Het bericht ‘Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote hack bij ROC Mondriaan: computers plat en bestanden ontoegankelijk»?1
Ja.
Is er sprake van ransomware (gijzelsoftware)? Indien er sprake is van ransomware, zijn er al losgeldeisen van de criminele hackers bekend bij ROC Mondriaan en/of de Minister?2
Er is inderdaad sprake van ransomware. Hierbij is er losgeld gevraagd aan ROC Mondriaan.
Indien er al losgeldeisen bekend zijn, heeft ROC Mondriaan het losgeld aan de hackers al betaald? Zo nee, heeft ROC Mondriaan besloten het losgeld te betalen?
ROC Mondriaan heeft geen losgeld betaald aan de hackers.
Wat is het beleid van de Minister omtrent de betaling van losgeld aan criminelen om schoolsystemen weer toegankelijk te maken? Deelt u de mening dat er geen losgeld betaald dient te worden, omdat misdaad niet mag lonen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat het onwenselijk is om losgeld te betalen, omdat de regering van mening is dat er geen geld naar criminelen toe moet vloeien.
Is er ook sprake van een datalek, nu de systemen zijn gehackt? Zo ja, is er data buitgemaakt van de 20.000 studenten, 5.000 cursisten en/of 2.100 medewerkers? Zo ja, zijn alle studenten, cursisten en/of medewerkers hier inmiddels van op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september 2021 voor het eerst gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Is er contact geweest tussen het sectorale computer emergency response team SURFcert en ROC Mondriaan? Zo ja, heeft het ROC Mondriaan dit geïnitieerd om het beveiligingsincident te melden? Wat is er uit dit contact gekomen qua ondersteuning vanuit SURFcert?
Zodra ROC Mondriaan de hack constateerde, heeft de instelling SURFcert ingelicht en een gespecialiseerd forensisch IT-bedrijf ingeschakeld. SURF ondersteunt ROC Mondriaan in het onderzoek naar de oorzaak en omvang van de hack.
Is het datalek al gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, is er verder contact geweest tussen ROC Mondriaan en Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
ROC Mondriaan heeft meteen na het ontdekken van de hack de Autoriteit Persoonsgegevens ingelicht. Vrijdag 4 september en dinsdag 14 september is er wederom contact geweest met de Autoriteit Persoonsgegevens om hen bij te praten met de laatste stand van zaken. Ook is de afspraak gemaakt dat ROC Mondriaan de Autoriteit Persoonsgegevens informeert zodra er meer relevante informatie beschikbaar is.
Kunt u aangeven welk volwassenheidsniveau ROC Mondriaan heeft met het oog op de benchmark IBP-E op basis van de toetsingskaders Informatiebeveiliging, Privacy en Examinering, waarvan het maturity level 1 het laagst en 5 het hoogst is?3
Uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar en ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen.
Welk benchmark IBP-E-resultaat had ROC Mondriaan in 2018, 2019 en 2020? Is er de afgelopen jaren sprake geweest van groei en verbetering van de resultaten van de benchmark IBP-E?
De scores van de benchmark IBP-E van de individuele instellingen zijn niet openbaar. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de scores van individuele instellingen. In algemene zin is het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E de afgelopen jaren gegroeid: voor informatiebeveiliging was de gemiddelde score in 2018 een 2,4, in 2019 een 2,5 en in 2020 een 2,8 op een schaal van 1 tot 5.
Klopt het dat het eindresultaat van de benchmark IBP-E MBO voor alle onderdelen in 2020 uitkwam op een gemiddelde volwassenheid van 2,8? Heeft u inzichtelijk wat de resultaten van de benchmark IBP-E van individuele mbo-instellingen zijn? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De benchmark IBP-E meet aan de hand van ruim 100 statements de volwassenheid van de informatiebeveiliging van de instelling op een schaal van 1 tot 5. Daarbij is niveau 3 het ambitieniveau. Een gemiddeld volwassenheidsniveau van 3 wordt beschouwd als een goede balans tussen kosten en baten van de informatiebeveiliging. Het klopt dat het volwassenheidsniveau van de benchmark IBP-E gemiddeld uitkwam op 2,8. Net onder het gestelde ambitieniveau. De benchmark IBP-E heeft een tweeledig doel. Enerzijds geeft deze een goed beeld van de gemiddelde volwassenheid van de mbo-sector op het gebied van informatiebeveiliging. Anderzijds geeft deze benchmark individuele mbo-instellingen inzicht in de mate waarin hun maatregelen rond informatiebeveiliging succesvol zijn geïmplementeerd en levert zo een roadmap voor de mbo-instelling. Voor de betrouwbaarheid – en daarmee het nut – van deze benchmark is het belangrijk dat de mbo-instellingen zonder enige terughoudendheid hun kwetsbaarheden kunnen aangeven. Daarom is ervoor gekozen om de resultaten anoniem te verwerken: uitsluitend de instelling zelf ziet de eigen scores en kan deze vergelijken met het landelijk gemiddelde. Een tweede belangrijke reden om deze resultaten niet openbaar te maken is dat het hier om gevoelige informatie gaat.
Ik ga met de mbo-sector in gesprek over de impact van de hack bij ROC Mondriaan op de door de sector te nemen maatregelen. Ik neem hierin de aanbevelingen uit het Inspectierapport over de digitale weerbaarheid in het Hoger Onderwijs mee4.
Hoeveel werknemers van ROC Mondriaan zijn doorgaans betrokken bij het informatieveiligheidsproces?
Bij ROC Mondriaan zijn vijf personen betrokken bij de informatiebeveiliging. Een incident zoals de hack bij ROC Mondriaan is vaak het gevolg van menselijk handelen. Informatiebeveiliging gaat daarmee elke medewerker, docent en student aan.
Worden de gegevens van de studenten, cursisten en medewerkers al op internet aangeboden? Zo ja, zijn de studenten, cursisten en medewerkers hiervan op de hoogte gesteld?
De hackers hebben op 14 september jl. buitgemaakte gegevens op het internet gepubliceerd. Op dit moment wordt door een gespecialiseerd IT-bedrijf onderzocht om welke informatie het precies gaat. Het is al wel duidelijk dat het om informatie gaat zoals klassenlijsten, mails en financiële gegevens van ROC Mondriaan. ROC Mondriaan zal de studenten, cursisten en medewerkers die het betreft zo snel mogelijk hierover informeren.
Kunnen de studenten van ROC Mondriaan vanaf maandag 30 augustus 2021 wel gewoon naar school en krijgen ze fysiek les van docenten? Wat houdt les krijgen in een «aangepaste vorm» precies in?
Maandag 30 augustus jl. zijn de scholen van ROC Mondriaan open gegaan en kregen de studenten ook weer fysiek les. Dit ging wel in aangepaste vorm, omdat bestanden en de meeste applicaties niet toegankelijk waren. De vorm waarin het onderwijs wordt gegeven hangt uiteraard af van hoe afhankelijk een opleiding is van de geautomatiseerde systemen. Een ict-opleiding is uiteraard meer afhankelijk van de inzet van digitale leermiddelen dan andere mbo-opleidingen.
Aangezien benodigde bestanden, applicaties en systemen volgens ROC Mondriaan vooralsnog ontoegankelijk zijn, kan er al een inschatting worden gemaakt van de verwachte onderwijsachterstand van studenten en cursisten eind 2021? Zo nee, wanneer kan zo’n inschatting wel worden gemaakt?
Op dit moment is er nog geen duidelijk beeld of en in welke mate er sprake is van door deze situatie ontstane onderwijsachterstanden. ROC Mondriaan zet alles op alles om er voor te zorgen dat het onderwijs zo goed mogelijk door gaat. Om dit te bereiken worden bijvoorbeeld, in het belang van de continuïteit van het onderwijs, examens afgenomen bij andere instellingen.
Kunt u al een inschatting maken van de schade en kosten die deze hack heeft veroorzaakt?
ROC Mondriaan is nog druk bezig met de herstelwerkzaamheden als gevolg van de hack. Er is nog geen inschatting van de schade en kosten.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen voor het commissiedebat «Digitalisering in het onderwijs» van 30 september 2021 beantwoorden?
Ja.
Uitrijtermijn voor vaste mest en drijfmest in respectievelijk Limburg en Friesland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen inzake het uitrijden van mest in Limburg en Friesland als gevolg van de heftige regenval van de laatste weken?
Ja.
Bent u bekend met het verzoek van de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB) om de uitrijperiode voor vaste mest op löss met twee weken te verlengen?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de uitrijperiode voor vaste mest op löss is beperkt tot 31 augustus, terwijl het uitrijseizoen voor drijfmest tot 15 september loopt en juist de vaste stromest past in uw visie op kringlooplandbouw en volgens uw eigen visie gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Minerale bodems als zand en löss zijn uitspoelingsgevoeliger. Vaste stromest voegt nutriënten toe die vast liggen in de organische stof, die eerst moeten worden afgebroken, alvorens de nutriënten beschikbaar komen voor opname door de plant. Bemesting met een dergelijke meststof aan het einde van het groeiseizoen levert dan extra risico voor uitspoeling van nutriënten die vrijkomen in de periode dat er geen gewasopname is.
Kunt u de uitrijperiode in Limburg op löss voor vaste mest dit jaar verlengen met minimaal 2 weken, zodat ondernemers meer ruimte hebben voor de oogst, het verwerken van het stro en het aanwenden van de vaste mest? Zo nee, waarom niet?
Dit verzoek heb ik op 26 augustus 2021 ontvangen. Ik heb dit verzoek in beraad gezien de extreme weersomstandigheden van deze zomer in Zuid-Limburg. Vrijstelling of het verruimen van de uitrijdperiode kan op basis van de Wet bodembescherming alleen worden verleend voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet en er advies gevraagd is bij de Technische Commissie Bodem (TCB). Ik heb dit advies bij de TCB aangevraagd. Zodra ik dit advies ontvangen heb zal ik tot een besluit komen.
Bent u bereid om de uitrijperiode vaste mest op löss structureel gelijk te trekken met de uitrijperiode voor drijfmest op löss? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het structurele karakter van een dergelijke wijziging van de uitrijperioden dient het onderdeel uit te maken van een Actieprogamma Nitraatrijchtlijn. Op korte termijn zal ik het ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn aan uw Kamer presenteren. Zoals bekend zal dit ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn ook met de Europese Commissie en uw Kamer worden besproken.
Bent u van plan om de uitrijperiode in Friesland te verlengen? En zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb op basis van een advies van de Technische Commissie Bodem, in overeenstemming met de staatsecretaris van I&W, besloten tot een regionale vrijstelling voor het uitrijden van drijfmest op grasland in de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf. De vrijstelling is voor graslanden gelegen op klei en veen, mits bemest met dunne fractie na mechanische scheiding en geldt tot en met 15 september 2021. Ik verwijs voor de verdere argumentatie naar de Kamerbrief Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Kunt u deze vragen met spoed in behandeling nemen en voor 31 augustus beantwoorden, gezien de lopende termijnen en dus het spoedeisende karakter van deze vragen?
Ja.
Bent u bereid om naast de gebieden Limburg en Friesland de uitrijperiode te verlengen voor andere provincies waar boeren in de knel zijn gekomen vanwege de weersomstandigheden?
Ik verwijs naar de Kamerbrief over Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Het bericht dat Tilburgse kappers op blauwe plekken gaan letten in de aanpak tegen huiselijk geweld. |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat kappers in Tilburg speciaal worden getraind en gevraagd om melding te maken van vermoedens van huiselijk geweld en dat ook wordt overwogen deze training aan te bieden aan andere beroepsgroepen zoals schoonheidsspecialisten, tandartsen en fysiotherapeuten?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze trend om vermoedens van sociale problemen, zoals huiselijk geweld, via georganiseerde meldpunten aan te pakken, terwijl een ieder die een vermoeden heeft van huiselijk geweld hiervan ook nu al aangifte of melding kan doen?
Naast Veilig Thuis zijn er geen andere georganiseerde meldpunten voor het melden van huiselijk geweld. Veilig Thuis heeft de wettelijke taak meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling in ontvangst te nemen. Ook biedt Veilig Thuis zoals u weet advies. Huiselijk geweld is een ernstig maatschappelijk probleem. Het signaleren ervan is echter niet eenvoudig. Voor slachtoffers ligt de drempel om erover te praten of om hulp te zoeken hoog. Het is daarom van belang dat professionals die te maken hebben met mensen waar dit mogelijk speelt, weten wat de signalen zijn. Zo kunnen zij de betrokkenen steunen en wijzen op de beschikbare hulp. Veilig Thuis kan hen daarbij adviseren en ondersteunen.
Onderschrijft u de analyse in het essay van de VNG «de makke van meldpunten», waarin aangegeven wordt dat ondanks de goede intenties, er veel nadelen kleven aan het organiseren van deze meldpunten, omdat dit afbreuk doet aan onderlinge vertrouwensrelaties, er wantrouwen in de samenleving ontstaat en gezinnen onnodig in stress komen te verkeren door (onterechte) meldingen?2
Het essay van de VNG, dat reflectief van aard is, belicht de keerzijde van meldpunten. Het gaat onder andere in op de zorgen van reguliere hulpverleners dat melden afbreuk kan doen aan vertrouwensrelaties, en het risico op het ontstaan van wantrouwen in de samenleving. In reactie op deze beschouwing van de VNG, hecht ik er allereerst aan te benadrukken dat het van groot belang is dat voor slachtoffers en plegers van huiselijk geweld en kindermishandeling en voor mensen die zich als professional of omstander zorgen maken over de veiligheid van mogelijke slachtoffers, een laagdrempelig advies- en meldpunt als Veilig Thuis beschikbaar is. Ook is het wenselijk dat verschillende signalen bijeen kunnen komen bij Veilig Thuis, en dat deze met kritische en onafhankelijke blik worden bekeken, zodat beoordeeld kan worden of, en zo ja welke, hulp nodig is.
Dat neemt niet weg dat ik herken dat professionals vrezen dat de vertrouwensrelatie met hun cliënt onder druk kan komen te staan als zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoeden en dit met Veilig Thuis willen bespreken. Ook is het voor betrokkenen veelal een zeer ingrijpende ervaring als vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling worden gemeld door derden bij Veilig Thuis en Veilig Thuis hierover het gesprek aangaat. Zeker wanneer na onderzoek blijkt dat de zorg die men had, niet gegrond was.
Om deze reden is zorgvuldigheid in de processen rondom een melding erg belangrijk. Professionals die, conform de wet verplichte meldcode, de stappen van de meldcode volgen, zullen daarom voorafgaand aan een melding eerst de signalen die zij hebben in kaart brengen, daarover met een collega overleggen en eventueel Veilig Thuis om advies vragen. De volgende stap is dat de professional in principe altijd de vermoedens bespreekt met de directbetrokkenen zelf. Dat is, mede gelet op de eventuele vertrouwensrelatie, een belangrijke stap. Wanneer het, na een weging volgens het afwegingskader van de betreffende beroepsgroep, tot een melding komt, volgt Veilig Thuis een zorgvuldige procedure om de situatie te beoordelen. Het belang van het slachtoffer van huiselijk geweld staat in deze werkwijze voorop. Het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling is er op gericht bij te dragen aan het realiseren van veiligheid en het organiseren van hulp aan slachtoffer(s) en pleger(s).
Deelt u de mening dat mensen met problemen door deze manier van georganiseerd melden door beroepsgroepen, wellicht huiverig kunnen worden om hun problemen kenbaar te maken en wellicht minder hulp zullen vragen? Hoe weegt u dat risico en wat kan daar aan gedaan worden?
Voorop staat dat in gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, het in de eerste plaats niet gaat om georganiseerd melden, maar om de mogelijkheid tot advies vragen. Voor professionals en betrokkenen die zich oprecht zorgen maken is het van belang dat zij ergens terecht kunnen voor advies of, indien nodig, voor het doen van een melding. Voor slachtoffers is het bovendien vaak moeilijk om hulp te vragen. Uit ervaringsverhalen blijkt dat veel slachtoffers op latere leeftijd zeggen zich niet gezien of gehoord te hebben gevoeld. Ook spelen schaamte en angst een rol in deze problematiek die zich veelal nog in de taboesfeer bevindt. Een laagdrempelig gesprek met iemand die zij vertrouwen kan de stap zijn die zij nodig hebben om het geweld bespreekbaar te maken en vervolgens hulp in te schakelen.
Tegelijkertijd herken ik dat sommige mensen niet om hulp durven te vragen, bijvoorbeeld uit angst voor de gevolgen voor hun gezin of voor hun eigen veiligheid. Om die reden is het van belang dat professionals zo goed mogelijk weten te handelen wanneer zij mogelijke signalen herkennen en daarbij, in lijn met de stappen van de meldcode, advies vragen. Daarnaast is het van belang om te zorgen dat voor iedereen duidelijk is dat de rol van Veilig Thuis het waarborgen van veiligheid is, en dat zij zowel slachtoffer(s) als pleger(s) helpen uit een onveilige situatie te komen.
Hoe passen naar uw oordeel deze plannen van Tilburg in het voornemen van de regering om het jeugdstelsel zo in te richten dat niet de melding en interventies buiten de betrokkenen om centraal staan, maar de onderlinge steun en deskundige hulp?
Ik ondersteun het initiatief van de gemeente Tilburg om huiselijk geweld bespreekbaar te maken en professionals die hiervoor openstaan (en niet onder de Wet verplichte meldcode vallen) te informeren over de wijze waarop zij het gesprek aan kunnen gaan met vermoedelijke slachtoffers van huiselijk geweld, en hoe zij met slachtoffers kunnen meedenken over het vinden van de juiste hulp. In het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt een nieuwe manier van werken geschetst om samenhangende hulp en steun te organiseren voor het hele gezin. Dit gebeurt door het gezin centraal te stellen met inzet van deskundige professionals die naast het gezin staan en met minder casusoverdrachten tussen professionals. Belangrijk is dat kinderen en ouders worden gezien en gehoord en van begin tot eind bij het proces betrokken worden. Het streven is daarnaast dat dezelfde professionals het gezin begeleiden. Het belang van de oplettende rol van professionals in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling met gebruik van de verplichte meldcode blijft onveranderd.
Het niet voldoen aan internationale eisen voor antidopingbeleid en de mogelijke sancties voor de Nederlandse Sport |
|
Jeanet van der Laan (D66), Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wanneer zijn u en de Dopingautoriteit op de hoogte gebracht dat de Wereld Antidoping Code (WAD Code) per 1 januari 2021 zou wijzigen?1
Het Wereld Anti-Doping Agentschap (hierna: WADA) heeft op 16 november 2017 besloten tot herziening van de Wereld Anti-Doping Code (WAD Code) 2015 over te gaan. In december 2018 is het herzieningsproces gestart, dat zou leiden tot een nieuwe Code die op 1 januari 2021 in werking zou treden. Op 7 november 2019 is die nieuwe Codetekst, de WAD Code 2021, door WADA vastgesteld. De ondertekenaars van de Code hadden daarna tot eind 2020 om hun regels en procedures in lijn te brengen met de nieuwe Code (en bijbehorende standaarden).
Was bij de aankondiging van de wijziging van de WAD Code direct het vermoeden dat Nederland niet aan alle eisen zou voldoen? Zo ja, welke acties zijn toen in gang gezet? Zo nee, waarom niet en klopt het dat dit pas duidelijk werd na de audit van november 2020?
Nee, het was niet direct duidelijk dat de Dopingautoriteit mogelijk niet aan de Code zou voldoen. Op de punten waarop de Code is gewijzigd heeft de Dopingautoriteit het Nationaal Doping Reglement en de bijbehorende reglementen en werkprocessen aangepast aan de nieuwe Code en bijbehorende internationale standaarden. Het was de Dopingautoriteit bekend dat er verschillen bestonden tussen de Code enerzijds en het Nationaal Dopingreglement anderzijds. WADA is echter sinds 2004 steeds akkoord gegaan met de uitleg over de wijze waarop de Code in Nederland door de Dopingautoriteit binnen de nationale structuur werd ingebed. WADA heeft in december 2020, na een concept van het aangepaste Nationaal Dopingreglement te hebben gezien, aangegeven dat dit concept nog onvoldoende aan de nieuwe Codetekst was aangepast. Daarbij is door WADA het algemene punt gemaakt dat op een aantal vlakken (waaronder tucht- en beroepsprocedures) de verdeling van verantwoordelijkheden, ook na uitleg ervan door de Dopingautoriteit, niet in lijn was met de Code. Het specifieke punt over de positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND), is door WADA op 21 april 2021 met de Dopingautoriteit gecommuniceerd, die dat op haar beurt in juni met mijn departement heeft gedeeld.
Is bij de bekendmaking dat er een nieuwe WAD Code zou komen, actief contact gezocht met het Wereldantidopingagentschap (WADA) over de vraag of de huidige positionering van de Bezwaarcommissie Nationaal Dopingreglement (BND) voldoende was?
Nee, er is na de bekendmaking in 2017 van de Codeherziening door de Dopingautoriteit niet actief contact gezocht met WADA over de positionering van de BND. De Dopingautoriteit heeft de BND juist per 1 januari 2021 ingesteld als onderdeel van de implementatie van de nieuwe WAD Code 2021. De BND is daarbij zo gepositioneerd dat werd voldaan aan nationale wetgeving en de Dopingautoriteit was van mening dat daarmee ook werd voldaan aan de Code.
Is, toen duidelijk werd dat de BND niet onafhankelijk genoeg was ten opzichte van de Dopingautoriteit, direct de optie verkend om een wetgevingstraject te starten om onafhankelijkheid wel te borgen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Toen het probleem van de positionering van de BND op 21 april 2021 aan de Dopingautoriteit werd gemeld, is er in eerste instantie verkend welke praktische opties er waren, met name in het licht van het feit dat de Dopingautoriteit de BND heeft gepositioneerd op een manier die gebruikelijk is in de context van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Toen alternatieven niet voorhanden bleken te zijn, is wetgeving als mogelijke oplossing besproken. De Dopingautoriteit is tegelijkertijd ook bezig geweest om een bevestiging van WADA te krijgen of dit (de BND) het enige openstaande punt was voor wat betreft compliance met de Code. In juli, tijdens een gezamenlijk gesprek met WADA bleek dit inderdaad het geval.
Is sprake van een inschattingsfout dat er gedacht werd dat het WADA wel akkoord zou gaan met hoe nu de onafhankelijke positie van de BND is geregeld?
De positionering van de BND door de Dopingautoriteit voldeed aan de nationale regelgeving. Dit is immers hoe we in Nederland bezwaarcommissies onafhankelijk positioneren binnen het kader van de Awb. De Dopingautoriteit was vanaf 2004 gewend voor de inbedding in de Nederlandse structuur enige (interpretatie)ruimte te hebben, en is daar in overleg met WADA steeds uit gekomen. In april 2021 bleek die interpretatieruimte van de Code er niet meer te zijn, en bleek dat het niet mogelijk was om inzake de BND met WADA tot een vergelijk te komen.
Wacht u de vergadering van het dagelijks bestuur van het WADA op 14 september 2021 af alvorens u het benodigde wetgevingstraject start? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u een inschatting geven wanneer u verwacht de benodigde wetswijziging naar de Kamer te sturen?
Nee, die wacht ik niet af. De voorbereiding van het wetgevingstraject is reeds gestart en ik ben voornemens om het wetsvoorstel zo snel mogelijk aan uw Kamer te sturen.
Hoe zeker bent u ervan dat een wetswijziging, die de positie van de BND verduidelijkt, voldoende zal zijn voor het WADA?
Er is door de Dopingautoriteit en het Ministerie van VWS in juli met WADA gesproken over de inhoud van een dergelijke wetswijziging die de BND als zelfstandig bestuursorgaan positioneert, om zeker te zijn dat daarmee het probleem ook in de ogen van WADA afdoende wordt opgelost. Om hieromtrent zo groot mogelijke zekerheid te hebben zal WADA van het traject op de hoogte gehouden worden en zal met WADA worden overlegd over de inhoud van het wetsvoorstel.
Welke stappen kunt en gaat u nemen als, in het ergste geval, Nederlandse sporters niet meer onder de Nederlandse vlag mee kunnen doen aan wedstrijden? Hoe kunt u zich voorbereiden op deze stappen?
Dit is één van de sancties die WADA op 14 september jl. in het vooruitzicht heeft gesteld als de positionering van de BND op 14 januari 2022 niet in lijn is gebracht met de WAD Code; WADA zal dan verklaren dat naar haar mening de Dopingautoriteit non-compliant is met de WAD Code. De Dopingautoriteit heeft mij laten weten voornemens te zijn een dergelijke non-compliance verklaring door WADA te betwisten bij het Court of Arbitration for Sport (CAS); een dergelijke gang naar het CAS heeft een opschortende werking voor sancties totdat het CAS uitspraak heeft gedaan.
Daarnaast ben ik – zoals ik u per brief eerder heb geïnformeerd – voornemens om de Nederlandse regelgeving op dit punt zo snel mogelijk aan te passen zodat de BND wordt gepositioneerd op een manier die in lijn is met wat de Code voorschrijft.
Kunt u een opsomming geven van andere sancties die het WADA bij een non-compliant verklaring kan opleggen aan Nederland en Nederlandse instanties, zoals de Dopingautoriteit?
WADA kan alleen organisaties sanctioneren die de Code hebben ondertekend.
De Dopingautoriteit is zo’n ondertekenaar. Nederland is als land in die zin niet gebonden aan de Code. Wel heeft Nederland het UNESCO-verdrag tegen doping in de sport ondertekend; daarmee heeft Nederland zich gecommitteerd aan de beginselen van de Code en zijn we als land gehouden maatregelen te nemen tegen dopinggebruik. Maar daaruit vloeien voor WADA geen sanctiemogelijkheden voort. Uit de WAD Code 2021 volgen verschillende sanctiemogelijkheden, die zijn opgesomd in artikel 24.1.12 van de Code. Deze sancties variëren in zwaarte van bijvoorbeeld het niet zitting mogen nemen van medewerkers van de Dopingautoriteit in commissies of het WADA-bestuur, het door de Dopingautoriteit niet mogen ontvangen van middelen van WADA, tot aan het niet mogen deelnemen aan internationale sportevenementen. Voor een volledig beeld verwijs ik u naar het Code-artikel zelf.2 De sanctie die wordt opgelegd moet volgens de Code qua zwaarte in verhouding staan tot de overtreding die is vastgesteld.
Welke gevolgen kan een non-compliant verklaring met terugwerkende kracht hebben voor Nederlandse sporters, in het bijzonder de sporters die hebben deelgenomen aan de Olympische en Paralympisch Spelen, aangezien de internationale eisen per 1 januari 2021 zijn ingegaan?
Geen. Een eventueel door WADA op te leggen sanctie heeft geen terugwerkende kracht.
Kunt u deze vragen nog voor de uitspraak van het WADA op 14 september 2021 beantwoorden? Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord. Ik heb echter het WADA-besluit afgewacht alvorens deze vragen te beantwoorden. Ik informeer u in een separate brief over de inhoud van dat WADA-besluit.
De beantwoording van prejudiciële vragen van het Hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad van 2 juli 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad van 2 juli 2021 met betrekking tot massaalbezwaarprocedures?1
Ja.
Is het u bekend dat de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven dat in gevallen waarin een individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is, dit een reden kan zijn voor de inspecteur het individuele deel van het bezwaar aan te houden, totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2021 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, specifiek gericht op de situatie van de individuele belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze moet behandelen. Dit betekent dat op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn uitspraak moet worden gedaan. In het arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord). De aanhouding van de beslissing door de inspecteur vereist instemming van de belanghebbende.2
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020?
Tot 27 augustus 2021 hebben 34.874 belastingplichtigen een bezwaarschrift ingediend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020.
In welk deel van deze bezwaarschriften is een stelselvraag aan de orde, welk deel van de bezwaarschriften ziet alleen op een individuele en excessieve last en welk deel van de bezwaarschriften bevat beide? Hoe bereidt de Belastingdienst zich voor op al deze bezwaarprocedures?
Tot 27 augustus 2021 heeft de Belastingdienst 14.990 bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau ontvangen. De overige 19.884 zijn hoofdzakelijk bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau én individueel niveau. Er zijn nauwelijks bezwaarschriften die alleen zien op de individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor de betreffende belastingplichtige. Als dit deel van het bezwaar dat specifiek ziet op de situatie van de individuele belastingplichtige die het bezwaar heeft ingediend niet is gemotiveerd, vraagt de Belastingdienst de belastingplichtige om dit deel van het bezwaar te motiveren. De belastingdienst behandelt het individuele deel van het bezwaar conform de wettelijke termijnen.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat het formeelrechtelijk mogelijk is het bezwaar in het individuele deel aan te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat meerdere belastingplichtigen in hun bezwaar de inspecteur het verzoek hebben gedaan het individuele deel van hun bezwaar aan te houden totdat is besloten in het massale deel, maar dat de Belastingdienst deze verzoeken heeft afgewezen, waardoor deze belastingplichtigen nu op korte termijn ook hun individuele bezwaren moeten doorzetten?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het hier om gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht van het EVRM.3 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarregeling aangehouden. De gebruikelijke termijn om te beslissen wordt voor bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag ook het standpunt ingenomen dat de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. Deze individuele, specifieke kwestie valt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar, omdat de uitkomst van zaken waarin hierover wordt uitgeprocedeerd niet representatief kán zijn.
Voor de afwikkeling van dit individuele deel van het bezwaar blijft de gebruikelijke regeling van de AWR en de Awb van toepassing.4 Dit betekent dat de inspecteur hierop in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat de Belastingdienst kan beslissen om, met instemming van de belastingplichtige, het individuele deel van het bezwaar aan te houden. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren moet aanhouden, dan wordt de Belastingdienst zelf alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen. Die mogelijkheid is zeer beperkt wanneer de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan.
Verder ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijn in de Awb voor de hand omdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie twee afzonderlijke kwesties zijn, die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor een belastingplichtige is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van die belastingplichtige en staat dus los van de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. Het individuele deel van het bezwaar kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden beantwoord, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord (zie verder het antwoord op vraag 7 en 9).
Is het u bekend dat dit als gevolg heeft dat veel mensen het individuele deel van het bezwaar hebben ingetrokken, met als gevolg dat deze belastingplichtigen hun individuele rechten al hebben verspeeld, voordat zij weten wat de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure is?
Er zijn nog niet veel gevallen bekend waarin het individuele deel van het bezwaar is ingetrokken. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar intrekt, dan blijft (ook) voor die belastingplichtige de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure over de aangewezen rechtsvraag van belang. Overigens heeft een belastingplichtige die het individuele deel van zijn bezwaar intrekt en die vraag dus niet uitprocedeert, nog wel de mogelijkheid om de inspecteur (binnen de vijfjaarstermijn) te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen.5 Het intrekken van het bezwaar voor zover dat ziet op de individuele, specifieke kwestie van de belastingplichtige doet dus niets af aan de rechten van de belastingplichtige in de massaalbezwaarprocedure; de uitkomst in die procedure geldt onverkort. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar niet intrekt en de inspecteur daarop uitspraak doet, wordt de belastingplichtige evenmin geschaad in zijn rechten in de massaalbezwaarprocedure; ook dan geldt de uitkomst in die procedure onverkort. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie zijn immers twee afzonderlijke kwesties, waarover ook volgens de Hoge Raad los van elkaar moet worden geprocedeerd.
Kunt u aangeven waarom deze mogelijkheid niet in praktijk door de Belastingdienst wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre worden de rechten van belastingplichtigen geraakt, indien de wetgever een belastingplichtige dwingt om eerst het individuele deel van zijn bezwaar uit te procederen, terwijl er nog een collectieve massaalbezwaarprocedure loopt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u in dit licht de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021 die een stelselingreep door de rechter op basis van het eigendomsrecht onwaarschijnlijk acht, welke bij de belastingplichtige onzekerheid kan oproepen over of de kans op rechtsherstel misschien groter is bij de individuele weg, terwijl een massaal bezwaar toch de meest geëigende weg lijkt?
Ik ga er in mijn antwoord van uit dat de vragenstelster op onzekerheid doelt op het punt van het al of niet intrekken van het individuele deel van het bezwaar. Als een belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, dan geldt als uitgangspunt dat het bezwaar wordt gesplitst. Doordat het bezwaar wordt gesplitst, gaan er twee bezwaartrajecten naast elkaar lopen en, eventueel, in (hoger) beroep vervolgens twee afzonderlijke procedures. Voor zover het bezwaar ziet op de aangewezen rechtsvraag wordt het ingevolge de massaalbezwaarprocedure bij één collectieve uitspraak afgedaan. In die massaalbezwaarprocedure kan aan de orde komen of de rechter op stelselniveau rechtsherstel dient te bieden. De Advocaat-Generaal acht het in zijn conclusie van 25 maart 2021 onwaarschijnlijk dat de rechter op basis van het eigendomsrecht op stelselniveau ingrijpt en rechtsherstel biedt.
Voor zover het bezwaar ziet op een individuele kwestie wordt het door de inspecteur bij afzonderlijke, individuele uitspraak afgedaan. Hier heeft de belastingplichtige een actieve rol. Hij kan het standpunt innemen dat de box 3-heffing voor hem in zijn specifieke geval een individuele en buitensporige last vormt en dat de rechter hem rechtsherstel moet bieden. Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belastingplichtige. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken.6 Dit is dus een andere kwestie dan de rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedure voorligt. In de praktijk blijkt overigens dat een rechter niet snel tot het oordeel komt dat een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last waarvoor aan die belastingplichtige rechtsherstel moet worden geboden. Een voorbeeld is het SNS Reaal-arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de forfaitaire rendementsheffing over vermogen dat één maand na de peildatum (nagenoeg) geheel verloren was gegaan door de onteigening van de aandelen SNS Reaal, waardoor de desbetreffende belastingplichtige met zijn inkomen onder het bestaansminimum uitkwam, tot een individuele en buitensporige last leidde.7
Bent u van mening dat de belastingbetaler geen goed geïnformeerde beslissing kan maken van wat nu de beste weg is, totdat hij zekerheid heeft over de waarschijnlijkheid van een stelselingreep door de rechter, omdat volgens A-G Wattel de rechter wel degelijk drie verschillende mogelijkheden heeft tot een stelselingreep?
Zoals uit het antwoord op vraag 10 volgt, wordt een bezwaarschrift dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, door de Belastingdienst op grond van de wet gesplitst waarna de rechtsvraag en het individuele deel van het bezwaar onafhankelijk van elkaar worden behandeld. Er lopen daardoor twee afzonderlijke bezwaartrajecten en vervolgens twee afzonderlijke (hoger) beroepsprocedures naast elkaar, die beide voor de belastingplichtige openstaan zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven. Naar mijn mening kan een belastingplichtige prima zelf beslissen of hij naast het meelopen in de massaalbezwaarprocedure afzonderlijk wil procederen over de individuele kwestie, die ziet op de specifieke financiële situatie van de belastingplichtige en dus uitsluitend hem aangaat.
Bent u bereid om een externe partij, bijvoorbeeld de Nationale ombudsman, om een (spoed)advies te vragen over de mogelijkheden voor het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar, waarin naast de formeel-juridische aspecten ook de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt meegenomen?
De Hoge Raad heeft met zijn arrest van 2 juli 2021 het rechtskader omtrent de massaalbezwaarprocedure in combinatie met het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar nader verduidelijkt. Het kunnen aanhouden van een bezwaar door de inspecteur vindt zijn grondslag in de wet8 en is voor bepaalde gevallen nader ingevuld via het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Omdat de formeel-juridische aspecten alsmede de (praktische) rechtsbescherming op dit onderdeel duidelijk zijn, is geen advies benodigd.
Zou u deze vragen binnen één week willen beantwoorden, aangezien voor veel belastingen de tijd dringt in de bezwaarprocedure?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de Nederlandse politie toch gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenningssoftware van het omstreden bedrijf Clearview AI |
|
Bouchallikh , Lisa van Ginneken (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Clearview AI Offered Free Facial Recognition Trials To Police All Around The World»«?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in maart 2020 in antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven aangaf dat: «voor zover ik heb kunnen nagaan werken er geen Nederlandse opsporingsdiensten samen met Clearview»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister van Justitie en Veiligheid op Kamervragen van het lid Buitenweg (Groenlinks) waarin de Minister stelde dat: «ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.»3
Ja.
Hoe verklaart u dat volgens nieuw onderzoek op basis van interne data van Clearview AI blijkt dat de Nationale Politie tussen de 51 en 100 keer gebruik heeft gemaakt van Clearview AI?
De logbestanden waar BuzzFeed News naar verwijst dateren van vóór februari 2020. Dat geldt ook voor de uitgelekte klantenlijst waar BuzzFeed News eerder een artikel over schreef en waar u in maart 2020 schriftelijke vragen over heeft gesteld.
In de publicatie van BuzzFeed News wordt aangehaald dat in de gelekte data van Clearview bevragingen zijn geregistreerd met als aanvrager iemand die geassocieerd wordt met het «National Police Corps». Bij uitvraag binnen de politie is hiervan niet gebleken. BuzzFeed News heeft geen nadere informatie verstrekt die zeer gericht navragen mogelijk maakt.
In het artikel in BuzzFeed News wordt verwezen naar een bijeenkomst bij Europol eind 2019, waar testaccounts beschikbaar zijn gesteld. Op navraag is niet gebleken dat door medewerkers van de Nederlandse politie op of naar aanleiding hiervan gebruik is gemaakt van een testaccount.
In antwoord op de eerder gestelde schriftelijke vragen gaf de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat de politie niet centraal is benaderd door Clearview, niet op de hoogte is van contacten met dat bedrijf, en met dat bedrijf geen relatie is aangegaan om daarvan producten af te nemen. De politie heeft in haar reactie aan de Volkskrant naar aanleiding van dit bericht van BuzzFeed News, maar ook naar aanleiding van deze set Kamervragen, wederom benadrukt dat de politie niet met Clearview werkt en dit ook niet van plan is.
De enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast is Catch. De politie heeft een interne beleidslijn die het inzetten van andere toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie in de operationele processen van de politie verbiedt, tenzij er tevoren een positief advies is op basis van een juridisch ethische toets, dit ter beoordeling van de gezamenlijke portefeuillehouders Ethiek en Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch.
Het is echter niet uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat dit systeem operationeel is ingezet. Het is daarnaast, door gebrek aan nadere informatie van zowel BuzzFeed News als Clearview AI, ook niet uit te sluiten dat iemand zich als politiemedewerker heeft voorgedaan.
Was u op de hoogte van het gebruik Clearview AI binnen de politie en overheid? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat ondanks verschillende verzoeken vanuit de Kamer om het gebruik van Clearview AI te inventariseren, dit vervolgens niet naar boven is gekomen?
Zoals eerder aangegeven heeft de politie verklaard geen gebruik te maken van Clearview en dat ook niet van plan is. De informatie waar BuzzFeed News naar verwijst is door mij en door de politie niet te verifiëren. Uiteraard is de politie alert op signalen waaruit zou kunnen blijken dat er toch gebruik is gemaakt van dit systeem. De Functionaris Gegevensbescherming van de politie heeft hierover ook contact met de Autoriteit Persoonsgegevens. Noch in de financiële administratie van de politie, noch bij de afdelingen die betrokken zijn bij digitaal onderzoek is een aanwijzing gevonden dat er gebruik gemaakt zou zijn van Clearview.
In welke context werd gebruik gemaakt van Clearview AI door de nationale politie? Zijn er ook financiële betalingen verricht aan het bedrijf Clearview AI?
De politie heeft in maart 2020 en in juni jl. naar aanleiding van Wob-verzoeken openbaar gemaakt dat er geen documenten zijn die zien op afspraken over het gebruik van Clearview. In de beantwoording van de vragen van uw Kamer in maart 2020 heb ik mij laten informeren door de politie. Zij zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf en hebben geen producten afgenomen. De politie heeft dit ook toen nagezocht, ook in haar financiële administratie.
Hoe is de afweging gemaakt of de concrete toepassing van gezichtsherkenning en het verwerken van biometrische gegevens wel in lijn was met mensenrechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Is het gebruik van Clearview AI überhaupt verenigbaar met de AVG?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij gebruik van gezichtsherkenningstechnologie schreef de Minister van Justitie en Veiligheid dat in onze democratische rechtsorde en omwille van onze nationale veiligheid het gebruik van technologieën als biometrische gezichtsherkenningstechnologie onderworpen dient te zijn aan duidelijke kaders.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Inbreuk op dat grondrecht – en het vastleggen van iemands gelaat is dat – is alleen toegestaan als aan een aantal wettelijke waarborgen wordt voldaan.
Voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de politietaak is er een speciale wet: de Wet politiegegevens (Wpg). De Wpg biedt de grondslag en nadere regulering voor het verwerken van deze gegevens. Bij de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van identificatie wordt gebruik gemaakt van biometrische gegevens. Biometrische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waarvoor strengere regels gelden. De politie mag deze gegevens alleen verwerken als dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op het verwerken van andere politiegegevens over de betreffende persoon. Voor een uitgebreidere toelichting op het wettelijke kader verwijs ik u naar de bovengenoemde Kamerbrief.
Het gebruik van Clearview is niet verenigbaar met de wettelijke bepalingen en is in strijd met onze grondrechten. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens ten bate van strafvordering moet gericht zijn op een concreet doel, moet gebaseerd zijn op de wet, en moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. En hierop moet toezicht mogelijk zijn.
Nu een grondslag voor verkrijging van beelden of biometrische kenmerken met gebruikmaking van Clearview niet aanwezig wordt geacht, hoeft en kan een vraag naar de compatibiliteit van verwerking van dergelijke gegevens met de daarvoor geldende regels niet in detail te worden beantwoord.
Is er gebruik gemaakt van via Clearview AI gemaakte matches in strafzaken? Zo ja, welke impact heeft dit op de rechtmatigheid van deze zaken?
Nee.
Kunt u nogmaals beantwoorden welke publieke organisaties er verder gebruik gemaakt hebben van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Welke financiële afspraken zijn er gemaakt met Clearview AI?
Er is mij niets bekend over het gebruik van Clearview door Nederlandse publieke organisaties, dan wel over financiële afspraken met Clearview.
Welke stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat er in de toekomst niet zomaar gebruik kan worden gemaakt van Clearview AI en soortgelijke bedrijven?
Op 20 december 2019 hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming het onderzoek «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aan uw Kamer aangeboden.5 De onderzoekers constateerden op basis van een analyse van wet- en regelgeving geen juridische lacune in de toezichtstaken. Ik zie daarom geen aanleiding tot het zetten van extra stappen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Rise and Rise of Biometric Mass Surveillance in the EU», van de organisatie European Digital Rights (EDRi), waarin het gebruik van biometrische surveillance in drie lidstaten, waaronder Nederland, onder de loep wordt genomen?4 Wat is uw reactie op dit rapport?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Ik beschouw het rapport als een overzichtsrapportage. De gepresenteerde informatie en de punten van kritiek zijn al eerder gepubliceerd in Nederlandse kranten, op nieuwswebsites en in publicaties. Verschillende leden van uw Kamer hebben hier al vragen over gesteld. Ik ben in de antwoorden op die vragen al ingegaan op de beschreven punten van kritiek. Ik zie geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de verzameling van biometrische gegevens sterk toeneemt en dat dit vaak niet in overeenstemming is met de AVG, omdat er in de meeste gevallen geen sprake is van zwaarwegend algemeen belang om biometrische surveillance te rechtvaardigen, en burgers ook niet om toestemming wordt gevraagd?
Deze conclusie is te algemeen geformuleerd. Met de snelle ontwikkeling van de technologie neemt de dataverzameling inderdaad sterk toe. Om te voorkomen dat er sprake is van ongebreidelde en ongerichte dataverzameling kent de AVG een aantal waarborgen. Een daarvan is het principe van doelbinding. De algemene regel is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als dat verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Omgekeerd betekent dit ook dat data niet mag worden verzameld zonder (wettelijk toegestaan) doel. Of de dataverzameling in overeenstemming is met de AVG hangt af van de concrete omstandigheden. Dat kan dus per situatie verschillen.
Biometrische surveillance, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.
Wat gaat u ondernemen om de onrechtmatige verzameling van biometrische gegevens een halt toe te roepen?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid duidelijk gemaakt dat het verwerken van biometrische gegevens alleen kan indien daar een wettelijke basis voor is, en indien er vooraf een juridisch en ethische toetsing is uitgevoerd.7 Vanuit de Nederlandse overheid is er daarom geen steun voor het gebruik maken van toepassingen als Clearview die als onrechtmatig worden beoordeeld.
Voor betrokkenen die van mening zijn dat er toch op onrechtmatige basis biometrische gegevens worden verzameld staat binnen Nederland de weg naar de Autoriteit Persoonsgegevens open. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Bij overtredingen kan zij boetes opleggen.
In mijn antwoord op eerdere vragen over Clearview gaf ik aan dat Clearview vooral actief is in de Verenigde Staten. Het is primair aan de autoriteiten in dat land om te bezien of er in strijd met de wet is gehandeld. Inmiddels zien we dat de Amerikaanse politiek op het niveau van de Senaat hier aandacht voor heeft. Als iemand vermoedt dat zijn of haar foto door Clearview wordt gebruikt en zich daartegen wil verzetten, zal men zich tot dat bedrijf of de betrokken toezichthouder in de Verenigde Staten moeten wenden.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja.
Exportsteun uit Nederlands belastinggeld voor een omstreden project op de Filipijnen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u de brief van Both Ends, de Vogelbescherming, IUCN NL en verschillende partnerorganisaties van Both Ends op de Filipijnen van 15 juli 2021 hebt ontvangen over de signalen die zij hebben opgevangen over een grote exportkredietverzekering (ekv) die zal worden verleend aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay?
Ja.
Klopt het dat u van plan bent om een ekv te verstrekken aan Boskalis voor de aanleg van een luchthaven in Manila Bay? Zo ja, om welk geldbedrag zou het gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat dit geheel niet aan de orde is?
In december 2020 is een dekkingstoezegging afgeven aan Boskalis met een voorbehoud van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s, een zogenaamde «mvo-mits». Op dit moment vindt de milieu- en sociale beoordeling plaats. De «mvo-mits» impliceert dat pas als deze beoordeling positief is afgerond er een polis kan worden afgegeven.
Over het eventueel te verzekeren bedrag kan ik op dit moment (nog) geen uitspraken doen. Dit betreft namelijk bedrijfs-, concurrentie- en koersgevoelige informatie. Wanneer en indien de dekkingstoezegging tot een daadwerkelijke verzekeringspolis zal leiden, zal het maximale schadebedrag gepubliceerd worden op de website van Atradius DSB (ADSB).
Klopt het dat er al een dekkingstoezegging is gegeven aan Boskalis, dan wel een andere Nederlandse exporteur, in relatie tot het NMIA (New Manila International Airport) project in de Filippijnen?1 Zo ja, op basis van welke sociale en milieu afwegingen is deze dekkingstoezegging gegeven? Hoe verenigt zich dit met de lopende due diligence? Betekent dit dan ook dat er nu automatisch een verplichting tot het verstrekken van een verzekeringspolis bestaat? Welke mogelijkheden heeft u en Atradius DSB (ADSB) nog om invloed uit te oefenen op het project en de nu lopende due diligence?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er een dekkingstoezegging met «mvo-mits» verstrekt. Zoals vaker het geval is, was de financiële due diligence eerder afgerond dan de milieu- en sociale due diligence. Om een Nederlandse exporteur toch de mogelijkheid te bieden mee te dingen naar een contract, kan de Staat in zulke gevallen besluiten een dekkingstoezegging af te geven met mvo-mits. Dit houdt in dat de dekkingstoezegging alleen omgezet kan worden in een polis indien de milieu- en sociale beoordeling positief is. Indien uit de due diligence mocht blijken dat het project niet voldoet aan de nationale en internationale mvo-standaarden, dan zullen er maatregelen moeten worden getroffen om het project aan alle voorwaarden te laten voldoen voordat de dekkingstoezegging kan worden omgezet in een polis.
Heeft ADSB een risicoanalyse gemaakt? Zo ja, wat kwam hier uit en hoe beoordeelt u deze risicoanalyse? Zo nee, waarom is er geen risicoanalyse gemaakt en bent u bereid ADSB hier alsnog toe te bewegen?
Een risicoanalyse is een standaard onderdeel van het due diligence proces. Uit de financiële due diligence bleek dat het financiële risico aanvaardbaar was waarna de dekkingstoezegging is verstrekt inclusief de «mvo-mits». Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Over de inhoud hiervan kan ik daarom op dit moment nog geen uitspraak doen.
Bent u bekend met het bericht dat er al mensen onder druk zijn verhuisd en dat er een groot deel van de mangroven in het projectgebied inmiddels is weggehaald?2 Kunt u bevestigen dat dit klopt?
Ik ben bekend met het bericht van Both ENDS. Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen en van vernietiging van mangroven kloppen. De mvo-beoordeling nog niet afgerond. Hierin zullen genoemde berichten worden meegenomen.
Zijn de gedwongen verhuizingen en vernietiging van natuur met internationaal belang meegewogen in de risicoanalyse? Zo ja, op welke manier precies, hoe kwalificeerde u dit risico en hoe is dit meegewogen in de beoordeling? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Op dit moment is de mvo-beoordeling en de daarbij behorende mvo risico-analyse nog niet afgerond. Uiteraard zal de relevante informatie, waaronder eventuele gedwongen verhuizingen en eventuele vernietiging van natuur worden meegenomen in de beoordeling.
Welke internationale gevolgen en lange termijngevolgen voor mensen en natuur zijn in kaart gebracht bij de risicoanalyse?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Onderschrijft u het internationale belang van de wetlands? Zo ja, wat is het internationale belang volgens u? Zo nee, waarom niet en hoe kan het dan dat natuurorganisaties, zoals de Vogelbescherming, vinden dat de wetlands wel van internationaal belang zijn?
Het kabinet onderschrijft het internationale belang van wetlands in algemene zin zoals beschreven in de Conventie van Ramsar. De status en het internationale belang van – en de impact van onderhavig project op de wetlands maken onderdeel uit van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s van deze ekv-transactie. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Ik kan hier op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
Erkent u dat er reeds onherstelbare vernietiging van een ecosysteem van internationaal belang heeft plaatsgevonden? Zo nee, hoe zit het dan met de schade die nu – ter voorbereiding op de landaanwinning – is toegebracht aan mangroven en zeer ernstig is met langdurige ecologische gevolgen, aangezien de gekapte mangroven decennia oud zijn, en mangrovebossen wereldwijd tot de meest bedreigde ecosystemen horen?
De mogelijke schade, al dan niets reeds toegebracht, aan mangroven ter voorbereiding op de landaanwinning zal deel uitmaken van de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Deze beoordeling is nog niet afgerond. Mocht blijken dat er schade is of wordt toegebracht aan mangroven door toedoen van het project, dan zullen er voor afgifte van een ekv-polis compenserende maatregelen genomen moeten worden om de schade te herstellen, bijvoorbeeld door de aanplanting van nieuwe mangroven.
Vormen de gedwongen verhuizingen en de vernietiging van natuur van internationaal belang die reeds hebben plaatsgevonden ten behoeve van dit project, aanleiding voor u om de ekv niet te verstrekken? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In het algemeen geldt dat transacties met onaanvaardbare negatieve effecten op milieu- en sociaal gebied niet in verzekering worden genomen. Om dit te beoordelen wordt een mvo-beoordeling uitgevoerd door ADSB. Deze is voor onderhavig project nog niet afgerond. Mochten de effecten op milieu- en sociaal gebied, waaronder op het gebied van herhuisvesting, onaanvaardbaar worden geacht en niet in lijn met nationale en internationale IMVO-standaarden voor de ekv, dan zal er geen verzekeringspolis worden afgegeven.
Kunt u uitsluiten dat bij dit project nog meer mensen hun huis en inkomen verliezen en dat er een wetland van internationaal belang verder zal worden vernietigd? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Op dit moment kan ik niet bevestigen of de aantijgingen van gedwongen verhuizingen kloppen. Dit geldt eveneens voor de aantijgingen van vernietiging van de wetlands. De luchthaven is gepland in een gebied dat van belang is voor vogels en daarmee is het aan te nemen dat er nadelige effecten zullen optreden voor de avifauna in de directe omgeving. Het mvo-beleid van ADSB is erop gericht op mogelijke negatieve effecten op milieu en/of sociaal gebied te voorkomen, te mitigeren en waar nodig en onvermijdelijk te compenseren. Mochten er onaanvaardbare negatieve effecten op milieu en sociaal gebied naar voren komen uit de beoordeling die niet in lijn zijn met de (inter)nationale IMVO standaarden, dan zal er geen ekv-polis worden verstrekt voor dit project.
Op welke manier gaat u bij het verstrekken van deze ekv nog gehoor geven aan de motie Alkaya en Van Raan3, nu onaanvaardbare risico’s zich al gematerialiseerd hebben?
Conform het mvo beleid van de ekv verzekert de Nederlandse staat geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden vindt deze mvo-beoordeling nog plaats.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen onomkeerbare gevolgen hebben die op de lange termijn voelbaar zijn mensenrechtenschendingen zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
In geval van eventuele gedwongen herhuisvestingen dient impact op de geherhuisveste mensen zoveel mogelijk beperkt en gecompenseerd te worden. Gedwongen herhuisvesting is dan ook een belangrijk punt van aandacht bij de beoordeling van milieu en sociale risico’s bij ekv-aanvragen. ADSB hanteert daarbij de IFC Performance Standards als leidraad. Hierin zijn landverwerving en gedwongen herhuisvesting expliciet opgenomen als aandachtspunt. Daarin is voorgeschreven dat gedwongen herhuisvesting waar mogelijk moet worden voorkomen of dat de impact op mensen geminimaliseerd moet worden door eerlijke compensatie voor goede leefomstandigheden. Hieraan zal dus ook bij onderhavig project moeten worden voldaan om te kunnen voldoen aan het mvo-beleid van de ekv en de internationale standaarden.
Bent u van mening dat risico’s dat de bewoners van het gebied hun thuis en inkomen verliezen en dat een wetland van internationaal belang wordt vernietigd aanvaardbaar zijn? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, de genoemde risico’s zijn niet zonder meer aanvaardbaar. Vanwege de grote mvo-risico’s van deze transactie is derhalve een dekkingstoezegging afgegeven met een voorbehoud op de beoordeling van milieu- en sociale risico’s. Dat betekent dat deze dekkingszegging alleen omgezet wordt in een verzekeringspolis als alle milieu- en sociale risico’s aanvaardbaar worden geacht. Deze beoordeling is echter nog niet afgerond.
Herinnert u zich de vele eerdere vragen van de Partij voor de Dieren over omstreden exportkredietverzekeringen, waaronder de vragen van 24 juni 2021 over het omstreden gasproject in Mozambique? Welke lessen heeft u hieruit getrokken?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van deze set Kamervragen die op 13 september naar uw Kamer is verzonden.
Bent u van mening dat u genoeg doet om te voorkomen dat er met Nederlands belastinggeld omstreden projecten in het buitenland worden ondersteund? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Er worden via de ekv geen projecten in het buitenland ondersteund met belastinggeld. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument voor de exportbevordering, waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen. De Nederlandse Staat treedt op als verzekeraar en Atradius DSB voert de ekv-faciliteit uit.
Voldoet de ekv voor de aanleg van de luchthaven in Manila Bay aan de voorwaarden voor groene transacties zoals vermeld in de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst4 (die onderdeel uitmaakte van de vergroeningsagenda voor ekv)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee, het onderhavige project is niet geclassificeerd als een «groen project» op de in 2020 geïntroduceerde Groenlijst. In algemene zin worden projecten alleen als groen geclassificeerd wanneer deze in positieve zin bijdragen aan het klimaat en het milieu. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en heeft dan ook geen groen label ontvangen van ADSB.
Is de door u in 2020 geïntroduceerde Meetmethodiek Fossiel5 toegepast? Zo ja, hoe is de aanvraag geclassificeerd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te laten doen?
De aanleg van een luchthaven is geen activiteit in het upstream, midstream of downstream gedeelte van de fossiele waardeketen zoals gedefinieerd in de «Meetmethodiek Fossiel» (kolen, olie of gas). De uitkomst van de toepassing van deze methodiek is dat onderhavig project als niet-fossiel is geclassificeerd.
Bent u van mening dat deze ekv, voor de aanleg van een nieuwe luchthaven, een goede manier is om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te doen om de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen, overeenkomstig de beste beschikbare wetenschappelijke kennis (artikel 4.1 van het Klimaatakkoord van Parijs)? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Nee. In algemene zin geldt dat alleen transacties die geclassificeerd worden als groen volgens de in 2020 geïntroduceerde «Meetmethodiek Groen» een positieve bijdrage leveren aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De aanleg van een nieuwe luchthaven kwalificeert niet als zodanig en levert dan ook geen directe positieve bijdrage aan de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs. De transactie is gekwalificeerd als niet-fossiel, zie ook het antwoord op vraag 18.
Op welke manier is deze ekv voor een nieuw aan te leggen luchthaven in de Filipijnen, die meer uitstoot en minder bescherming tegen natuurgeweld tot gevolg heeft, te verenigen met de verplichtingen, voortkomende uit het Klimaatakkoord van Parijs, die ontwikkelde landen hebben ter ondersteuning van ontwikkelingslanden bij zowel klimaatmitigatie als -adaptatie?
Zie het antwoorden op vraag 18 en 19.
Bent u van mening dat het verstrekken van een ekv voor de aanleg van een vliegveld waarbij mensenrechten worden geschonden en natuur van internationaal belang wordt vernietigd, past bij Nederland als lid van de kopgroep Export Finance for Future (E3F), een coalitie van landen die de ambitie heeft om de klimaatdoelen beter in de ekv te integreren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Het lidmaatschap aan E3F betekent niet per definitie een belemmering voor het verzekeren van de aanleg van een vliegveld. Met de lancering van de Export Finance for Future (E3F) coalitie hebben Frankrijk, Denemarken, Duitsland, Nederland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden afgesproken om gezamenlijk exportfinanciering voor klimaatvriendelijke en duurzame projecten te stimuleren en voor fossiele sectoren te beperken. Dit kan qua maatregelen en tempo per land verschillen. Zo heeft Nederland een uitgebreide set maatregelen getroffen om «groene» ekv projecten aantrekkelijker te maken.
Kunt u bevestigen dat u niet verplicht bent om deze ekv te verstrekken en dat u dus kunt voorkomen dat er meer mensenrechtenschendingen plaatsvinden en natuur wordt vernietigd van internationaal belang? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
Ja. De Staat behoudt zich het recht voor om een ekv niet te verstrekken indien een project onaanvaardbaar negatieve effecten voor mens en/of milieu met zich meebrengt. Of dit aan de orde is moet blijken uit de mvo-beoordeling van ADSB die momenteel wordt uitgevoerd.
Herinnert u zich uw mededeling van 30 juni 2021 naar aanleiding van onze schriftelijke vragen van 24 juni 2021 dat het niet mogelijk is deze binnen de gestelde termijn te beantwoorden, omdat het verzamelen van informatie voor de beantwoording meer tijd vergt?6 Hoe komt het dat de informatie over exportkredietverzekeringen niet (tijdig) beschikbaar is binnen de rijksoverheid, terwijl er toch jaarlijks € 10 miljard aan belastinggeld voor wordt gereserveerd? Wanneer kan de Kamer de antwoorden op deze vragen verwachten?
De casus waar u naar refereert is een zeer complexe zaak die om het nodige juridische uitzoekwerk vraagt. Om recht te doen aan de vragen en het belang van de casus dient dit zo zorgvuldig mogelijk te gebeuren. De gevraagde extra tijd was daarom nodig om tot een zorgvuldige beantwoording te komen. Die beantwoording is inmiddels naar uw Kamer verzonden op 13 september.7 Zie verder de antwoorden op de vragen 13 en 24.
Waarom wordt er al jaren € 10 miljard begroot voor exportkredietverzekeringen, terwijl dit plafond nooit bereikt wordt? Waar gaat het restant naartoe en waar kan de Kamer precies in de begrotingsstukken terugvinden wat de alternatieve bestemming is geworden? Waarom wordt het plafond niet naar beneden bijgesteld?
De € 10 miljard waaraan u refereert is het plafond waarvoor de Staat als verzekeraar jaarlijks nieuwe verplichtingen kan aangaan. Dit plafond is vastgesteld op € 10 miljard voor de gehele ekv-faciliteit en is gebaseerd op de historische vraag naar ekv, welke fluctueert. Het plafond naar beneden bijstellen zal een beperking opleveren voor het exporterend bedrijfsleven.
Tevens wil ik benadrukken dat het bedrag van € 10 miljard niet moet worden gezien als belastinggeld dat uit de begroting vloeit. De ekv is een op de middellange termijn kostendekkend instrument waarbij schades worden gedekt door de premie-inkomsten die de verzekerden betalen.
Het bericht dat drie studenten in de problemen komen door sluiting lerarenopleiding Hogeschool INHolland |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontstane situatie op Hogeschool INHolland waarbij drie studenten door de sluiting van de afdeling onderwijs en het ontbreken van één examen hun diploma niet kunnen behalen, omdat zij worden uitgeschreven, met alle gevolgen van dien?1
In mei 2017 (collegejaar 2016–2017) heeft het College van Bestuur van Inholland besloten om de tweedegraads lerarenopleidingen af te bouwen. Op dat moment is de instroom van studenten gestopt en is conform de wettelijke bepalingen een einddatum voor de betreffende opleidingen bepaald (31 augustus 2021). Op grond van de wet is de instelling bij de beëindiging van een opleiding verplicht de aan die opleiding ingeschreven studenten in de gelegenheid te stellen hun opleiding zonder onderbreking bij die instelling te vervolgen. De termijn die daarbij in acht moet worden genomen is de ten hoogste voor de betrokken studenten resterende studieduur, vermeerderd met één jaar. Uit de informatie die ik van de instelling heb ontvangen blijkt dat de studenten aan de betreffende opleiding derhalve tot en met 31 augustus 2021 de tijd hadden om hun studie af te ronden. Hierover zijn de studenten aan het einde van hun eerste jaar ingelicht, nadat het College van Bestuur van Inholland het besluit had genomen de lerarenopleiding te beëindigen. Aansluitend is hen aangeboden over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam (HvA), met behoud van de reeds behaalde studiepunten in de propedeutische fase (instroom 2016–2017). Vanaf 2017, is de begeleiding van studenten aan de desbetreffende opleiding geïntensiveerd. Verder zijn voor het laatste jaar aanvullende maatregelen genomen. Zo konden instellingstoetsen vier keer in plaats van twee keer per jaar worden afgelegd. Voor de landelijke kennisbasistoetsen en het Cambridge Proficiency Exam (CPE) werden drie (in plaats van twee) kansen geboden. Ik vind dat de instelling de studenten voldoende mogelijkheden heeft geboden om de studie vóór 31 augustus 2021 af te ronden.
Klopt het dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications bewijs is van voldoende kennis van de Engelse taal voor een tweedegraads leraar Engels? Zo ja, waarom stelt de Hogeschool INHolland dan de eis om C2 te behalen voor een diploma? Is het C2 certificaat landelijk verplicht, zoals Hogeschool INHolland stelt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, dat klopt niet. Wat betreft taalvaardigheid Engels heeft de instelling Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 gesteld. Dit is conform de landelijk door de lerarenopleidingen Engels ontwikkelde kennisbasis Engels.2 Voor alle hbo-lerarenopleidingen zijn kennisbases vastgesteld, die de minimale kennisvereisten vastleggen voor studenten aan iedere opleiding. Dit is gedaan om op landelijk niveau de kennis te borgen van aanstaande leerkrachten. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland ook op het diploma mag noteren dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications is behaald en daarmee dus wel de graad van Bachelor of Education toekennen met als specialisatie Engels? Zo ja, waarom wordt dit niet als optie aangedragen door de Hogeschool INHolland?
Nee, dit mag niet. Voor deze opleiding is CPE, niveau C2, vereist. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag krijgen. In dit concrete geval mogen de studenten een verklaring van de instelling krijgen, met daarin de tentamens die met goed gevolg zijn afgelegd.
Overigens hebben studenten de mogelijkheid tegen een besluit van de examencommissie in beroep te gaan. Uit de informatie van de opleiding is mij gebleken dat twee van de drie studenten daarvan gebruik hebben gemaakt. In beide gevallen is het beroep ongegrond verklaard.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland tot 31 oktober 2022 diploma’s mag uitreiken voor de betreffende opleiding? Zo ja, waarom krijgen deze studenten dan niet de mogelijkheid om tot dan hun diploma te behalen, omdat zij worden uitgeschreven? Zo nee, hoe zit het dan?
Aan de betreffende opleiding aan deze instelling is tot 31 oktober 2022 accreditatie verleend. Deze termijn ziet niet op de termijn waarbinnen diploma’s uitgereikt kunnen worden. Zodra de opleiding is beëindigd is er uiteraard ook geen sprake meer van accreditatie. Na beëindiging van de opleiding – in dit geval op 31 augustus 2021 – kan Inholland geen diploma’s meer uitreiken voor de betreffende opleiding.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om deze gemotiveerde studenten niet de mogelijkheid te bieden om hun diploma te halen met het niveau C1 van de Engelse taal gezien het grote lerarentekort?
Ik vind het ontzettend jammer voor deze studenten dat zij er niet in zijn geslaagd om hun studie binnen de gestelde periode af te ronden en hun diploma te halen. Ik hoop van harte dat deze tijdelijke tegenslag deze gemotiveerde studenten er niet van weerhoudt om hun studie te vervolgen.
Ik ben van mening dat de kwaliteit van het onderwijs geborgd moet zijn. Het tekort aan beroepsbeoefenaren mag geenszins leiden tot het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen. Dit geldt niet alleen voor het lerarentekort, maar voor alle andere beroepen en sectoren waarin we tekorten zien. De maatschappij is gebaat bij goed opgeleide professionals. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er een coulanceregeling zou zijn afgesproken, maar één student twaalf vakken over zou moeten doen? Wat vindt u hiervan? Is dit volgens u coulance?
De coulanceregeling hield in dat studenten de optie werd geboden om aan het einde van het eerste jaar naar de HvA over te stappen, zonder dat dat puntenverlies zou betekenen. Desbetreffende studenten hebben geen gebruik gemaakt van de geboden optie.
Indien studenten om wie het hier gaat er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden, dan dienen ze aan de eisen te voldoen zoals deze door de HvA zijn gesteld. De studenten dienen alsnog Cambridge Proficiency Exam op niveau C2 te halen en een aantal extra vakken. Dit laatste komt door accentverschillen in de curricula van HvA en Inholland.
Bent u bereid om voor 1 september 2021 een oplossing te presenteren? Zo nee, waarom niet, gezien de omvang van het lerarentekort?
Toen ik het signaal kreeg dat er mogelijk drie studenten benadeeld zouden worden door de sluiting van de lerarenopleiding aan Inholland, heb ik mij onmiddellijk laten informeren over de mogelijkheden die de studenten is geboden hun opleiding af te ronden. Uit de informatie die ik heb verkregen (mondeling en via relevante documenten als de OER van de instelling) leid ik af dat de instelling al het mogelijke heeft gedaan om de studenten tijdig te begeleiden naar het diploma. Het spijt mij dat de studenten dat niet voor 31 augustus 2021 hebben kunnen realiseren. Er is voor mij dan ook geen mogelijkheid in te grijpen in deze situatie.
Hoe zorgt u er vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor dat er voldoende opleidingsplekken blijven voor mensen die Engels willen doceren op het vmbo, havo en vwo onderbouw en het middelbaar beroepsonderwijs?
Inholland heeft besloten tot afbouw van de lerarenopleiding, omdat de opleiding door het beperkte aantal studenten op termijn de kwaliteit niet meer kon garanderen. Vervolgens heeft de instelling zorg gedragen voor een zorgvuldige afbouw. Daarbij is goed gekeken naar het aanbod in de regio.
Het bericht ‘Gemeenten slaan alarm om volledige afsluiting A12: Ernstige gevolgen voor verkeer' |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten slaan alarm om volledige afsluiting A12: Ernstige gevolgen voor verkeer»?1
Ja.
Is er een landelijke aanpak bij onderhoud van wegen om over te gaan op een gedeeltelijke of gehele afsluiting? Hoe vaak komt een gehele afsluiting op A-wegen voor in Nederland en wat is de reden dat er in dit geval gekozen is voor een volledige afsluiting?
Rijkswaterstaat bekijkt per project wat de beste aanpak is. Hierbij wordt een afweging gemaakt op basis van de berekende effecten voor hinder, veiligheid, efficiëntie, onderliggend wegennet etc. Onderdeel van deze werkwijze is dat Rijkswaterstaat overleg voert met de regio (wegbeheerder).
Gehele afsluitingen op A-wegen worden in Nederland vaker toegepast. In veel gevallen (ca. 100x per jaar) betreft het weekendafsluitingen. Meerdaagse afsluitingen overdag op werkdagen komen minder dan tien keer per jaar voor.
Rijkswaterstaat probeert gehele afsluiting van A-wegen zoveel mogelijk te voorkomen, maar dit is niet altijd mogelijk, zoals nu bij de A12. Afgelopen winter heeft Rijkswaterstaat op dit traject reeds noodreparaties moeten uitvoeren. Er werd een groot onderhoudscontract voorbereid, maar bij de inspectie in april jl. bleek dat er dermate veel schade aan het asfalt was, dat er zo snel als mogelijk moest worden ingegrepen. Een nieuwe winter over dit asfalt kan meer en grotere schades opleveren met meer hinder als gevolg, omdat dit werk niet gepland kan worden.
Bij de werkzaamheden op de A12 is op basis van een financiële kosten/baten analyse, model verkeersberekeningen voor het hoofdwegennet en expert judgement gekozen voor een volledige afsluiting van meerdere dagen/nachten achtereen. Bij deze aanpak kan in een kortere tijdsperiode meer werk worden verzet (de verkeersmaatregelen hoeven maar één keer op- en afgebouwd te worden), is de hinder voor de weggebruiker het kortst en kan de veiligheid voor de weggebruiker en wegwerker beter worden gegarandeerd. De werkzaamheden zijn zo gepland dat ze zo min mogelijk overlappen met werkzaamheden op andere hoofdwegen die als omrijroute dienen, of met onderliggend wegennet die van belang is voor de bereikbaarheid van de omgeving.
Op basis van welke argumenten is er gekozen voor een volledige afsluiting versus een gedeeltelijke afsluiting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedraagt de extra reistijd ten gevolge van de afsluiting en het volgen van omleidingsroutes?
Uit modelberekeningen van het hoofdwegennet blijkt dat de extra reistijd op kan lopen tot 60 minuten in de spits. Dit betreft een modelberekening, de praktijk kan altijd anders uitvallen.
Zijn de getroffen gemeenten en sectoren betrokken bij de keuze van een volledige wegafsluiting, die een enorme impact heeft op de bereikbaarheid? Welk overleg is hier de afgelopen weken nog over geweest? Hoe zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat, ook in de toekomst, de rest van Nederland vroegtijdig en volledig geïnformeerd wordt over het afsluiten van deze en andere belangrijke verkeersaders?
In zijn algemeenheid betrekt Rijkswaterstaat haar omgeving bij het afsluiten van belangrijke verkeersaders en wordt de omgeving op verschillende manieren geïnformeerd over grootschalige werkzaamheden en de te verwachten hinder. Rijkswaterstaat heeft van verschillende gemeenten bezorgde signalen ontvangen. Rijkswaterstaat begrijpt de bezorgdheid en neemt de signalen serieus. Daarom zal bij de Staat van de Infrastructuur, die uw Kamer in december a.s. zal ontvangen, beter inzichtelijk worden gemaakt welke grootschalige werkzaamheden per regio gepland staan. Rijkswaterstaat hecht er grote waarde aan de omgeving vroegtijdig te betrekken bij grootschalige werkzaamheden. In de recente bestuurlijke overleggen MIRT is dit ook een specifiek agendapunt en wordt de hinderaanpak jaarlijks geagendeerd. Op basis van de afspraken in deze bestuurlijke overleggen wordt momenteel de hinderaanpak vernieuwd. De ervaringen uit dit project zullen hierbij worden betrokken. Uw Kamer wordt hierover dit jaar geïnformeerd.
De werkzaamheden waren gepland van 20 tot 30 augustus, een relatief verkeersluwe periode, om zo de verkeershinder zoveel mogelijk te beperken. Vanwege conflicterende werkzaamheden op het onderliggend wegennet, waaronder de N228, heeft Rijkswaterstaat op verzoek van stakeholders besloten de werkzaamheden te verplaatsen. Daarnaast maakte de veiligheidsregio zich zorgen vanwege evenementen in de regio.
Rijkswaterstaat heeft daarop in juni een expertsessie georganiseerd met de provincies Utrecht en Zuid-Holland, gemeenten (wegbeheerders in de regio), hulpdiensten, Veiligheidsregio’s en politie. Conclusie van deze sessie was dat de regio een lichte voorkeur heeft voor uitvoering in de herfstvakantie, maar dat alle andere opties (van 9 aaneengesloten dagen) tussen zomer en herfst ook acceptabel waren.
Vervolgens heeft Rijkswaterstaat in een bestuurlijk overleg met de omgeving afgesproken alle opties onderling af te wegen. In deze afweging viel de herfstvakantie als optie af omdat 1) de werkzaamheden zouden interfereren met andere werkzaamheden van Rijkswaterstaat en daardoor de benodigde omleidingsroutes (noord via A2, A9 en A4 en zuid via A2, A27 en A15) niet beschikbaar zouden zijn of te zwaar belast zouden worden en 2) dat hoe dichter het najaar nadert, de kwaliteit van het asfalt steeds meer onder druk komt te staan, vanwege de vaak slechtere weersomstandigheden. Bij het verwerken van asfalt moet namelijk rekening worden gehouden met de combinatie van wind, regen en temperatuur. Algemeen geldt dat hoe slechter de weersomstandigheden zijn, hoe meer de kwaliteit van het asfalt onder druk komt te staan.
Daarmee zou de kans op uitloop van werkzaamheden groter worden. Conclusie van deze afweging was dat dat deze werkzaamheden van de zomer van 2021 naar eind september 2021 (zie ook antwoord 7 en 8) zijn verplaatst. Er zijn dan geen werkzaamheden op het onderliggend wegennet die conflicteren met de omleidingsroutes.
Vanaf medio juni is overleg gevoerd met de gemeenten om de werkzaamheden en benodigde verkeersmaatregelen verder af te stemmen. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat ook bestuurlijk regelmatig contact gehad. Daarnaast is met diverse grote logistieke organisaties en bedrijven, zoals TLN, Snel Shared Logistics, Jongeneel, Evofenedex, Jumbo en Westfort eveneens contact geweest. Ook zijn en worden omwonenden en weggebruikers geïnformeerd over de geplande werkzaamheden op de A12 en de te verwachten hinder. Dit gebeurt via diverse kanalen, zoals persberichten, advertenties in lokale weekbladen, social media, berichtgeving in online navigatieapps en informatieborden langs de weg.
Tijdens de werkzaamheden aan de A12 wordt dagelijks gemonitord op veiligheid en verkeersmanagement en wordt hierop geanticipeerd en indien nodig bijgestuurd.
Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht om bij dit onderhoud voor zowel de omliggende regio’s als Rijkswaterstaat de beste optie te bepalen? Ook in relatie tot andere wegwerkzaamheden in de regio?
Zie antwoord vraag 5.
Is er geanalyseerd wat de gevolgen zijn van de volledige afsluiting voor het onderliggende wegennet en de verkeersveiligheid rondom bijvoorbeeld scholen, winkelgebieden en wijken binnen de bebouwde kom?
De gegevens van de verkeersstromen op het onderliggend wegennet zijn niet beschikbaar, omdat de wegbeheerders hier niet over beschikken. Daarom is met gebruikmaking van de lokale kennis geanalyseerd wat de gevolgen zijn van de negendaagse afsluiting van de A12 voor de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Uit deze analyses is gebleken dat op het onderliggend wegennet onvermijdelijk langere reistijden zullen ontstaan. Om de te verwachten drukte op het onderliggend wegennet enigszins op te vangen, zijn in overleg met de wegbeheerders (gemeenten en provincies) beheersmaatregelen vastgesteld, zoals inzet van verkeersregelaars, monitoring met motoren en informatie via bebording en tekstkarren. Ook worden weggebruikers vooraf geïnformeerd over de afsluiting dit gedeelte van de A12, zodat zij niet verrast worden als de werkzaamheden begonnen zijn. Dit gebeurt via diverse kanalen, zoals persberichten, advertenties in lokale weekbladen, social media, berichtgeving in online navigatieapps en informatieborden langs de weg.
Is er geanalyseerd in hoeverre het onderliggend wegennet de drukte, de doorstroom en de zwaarte van het verkeer kunnen opvangen? En wat zijn de conclusies die getrokken kunnen worden uit de resultaten van deze analyse(s)?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier moeten de aangrenzende bedrijven omgaan met de afsluiting? Is er sprake van hulp en compensatie?
Het zal onvermijdelijk zijn dat aangrenzende bedrijven tijdens de uitvoering van de werkzaamheden geconfronteerd worden met langere reistijden. Bedrijven die menen recht te hebben op compensatie voor geleden inkomstenderving, kunnen hierover terecht op de website van Rijkswaterstaat voor meer informatie: https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/contact/schade-en-compensatie
De A12 heeft vier rijstroken, waarom is er niet voor de altijd toegepaste Duitse methode gekozen van een 2x2 afsluiting waardoor gedurende de werkzaamheden twee rijstroken beschikbaar blijven?
Voor de A12 is ook gekeken naar de zogenaamde Duitse methode. Hierbij worden beide rijrichtingen over één rijbaan geleid. Deze methode is technisch niet mogelijk, omdat de rijbanen op de A12 tussen Woerden en Nieuwerbrug op twee gescheiden weglichamen liggen met daartussen een circa 70 m brede diep liggende middenberm met veel bomen. De oversteek van de ene naar de andere rijbaan is daardoor niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen (o.a. bomenkap).
Waarom is er niet voor gekozen dergelijk groot onderhoud in de zomervakantie van 2021 te laten plaatsvinden? Is er een mogelijkheid om de werkzaamheden te verplaatsen naar een volgende vakantieperiode, bijvoorbeeld de zomer van 2022?
Zie ook het antwoord bij vraag 5 en 6. Vanwege de slechte technische staat van dit gedeelte van de A12 is op korte termijn, voor winter 2021, onderhoud nodig en kunnen de geplande werkzaamheden niet verder in de tijd worden opgeschoven. De slechte technische staat van dit gedeelte heeft te maken met het einde van de levensduur van het asfalt dat er ligt. In de winter van 2020–2021 zijn 15 schademeldingen gedaan, het hoogste aantal in de afgelopen drie jaar. Het gaat om schadeclusters, waarbij de gaten in het asfalt ongeveer 16 centimeter diep waren. Dit leidt tot verkeersonveilige situaties en kan schade veroorzaken aan voertuigen. Uitstel tot een later moment heeft daarnaast ook financiële consequenties, omdat de aannemer al is gestart met de voorbereidingen voor de uitvoering van deze werkzaamheden.
Welke andere mogelijkheden zijn er om een volledige afsluiting van negen dagen, waarvan het grootste gedeelte doordeweeks plaatsvindt, te voorkomen?
Andere door Rijkswaterstaat onderzochte mogelijkheden zijn: uitvoeren in 6 weekendafsluitingen, 3x4 dagen (verlengd weekend), of 2x5 dagen (extra verlengd weekend). Bij deze opties wordt dan meer in het weekend gewerkt, maar de totale duur van de hinder is dan uiteindelijk meer dan bij de aaneengesloten afsluiting van de A12. Daarnaast moet bij het plannen van onderhoud rekening worden gehouden met werkzaamheden in zowel het areaal van Rijkswaterstaat als op het onderliggend wegennet. Er kan niet op teveel plekken tegelijk worden gewerkt, omdat dit de bereikbaarheid verder onder druk zet. Hierdoor zijn bovengenoemde opties afgevallen. Het vaker op- en afbouwen van verkeersmaatregelen zorgt er bovendien voor dat we de veiligheid voor de weggebruiker en wegwerker minder goed kunnen garanderen en de kosten hoger worden.
Kunt u deze vragen één voor één, en ruimschoots voor de start van de afsluiting en werkzaamheden beantwoorden?
In het kader van leesbaarheid en duidelijkheid zijn sommige vragen samengevoegd. De inhoudelijke beantwoording van de vragen is zo volledig als mogelijk opgesteld.
Toeslaggedupeerden met een zakelijke schuld |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende gedupeerden in het toeslagenschandaal een zakelijke lening zijn aangegaan op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, om hiermee een (onterechte) schuld aan de Belastingdienst af te lossen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het u bekend dat verschillende gemeenten aangeven deze schuld niet te kunnen kwijtschelden omdat daar nog niet de benodigde wetgeving voor bestaat? En dat sommige gemeenten zelfs vinden dat gedupeerden hun compensatie maar moeten besteden aan het aflossen van deze zakelijke lening?
Het is mij bekend dat verschillende gemeenten deze schuld nog niet kunnen kwijtschelden omdat de benodigde wetgeving nog niet is afgerond. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 17 juni jl. geïnformeerd over de kwijtschelding van publieke schulden binnen het SZW domein.1 Hierin heeft de Minister aangegeven voornemens te zijn Bbz-leningen en Tozo-leningen te willen kwijtschelden. Dit moet echter wel binnen de staatssteunkaders plaatsvinden en uitvoerbaar en uitlegbaar zijn. De afgelopen maanden werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg met de VNG aan een uitvoerbaar kader. Wij hebben geen signalen ontvangen dat gemeenten richting gedupeerden aangeven dat hun compensatie moet worden ingezet voor het aflossen van een zakelijke lening. Ook de VNG heeft dergelijke signalen niet ontvangen. Mocht deze situatie zich wel voordoen, dan vind ik een dergelijk advies van gemeenten onwenselijk. Daarom heb ik de VNG gevraagd hier aandacht aan te besteden in de communicatie richting gemeenten.
Welke oplossing gaat u treffen voor gedupeerden met een zakelijke lening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben voornemens een oplossing te bieden voor zakelijke schulden die op het privévermogen van de gedupeerde ouder dan wel zijn/haar toeslagpartner kunnen worden verhaald (dus waarbij wordt ondernomen in de vorm van een eenmanszaak of een personenvennootschap), met dien verstande dat er niet méér zakelijke schulden zullen worden vergoed dan op grond van de Europese staatsteunregels is toegestaan, te weten 200.000 euro in drie jaar (totale staatsteun, dus ook bijv. subsidies). Ik ben me ervan bewust dat het hiermee kan voorkomen dat voor sommige ouders niet alle zakelijke schulden kunnen worden kwijtgescholden. We zijn echter gehouden aan Europese staatsteunregels. Alle departementen/uitvoeringsorganisatie waar zakelijke schulden voortkomen, volgen deze lijn.
Hierbij wil ik specifiek uw aandacht vestigen op Bbz- en Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal. Het Ministerie van SZW heeft aangegeven dat deze gelijkenissen vertonen met private leningen. Het ligt dan ook voor de hand om aan te sluiten bij de regeling die door mij getroffen wordt voor het betalen van private schulden (zie hieronder), waaronder schulden die voortvloeien uit (zakelijke) leningen. Op grond van deze regeling komen de achterstallige betalingen voor betaling in aanmerking. Dit geldt niet voor de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit geldt alleen voor ondernemingsvormen met persoonlijke aansprakelijkheid, bij bijvoorbeeld besloten vennootschappen wordt niets betaald. Hierbij wordt gemeenten wel de ruimte geboden om naar de individuele situatie van de gedupeerde ouder te kijken. Als er sprake is van een zodanig schrijnende situatie kan met beroep op een hardheidsclausule de gemeente beslissen om toch de hoofdsom kwijt te schelden. De kwijtschelding van Bbz- of Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal zal binnen de staatssteunkaders moeten plaatsvinden. Voor zakelijke schulden bij private schuldeisers wordt in het concept beleidsbesluit private schuldenaanpak welke met de achtste Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag meegestuurd is een oplossing geschetst. Voor een verdere toelichting verwijs ik daarnaar. De start van de uitvoering hiervoor staat gepland later dit jaar.
Gaat u ervoor zorgen dat ook zakelijke schulden worden kwijtgescholden?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer verwacht u een oplossing te hebben voor gedupeerden met een zakelijke lening?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel 'Rapport over Caribische luchtvaart al twee jaar in onderste la ministerie I&W' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rapport over Caribische luchtvaart al twee jaar in onderste la ministerie I&W»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragenstellers dat een goede connectiviteit van Caribisch Nederland van groot publiek belang is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de commissie Hartman dat er op een aantal routes binnen Caribisch Nederland sprake is van zogenaamde «dunne routes», waarbij commerciële luchtvaartmaatschappijen niet altijd voldoende connectiviteit kunnen garanderen?
Het klopt dat er sprake is van dunne routes. Het is om die reden dat de Nederlandse Staat sedert 2010 middels staatsdeelneming in de luchtvaartmaatschappij Winair probeert luchtvervoer op de meest dunne routes (naar Saba en Sint Eustatius) in stand te houden. Het instrument staatsdeelneming heb ik de afgelopen periode geëvalueerd. Ik onderzoek nu of en op welke wijze ik uitvoering kan geven aan de aanbevelingen uit de evaluatie. In dat kader verken ik onder meer de mogelijkheid van een openbaredienstverplichting op de routes tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De evaluatie, inclusief de opvolging die daaraan wordt gegeven wordt momenteel met de meest betrokken departementen besproken. Zodra dit is afgerond zal ik u de evaluatie en beleidsreactie doen toekomen.
In hoeverre bent u van mening dat de Nederlandse overheid een rol heeft om de connectiviteit op peil te houden als marktpartijen hier niet in slagen?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid richting Caribisch Nederland als het gaat om het bereikbaar houden van deze bijzondere Nederlandse gemeenten.
Kunt u nader uiteenzetten wat er is gedaan met de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Hartman?
Het SEO-rapport dat in opdracht van de commissie Hartman is opgesteld, is met uw Kamer gedeeld in maart 2019 (Kamerstuknummer 31 936, nr. 581). Zoals destijds gemeld, hebben de vier Koninkrijkslanden tezamen besloten deze adviezen niet over te nemen. Even daarvoor was er een nieuwe airline op de benedenwinden gevestigd. In de tussentijd heb ik de situatie gemonitord, en middelen beschikbaar gesteld om een pilot naar een veerverbinding te starten. Naar aanleiding van de evaluatie naar de staatsdeelneming verken ik op dit moment de mogelijkheid van een openbaredienstverplichting op de routes tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Dat was ook één van de aanbevelingen van de commissie Hartman.
Kunt u een laatste stand-van-zaken delen over het ingediende steunverzoek van Winair?
Het is in principe aan Sint Maarten om haar nationale luchtvaartmaatschappij te ondersteunen.
Kunt u delen wanneer u precies verwacht de evaluatie van de staatsdeelneming in Winair in het licht van het bredere connectiviteitsvraagstuk te hebben afgerond? Kunt u toezeggen deze evaluatie in elk geval af te ronden voordat eventuele nieuwe steun zal worden besproken?
De evaluatie is afgerond. De evaluatie, inclusief de opvolging die daaraan wordt gegeven wordt momenteel met de meest betrokken departementen besproken. Zodra dit is afgerond zal ik u de evaluatie en beleidsreactie doen toekomen.
Kunt u een laatste stand-van-zaken delen over de voortgang op het aanbestedingstraject voor de veerdienst?
Het aanbestedingstraject verloopt volgens planning. De ambitie is om de veerdienst voor het eind van het jaar te laten starten.
Welke andere alternatieven overweegt u om de connectiviteit op peil te houden en/of te verbeteren, bijvoorbeeld door de inzet van andere luchtvaartmaatschappijen zoals EZ Air en SMX Airways?
Allereerst loopt natuurlijk een onderzoek naar veerverbindingen op Saba en Sint Eustatius. Naar aanleiding van de evaluatie van de staatsdeelneming verken ik bovendien de mogelijkheid om een openbaredienstverplichting op te leggen op de routes tussen Sint Maarten en Saba/Sint Eustatius. Bovendien onderzoek ik of en zo ja hoe de vestigingseisen voor luchtvaartmaatschappijen kunnen worden versoepeld.
De alliantie die Costa Rica en Denemarken vormen om de winning van fossiele brandstoffen te stoppen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief van Costa Rica en Denemarken om een alliantie1 te vormen, de Beyond Oil and Gas Alliance (BOGA), van landen die voornemens zijn de productie van olie en gas uitfaseren en geen nieuwe exploratievergunningen meer uitgeven?
Ja.
Hoe staat u tegenover dit initiatief? Deelt u de mening dat dit een krachtig signaal is en een goede stap kan zijn richting het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs?
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het initiatief van de Beyond Oil and Gas Alliance waarmee landen laten zien dat ze hun olie- en gasgebruik terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen. Het sluit aan bij recente internationale rapporten, zoals bijvoorbeeld de routekaart van het Internationaal Energy Agentschap van dit voorjaar voor een energievoorziening met netto nul uitstoot in 2050. Dergelijke initiatieven dragen ook bij aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
Bent u in gesprek met deze landen geweest over deze alliantie? Hoe gingen deze gesprekken?
Er zijn gesprekken geweest met organisaties betrokken bij deze alliantie en er zijn ook regelmatig contacten met onder meer Denemarken en Costa Rica. Deze gesprekken waren constructief, waarbij ervaring is uitgewisseld over het beleid dat landen hebben en hoe zich dat verhoudt tot de beoogde doelen van deze alliantie. Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op onze eigen ervaringen met de productie van olie en gas en de vergroening van het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Bent u bereid om Nederland te laten aansluiten bij dit initiatief en daarbij een leidende rol te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat dit beter is voor het klimaat dan import. En omdat productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen remt. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland vind ik daarom niet verstandig.
Wat betreft internationale financiering heeft Nederland de steun voor olie en gas in het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) beperkt. We verlenen geen steun meer voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden via het bilaterale BHOS-financieringsinstrumentarium en spannen ons in voor eenzelfde beleid bij de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, ben ik nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Hoe staat het met de uitvoering van het tweede deel van de aangenomen motie-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) om – naast het reeds ontvangen overzicht van fossiele prikkels die het gebruik van fossiele energie bevorderen – een plan te presenteren voor een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?
In het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK) 2021–2030 en het Klimaatplan (Kamerstuk 32 813, nr. 406)2 is beschreven op welke wijze en op basis van welke maatregelen en beleidslijnen het kabinet de klimaatdoelen wil halen en op welke wijze er voor wordt gezorgd dat gaswinning en het gasgebruik in Nederland in lijn blijven met het Klimaatakkoord. Binnen de kaders van het INEK en het klimaatplan kiest het kabinet ervoor om in de ontwikkeling van gasvelden in Nederland te investeren. Deze lijn past ook binnen het kleine velden-beleid3 op basis waarvan het kabinet gas wil winnen in eigen land wanneer dit veilig kan en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag.
Vorig jaar is een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen die gezamenlijk de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland omvatten4. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat dergelijke regelingen niet passen in de energietransitie en de gebruiker zoveel mogelijk zelf zal moeten betalen voor het eigen verbruik. De regelingen zien echter in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Omdat deze vrijstellingen volgen uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale, Europese en bilaterale verdragen heeft het afschaffen of inperken hiervan vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
Recentelijk is het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Richtlijn Energiebelastingen gepubliceerd5, waarin onder andere voorgesteld wordt om vrijstellingen te beperken of af te schaffen. Dit zou het momentum kunnen geven om de uitfasering van deze regelingen op Europees niveau te overwegen zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie. Het BNC-fiche over dit voorstel is met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte zijn in het voorjaar de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie (ODE)6 naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting7 en het IBO Financiering Energietransitie8 aangeboden. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie, zo ook met betrekking tot de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Zou deelname aan de BOGA niet goed aansluiten bij de door de Kamer aangenomen wens om een concreet afbouwplan te maken?
Nee. De huidige opzet van de Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk op het beëindigen van nieuwe vergunningen voor nieuwe olie- en gasvelden en het stellen van een einddatum voor fossiele productie. Landen die bijvoorbeeld fossiele subsidies hervormen of fiscale prikkels afbouwen, zonder dat dit gepaard gaat met een einddatum of het stoppen van licenties, kunnen daarmee nog geen volwaardig lid worden.
Bent u ook bereid om samen met Costa Rica en Denemarken op korte termijn nog meer landen voor deelname aan deze alliantie uit te nodigen en dit initiatief met deze landen nadrukkelijk te presenteren op de komende COP26 in Glasgow?
Gegeven dat ik momenteel geen ruimte zie voor deelname vanuit Nederland aan deze alliantie, denk ik dat deelnemende landen zoals Costa Rica en Denemarken beter in staat zijn landen uit te nodigen om zich bij de alliantie aan te sluiten. Daarnaast zal Nederland zich samen met gelijkgezinde landen, waaronder ook deze landen, blijven inspannen voor aanscherping van de mondiale klimaatambities in aanloop naar COP26 in Glasgow. Dat doen we onder andere door onze deelname aan verschillende klimaatallianties, door intensief contact tussen klimaatgezanten en door bij inkomende en uitgaande internationale bezoeken van het kabinet de klimaatambities hoog op de agenda te zetten9. Het kabinet zal de Tweede Kamer nader informeren over het mondiale klimaatbeleid in de COP26 inzetbrief.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende commissiedebat Klimaat en energie?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht 'Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de prijzen voor de noodverlenging van de commerciële FM-vergunningen zeven tot dertien keer zo hoog zijn als de betreffende radiozenders nu betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet conform de unaniem aangenomen motie-Grinwis c.s. is, die verzoekt om een proportionele en maatschappelijk verantwoorde vergoeding (Kamerstuk nr. 24 095, nr. 537)? Waarom is gekozen hiervan af te wijken en de facto de motie niet uit te voeren?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de commerciële landelijke vergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO voor het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (vijf jaar) dan zijn de bedragen voor de totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025.2 SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Vindt u ook dat met dusdanig hoge verlengingsprijzen het doel van de noodverlenging niet wordt bereikt, namelijk radiozenders de rust en ruimte bieden om zich te herstellen na de coronacrisis?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg3 – commerciële radiopartijen in de gelegenheid te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen die het betreft een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Zoals ik bij antwoord 2 uiteen heb gezet, is voor de hoogte van deze verlengingsprijzen het verdienpotentieel naar de toekomst toe het uitgangspunt.
Kunt u inzichtelijk maken, mede aan de hand van (voorbeeld)berekeningen, hoe u tot de betreffende verlengingsprijzen bent gekomen?
Voor de berekeningen van de verlengingsprijzen verwijs ik naar de definitieve rapport van SEO dat ik uw Kamer hierbij doe toekomen.
Kunt u op een rijtje zetten welke manieren, welke (reken)methodes er zijn om verlengingsprijzen te berekenen? Kunt u motiveren waarom u voor de betreffende methode hebt gekozen? Wilt u daarbij ingaan op het aspect van juridische houdbaarheid?
SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan een vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor de (nood)verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer nu deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
SEO heeft in het rapport vier methoden aangedragen die aan deze systematiek voldoen. Uitgangspunt van deze methoden vormt steeds de waarde die een efficiënte toetreder toekent aan de vergunning conform de toelichting bij artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Methoden die afwijken van deze systematiek zijn juridisch kwetsbaar.
Bent u op dit moment nog met de radiosector in gesprek? Kunt u aangeven hoe en op welke momenten de sector betrokken is geweest bij de noodverlenging zoals die nu wordt vastgesteld?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt het verlengingsbesluit genomen? Wanneer wordt de definitieve hoogte van de verlengingsprijzen vastgesteld? Krijgt de Kamer nog gelegenheid zich hierover uit te spreken? Zo ja, op welk moment?
De zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten waarin wordt besloten dát er verlengd kan worden en voor welke termijn de verlenging gaat gelden, zijn op 30 augustus 2021 gepubliceerd.4
Om de verlenging van de landelijke commerciële radiovergunningen vervolgens tijdig te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om nu snel te starten met een aantal procedures ter vaststelling van de ministeriële regelingen die nodig zijn om de verlenging voor individuele partijen daadwerkelijk mogelijk te maken (zoals de aanvraagregeling en de regeling financieel instrument). Het betreft hier de nadere uitwerking van het besluit om tot verlenging over te gaan waartoe ik door de wetgever nader ben gemandateerd.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen, om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS) heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie bevat.
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht. Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan 100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld. De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht, het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving) én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken. In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op dit proces.
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en waarom, en dat aan de Kamer overleggen?3
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken. Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren. Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze aan valt toe te schrijven?
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn. Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Het bericht dat het lerarentekort een basisschool dwingt tot het vormen van een megaklas |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat basisschool De Boeier in Lelystad genoodzaakt is om twee groepen 8 samen te voegen tot een megaklas van 52 leerlingen, omdat zij geen leraar kunnen vinden door het lerarentekort?1
Ik vind het heel vervelend voor de school dat een leraar vlak voor het begin van het nieuwe schooljaar heeft gezegd toch niet te komen, waardoor er een knelpunt in de formatie ontstond. De school heeft ervoor gekozen dit op te lossen door op een andere manier les te geven en twee groepen 8 samen te voegen. De school zet extra ondersteunend personeel in om de kwaliteit te borgen.
Op hoeveel scholen speelt dit probleem van klassen samenvoegen tot megaklassen, omdat er te weinig leraren zijn?
Dit zijn vaak tijdelijke oplossingen, die niet landelijk geregistreerd worden. Wel registreert en publiceert OCW jaarlijks de leerling-leraar ratio, bijvoorbeeld per bestuur.2 Deze ratio’s laten de afgelopen jaren landelijk een lichte daling zien.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs hiermee noodgedwongen in gevaar komt, met name voor leerlingen die al extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben? En hoe verhoudt zich dit tot de extra begeleiding die scholen bieden in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs om onderwijsachterstanden vanwege corona weg te werken?
De mening dat grotere groepen de kwaliteit in gevaar brengt, deel ik in algemene zin niet. Er zijn verschillende vormen mogelijk waarbij een team van leraren en ondersteuners kwalitatief goed onderwijs bieden aan een grotere (kern)groep, ook voor kinderen die extra begeleiding nodig hebben. Dit geldt ook voor het wegwerken van de onderwijsachterstanden vanwege corona.
Vindt u inmiddels al dat er een maximale groepsgrootte per klas moet komen juist om de werkdruk van leraren te verlagen en het onderwijs daarmee aantrekkelijker te maken voor nieuwe leraren? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben er geen voorstander van dat de overheid een maximale groepsgrootte voorschrijft. Het is aan de scholen om in overleg met de leraren en ouders de inrichting en organisatie van de school vorm te geven. Zoals in het antwoord op de vorige vraag staat, kan kwalitatief goed onderwijs ook worden geboden in een grote klas. Het werken in een team, samen met een aantal (gespecialiseerde) leraren en ondersteuners voor een grotere groep, kan voor een startende leraar ook aantrekkelijk zijn om te leren en zich verder te bekwamen in het vak.
Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van kabinet Rutte III? Is het lerarentekort groter of kleiner geworden in de verschillende onderwijssectoren?
De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. Zoals vermeld in de Kamerbrief in december 2020 wordt in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439 fte aan leraren en directeuren verwacht, bovenop de huidige situatie aan tekorten. Vergeleken met de ramingen van vorig jaar, waarin vijf jaar later een tekort van 1.971 fte bovenop de huidige situatie werd geraamd, is dit een verbetering.3 Dit komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. In december ontvangt de Kamer zoals bekend de nieuwe arbeidsmarktramingen.
Op welke manier wordt het lerarentekort op dit moment bijgehouden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Kwint c.s. over de registratie van het actuele lerarentekort?2
In juni heb ik de Kamer geïnformeerd over de stappen om een actueel beeld te krijgen van de tekorten ter uitvoering van de motie van het lid Kwint.5 Ik deel de wens met de Kamer om tot een beter zicht te komen, maar het in beeld brengen van de tekorten is ook complex. Naast door de definitie van wat een tekort is, is dat ook lastig door de zogenoemde «verborgen» tekorten. Dit zijn (nood)oplossingen die scholen kiezen om de continuïteit van het onderwijs te borgen zonder dat er een vacature wordt opengesteld, zoals het samenvoegen van klassen en de inzet van onderwijsassistenten. Deze zomer is gewerkt aan de verbreding van de uitvraag en op 1 oktober a.s. krijgen alle besturen en scholen een uitnodiging om de actuele tekorten aan leraren en schoolleiders te registreren. In december ontvangt uw kamer de jaarlijkse arbeidsmarktramingen, waarin ook de uitvraag naar de actuele tekorten wordt meegenomen.
Hoeveel fte aan vacatures staan nog open in het funderend onderwijs voor aankomend schooljaar?
Zoals bekend rapporteer ik uw Kamer jaarlijks in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren. In december ontvangt uw Kamer de nieuwe onderwijsarbeidsmarkt ramingen.
Hoe spoort u scholen aan om leraren in vaste dienst te nemen, aangezien er – met name in het voortgezet onderwijs – sprake is van een lerarenlek?3
Het aanbieden van een vaste baan is onderdeel van goed werkgeverschap. Gelukkig zijn ook steeds meer besturen en scholen zich steeds hiervan bewust. Dat zien we ook aan de toename van het percentage vaste contracten. In het vo is de stijging beperkt van 74% naar 79%. In het po is de stijging aanzienlijk. Het aandeel vaste contracten van starters de afgelopen jaren gestegen van 33% in 2015 naar 83% in 2019. Ook is het aandeel tijdelijke en flexibele contracten flink gereduceerd.7
Wat vindt u ervan dat basisscholen in Amsterdam noodgedwongen onbevoegden voor de klas zetten, zodat ze geen leerlingen naar huis hoeven te sturen? En deelt u de mening dat de inzet van onbevoegden niet meer mag zijn dan een ultieme noodgreep en dus niet een standaard onderdeel van de lesweek?4
Het doel is dat iedere klas een bevoegde leraar heeft. Daar werken heel veel partijen hard aan: besturen, scholen, opleidingen, ministerie en ook ik. Toch kan het, mede door combinatie van corona en het lerarentekort voorkomen dat een onbevoegde moet bijspringen. Indien dit gebeurt is goede begeleiding belangrijk. Zoals beschreven in het artikel, zijn er daarnaast situaties/scholen waar bewust wordt gekozen om het onderwijs anders te organiseren. Naast bevoegde leraren worden hier andere vakkrachten ingezet. Ook dat kan een manier zijn om de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid van het onderwijs te garanderen.
Klopt het dat de Onderwijsinspectie nauwelijks nog handhaaft op de wettelijke verplichting dat leraren bevoegd voor de klas dienen te staan? Worden scholen er überhaupt nog op aangesproken als zij onbevoegden voor de klas zetten wordt het volledig losgelaten?
De Onderwijsinspectie toetst via de gebruikelijke route de kwaliteit van onderwijs, maar gaat niet actief op scholen af om dit te controleren. Wanneer de inspectie bij een schoolbezoek signaleert dat onbevoegden voor de klas staan, dan worden scholen hier op aangesproken. Dat geldt ook wanneer er klachten bij de Onderwijsinspectie binnen komen.
Welke conclusies trekt u uit de berichtgeving waar deze schriftelijke vragen op gebaseerd zijn? Heeft uw beleid in de afgelopen 4,5 jaar gewerkt ten aanzien van de aanpak lerarentekort? Waren de investeringen die gedaan zijn voldoende en is de aanpak van het lerarentekort succesvol geweest wat u betreft? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen hebben effect. Er is een toename aan onderwijsgevend personeel per saldo van 1100 fte (2017–2020) in het po. Het onderwijsondersteunend personeel is in het po zelfs met 6.600 fte toegenomen in deze periode. De ramingen laten echter zien dat de tekorten bij ongewijzigd beleid de komende jaren verder toenemen. De aanpak van de tekorten blijft dan ook urgent komende periode.
In hoeverre rinkelen uw alarmbellen nog aangaande het lerarentekort ondanks uw demissionaire status en bent u op korte termijn van plan om extra actie te ondernemen om het tekort zo snel als mogelijk in te dammen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen? Zo nee, acht u het wenselijk het onderwijs in deze staat achter te laten voor uw opvolger waar dagelijks leraren en leerlingen de dupe van zijn?
De aanpak van de tekorten is vanaf mijn aantreden een urgent thema geweest en zal dat blijven tot mijn vertrek, demissionair of niet. De aanpak van de tekorten is complex en niet met enkele maatregel op te lossen. De afgelopen jaren hebben Minister van Engelshoven en ik dan ook een groot aantal maatregelen ingezet om de tekorten aan te pakken. Denk aan de halvering van het collegegeld, de investeringen in salaris en werkdruk. In de G4 en Almere (G5) waar de tekorten het meest urgent waren, hebben we de aanpak gericht geïntensiveerd. De succesfactoren die we daar zien, verbreden we binnen en buiten de G5. Daarnaast werken wij samen met de vak- en sectororganisaties het vervolg van het rapport van mevrouw Van Vroonhoven langs drie lijnen uit: de regionale aanpak, het beroepsbeeld en breed betrekken van de beroepsgroep en landelijke regie/taskforce.
Het toezicht in de kinderopvang. |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Verschillen in GGD-toezicht in kaart gebracht»1 en het rapport «Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2019»2 van de Inspectie van het Onderwijs?
Ja.
Constaterende dat uit de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs te concluderen is dat er grote verschillen zijn tussen de gemeenten wat betreft het percentage jaarlijkse onderzoeken met een overtreding, met een range 14%–48% in 2015 en een range van 16%–53% in 2019, deelt u de constatering dat uit de verschillende onderzoeken blijkt dat de uniformaliteit van het toezicht eerder afneemt dan toeneemt? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te ondernemen om de uniformiteit van het toezicht te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang vormen een belangrijke waarborg voor verantwoorde en veilige kinderopvang. Het toezicht is een taak van gemeenten, die hiervoor de GGD opdracht geven. Het toezicht op de kinderopvang is decentraal georganiseerd. Gemeenten en GGD’en hebben (binnen de wettelijke kaders) de ruimte om zelfstandig keuzes te maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving. Als gevolg hiervan kunnen verschillen ontstaan in de uitkomsten van toezicht en handhaving die niet per definitie onwenselijk zijn.
Dat neemt niet weg dat landelijk voor alle houders dezelfde kwaliteitseisen gelden. Voor het toezicht op de kinderopvang is een landelijk kader en een infrastructuur ontwikkeld, dat eraan bijdraagt dat houders vanuit dezelfde basis worden geïnspecteerd. Ik vind het belangrijk dat het toezicht van hoge kwaliteit is en dat houders overal op vergelijkbare manier de maat wordt genomen. GGD GHOR Nederland heeft de wettelijke taak om de kwaliteit en uniformiteit van het toezicht te bevorderen. Dit doen zij door middel van ondersteuning, up to date houden van instrumenten en richtlijnen, het faciliteren van opleiding en training en bevorderen van uitwisseling.
De cijfers in de Kamervraag geven een bandbreedte van de GGD met het laagste en hoogste percentage rapporten met een of meer overtredingen. Voor deze verschillen zijn verschillende verklaringen mogelijk. Het is daarom op basis van de beschikbare informatie niet goed mogelijk om de cijfers te duiden en conclusies te trekken over (een eventuele toe- of afname van) de uniformiteit van het toezicht.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen kunnen ten eerste een gevolg zijn van verschillen in de mate van naleving door de kinderopvanglocaties in verschillende regio’s. Een regio met relatief veel houders die moeite hebben om zich aan de (veranderende) wet- en regelgeving te houden, zal ook een relatief hoog percentage rapporten met overtreding kennen. Ook zijn er gemeenten waar het merendeel van de kinderopvanglocaties hoort bij een houder, die dus veel gewicht in de schaal legt bij het gemiddeld aantal overtredingen. In die gemeenten kan het beeld sterk worden bepaald wanneer bij die houder de inhoud van het pedagogisch beleidsplan of van het veiligheids- en gezondheidsbeleid niet op orde is.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen worden ook beïnvloed door afspraken tussen gemeenten en GGD’en over de invulling van het toezicht. Gemeenten kunnen (bijv. naar aanleiding van signalen, de lokale context of recent ingevoerde wetgeving) met hun GGD afspraken maken om aandacht te besteden aan een bepaald onderwerp. In sommige gemeenten worden bij inspecties standaard meer voorwaarden beoordeeld dan wat minimaal verplicht getoetst moet worden op het gebied van veiligheid en gezondheid, met extra kans op het constateren van overtredingen tot gevolg. Dit past bij een gedecentraliseerd stelsel waarin gemeenten en GGD’en (binnen de wettelijke kaders) zelfstandig keuzes kunnen maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving.
Daarnaast is het mogelijk dat verschillen te verklaren zijn doordat gemeenten en/of GGD’en een bepaald onderdeel van de regelgeving verschillend interpreteren. Deze laatste situatie dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Een belangrijk deel van de activiteiten die GGD GHOR Nederland, de VNG en ook SZW (al dan niet gezamenlijk) ondernemen is daarom gericht op een eenduidige uitleg van de wet- en regelgeving en op het voorkomen van misverstanden en verschillen op dat terrein.
Wat is volgens u de reden dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD GHOR) onvoldoende is gelukt om de kwaliteit en de uniformiteit van het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie GGD GHOR ontvangt om haar taak, de uniformiteit en kwaliteit van het toezicht in de kinderopvang bevorderen, uit te voeren?
De financiering die GGD GHOR Nederland ontvangt van het Ministerie van SZW voor de uitvoering van haar wettelijke taken in de kinderopvang (op grond van artikel 1.61a Wet kinderopvang) bedraagt ongeveer 1,5 miljoen euro per jaar.
Bent u bekend met het rapport «Samenwerken in het toezicht op de kinderopvang» van adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF)?3
Ja, ik ben bekend met het genoemde rapport.
Kunt u een reactie geven op de aanbeveling van het voornoemd rapport? Kunt u een afzonderlijke reactie geven per aanbeveling?
Adviesbureau Andersson Elffers en Felix (AEF) heeft in 2019 in opdracht van mijn ministerie de samenwerking in het toezicht op de kinderopvang tegen het licht gehouden. Het ging hierbij om de samenwerking tussen partijen op landelijk niveau zoals de VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW.
AEF heeft op basis van de analyse die zij hebben uitgevoerd verschillende denkrichtingen geschetst voor structurele aanpassingen aan het stelsel (gericht op het reduceren van de complexiteit van het stelsel). Deze worden meegenomen in de bredere ontwikkelingen over wijzigingen in het stelsel van kinderopvang. Daarnaast heeft AEF concrete aanbevelingen gedaan voor verbeterstappen binnen het huidige stelsel (gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de partijen op landelijk niveau).
Het betreft:
Naar aanleiding van het rapport van AEF is de overlegstructuur tussen de landelijke partijen (VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW) herzien. Gekozen is voor een heldere en vaste overlegstructuur waarbij op directieniveau één keer per twee maanden overleg plaatsvindt en op medewerkersniveau maandelijks. Het secretariaat van beide overleggen wordt gevoerd door het Ministerie van SZW. Vanuit die rol bewaakt SZW de onderlinge samenhang en verbinding tussen de overleggen.
Naast bespreking van inhoudelijke onderwerpen is de rol- en taakverdeling en reflectie op de onderlinge samenwerking regelmatig onderwerp van gesprek. Het traject gericht op het tot stand komen van een gedeelde visie op toezicht en handhaving heeft door Covid-19 enige vertraging opgelopen, maar binnenkort vinden gesprekken plaats over de beelden die partijen hebben over het toezicht en op welke wijze het verder ontwikkeld kan worden. Dit is in lijn met het advies van AEF.
Kunt u een overzicht geven van de ondernomen stappen na de publicatie van het rapport teneinde een kwaliteitsverbetering van het toezicht?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat de wijze van toezicht en handhaving de reden is waarom in de praktijk de administratieve lasten enorm zijn toegenomen? Bent u het eens dat de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) de beloofde administratieve lastenverlichting niet heeft waargemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de administratieve lasten in de sector te verminderen?
Dit najaar starten twee onderzoeken waarin onder meer naar de effecten en neveneffecten van toezicht en handhaving zal worden gekeken. Het gaat hierbij om een effectevaluatie van toezicht en handhaving en de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK). Bij de wetsevaluatie zullen ook de branchepartijen in de kinderopvang worden betrokken. Naar verwachting worden beide onderzoeken in het voorjaar afgerond. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren. Daarnaast ga ik met partijen uit de kinderopvangsector én medewerkers zelf in gesprek over werk- en regeldruk, naar aanleiding van signalen die ik hierover heb ontvangen. Op basis van de uitkomsten zal worden bezien of aanpassingen in de kwaliteitseisen en/of in het toezicht wenselijk zijn.
Het bericht ‘IJzeretende bacterie gevonden in Kanaal van Gent naar Terneuzen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IJzeretende bacterie gevonden in Kanaal van Gent naar Terneuzen»?1
Ja.
Klopt het dat deze MIC-bacterie een potentieel groot risico kan vormen voor onder andere schepen en dammen? Hoe groot beoordeelt u dit risico?
Als bij stalen schepen en damwanden hoge concentraties voorkomen van bacteriën die MIC (microbiologically influenced corrosion) veroorzaken, kan dit een risico vormen voor de staalconstructies. Hoge concentraties van deze micro-organismen kunnen ontstaan onder bepaalde condities, zoals stilstaand water, een hogere temperatuur van het water of de aanwezigheid van geschikte voedingsstoffen, bijvoorbeeld als gevolg van een lozing.
Vlaanderen gaat verkennen onder welke condities dergelijke bacteriën in de haven van Zelzate zijn gaan woekeren. Rijkswaterstaat stelt hierbij haar kennis en kunde beschikbaar en stemt regelmatig af met Vlaanderen om zo de meest recente informatie te verkrijgen. Daarnaast gaat Rijkswaterstaat op een aantal nog nader te bepalen locaties op het Nederlandse deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen gerichte inspecties uitvoeren, om te onderzoeken of er schade als gevolg van MIC is ontstaan. Dit onderzoek wordt naar verwachting in oktober van dit jaar afgerond. Zodra de uitkomsten van de onderzoeken bekend zijn, kan ik het risico beoordelen of MIC op het Nederlandse deel van het kanaal is ontstaan en maatregelen nodig zijn.
Kunt u aangeven of reeds bekend is of de bacterie ook al aan de Nederlandse kant van het kanaal zit? Zo niet, kunt u toezeggen hiernaar zo spoedig als mogelijk een onderzoek te laten verrichten?
Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend, dat in het Nederlandse deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen sprake is van schade veroorzaakt door bacteriën.
Dit soort bacteriën is standaard aanwezig in al het oppervlaktewater. Het is nog onbekend waardoor de bacterie in de haven van Zelzate is gaan woekeren en of deze condities zich ook in het Nederlands deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen voordoen. Rijkswaterstaat zal participeren in het onderzoek dat Vlaanderen heeft aangekondigd en zelf gerichte inspecties uitvoeren.
Indien de bacterie reeds aanwezig is in Nederland, kunt u uiteenzetten welke stappen gezet kunnen worden om de schade van zijn aanwezigheid zoveel mogelijk te beperken? In hoeverre wordt hiervoor de samenwerking opgezocht met België?
Bacteriën die in hoge concentraties MIC kunnen veroorzaken zijn standaard aanwezig in het oppervlaktewater. Rijkswaterstaat inspecteert regelmatig haar areaal. Daar waar MIC wordt geconstateerd, kunnen verschillende maatregelen worden getroffen en worden belanghebbende partijen op de hoogte gebracht. Indien mogelijk worden de omstandigheden waaronder de bacterie gaat woekeren tenietgedaan. Tevens kan kathodische bescherming worden toegepast op stalen onderdelen. Dit is een methode om metaal te beschermen tegen corrosie door het aanbrengen van een klein elektrisch spanningsverschil.
Het onderzoek naar de oorzaak van het woekeren van de bacterie in de haven van Zelzate wordt in samenwerking met Vlaanderen uitgevoerd. Eventuele maatregelen zullen indien nodig in samenwerking met het Vlaamse departement Mobiliteit en Openbare Werken, de Vlaamse Milieumaatschappij en de Vlaamse Waterweg worden getroffen.
Indien de bacterie nog niet aanwezig is, hoe groot acht u het risico dat deze zich zal verspreiden naar de Nederlandse kant van het kanaal en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Is het een optie om, gezien de mogelijke grote economische schade en veiligheidsrisico’s, het kanaal te sluiten tot meer informatie bekend is over de verspreiding van de bacterie? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van het kanaal is geen optie, vanwege de essentiële functie die het kanaal heeft voor de waterafvoer en scheepvaart voor zowel Nederland als België. Bovendien zijn andere maatregelen voorhanden, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 4, waardoor een sluiting van het kanaal niet nodig is.
Heeft u reeds contact opgenomen met uw Belgische collega om te bezien hoe de verspreiding kan worden ingedamd door passende maatregelen aan de Belgische kant van het kanaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn gemaakt?
Er is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de bij vraag 4 genoemde Belgische instanties om de oorzaak van het woekeren van de bacterie in de haven van Zelzate in beeld te brengen en eventuele maatregelen te treffen. Om deze reden is er nu geen aanleiding om hierover contact op te nemen met mijn Belgische collega. Indien dit in de toekomst toch nodig blijkt, zal dit contact uiteraard alsnog worden gelegd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Lisa Westerveld (GL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.