Het functioneren van de voormalig minister en voormalig staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gedurende de periode dat zij wisten dat zij lobbyist zouden worden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer hebben de genoemde bewindspersonen voor het eerst contact gehad met hun toekomstige werkgever over een eventuele nieuwe functie?1
Dit is mij niet bekend.
Hebben zij in die periode via vergaderingen, bijvoorbeeld van de ministerraad of andere beraden, dan wel via schriftelijke of andere stukken informatie tot zich kunnen nemen die het beleidsterrein van hun nieuwe functies betreft? Zo ja, wat was de aard van die informatie? Zo nee, hoe weet u dat?
De mogelijkheid bestaat dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen en voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven kennis hebben kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Wanneer wist u dat de genoemde bewindspersonen de functies ambieerden die zij later gekregen hebben?
Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 medegedeeld dat zij een andere functie heeft aanvaard bij het World Resources Institute (WRI). Ik heb op vrijdag 9 juli 2021 voormalig Staatssecretaris van Veldhoven voorgedragen voor ontslag met ingang van 19 juli 2021.
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen heeft mij op 23 juli 2021 medegedeeld dat ze zou worden voorgedragen bij de Vereniging Energie-Nederland. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend aan voormalig Minister van Nieuwenhuizen.
Wanneer wist u dat zij die functies zouden gaan bekleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang zijn de genoemde bewindspersonen daarna nog in staat gebleven vertrouwelijke informatie of zelfs staatsgeheime informatie tot zich te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bewindspersonen dergelijke informatie kunnen krijgen die zij in hun toekomstige functie kunnen gebruiken? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze bewindspersonen in die periode op afstand te zetten van die informatie? Zo nee, waarom niet?
Het is in principe aan de betrokken bewindspersonen zelf om op een integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie. Ook dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld over hetgeen in de ministerraad wordt besproken of geschiedt.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. De Minister van BZK zal hierover binnenkort een brief sturen aan de Tweede Kamer.
In dit specifieke geval heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen op 28 juli 2021 in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.2 Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend.
De meldingen die gedaan zijn bij het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS) maar zijn ‘kwijtgeraakt’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deel meldingen bij BAS verdwijnt in het ronde archief»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u bevestigen dat meldingen gedaan bij het BAS niet waren opgenomen in de jaarrapportage? Om hoeveel procent van de meldingen ging het in dit geval?
BAS heeft op 9 september 2021 met betrekking tot de jaarrapportage 2020 een verklaring op haar website geplaatst. BAS meldt hierin dat na onderzoek is gebleken dat enkele procenten van het totaal aantal meldingen in 2020 niet goed in de jaarrapportage is verwerkt.
Hoe kan het gebeuren dat meldingen, gedaan bij het BAS, kwijtraken?
BAS is een onafhankelijke stichting, in 2007 gestart op initiatief van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Schiphol. Het bestuur wordt gevormd door twee leden uit beide organisaties.
In de Jaarrapportage 2020 heeft BAS vermeld dat eind oktober 2019 de BAS website en het registratiesysteem offline is gegaan na een melding van een kwetsbaarheid in de beveiliging. De bestaande website en het registratiesysteem moesten grotendeels worden vernieuwd. Vanaf april 2020 kwam het nieuwe systeem beschikbaar voor de BAS medewerkers en vanaf juli 2020, acht maanden na het offline gaan, konden ook omwonenden er weer gebruik van maken om zelf meldingen in te dienen.
BAS geeft aan dat in de periode waarin het BAS online registratiesysteem niet beschikbaar was voor omwonenden (eerste helft 2020), meldingen via mail, telefoon en een tijdelijk webformulier konden worden ingediend. Deze meldingen dienden vervolgens allemaal (deels handmatig) door de BAS medewerkers overgezet te worden naar het nieuwe registratiesysteem. Bij het overzetten van data naar het nieuwe registratiesysteem zijn een aantal meldingen niet goed geregistreerd. Een onafhankelijk onderzoeksbureau zal dit binnenkort nader toetsen. BAS rond hiertoe momenteel de opdrachtverlening af. Streven van BAS is om de resultaten nog voor de jaarwisseling beschikbaar te hebben. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal BAS de rapportage over 2020 herzien.
Op welke manieren wordt er gebruik gemaakt van de informatie van het BAS?
BAS registreert, categoriseert en analyseert meldingen van overlast van vliegverkeer, met als doel de ervaren hinder in de omgeving van Schiphol inzichtelijk te maken. BAS koppelt meldingen aan bijvoorbeeld baan- en routegebruik of specifieke vliegbewegingen en kan eventuele trends in klachtenpatronen signaleren en duiden. Op basis van deze analyses maakt BAS periodiek rapportages en doet aanbevelingen richting Schiphol, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), gemeenten in de omgeving van Schiphol en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze rapportages dienen als input voor de ontwikkeling van beleid en hinderbeperkende maatregelen.
Erkent u dat er op deze wijze een vertekend beeld is ontstaan van het aantal meldingen? En wat betekent dit voor het verdere gebruik van de rapportage wanneer deze achteraf niet juist bleek?
De medewerkers van BAS hebben zich, ondanks het tijdelijk ontbreken van een online registratiesysteem, ingespannen om meldingen via andere wegen te blijven registreren en met een Jaarrapportage te komen om zo verschillende stakeholders en de omgevingspartijen van informatie te voorzien met betrekking tot de ervaren hinder van het vliegverkeer.
Ik acht een zorgvuldige registratie van meldingen van belang, waarbij fouten in het registratieproces ten alle tijden voorkomen moeten worden. Omwonenden van de luchthaven moeten er op kunnen vertrouwen dat hun meldingen correct geregistreerd worden.
BAS heeft na de melding van de omwonende eerst onderzoek gedaan naar de registratie van diens meldingen. Vervolgens is in augustus 2021 een breder intern onderzoek gedaan naar meldingen die mogelijk niet goed in het registratiesysteem terecht zijn gekomen.
Vooralsnog blijkt hieruit dat het om enkele procenten van het totaal aantal meldingen2 in 2020 gaat. Een onafhankelijk onderzoeksbureau is door BAS gevraagd die bevindingen te toetsen. Afhankelijk van de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek dient BAS haar jaarrapportage te corrigeren.
Bij een afwijking van enkele procenten op het jaartotaal aan meldingen blijven naar verwachting de algemene conclusies en aanbevelingen uit de rapportage 2020 onveranderd. Voor de ontwikkeling van beleid en hinderbeperkende maatregelen vormen de algemene trends en patronen uit jaarrapportages van BAS waardevolle input. De jaarrapportages van BAS zijn niet de enige bron voor de ontwikkeling van hinderbeperkende maatregelen. Schiphol en LVNL hebben samen een uitvoeringsplan hinderreductie opgesteld. De maatregelen die hierin zijn opgenomen zijn gebaseerd op suggesties en voorstellen van bewoners, bestuurders, het Regioforum van de Omgevingsraad Schiphol, de top 20 klachten bij BAS en eigen expertise en innovaties in luchtvaarttechnieken en luchtvaartsystemen.
Aan BAS is gevraagd om het Ministerie van IenW actief te informeren over de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek. Ik zal bij herziening van de jaarrapportage door BAS uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
Erkent u dat zo’n situatie het al zeer gebrekkige vertrouwen alleen maar verder ondermijnt?
Omwonenden moeten erop kunnen vertrouwen dat elke melding correct wordt geregistreerd en dat dat de Jaarrapportage een juiste weergave is van het aantal melders en meldingen bij BAS. Fouten in de dataregistratie dragen niet bij aan vertrouwen.
Kunt u zich herinneren dat uw voorgangster in 2017 al zei: «als dat soort fouten naar buiten komen, dan denken mensen: hé, wat is hier aan de hand? Daar worden ze achterdochtig van en dat wakkert de zorgen alleen maar aan. Het zal tijd kosten om het vertrouwen terug te winnen»?2
Ja.
Bent u van mening dat het sinds 2017 gelukt is om het vertrouwen te herwinnen? Zo ja, op basis waarvan komt u tot die conclusie? Zo nee, waarom is dat niet gelukt en welke consequenties verbindt u daaraan?
Voor het herwinnen van vertrouwen is tijdige, open en transparante communicatie en participatie met de omgeving van belang. Alle inspanningen vanuit het ministerie zijn erop gericht om daar verbeteringen in te brengen. Ik noem hierbij de participatie/betrokkenheid van omgevingspartijen bij grote vraagstukken, zoals de Luchtvaartnota, Luchtruimherziening en het Hinderreductieplan van Schiphol. Een goede informatievoorziening richting de omgeving door de organisatie van informatiebijeenkomsten en actuele websites vanuit het Rijk bij voorgenomen beleid is hierin ook van belang.
Het advies van Pieter van Geel over de toekomst van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) en het advies van de Commissie governance en participatie luchtvaart onder leiding van Job Cohen moeten in de toekomst bijdragen aan het herstel van vertrouwen tussen partijen.
Investeringszekerheid en annex IX, A biobrandstoffen. |
|
Kiki Hagen (D66), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat in 2020 het volume van eerste generatie (conventionele) biobrandstoffen gebaseerd op sojaolie is gegroeid en is ingezet als gevolg van de introductie van E10?
Ethanol kan nooit gemaakt worden van oliehoudende gewassen zoals sojaolie. Indien ethanol, zoals voor E10-benzine, gemaakt wordt van gewassen dan betreft het suiker- en zetmeelhoudende gewassen waaruit je alcohol kan maken. Zoals uit de rapportage energie vervoer van de NEa over kalenderjaar 2020 blijkt, is er geen sojaolie ingezet voor biobrandstoffen die in Nederland zijn gebruikt. Dit is in lijn met de afspraak uit het Klimaatakkoord om geen sojaolie in te zetten en in lijn met de bestaande praktijk van de afgelopen jaren.
Klopt het dat Europees gecertificeerde annex IX, A biomethanol op basis van biomethaan uit het gasnet, welke ook in E10 zou kunnen worden ingezet, niet in aanmerking komt voor Hernieuwbare Brandstofeenheden (HBE’s) en daarom niet in de Nederlandse bijmengverplichting wordt ingezet?
Methanol vervaardigd uit het gasnet wordt niet gezien als een biomethanol. De reden hiervoor is dat een biobrandstof een uit biomassa gemaakte brandstof is. Doordat het gasnet nog maar een heel klein aandeel biogas bevat zullen brandstoffen vervaardigd uit het gasnet van fossiele aard zijn. In de Regeling energie vervoer is het voornemen opgenomen om vanaf 2022 ook methanol en LNG in aanmerking te laten komen voor HBE’s wanneer er aantoonbaar gas uit het Nederlandse gasnet wordt gehaald voor de productie van deze brandstoffen en waarbij de inboeker van de vergroende methanol en LNG de correcte hoeveelheid GVo’s biogas zonder subsidie inlevert. De reden voor het toestaan van deze route is om de biogas productie in Nederland te stimuleren.
Klopt het dat u van plan bent om biomethanol op basis van ongesubsidieerd annex IX, A biomethaan welke geproduceerd is in Nederland en onttrokken aan het gasnet, vanaf eind dit jaar te erkennen als biobrandstof op basis waarvan HBE’s kunnen worden ingeboekt?
Zoals hierboven is aangegeven is het voornemen om per 1 januari 2022, met garanties van oorsprong gas (GvO’s) uit hernieuwbare bronnen, boekhoudkundig vergroende methanol en vergroend LNG in te boeken voor HBE’s. In de eerder genoemde Regeling energie vervoer ben ik voornemens om de voorwaarden te stellen dat voor het verkrijgen van HBE’s de methanol en LNG uit het Nederlandse gasnet vervaardigd worden en dat er GvO’s biogas (zonder subsidie) bijgeleverd worden. Hierdoor wordt de mogelijke inzet van biogas in de mobiliteit verbreed van CNG naar ook LNG en methanol. Dit zal ten goede komen aan de biogas productie in Nederland. De voorwaarde dat het uit het Nederlandse gasnet vervaardigd dient te worden heeft al reden dat er op deze manier geen ongewenste stromen uit het buitenland (zoals schaliegas uit Amerika) vergroend kunnen worden.
Bent u bereid de definitie van E10 aan te passen en het woord bioethanol in de definitie te vervangen door bioalcoholen, zodat de benzineleveranciers maximale flexibiliteit hebben om aan de E10 eisen te voldoen?
De benzinenorm in Europa (EN228) stelt een maximum aan het zuurstofgehalte in de benzine. Het maximum zuurstofgehalte wordt bereikt met 10% bioethanol. Indien de bioethanol vervangen zou worden door een andere benzinevervanger, zoals biomethanol wordt het maximum zuurstofgehalte al bereikt bij 3%. Het toestaan van biomethanol zorgt dus voor minder duurzame energiedragers en dus voor meer fossiele brandstoffen. Als gevolg hiervan wordt er minder CO2 gereduceerd. Het tegenovergestelde van wat we willen bereiken. Daarom overweeg ik niet om middels het wijziging van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging in verband met de invoering van E10-benzine en de informatieplicht van leveranciers van brandstoffen.
Wilt u zich er hard voor maken dat in de EuropeseImplementing Regulation on rules to verify sustainability and greenhouse gas emission saving criteria and low indirect land use change risk criteria die momenteel opgesteld wordt, expliciet wordt verduidelijkt dat vermenging van fossiele materialen en brandstoffen met hernieuwbare materialen en brandstoffen is toegestaan?
Het bijmengen van biobrandstoffen bij fossiele brandstoffen is overal toegestaan. Denk bijvoorbeeld aan de maximaal 7% FAME in diesel (B7). Echter, alleen de geleverde biobrandstof van het mengsel komt in aanmerking voor vergoeding. De RED gaat immers, zoals de Richtlijn ook in de naam heeft, over hernieuwbare energie. Onder de huidige Europese, en daarom ook Nederlandse, regelgeving is het niet toegestaan om na vermenging ook duurzaamheidskenmerken toe te kennen aan de fossiele delen van een blend. Ook in de conceptversie van de Europese implementing regulation is dit niet toegestaan1.
De massabalans wordt gebruikt om de duurzaamheid te verifiëren. Een massabalans dient over biobrandstoffen gevoerd te worden en niet over brandstoffen (de verzameling van fossiele en biobrandstoffen): een fossiele brandstof kan immers per definitie niet duurzaam zijn. Dit is ook zo door de Europese Commissie uitgelegd. Ik vind het van belang dat dit ook zo blijft, anders zou immers een volledige ontkoppeling van de fysieke en de administratieve werkelijkheid plaatsvinden. De administratieve eigenschap van duurzaamheid zou in dat geval aan een fossiele brandstof gekoppeld kunnen worden, terwijl duurzaamheid uitsluitend een eigenschap van een biobrandstof kan zijn. Het loslaten van de koppeling zou voor private en publieke toezichthouders ook belangrijke controlemogelijkheden wegnemen. Dit, terwijl ik mij Europees juist inspan toezicht te versterken, conform toezeggingen naar aanleiding van grootschalige fraudezaken in Nederland2. De fysieke controles die op biobrandstoffen mogelijk zijn, vormen op dit moment een belangrijk controlemiddel om ongewenste praktijken aan het licht te brengen. Het ontkoppelen van de (administratieve) duurzaamheid van de biobrandstof en de fysieke biobrandstof, brengt het gevaar van fraude mee. Terwijl de duurzaamheid van de biobrandstof administratief in Nederland/EU terecht komt, eindigt de biobrandstof fysiek in een land buiten Nederland/EU waar de beloning op basis van fysiek aanwezige biocomponent plaatsvindt.
Gezien bovenstaande argumentatie pleit ik niet voor het toestaan van vermenging van fossiele materialen en brandstoffen met biomaterialen en biobrandstoffen, maar steun ik de voortzetting van de beschreven Nederlandse en Europese aanpak in de Europese Implementing Regulation on rules to verify sustainability and greenhouse gas emission saving criteria and low indirect land use change risk criteria.
Kunt u aangeven wat het reële volume is van annex IX, A biobrandstoffen dat in 2019 en 2020 onder de Nederlandse bijmengverplichting is geleverd aan de zeevaart? Welk percentage is dit op het totale volume van biobrandstoffen waarvoor HBE’s zijn verkregen?
De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) rapporteert jaarlijks3 over het beleid energie vervoer, waar de jaarverplichting en de reductieverplichting leidend zijn.
In 2019 werd er bij het inboeken van hernieuwbare energie bij de NEa geen onderscheid gemaakt tussen leveringen van biobrandstof aan zee- of binnenvaart. Het totaal aan fysieke leveringen aan scheepvaart van biobrandstoffen geproduceerd uit grondstoffen, die als geavanceerd worden aangemerkt in de RED bijlage IX lijst A materiaal bedroeg in 2019 0,13 PJ. Dit was 6,4% van alle leveringen van biobrandstof aan binnen- en zeevaart in dat jaar. Deze 6,4% stond gelijk aan 0,4% van alle biobrandstoffen geleverd in Nederland. Vanaf 2020 wordt er wel onderscheid gemaakt tussen leveringen aan zee- en binnenvaart. In 2020 werd 0,53 PJ brandstof uit RED bijlage IX lijst A geleverd aan de zeevaart, dit was 5,5% van de leveringen aan zeevaart of 1,5% van alle leveringen van biobrandstoffen in Nederland. Door de noodzakelijke wijziging in de regels (zie ook mijn antwoorden op onderstaande vragen, dient dit voor 100% uit biobrandstof geproduceerd uit bijlage IX lijst A (HBE G) materiaal te bestaan. Uit de op 4 oktober gepubliceerde HBE-rapportage van de NEa blijkt dat in de eerste drie kwartalen van 2021 1,82 miljoen HBE G ingeboekt zijn die gerealiseerd zijn in de zeescheepvaart. Dit betekent een fysieke inzet van bij 1 PJ.
Bent u bereid de toezegging te doen dat de opt-in voor annex IX, A biobrandstoffen (en voor hernieuwbare brandstoffen van non-biogene oorsprong) in de zeevaart van kracht blijft totdat een ander gelijkwaardig stimuleringsinstrument van kracht is om zo een stabiel investeringsklimaat voor investeringen in hernieuwbare energie en circulaire productie te borgen?
Zoals in eerdere reacties eind 2020 aan uw Kamer4 is aangegeven, en is uitgewerkt in het wijzigingsbesluit van de Regeling energie vervoer voor 20215, is de systematiek energie vervoer met haar HBE en jaarverplichting en reductieverplichting bedoeld voor het verduurzamen en realiseren van nationale afspraken en Europese verplichtingen voor wegvervoer. Bij deze sector liggen ook de kosten voor de verduurzaming. Immers, momenteel hebben de brandstofleveranciers van wegvervoer een verplichting tot verduurzaming en deze moeten zij realiseren door jaarlijks een significante hoeveelheid HBE’s te bekostigen. Het aandeel HBE’s dat zij jaarlijks moeten overleggen toont hun bijdrage aan het verduurzamen van vervoer door de inzet van hernieuwbare energiedragers ten koste van fossiele brandstoffen. Deze kosten worden doorberekend aan de pomp. Zeevaart zit, net als luchtvaart, in de nationale systematiek, maar brandstofleveranciers aan deze internationale sectoren hebben evenwel geen verplichting. Kortweg kunnen brandstofleveranciers aan zeevaart dus HBE’s inboeken en daarmee de meerkosten van hernieuwbare energie ten opzichte van fossiel verhalen op de brandstofleveranciers van wegvervoer.
Ik ben voornemens dit tot 1 januari 2025 zo beheersbaar mogelijk voort te zetten in het Besluit energie dat bij uw Kamer voorligt6. Dat doe ik om deze internationale sectoren een handelingsperspectief te geven: een kickstart. Dit perspectief beoogt niet de grote en ook benodigde opschaling te faciliteren in de luchtvaart en zeevaart. Dit moet uiteindelijk plaatsvinden in sectorspecifiek beleid, waar de sector zelf de kosten voor draagt. Een einddatum is daarnaast juist noodzakelijk om investeringszekerheid voor duurzame energiedragers in wegvervoer, waar de systematiek primair voor bedoeld is, te borgen zodat deze sector de afspraken uit het Klimaatakkoord kan realiseren. Voor sectorbeleid voor zeevaart zet het ministerie zich actief in op internationaal niveau, zowel in EU als IMO verband. In dat kader kan ik u melden dat in het kader van het «Fit for 55» pakket hiervoor voorstellen zijn gedaan, waaronder het FuelEU Maritime initiatief. Dit initiatief heeft als doelstelling de vraag naar duurzame brandstoffen te bevorderen. Geavanceerde biobrandstoffen (RED II bijlage IX lijst A) zullen in die verduurzaming zeker een rol spelen.
Indien u hier niet toe bereid bent, op welke manier wilt u dan de productie van duurzame biobrandstoffen wel stimuleren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat bedrijven die in Nederland in hernieuwbare energie willen investeren als direct gevolg van het onstabiele beleid in Nederland (zoals gebrek aan steun om een instrument als de opt-in voor annex IX, A na 2025 te continueren) een slechte credit rating op de investering krijgen waardoor het moeilijker wordt investeringen te financieren en in Nederland te bouwen? Wat is hierover uw mening?
Ik heb dit inderdaad vernomen en betreur dit ook. Uiteindelijk willen we zulke investeringen in Nederland juist realiseren. Daarvoor is juist de stap nodig om de zogenaamde opt-in te eindigen en richting sectorspecifiek beleid te bewegen. Zoals aangegeven liggen de kosten momenteel alleen bij wegvervoer. Het is niet houdbaar als deze sector, en dus ook de individuele automobilist, de opschaling van zeevaart betaald. Daarom werken we richting 2025 naar systemen waarin de verduurzaming voor vervoer in een sector ook door de sector bekostigd wordt. Daarnaast gaat in deze systematiek bij het voortzetten van de opt-in na 2025 de investeringszekerheid voor zeevaart weer ten koste van de investeringszekerheid voor wegvervoer. Daarbij heeft de NEa ook meermaals aangegeven dat via deze werkwijze de systematiek dreigt vast te lopen en dat sectorspecifiek beleid aan te raden valt. Met de werkwijze van een kickstart via de opt-in tot 2025 en vanaf 2025 opschaling via sectorspecifiek beleid beoog ik dus de investeringszekerheid over de sectoren heen te vergroten. Overigens is Nederland ook de eerste lidstaat (en voorlopig de enige) die op deze wijze al een perspectief biedt voor investeringen en verduurzaming van zeevaart. Zoals aangegeven bespreek ik deze aanpak nog met u in de context van het Besluit energie vervoer (kalenderjaren 2022 tot en met 2030) in het kader van de RED II implementatie met inachtneming van de afspraken uit het Klimaatakkoord van wegvervoer en binnenvaart.
Kunt u aangeven hoe u ervoor zorgt dat de negatieve credit rating wordt omgezet in een positieve credit rating voor investeringen in duurzame annex IX, A biobrandstoffen, zodat Nederland haar positie niet verliest en afhankelijk wordt van importen uit het buitenland?
Zie antwoord vraag 9.
Het nieuws dat TUI lege vliegtuigen laat overkomen tussen Schiphol en Eindhoven Airport |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten met de kritiek op vluchten met lege vliegtuigen tussen Schiphol en Eindhoven Airport?1 2 3
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de omwonenden van Eindhoven Airport en Schiphol niet zitten te wachten op lege vliegtuigen die over hun woonomgeving vliegen?
Ja.
Hoe past het verplaatsen van lege vliegtuigen volgens u binnen de overheidsdoelstellingen om de omgevingsoverlast en de uitstoot door de luchtvaart te reduceren?
Het uitvoeren van vluchten met lege toestellen is vanuit het oogpunt van energiegebruik (emissies) en hinder (geluid) ongewenst.
Kunt u aangeven in hoeverre de betreffende vliegbewegingen naar de Griekse vliegvelden van Kos en Heraklion een structureel karakter hebben? Kunt u tevens aangeven waarom een binnenlandse stop in Nederland daarvoor nodig is?
Het uitvoeren van dergelijke vluchten heeft geen structureel karakter. Voor het seizoen 2022 gaat TUI er van uit dat het toestel weer op Eindhoven Airport gestationeerd kan worden, zodat deze zogenoemde positioneringsvluchten niet meer nodig zijn.
Hoe vaak komt het op jaarbasis voor dat vliegtuigen voor toeristische vluchten vanaf of tussen Nederlandse luchthavens leeg worden verplaatst naar nabijgelegen vliegvelden?
Het aantal uitgevoerde commerciële positioneringsvluchten in het IATA jaar 2018/2019 bedraagt volgens Airport Coordination Netherlands (ACNL) op Schiphol 189 vluchten, op Eindhoven 157 vluchten en op Rotterdam 178 vluchten. Dat is voor Schiphol 0,04%, voor Eindhoven 0,40% en voor Rotterdam 1,15% van het totaal aantal uitgevoerde commerciële vluchten.
Bent u bereid om afspraken te maken met vervoerders en/of reisorganisaties om deze onnodige vliegbewegingen te stoppen?
Ja, mijn ministerie zal in zijn contacten met de luchtvaartmaatschappijen aandacht vragen voor het zoveel mogelijk beperken van deze vluchten met lege toestellen (Zie ook beantwoording vraag 4 van lid Bouchallikh (GroenLinks)).
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de heer Van den Brink (van het bewonersplatform) en de heer Melkert (luchtvaartdeskundige) om reizigers per openbaar vervoer naar het vliegtuig te vervoeren in plaats van andersom?
Het gebruik van de trein in plaats van het vliegtuig maakt onderdeel uit van het beleid. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, NS, ProRail, Schiphol en KLM hebben in november 2020 de Actieagenda Trein en Luchtvaart gepresenteerd met als doel het verder verbeteren van de internationale trein als aantrekkelijk alternatief voor de luchtvaart. Hierbij richten partijen zich op de zes prioritaire bestemmingen Brussel, Parijs, Londen, Düsseldorf, Frankfurt en Berlijn. De internationale trein moet een aantrekkelijk alternatief worden voor zowel de bestemmingsverkeer reizigers (Origin – Destination reizigers) en transferreizigers. Lege vluchten tussen Schiphol en Eindhoven voorkomen door reizigers per trein van en naar Schiphol te vervoeren sluit aan bij deze doelstelling. Het is aan de luchtvaartmaatschappij om te bezien in hoeverre dit realiseerbaar is, als dit herpositionering van vliegtuigen kan voorkomen.
Het artikel 'Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' van 5 juni 2021?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse vrouwen zich genoodzaakt zien naar België uit te wijken voor een late zwangerschapsafbreking wanneer er ernstige afwijkingen bij hun ongeboren kind geconstateerd zijn?
De Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: Regeling LZA/LP) biedt juridische waarborgen voor artsen die op grond van hun professionele norm samen met de vrouw en diens eventuele partner besluiten tot een late zwangerschapsafbreking. Als de arts zich houdt aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in de Regeling LZA/LP, kan hij een beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Uiteraard kan een arts principiële bezwaren hebben om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren. In dat geval kan de arts gezien zijn zorgplicht de optie tot afbreking benoemen en de betreffende vrouw doorverwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis. Het is onwenselijk dat vrouwen zich in die situatie genoodzaakt zien om uit te wijken naar het buitenland.
Hoe verklaart u het feit dat er in Nederland sinds 2016 drie á vier meldingen per jaar zijn gedaan van late zwangerschapsafbrekingen, terwijl in één ziekenhuis in Antwerpen het aantal meldingen jaarlijks rond de 40 ligt?
Het is goed om te realiseren dat de abortusgrens in België op 12 weken na de conceptie of 14 weken na de eerste dag van laatste menstruatie ligt. In België is dus al sprake van een late zwangerschapsafbreking vanaf 12 weken na de conceptie of vanaf 14 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie. In Nederland wordt gerekend op basis van het aantal weken na de eerste dag van de laatste menstruatie en is pas sprake van een late zwangerschapsafbreking na 24 weken. Dit verschil geeft mogelijk een vertekend beeld.
Ik ga ervanuit dat er weinig meldingen bij de beoordelingscommissie binnen komen, omdat het niet vaak voorkomt dat ernstige afwijkingen pas na 24 weken ontdekt worden. De prenatale screening is in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ik ken de casussen die gemeld worden in België niet en kan daar niet over oordelen.
Ik verwacht meer inzicht in de oorzaak van het lage aantal meldingen te krijgen door de evaluatie van de Regeling LZA/LP die op dit moment uitgevoerd wordt. De resultaten van deze evaluatie worden in maart 2022 verwacht.
Kunt u reflecteren op de stappen die zijn genomen naar aanleiding van de conclusie uit de laatste evaluatie van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (LZA/LP) uit 2013 dat artsen zich onvoldoende zeker voelen om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren? Welke acties zijn ondernomen en hebben deze tot verbetering van de Regeling late zwangerschapsbreking in Nederland geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is de samenstelling van de beoordelingscommissie aangepast. De commissie is uitgebreid met een arts en heeft nu zes leden, waarvan één rechtsgeleerde, één deskundige inzake ethische of zingevingvraagstukken en vier artsen, afkomstig uit ter zake doende disciplines. De voorzitter is op dit moment een gynaecoloog en met deze benoeming is mede beoogd de drempel om te melden te verlagen.
Daarnaast is uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP in 2013 een aantal knelpunten naar voren gekomen, waaronder de onduidelijkheid over de zorgvuldigheidseisen ten aanzien van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. In februari 2016 is naar aanleiding hiervan de nieuwe Regeling LZA/LP in werking getreden. De nieuwe regeling biedt zowel de beoordelingscommissie als de beroepsgroepen een duidelijk kader, dat zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk. De zorgvuldigheidseisen zijn op onderdelen nader geformuleerd en de medische en juridische aspecten zijn verhelderd. Tevens zijn de zorgvuldigheidseisen nu opgenomen in de regeling zelf in plaats van in de toelichting.
De beoordelingscommissie LZA/LP heeft veel informatie over het melden van een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij pasgeborenen op haar website geplaatst. Ook zijn op de website samenvattingen van geanonimiseerde oordelen van de commissie te vinden. De commissie heeft tevens werkbezoeken aan verschillende ziekenhuizen gebracht.
Of deze acties tezamen geleid hebben tot meer vertrouwen in de regeling bij artsen moet blijken uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP.
Klopt het dat Nederlandse artsen niet tot nauwelijks overgaan tot het uitvoeren van een late zwangerschapsafbreking uit angst voor justitiële vervolging? Zijn er hier verschillen met België?
Ik verwacht dat de evaluatie van de Regeling LZA/LP op deze vragen een antwoord kan geven. Overigens is sinds het bestaan van de Regeling LZA/LP nog geen sprake geweest van strafrechtelijke vervolging van een arts wegens late zwangerschapsafbreking.
In België zijn in 2018 de artikelen die bepaalden onder welke voorwaarden zwangerschapsafbreking niet strafbaar was uit het Strafwetboek gehaald. In de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking die in 2018 in werking is getreden zijn wel bepalingen opgenomen die zien op straffen voor vrouwen en artsen die een zwangerschapsafbreking verrichten buiten de voorwaarden uit de wet.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse artsen vanwege angst voor vervolging geen officiële doorverwijzing naar een Belgische hulpverlener durven te geven, terwijl dit in 2013 al een belangrijke conclusie was uit de evaluatie?
Ik vind dit een onwenselijke situatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Denkt u dat de huidige praktijk invloed heeft op het welzijn van vrouwen die de moeilijke beslissing nemen hun zwangerschap in een laat stadium af te breken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk dat deze vrouwen moeten uitwijken naar het buitenland gezien de wettelijke mogelijkheden die er zijn in Nederland op het terrein van late zwangerschapsafbreking. Ik ben ervan overtuigd dat een besluit tot een (late) zwangerschapsafbreking niet lichtvaardig wordt genomen en dat het ondergaan van deze behandeling ingrijpend is. Het behoort tot de zorgplicht van artsen deze vrouwen en hun eventuele partners in te lichten over de mogelijkheden die er zijn in Nederland en hen te ondersteunen bij het maken van een keuze en indien nodig door te verwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat vrouwen ondanks de wettelijke mogelijkheden in Nederland voor een late zwangerschapsafbreking toch moeten uitwijken naar het buitenland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens actie te ondernemen om de huidige praktijk rondom late zwangerschapsafbreking in Nederland te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de resultaten van de evaluatie van de Regeling LAZ/LP afwachten, omdat ik dan eventueel gericht actie kan ondernemen in samenspraak met de beroepsgroep.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat de resultaten van de evaluatie van de LZA/LP naar de Kamer worden gestuurd?
Ja, zie de beantwoording hierboven.
Het bericht 'Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten keren massaal terug, maar fysieke colleges volgen is nog uitdaging»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de jaarlijkse groei van studenten van buiten de EU alweer op 10 procent zit in vergelijking met voor de coronacrisis? Welke aandeel hiervan komt door de Brexit?
De voorlopige instroomcijfers worden altijd in november bekend. Op basis van de ramingen over instroom en het aantal aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van studie, lijkt het niveau terug op dat van voor de coronacrisis. Bij de IND zijn er, opgeteld eind juli van dit jaar, 15.110 aanvragen ontvangen. Het gaat tot nu toe om circa 600 studenten uit het Verenigd Koninkrijk.2 Een deel van de aanvragen betrof overigens niet-EER studenten die vorig jaar al studeerden aan een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs, maar vanwege het 100% online onderwijs nog niet naar Nederland waren gereisd.
Hoe duidt u deze toename in relatie tot uw uitspraak van twee jaar geleden dat u de groei van het aantal buitenlandse studenten in Nederland terug wilt dringen omdat die nu doorschieten?2 En wat gaat u doen om deze ongewenste trend te keren?
In het controversieel verklaarde wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid (WTT), stond een aantal voorstellen om te kunnen sturen op de instroom aan internationale studenten. Door het controversieel verklaren kan nu niet verder worden gewerkt aan deze maatregelen:
Van hoeveel studenten bent u uitgegaan voor de OCW-begroting van 2021? Kunt u dit uitsplitsen naar Nederlandse studenten, EER-studenten en niet-EER studenten?
Voor de OCW-begroting van 2021 is uitgegaan van het geraamde aantal studenten op 1 oktober van dit jaar. Deze aantallen komen uit de Referentieramingen 2021 (RR21), de meest recente raming, verwerkt in Voorjaarnota 2021. In totaal wordt er voor de OCW-begroting van 2021 uitgegaan van (afgerond) 499.100 studenten in het hbo en 344.000 studenten in het wo. Binnen dat totaal aantal studenten van 843.100 in het hele ho, wordt uitgegaan van (afgerond) 114.400 internationale studenten (de overige 728.700 zijn dus Nederlandse studenten). Hieronder zijn de aantallen internationale studenten uitgesplitst naar EER, niet-EER en hbo en wo.
hbo
wo
Totaal
EER (niet Nederland)
27.400
56.100
83.400
Niet-EER
10.100
20.900
31.000
Totaal internationale studenten
37.500
76.900
(door afrondingen tellen de aantallen in sommige gevallen niet precies op)
In hoeverre heeft de (extra) toename van buitenlandse studenten gevolgen voor de OCW-begroting?
Het aantal leerlingen en studenten in het Nederlandse onderwijs wordt jaarlijks geraamd in de Referentieraming. De eerst volgende raming wordt volgend voorjaar gemaakt en wordt o.a. gebaseerd op de oktober-tellingen van het aantal studenten door DUO.
Het aantal aanvragen voor studievergunningen van buiten de EU is een indicatie van mogelijke hogere aantallen niet-EER studenten. Niet-EER studenten worden echter niet bekostigd. Een hogere instroom van niet-EER studenten heeft daarom geen gevolgen voor de OCW-begroting.
De Referentieraming 2022 zal uitwijzen of het verwachte aantal bekostigde studenten (ook) hoger of lager is dan vorig voorjaar geraamd. De gevolgen van een eventuele afwijking worden bij de Voorjaarsnota integraal gewogen, conform de geldende budgetdiscipline.
Hoe verlopen de gesprekken met uw collega’s in EU-verband om meer grip te krijgen op studentenstromen binnen de EU?
Ik heb dit onderwerp in EU-verband geagendeerd. Andere landen in Europa ervaren echter niet dezelfde disbalans in studentenstromen als Nederland. In Duitsland, Zwitserland en Zweden bijvoorbeeld, groeit juist het aantal opleidingen dat in het Engels wordt gegeven, met als doel juist meer internationale studenten aan te trekken. Binnen Europa wordt nauw samengewerkt aan het initiatief voor de Europese universiteiten allianties, waardoor «brain circulation» nadrukkelijk wordt gestimuleerd. Verder blijf ik binnen Europa pleiten voor inclusieve mobiliteit. Dat kan door de toename van diversiteit in deelnemers, diversiteit in de periode van het buitenlandverblijf en diversiteit in bestemmingen te bevorderen, waarmee brain drain maar ook teveel concentratie op bepaalde plekken voorkomen kunnen worden.
Zijn er maatregelen die universiteiten in andere landen genomen hebben om meer grip te krijgen op de studentenstroom? Zo ja welke?
In Duitsland en Zweden wordt gewerkt met een zgn. numerus clausus, een maximum aantal plekken per opleiding. Wanneer er meer aanmeldingen dan studieplaatsen zijn, vindt selectie plaats. Sommige studies staan bekend om de zeer hoge toelatingseisen. In Zweden geldt voor alle studierichtingen een numerus clausus, dit betekent dat er veel concurrentie is voor plaatsen in vooral populaire studierichtingen. Selectie vindt plaats op grond van cijfers in het voortgezet onderwijs en/of op basis van een nationale toelatingstoets. Een dergelijke selectie geldt voor alle EER-studenten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de toelatingsprocedure van niet-EER-studenten tot selectieopleidingen via een voorbereidend jaar?3
Het onderzoek van de Inspectie richt zich niet op de toelatingsprocedure tot het voorbereidend jaar. De Inspectie is, zoals aangegeven in mijn schriftelijke reactie van 7 januari jl., bezig met het maken van een overzicht van instromende studenten in de wo bachelor van wie mogelijk het middelbare-school-diploma geen vwo-niveau heeft, op basis van informatie van Nuffic over het onderwijssysteem van landen. De Inspectie verwacht dit overzicht in oktober gereed te hebben.
De gevolgen van de asielinstroom van Afghanistan naar Nederland |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel vreemdelingen uit Afghanistan hebben sinds de inauguratie van Joe Biden tot president van de Verenigde Staten, wat tot grote onzekerheden leidde over de situatie in Afghanistan, tot heden een asielaanvraag ingediend of aangekondigd een asielaanvraag in te willen dienen? Wilt u dit specificeren per maand?
De inauguratie vond plaats op 20 januari 2021. In de tabel hieronder staat het aantal eerste asielaanvragen van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit in 2021 per maand. Herhaalde asielaanvragen worden hier dus buiten beschouwing gelaten.
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Afghaanse
30
40
80
70
40
100
110
260
Bron: Open Data1 Migratieketen. Alle cijfers zijn afgerond op tientallen. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de afgeronde som.
Hoeveel van die aanvragen heeft u tot dusver ingewilligd, afgewezen, of niet in behandeling genomen? Wilt u dit specificeren per maand?
In de tabel hieronder staat de afdoening van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit per maand van 2021. De zaken waarop in een bepaald jaar (of maand) beslist wordt zijn niet perse dezelfde zaken die dat jaar ingestroomd zijn, omdat niet alle ingestroomde zaken in hetzelfde jaar worden afgedaan. Er zijn geen zaken van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit niet in behandeling genomen.
Afghaanse
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Totaal
Afwijzing
10
20
10
30
30
30
20
10
160
Inwilliging
30
20
70
110
40
70
110
60
510
Totaal
40
40
80
140
70
100
130
70
670
Bron: Open Data Migratieketen. Alle cijfers zijn afgerond op tientallen. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de afgeronde som.
Kunt u een voorlopige inschatting maken van het totaal aantal asielaanvragen dat nog zal voortvloeien uit de ruim 40 duizend e-mails die u in de afgelopen weken ontvangen heeft inzake de actuele evacuatieoperatie?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, die inschatting over aantallen kan niet worden gemaakt. Er kan geen directe relatie worden gelegd tussen de aantallen hulpverzoeken, onder meer afkomstig van Afghaanse vreemdelingen, Nederlandse burgers, organisaties in Afghanistan, en het aantal asielaanvragen dat in Nederland wordt ingediend.
Hoeveel gezinsleden worden gemiddeld per asielzoeker uit Afghanistan, die een verblijfsvergunning heeft gekregen, naar Nederland gehaald?
Op die vraag kan ik in dit bestek geen antwoord geven. In de tabel hieronder staat het aantal ingereisde nareizigers van vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit in 2021 per maand. Er kan veel tijd verstrijken tussen de asielaanvraag van de asielzoeker en het inreizen van eventuele nareizigers, daarom kunnen onderstaande cijfers niet vergeleken worden met de recente asielinstroom. Het is in de beschikbare tijd niet mogelijk geweest om een analyse uit te voeren waarin deze instroom vergeleken kan worden met een hoeveelheid asielinstroom in het verleden. Overigens waren de aantallen nareizigers in de hieronder weergegeven periode zeer laag, vanwege Corona en daarmee verband houdende reisbeperkingen.
Jan
feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Aug
Totaal
Afghaanse
<5
8
22
<5
<5
17
<5
<5
58
Bron: Asylum Trends augustus 20211. Omwille van herleidbaarheid worden getallen kleiner dan 5 als <5 weergegeven. Afgeronde delen tellen niet altijd op tot de som.
Kunt u aangeven wat het maximale aantal Afghaanse asielzoekers is dat Nederland voornemens is op te nemen? Zo nee, waarom niet? Aan de hand van welke criteria wordt bepaald hoeveel asielzoekers Nederland kan opnemen?
Nederland werkt in het asielbeleid niet met maxima of quota.
Hoe beoordeelt u of asielzoekers uit Afghanistan daadwerkelijk gevaar lopen in Afghanistan?
In algemene zin kan gezegd worden dat wanneer iemand in Nederland asiel aanvraagt in een zorgvuldige asielprocedure door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt beoordeeld of betrokkene wel of niet voor bescherming in aanmerking komt. De IND doet dat op basis van het geldende asielbeleid voor het betreffende land.
Voor Afghanistan geldt thans een besluit- en vertrekmoratorium vanwege de onzekere situatie in dat land. Na ontvangst van het ambtsbericht inzake de situatie in Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de conclusies die op basis van dat ambtsbericht worden getrokken voor het landgeboden asielbeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat de publicatie van het ambtsbericht in het eerste kwartaal van 2022 wordt verwacht.
Beoordeelt u al voordat Afghaanse asielzoekers naar Nederland komen of zij redelijkerwijs in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten hiervan?
De asielprocedure start pas in Nederland.
Deelt u de mening dat het de voorkeur heeft dat Afghaanse asielzoekers op een plaats buiten Nederland worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om vluchtelingen de bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten. Personen die in Nederland een asielvergunning aanvragen en verkrijgen worden in Nederland opgevangen in afwachting van een beslissing op de asielaanvraag.
Hoeveel asielzoekers uit Afghanistan, worden opgevangen door landen in de regio? Wilt u dit aangeven per land?
De UNHCR publiceert gegevens over hoeveel Afghanen in de regio worden opgevangen. Op 31 augustus 2021 waren in de landen in de regio in totaal 2,2 miljoen Afghaanse vluchtelingen geregistreerd, van wie 1,4 miljoen in Pakistan, 780 duizend in Iran en 7 duizend in Tajikistan. Een deel van hen verblijft daar al langere tijd, soms al sinds 1979. Sinds 1 januari 2021 zijn circa 35 duizend Afghanen naar de buurlanden gevlucht met het oog op internationale bescherming2.
Heeft u afspraken gemaakt met landen in de regio, over de opvang van Afghaanse asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Wereldwijd stonden voor de recente machtsovername door de Taliban reeds 2,7 miljoen Afghanen bij UNHCR geregistreerd als vluchteling, waarvan het overgrote deel in de buurlanden Pakistan en Iran. Hoewel er op dit moment nog geen sprake is van het op gang komen van grote nieuwe vluchtelingenstromen vanuit Afghanistan naar de regio, is het kabinet van mening dat het van groot belang is alvast de voorbereidingen te treffen mocht een dergelijk scenario bewaarheid worden. Het kabinet is van mening dat opvang in eerste instantie duurzaam in de regio dient plaats te vinden, en de EU de regio daarbij dient te ondersteunen, gezamenlijk met de internationale gemeenschap. Om landen in de regio te ondersteunen bij het treffen van dergelijke voorbereidingen heeft het kabinet een bijdrage van EUR 3,5 mln. toegezegd aan het Regional Refugee Preparedness and Response Plan dat is opgesteld door UNHCR. Hiermee geeft het kabinet tevens uitvoering aan de motie Van Haga over het actief inzetten op opvang van Afghaanse vluchtelingen in de eigen regio (Kamerstuk 27 925, nr. 825).
Voorts is ook in Europees verband gesproken over de noodzaak hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking, inclusief de grote groep intern ontheemden, en aan landen in de regio bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. Het kabinet heeft tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. de Commissie opgeroepen om te komen tot een EU-actieplan voor Afghanistan waarin aandacht is voor opvang in de regio en migratiesamenwerking. De Commissie zegde dit toe. Ook heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht in gesprek te gaan met landen in de regio en landen op de migratieroute richting de EU over migratiesamenwerking en steun voor onder andere opvang en asielmanagement. Het verstevigen van grensmanagement en het tegengaan van mensensmokkel is daarbij tevens van belang. Het kabinet verwijst hierbij graag naar de aangenomen verklaring tijdens de JBZ-Raad3. De Europese Raad heeft tevens de oprichting van een regionaal politiek samenwerkingsplatform met de directe buurlanden van Afghanistan aangekondigd.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen asielbeleid van Denemarken, dat erop neerkomt dat asielzoekers altijd worden opgevangen in centra buiten Denemarken? Bent u bereid te onderzoeken of Nederland dit voorbeeld kan volgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil graag dat er instrumenten worden ingevoerd waarmee de migratiebewegingen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerst. Ook moeten de chronische tekortkomingen in beleid en praktijk van het huidige migratie- en asielsysteem worden aangepakt, waaronder het probleem van de steeds meer gemengde migratiestromen die ertoe leiden dat een meerderheid van de asielzoekers in de EU na het doorlopen van de procedures geen recht op internationale bescherming blijkt te hebben.
Hiervoor zijn duurzame oplossingen zoals door de Europese Commissie voorgesteld in het kader van het nieuwe Europese pact voor migratie en asiel van belang. External processing is geen onderdeel van de huidige EU-asielregelgeving (meer in het bijzonder EU-asielprocedurerichtlijn), noch van de Commissievoorstellen inzake het asiel en migratiepact van 23 september jl., noch van het huidige Regeerakkoord. Denemarken is zoals bekend door zijn opt-out niet gebonden aan de EU-asielprocedurerichtlijn. Wel is Denemarken partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben lidstaten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken. Het kabinet is dan ook terughoudend om een appreciatie van de Deense beleidskeuzes te geven.
Op welke onderdelen biedt Nederland asielzoekers meer rechten, dan waar Nederland zich verdragsrechtelijk toe verplicht heeft? Bent u bereid de rechten van asielzoekers op deze onderdelen te versoberen? Zo nee, waarom niet?
In de Europese wetgeving, waaraan ook Nederland is gebonden, zijn onder meer de minimumnormen vastgelegd waaraan een asielprocedure moet voldoen (EU-Procedurerichtlijn), de opvangrechten voor asielzoekers (EU-Opvangrichtlijn) en de criteria op basis waarvan een asielvergunning moet worden verstrekt (EU-Kwalificatierichtlijn). Er is geen recent of sluitend overzicht van de onderdelen waarop de Nederlandse asielwet- en regelgeving minder stringent is dan de minimumnormen van de Europese regelgeving. Rechten voor asielzoekers die vallen onder deze onderdelen zijn: het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan de (afwijzende) beslissing op het asielverzoek, het recht op een asielvergunning voor onbepaalde tijd indien de asielzoeker de vijf voorafgaande jaren in het bezit is geweest van asielvergunning voor bepaalde tijd en nog steeds asielbescherming nodig heeft, het recht op gezinshereniging voor subsidiair beschermden onder dezelfde voorwaarden als erkende vluchtelingen, en het rechtsmiddel hoger beroep in asielzaken. Verder heeft een asielzoeker die langer dan zes maanden in afwachting is van een beslissing op zijn asielverzoek toegang tot de arbeidsmarkt, terwijl de (maximum)termijn in de EU-regelgeving op negen maanden ligt. De ratio van deze rechten is met name gelegen in het voeren van een efficiënte asielprocedure, het kunnen behouden van het éénstatusstelsel en het bevorderen van de integratie van asielvergunninghouders. Het kabinet ziet dan ook geen reden om dit beleid aan te passen.
Waar bent u van plan de asielzoekers uit Afghanistan te gaan huisvesten en hoe ziet u dit in het licht van de enorme woningnood waar Nederland momenteel mee kampt?
Wanneer Afghaanse evacués een asielvergunning verleend krijgen, worden zij vergunninghouder en hebben daarmee volgens de Huisvestingwet 2014 recht op een woning. Ingevolge de halfjaarlijkse taakstelling worden zij gekoppeld aan een Nederlandse gemeente, die verantwoordelijk is voor de huisvesting. Gemeenten hebben moeite met het realiseren van de taakstelling wegens het tekort aan woningen. Zo verblijven momenteel ongeveer 11.000 vergunninghouders in de opvang van het COA, in afwachting van huisvesting in de gemeente. Mede daarom hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 augustus jl. bestuurlijke partners opgeroepen om o.a. de achterstand bij het realiseren van de taakstelling uitplaatsing statushouders in te lopen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen, heeft het kabinet al sinds november 2020 meerdere ondersteuningsmaatregelen genomen. Deze staan beschreven in de brief Opgaven Huisvesting statushouders en Opvang aan de commissarissen van de Koning en burgemeesters van 3 november 2020, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 november 20204, en staan beschreven in de Integrale Handreiking voor opvang, huisvesting en inburgering5 gepubliceerd op 12 februari 2021. In juli 2021 is een regeling gestart om versnelde huisvesting en begeleiding van grote gezinnen statushouders te stimuleren. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd in 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar te stellen voor de bouw van (flexibele) huisvesting voor kwetsbare groepen, waarvan tenminste € 15 miljoen voor statushouders. Het kabinet ondersteunt dit met kortingen en vrijstellingen op de Verhuurdersheffing. Overige maatregelen en de oproep aan de bestuurlijke partners staan beschreven in de bestuurlijke brief, welke als bijlage is toegevoegd aan de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 augustus 20216. Naar aanleiding van deze oproep is er in de afgelopen weken overleg geweest aan alle provinciale regietafels. Aan deze tafels zijn in samenwerking met RVB, COA en BZK mogelijkheden verkend voor additionele locaties ten behoeve van versnelde (tijdelijke) huisvesting van statushouders. In de komende weken wordt bekeken welke opties meest kansrijk zijn om op korte termijn te kunnen ontwikkelen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat Afghaanse asielzoekers in geen enkele gemeente (meer) voorrang krijgen op Nederlanders bij de toewijzing van een woning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waarom acht u het gerechtvaardigd dat asielzoekers eerder in aanmerking komen voor een volwaardige woning, dan Nederlanders die soms al jarenlang op een wachtlijst staan?
De gemeente is verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders conform de halfjaarlijkse taakstelling. Dit volgt uit de Huisvestingswet 2014. Sinds 1 juli 2017 kunnen gemeenten echter zelf bepalen welke categorieën woningzoekenden ze als urgentiecategorie in de huisvestingsverordening wensen op te nemen. Deze keuze is daarmee lokaal bepaald. Dat vergunninghouders op dit moment door sommige gemeenten in een urgentieregeling als voorrangscategorie worden beschouwd, is het gevolg van de afwegingen die gemeenten hebben gemaakt gegeven enerzijds de huidige lokale situatie op de woningmarkt en anderzijds de taakstelling die gemeenten hebben om vergunninghouders te huisvesten. Het kabinet is niet bereid de mogelijkheid voor gemeenten om hierin een eigen afweging te maken af te nemen.
Bent u op de hoogte van de lustmoord op een 13-jarig meisje door Afghaanse asielzoekers in Oostenrijk?2 Houdt u rekening met het risico dat een dergelijk misdrijf zich in Nederland voordoet?
Ik heb via de media kennisgenomen van deze zaak. Dit incident is natuurlijk zeer treurig, maar kan geen aanleiding zijn om aan te nemen dat jegens een bepaalde nationaliteit generieke extra maatregelen nodig zijn.
In welke mate zijn Afghaanse asielzoekers in Nederland betrokken geweest bij gewelds- of zedenmisdrijven? Kunt u hier een overzicht van verstrekken over de afgelopen tien jaar, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende soorten misdrijven?
In het incidentenoverzicht 2020 staat het aantal misdrijven dat begaan is door asielzoekers. In dit rapport worden de misdrijven ook uitgesplitst naar soort, zo is er te zien dat ongeveer 60% van de geregistreerde misdrijven in 2020 waar asielzoekers van verdacht worden vielen in de categorie Diefstal en inbraak zonder geweld en ongeveer 15% in de categorie Gewelds- en Seksuele misdrijven. De Afghaanse nationaliteit is niet een van de 10 nationaliteiten met de meeste asielzoekers verdacht van een misdrijf. In minder dan 2% van de gevallen is de verdachte Afghaans.
Hoe beoordeelt u het feit dat Afghanen in de afgelopen tien jaar drie keer vaker schuldig werden bevonden aan een misdrijf dan Nederlanders?3
Iedereen, ongeacht herkomstland, heeft zich in Nederland te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Het kabinet keurt iedere vorm van overlastgevend en strafbaar gedrag ten zeerste af. Het kabinet is dan ook tevreden dat uit de cijfers uit het door u aangehaalde Jaarrapport Integratie 2018 van het CBS kan worden opgemaakt dat voor bijna alle herkomstgroepen, inclusief Afghanen, het aandeel door de rechter schuldig verklaarden in de periode 2005–2016 is gedaald. In verband met verschillen in andere demografische variabelen zoals leeftijd en geslacht, is het lastig om conclusies te verbinden aan de vergelijking tussen de groep Afghanen en de groep Nederlanders waar het CBS naar heeft gekeken.
Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat Afghanen die naar Nederland komen, zich schuldig maken aan gewelds- of zedenmisdrijven?
Afghaanse asielzoekers dienen zich net als ieder ander in Nederland te gedragen conform de geldende wet- en regelgeving. Het COA biedt haar bewoners voorlichting in de vorm van een rechten- en plichtengesprek waarin wordt aangegeven dat zij zich aan de COA-huisregels en aan de wet dienen te houden. Ook zijn er video’s als aanvullend voorlichtingsmateriaal over rechten en plichten. Wanneer er ondanks deze voorlichting toch sprake is van crimineel gedrag, wordt aangifte gedaan en zijn de politie en het OM aan zet om strafrechtelijke maatregelen op te leggen.
Het COA heeft een breed palet aan maatregelen beschikbaar om overlastgevende asielzoekers stevig aan te pakken. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een streng regime heerst en een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Middels de zogenaamde landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen uit de migratieketen, waardoor asielaanvragen bijvoorbeeld versneld worden afgedaan. Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heeft het Kabinet samen met de brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld9.
Welke maatregelen heeft u getroffen om te voorkomen dat zich onder de Afghanen die naar Nederland komen, terroristen bevinden die mogelijk aanslagen zullen beramen of plegen in Nederland?
In algemene zin wordt in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreffen, continu geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Politie, KMar, en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Politie en de KMar voeren de identificatie en registratie uit in het asielproces. Hierbij worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld met betrekking tot nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel. De IND screent daarna de personen op basis van alle beschikbare informatie en gebruik makend van sociale media.
Als er aanwijzingen zijn dat de asielzoeker mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid dan wordt dit via de hiervoor in het leven geroepen meldstructuur doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In het asielproces zal bovendien, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van artikel 1F van het vluchtelingenverdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een kwart van de Afghanen die al meer dan negen jaar in Nederland verblijven nog steeds een bijstandsuitkering ontvangt?4
Uit het aangehaalde onderzoek blijkt dat 24% van de Afghanen die al langer dan negen jaar in Nederland verblijven een bijstandsuitkering heeft. Uit het recenter Jaarrapport (2020) van het CBS is dit 22% bij een verblijfsduur van 9 jaar of langer.
Bijstand, WW en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn deels communicerende vaten. De hoge bijstandsafhankelijkheid van Afghanen gaat gepaard met een lage afhankelijkheid van andere uitkeringen. Onder Afghanen die negen jaar of langer in Nederland verblijven, heeft 2% een werkloosheidsuitkering en 4% een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze percentages zijn vergelijkbaar met die van personen zonder migratie achtergrond.
Niet bekend is in welke mate het om een volledige bijstandsuitkering gaat. Zoals bekend zijn vluchtelingen vaak werkzaam op tijdelijke deeltijdbanen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij een deeltijdbaan kan het inkomen met een bijstandsuitkering aangevuld worden. Een deel van de bijstandsuitkeringen is derhalve niet volledig.
Volledigheidshalve is in onderstaande figuur de participatiegraad voor mannen in de leeftijd van 30 tot 40 jaar aan de hand van tijdvakken van vijf jaren weergegeven. De figuur laat zien dat van de vluchtelingengroepen de arbeidsparticipatie van mensen uit Afghanistan snel stijgt. Bij een verblijfsduur van 10–14 jaar loopt deze op tot iets meer dan 75%. Dit betekent dat de uitkeringsafhankelijkheid dan ook een stuk lager zal zijn.
Sociaaleconomische positie werkend (aandeel in %) naar verblijfsduur in jaren in Nederland 30–40-jarigen; vluchtelingen, 2017
Bron CPB (2020), Kansrijk Integratiebeleid
Deelt u de zorgen van veel Nederlanders over hun veiligheid, kansen op de woningmarkt en welvaart, als gevolg van de komst van grote aantallen asielzoekers uit Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft begrip voor de zorgen die er bestaan in de samenleving over vraagstukken als veiligheid, woningmarkt, welvaart en migratie. Het Kabinet heeft daar ook steeds oog voor bij de beleidsvorming.
Het bericht 'Onnodige tussenstops’ op Eindhoven Airport zetten kwaad bloed bij omwonenden' |
|
Bouchallikh |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Onnodige tussenstops» op Eindhoven Airport zetten kwaad bloed bij omwonenden»?1
Ja.
Vindt u het ook onacceptabel dat er lege vliegtuigen vliegen van Schiphol naar Eindhoven Airport, zeker in het licht van de alarmerende boodschap van het meest recente IPCC-rapport over het klimaat?
Het uitvoeren van vluchten met lege toestellen is vanuit het oogpunt van energiegebruik (emissies) en hinder (geluid) ongewenst.
Hoeveel CO2-uitstoot, fijnstofemissies en geluidsoverlast wordt door deze vluchten veroorzaakt?
De omvang van de emissies hangt onder andere af van het gebruikte vliegtuig, de hoeveelheid brandstof aan boord en de vliegroute en -procedure. Indicatief gaat het hier wat betreft CO2 om een zeer gering promillage van de totale uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Wat zijn de mogelijkheden om deze lege vluchten op korte termijn te verbieden of op andere wijze onmogelijk te maken?
Op grond van Verordening (EU) 1008/2008) is het verboden de exploitatie van luchtdiensten binnen Europa door EU carriers (zoals TUI) afhankelijk te maken van aparte toestemmingen. Hun toestemming vloeit daarom rechtstreeks voort uit die regelgeving.
De verordening kent een uitzonderingsmogelijkheid om onder strikte voorwaarden bepaalde vluchten tijdelijk te verbieden. Artikel 20 van de verordening biedt de mogelijkheid om in geval van ernstige milieuproblemen tijdelijk de uitoefening van verkeersrechten te beperken of te weigeren, met name wanneer andere takken van vervoer een passend niveau van dienstverlening bieden. De toepassing van deze afwijkende voorziening vereist een concrete nationale grondslag en is slechts mogelijk na goedkeuring van de Europese Commissie. Het artikel schrijft verder voor dat de betrokken maatregel niet mag discrimineren, niet mag leiden tot concurrentievervalsing tussen luchtvaartmaatschappijen en niet restrictiever mag zijn dan nodig is om de problemen op te lossen.
Zoals aangegeven in de «Beantwoording Kamervragen over minicargovluchten tussen Luik en Maastricht d.d. 7 juni 2021» (Kamerstuk 2021D22117), is Frankrijk voornemens gebruik te maken van de mogelijkheid om een deel van de binnenlandse korte afstandsvluchten binnen Frankrijk, waarvoor ook een hogesnelheidsverbinding bestaat, te verbieden en heeft hiertoe nationale wetgeving in voorbereiding. Het gaat hierbij om structureel binnenlands luchtverkeer en niet om positioneringsvluchten. Frankrijk moet hiervoor nog goedkeuring krijgen van de Europese Commissie.
De ontwikkelingen in Frankrijk en de procedure bij de Europese Commissie worden nauwlettend gevolgd.
Zijn er nog andere onzinvluchten, zoals in het verleden de vrachtvluchten tussen Maastricht en Luik2? Zijn er andere ondernemingen die lege vliegtuigen laten vliegen? Zo ja, om hoeveel vluchten gaat het?
Het aantal uitgevoerde commerciële positioneringsvluchten in het IATA jaar 2018/2019 bedraagt volgens Airport Coordination Netherlands (ACNL) op Schiphol 189 vluchten, op Eindhoven 157 vluchten en op Rotterdam 178 vluchten. Dat is voor Schiphol 0,04%, voor Eindhoven 0,40% en voor Rotterdam 1,15% van het totaal aantal uitgevoerde commerciële vluchten. Drie maatschappijen maken het meeste gebruik van commerciële positioneringsvluchten.
Welke acties kunnen worden ondernomen door u of anderen om uit te sluiten dat dergelijke vluchten plaatsvinden, zeker gezien de disproportionele overlast die deze vluchten veroorzaken?
In onze contacten met de luchtvaartmaatschappijen zal mijn ministerie hen aanspreken op de onwenselijkheid van deze vluchten en op het belang van het zoveel mogelijk beperken ervan.
De hoge benzineprijzen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mona Keijzer (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de hoge benzineprijzen, naar rond de 1,85 euro per liter?1
Ja.
Hoe kunnen de benzineprijzen zo hoog zijn, terwijl de olieprijzen juist dalen?
Uit eerder onderzoek door EIM/Panteia uit 20112 kwam naar voren dat de hoogte van de brandstofprijzen aan de pomp op de langere termijn goed te verklaren is door de hoogte van de ruwe olieprijs en de prijs van de geraffineerde producten (gecorrigeerd voor de dollarkoers). Op korte termijn reageren de kale pompprijzen (prijzen exclusief heffingen) niet altijd direct op een verandering van de ruweolieprijs; de reactie kan zelfs tegengesteld zijn. De belangrijkste verklaring hiervoor is dat de prijzen voor ruwe olie, raffinageproducten en brandstof aan de pomp tot stand komen op verschillende markten. Zo heeft ook de vraag vanuit de industrie invloed op de prijs van geraffineerde producten. Olie die nu wordt opgepompt, komt bovendien pas na maanden of langer terecht bij tankstations. De handel in olie en geraffineerde producten is een handel die zeer gevoelig is voor economische, politieke, weerkundige, monetaire en voorraadrisico’s. Deze risico’s moeten worden afgedekt in de prijs, die wordt vastgesteld op de termijnmarkt. De brandstofprijs houdt daardoor minder direct verband met de feitelijke productieprijs van olie. Tot slot hangen de brandstofprijzen aan de pomp ook af van de lokale concurrentiesituatie.
Welke maatregelen kunt u nemen om de benzineprijzen omlaag te krijgen?
De brandstofprijs bestaat uit een aantal componenten: de ruwe olieprijs die tot stand komt op de wereldmarkt, de raffinagekosten, de distributie- en handelsmarge, accijnzen en btw. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de laatste twee categorieën. In reactie op vragen van de leden Madlener en Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3338) heeft de Staatssecretaris van Financiën reeds aangegeven dat het kabinet niet voornemens is de belastingen op brandstoffen te verlagen.
Klopt het dat u of anderen in het kabinet gesprekken voeren over dit onderwerp met de bedrijven in de brandstofsector, zoals toegezegd bij het mondelinge vragenuur?2
In gesprekken die leden van het kabinet voeren met het bedrijfsleven, komen veel verschillende onderwerpen aan bod. Er zijn geen specifieke gesprekken over dit onderwerp gevoerd. De brandstofproducenten maken via adviesprijzen aan de exploitanten van tankstations kenbaar welke richting zij vinden dat de prijzen op zouden moeten bewegen. Deze adviesprijs heeft geen bindend karakter. Uiteindelijk is het de brandstofsector die de prijs aan de pomp bepaalt.
Wat zijn de resultaten van deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van misbruik van economische machtspositie in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Zij zal optreden indien zij daartoe aanleiding ziet. ACM hanteert daarbij als onafhankelijk toezichthouder haar eigen prioritering en onderzoeksagenda. Ik kan wel toezeggen dat ik deze vragen zal doorgeleiden aan de ACM.
Kunt u de Autoriteit Consument & Markt (ACM) verzoeken om een onderzoek te starten in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Zo nee, kunt u deze vragen doorgeleiden aan de ACM, met het verzoek om een onderzoek te starten in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welk effect de hoge benzineprijzen hebben op de koopkracht? Kunt u hierbij met name ingaan op de effecten voor lagere en middeninkomens? Hoeveel bedraagt dit effect?
In de raming van de koopkracht gaat het om de prijsontwikkeling van een totaal «mandje» aan consumentenbestedingen. De benzineprijzen maken hier onderdeel van uit. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt in de raming van de statische koopkrachtontwikkeling gebruik van de meest recente raming van de inflatie van het Centraal Planbureau (CPB).
In de statische koopkrachtberekeningen wordt uitgegaan van economische gemiddelden. Zoals een gemiddelde contractloonontwikkeling en een gemiddelde inflatie. Zo wordt goed zichtbaar hoe inkomensbeleid uitwerkt op het inkomen van verschillende groepen huishoudens. Dit is dan ook het doel van koopkrachtplaatjes. In werkelijkheid gaat daaronder veel spreiding schuil. Afhankelijk van het uitgavenpatroon van huishoudens zullen zij in meer of mindere mate merken dat de benzineprijzen stijgen.
Kunt u op Prinsjesdag met een compensatie hiervoor komen? Zo nee, waarom niet?
De koopkrachteffecten van belastingbeleid en inflatie worden jaarlijks op Prinsjesdag integraal beschouwd middels de koopkrachtplaatjes. Het effect van de brandstofprijs valt samen met andere consumentenbestedingen in de inflatiecijfers die daarvoor worden gebruikt. Een aparte compensatie voor de stijgende brandstofprijzen heeft daarom niet de voorkeur van het kabinet, omdat deze bovenop de jaarlijkse maatregelen naar aanleiding van koopkrachtevaluatie zouden komen.
Leiden de hoge brandstofprijzen in uw optiek tot grotere vervoersarmoede? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen gegevens bekend of de hoge brandstofprijzen leiden tot grotere vervoersarmoede. Samen met andere consumentenbestedingen (zie vraag 8) zitten de brandstofprijzen in de inflatie. Of een huishouden de hogere brandstofprijzen kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan vervoer. Daarom kijkt het kabinet in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal naar de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen, waar de inflatie onderdeel van uitmaakt. Ook is het kabinet voorstander van een decentrale en integrale aanpak van armoede, die zich zoveel mogelijk richt op de verscheidenheid aan oorzaken van armoede.
Waarom liggen de brandstofprijzen veelal hoger dan de adviesprijzen?
Door partijen als de ANWB en United Consumers wordt geconstateerd dat sommige pompen sinds enige tijd zijn gestart met zogenaamde dynamische prijsstelling gedurende de dag4. Afhankelijk van de vraag worden benzineprijzen dan voor bepaalde uren van de dag aangepast. In dat kader is het inmiddels sporadisch voorgekomen dat de prijs in nachtelijke uren bij bepaalde tankstations langs de snelweg hoger was dan de adviesprijs. Dit is geen ongebruikelijke situatie in een vrije en concurrerende markt waar de consument keuze heeft en waarbij de prijzen die verschillende oliemaatschappijen hanteren vaak relatief ver uit elkaar liggen. Een adviesprijs is de door de producenten aanbevolen verkoopprijs, maar de ondernemer is in beginsel vrij welke uiteindelijke prijs hij voor het product vraagt.
Het bericht dat er mogelijk tientallen miljoenen publieke gelden voor coronatesten naar bedrijven in belastingparadijzen zouden zijn gevloeid |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote coronatester kiest frontaal de aanval op de overheid»?1
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat er inderdaad publiek geld voor coronatesten via «witwasbanken» naar belastingparadijzen is gevloeid? Zo ja, waar bestaan die aanwijzingen uit? Is daarmee publiek geld verkwanseld? Zo nee, gaat u daar onderzoek naar doen?
Nee, ik beschik niet over dergelijke aanwijzingen en heb dus ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen. Uiteraard controleert de overheid facturen van leveranciers zoals testbedrijven zorgvuldig of deze overeenkomen met de geleverde prestaties voordat deze betaald worden. Ook met Stichting Open Nederland hebben wij afspraken gemaakt over de controles die zij uitvoeren bij de door hen gecontracteerde testaanbieders.
Biedt de informatie die de twee in het bericht genoemde ondernemers met de plaatsvervangend directeur-generaal van het Ministerie van VWS hebben gedeeld aanleiding om te veronderstellen dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is weggevloeid of voor andere doelen dan coronatesten is aangewend? Zo ja, wat is de aard van die informatie en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het artikel is aangegeven heeft er inderdaad een gesprek plaatsgevonden met de genoemde ondernemers. Dit gesprek heeft geen aanleiding gegeven om te onderzoeken of publiek geld is weggevloeid, omdat in het gesprek geen feitelijk bewijs is overlegd. Als de genoemde ondernemers informatie hebben dat er ergens sprake is malversaties ga ik er vanuit dat zij hun burgerplicht doen en aangifte doen.
Kunt u uitsluiten dat publiek geld voor coronatesten naar belastingparadijzen is gevloeid of niet voor dat doel is gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De subsidie voor het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Zal het Kroondomein per 15 september 2021 voor 358 dagen van zonsopgang tot zonsondergang geopend zijn, nu uit uw brief van 8 september 2021 (Kamerstuk 2021Z15091) blijkt dat de huidige subsidieverlening niet aan de wettelijke openstellingsvoorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De nieuwe subsidievoorwaarden die ik uw Kamer heb toegestuurd, gelden vanaf 2022. De tijdelijke sluiting van het gebied per 15 september 2021 is niet in strijd met de thans geldende subsidievoorwaarden.
Bent u bereid op basis van uw voorgenomen beleidswijziging ten aanzien van de subsidievoorwaarden in relatie tot openstelling, terstond motie van de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 33 576, nr. 123)1 uit te voeren waarin de Kamer verzoekt om jaarronde openstelling van Kroondomein Het Loo? Zo nee, waarom niet?
Zijn er in het Natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland terreinen uitgesloten van de openstellingsplicht of is een dergelijke uitzonderingsbepaling voorzien, gezien het feit dat in de specifieke subsidievoorwaarden (Agrarisch) natuurbeheer Kroondomein 2022–2027 in artikel 5 onder d bepaald wordt dat de openstellingsplicht niet geldt als «het terrein in het natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland uitgesloten [is] van de openstellingsplicht»? Zo ja, welke en op welke gronden?
Zal het mogelijk zijn om bezwaar aan te tekenen tegen de nieuwe subsidieaanvraag? Hoe lang loopt de bezwaar- en beroepstermijn wanneer er sprake is van een nieuwe subsidieaanvraag en waar zal deze worden gepubliceerd?
Deelt u het kabinetsstandpunt dat de subsidieverlening aan de Koning als gebruiker voortaan overeenkomstig de voor iedereen geldende openstellingsbepalingen, kennelijk op dit moment niet overeenkomstig de geldende regels heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ten onrechte verstrekte subsidie van 4,7 miljoen euro terug te vorderen wegens het niet voldoen aan de openstellingsplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven welke afschotvergunningen er zijn verstrekt aan het Kroondomein voor het komende jachtseizoen 2021/2022, in aantallen per diersoort?
Kunt u deze vragen vóór 15 september 2021 beantwoorden?
Het bericht dat mensen met dementie na de lockdown nog steeds thuiszitten. |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van donderdag 2 september 2021 over mensen met dementie die ook ná de lockdown nog thuis zitten?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat mantelzorgers op dit moment nog te weinig ontlast worden vanwege het verminderde aanbod van dagbesteding?
De coronacrisis heeft ook gevolgen voor mantelzorgers in de thuissituatie. Zeker als de dagbesteding is weggevallen of er sprake is van intensieve zorg zoals bijvoorbeeld voor een naaste met dementie. Het is daarom belangrijk dat gemeenten samen met aanbieders in zorg en welzijn nauw samenwerken om bij kwetsbare mensen thuis zo lang als mogelijk in te zetten op ondersteuning in de thuissituatie. Dagbesteding kan daar een belangrijke rol in spelen. Op het moment dat de dagbesteding niet in zijn oorspronkelijk vorm aangeboden kan worden, moeten gemeenten en aanbieders alternatieven aanbieden. Zij worden daarvoor ook financieel gecompenseerd door het Rijk.
Hoe gaat u mantelzorgers geruststellen om, ondanks de aanwezigheid van corona, weer te beginnen met de ondersteuning in de vorm van dagbesteding? Welke communicatiemiddelen zet u in?
Uit de peiling van Alzheimer Nederland blijkt dat het overgrote deel (91%) van de mensen met dementie is gevaccineerd tegen corona. Dit betekent dat zij goed zijn beschermd tegen de ernstige gevolgen van corona. Ik onderschrijf de stelling van Alzheimer Nederland dat het extra gevaar van besmetting met corona door bezoek aan de dagbesteding voor mensen met dementie die gevaccineerd zijn, beperkter is dan de nadelige gevolgen van het niet bezoeken van de dagbesteding.
In het periodiek overleg dat VWS heeft met de VNG, de bij de dagbesteding betrokken aanbieders en enkele cliëntorganisaties, is de oproep gedaan om actief in gesprek te gaan met cliënten en mantelzorgers die de dagbesteding nog niet durven bezoeken en deze te overtuigen van het belang ervan.
Verder heeft MantelzorgNL op basis van het amendement van Kamerlid Bergkamp3 extra middelen ontvangen voor de uitbreiding van de mantelzorglijn. Deze lijn adviseert en informeert mantelzorgers ten aanzien van hun ondersteuning. Zo zijn met deze middelen de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en is extra menskracht ingezet om mantelzorgers zo goed als mogelijk te kunnen adviseren.
Is het vervoer naar de dagbesteding op dit moment goed geregeld?
Er zijn specifieke richtlijnen opgesteld om veilig zorgvervoer, waaronder vervoer naar dagbesteding, ten tijde van corona te organiseren. Koninklijk Nederlands Vervoer, de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, heeft op basis van OMT- en RIVM-adviezen een protocol opgesteld voor vervoersbedrijven dat ook handvatten biedt voor zorgorganisaties die het vervoer zelf organiseren. Aanvankelijk gold, op advies van het OMT en RIVM, een maximering van de bezetting van de auto, maar per 25 september 20214 geldt dat alle zitplaatsen in een voertuig weer mogen worden bezet. Reizigers en chauffeurs dragen, indien mogelijk5, een medisch mondneusmasker. Ik verwacht dat deze versoepeling de organisatie van het vervoer naar de dagbesteding faciliteert.
Heeft u zicht op de ondersteuning van mantelzorgers door gemeenten na corona? Wat zijn de cijfers?
Gemeenten voeren de regie voor het beschikbaar stellen van mantelzorgondersteuning en zij hebben tijdens en de coronacrisis extra aandacht aan mantelzorgers besteed. Zo heeft bijna iedere gemeente een mantelzorgsteunpunt. MantelzorgNL heeft recent een uitvraag onder mantelzorgsteunpunten binnen gemeenten gedaan om zicht te krijgen op hoe mantelzorgers lokaal ondersteund worden. De belangrijkste uitkomsten hiervan zijn:
Heeft u een beeld hoe het met de dagbesteding staat nu gemeenten steeds meer aangeven te moeten bezuinigen binnen het Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-beleid? Wat zal volgens u het effect zijn van deze voorgenomen bezuinigingen? Kunnen gemeenten rekenen op uw steun bij het openhouden van de dagbesteding en het verder opschalen hiervan?
Dagbesteding op basis van de Wmo 2015 vindt in het overgrote deel van de gevallen plaats op basis van een maatwerkvoorziening. Dit betekent dat voorafgaand aan het afgeven van de maatwerkvoorziening onder meer een onderzoek heeft plaatsvonden waaruit is gebleken dat de cliënt de dagbesteding nodig heeft voor zijn zelfredzaamheid of participatie. Indien uit het onderzoek de noodzaak van een maatwerkvoorziening blijkt, is het college gehouden een voor de cliënt passende maatwerkvoorziening te verstrekken. Eventuele financiële problemen op gemeentelijk niveau kunnen en mogen daarbij geen rol spelen. Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger van mening is dat de door de gemeente verstrekte maatwerkvoorziening niet passend is, is bezwaar en beroep mogelijk en kan de passendheid van de voorziening in rechte worden getoetst.
Kunt u aangeven hoe u innovatie binnen de dagbesteding stimuleert, zodat deze beter toegankelijk wordt en waardoor meer gebruik van de dagbesteding zal worden gemaakt, zodat mantelzorgers meer ontlast gaan en kunnen worden?
Aanbod van zinvolle activiteiten aan mensen met dementie is een belangrijk thema binnen de Nationale Dementiestrategie. Ik ben met de VNG in gesprek over passende manieren om gemeenten hierin te faciliteren. Dit jaar geef ik dit vorm door een inspiratiewijzer te laten ontwikkelen die inzicht geeft in effectieve interventies en goede voorbeelden, onderlinge kennisuitwisseling tussen gemeenten te faciliteren en aan meer dan 30 gemeenten een incidenteel budget beschikbaar te stellen om lokaal aan de slag te gaan met de versterking van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie. Voor 2022 ben ik met ZonMw in gesprek over het opzetten van een regeling om initiatieven gericht op het versterken van aanbod voor thuiswonende mensen met dementie financieel te ondersteunen. De voorwaarden en invulling hiervan worden dit jaar verder uitgewerkt
Op welke wijze monitort u de inzet van dagbesteding, zowel lokaal als regionaal?
Vanuit VWS monitoren we de inzet van dagbesteding niet op lokaal – of regionaal niveau. Op de website «waar staat je gemeente.nl» (https://www.waarstaatjegemeente.nl/) zijn wel gegevens over dagbesteding opgenomen. Deze gegevens zijn echter bedoeld om de beleidsontwikkeling op gemeentelijk en niet op landelijk niveau te ondersteunen. Dat is ook logisch, omdat de beleidsontwikkeling en de uitvoering van de Wmo is gedecentraliseerd.
Het uitbreken van corona is wel aanleiding geweest om op landelijk niveau de ontwikkeling van de dagbesteding in algemene zin te volgen. Dit gebeurt door middel van het periodiek overleg met VNG, aanbieders en een aantal cliëntorganisaties.
Wordt de casemanager dementie actief ingezet bij het zoeken naar oplossingen om dagbesteding ook daadwerkelijk verder te verruimen? Erkent u hiermee ook de meerwaarde van de casemanager?
Een casemanager is een onafhankelijke en vaste begeleider voor mensen met dementie en hun naasten. Een casemanager informeert, begeleidt, denkt mee, adviseert en regelt zorg en ondersteuning. Een casemanager heeft vanzelfsprekend ook een rol in het meedenken over het bezoeken en mogelijk maken van dagbesteding, juist ook met het oog op geldende maatregelen. Ik erken dan ook zeker de meerwaarde van een casemanager voor mensen met dementie en hun naasten.
Het bericht ‘Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel laaggeletterden stopten met taal- of rekencursus tijdens corona» en het onderliggende onderzoeksrapport van de Stichting Lezen en Schrijven?1
Ja, ik ben bekend met het desbetreffende artikel en het onderliggende rapport van Stichting Lezen en Schrijven.
Deelt u de mening dat het niet verrassend is dat de coronacrisis het extra moeilijk maakt voor laaggeletterden om een taal- of rekencursus te volgen, zeker als deze alleen online wordt aangeboden? En heeft u daarom, net als de Stichting Lezen en Schrijven, onderzoek gedaan naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen? Zo ja, op welke termijn kunt u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te doen?
De coronacrisis heeft er toe geleid dat het ook voor volwassenen niet altijd mogelijk was om fysiek onderwijs te volgen. Aangezien Stichting Lezen en Schrijven al een grondig onderzoek heeft uitgevoerd naar het effect van de coronacrisis op de ontwikkeling van basisvaardigheden bij volwassenen, ben ik niet van plan om een vergelijkbaar onderzoek uit te laten voeren. Het rapport geeft een weergave van de situatie en de gevolgen van de coronacrisis voor het volgen van een taal- of rekencursus door laaggeletterden. Het rapport biedt daarnaast aanbevelingen hoe er gezorgd kan worden dat de volwasseneducatie sterker uit de coronacrisis kan komen.
Wel heb ik de onderzoekers van de Beleidsmonitor Tel mee met Taal2 gevraagd om aanvullende onderzoeksvragen op te nemen. O.a. om in de rapportages een beeld te kunnen schetsen van de gevolgen waar organisaties momenteel door corona mee te kampen hebben en de verwachte gevolgen van corona voor de komende tijd. De eerste tussenrapportage wordt eind 2022 verwacht.
Om verschillende redenen is het niet wenselijk om de tussenrapportage naar voren te halen. De oplevering van de tussenrapportage is eind 2022 gepland, gezien de looptijd van het programma van 2019–2024. In verband met de omvangrijkheid van een evaluatie van het gehele Tel mee met Taal-programma is er één tussentijdse meting ingebouwd. Als het onderzoek eerder dan eind 2021 zou starten, zouden de resultaten ook minder inzichtelijk zijn, omdat het programma dan nog geen twee jaar loopt.
Daarnaast willen we ook weten of de coronapandemie impact heeft op de lange termijn uitvoering. De onderzoekers hebben zich in de voorgaande periode gericht op een evaluatie van de regionale plannen en de uitvoering van de gemeenten. Daar is ook de impact van de coronapandemie in enkele gevallen aan bod gekomen. In veel gevallen is de operationalisering van regionale programma’s minder snel gegaan door de pandemie. De rapportage over de gemeentelijke regionale plannen wordt binnenkort gepubliceerd.
Tot slot zijn er vanuit zowel OCW als CINOP/ECBO een aantal praktische bezwaren. Enerzijds geven gemeenten en cursusaanbieders aan te worden overvraagd voor input in combinatie met verschillende andere Tel mee met Taal-trajecten, zoals kwaliteit en monitoring. Een extra interview ronde is dus niet wenselijk. Anderzijds is het niet op korte termijn haalbaar voor CINOP, gezien de huidige bezetting en begroting. De inzet en de begroting wordt aangepast aan de hand van een meerwerkopdracht, maar dit zal ook tijd in beslag nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat de afwezigheid van een laptop of computer ervoor zorgden dat cursisten moesten stoppen? Waarom is het voor cursisten niet mogelijk om gebruik te maken van de 24 miljoen euro die het kabinet heeft uitgetrokken om schoolbesturen, in samenwerking met SIVON, in staat te stellen om laptops en tablets aan te schaffen, aangezien deze eigendom blijven van schoolbesturen? Bent u bereid dit alsnog mogelijk te maken?
De € 24,3 miljoen die beschikbaar is gekomen voor schoolbesturen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs was gericht op leerlingen en studenten die lastig online onderwijs konden volgen. Voor hen was het vanwege het recht op onderwijs van extra belang dat zij gebruik konden maken van laptops en tablets die schoolbesturen via SIVON konden aanvragen.
Daarnaast heeft het kabinet verschillende initiatieven genomen om kwetsbare groepen van apparaten te voorzien. #Allemaaldigitaal is een gezamenlijk initiatief van publieke en private partijen dat wordt uitgevoerd door de Alliantie Digitaal Samenleven (opgericht door het Ministerie van BZK, de Nr. 5 Foundation en Vodafone Ziggo). #Allemaaldigitaal verzamelt laptops en tablets van overheid en bedrijven. Inmiddels zijn bijna 10.000 digitale apparaten uitgedeeld aan mensen die door de COVID-19 maatregelen uitgesloten waren om digitaal te kunnen werken of minder sociaal contact hadden. Ook nu de maatregelen worden opgeheven bekijkt de Alliantie Digitaal Samenleven naar een verduurzaming van dit initiatief in het kader van gelijke kansen voor kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat het voor laaggeletterden demotiverend is dat zij door de coronamaatregelen een nog grotere achterstand oplopen als het gaat om de basisvaardigheden taal, rekenen en digitale geletterdheid? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik deel deze mening. Het is juist nu de samenleving steeds verder open gaat, van belang dat mensen opnieuw of voor het eerst gemotiveerd worden om aan de slag te gaan met het verbeteren van de basisvaardigheden.
Via de site ikwilleren.nl, de Informatiepunten Digitale Overheid in de bibliotheken of het landelijke telefoonnummer 0800-023 44 44 van Stichting Lezen en Schrijven kunnen mensen aangeven welke leervraag ze hebben en worden ze naar de juiste locatie of organisatie doorverwezen.
Verder heeft de RO naar aanleiding van de coronacrisis extra subsidiebudget uitgetrokken voor onder andere volwasseneducatie om opgelopen achterstanden in te halen. Voor werkgevers is er 6 miljoen extra uitgetrokken om via den subsidieregeling Tel mee met Taal te investeren in basisvaardigheden van hun werknemers. Daarnaast hebben gemeenten meer ruimte gekregen om WEB-middelen van 2020 en 2021 door te schuiven naar een volgende jaar, aangezien er door de coronamaatregelen minder aanbod mogelijk was.
Desalniettemin heeft de coronacrisis er ook toe geleid dat sommige laaggeletterden juist aan hun digitale vaardigheden hebben gewerkt, onder andere doordat de lees-, schrijf- of rekencursus die ze volgden digitaal werd gegeven.
Hoe verklaart u dat bijna alle professionals uit de non-formele sector aangeven dat er veel minder lessen en activiteiten rondom basisvaardigheden waren, maar dat er tegelijkertijd ook aanzienlijk minder aanmeldingen waren tijdens de coronacrisis? Is hier sprake van een mismatch? Bent u bereid om deelnemers (online) te begeleiden naar passende lessen of activiteiten en de effectiviteit daarvan actief landelijk te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ook voor de volwasseneducatie heeft de coronacrisis gevolgen gehad. Locaties moesten tijdelijk gedwongen sluiten, waardoor er minder lessen gegeven konden worden in zowel de formele als non-formele sector. Meerdere organisaties hebben hun lessen en activiteiten om weten te zetten naar laagdrempelige online educatie, zodat het voor laaggeletterden mogelijk was om te blijven werken aan hun basisvaardigheden. Stichting Het Begint Met Taal heeft bijvoorbeeld kletsmaatjes opgezet. Een laagdrempelige manier om online een-op-een met een taalcoach aan de slag te gaan en te werken aan de Nederlandse taal. Dit resulteerde in 1.500 matches tussen vrijwilligers en nieuwkomers. Verder heeft de stichting Het Begint Met Taal haar coördinatoren en vrijwilligers getraind in en van kennis voorzien over taalcoaching op afstand.
Daarnaast is er in het kader van het project «Inzet ervaringsdeskundigen» een trainingsmodule «digitaal werken» ontwikkeld, zodat taalambassadeurs (ervaringsdeskundigen laaggeletterdheid) vaardigheden kunnen trainen die nodig zijn om hun werkzaamheden ook online uit te kunnen voeren. De verwachting is dat online bijeenkomsten ook na corona zullen blijven bestaan.
Het is op dit moment helaas niet haalbaar om de effectiviteit van matching landelijk te monitoren, omdat er (nog) geen eenduidigheid is in het vastleggen en monitoren van gegevens. Vanuit het actieprogramma Tel mee met Taal worden er stappen gezet naar een landelijke monitor om meer inzicht te krijgen in het bereik van verschillende doelgroepen die deelnemen aan volwasseneducatie. Er is een pilot gestart met gemeenten en aanbieders om ervaring op te doen met monitoren van aantallen cursisten op bijvoorbeeld leeftijd, type cursus en postcodegebied. Hierin werken we ook samen met het CBS. In een volgende voortgangsrapportage zal ik een uitgebreide toelichting geven op de stand van zaken omtrent de landelijke monitor.
Deelt u de mening dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt? En dat het dus van groot belang is dat álle Nederlanders die belemmerd worden door laaggeletterdheid of laaggecijferdheid, zich uitgenodigd weten om hun basisvaardigheden te ontwikkelen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ja, ik ben het met u eens dat iedereen in Nederland nodig is om mee te doen met onze samenleving en arbeidsmarkt. En de meerderheid van de laaggeletterden doet gelukkig volop mee in de samenleving. De meerderheid heeft ook een betaalde baan. Het zijn bijvoorbeeld de mensen die in de zorg werken, onze parken schoonhouden, de supermarkten bevoorraad houden, of hoofd zijn van een aannemersbedrijf. Desalniettemin is het van belang dat iedereen beschikt over voldoende basisvaardigheden. Een van de doelstellingen van het actieprogramma Tel mee met Taal is om meer laaggeletterden te bereiken, zodat laaggeletterden aan de slag gaan om hun basisvaardigheden (verder) te verbeteren.
Om meer mensen te bereiken met de aanpak van laaggeletterdheid zal de rijksoverheid een landelijke campagne lanceren om mensen te motiveren een eerste stap te zetten om hun basisvaardigheden te verbeteren. De campagne richt zich op laaggeletterden in de leeftijd 20–49 jaar met een extra focus op laaggeletterden die Nederlands als moedertaal hebben. De campagne wordt ontwikkeld met behulp van gemeenten, experts en de doelgroep zelf.
Voor een compleet beeld van activiteiten gericht om meer mensen te bereiken om hun basisvaardigheden te verbeteren, verwijs ik u naar de Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–20243.
Herkent en erkent u de conclusie van de Stichting Lezen en Schrijven dat het van belang is dat gemeenten en organisaties in het werkveld meer samenwerken? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, wat is uw conclusie over die samenwerking? Bent u bereid deze samenwerking te bevorderen en welke rollen zouden gemeenten en organisaties in het werkveld hierin moeten vervullen?
Ja, het is van belang dat gemeenten en organisaties in het werkveld samenwerken om laaggeletterdheid aan te pakken.
In het programma Tel mee met Taal 2016–2018 was deze samenwerking bevorderen één van de hoofdoelstellingen. Een andere hoofddoelstelling van het programma is dat in elke arbeidsmarktregio tussen gemeenten en lokale partners een duurzame samenwerking tot stand komt om laaggeletterdheid te voorkomen en aan te pakken. De infrastructuur van Tel mee met Taal heeft geleid tot een sterke impuls in de samenwerking tussen partijen. Bestaande samenwerkingen zijn verder uitgebouwd en nieuwe partijen zijn aangehaakt. Om de samenwerking duurzaam te verankeren wordt er vooral naar de rol van gemeenten gekeken.
In opdracht van de Ministeries OCW, BZK, SZW en VWS is Stichting Lezen en Schrijven gevraagd om gemeenten te ondersteunen in het opzetten en uitvoeren van een gemeentelijke aanpak laaggeletterdheid. De samenwerking met andere partijen in het werkveld is een belangrijk onderdeel hiervan. Ook in de landelijke handreiking «Kwaliteit bij de aanpak van laaggeletterdheid» die eind september gepubliceerd is, komt de samenwerking met partners als belangrijk thema terug. De handreiking is in samenwerking met gemeenten en aanbieders ontwikkeld om de kwaliteit van het opleidingsaanbod te borgen. De handreiking biedt gemeenten handvatten hoe ze kunnen sturen op kwaliteit. De komende periode gaan we gemeenten hierbij ondersteunen samen met de ontwikkelaars van de handreiking. De handreiking zal tegelijk met de voortgangsrapportage naar de Kamer worden verstuurd.
Bent u bereid om centrale regie te nemen en te zorgen dat laaggeletterden proactief worden benaderd om hen te motiveren de basisvaardigheden op het gebied van taal, rekenen en digitale geletterdheid te ontwikkelen? Zo ja, op welke manier, op welke termijn en met welke instanties gaat u dat oppakken? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de opgelopen corona-achterstanden op korte termijn worden ingehaald?
Samen met de partijen in het veld zoals gemeenten, werkgevers, bibliotheken, zorgprofessionals, etc. werk ik aan de aanpak van laaggeletterdheid. Deze samenwerking is een van de doelstellingen van de Aanpak laaggeletterdheid, die ik heb toegelicht in de Kamerbrief Kamerbrief vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024. Samen met deze partijen zijn we aan de slag om zo veel mogelijk mensen te bereiken om aan hun basisvaardigheden te werken. Het proactief benaderen doen we o.a. door de landelijke campagne die de rijksoverheid zal lanceren (zie het antwoord op vraag 6). Ook faciliteren we de gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk om zelf ook lokaal mensen te werven. Dit doen we bijvoorbeeld door het ontwikkelen van een toolkit voor gemeenten en door de subsidieregeling van Tel mee met Taal. Daarnaast was er het afgelopen jaar een subsidieregeling voor werkgevers om laaggeletterdheid aan te pakken op de werkvloer, een subsidieregeling om laagtaalvaardige ouders te ondersteunen en een subsidieregeling voor kort, praktijkgerichte experimenten gericht op het bereiken van laaggeletterden of het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Verder zijn er diverse lokale initiatieven die ik ondersteun door middel van kennisuitwisseling en delen van best practices. Gemeenten worden daarnaast ondersteund door Stichting Lezen en Schrijven om de regie te voeren over de lokale aanpak laaggeletterdheid in samenwerking met lokale partners.
Het bericht ‘Hulp aan duikslachtoffers in gevaar: behandelcentrum in Goes heeft geld nodig’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het behandelcentrum voor duikslachtoffers in Goes financieel onder druk staat?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het behandelcentrum in Goes ook zorg levert aan duikers die ingezet worden tijdens marine-oefeningen en die paraat staan tijdens werkzaamheden aan windmolenparken en waterinfrastructuurprojecten?
Nederland heeft op meerdere locaties overdruk-behandelfaciliteiten beschikbaar, waaronder maar niet uitsluitend in Goes. Indien er professionele duikers worden ingezet, bijvoorbeeld tijdens marine-oefeningen of werkzaamheden aan windmolenparken en waterinfrastructuurprojecten, draagt de werkgever in het kader van de Arbowet de verantwoordelijkheid dat adequaat hulp kan worden verleend, door competente personen op de werklocatie met het juiste materieel en middelen. Daarnaast moet een risicoinventarisatie en -evaluatie (RIE) worden uitgevoerd, waaruit blijkt wat nodig is om een duiker adequaat te behandelen op de werklocatie. Als daarvoor afspraken gemaakt moeten worden met een specifiek behandelcentrum, moet dat door de werkgever worden opgenomen in de RIE. Er zijn voor zover mij bekend geen specifieke of exclusieve afspraken gemaakt met het Medisch Centrum voor Hyperbare Zuurstoftherapie in Goes over het leveren van zorg voor deze groepen. Bovendien geldt voor de Koninklijke Marine dat zij beschikken over een eigen Duikmedisch Centrum met overdruk- behandelfaciliteiten.
Vinden op dit moment gesprekken plaats tussen zorgverzekeraars en het Medisch Centrum voor Hyperbare Zuurstoftherapie? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) contact opgenomen met het behandelcentrum. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van financiële problemen bij het centrum. Wel speelt bij het centrum een vraag omtrent de toekomstige bekostiging van de 24/7 beschikbaarheid van de zorg die zij leveren. De 24/7 beschikbaarheid wordt op dit moment gedekt door een arts die gedeeltelijk op basis van vrijwilligheid werkt, aldus het centrum. Wanneer deze arts vertrekt zal personeel aangenomen moeten worden om de 24/7 beschikbaarheid te kunnen garanderen. Het centrum vraagt zich af of de 24/7 beschikbaarheid ook in de toekomst gewenst is, en zo ja, hoe deze bekostigd wordt. Dit gesprek zal in eerste instantie gevoerd moeten worden tussen het centrum en de zorgverzekeraar.
Binnen ons zorgstelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht en zijn zij verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg van goede kwaliteit en op redelijke afstand. Dat geldt ook voor de zorg voor duikslachtoffers. Het is dus niet aan mij om een mening te vormen over de toekomst van de zorg voor duikslachtoffers of de positie van het behandelcentrum in Goes.
De NZa heeft naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen contact opgenomen met zorgverzekeraar CZ. CZ geeft aan het belang te zien van de toegankelijkheid van de zorg zoals geboden in het behandelcentrum in Goes en dit mee te nemen bij de inrichting van het (acute) zorglandschap. De vraag daarbij is wel wat een effectieve en efficiënte manier is om deze zorg te organiseren. Wellicht kan de acute functie (deels) in samenwerking met het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis worden georganiseerd, dan wel kunnen er afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de wederzijdse inzet van medisch specialisten, aldus CZ.
Wordt in deze gesprekken ook ingegaan op het toegankelijk houden van goede en veilige zorg voor duikslachtoffers, patiënten die specialistische mondzorg (ook op het gebied van doorligwonden) nodig hebben, patiënten met koolmonoxidevergiftiging en patiënten met crushletsel, gezien Amsterdam en Goes elkaar vervangen als op één van de locaties onderhoud wordt verricht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de positie van het behandelcentrum voor duikslachtoffers in Goes binnen het kader van de Nederlandse zorg voor duikslachtoffers in het geheel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt gewaarborgd dat de opgebouwde specialistische kennis, mocht het centrum de deuren moeten sluiten, niet verloren gaat voor de Nederlandse zorgsector, daarbij rekeninghoudend met het verlenen van specialistische zorg in de regio?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u het toekomstbeeld van de zorg voor duikslachtoffers?
Zie antwoord vraag 3.
De eigen bijdrage in de ggz. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat patiënten in de ggz tijdens de transitie naar het zorgprestatiemodel niet één maar twee keer het eigen risico moeten betalen voor dezelfde behandeling, wanneer deze een jaargrens overgaat zoals wordt vermeld op zorgprestatiemodel.nl? Zo ja, klopt het dat circa 100.000 ggz-patiënten hierdoor extra eigen risico moet betalen?
Omdat het eigen risico van de zorgverzekering is gekoppeld aan de bekostiging heb ik de Tweede Kamer in mijn brief over de nieuwe ggz-bekostiging van 6 oktober 20201 gemeld dat de invoering van het zorgprestatiemodel gevolgen kan hebben voor het eigen risico dat mensen voor hun ggz betalen. De uitkomsten van de kwantitatieve analyse van de NZa daarover heb ik op 25 november 2020 met de Tweede Kamer gedeeld in het VSO over de nieuwe ggz-bekostiging.2
Voor alle ggz-cliënten blijft gelden dat zij – net als alle andere mensen die een beroep doen op hun zorgverzekering – maximaal € 385 aan (verplicht) eigen risico per kalenderjaar moeten betalen. De nieuwe bekostiging verandert niets aan dat gegeven. Maar, omdat ggz-declaraties in het nieuwe bekostigingssysteem gespreid over de behandeling plaatsvinden en niet meer, zoals nu, pas helemaal aan het eind van de behandeling, of pas na maximaal een jaar, heeft de invoering van de nieuwe bekostiging soms wel invloed op het moment waarop cliënten eigen risico betalen en op het feitelijke bedrag dat sommige ggz-cliënten in totaal voor hun behandeling aan eigen risico betalen. Dit is geen eenmalig transitie-effect maar een blijvend effect.
Onder de nieuwe bekostiging wordt het eigen risico aangeslagen van het jaar waarin de zorg ook daadwerkelijk is geleverd en niet alleen van het jaar waarin de behandeling is gestart. Een gevolg hiervan is dat voor behandelingen die over de kalenderjaargrens heenlopen in twee opeenvolgende jaren het eigen risico kan worden aangeslagen, waar dat nu nog (bij behandelingen korter dan een jaar) in één jaar gebeurt. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat niet iedereen die een ggz-behandeling krijgt die over de kalenderjaargrens heenloopt in twee kalenderjaren eigen risico gaat betalen voor de ggz: als iemand in een kalenderjaar zijn of haar eigen risico al heeft volgemaakt met andere zorg, betaalt diegene in dat kalenderjaar niets extra’s meer.
Chronische ggz-cliënten die elk jaar een beroep doen op de ggz gaan ten opzichte van nu nagenoeg nooit extra eigen risico betalen. Dat komt omdat zij nu reeds nagenoeg elk jaar hun eigen risico opmaken. Dat blijft zo, zij gaan niets extra’s betalen. Hetzelfde geldt voor mensen die naast ggz ook veel andere zorg nodig hebben waarvoor het eigen risico geldt.
Zoals ik in november vorig jaar aan de Tweede Kamer heb gemeld,3 heeft de NZa laten weten dat er naar schatting voor 91% van de ggz-cliënten geen gevolg is voor het totaalbedrag dat zij aan eigen risico betalen voor hun ggz-behandeling. Voor naar schatting maximaal 9% van de ggz-cliënten is er wel een gevolg; het gaat bij benadering om een groep van 100.000 mensen. De NZa baseert de schatting van 9% op ongunstige veronderstellingen: andere veronderstellingen zouden een lager percentage opleveren. Deze groep zal meer eigen risico gaan betalen, waarbij het bedrag dat deze cliënten meer gaan betalen afhankelijk is van hun persoonlijke situatie. Het gaat hier om mensen die weinig of geen andere zorg gebruiken en een ggz-behandeling krijgen die over de kalenderjaargrens heenloopt. Vaak gaat het om relatief korter durende behandelingen, al kan het soms ook langer durende behandelingen betreffen.
Dat mensen die twee (of meer) jaar achter elkaar zorg nodig hebben, twee (of meer) keer eigen risico betalen is overigens niet uniek voor de ggz. Iemand die elk jaar naar het ziekenhuis moet, betaalt doorgaans ook elk jaar eigen risico. Geneesmiddelengebruikers die in twee aansluitende kalenderjaren geneesmiddelen gebruiken, betalen in beide kalenderjaren eigen risico. Hetzelfde geldt voor mensen die in twee opeenvolgende kalenderjaren verzekerde paramedische zorg gebruiken.
Daarnaast wil ik benadrukken dat er goede redenen zijn waarom we de nieuwe bekostiging in de ggz invoeren, zoals ik op 6 oktober 2020 en 25 november 20204 schriftelijk aan de Tweede Kamer heb toegelicht. Juist de cliënten met een complexe zorgvraag en/of ernstige psychiatrische aandoening hebben baat bij de invoering van de nieuwe bekostiging. Veel gehoorde kritiek op de huidige DBC-bekostiging is dat die onderfinanciering van zware ggz in de hand werkt en overfinanciering van lichte ggz. De nieuwe bekostiging is niet langer gebaseerd op (gemiddelde) trajecten van diagnostiek en behandeling – zoals de DBC-bekostiging – maar op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn er ook nog eens aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz. De nieuwe bekostiging ondersteunt op die manier dat zorgaanbieders een vergoeding op maat krijgen voor hun zorg – juist ook voor complexe zorg en zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening – en ondersteunt op diverse manieren de aanpak van de wachttijden.
Er zijn verschillende compensatiemaatregelen om ervoor te zorgen dat iedereen zijn of haar eigen risico kan betalen. Zo ontvangen huishoudens met een laag inkomen hiervoor zorgtoeslag, bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid om het eigen risico gespreid te betalen en hebben gemeenten de middelen om tot financieel maatwerk te komen voor de cliënt. Ook ggz-cliënten kunnen daar gebruik van maken.
Kunt u deze vraag vóór 10 september beantwoorden?
Beantwoording vóór 10 september was helaas niet haalbaar. Ik heb uw vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ’Radar Checkt! Woonstichting De Key gooit studenten op straat’. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van «Radar Checkt! Woonstichting De Key gooit studenten op straat»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat Woonstichting De Key aan de studenten uit het complex aan de Bergwijkdreef in Diemen niet de wettelijke verhuiskostenvergoeding heeft gegeven?
Om in aanmerking te komen voor de minimumverhuiskostenvergoeding voor zelfstandige woningen moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
Indien aan alle drie hierboven genoemde vereisten is voldaan bij renovatie- of sloop van zelfstandige woningen, dan heeft de huurder van een zelfstandige woning in principe recht op de minimumbijdrage van € 6.334 (prijspeil 2021). Dat is een forfaitair bedrag waarvan de rechter niet kan afwijken, tenzij die minimumbijdrage naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan kan volgens rechtspraak sprake zijn als de huurder een gemeubileerde woning huurt of als de huurder slechts aanmerkelijk lagere kosten heeft hoeven maken dan dat forfaitaire bedrag.
Huurders van onzelfstandige woningen (kamers) kunnen in principe geen aanspraak maken op de minimum verhuiskostenvergoeding van € 6.334,- (prijspeil 2021). Die minimumvergoeding geldt niet voor huurders van kamers, omdat de wetgever onderkent dat zij gemiddeld veel lagere verhuiskosten hebben. De minimumverhuiskostenvergoeding van € 6.334,- is bedoeld om de gemiddelde huurder (een gezin) van een zelfstandige woonruimte tegemoet te komen als hij (tijdelijk) moet verhuizen door een renovatie of door huurbeëindiging wegens sloop.
Ik heb contact gehad met Woonstichting De Key en zij heeft mij desgevraagd nader geïnformeerd over de woningen op de Bergwijkdreef. De Key geeft aan dat de containerwoningen op de Bergwijkdreef studentenwoningen zijn op een tijdelijke locatie in Diemen. Ze zijn daar naar zeggen van De Key in 2008, in eerste instantie voor 10 jaar, geplaatst in afwachting van permanente nieuwbouw. De Key stelt dat de oorspronkelijke datum voor het einde van hun tijdelijke huurcontract in het najaar van 2022 was bepaald. De Key heeft naar eigen zeggen de studenten gevraagd om iets eerder dan gepland uit hun tijdelijke studentenwoning te verhuizen en daarom de studenten voorrang geboden bij het vinden van een vervangende studentenwoning en een financiële tegemoetkoming van € 2.000. De Key geeft aan dat zij bij het vaststellen van de hoogte van deze tegemoetkoming rekening heeft gehouden met de reële verhuiskosten bij verhuizing uit/naar een studentenwoning en compensatie voor het ongemak van de vervroegde verhuizing. De studentenwoningen in Diemen zijn volgens De Key een vorm van flexwonen en studenten houden daarom volgens De Key vanaf het begin af aan rekening met het vertrek, zowel door hun campuscontract als wel door de tijdelijke locatie. De containerwoningen zijn zelfstandige woningen (woningen met de wezenlijke voorzieningen van keuken, toilet en badruimte achter de eigen voordeur), maar laten zich volgens De Key wat betreft aard en inrichting veel beter vergelijken met onzelfstandige woningen (kamers).
De Key voert aan dat de rechtspraak inmiddels meerdere malen heeft beslist dat huurders van zelfstandige woningen in vergelijkbare situaties als op de Bergwijkdreef in Diemen géén aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, of een tegemoetkoming kunnen krijgen die aanmerkelijk lager is dan de minimumvergoeding maar wel tegemoetkomt aan de gemaakte verhuiskosten van de huurder.
Herkent u de signalen dat Woonstichting De Key aan de studenten uit het complex aan de Wenkebachweg in Amsterdam, aan de Heemstedestraat in Amsterdam en in de Columbusbuurt in Amsterdam niet of te laat de wettelijke verhuiskostenvergoeding heeft gegeven?
Het oordeel of huurders ten onrechte niet de wettelijke verhuiskostenvergoeding hebben ontvangen is aan de rechter. Wel kan ik u informeren over wat De Key mij desgevraagd over deze wooncomplexen heeft toegelicht.
De Key geeft aan dat de containerwoningen aan de Wenckebachweg eind 2019 zijn verwijderd. De woonunits stonden daar volgens De Key ruim 14 jaar en zouden eigenlijk al na 10 jaar worden verwijderd (in 2015) in verband met nieuwbouw. De Key stelt dat in het voorjaar van 2019 aan de huurders van dit complex gemeld is dat de tijdelijke containers aan de Wenckebachweg dat jaar nu echt verplaatst moesten worden na een melding van de gemeente Amsterdam dat de grondhuur voor dit tijdelijke complex per 31 oktober 2019 zou stoppen. De Key had de grond naar eigen zeggen niet in bezit en mocht de grond slechts tijdelijk huren van de gemeente.
Voor de tijdelijke containerwoningen aan de Wenckebachweg waren er volgens De Key campuscontracten en contracten op grond van de Leegstandswet gesloten. Wanneer de student nog voldeed aan de voorwaarden van het campuscontract (een geldig bewijs van inschrijving van een erkende onderwijsinstelling), dan bood De Key een vervangende woonruimte aan. Huurders die huren op grond van de Leegstandswet hebben geen recht op een verhuiskostenvergoeding. Bij opzegging van een campuscontract wegens sloop (of in dit geval verwijdering van de woning) kan de rechter eventueel een verhuiskostenvergoeding toewijzen. De Key is echter van mening dat die vergoeding hier niet op zijn plaats zou zijn. Huurders wisten naar zeggen van De Key immers dat ze gingen wonen in een tijdelijk project (dat stond volgens De Key ook in hun huurcontracten vermeld) dat op termijn verplaatst zou worden. Bovendien stelt De Key dat niet aan de wettelijke vereisten voor een verhuiskostenvergoeding is voldaan omdat de tijdelijke woningen niet gesloopt werden; wel zijn de woningen van de locatie verwijderd.
Aan de Heemstedestraat heeft De Key naar eigen zeggen een onderhoudsproject gedaan in bewoonde staat. Bewoners hoefden hiervoor volgens De Key niet (tijdelijk) te verhuizen en er was dus geen sprake van een verhuiskostenvergoeding. In de Columbusbuurt heeft De Key naar eigen zeggen eveneens een onderhoudsproject gedaan in bewoonde staat. Ook hier hoefden de bewoners hiervoor volgens De Key niet (tijdelijk) te verhuizen en er was dus geen sprake van een verhuiskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat een corporatie zich aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding van 6.334 euro moet houden?2
Ja, voor huurders van zelfstandige woningen, woonwagens of standplaatsen, indien renovatiewerkzaamheden of sloop een (tijdelijke) verhuizing noodzakelijk maken. In sommige gevallen kan die minimumbijdrage in de verhuis- en herinrichtingskosten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn; dat oordeel is aan de rechter.
Bent u bereid om met Woonstichting De Key in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de corporatie aan de betreffende studenten wel de wettelijke verhuisvergoeding gaat geven en zich in de toekomst aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding gaat houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hier de Kamer over te informeren?
Ik heb contact gehad met Woonstichting De Key en bij dezen informeer ik ook uw Kamer hierover. Zie ook de beantwoording van de vragen 2 en 3. Het is echter niet aan mij maar aan de rechter om te beoordelen of er in individuele gevallen sprake is van voldoende verhuiskostenvergoeding.
Heeft u signalen gekregen dat andere corporaties zich ook niet aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding houden? Zo ja, wilt u hiervan een overzicht geven?
Ik heb op dit moment geen signalen gekregen over andere corporaties dat zij zich niet aan de wettelijke minimumverhuiskostenvergoeding houden.
Bent u bereid om met Aedes in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat andere corporaties zich in de toekomst ook aan de wettelijke verhuiskostenvergoeding gaan houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hier de Kamer over te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
De enorme woningnood van internationale studenten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute woningnood onder (internationale) studenten in verschillende studentensteden?1
Ja, met het huidige woningtekort is het vaak lastig om een passende woning te vinden. Vooral kwetsbare groepen en starters op de woningmarkt hebben het moeilijk.
Bent u bekend met de verhalen dat studenten in bushokjes moeten slapen bij gebrek aan studentenkamers en noodopvang?2
Ja. Aan het begin van het studiejaar is jaarlijks sprake van een piekvraag naar huisvesting. Dit jaar is er een grotere piekvraag: ook doordat veel tweedejaars voor het eerst op kamers gaan door Covid-19, en doordat internationale studenten die hun eerste jaar aan een Nederlandse opleiding vanuit het buitenland deden.
Erkent u dat er een enorm kamertekort is voor studenten?
Ja. Zoals aangegeven in mijn brief aan Uw Kamer worden er binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er bijvoorbeeld in 2019 8.000 studentenwoningen bijgebouwd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost.
Erkent u dat er te weinig noodopvang is gebouwd om de toestroom aan (internationale) studenten op te vangen?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden, zoals afgesproken in het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021. Nagenoeg alle studiesteden houden rekening met een piekvraag in september en nemen maatregelen om dit op te vangen. Zo wordt in Groningen tijdelijke opvang voor 150 bedden gerealiseerd, worden in Maastricht hotels en hostels benaderd voor extra plekken en plaatst Tilburg aankomende periode 150 tijdelijke woningen. Ook bieden enkele universiteiten ondersteuning aan internationale studenten om huisvesting te vinden. Sommige instellingen geven aan dat zij internationale studenten waarschuwen om pas af te reizen zodra hun huisvesting geregeld is. Voorkomen moet worden dat er studenten hierheen gehaald worden, waar geen plaats voor is.
Bent u bereid om op korte termijn meer noodopvanglocaties in te richten zodat studenten niet meer op straat hoeven te slapen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen te voorkomen dat nog meer studenten in de toekomst op straat terecht komen?
Het is belangrijk dat in de studiesteden beter rekening wordt gehouden met de piekvraag in september, dat we geen studenten hierheen halen waar geen plaats voor is en dat we de ambitie voor het realiseren van huisvesting voor studenten vergroten. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven ga ik met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting spreken over een actualisatie van het Actieplan.
Bent u bereid internationale studenten beter en tijdiger voor te lichten over mogelijke kamertekorten zodat zij hun aanmeldingen kunnen heroverwegen?
Voorlichting van internationale studenten, o.a. over huisvesting, wordt door de instellingen zelf gedaan, zoals afgesproken met het Actieplan studentenhuisvesting 2018–2021. De Minister van OCW en ik overleggen zeer geregeld met de verenigingen van universiteiten en hogescholen (VSNU en VH) over de verwachte instroom aan internationale studenten.
Ook is met universiteiten gesproken over de voorlichtingsactiviteiten voor internationale studenten: in de meeste gevallen is die voorlichting er juist op gericht om te waarschuwen voor grenzen aan de capaciteit, zowel bij de studie als voor wat betreft huisvesting. De Minister van OCW en ik zullen nogmaals in gesprek te gaan met de VSNU en de VH over de voorlichting aan internationale studenten voor wat betreft huisvesting om te kijken in hoeverre hierin verbetering mogelijk is.
Het oplopende tekort aan studentenwoningen |
|
Laura Bromet (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u van het feit dat er actueel 22.000 studentenwoningen tekort zijn en dat de komende jaren dat tekort niet zal worden opgelost?
Zoals ik in mijn brief aan Uw Kamer heb aangegeven, is de afgelopen jaren stevig ingezet op meer woonruimte voor studenten om de tekorten terug te dringen. De verwachting is dat er in de periode tot en met 2025 ongeveer 21.500 extra wooneenheden bij komen in de grootste studiesteden. Vorig jaar heb ik aangegeven dat we het tekort aan woonruimte voor studenten iets aan het inlopen waren. Dit jaar zien we dat de instroom van studenten naar alle waarschijnlijkheid de komende jaren hoger uitkomt dan eerder is ingeschat. De eerste ramingen laten een forse toename zien in het aantal inschrijvingen, zowel van Nederlandse als van internationale studenten. Dit betekent dat we meer moeten doen om het tekort in te lopen. Zoals ik in het Commissiedebat van 16 september jl. heb aangegeven ga ik met de partijen in gesprek om het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting te actualiseren en de ambitie te vergroten. Het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is een gezamenlijk actieplan van het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW, studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studenten.
Deelt u de mening dat de 50 miljoen euro die beschikbaar is voor alle aandachtsgroepen veel te weinig is om het grote tekort aan studentenhuisvesting op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar en dit jaar is er 50 miljoen beschikbaar gesteld voor extra huisvesting voor aandachtsgroepen. De beschikbare middelen in de regeling die binnenkort opengaat1 zijn beperkt en worden ingezet voor verschillende doelgroepen die ieder te maken hebben met vaak nijpende huisvestingsproblematiek. We lossen het woningtekort voor deze groepen hiermee niet op, maar kunnen met deze regeling naar verwachting toch 10.000 betaalbare woonruimtes helpen realiseren.
Vindt u het acceptabel dat onder meer door het enorme tekort aan studentenwoningen veel studenten meer dan de helft van hun inkomen besteden aan huur? Zo nee, waarom bent u niet bereid om meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen?
De betaalbaarheid van wonen staat voor verschillende groepen onder druk, waaronder studenten. Ik deel de mening dat het niet goed is als studenten teveel betalen voor een woning. Daarom is er de afgelopen jaren ook een campagne geweest in zowel het Nederlands als Engels om studenten te wijzen op hun rechten en de weg naar de Huurcommissie. Daarnaast heb ik me de afgelopen jaren sterk ingezet om de bouw van woningen te vergroten en woningen meer betaalbaar te maken door onder andere diverse maatregelen om de stijging van huurprijzen te beperken. Dit jaar zijn de huren van studentenkamers bevroren naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 488, nr. 13).2
Kunt u aangeven waarom u in uw brief over studentenhuisvesting van 7 september jl.1 aangeeft dat het aan een nieuw kabinet is om de inzet te versterken in plaats van nu al meer actie te ondernemen om het tekort op te lossen? Vindt u dit uit te leggen aan al die studenten die nu noodgedwongen flinke afstanden moeten reizen of op een luchtbed moeten slapen? Zo nee, waarom neemt u dan niet meer initiatief om extra studentenwoningen te bouwen?
De afgelopen jaren hebben we stappen gezet met het actieplan en met de regeling voor aandachtsgroepen. Zoals ik in de brief aan uw Kamer aangeef leken we vorig jaar het tekort voorzichtig in te lopen. Het beeld van dit jaar met de nieuwe ramingen is echter anders. Het is duidelijk dat er meer nodig is. Zoals ik ook bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik in het Commissiedebat van 16 september jl. aangegeven dat ik niet stil blijf zitten in afwachting van een nieuw kabinet maar met alle stakeholders op dit terrein in het Landelijk Platform Studentenhuisvesting ga spreken over een actualisatie van het Actieplan. Tegelijkertijd heb ik bij het antwoord op vraag 2 ook aangegeven dat de huidige middelen vanuit het Rijk niet voldoende zullen zijn, voor meer structurele oplossingen is dan ook een nieuw kabinet aan zet.
Waarom vindt u het acceptabel dat het tot tenminste 2028 duurt voordat een oplossing überhaupt in zicht komt? Studenten moeten toch ook op een fatsoenlijk dak boven het hoofd kunnen rekenen?
Binnen het kader van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting worden er afspraken gemaakt op lokaal niveau om studentenwoningen te bouwen. Doel van het actieplan is te zorgen dat vraag en aanbod beter met elkaar in evenwicht komen. Zo zijn er in 2019 bijna 8.000 nieuwe woningen gerealiseerd. Het kabinet roept lokale partijen op om afspraken te maken over het bijbouwen van extra studentenwoningen en daarmee niet te wachten. Bouwen kost tijd, waardoor het inlopen van het tekort ook tijd kost. Ik deel dat het tempo omhoog moet zodat we stap voor stap het tekort inlopen. Tegelijkertijd is er ook meer aandacht nodig voor het opvangen van de piekvraag in september en communicatie richting studenten om toestanden zoals we dat dit jaar bij aanvang van het studiejaar weer zien in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen.
Deelt u de mening dat er een aparte regeling moet komen voor studentenhuisvesters, vergelijkbaar met het volkshuisvestingsfonds, zodat zij op korte termijn meer studentenwoningen kunnen bouwen? Staat u open voor een dergelijke regeling? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de huidige middelen voor meer huisvesting van aandachtsgroepen niet voldoende zijn. Ik vind het echter niet wenselijk om voor verschillende aandachtsgroepen aparte regelingen in te richten. Afgelopen juli heeft commissie Ter Haar een advies uitgebracht over de huisvesting van kwetsbare groepen. Dit rapport geeft aan dat een integrale benadering van het vraagstuk noodzakelijk is om verdringing en onderlinge concurrentie te voorkomen. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben de partijen en ik gezamenlijk ingezet op het versterken van het lokale overleg tussen gemeenten, studentenhuisvesters, studenten en onderwijsinstellingen. Mijn conclusie is dat er hierdoor meer werk is gemaakt van studentenhuisvesting doordat lokale partners elkaar beter hebben kunnen vinden.
De opmars van ondergronds bankieren. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de extra aandacht van banken voor witwassen leidt tot een opmars van ondergronds bankieren?1
Ja
Herkent u het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt? Ziet u hierin ook een directe link met de toegenomen controles bij banken?
Het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt, wordt herkend. De politie ziet een toename van de behoefte om crimineel geld via ondergronds bankieren te verplaatsen. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de toename onder meer te maken met strengere controles door de vergunning houdende banken en strenger toezicht op deze banken en andere financiële instellingen door DNB; DNB heeft het afgelopen jaar meer meldingen gekregen over ondergronds bankieren.
Hoeveel geld gaat volgens u in Nederland om in ondergronds, zogenoemd; «hawala»-bankieren?
Er zijn geen exacte cijfers over de omvang van ondergronds bankieren in Nederland. Doordat het ondergronds plaatsvindt, is de kennis van bedragen die omgaan in het ondergronds bankieren gebaseerd op individuele opsporingsonderzoeken. Er is geen totaaloverzicht of totaalbedrag hoeveel er in Nederland om zou gaan.
Hoeveel geld weet de politie per jaar op te sporen en af te pakken in het ondergronds bankwezen?
Het opsporen en het onderscheppen van contante geldoverdrachten vindt regelmatig plaats. Op het moment van interveniëren is veelal nog onbekend in welke stadium van het criminele proces de interventie plaatsvindt. Vanuit de beslagcijfers kan geen sluitende koppeling gemaakt worden met ondergronds bankieren.
Heeft de politie voldoende capaciteit en middelen om ondergrondse geldstromen goed te volgen en ook handhavend op te treden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn dan de knelpunten bij de aanpak?
Bij de politie werken hooggekwalificeerde financieel rechercheurs met uitgebreide kennis van complexe financiële constructies en criminele verdienmodellen. Formatie en bezetting van financieel rechercheurs zijn in balans.2 Bij met name de aanpak van drugscriminaliteit is in de afgelopen jaren een omslag ingezet, waarbij steeds meer nadruk komt te liggen op het volgen van criminele geldstromen, waaronder de stromen die lopen via ondergronds bankieren. Recente interventies (12,5 miljoen euro in één zaak in 2020 en 11,5 miljoen euro in een andere zaak dit jaar) laten zien dat deze benadering effectief is. Daarnaast participeert de politie in het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) dat tot doel heeft criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen bloot te leggen.
Internationale verschillen in wetgeving vormen een knelpunt bij de aanpak van ondergronds bankieren, bijvoorbeeld wanneer de wetgeving in een derde land vereist dat een gronddelict noodzakelijk is alvorens witwassen strafbaar is gesteld. Dat maakt dan nader onderzoek naar onderliggende strafbare feiten en complexe rechtshulp nodig. Ook kan het uitmaken dat een land waarmee de samenwerking wordt gezocht, het rechercheren op criminele geldstromen minder hoog op de agenda heeft staan.
Wat wordt in internationaal verband gedaan tegen hawala-bankieren? Bent u bereid in internationaal verband aandacht te vragen voor dit probleem, zodat geldstromen niet alleen in beeld zijn, maar ze ook echt kunnen worden aangepakt?
Nederland vraagt aandacht voor en is betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben het vergroten van kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren. Dat zal Nederland ook in de toekomst blijven doen. Hierbij merk ik op dat op internationaal en Europees niveau reeds geruime tijd aandacht is voor (het onderkennen van) risico’s die gepaard gaan met ondergronds bankieren en daartegen wordt opgetreden. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) bijvoorbeeld in 2013 een studie verricht naar de rol van hawala in het kader van witwassen en terrorismefinanciering. De standaarden van de FATF worden erkend als internationale norm voor het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme. De landen die lid zijn van de FATF, waaronder Nederland, worden op basis van deze standaarden geëvalueerd. In 2021/2022 wordt Nederland door de FATF geëvalueerd.
In de Supranational Risk Assessment (SNRA) van 2017 en 2019 van de Europese Commissie over witwassen en terrorismefinanciering wordt hawala-bankieren eveneens genoemd. Overigens is ook op nationaal niveau, in de National Risk Assessments (NRA), ondergronds bankieren onderkend als een van de grotere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het is ook mede daarom dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) aandacht besteed aan het tegengaan van illegale financiële dienstverleners, dienstverleners die zonder vergunning actief zijn.
Daarnaast is de aanpak van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen, mede door Nederlandse inzet, opnieuw geprioriteerd in de nieuwe vierjarige cyclus van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT). Binnen EMPACT, een Europese samenwerkingsstructuur voor opsporing- en handhavingsautoriteiten voor de aanpak van door de EU geprioriteerde criminaliteitsfenomenen, wordt onder meer gefocust op ondergronds bankieren. Dit EMPACT draagt bij aan grootschalige Europese opsporingsonderzoeken en het vergroten van expertise bij en tussen instanties.
Op internationaal niveau vindt samenwerking plaats in opsporingsonderzoeken. Daarnaast participeert Nederland in samenwerkingsverbanden via internationale organisaties zoals Europol. Zoals uw Kamer bekend is, zijn bovendien recent met de VAE twee bilaterale verdragen ondertekend over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. De opsporingsdiensten van beide landen kunnen door de afspraken nog sneller reageren op elkaars verzoeken en informatie uitwisselen om criminele praktijken op te rollen en ook kan hierdoor de aanpak van criminele geldstromen gezamenlijk opgepakt worden.
Schatkistbankieren door zorginstellingen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief heeft verzonden aan Jeugdzorg Nederland over het niet toelaten van zorginstellingen tot schatkistbankieren? Zo ja, bent u bereid deze, na toestemming van Jeugdzorg Nederland, te delen met de Kamer?
Ja, bijgevoegde briefwisseling1 heeft tussen de directeur van Jeugdzorg Nederland en de directeur Jeugd van het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Jeugdzorg Nederland stemt ermee in dat ik deze brieven deel met de Kamer.
Waarom worden zorginstellingen, zoals jeugdzorgorganisaties, niet toegelaten tot het vrijwillig schatkistbankieren, terwijl onderwijsinstellingen wel toegelaten worden?
De beleidsdoelstelling van het schatkistbankieren is verwoord in artikel 12 van de begroting van Financiën en Nationale Schuld en luidt «Optimaal kasbeheer van het Rijk en van de instellingen die aan de schatkist zijn gelieerd». Hieruit volgt dat rechtspersonen die publieke (liquide) middelen beheren in aanmerking kunnen komen voor vrijwillig schatkistbankieren indien risicoarm beheer van deze middelen wenselijk is.2 Rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) zijn in de basis verplicht om deel te nemen aan schatkistbankieren zoals vermeld in artikel 5.2 van de Comptabiliteitswet 2016. Hoewel onderwijsinstellingen over het algemeen RWT’s zijn en daarmee in de basis verplicht zouden moeten schatkistbankieren, zijn onderwijsinstellingen in het verleden op basis van artikel 5.2, tweede lid, onderdeel e, van de Comptabiliteitswet 2016 uitgezonderd van deze verplichting. Bekostigde onderwijsinstellingen hebben sinds de invoering van het schatkistbankieren voor RWT’s in 2004 op vrijwillige basis kunnen schatkistbankieren. We zien dat steeds meer onderwijsinstellingen van die mogelijkheid gebruikmaken.
Zorginstellingen zijn – over het algemeen – geen RWT en kunnen om die reden niet verplicht aangewezen worden om te schatkistbankieren. In het geval van zorginstellingen zijn zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg. Het onderbrengen van dit type instellingen in het schatkistbankieren is, uitgaande van de gemiddelde zorginstelling, tegenstrijdig met de criteria en wetsbepalingen zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet 2016.
Om in aanmerking te komen voor schatkistbankieren op vrijwillige basis spreekt de Comptabiliteitswet 2016 namelijk nadrukkelijk over rechtspersonen die (liquide) publieke middelen in beheer hebben, waarvan het wenselijk is dat deze middelen risico-arm worden beheerd. De rechtsvorm, de zorgtaakstelling (die in geval van Jeugdzorg vaak bij gemeenten ligt en niet bij de instelling zelf), maar ook Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging voorkomen deelname aan het schatkistbankieren voor dit soort instellingen.
Deelt u de mening dat zorginstellingen met schatkistbankieren minder geld kwijt zijn aan banken en meer overhouden voor het verlenen van zorg? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat zorginstellingen worden geconfronteerd met financiële risico’s zoals negatieve rente, zeker nu die met toegang tot schatkistbankieren weggenomen zouden kunnen worden?
Het is in de regelgeving vastgelegd dat de bodemrente die de staat rekent voor het schatkistbankieren niet lager mag zijn dan 0%. In de huidige lage renteomgeving heeft schatkistbankieren financiële voordelen voor deelnemers omdat banken veelal vanaf een bepaalde grenswaarde een negatieve rente rekenen over deposito’s. Ik realiseer me dat dit als een vervelende ontwikkeling kan worden ervaren, tegelijkertijd bevinden we ons in een klimaat van historisch lage rentes. Zoals ook genoemd in de eerdere beantwoording op de vragen van de heer Nijboer3 over de invloed van negatieve rente op zorg- en onderwijsinstellingen (ingezonden op 2 februari 2021), hebben zorginstellingen net als bedrijven en vermogende consumenten te maken met negatieve effecten van het lagerenteklimaat, maar ervaren zij tegelijkertijd ook positieve effecten. Zo hoeft er bijvoorbeeld minder rente over nieuwe leningen betaald te worden.
Het is niet vast te stellen hoe de lage rente netto gezien doorwerkt in de financiële positie van specifieke zorginstellingen. Verder bestaat er voor zorginstellingen de mogelijkheid om hun leningenportefeuille verder te optimaliseren bij hun reguliere financiers in de markt. Bijvoorbeeld voor grote zorginstellingen is dat ook mogelijk bij de Europese Investeringsbank (EIB). De EIB verstrekt langlopende leningen tegen relatief lage rentes, omdat ze dat geld zelf tegen lage rentetarieven kan lenen op de kapitaalmarkt.
Onder welke voorwaarden zouden zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren? Hoe kunnen de risico’s hierbij beperkt worden? Kunnen vergelijkbare voorwaarden als voor onderwijsinstellingen worden gehanteerd?
In het beleid voor het (vrijwillig) schatkistbankieren zijn de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 leidend. Deze wetgeving wordt gebruikt om individuele aanvragen te beoordelen voor vrijwillige of verplichte deelname aan het schatkistbankieren.
Er wordt niet gestuurd op deelname van bepaalde sectoren en ook niet op het aantal organisaties dat deelneemt aan schatkistbankieren. Sinds begin 2020 zien we een toestroom aan aanmeldingen en toelatingen tot het schatkistbankieren. Elke aanvraag wordt nauwkeurig afgewogen en op individuele basis beoordeeld binnen het bestaande juridische kader. Gegeven de huidige inrichting van het zorgstelsel, de criteria in de Comptabiliteitswet 2016 en Europese regelgeving rondom staatssteun en mededinging is deelname voor instellingen in het zorgstelsel, zoals ook is aangegeven in de brief naar Jeugdzorg Nederland, niet mogelijk. Gegeven deze criteria en nationale en Europese regelgeving zien wij ook geen mogelijkheden om de voorwaarden voor het schatkistbankieren verder te verruimen.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe zorginstellingen toegelaten kunnen worden tot schatkistbankieren, zodat zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg en niet worden gestraft voor het aanhouden van veilige buffers?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u dit ook doen voor andere (semi-)publieke instellingen? En voor goede doelenorgansaties? Waarom niet?
Er zijn diverse (semi-)publieke instellingen die deelnemen aan het schatkistbankieren, op zowel verplichte als vrijwillige basis, afhankelijk van hun rechtsvorm en of ze publieke middelen beheren. De instellingen die aan deze criteria, zoals uitgezet in de Comptabiliteitswet, voldoen moeten in sommige gevallen verplicht, en kunnen in sommige gevallen vrijwillig deelnemen aan schatkistbankieren. Goededoelenorganisaties beheren overwegend geen publieke liquide middelen en zijn om die reden uitgesloten van deelname.