Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de afspraken over het CO2-sectorsysteem die in 2013 werden gesloten met de glastuinbouwsector en die in 2018 zijn gewijzigd?
Ja.
Klopt het dat, indien er sprake is van een overschrijding van het emissieplafond door externe factoren, een technische correctie plaats zal vinden?
In het convenant is in artikel 111 afgesproken onder welke omstandigheden correctie van de emissieplafonds overeengekomen kan worden. Deze omstandigheden zijn een vergaande verandering van de inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) en/of een toe- of afname van oppervlakte areaal.
Klopt het dat er over het jaar 2018 wel een emissieplafond is vastgesteld, maar dat deze nog niet is afgerekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Het CO2-emissieplafond 2018 is vastgesteld op 4,8 megaton. In afwachting van een besluit over een mogelijke correctie, was de afrekening van de heffing uitgesteld. In de Kamerbrief van april 2022 over het samenhangende pakket is nu besloten om een correctie toe te passen op het plafond van 2018, in lijn met de criteria uit het convenant.
Klopt het dat de jaren 2018, 2019 en 2020 voldoen aan de in het convenant vastgestelde criteria van een technische correctie?
Voor de jaren 2019 en 2020 is er overeenstemming tussen de convenantspartners dat de CO2-emissiedoelen voor de glastuinbouwsector, in lijn met de criteria voor een technische correctie, naar boven bijgesteld worden. In de Kamerbrief over het samenhangende pakket van april is besloten over 2018. De in deze Kamerbrief genoemde indicatieve aanvullende klimaatopgave voor de sector en de huidige complexe situatie betekenen dat er nog forse investeringen nodig zijn door de sectorpartijen zelf. Het kabinet heeft daarom besloten om, in lijn met de bepalingen uit het convenant, een correctie toe te passen op het plafond 20182. Door middel van publicatie in de Staatscourant zal dit worden geëffectueerd. Voor 2019 en 2020 worden de plafonds ook gepubliceerd, waarna de heffing geïnd kan worden.
Klopt het dat er over de jaren 2019 en 2020 nog geen technische correctie heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft deze correctie nog niet plaatsgevonden en welke gevolgen heeft dat voor het reeds vastgestelde jaar 2018?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat voor (financiële) gevolgen heeft het niet corrigeren van de CO2-emissieruimte van 2018, 2019 en 2020 voor de sector?
De emissieruimtes worden gecorrigeerd in lijn met de bepalingen uit het convenant. De plafonds voor 2018, 2019 en 2020 zijn daarmee bekend. De hoogte van de heffing zal afhangen van de definitieve CO2-emissiecijfers die door RVO worden vastgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er door het trage verloop correcties op correcties plaatsvinden en dat dit een onwenselijke situatie is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen, mede met het oog op het nog te sluiten convenant 2021–2030 waar u in de Klimaatnota 2021 naar verwees?1
Ja, ik vind dat de prijs voor broeikasgasuitstoot, langjarig en vooraf duidelijk moet zijn, zodat de tuinder deze kan betrekken in de investeringsbeslissing. Met de sector is afgesproken dat een individueel systeem wordt ingericht waarbij de individuele tuinder gestimuleerd wordt om energiezuinig te produceren én de beweging naar een klimaatneutrale productie wordt geborgd. Hierover wordt met de sector gesproken binnen de context van een nieuw convenant.
Bent u bereid deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen?
Ja.
Het bericht dat raadsleden gemeenschappelijke regelingen een bedreiging vinden voor de lokale democratie |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Vindt u de zorgen van 60% van de gemeenteraadsleden, die vindt dat gemeenschappelijke regelingen een bedreiging zijn voor de lokale democratie, terecht? Zo nee, waarom niet?1
Ik ben me er van bewust dat gemeentelijke samenwerking uitdagingen met zich brengt voor de lokale democratie. Daarom wordt er langs verschillende lijnen vanuit mijn ministerie gewerkt wordt aan het verbeteren van de legitimiteit van gemeenschappelijke regelingen. Zo verwacht ik, ten eerste, dat het wetsvoorstel dat bedoeld is om gemeenteraden meer in positie te brengen bij gemeenschappelijke regelingen (Kamerstukken 35 513) met ingang van 1 juli 2022 in werking zal treden. Daarnaast wordt, zoals in de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel ook is toegelicht, voorzien in ondersteuningsproducten die laten zien hoe raden mogelijkheden vinden om meer grip op regionale samenwerking te organiseren.2 Tot slot werk ik aan de uitvoering van de verschillende Kamermoties die bij de behandeling van de hiervoor genoemde wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) zijn aangenomen. Hierbij is met name de motie om te komen met concrete voorstellen over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur van belang. Mijn streven is erop gericht om, zoals verzocht in de motie, naar aanleiding van deze discussie in 2022 met concrete voorstellen te komen. Dit alles is er op gericht om de lokale democratie ook te laten functioneren als er sprake is van samenwerking tussen gemeenten.
Vindt u het zorgelijk dat raadsleden het aantal gemeenschappelijke regelingen van hun eigen gemeente significant te laag inschatten? Zo nee, waarom niet?
Het is moeilijk in algemene zin een kwalificatie te geven over de kennis die raadsleden (moeten) hebben van het aantal gemeenschappelijke regelingen van hun gemeente. Niet elke regeling zal van eenzelfde belang zijn voor gemeenteraden. Het lijkt me bijvoorbeeld niet in alle gevallen zorgelijk als een raadslid niet op de hoogte is van een puur op bedrijfsvoering of uitvoering gerichte regeling. In dit kader lijkt het een positief signaal dat 95% van de raadsleden voorstander is van deelname van de gemeente in (in elk geval) een deel van de regelingen waar de gemeente in zit. Het zou voor een raadslid wel mogelijk moeten zijn om kennis te nemen van het aantal en soort gemeenschappelijke regelingen waar een gemeente aan deelneemt. Het register waar artikel 26 Wgr om vraagt, zou hiervoor de bron moeten zijn. Dit is een nationaal register en geen gemeentelijke3.
Hoe beoordeelt u de uitkomst dat de helft van de raadsleden die een herindeling wenselijk acht, dat vindt omdat er te weinig ambtelijke capaciteit binnen hun gemeente is om alle taken uit te voeren?
In het onderzoek komt naar voren dat de helft van de raadsleden een gebrek aan ambtelijke capaciteit reden vindt om aan gemeenschappelijke regelingen deel te nemen (tabel 2.1, p. 24). Verder volgt uit het onderzoek dat ruim 60% van de raadsleden herindeling alleen wenselijk vindt als daarmee de kwaliteit en capaciteit van de gemeentelijke overheid gegarandeerd kan worden (tabel 8, p.60). Dit laatste sluit aan bij het criterium «bestuurskracht» in het Beleidskader gemeentelijke herindeling. Een eventuele voorkeur voor een gemeentelijke herindeling hoeft dus niet, of niet uitsluitend, te worden ingegeven door een eventueel gebrek aan ambtelijke capaciteit. Voor een herindeling kan ook worden gekozen vanuit te verwachten positieve effecten op de bestuurskracht van een gemeente.
Bent u het eens met de stelling dat als gemeenten zich genoodzaakt voelen om te herindelen vanwege nieuwe taken of te weinig middelen om nieuwe taken uit te kunnen voeren, er niet zelfstandig besloten is tot herindelen? Bent u het tevens eens met de stelling dat in een dergelijk geval het besluit tot herindeling niet van onderop komt, maar afgedwongen is door de omstandigheden die veelal juist door hogerop worden bepaald? Zo nee, waarom niet?
Of een herindeling van onderop tot stand komt of niet wordt (formeel) bepaald door het bestuursorgaan dat het herindelingsadvies vaststelt. We spreken van een herindeling van onderop als dit de gemeenteraad is en van een herindeling van bovenaf als provinciale staten dit doet. Hoewel het takenpakket van gemeenten inderdaad kan leiden tot een ervaren noodzaak tot opschaling van gemeenten, kan een gemeente ook kiezen voor samenwerking om (nieuwe) taken uit te voeren. Als het de gemeente zelf is die een keuze tussen beide maakt, spreken we van een herindeling van onderop.
Bent u het in dat licht eens met de stelling dat inwoners zelf zeggenschap zouden moeten hebben over welke taken hun gemeente wel of niet zelf uitvoert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat uitgangspunt nu voldoende geborgd?
Binnen de autonome ruimte kan de door de inwoners gekozen raad zelf bepalen welke taken een gemeente wel of niet oppakt. Daar hebben inwoners dus directe invloed op door verkiezingen. Dat is anders voor de situatie van medebewind. Taaktoedeling aan gemeenten en provincies wordt volgens de Grondwet bij of krachtens de wet geregeld. Er bestaat de mogelijkheid om bij de invulling van dit medebewind beleidsvrijheid aan de decentrale overheden te laten. Voor een gedeelte hebben raden (en daarmee de inwoners die de raden gekozen hebben) daarmee zeggenschap over welke taken de gemeente dient uit te voeren en welke niet.
Zowel voor medebewind als voor autonomie geldt dat gemeenten ervoor kunnen kiezen taken in gezamenlijkheid met andere gemeenten uit te voeren. Deze vormen van samenwerking zien vooral op bevoegdheden van de colleges, maar deze kunnen niet besluiten tot het aangaan van een gemeenschappelijke regeling zonder dat de raden daarmee instemmen. Met de aanstaande wijziging van de Wgr wordt de positie van gemeenteraden bij deze afweging versterkt door de nieuwe verplichting om gemeenteraden om een zienswijze te vragen over de voorgenomen regeling. Dit is een aanvulling op de reeds bestaande toestemming die door raden aan het college gegeven moet worden voor het aangaan van een regeling. Langs deze weg is de volksvertegenwoordiging, en daarmee zijn indirect ook de inwoners, reeds betrokken.
Een uitzondering hierop vormen de gevallen waarin samenwerking bij wet verplicht wordt opgelegd aan gemeenten. Dat geldt bijvoorbeeld voor de veiligheidsregio’s en de GGD’en. In specifieke gevallen kan er aanleiding zijn voor zo’n verplichting, maar dit hoort de uitzondering te blijven. Het uitgangspunt is en blijft dat gemeenten primair zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij de uitvoering van hun taken vormgeven.
Kunt u een uitgebreide analyse maken over de explosieve toename van het aantal samenwerkingsverbanden over de afgelopen jaren en de samenhang met onder andere: Zo nee, waarom niet?
Een gemeente heeft vele gezichten. Een gemeente vertegenwoordigt en vormt een lokale gemeenschap. Ook is een gemeente verantwoordelijk voor een goede aanpak van de opgaven waar de gemeente voor geplaatst wordt, niet alleen voor binnengemeentelijke maar ook voor een groot aantal gemeente-overstijgende en nationale opgaven. Samenwerking tussen gemeenten is een goede manier om op onderdelen te organiseren dat de uitvoering sterk is of kan zorgen voor efficiëntere uitvoering. In sommige gevallen vraagt de aard van de opgave om een bovengemeentelijke aanpak. Bij de decentralisaties van 2015 is voor delen van die taakoverdracht bijvoorbeeld gestuurd op meer samenwerking, omdat een goede uitvoering van delen van de decentralisatie daar om vroeg.
Het is in algemene zin lastig te zeggen wat de relatie is tussen de afname van het aantal gemeenten en het aantal samenwerkingsverbanden. Het is bijvoorbeeld niet zo dat grote(re) gemeenten in minder samenwerkingsverbanden zitten dan kleine(re) gemeenten. Uit onderzoek van Proof Adviseurs en Kwink Groep uit 20204 blijkt dat grotere gemeenten gemiddeld aan meer samenwerkingsverbanden deelnemen dan kleinere. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners zitten gemiddeld in 46 samenwerkingsverbanden en gemeenten met minder dan 100.000 inwoners in 32–33 samenwerkingsverbanden.
New public management is de term die gebruikt wordt voor de ontwikkeling om sturingsfilosofieën uit de private sector meer toe te passen op de publieke, zoals verzelfstandiging en sturen op effeciency. Of er een oorzakelijk verband is tussen new public management, of dat dit aanwezig is bij dergelijke afwegingen, en het aantal samenwerkingsverbanden kan niet zonder meer gesteld worden. Het voert te ver om samenwerkingsverbanden op grond van de Wgr als een verzelfstandigingsoperatie of privatisering te duiden. Het blijft een vorm van verlengd lokaal bestuur.
Bent u het eens met de stelling dat het democratiseren van gemeenschappelijke regelingen, voor zover dat überhaupt mogelijk is, de regio als zelfstandige bestuurslaag legitimeert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Er is op dit moment in ieder geval geen sprake van een zelfstandige bestuurslaag. Gemeenschappelijke regelingen zijn een vorm van verlengd lokaal bestuur. Daarnaast vindt samenwerking in de regio nu niet op één specifiek schaalniveau plaats. Als met het democratiseren van gemeenschappelijke regelingen wordt gedoeld op een vorm van rechtstreekse verkiezingen, wat ook bij vormen van functioneel bestuur op zich zou kunnen, dan impliceert dat in principe een zelfstandige vorm van tussenbestuur. Het zou echter ook dan lastig blijven om over één bestuurslaag te spreken omdat wat de regio genoemd wordt, niet één geheel is en niet per se één schaalniveau kent.
Kunt u een globaal beeld schetsen van hoe (de organisatie van) het decentrale bestuur er volgens u over 10 à 20 jaar uitziet? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft mij bij motie gevraagd voor de zomer van 2022 met concrete voorstellen te komen voor de bestuurlijke inrichting. Gelet op dat verzoek en de gesprekken die ik hiervoor in de eerste helft van 2022 wil voeren, vind ik het niet gepast vooruit te lopen op eventuele beelden over de ontwikkeling van het binnenlands bestuur in de komende 20 jaar. Wel herken ik dat in deze beelden nadrukkelijk aandacht zal moeten zijn voor de hier aan de orde gestelde vraagstukken en ervaringen van volksvertegenwoordigers.