Het vasthouden van water in natuurgebieden om overstromingen te helpen voorkomen |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe Limburgse natuur het water kan vasthouden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat natuurlandschappen water beter kunnen vertragen en vasthouden dan intensief bewerkte weilanden of akkers?
Het hangt af van de mate waarin de natuur-, bos- en landbouwgronden de neerslag kunnen opnemen (sponswerking), hun ligging (laag of hoog/hellend Nederland, en/of zij de neerslag op het maaiveld kunnen bergen (onder andere afhankelijk van het gewas en de inrichting van het perceel).
Deelt u het inzicht dat de intensivering van de landbouw heeft bijgedragen aan het versneld afvoeren van water, waardoor bij piekbuien overstromingen kunnen optreden?
Een ontwatering van landbouwgronden om zo het land eerder te kunnen bewerken kan leiden tot versnelde afvoer van neerslagwater naar de grotere waterlopen en uiteindelijk via de grote rivieren naar de zee. Afhankelijk van de locatie en andere versnelde waterafvoeren (bijvoorbeeld stedelijk gebied) kan dat leiden tot overstromingen bij piekbuien.
Deelt u het inzicht dat natuur ingezet moet worden om de gevolgen van klimaatverandering, zoals piekbuien en droogte, op te vangen?
Daar ben ik het mee eens. Overigens geldt dat niet alleen voor de natuur. Alle sectoren die samen het landschap vormen, waaronder de landbouw, de industrie en het stedelijk gebied, moeten bijdragen aan het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering. De vraag of de natuur ingezet kan worden en in hoeverre die inzet toereikend kan zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen is sterk locatie-afhankelijk, en dient steeds opnieuw te worden afgewogen. Dat gebeurt onder meer in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Bent u bereid om in het (natuur)landschap meer ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen, zoals begroeiing en buffers, voor het bergen, vertragen en opslaan van water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u hier invulling aan geeft?
We geven hier op verschillende manieren invulling aan, samen met andere overheden. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied in goed evenwicht met natuur en landschap als prioriteit benoemd is. Afwentelen moet volgens de NOVI worden voorkomen door bijvoorbeeld het combineren van natuur en waterberging (beleidskeuze 4.4). In de NOVI en in het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 is een voorkeursvolgorde opgenomen voor waterbeheer. Het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan waterbeschikbaarheid en wateroverlast is daarbij het uitgangspunt. Deze voorkeursvolgorde is leidend geweest bij de uitwerking van het maatregelenpakket voor de 2e fase van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027. In de NOVI-gebieden Zuid-Limburg en Zwolle werken rijk en regio samen aan robuuste oplossingen voor het watervraagstuk dat de ligging aan beken en grote rivieren met zich meebrengt.
In het Programma Natuur (Kamerstuk 35 334, nr. 131) werk ik samen met de provincies aan een structurele aanpak om met name de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding te brengen en daarbij samenhang te brengen met andere maatschappelijke opgaven, zoals de klimaatopgave. Verder verwijs ik naar het Actieprogramma klimaatadaptie landbouw2 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur u later dit najaar wordt geïnformeerd.
Voor de Rijkswateren voer ik met de Minister van IenW de regie om in samenspraak met regionale overheden en andere stakeholders ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen. Binnen het rivierbed geldt dat de ontwikkeling van natuur alleen mogelijk is in goede balans met waterveiligheid. Daar is bergen en vasthouden, afhankelijk van het type gebied, niet altijd het uitgangspunt. Op sommige locaties is juist snel afvoeren belangrijk.
Niet alleen het Rijk, maar ook waterschappen, provincies en gemeenten hebben een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting en het beheer van het landelijk en stedelijk gebied.
Welke maatregelen zijn of worden er getroffen om in natuurgebieden, landbouwgebieden en het stedelijk gebied rekening te houden met hoogwatersituaties, graag uitgesplitst per gebied? Zijn er schuilplekken, vluchtroutes en -eilandjes in evacuatieplannen meegenomen voor wilde dieren?
Hoogwater op de rivieren is al eeuwen onderdeel van het riviersysteem. Gebruikers en eigenaren houden in het algemeen goed rekening met het feit dat het hoogwater kan worden, en de uiterwaarden kunnen onderlopen. Nieuwe natuurgebieden van Rijkswaterstaat in het rivierengebied worden sinds begin jaren negentig zodanig aangelegd dat er rekening wordt gehouden met vluchtmogelijkheden bij begrazing, in geval van hoogwater. Dit is maatwerk per gebied. Het kan betekenen dat dieren bij hoogwater terecht kunnen op zogenoemde hoogwatervluchtplaatsen, op hogere delen in de uiterwaard of op een speciaal stuk dijk dat hiervoor is ingericht. Maar het kan ook in de vorm van evacuatieplannen of seizoenbegrazing.
In landbouw- en natuurgebieden is het de eigenaar/pachter die rekening dient te houden met hoogwater. Hier zijn over het algemeen geen specifieke maatregelen getroffen bij hoogwater voor dieren. Eigenaren/pachters halen hun dieren tijdig uit de uiterwaarden als er een kans is dat deze onderlopen. Via de media waarschuwen Rijkswaterstaat en de waterschappen voor aankomend hoogwater. In stedelijke gebieden zijn waar nodig waterkeringen gebouwd. Wegen in de uiterwaarden worden meestal door gemeenten en waterschappen afgezet tijdens hoogwater. Hoger gelegen wegen vormen hiermee ook een plek waar wilde dieren naartoe kunnen bij hoogwater. In evacuatieplannen van gemeenten en waterschappen wordt veelal rekening gehouden met evacuatie van vee uit de uiterwaarden. Wilde dieren worden niet geëvacueerd.
Op welke plekken langs de Maas en de Roer hebben de rivieren in de afgelopen jaren meer ruimte gekregen voor hoogwaterstanden en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?
Er zijn langs de Maas diverse maatregelen getroffen om meer ruimte te geven aan de rivier bij hoge waterstanden. Hieronder een kort overzicht met de Maaswerken, het programma Nadere uitwerking rivierengebied (NURG) en systeemwerkmaatregelen. Dit zijn de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn, dan wel getroffen worden.
Langs de Maas3 is de afgelopen jaren het Programma Maaswerken uitgevoerd; het gaat om 52 projecten over een lengte van 222 km langs de Maas. Een flink aantal projecten is inmiddels afgerond, een deel is nog in uitvoering. Dit gaat om het verbreden en verdiepen van de rivier, het verlagen van uiterwaarden, het aanleggen van hoogwatergeulen en retentiegebieden, het versterken van kades en dijken en het verhogen van bruggen en verbreden van het Julianakanaal.4
Ook in het kader van het NURG-programma, in 1993 gestart om het areaal natuur in de uiterwaarden te vergroten, zijn langs de Bedijkte Maas in de afgelopen 25 jaar ook verschillende rivierverruimende maatregelen getroffen. Ik verwijs u voor een overzicht van de uitgevoerde NURG-maatregelen naar mijn brief over de oplevering van het NURG-programma (Kamerstukken 35 570 J, nr. 7).
Op 12 locaties langs de Limburgse Maas wordt de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) momenteel verkend5. Deze zogenoemde systeemmaatregelen dienen om (deels) te compenseren voor de ruimte die de rivier heeft verloren als gevolg van het laten vervallen van de overstroombaarheidseis van dijken en kades langs de Maas. Locaties waar dit speelt zijn onder andere: Well, Arcen Baarle – Houten – Blerick en Venlo.Andere voorbeelden zijn het gebiedsproject Ooijen-Wansum, waar nieuwe natuur is gerealiseerd in samenhang met waterstandsdaling, en het project Meanderende Maas waar samen met een dijkversterking gezorgd wordt voor meer natuur en ruimte voor de Maas.
De rivier de Roer is in beheer bij het waterschap Limburg. Navraag bij het waterschap leert dat er de afgelopen jaren langs de Roer geen grote fysieke werken zijn uitgevoerd om meer ruimte aan de rivier te bieden bij hoogwaterstanden. Het waterschap is bezig om de informatie van de recente wateroverlast te bestuderen en evalueren. De overbelasting van de beken en rivieren binnen het regionale watersysteem is één van de uitzonderlijke situaties die daarin meegenomen wordt.
Op welke plekken is ruimte voor hoogwaterstanden weer teruggegeven aan menselijke activiteiten, zoals woningbouw of landbouw?
In het rivierbed van de grote rivieren in beheer bij Rijkswaterstaat gelden strenge regels over welke activiteiten wel en niet worden toegestaan. Dit zijn de zogenaamde Beleidsregels Grote Rivieren (BGR). Activiteiten die zorgen voor waterstandstoename, indien al toegestaan, moeten duurzaam gecompenseerd worden6.
De Minister van IenW heeft in 2020 besloten om van een groot deel van het gebied langs de Maas de status van rivierbed te laten vervallen. De Kamer is van dit voornemen en de voorwaarden op de hoogte gesteld per Kamerbrief op 18 juni 2020 (Kamerstuk 27 625, nr. 504). Dit kan op termijn zorgen voor een toename van ruimte voor niet-riviergebonden activiteiten. Door dit besluit om de overstroombaarheidsbenadering van de bedijkte gebieden langs de Limburgse Maas los te laten kan in beginsel circa 31% van het totale oppervlak aan het rivierbed worden onttrokken en beschikbaar komen voor andere functies. Een van de voorwaarden is dat het verlies aan ruimte voor de afvoer van de Maas voldoende wordt beperkt. Hiertoe wordt op 12 locaties langs de Limburgse Maas de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) verkend; dit zijn de zogenoemde systeemwerkingmaatregelen.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen vaak grondbezitter zijn en hierdoor regie hebben over onder andere de waterhuishouding?
De verantwoordelijkheid van de overheid voor de waterhuishouding en het waterbeheer staat los van het wel of niet in eigendom hebben van grond.
Deelt u het inzicht dat de verantwoordelijkheid voor wateroverlast, respectievelijk droogte berust bij verschillende bestuurslagen met een onduidelijke taakverdeling? Zo nee, waarom niet en kunt u de taakverdeling per bestuurslaag en Minister weergeven?
Ik ben niet van mening dat de taakverdeling onduidelijk is. De verantwoordelijkheden voor wateroverlast, watertekort en droogte zijn belegd bij verschillende overheden met een duidelijke bevoegdheden- en verantwoordelijkheidsverdeling in de Waterwet7. Dit is weergegeven in het Ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–20278.
Bent u bereid om minimale kaders op te stellen voor het gebruik en de onttrekking van grondwater, zodat decentrale overheden over uniforme richtlijnen beschikken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al kaders voor onttrekking van grondwater op nationaal niveau. Deze zijn vastgelegd in de Waterwet en onderliggende regelgeving. Voor onttrekking van grondwater geldt op grond van de Waterwet in beginsel een vergunning- of meldingsplicht. Provincies zijn verantwoordelijk voor het strategisch grondwaterbeleid en ontwikkelen van het beleid en stellen van nadere kaders voor zorgvuldig gebruik van het grondwater. Voor grote industriële onttrekkingen, onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor bodemenergiesystemen zijn de provincies bevoegd gezag. Voor andere grondwateronttrekkingen zijn dat de waterschappen.
Op 29 maart 2021 is een rapportage aan de Kamer aangeboden met een beschrijving van regels en beleidskaders voor grondwateronttrekkingen, de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en een inventarisatie van het aantal onttrekkingen en onttrokken hoeveelheden (Kamerstuk 27 625, nr. 527. Daarbij is aangegeven dat de provincies en waterschappen hun grondwater- en beregeningsbeleid waar nodig herijken. De inzet daarbij is om de registratie en metingen van grondwateronttrekkingen te verbeteren, beter inzicht te krijgen in de cumulatieve effecten van de onttrekkingen en te zorgen dat de onttrekkingen en aanvullingen duurzaam in balans blijven.
De provincies en waterschappen zijn hiermee aan de slag. Dit vindt grotendeels plaats via de reguliere sporen van Deltaprogramma en de uitvoering van de droogteaanpak, waaronder verdrogingsbestrijding grondwaterafhankelijke natuur/N2000 (mede i.c.m. stikstofaanpak/programma natuur). Ook in de Studiegroep Grondwater (Ministeries van IenW, LNV, de Unie van Waterschappen, VEWIN, IPO, VNG en staf Deltacommissaris) is aandacht voor grondwaterkwantiteit, waarbij de nadruk ligt op het in balans brengen van het gebruik en de beschikbaarheid van grondwater. Het is niet wenselijk vooruit te lopen op de resultaten van de herijking en de Studiegroep Grondwater.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
De drukte bij de Formule 1 in Zandvoort. |
|
Eva van Esch (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de beelden van de drukte bij de Formule 1 in Zandvoort?1
Ja.
Erkent u dat op meerdere momenten buiten het circuit grote mensenmassa’s ontstonden waarbij anderhalve meter afstand houden onmogelijk was?
Ik heb vernomen dat op bepaalde momenten inderdaad veel mensen op minder dan anderhalve meter afstand van elkaar stonden.
Erkent u dat binnen het circuit mensen zich niet aan hun vaste zitplaatsen hielden?
De gemeente Zandvoort alsook de organisatie van het evenement hebben het evenement georganiseerd conform de op dat moment geldende coronaregels. Daarbij hebben ze de regels omtrent placering in acht genomen en zich ingespannen bezoekers zoveel als mogelijk op hun zitplaats te houden. Het is gebleken dat dat niet op alle momenten mogelijk was. Bezoekers hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid in.
Begrijpt u dat dit leidt tot onbegrip bij de cultuursector, die hun evenementen in het water zagen vallen onder andere door de coronaregels voor geplaceerde en ongeplaceerde evenementen?
Binnen de coronaregels, zoals die op het moment van de Dutch Grand Prix golden, konden evenementen, waaronder óók culturele evenementen, plaatsvinden als zij voldeden aan een aantal voorwaarden. Voor geplaceerde evenementen in de buitenlucht, en waar gebruik gemaakt werd van een coronatoegangsbewijs, gold een bezoekersnorm van tweederde van de reguliere capaciteit. Bezoekers waren daarbij niet verplicht 1,5 meter afstand te houden. Voor ongeplaceerde evenementen in de buitenlucht gold met gebruik van coronatoegangsbewijzen een maximum aantal van 750 bezoekers. Binnen deze voorwaarden is ook de vergunning voor de Dutch Grand Prix afgegeven.
Deelt u de mening van Lowlands-directeur Van Eerdenburg dat «het oneerlijk is dat bij sportevenementen tienduizenden mensen welkom zijn alleen maar omdat ze op een bepaald moment op een stoeltje zitten»? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de term «geplaceerd evenement» naar niets anders verwijst dan naar een papieren werkelijkheid?
Uit diverse onderzoeken, waaronder die van Fieldlab Evenementen, blijkt dat er wel degelijk een verschil zit in de risico’s die samenhangen met geplaceerde en ongeplaceerde evenementen. Dat hangt samen met de dynamiek van groepen mensen die vrij bewegen of zoveel mogelijk op een plek blijven zitten. In het geval van geplaceerde evenementen is het beter mogelijk groepen bezoekers van elkaar te scheiden en is het aantal contactmomenten kleiner dan bij ongeplaceerde evenementen, waarbij mensen door elkaar heen lopen. Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen maakte deel uit van het praktijkonderzoek, zoals dat verricht is tijdens de Fieldlab evenementen.
Kunt u uw opmerking toelichten dat «De praktijk schuurt met wat de regels zijn, maar nee, er wordt niet met twee maten gemeten. De regels zijn voor alle sectoren gelijk»?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de regels voor sommige sectoren voordeliger uitpakken dan voor andere sectoren? Zeker wanneer er kennelijk ruimte bestaat om «de regels» te laten «schuren met de praktijk»?
De redenatie achter de maatregelen is dat het risico op besmetting gereduceerd wordt om zo, gegeven de epidemiologische situatie op dat moment, veilig en verantwoord evenementen te kunnen organiseren. Ik erken dat sommige sectoren hard getroffen worden door bepaalde maatregelen als gevolg van het verschil in risico op besmettingen, wat in sommigen sectoren nu eenmaal hoger is dan in andere sectoren. Echter, gelijke soorten settings en evenementen in sectoren kennen dezelfde regels.
Aangezien van tevoren 70.000 mensen per dag werden verwacht bij de Formule 1 en gezien de eerdere ervaringen met «vaste zitplekken» in voetbalstadions, was overtreding van de coronaregels door u en het lokale bestuur voorzien? Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, waarom vormde een dergelijk risico op overtreding van de coronaregels kennelijk geen probleem?
In voorbereiding op dit evenement is nadrukkelijk aandacht uitgegaan naar de uitvoering en handhaving van de geldende regels. De organisatie heeft op het evenement maatregelen genomen om mensen op hun plek te houden en de gemeente heeft zich ingespannen om de regels te handhaven. Tijdens het evenement is er – zoals gebruikelijk bij grote bijeenkomsten en evenementen- elke dag contact geweest tussen het Ministerie van J&V en de gemeente Zandvoort over het verloop van het evenement. De gemeente heeft vrijdag direct contact opgenomen met de organisatie van het evenement toen bleek dat op sommige plekken en tijdstippen het te druk werd. De organisatie heeft daarop onder andere het crowd management aangescherpt om dit gedurende de rest van het evenement te voorkomen.
Bent u bereid het willekeurige onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen zo snel mogelijk op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen is niet willekeurig, maar gebaseerd op verschillen in risicoprofielen. Dit blijkt onder andere uit de resultaten van Fieldlab Evenementen. Het OMT heeft in haar adviezen over evenementen ook het onderscheid tussen geplaceerde en ongeplaceerde evenementen onderschreven.
Het is ons streven om, als de epidemiologische situatie het toestaat, alle beperkingen los te laten. Zover zijn we nu nog niet. Gelukkig hebben we het al wel mogelijk kunnen maken dat ook ongeplaceerde evenementen binnen weer toegestaan zijn, maar nog wel onder aanvullende voorwaarden.
Gaat u bijhouden of de Formule 1 heeft geleid tot een toename van het aantal coronabesmettingen en ziekenhuisopnames? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en evaluatie met de Kamer te kunnen delen?
Besmettingen en signalen daarover worden getraceerd met regulier Bron- en Contactonderzoek uitgevoerd door de GGD en de rapportages van het RIVM daarover. GGD Kennemerland heeft naar aanleiding van het reguliere BCO op 17 gerapporteerd dat er ongeveer 90 besmettingen te herleiden waren tot het evenement.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Mislukte veenvorming in het Wierdense Veld |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de provincie Overijssel de onderbouwing van de consequenties van een beoogd maatregelenpakket met betrekking tot hoogveengebied Wierdense Veld niet heeft afgerond toen de tussentijdse resultaten uitwezen dat de doelen daarmee niet zullen worden gehaald?1
Ik ben bekend met de bewering van Stichting AgriFacts, maar het tegendeel blijkt waar te zijn: de eindconcepten van het in opdracht van LTO Noord uitgevoerde onderzoeken lieten zien dat de doelen juist wel gehaald kunnen worden, zij het met fors meer impact op de omgeving dan eerder voorzien. In de Bestuurlijke Adviescommissie voor het Wierdense Veld zijn de bevindingen onderschreven; deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van LTO Noord, Landschap Overijssel, het waterschap, Vitens, de gemeenten Wierden en Hellendoorn en de provincie Overijssel. Door het stil leggen van het gebiedsproces in het najaar van 2019 zijn de onderzoeksrapporten weliswaar nog niet van het stempel «definitief» voorzien, maar dat had niets te maken met de inhoud van die rapporten. Recent hebben gedeputeerde staten van Overijssel besloten het gebiedsproces te hervatten. Hierbij wordt voortgebouwd op de resultaten van de onderzoeken.
Bent u bekend met de bevinding dat op de locatie waar een miniem perceel «actief hoogveen» staat ingetekend geen hoogveen werd aangetroffen, terwijl de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt?
Ik ben bekend met de bewering, maar van een bevinding is geen sprake. Zoals ik op 7 september jl. heb geantwoord op schriftelijke vragen van de PVV-fractie (2021D32304) is in opdracht van het Ministerie van LNV eerder dit jaar door hoogveendeskundigen in het Wierdense Veld de locatie met «actief hoogveen» opnieuw beoordeeld en ingemeten.
Evenmin is de bewering juist dat de ontwikkeling van «herstellend hoogveen» in veruit het grootste deel van het gebied in geen geval reëel lijkt. Dit habitattype is reeds over een groot deel van het gebied aanwezig en hoeft dus niet ontwikkeld te worden. Het ontwikkelen van het type buiten het huidige voorkomen is overigens ook geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstelling, want die doelstelling omvat alleen kwaliteitsverbetering van de bestaande oppervlakte.
Kunt u de constatering bevestigen dat er geen studie beschikbaar is waaruit blijkt dat het zogenaamde veenvormend vermogen in de gekarteerde 383 hectares van het Wierdense Veld naar verwachting binnen dertig jaar, dus voor 2030 gerekend na twintig jaar herstelmaatregelen, is hersteld?2
De basis voor de conclusie dat «herstellend hoogveen» met een oppervlakte van 383 ha aanwezig is, is gelegd in het rapport «Kartering van de habitattypen Actieve en Herstellende hoogvenen in Nederland» (Jansen e.a., 2013). In dat rapport is uitgelegd waarom en in hoeverre voor de bestaande kwalificerende vegetatie geldt dat deze in 30 jaar verbeterbaar is, mits de noodzakelijke herstelmaatregelen worden getroffen. Met «verbeterbaar» wordt verwezen naar wat in de Habitatrichtlijn wordt verstaan onder «Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is» (zoals de officiële naam luidt van H7120). Uit die naam blijkt dat niet hoeft te worden aangetoond dát het aangetaste hoogveen binnen 30 jaar is hersteld, maar alleen dat het die potentie heeft. Het hangt af van het moment van het daadwerkelijk uitvoeren van alle benodigde maatregelen wat 30 jaar concreet betekent. Het jaar 2030 is dus niet bepalend, vooral niet omdat tot nog toe slechts een deel van de benodigde maatregelen daadwerkelijk is uitgevoerd.
Overigens hebben op 22 september jl. Provinciale staten van Overijssel ingestemd met de uitvoering van deze benodigde maatregelen.
Onderkent u dat Nederland een andere definitie voor herstellend hoogveen hanteert dan voorgeschreven door de Europese Commissie, waarbij de harde termijn van dertig jaar voor redelijkerwijze veenvorming ten onrechte is weggelaten?
In het Profielendocument uit 2009 is de Europese definitie («there is a reasonable expectation of reestablishing vegetation with peat-forming capability within 30 years») praktisch vertaald. In de EU-definitie staat namelijk niet welke vegetatie tot veenvorming in staat is en wat die veenvorming precies inhoudt. Die praktische vertaling is in samenwerking met hoogveendeskundigen tot stand gekomen. Eerst is onderscheid gemaakt tussen het al dan niet voorkomen van hoogveenvegetatie op onveraarde veengronden (zo ja: dan is hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting). Vervolgens is onderscheid gemaakt tussen vegetaties met een goede en een matige kwaliteit (is de kwaliteit goed, dan is eveneens hoogveenherstel binnen 30 jaar een redelijke verwachting; is de kwaliteit matig, dan moet er nader onderzoek op locatie gedaan worden naar de herstelbaarheid). De termijn van 30 jaar staat dus nog steeds in de definitie van H7120; van weglaten is daarom geen sprake.
Ziet u in dat de maatregelen in het Wierdense Veld een miljoenenverspilling zijn en een typisch voorbeeld van Natura 2000-beleid waarin Nederland doelen nastreeft op een wijze die strenger is dan de Europese Commissie voorschrijft en die alleen op papier haalbaar zijn?
Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat hier geen sprake van is.
De herpublicatie van het boek ‘Allerlei Ontucht’. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef rondom Drs. P boek «Allerlei Ontucht»: «Men kent de context van zijn werk niet».»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het verheerlijken en normaliseren van incest en (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen absoluut verboden moet worden? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Schokkende teksten – waaronder boeken – waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie strafbaar. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik. Met het wetsvoorstel tot het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen, wordt daarnaast ook instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar. Dit wetsvoorstel wordt dit najaar ingediend bij de Tweede Kamer.
Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard echter niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken absoluut ontuchtig en in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht.
Deelt u de mening dat dergelijke boeken, ook als audiobestand, überhaupt niet op de markt mogen zijn, laat staan online gratis te downloaden zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een aanpak nodig is om de problematiek en de bewustwording rondom het thema pedofilie en kindermisbruik te verbeteren? Zo ja, hoe ziet u deze aanpak voor zich?
Preventie en bewustwording zijn twee belangrijke pijlers in de aanpak van kindermisbruik en online kinderporno. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het vervaardigen, delen en verkrijgen van kinderpornografisch materiaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. Daarom heb ik een lesprogramma en een wegwijzer laten ontwikkelen, om bij te dragen aan de bewustwording van online risico’s en het versterken van de seksuele weerbaarheid van kinderen. Verder verleent mijn ministerie jaarlijks een subsidie aan het Expertisebureau online kindermisbruik (EOKM), voor de werkzaamheden in het kader van de programma’s Meldpunt Kinderpornografie en Stop it Now!. Het programma Stop it Now! biedt gratis en anoniem telefonische hulp aan mensen die pedofiele gevoelens ervaren of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. Het is in dit kader van belang op te merken dat mensen die pedofiele gevoelens ervaren, niet per definitie kindermisbruikers zijn. De subsidie voor Stop it Now! is onder andere verleend voor een campagne gericht op de bewustwording van de gevolgen van het doorsturen van kinderporno.
Deelt u de mening dat er specifiek extra aandacht geschonken moet worden aan kind-gevoelige onderwerpen zoals het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van pedofilie?
Het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van een subcultuur van seksueel misbruik, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Daarom richt mijn departement zich bij de aanpak van (online) seksuele misdrijven op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en de ernst van (online) seksueel kindermisbruik, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
De gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek die de commissie uit over onder meer de voorwaarden die Nederland stelt aan de coronasteun aan Curaçao, Aruba en Sint Maarten en dat deze nadelig uitpakken voor de eilanden?
De commissie spreekt zorgen uit over het feit dat er voorwaarden verbonden zijn aan de financiële support voor de landen gedurende de Covid-19 pandemie, waardoor de financiële steun minder gunstig was vergeleken met Europees Nederland. Het Koninkrijk bestaat uit vier autonome landen, met overheden die zelf verantwoordelijkheid dragen voor het welzijn van hun inwoners. Die autonomie brengt ook met zich mee dat er verschillen in aanpak zijn in tijden van een crisis en dat er verschillend kan worden gereageerd op uitdagingen die zich tijdens een crisis presenteren. Niettemin staan de landen elkaar tijdens zulke crises binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk bij en bieden zij elkaar hulp en bijstand. Nederland heeft dat bij COVID-19 gedaan door middel van voedselhulp en medische hulp. Daarnaast lenen de Caribische landen bij Nederland tegen 0% rentef, de zogeheten liquiditeitssteun. Ik wil in dit verband opmerken dat bij het begin van de crisis de eerste tranche liquiditeitssteun zonder aanvullende voorwaarden is verstrekt. Verder deel ik het beeld niet dat de aan liquiditeitssteun verbonden voorwaarden zouden leiden tot een grotere sociale en economische ongelijkheid in het Koninkrijk. Het is, zoals ook de Raad van State heeft gesteld in zijn advies inzake het voorstel van Rijkswet COHO, gebruikelijk dat bij financiële ondersteuning van landen voorwaarden worden gesteld, niet alleen met het oog op een goede besteding van de daarmee gemoeide middelen, maar ook met het oog op het bereiken van bepaalde beleidsdoelen, zoals verbetering van de overheidsfinanciën en versterking van de economische structuur. De hervormingen beogen die ongelijkheid juist weg te nemen en de bevolkingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten toekomstperspectief te bieden. Daarnaast moeten deze hervormingen zorgen voor een sociale en economische impuls, waardoor de landen op termijn ook bij crises economisch weerbaar en zelfredzamer worden. Bij het toekennen van volgende tranches zal dat steeds het uitgangspunt zijn.
Bent u bereid de zorgen van de commissie te betrekken bij het toekennen van volgende tranches?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om maatregelen te nemen tegen discriminatie van Caribische Nederlanders en gelijke behandeling te bevorderen tussen Europese en Caribische Nederlanders?
Allen die zich in Nederland – inclusief Caribisch Nederland – bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld en discriminatie is niet toegestaan (artikel 1 van de Grondwet). De commissie raadt aan om maatregelen te nemen om de gelijkwaardigheid tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland te borgen. Het kabinet heeft in de kabinetsreactie Raad van State/IBO het principe van «comply or explain» vastgelegd. Het doel van dit principe is het bereiken van een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context. Dit principe is ook toegepast bij de steunmaatregelen in het kader van COVID-19, waarbij een vergelijkbare benadering is gekozen voor Europees en Caribisch Nederland.
Eerder is al geconstateerd dat de bestrijding van discriminatie in Nederland versterking behoeft. Daarin maak ik geen onderscheid tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland. Dat betekent bijvoorbeeld dat Caribisch Nederland vanzelfsprekend tot het werkveld zal behoren van de op 15 oktober a.s. aantredende Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR). Een belangrijke taak van de NCDR zal zijn om samen met alle betrokken partijen en organisaties tot een Nationaal programma te komen. Dit Nationaal programma zal gelden voor het hele land Nederland. Met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland (artikel 132a, vierde lid, Grondwet) kan dit op onderdelen leiden tot maatwerk binnen het Nationaal programma, maar de inzet op het bestrijden van discriminatie zal net zozeer gericht zijn op Caribisch Nederland.
De landen hebben discriminatie op eenzelfde wijze als Nederland verboden in hun eigen Staatsregelingen. De aanpak van discriminatie binnen de landen is daarmee hun eigen constitutionele opdracht.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om dialoog te bevorderen en er voor te zorgen dat bewoners van het Caribische deel van het Koninkrijk zeggenschap krijgen in de besluitvormingsprocessen over zaken die hen aangaan, zoals Rijkswetten?
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen die autonoom zijn. De Staten van de drie Caribische landen worden gekozen door de bewoners van de landen en vertegenwoordigen de bewoners van de landen. In het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is de rol van de landen bij rijkswetgeving beschreven. Bij de parlementaire behandeling worden de Staten in de gelegenheid gesteld hun opvatting over het wetsvoorstel in te brengen. Het is aan de Staten zelf om, indien zij dat nodig achten, de maatschappij bij hun oordeelsvorming over het wetsvoorstel te betrekken.
In hoeverre bent u het eens met de constatering van de commissie dat klimaatverandering de mensenrechten van de meest kwetsbare mensen in de Caribische delen van het Koninkrijk onder druk zet?
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt bestaat het Koninkrijk uit vier autonome landen die zelf verantwoordelijkheid dragen. Het huidige kabinet stelt zich daarom op het standpunt dat deze eigen verantwoordelijkheid zich verzet tegen oprichting van een Koninkrijksbreed klimaatfonds, zoals onlangs nog verwoord in reactie op vragen in het schriftelijk overleg over het AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in Caribisch gebied» (35 570 IV, nr. 34).
In hoeverre bent u van mening dat een Koninkrijksbreed klimaatfonds middelen beschikbaar zou moeten stellen om investeringen in klimaatadaptie en tegen klimaatverandering te doen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Statuut niet hervormd hoeft te worden? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitvoering van de motie van Raak c.s. om taken en verantwoordelijkheden nader te specificeren (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23)?
Op dit moment zie ik geen onmiddellijke noodzaak tot herziening van het Statuut. Tegelijkertijd wil ik ook niet vooruitlopen op de werkzaamheden van de werkgroep die zich gaat buigen over de uitvoering van de motie Van Raak. Deze werkgroep, die bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de vier landen van het Koninkrijk, gaat in november formeel van start.
Wat is uw opvatting over de stelling van de commissie dat het proces van dekolonisatie nog niet voltooid is?
Met die stelling ben ik het oneens. Zoals ik de Kamer in 2019 heb laten weten, is het standpunt van de regering dat het proces van dekolonisatie in juridische zin ten einde kwam toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1954 uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden (Kamerstuk 2019D38013, nr. 133) Met deze aanvaarding bereikten de Nederlandse Antillen – waar Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba destijds deel van uitmaakten – volledig zelfbestuur in de zin van artikel 73 VN-Handvest. De overeengekomen rechtsorde van het Statuut kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfsturende gebieden van de VN.
Het illegaal vangen van zwanen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wéér gedonder over het illegaal vangen van zwanen; dit moet je weten over zwanendriften»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel zwanen illegaal worden gevangen per jaar en in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor het bijhouden van deze cijfers en waarom deze niet worden bijgehouden?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over deze gegevens. Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is ook de politie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op strafbare feiten.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstuknummer 2021D36184)2 zijn er in 2020 bij de Nationale Politie 3.478 meldingen geregistreerd op maatschappelijke klasse «flora en fauna», waar stroperij onder valt. De 3.478 meldingen betreffen zowel flora als fauna. Het fenomeen stroperij is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen die dit type stroperij betreffen kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en de politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Hoe wordt het verbod op zwanendriften gehandhaafd? En hoeveel uren zijn hiervoor gereserveerd?
Het verlenen van en toezicht op de ontheffingen voor zwanendriften was in het verleden een verantwoordelijkheid van de betreffende Minister of Staatssecretaris. Sinds de Wet natuurbescherming in werking trad in 2017, is zwanendriften niet meer toegestaan. Er zijn daarom nu geen geldende ontheffingen meer in werking.
Het vangen en of doden van zwanen of andere in het wild levende dieren valt onder de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, zijn politie en provincies verantwoordelijk voor de handhaving van deze verbodsbepalingen. Handhaving gebeurt risicogestuurd en aan de hand van meldingen of klachten; er is geen aantal uren specifiek gereserveerd voor toezicht en handhaving ten behoeve van een specifieke overtreding of soort.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor het toezicht op de handel in beschermde dieren zoals zwanen. De NVWA heeft in 2019 een controle uitgevoerd en in 2021 geparticipeerd in een politie-onderzoek inzake de handel in watervogels, waaronder zwanen.
Hoeveel (wel of niet anonieme) meldingen over het illegaal vangen van zwanen zijn er in de afgelopen vijf jaar geweest (uitgesplitst per kalenderjaar en per type melding)?
Bij de NVWA zijn de afgelopen vijf jaar 21 meldingen binnen gekomen:
De registratiesystemen binnen de politie bevatten geen specifieke categorie betreffende (het vangen van) zwanen. Wel heeft de politie, voor zover is na te gaan, de afgelopen vier en een half jaar 13 meldingen ontvangen die te maken hebben met zwanendriften of met het ontvreemden en vangen van zwanen. Echter is niet bij alle meldingen bij controle door de politie iets aangetroffen.
Kunt u verklaren waarom u de eerder door de leden Vestering en Wassenberg op 9 juni jongstleden gestelde vragen over stropers nog niet heeft beantwoord?2 Waarom heeft u hier zoveel tijd voor nodig?
Door het zomerreces en de benodigde afstemming ben ik niet eerder in de gelegenheid geweest uw vragen te beantwoorden, waarvoor excuses.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Het bericht dat provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum om huisvesting voor statushouders te regelen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie stelt Castricum ultimatum: huisvesting statushouders moet geregeld»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Castricum is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)? Hoe kan deze gemeente dan toch uitbreiden en zo het woningtekort tegen gaan? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Schagen2, Wijdemeren3, Landsmeer4 en Alkmaar5?
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Holland eerst de rem eraf moet halen voor de bouw van woningen, voordat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt voor een besluit tot indeplaatsstelling voor een gemeente? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een rem op de bouw van woningen. Er is immers voldoende plancapaciteit om in de woningbehoefte te voorzien, zoals ik hiervoor antwoordde. Het is aan de provincie in haar wettelijke rol als toezichthouder om te beoordelen of indeplaatsstelling aan de orde is, wanneer een gemeente geen of te beperkt invulling geeft aan de wettelijke taakstelling. Daarvoor maakt de provincie gebruik van de bestuurlijke interventieladder voor indeplaatsstelling.
Deze ladder bestaat uit 6 fasen: van signaleren tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Indien de taakstelling door een gemeente niet wordt gehaald, voert de provincie ambtelijke gesprekken met gemeenten met een achterstand. Bestuurlijke gesprekken volgen wanneer de situatie niet verbetert. Aan de gemeenten wordt bij deze stappen een periode gegund om verbetering te tonen. Dit is maatwerk. Bij het uitblijven van het gewenste resultaat gaat de provincie over tot een vooraankondiging van verdere interventie.
Heeft de provincie Noord-Holland ook een ultimatum gesteld voor een besluit tot indeplaatsstelling voor andere gemeenten? Zo ja, welke gemeenten? Lopen deze gemeenten achter op de taakstelling voor de huisvesting van statushouders? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
De gemeente Castricum is na de gemeente Amsterdam (2020) de tweede gemeente in de toezichtshistorie van de provincie Noord-Holland op de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die een vooraankondiging indeplaatsstelling (stap 4 op de escalatieladder) heeft ontvangen. Er zijn tot dusver geen andere gemeenten in Noord-Holland die eenzelfde ultimatum gesteld hebben gekregen.
Wat is uw antwoord geweest op de oproep van de provincie Noord-Holland tot een overleg tussen de provincie Noord-Holland en het kabinet over de opgave voor de huisvesting van statushouders? Als dit overleg al heeft plaatsgevonden, wat is er uit dat overleg gekomen? Als dit overleg nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?6
Op 24 augustus heb ik mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per brief aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten en colleges van burgemeester en Wethouders benadrukt dat het van groot belang is dat we deze opgave schouder aan schouder (Rijk, provincie, gemeente en het COA) aanpakken. In het proces wat naar aanleiding van deze brief op gang is gekomen zetten zowel de gemeenten en provincies zelf, als BZK, het RVB en het COA zich ten volste in om locaties in kaart te brengen die op korte termijn beschikbaar zouden kunnen zijn voor (tijdelijke) huisvesting van statushouders. BZK ondersteunt dit proces ook financieel; er is 15 miljoen euro beschikbaar gemaakt om een aantal kansrijke projecten dit jaar nog van de grond te krijgen. Uw Kamer wordt per brief geïnformeerd over de voortgang van deze samenwerking.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat de oplevering van woningen vertraging oploopt doordat Liander elektriciteitsaansluitingen niet op tijd kan aanleggen? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Heiloo? Als uw overleg met Liander al is geweest, wat is er uit dat overleg gekomen? Als uw overleg met Liander nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?7
Ja, die signalen herken ik. Mijn ministerie heeft overleg gevoerd met Liander, waarbij ook deze signalen zijn besproken. Liander kampt, net als vele andere netbeheerders in Nederland, met capaciteitsproblemen. Voor de flexwoningen aan de Puikman in Heiloo is een grootverbruikaansluiting vereist, waarvoor een nieuwe directe verbinding met het elektriciteitsstation moet worden gelegd. Liander heeft aangegeven in maart 2022 de grootverbruikaansluiting gereed te kunnen hebben, aangezien de aannemer die de nieuwe kabelverbinding zal leggen vanaf januari beschikbaar is. Om de woningen toch eerder in gebruik te kunnen nemen heeft beheerder Flexwonen NH eind augustus een reguliere (kleinverbruik) aanvraag gedaan bij Liander. Die kan het complex gedeeltelijk van elektriciteit voorzien, aangevuld met een aggregaat kan er dan toch gewoond worden totdat de grootverbruikaansluiting gereed is.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat oplevering van (flex)woningen vertraging oplevert doordat de BAG-wet een gemeente niet toestaat om snel huisnummers toe te wijzen? Zo ja, bent u bereid hiervoor de wet aan te passen? Zo nee waarom niet?
Ja, ik herken de signalen dat de periode tussen de afgifte van de omgevingsvergunning – wat tevens het moment is er een huisnummerbesluit wordt genomen door de gemeente (volgens de BAG-wet) – en de opleverdatum van een woning vaak relatief kort is. Als gevolg hiervan kan het voorkomen dat nutspartijen woningen nog niet hebben kunnen aansluiten op bijvoorbeeld het elektriciteitsnetwerk op het moment dat een woning in principe betrokken kan worden. Om deze reden start BZK in samenwerking met andere overheidslagen en o.a. WoningBouwers en Neprom binnenkort een nieuw programma gericht op het versnellen van processen en procedures rondom woningbouwprojecten, als onderdeel van de Actieagenda Wonen, een initiatief van Aedes. Conceptuele (flex-) bouw leidt niet alleen tot versnelling van het bouwproces, maar heeft ook invloed op de huidige processen en fases van gebiedsontwikkeling; door grotere voorspelbaarheid bij industriële bouw is versnelling van vergunningverlening en uitvoering mogelijk. Het programma «Versnellen woningbouw» start met het inzichtelijk maken van de verschillende procedures van omgevingsgerechtelijke besluiten, en onderzoeksbureau Stec zal o.a. knelpunten bij deze procedures verder in kaart brengen. In een volgende fase zal worden beoordeeld welke mogelijkheden er zijn om knelpunten te beperken of op te lossen, zoals bijvoorbeeld het verkorten van wettelijke termijnen.
Wat vindt u van het ultimatum dat de provincie Noord-Holland stelt aan de gemeente Castricum? Deelt u de mening dat er een landelijke pilot voor de huisvesting van statushouders in Castricum loopt en dat we daarvan willen leren? Deelt u de mening dat een landelijke pilot vertraging kan oplopen, aangezien we ervan willen leren?
Dat de gemeente Castricum meedoet aan de pilot flexwonen die ik in 2018 gestart ben staat los van haar verplichting om aan de taakstelling te voldoen. Wanneer een gemeente op plaats 4 op de interventieladder staat betekent dit dat er al meerdere bestuurlijke en/of ambtelijke overleggen over de situatie hebben plaatsgevonden met de toezichthouder, in dit geval provincie Noord-Holland. De eindevaluatie van de serie pilots waar Castricum aan deelneemt is momenteel in ontwikkeling en wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld. Uit deze eindevaluatie zal moeten blijken wat de belangrijkste factoren waren voor de vertraging van de oplevering van de woningen.
Hoe rijmt u het met elkaar dat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum, terwijl er een landelijke pilot loopt die vertraging kan oplopen en het Liander en de BAG-wet zijn die vertraging opleveren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Castricum, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de opgave voor de huisvesting van statushouders ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen daarbij als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Het bericht dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat dat mbo-instellingen ook na corona verder gaan met online onderwijs, tegen de wil van de Kamer?1
Ja.
Heeft u al stappen ondernomen of zijn er al gesprekken gevoerd met instellingen naar aanleiding van de motie-Kwint c.s. die opriep in gesprek te gaan met de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU om ervoor te zorgen dat fysiek onderwijs de norm is, en behoudens dwingende omstandigheden alleen bij hoge uitzondering en met instemming van studenten en docenten tot afstandsonderwijs mag worden overgegaan?2
Ja, de eerste gesprekken zijn hierover gevoerd. De koepels en ik zijn het er over eens dat fysiek onderwijs belangrijk is voor het welzijn, het leren en de motivatie van studenten. In de regel vindt het onderwijs voor mbo- en ho-instellingen fysiek plaats. Ook voor de coronapandemie werd echter door verschillende instellingen al gewerkt met digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs, in het kader van gepersonaliseerd leren, bpv-begeleiding en onderwijsinnovatie. Bij sommige onderwijsinstellingen, zoals de Open Universiteit, is online onderwijs de basis van het onderwijsconcept. Ik heb de koepels gewezen op het belang van het betrekken van studenten en docenten bij het kiezen voor het inzetten van digitaal afstandsonderwijs in aanvulling op het fysieke onderwijs. Ook heb ik gevraagd van instellingen dat zij bewust nagaan of de inzet van digitaal afstandsonderwijs toegevoegde waarde creëert. De aankomende maanden houd ik vinger aan de pols en ga ik ook gesprekken voeren met studentenorganisaties over afstandsonderwijs. Bij de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho die nu wordt gehouden, wordt ook samen met de stakeholders uit het onderwijs gereflecteerd op het afstandsonderwijs. Ik wacht deze evaluatie af, en zal daarna de Tweede Kamer informeren over het verder uitvoeren van de motie.
Hoe valt het besluit van een aantal instellingen om vanaf het nieuwe schooljaar een deel van hun onderwijs permanent online te geven met de motie-Kwint c.s.?
Het uitgangspunt van fysiek onderwijs wordt door onderwijsteams in het mbo en ho breed onderschreven. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De onderwijsteams hebben binnen de geldende kaders van de school professionele autonomie en daarmee zeggenschap over het «hoe» van het onderwijs. In het mbo is deze zeggenschap in het Professioneel Statuut belegd bij de docenten in onderwijsteams. De afweging om wel of geen digitaal afstandsonderwijs te verzorgen is dan ook geen besluit dat genomen kan worden zonder de onderwijsteams. Ook is het belangrijk dat de keuze voor afstandsonderwijs goed is afgestemd met de medezeggenschap. Ik zie daarmee voldoende waarborgen voor de uitvoering van de motie Kwint c.s.
Bent u bereid om met deze instellingen in gesprek te gaan om hen duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van het onderwijs staat altijd voorop. Naar de effecten van afstandsonderwijs op de onderwijskwaliteit wordt nog onderzoek gedaan. Ook loopt het onderzoek naar de evaluatie van de coronamaatregelen nog. Deze wacht ik af, voordat ik de Kamer zal laten weten hoe ik verder uitvoering zal geven aan de motie Kwint. Ik hecht daarnaast veel waarde aan de vrijheid van de onderwijsteams om zelf te kunnen beslissen hoe zij het onderwijs inrichten. In contact met studentenorganisaties en onderwijskoepels houd ik vinger aan de pols opdat er geen instellingen zijn die om de verkeerde redenen, bijvoorbeeld bezuinigen, overgaan op afstandsonderwijs.
Welke lessen zijn getrokken met afstandsonderwijs voor studenten die om wat voor reden dan ook geen fysiek onderwijs kunnen volgen? Bent u bereid om samen met instellingen, studenten en docenten dwingende omstandigheden en uitzonderingen te specificeren, zodat er geen misverstand kan ontstaan over wanneer er mag worden overgegaan op afstandsonderwijs? Bent u bereid om studenten die juist baat hebben bij afstandsonderwijs volledig te ondersteunen?
Welke lessen er kunnen worden geleerd van het afstandsonderwijs van de afgelopen maanden en wat die uitkomsten betekenen voor de toekomst wordt onderzocht in het kader van een bredere evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en ho, en zal in het voorjaar van 2022 met de Kamer worden gedeeld. De toegankelijkheid van het onderwijs voor iedere student is en blijft belangrijk. Dat laat onverlet dat ik het niet wenselijk vind om structurele generieke omstandigheden en uitzonderingen hiervoor te formuleren. Van instellingen wordt verwacht dat zij middels maatwerk tot passende oplossingen komen voor studenten die vanwege de coronapandemie of vanwege een beperking geen fysiek onderwijs willen of kunnen volgen. Afstandsonderwijs kan dan een passende uitkomst zijn en ik ondersteun scholen die ervoor kiezen om om deze reden afstandsonderwijs in te zetten, volledig.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het commissiedebat over digitalisering in het onderwijs op 30 september a.s?
Ja.
Bent u bereid om samen met instellingen, docenten en studenten afspraken te maken over hoe digitaal danwel hybride onderwijs kan worden ingezet ten behoeve van de toegankelijkheid van onderwijs voor kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking?
De situatie van kwetsbare of zieke studenten, of studenten met een beperking, dient individueel te worden benaderd om tot maatwerkoplossingen te komen. Het is van belang dat het onderwijs voor zo veel mogelijk studenten toegankelijk is. In de servicedocumenten mbo en ho is (mede naar aanleiding van aangenomen motie Bikker, Kuiken, Westerveld) het volgende opgenomen: «Van de instelling wordt verwacht om met medewerkers en studenten die om gezondheidsredenen nog aarzeling of angst hebben om de 1,5 meter los te laten met maatwerk en vanuit gezond verstand en wederzijds respect tot passende oplossingen te komen.» Naar aanleiding van het evaluatieonderzoek van de coronamaatregelen in het mbo en ho dat in het voorjaar van 2022 wordt verwacht, zal ik de Kamer informeren over de stappen die ik zal nemen ten aanzien van de inzet van afstandsonderwijs in de structurele situatie na afloop van de servicedocumenten.
Herinschrijvingen en restitutie bij pre-masterprogramma’s |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er geen juridische definitie is van een «herinschrijving» in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)?
Dat klopt, «herinschrijving» is niet opgenomen onder de begripsbepalingen in art. 1.1 whw.
Kunt u aangeven of een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma als een nieuwe inschrijving of een doorlopende inschrijving geldt?
De begrippen «nieuwe inschrijving», «doorlopende inschrijving» en «herinschrijving» zijn gerelateerd aan de inschrijving voor een opleiding. Een premasterprogramma is echter geen opleiding, maar een maatwerkprogramma dat dient om de student goed voor te bereiden op de master en zo de toegankelijkheid van masteropleidingen te vergroten.
Wanneer is volgens u sprake van een herinschrijving bij een opleiding?
Er is sprake van herinschrijving bij een opleiding wanneer de student de opleiding waarvoor hij ingeschreven staat in het volgend studiejaar wil vervolgen.
Kan een onderwijsinstelling voor een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma opnieuw een vergoeding vragen van de aankomende studenten? Zo ja, waarom?
Voor deelname aan een premasterprogramma kan de instelling een vergoeding vragen. De hoogte van de vergoeding is wettelijk gemaximeerd. De instelling bepaalt de omvang, looptijd en inschrijvingsvoorwaarden van het premasterprogramma.
Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Dit geldt ook wanneer de looptijd van het programma over de grens van het studiejaar heengaat. Wanneer er echter sprake is van een resterend deel, in de zin dat niet het volledige programma binnen de looptijd (bijvoorbeeld een semester of een studiejaar) is afgerond, dan kan de instelling de student in de gelegenheid stellen voor een tweede keer deel te nemen aan (onderdelen van) het programma en daar een vergoeding voor vragen.
Hoe rijmt u dit met artikel 7.57i, derde lid van de WHW: «De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een ondersteuning met een studielast van 60 studiepunten of meer maximaal het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid»?
Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Wanneer de instelling de student toestaat voor een tweede maal aan (onderdelen van) het premasterprogramma deel te nemen, dan kan hier opnieuw een vergoeding voor gevraagd worden. Het ligt in de rede dat wanneer alleen onderdelen van het premasterprogramma afgerond moeten worden de vergoeding een proportioneel deel van de maximale vergoeding bedraagt.
Klopt het dat de leden van een Geschillenadviescommissie bij een onderwijsinstelling benoemt en ontslagen worden door het College van Bestuur?
De geschillenadviescommissie wordt ingesteld door het college van bestuur.
De wet bepaalt dat de leden van de geschillenadviescommissie functioneel onafhankelijk zijn (artikel 7.63a, eerste lid, WHW). Zoals bij de totstandkoming van de Wet versterking besturing werd toegelicht, houdt deze onafhankelijkheid in dat de leden geen opdrachten van het college van bestuur mogen aanvaarden en niet rechtstreeks bij het geschil betrokken mogen zijn.1 Daarnaast mag de voorzitter geen deel uitmaken, noch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Dit biedt voldoende waarborgen voor een onpartijdige oordeelsvorming.
De geschillencommissie gaat na of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is. Indien minnelijke schikking niet tot positief resultaat heeft geleid, wordt overgegaan tot een formele afhandeling van een bezwaar. De commissie neemt geen besluiten, maar brengt advies uit over ingediende bezwaren. Dit advies is gericht aan het orgaan dat de oorspronkelijke beslissing heeft genomen. Het is aan het instellingsbestuur om een beslissing te nemen. Tegen dit besluit staat beroep open.
Komt volgens u hiermee niet de onpartijdigheid van de Geschillenadviescommissie die zich buigt over bezwaren van studenten tegen beslissingen genomen door het College van Bestuur in het gedrang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Internationale kinderontvoeringen |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over het terughalen van ontvoerde kinderen en heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer Roussen?1 2
Ja.
Wat zijn de consequenties voor een land dat wel is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, maar zich niet aan de daarin opgestelde regels houdt? Welke middelen hebben de lidstaten om verdragspartners aan te spreken op nakoming van de afspraken?
Kinderontvoering is ingrijpend voor de – achtergebleven – ouder, maar bovenal schadelijk voor een kind. Om kinderen te beschermen zijn onder meer de Verordening Brussel II-bis en het Haags Kinderontvoeringsverdrag tot stand gekomen. Het uitgangspunt van de verordening en het verdrag is onmiddellijke terugkeer van het kind naar zijn of haar gewone verblijfplaats. Het geniet nadrukkelijk de voorkeur dat ouders er onderling uitkomen.
Om een minnelijke oplossing tussen de ouders te bevorderen, is er contact tussen de Centrale autoriteiten. Als onverhoopt geen minnelijke oplossing wordt bereikt, is de beslissing of een kind dient terug te keren voorbehouden aan de gerechtelijke of administratieve autoriteiten in het land waar het kind naartoe is overgebracht. Als de achtergebleven ouder zich niet kan verenigen met een genomen beslissing, in het bijzonder de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, kan de ouder een beroep doen op de openstaande rechtsmiddelen in dat land. Als deze zijn uitgeput, bestaat voor de ouder de mogelijkheid om zich te wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over de uitspraak van een onafhankelijke gerechtelijke instantie (in een ander land).3 Verdragslanden zijn bij hun oordeelsvorming en handelen, rond teruggeleiden, gehouden aan afspraken zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de Verordening Brussel II-bis. Over het algemene functioneren van de regelingen vindt geregeld overleg plaats binnen het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en het Europees Justitieel Netwerk. Onder meer hier bespreken verdragslanden (onderling) knelpunten in de uitvoering van kinderontvoeringszaken, met als doel deze te verkleinen. Zo is onlangs de verordening Brussel II-bis herzien, onder andere ter verbetering van de samenwerkingsafspraken in het kader van het kinderontvoeringsverdrag. De herschikte verordening wordt vanaf 1 augustus 2022 toegepast en kent een uitgebreidere regeling inzake internationale kinderontvoering, waaronder bepalingen om de inzet van mediation te stimuleren. Het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Commissie bewaken de uniforme en juiste toepassing van de verordening Brussel II-bis en in de toekomst de herschikking daarvan.
Erkent u dat niet alle landen de afspraken, zoals vastgelegd in het Haags Kinderontvoeringsverdrag, in alle gevallen nakomen en dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Zo ja, bent u bereid te kijken of de huidige afspraken met verdragspartners wel goed geregeld zijn, niet te vrijblijvend zijn, en wat eventueel gedaan zou kunnen worden dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Centrale Autoriteit internationale kinderaangelegenheden, op uw ministerie, voldoende capaciteit te allen tijde snel en daadkrachtig op te komen voor Nederlandse staatsburgers? Zo ja, waaruit blijkt dat? Kunt u aangeven hoe snel gemiddeld gereageerd wordt op berichten/verzoeken van Nederlandse burgers die de hulp van de Centrale Autoriteit denken nodig te hebben?
De Nederlandse Centrale autoriteit internationale Kinderaangelegenheden heeft de belangrijke taak een verzoek van de in Nederland achtergebleven ouder, tot het teruggeleiden van een kind, te behandelen. Hierbij is overigens niet relevant of de ouder Nederlands staatsburger is. Wel is van belang dat het kind de gewone verblijfplaats had in Nederland voorafgaand aan de ongeoorloofde overbrenging. De inspanningen van de Nederlandse Centrale autoriteit zijn erop gericht om zo spoedig mogelijk te reageren op binnengekomen hulpverzoeken van een ouder of betrokken instantie. De capaciteit hiervoor is momenteel toereikend. Gemiddeld genomen wordt binnen vijf werkdagen gereageerd op een verzoek.
De uitspraken om zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan op te vangen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rutte: zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland»1 en «Den Haag zoekt locaties om op korte termijn Afghaanse vluchtelingen op te vangen»2?
Ja
Kunt u, met cijfermatige onderbouwing, duiden wat u heeft bedoeld met uw uitspraak «zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland halen»?
Voor Afghanistan geldt een aparte situatie. Voor het beleid op Afghanistan verwijs ik naar de Kamerbrief «stand van zaken Afghanistan» 2021Z17656 die hierover op 11 oktober 2021 is uitgegaan. Het kabinet heeft in het algemeen de voorkeur om vluchtelingen de bescherming te bieden in de regio van het thuis dat men noodgedwongen moet ontvluchten en in die zin dus ook zo min mogelijk in Nederland. Nederland levert daartoe een actieve bijdrage aan het creëren en in stand houden van veilige en adequate opvang in de regio. Tegelijk respecteert het kabinet de internationale verdragen en afspraken waaraan Nederland zich heeft verbonden. Ik deel niet dat deze uitgangspunten haaks op elkaar staan. Personen die in Nederland asiel aanvragen worden in dat licht dan ook opgevangen tijdens de procedure en indien zij een vergunning krijgen is doorstroom naar reguliere huisvesting aan de orde. Het is juist dat het Rijk daartoe op zoek is naar nieuwe opvangplekken alsmede naar mogelijkheden om de doorstroom van vergunninghouders naar de reguliere huisvesting te versterken.
Hoe kan het dat u spreekt over «zo min mogelijk vluchtelingen uit Afghanistan naar Nederland halen», maar dat tal van gemeenten op verzoek van het Rijk allang op zoek zijn naar plekken om Afghaanse vluchtelingen op te kunnen vangen? Deelt u de mening dat uw uitspraken haaks staan op het overheidsbeleid? Kunt u een toelichting hierop geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het absorptievermogen van ons land is bereikt en we het opvangen van een nieuwe vluchtelingenstroom helemaal niet aankunnen? Zo nee, hoe reageert u dan op de onder druk staande leefbaarheid, de enorme woningnood, de schaarse ruimte en de jarenlange wachtlijsten voor een sociale huurwoningen, welke voornamelijk door aanhoudende immigratie zijn gecreëerd?
Het Kabinet herkent de genoemde noden op deze terreinen en heeft daar oog voor. Met een groot aantal partijen wordt daarom samengewerkt om maatregelen te treffen, zoals ik ook met uw Kamer heb besproken tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. De oorzaken hierachter zijn divers en complex en zijn niet simpelweg terug te voeren op migratie. Dat neemt niet weg dat, zoals vaker gezegd, het kabinet zich richt op een beheerste migratie waarbij opvang in de regio een belangrijk uitgangspunt is.
Het bericht 'Weer schrik door storing bij fiscus' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel onjuiste en onterechte naheffingen en boetes door de Belastingdienst naar ondernemers zijn uitgestuurd?
In totaal hebben 37.700 ondernemers onterecht een naheffingsaanslag en een aangifteverzuimboete opgelegd gekregen. Dit komt voort uit een verstoring van het ICT-systeem voor de omzetbelasting begin augustus en een menselijke fout die is gemaakt bij de herstelwerkzaamheden na een storing.
Kunt u aangeven hoe deze fout heeft kunnen gebeuren?
Op 4 en 5 augustus is een storing geweest in het computersysteem dat btw-aangiftes verwerkt. Het hoge aantal tegelijk aangeboden aangiften kon niet verwerkt worden, waardoor de geautomatiseerde verwerking werd onderbroken. Het oude computersysteem2 staat onder druk, mede door de groei van het aantal ondernemers.
Nadat dit is geconstateerd, werd er direct gestart met het herstel door medewerkers van de Belastingdienst. Bij deze vorm van herstel worden de bestanden handmatig nagelopen. Hierbij is echter een menselijke fout gemaakt, waardoor aangiften nog niet konden worden verwerkt.
Als gevolg hiervan heeft het systeem geautomatiseerd 37.700 naheffingsaanslagen opgelegd aan ondernemers met dagtekening 28 augustus 2021.3 Hierbij is de ondernemers een betaalverzuimboete en een aangifteverzuimboete opgelegd.
Kunt u aangeven of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen?
Ik beschik nu niet over het inzicht of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd voor betaling ook een foutieve brief met een naheffing en een boete hebben ontvangen.
De mogelijkheid bestaat wel dat ondernemers die uitstel van betaling hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen. Het kan immers zijn dat hun aangifte niet verwerkt is door de verstoringen.
De getroffen ondernemers die Corona uitstel hebben aangevraagd, hebben wel het uitstel gehad conform de corona regeling.
Kunt u verklaren op basis waarvan hoge naheffingen en boetes zijn opgelegd, ook wanneer geen sprake was van enige omzet?
Hier ligt een menselijke fout aan ten grondslag die is gemaakt tijdens het herstellen van een technische verstoring n.a.v. een limietoverschrijding. Er is geen verband tussen de hoogte van de foutief opgelegde naheffing en de hoogte van de omzet.
Kunt u aangeven hoe de getroffen ondernemers zo snel mogelijk individueel op de hoogte gesteld kunnen worden van de fout?
Direct na het constateren van de fout is dit generiek gemeld in het verstoringenoverzicht op Belastingdienst.nl.4 In het verstoringenoverzicht is op 26 augustus een bericht hierover gepubliceerd. Dit is het belangrijkste communicatiekanaal voor het snel melden van verstoringen. Daarnaast is een algemeen bericht op het forum voor fiscale dienstverleners geplaatst op 27 augustus. Bij een verstoring als deze heeft de Belastingdienst tijd nodig om zorgvuldig te analyseren wie hiervoor te informeren. Nu er een compleet beeld is opgemaakt van de omvang van het probleem en welke ondernemers het betrof, zijn zij alsnog per brief geïnformeerd. In totaal worden de getroffen ondernemers op drie momenten per brief geïnformeerd:
Kunt u in de tussentijd zo snel mogelijk ondernemers actief op de hoogte stellen dat foutieve brieven in omloop zijn, bijvoorbeeld door een bericht via het ondernemersportaal van de Belastingdienst, om onrust en negatieve gevolgen te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de Belastingdienst gaat doen voor getroffenen die kosten hebben gemaakt in relatie tot de foutieve brieven, bijvoorbeeld door hun financieel adviseurs in te schakelen?
Kosten zoals bijvoorbeeld kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kunnen volgens de normaal geldende regels voor (een forfaitair bepaalde) vergoeding5 in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoe zulke fouten in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Om deze verstoringen te voorkomen worden extra controles op handmatige taken ingericht en op het overschrijden van de limieten. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar een structurele oplossing.
De Belastingdienst heeft voor de omzetbelasting een verouderd ICT-systeem, waar op termijn een vernieuwd systeem de huidige kwetsbaarheden moet wegnemen. De Belastingdienst is inmiddels gestart met de voorbereiding van de vervanging van het bestaande systeem.
Aerosole transmissie en het belang van ventilatie |
|
Fleur Agema (PVV), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Virustransmissie via aerosolen. Zijn nieuwe maatregelen nodig?»1
Ja.
Kunt u een definitie geven van wat u verstaat onder ventilatie-eisen, luchtkwaliteit en infectiepreventie van SARS-CoV-2 via aerosolen?
Onder ventilatie-eisen worden bijvoorbeeld de eisen verstaan die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Daarnaast zijn aanvullende normen voor ventilatie opgenomen in geldende (arbo)richtlijnen. De ventilatie eisen zijn afgestemd op de functie van een ruimte, bijvoorbeeld sportfunctie, bijeenkomstfunctie, kantoor functie etc.
De mate van luchtkwaliteit wordt gebaseerd op de afwezigheid van luchtverontreiniging. Dit kan op verschillende manieren aangeduid worden, afhankelijk van wat gemeten wordt, bijvoorbeeld fijnstof, stikstofoxide of ozon.
Wat vindt u van de statements van internationale organisaties zoals het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), die erkent dat aerosole transmissie één van de belangrijkste transmissieroutes is van het coronavirus en US Centers for Disease Control and Prevention (CDC), die verder gaat en stelt dat aerosole de belangrijkste transmissieroute is van het coronavirus?2 3
De discussie op dit punt wordt bemoeilijkt door het gebruik van het begrip «aerosole transmissie». Internationaal is er consensus dat de overdracht van SARS-CoV-2 voornamelijk plaatsvindt op een korte afstand (ongeveer 1,5 meter) via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen, waaronder aerosolen. Aerogene transmissie kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen – vooral voor een langere tijd – bij elkaar zijn. Ook in het aangehaalde artikel van de CDC wordt gesteld dat de kans op transmissie groter is dicht bij de infectieuze bron en dat, hoewel infecties op meer dan «6 feet» minder waarschijnlijk zijn, het wel mogelijk is onder bepaalde omstandigheden, zoals bij slecht geventileerde binnenruimtes.
Wat heeft u tot zover gedaan om de aerogene transmissieketen te verbreken en met welke onderbouwing?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om directe transmissie van SARS-CoV-2 op korte afstand zoveel als mogelijk te voorkomen. Deze maatregelen worden getroffen om situaties te voorkomen waarin mensen in ruimtes verblijven waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Veel van deze maatregelen beperken ook aerogene transmissie van SARS-CoV-2. Deze maatregelen zijn onder andere het beperken van bijeenkomen van grote groepen mensen in binnenruimten, thuisblijven bij klachten en zo veel mogelijk thuiswerken. Ook is eerder geadviseerd over te nemen maatregelen in situaties, waarin meer aerosolen worden geproduceerd, zoals bij sporten en zingen. Ook wordt door het RIVM als ook op de website van de rijksoverheid geadviseerd binnenruimtes goed te ventileren. Ventileren helpt om aerogene transmissie te beperken.
Sinds juli van dit jaar is «Frisse lucht» opgenomen als vierde basismaatregel om het belang van goede ventilatie en luchten explicieter onder de aandacht te brengen.
Sinds begin oktober is een praktische handreiking «Ventileren zo gedaan» voor gebouwbeheerders/eigenaren beschikbaar met adviezen om de bestaande ventilatievoorzieningen voor publieke ruimten op de juiste wijze in te regelen.
Wat wordt uw toekomstig coronabeleid omtrent het aerogene karakter van SARS-CoV-2?
Het kabinet en OMT houden het epidemiologische verloop van Covid-19 nauwlettend in de gaten. We bereiden ons voor op een aanpak op de middellange en lange termijn. In de wetenschap dat we de komende tijd nog met deze pandemie te maken hebben.
Daarbij moeten wellicht ook maatregelen getroffen worden, waarbij voortdurend gekeken wordt of deze proportioneel en adequaat zijn. Het is niet mogelijk om daar op vooruit te lopen.
Gezien het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat zal dat onderwerp onze blijvende aandacht houden.
Welke middelen kunt u inzetten voor het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak nu er een wereldwijze consensus is over aerogene transmissie van SARS-CoV-2?
Het herzien van de coronamaatregelen, coronabeleid en aanpak is niet nodig. Wij hebben aerogene transmissie een plek gegeven in de maatregelen.
In de zomermaanden is gewerkt aan een mediacampagne om «frisse lucht» als basismaatregel onder de aandacht van het publiek te brengen.
Naast de publiekscampagne heeft TNO een handreiking ventilatie opgesteld.
Deze pragmatische handreiking voor gebouweigenaren, beheerders en eindgebruikers geeft handvatten hoe de aanwezige ventilatievoorzieningen op juiste wijze kunnen worden ingezet.
Kunt u uitleggen waarom u in het huidige beleid tot nu toe de rol van ventilatie, luchtkwaliteit en aerosolen niet in overweging nam voor uw coronabeleid om zoveel mogelijk besmettingen te voorkomen, los van het feit of er destijds geen bewijs was om de aerogene transmissie te bevestigen noch te ontkennen?
Wij hebben de rol van ventilatie en luchtkwaliteit wel degelijk meegenomen. Het RIVM adviseert al sinds de zomer van 2020 om voldoende te ventileren en te luchten. Daarover is zowel op de site van RIVM als op rijksoverheid.nl sinds die tijd informatie te vinden.
Wij hebben ons bij het nemen van maatregelen gericht op de transmissie route waarover internationaal consensus bestaat dat dit de voornaamste route is: op korte afstand met druppeltjes van verschillende afmetingen uit de luchtwegen (druppeltransmissie; zie antwoord 3).
Maatregelen die hierop gericht zijn, hebben het grootste effect op het verminderen van directe transmissie en daarmee verminderen ze het voornaamste risico om besmet te raken. De bundel van maatregelen heeft echter ook effect op het beperken van aerogene transmissie (zie antwoord 4).
Hoe staat u tegenover het erkennen dat aerosolen zeer mogelijk een rol spelen in overdracht van het virus om vervolgens uw beleid hierop aan te passen wanneer gesteld wordt dat het detecteren van virusdeeltjes in de lucht een uitdaging is vanwege methodologische kwesties waar vele wetenschappers zich over buigen?4
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3, 4, en 7.
Wat is uw reactie op het feit dat de conclusie van het Outbreak Management Team (OMT) haaks staat op wetenschappelijke publicaties waarbij ventilatie een rol speelt in het afvoeren van besmette lucht dat zo leidt tot een lagere kans op infectietransmissie, waarvan het OMT stelt dat dit nog niet is bewezen?5 6 7
Het OMT onderschrijft het belang van ventilatie. Zie de Annex Ventilatie bij OMT advies nr. 121.
Hoe verhoudt de internationale literatuur, globale positionering op ventilatie en aerosolen ten opzichte van SARS-CoV-2 zich tegenover het statement van het OMT (zie vorige vraag) omtrent ventilatie en de keuzes die u maakt om het coronabeleid aan te passen?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 9. Het OMT advies heeft er bijvoorbeeld toe geleid om de ventilatie eisen voor horeca op te nemen in de TRM.
Wat is uw beleid ten aanzien van ventilatie en luchtkwaliteit in publieke binnenruimtes zoals scholen en in de horeca?
Ons beleid ten aanzien van ventilatie heeft als uitgangspunt: minimaal voldoen aan de eisen uit regelgeving, waaronder het bouwbesluit, en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En daarnaast zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt.
Voor scholen is hiervoor een handreiking opgesteld en bij RuimteOK een helpdesk ingericht. Daarnaast is voor scholen de SUViS (Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen) regeling beschikbaar. Voor andere publieke situaties is een praktische handreiking ventileren beschikbaar voor gebouwbeheerders/eigenaren.
Hoe verhoudt het feit dat er 360 miljoen euro is uitgetrokken voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen met de informatie op de website van de rijksoverheid waarbij volgende is vermeld: «Het is op dit moment onduidelijk of kleine druppels, de zogenaamde aerosolen, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus»?8
Wij hebben de website rijksoverheid.nl aangepast voor deze specifieke zinsnede, want dat is niet conform de huidige inzichten. Die zijn: Aerogene transmissie (indirecte transmissie via aerosolen met voldoende infectieuze virusdeeltjes die voor langere tijd blijven zweven in de lucht en zich over langere afstand kunnen verspreiden) kan in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn. Specifiek voor scholen heeft het Ministerie van OCW de regeling Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS) opgezet. Via deze regeling wordt in totaal 360 miljoen euro beschikbaar gesteld voor ventilatie verbetermaatregelen in scholen. Deze extra impuls was nodig omdat er bij scholen nog een inhaalslag te maken was om ervoor te zorgen dat zij minimaal kunnen voldoen aan de eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen.
Welke rol speelt koolstofdioxidemeting als maatregel in het vormen van de adviezen omtrent ventileren op scholen en corona, aangezien op de website van de rijksoverheid staat dat scholen hun ventilatie moeten verbeteren en maatregelen moeten nemen, terwijl wetenschappelijke literatuur aangeeft dat koolstofdioxide een goed surrogaat is voor het meten van luchtvervuiling?
Koolstofdioxidemeting kan als indicator gebruikt worden om in scholen de kwaliteit van ventilatie in kaart te brengen. In de «Handreiking Optimaal Ventileren op Scholen»9 wordt toegelicht hoe CO2-meting kan worden gebruikt.
Wat is de reden dat u kijkt naar het terugdraaien van de ventilatie-eisen in de horeca, terwijl scholen de opdracht krijgen om meer te investeren in ventilatie? Hoe verklaart en onderbouwt u het verschil in ventilatiebeleid in deze verschillende settings, terwijl studies 3, 4 wijzen op het risico dat de kans op overdracht groter is bij slechte ventilatie?9 10
Voor zowel de horeca als voor scholen geldt het advies: minimaal voldoen aan eisen uit het bouwbesluit en geldende landelijke (arbo)richtlijnen. En zorgen dat ventilatievoorzieningen op de juiste wijze worden ingeregeld, onderhouden en gebruikt. Voor alcohol schenkende horeca waren in de Drank- en Horecawet ventilatienormen opgenomen. Bij het ingaan van de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 juli zijn deze normen, in samenspraak met de sector en gemeenten, komen te vervallen. De conclusie was dat het bouwbesluit de juiste plek is voor ventilatie-eisen. Dit besluit was genomen voordat er sprake was van een Covid-19 pandemie en werd mede ingegeven doordat er inmiddels een rookverbod in de horeca van kracht is. In het licht van de huidige bestrijding van het SARS-CoV-2 virus zijn de oude normen uit de Drank- en Horecawet nu opgenomen in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19.
Het bericht ‘Erotisch ‘kinderboek’ Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN’ers’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erotisch «kinderboek» Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN'ers»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar op dit moment de grens ligt tussen verboden teksten die bijvoorbeeld aanzetten tot crimineel handelen en teksten, zoals het boek van Drs. P.?
Het Wetboek van Strafrecht kent een aantal artikelen die betrekking hebben op opruiing door middel van geschrift. Het is strafbaar om, bijv. door middel van een geschrift, op te ruien (artikel 131 Sr) en om een opruiend geschrift te verspreiden (artikel 132 Sr). Schokkende teksten die onderdeel zijn van (literaire) fictie en waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie opruiend in de zin van artikel 131 Sr. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer artistieke vrijheid wordt misbruikt om opzettelijk aan te zetten, aan te hitsen of aan te sporen tot een concreet strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik.
Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht. Ook het wetsvoorstel waarin voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen zelfstandig strafbaar wordt gesteld, kent hierin zijn grenzen. De strekking van dit wetsvoorstel is om instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar te stellen. Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat.
In hoeverre is het wetsvoorstel dat een breed scala aan voorbereidingshandelingen strafbaar stelt met het oog op het plegen van seksueel misbruik van invloed op publicaties van vroeger die tegenwoordig anders beoordeeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van het wetsvoorstel en wanneer u verwacht dit naar de Kamer te zenden?
Ik heb onlangs het advies van de Raad van State ontvangen, dat ik op dit moment zorgvuldig aan het bestuderen ben. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in te dienen bij de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke maatregelen de prioriteit moeten liggen om zoveel mogelijk kinderen te beschermen (preventief of repressief) tegen de meest verwoestende vorm van criminaliteit tegen kinderen, namelijk kindermisbruik?
Om het hardnekkige, maatschappelijke probleem van seksueel kindermisbruik aan te pakken, is een brede aanpak een randvoorwaarde. Dit vraagt inzet van maatschappelijke organisaties, private partijen, politie, openbaar ministerie en van de ministeries. Bovendien geldt dat het strafrecht weliswaar een onmisbaar sluitstuk is, maar de aanpak ook de inzet van tal van andere instrumenten vereist. In dit verband is het relevant te melden dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid met andere departementen samenwerkt om vorm te geven aan de integrale aanpak van seksueel geweld, waarover uw Kamer bij brief van 4 februari jl. is geïnformeerd.2 Daarnaast richt het ministerie zich bij de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de vormgeving van de autoriteit. Met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kunnen internetbedrijven gedwongen worden om openstaande meldingen van kinderpornografisch beeldmateriaal accuraat weg te werken. Stapsgewijs werk ik zo toe naar een sluitend systeem van zowel zelfregulering als overheidsregulering voor internetbedrijven, met het strafrecht als ultimum remedium.3 Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en ernst van het probleem, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
De uitgaande handelsmissie naar Hongarije op 15 – 17 september 2021 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Klopt het dat er van 15 tot en met 17 september een handelsmissie gepland is naar Boedapest? Zal er een bewindspersoon aanwezig zijn bij deze missie?
Ja. Deze handelsmissie van 15 tot en met 17 september 2021 naar Hongarije is gericht op duurzame mobiliteit en slimme logistiek en wordt georganiseerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is geen bewindspersoon bij de missie betrokken. De missie wordt geleid door de economische afdeling van de Nederlandse ambassade in Boedapest en RVO en naar verwachting nemen vertegenwoordigers van tien Nederlandse bedrijven deel. Het programma omvat onder andere een seminar over slimme mobiliteit en duurzame logistiek, een bijeenkomst over stedelijke mobiliteit en logistiek, matchmakingssessies en bedrijfsbezoeken. Bij verschillende onderdelen worden Hongaarse bedrijven en/of lokale Hongaarse autoriteiten betrokken.
Bent u zich bewust van de verscheidene aangenomen wetten die de fundamentele rechten van LHBTI-personen in Hongarije ernstig schenden? Hoe kijkt u daar tegen aan?
Ja. Het kabinet heeft zich hier meermaals hard tegen uitgesproken, waaronder in een gezamenlijke verklaring van 17 EU lidstaten op 22 juni jl.1 Daarin worden ernstige zorgen geuit over de door het Hongaarse parlement goedgekeurde amendementen, die LHBTIQ-personen discrimineren en het recht op vrije meningsuiting – en daarmee het Handvest van de Grondrechten van de EU – schenden en wordt deze flagrante vorm van discriminatie veroordeeld. Nederland blijft er bij de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, op aandringen alle beschikbare instrumenten in te zetten om volledige eerbiediging van het EU-recht te waarborgen. In dit kader verwelkomt het kabinet de twee inbreukprocedures die de Commissie is gestart tegen Hongarije met betrekking tot gelijke rechten van LHBTIQ’s. Nederland zal Hongarije in EU-verband blijven aanspreken op naleving van de beginselen van rechtsstaat, democratie en mensenrechten. Ook zal Nederland zijn aanhoudende zorgen blijven opbrengen in bilateraal verband.
Hoe wordt tijdens de handelsmissie aandacht besteed aan de situatie van LHBTI-personen in Hongarije?
Zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie wordt aandacht besteed aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving. Op 7 september jl. is bij een voorbereidende bijeenkomst voor deelnemers aan de missie uitgebreid ingegaan op IMVO en in het bijzonder de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving tijdens presentaties van de ambassade en RVO. Tevens krijgen Hongaarse deelnemers aan de handelsmissie tijdens de handelsmissie uitleg over het Nederlandse IMVO-beleid en zal de ambassadeur in haar speech aandacht aan LHBTIQ besteden.
Ook heeft de voormalig ambassadeur van Nederland in Boedapest de anti-LHBTIQ-wetgeving recentelijk opgebracht tijdens een bijeenkomst met het Nederlands bedrijfsleven. Voorts hebben het European Diversity Charter in Hongarije en leden van het Hungarian Business Leaders Forum, waarvan de Nederlandse ambassade in Boedapest en een aantal Nederlandse bedrijven lid zijn, een verklaring gepubliceerd waarin het belang van diversiteit en inclusiviteit wordt onderstreept.2 Daarnaast organiseren Nederlandse bedrijven in Hongarije pro-LHBTIQ evenementen die actief ondersteund worden door de Nederlandse ambassade.
Hoe wordt deze handelsmissie ingezet om de situatie in Hongarije te verbeteren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 3 en 4 heeft Nederland op verschillende manieren zijn ernstige zorgen geuit over de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving en wordt bij deze handelsmissie zowel voorafgaand als tijdens de missie bij de betrokken Nederlandse en Hongaarse bedrijven en autoriteiten aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving.
Kunt u een overzicht geven van de Hongaarse en Nederlandse bedrijven die deel zullen nemen aan deze missie? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd?
De tien Nederlandse bedrijven die voornemens zijn deel te nemen aan deze missie en de Hongaarse bedrijven die bij de missie zijn betrokken, zijn actief op het terrein van elektrisch vervoer, design, fietsinfrastructuur en stedelijke logistiek. Het staat Nederlandse bedrijven vrij om gebruik te maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief handelsmissies, mits zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven.
Wordt er gecontroleerd of deze bedrijven zich aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) houden, specifiek met betrekking tot het principe van non-discriminatie en corruptie?1 Hoe wordt dit gecontroleerd?
Zoals hierboven is aangegeven, verlangt de overheid van bedrijven dat zij Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).Uitgangspunt hierbij is dat de voorwaarden niet gericht zijn op het uitsluiten van bedrijven, maar op verbetering en dat ze proportioneel worden toegepast (onder andere in relatie tot de omvang van de ondersteuning en de aard van IMVO-risico’s).
Wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Het IMVO-kader voor handelsmissies is ook gepubliceerd op de website van RVO. Als onderdeel van het aanmeldproces voor een handelsmissie onder leiding van een bewindspersoon, vult het bedrijf een zelfscan in. Deze bestaat uit zes vragen over het bedrijfsbeleid op het terrein van IMVO, gebaseerd op de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen. Met deze IMVO-zelfscan toetst de Nederlandse overheid of een bedrijf de OESO-richtlijnen kent en volgt. IMVO-zelfscans zijn zes maanden geldig. Steekproefsgewijs worden de ingevulde zelfscans gecontroleerd. De zelfscan invullen is één van de deelnemersvoorwaarden. RVO controleert de deelnemerslijst van missies onder leiding van een bewindspersoon verder aan de hand van de Transparantiebenchmark4, Wereldbanklijst5 en FMO-uitsluitingslijst6.
Indien een redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Een redelijk vermoeden moet in ieder geval gebaseerd zijn op objectief waarneembare feiten. In het geval van een melding bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen zal RVO eveneens het gesprek met het bedrijf in kwestie aangaan. Een dergelijk gesprek wordt gevoerd aan de hand van de antwoorden die het bedrijf heeft gegeven in de zelfscan. Op basis hiervan neemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een beslissing over deelname van een bedrijf aan de handelsmissie, al dan niet aan de hand van een verbetertraject. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Op voorwaarde dat het bedrijf dit verbetertraject uitvoert, kan het bedrijf mee op handelsmissie. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de maatschappelijke impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen.
Van Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze missie wordt in beginsel niet gevraagd de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien evenwel signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij deze bedrijven, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf en kan deelname heroverwogen worden.
Wordt er in de selectie van de bedrijven gekeken naar de maatschappelijke impact die bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTI-personen in Hongarije? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in het wel of niet deelnemen van een bedrijf aan de handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen. Wel moeten bedrijven wanneer zij zich aanmelden voor een handelsmissie verklaren de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen.
Deelt u de mening dat handel niet alleen van groot economisch belang is voor Nederland, maar ook een nuttig instrument is om positieve verandering in de wereld ter weg te brengen?
Ja. Voor het belang dat dit kabinet hecht aan mensenrechten en de centrale plaats van mensenrechten in BZ en BHOS-beleid, verwijs ik u naar de beleidsnota «Investeren in Perspectief» en de jaarlijkse mensenrechtenrapportages.
Deelt u ook de mening dat het daarom belangrijk is dat er tijdens deze handelsmissie stil gestaan wordt bij de situatie van LHBTI-personen in Hongarije? Vindt u het ook onwenselijk als er Hongaarse bedrijven deelnemen aan deze missie, die zich niet aan de OESO-richtlijnen houden en bijdragen aan het verslechteren van de mensenrechtensituatie in Hongarije?
Ja. Zoals aangegeven wordt ook tijdens deze handelsmissie aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving. Indien signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze handelsmissie, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met deze bedrijven en kan deelname heroverwogen worden.
Hoe zullen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de ambassade bedrijven begeleiden in het omgaan met de mensenrechtensituatie in Hongarije en het principe van non-discriminatie?
Naast bovengenoemde maatregelen, zal Nederland in contacten met bedrijven en de Hongaarse overheid waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel.
Hoe zal het ministerie er zorg voor dragen dat deze handelsmissie naast handelsbevordering ook de juiste boodschap op gebied van LHBTI-rechten in Hongarije afgeeft?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3, wordt zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving in presentaties en speeches van RVO en de ambassade.
Kunt u toelichten welke instrumenten u tot uw beschikking heeft om ook het bedrijfsleven te activeren een bijdragen te leveren aan het verbeteren van de situatie in Hongarije, en welke instrumenten u daar reeds voor ingezet heeft?
Zoals aangegeven wordt met het bedrijfsleven op diverse manieren aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving en zal Nederland waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel. IMVO maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door RVO. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief deze handelsmissie, moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en worden daarbij ondersteund.
Kunt u deze vragen voor het begin van de handelsmissie beantwoorden?
Ja.
De afwezigheid van kernenergie in de Green Zone op de 26ste Climate Change Conference of the Parties (COP26). |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nuclear must be represented at COP26, says World Nuclear Association1 en de bijbehorende informatie dat kernenergie niet vertegenwoordigd is op de Green Zone van COP26 en «International climate objectives will not be met if nuclear power is excluded, according to UNECE report»2?
Ja.
Deelt u de mening dat COP26 aandacht zou moeten spenderen aan alle vormen van duurzame energie die kunnen bijdragen aan de energietransitie? En dat kernenergie in deze transitie noodzakelijk wordt geacht door de meest recente rapportage van de Economische Commissie van Europa van de Verenigde Naties om realistisch «net-zero» in 2050 te halen?
Ik deel de mening dat alle vormen van duurzame energie aandacht verdienen tijdens COP26. En inderdaad, het meeste recente UNECE-rapport stelt dat kernenergie noodzakelijk is om de klimaatdoelen te halen.
Kunt u toelichten waarom kernenergie niet is meegenomen in het vaststellen van het programma van de Green Zone van COP26, terwijl de World Nuclear Association al vertegenwoordigd is sinds COP5?
De expositieruimtes in de Blauwe Zone zijn beperkt tot overheden of internationale organisaties en overige partijen aangesloten bij UNFCCC. In de Groene Zone kunnen ook andere partijen, zoals bedrijven, belangenorganisaties of organisaties uit het maatschappelijk middenveld, een expositieruimte aanvragen.
Het aanvragen en toewijzen van expositieruimte in de Groene en Blauwe Zones gebeurt via het gastland van de COP, in dit geval het Verenigd Koninkrijk. De criteria die daarvoor gelden, zijn voor iedereen gelijk en van te voren bekend. Ik heb geen informatie over hoe het Verenigd Koninkrijk besluit welke aanvragen wel en welke aanvragen niet te honoreren, bijvoorbeeld als er meer interesse is dan capaciteit.
Het is niet gebruikelijk dat de internationale gemeenschap met het gastland overlegt over het programma in de Groene Zone en in de Blauwe Zone. Het is op dit moment ook niet mogelijk om te zeggen in welke mate kernenergie een rol speelt in de programma’s van de aanwezige paviljoens, omdat deze programma’s nog niet bekend zijn.
Nederland zal dit jaar samen met de Europese Investeringsbank, België en Luxemburg een paviljoen hebben in de Blauwe Zone. Het aantal evenementen dat Nederland kan organiseren is zeer beperkt, maar in evenementen over de energietransitie kan kernenergie een plek krijgen, rekening houdend met de partners met wie evenementen worden georganiseerd. Daarnaast zal ik zelf bilaterale gesprekken voeren met bijvoorbeeld aanwezige collega’s uit andere landen, waar ik het belang van kernenergie en een toekomstige gezonde energiemix voor ons land zal opbrengen.
Kunt u aangeven in hoeverre de internationale gemeenschap in overleg is getreden met het Verenigd Koninkrijk om het programma van de Green Zone van COP26 vast te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten welke rol kernenergie speelt in het resterende gedeelte, de Blue Zone, van COP26?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met de nucleaire gemeenschap en eensgezinde landen, zoals Frankrijk, in gesprek te gaan met het Verenigd Koninkrijk, om kernenergie alsnog te includeren in het programma van COP26?
Zie antwoord vraag 3.
De afwezigheid van het kabinet en de aanwezigheid van de Koning en Koningin bij de ‘Dutch Grand Prix’ in Zandvoort |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom vindt u het niet gepast als Ministers of Staatssecretarissen namens het kabinet naar de «Dutch Grand Prix» in Zandvoort gaan en kunt u dit toelichten?
Binnen het kabinet zijn afspraken gemaakt over de aanwezigheid van bewindspersonen bij sportevenementen. Bewindspersonen maken daarbij wel hun eigen afweging, maar in zijn algemeenheid is er in het kader van corona afgesproken om soberheid te betrachten als het gaat om bijwonen van evenementen.
In het geval van de Dutch Grand Prix kwam daar nog bij dat door de coronamaatregelen maximaal 2/3 van de capaciteit kon worden benut. Dat betekende dat zo’n 30.000 mensen moesten worden teleurgesteld door de organisatie. Het kabinet vond het in dat licht niet gepast om zelf wel aanwezig te zijn.
Waarom vindt u het wel gepast dat Koning Willem-Alexander – als hoofd van de regering – en Koningin Máxima naar de «Dutch Grand Prix» in Zandvoort gaan en kunt u dit toelichten?
De Dutch Grand Prix is een groot en internationaal sportevenement dat na 36 jaar terug is op Zandvoort. De Grand Prix trekt miljoenen kijkers over de hele wereld en zet ons land daarmee internationaal op de kaart. De aanwezigheid van de Koning als staatshoofd versterkt dit. De Koning is als staatshoofd geregeld aanwezig bij internationale en nationale evenementen, zo ook bij de Formule 1.
Het bericht ‘Miljoenenstrop dreigt voor vier grote zenders bij verlenging FM-vergunning’. |
|
Pieter Grinwis (CU), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenenstrop dreigt voor vier grote zenders bij verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Hoe rijmt u de aangenomen motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 537) om in goede samenspraak met VCR en NLCR te komen tot een vergoeding met de genoemde starre opstelling van EZK-ambtenaren en de opmerking dat de gesprekken muurvast zitten?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld.
Bent u het ermee eens dat hoe hoger de prijs van de noodverlenging, hoe lager de investeringen zullen zijn in digitale etherradio en daarmee het ingezette beleid met als uitgangspunt digitalisering van de radiosector wordt gestremd en er dus voor de langere termijn minder stabiliteit en rust is op de commerciële radiomarkt? (Kamerstuk 24 095, nr. 545.) Zo niet, waarom?
De radiosector en de Kamer hebben gevraagd om de commerciële radiovergunningen te verlengen voor een periode van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg2 – om commerciële radiopartijen in staat te stellen additionele financiering aan te trekken en zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Partijen die wensen te verlengen dienen hiervoor wel een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Hiervoor heeft SEO de berekeningen gemaakt in lijn met de eerder haar gehanteerde methodiek (zie verder ook het antwoord op vraag 5).
Ik ben bereid om de commerciële vergunningen te verlengen voor de gevraagde periode van drie jaar. Dit zorgt voor de beoogde rust en stabiliteit in de sector, in ieder geval tot 2025. Daarnaast blijkt uit het rapport van SEO en uit projecties van het CPB dat de vooruitzichten voor de commerciële radiosector gunstig zijn (zie ook het antwoord op vraag 5). Ik zie daarom niet in waarom bij een verlenging van 3 jaar tegen een marktconforme prijs de investeringen in digitalisering afgeremd zouden worden.
Bent u het ermee eens dat beleid dat leidt tot lagere investeringen in de digitalisering van radio en daarmee vertraging van die digitalisering niet strookt met de aangenomen motie-Bruins c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 523) en niet strookt met de afspraken die gemaakt zijn met de commerciële radiosector om jaarlijks te investeren in digitalisering? Zo niet, waarom?
In mijn brief van 8 juli 2021 ben ik uitgebreid ingegaan op de digitalisering van de Nederlandse etherradio (via DAB+) en op alle beleidsacties en initiatieven die hiertoe in de afgelopen jaren alsmede in de toekomst worden genomen.3 Digitalisering is overigens niet alleen een zaak van de houders van de vier landelijke commerciële radiovergunningen die nu een marktconforme vergoeding moeten betalen voor de driejarige verlenging van hun (ongeclausuleerde) vergunning. De digitalisering van de etherradio is een (internationaal) samenspel van een diverse groep van landelijke, regionale en lokale radiostations (zowel publiek als commercieel), netwerk operators, de retailsector en de automotive industrie die hier ieder op zijn eigen manier een bijdrage aan levert.
Voor wat betreft de toezegging van landelijke commerciële radiosector om additioneel te investeren in digitalisering (bijvoorbeeld in marketing), ga ik er vanuit dat zij hiermee ook na 2022 onverminderd doorgaan aangezien dit ook in hun eigen belang is.
Vindt u een vergoeding voor de noodverlenging die het 7- tot 13-voudige kost van de huidige vergunningsprijs proportioneel en daarmee maatschappelijk verantwoord? Zo nee, hoe rijmt u dan de aangenomen motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 24 095, nr. 537) met de genoemde verveelvoudiging?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de landelijke commerciële radiovergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de al eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO bij het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (van vijf jaar) dan zijn de bedragen voor een totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025. SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn echter dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die – conform de Telecommunicatiewet – aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als gevolg dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Bent u het ermee eens dat een vergoeding die tientallen miljoenen euro’s meer kost haaks staat op de oorspronkelijke reden van de noodverlenging, namelijk het opvangen van geleden verliezen als gevolg van de Coronacrisis en het bevorderen van economisch herstel?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg4 – om commerciële radiopartijen in staat te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Voor de hoogte van deze verlengingsprijzen is het toekomstige verdienpotentieel daarbij het uitgangspunt.
Hoe beoordeelt u de rekenmethode die door SEO is gebruikt om te komen tot een vergoeding voor de noodverlenging, waarbij gerekend wordt alsof de vergunning bij aanvang voor 8 jaar zou zijn afgegeven in plaats van dat naar de huidige context wordt gekeken?
Zoals eerder door mij aangegeven dient bij een verlenging – zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders een marktconforme verlengingsprijs berekend te worden. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in die prijs tot uitdrukking gebracht te worden. Onderzoeksbureau SEO is door mij gevraagd om de verlengingsprijzen te berekenen. De waarderingsmethode voor de verlenging moet daarbij zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer daar deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).
SEO berekent de verlengingsprijzen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. Omdat het hier gaat om een tijdelijke verlenging voor een zeer korte periode, is het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO bij het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar. Ik vind dit, gelet op de omstandigheden, een goede uitkomst en de conclusies uit het SEO-rapport neem ik daarom over.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bovengenoemde moties Bruins c.s. en Grinwis c.s. goed en compleet uitgevoerd worden en conform deze moties en de roep en welwillendheid van de sector u komt tot een prijs voor de noodverlenging van de FM-vergunningen die proportioneel en maatschappelijk verantwoord is, recht doet aan de oorspronkelijke reden van de noodverlenging en de beleidsdoelen van het ministerie rondom DAB+?
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik dus uitvoering aan geef.
Over de motie-Bruins heb ik u uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 8 juli 20215 (zie ook het antwoord op vraag 4).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie bovenstaand.
Het bericht dat er gekort gaat worden bij Reiswerk Pensioenen na de overgang naar pensioenfonds PGB |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat deelnemers tot bijna 20% gekort kunnen worden na het overzetten van ruim 30.000 werknemers, oud-werknemers en gepensioneerden uit de reisbranche van Reiswerk Pensioenen naar Pensioenfonds PGB?1
Ik heb kennis genomen van de berichten over de kortingen op de pensioenen bij de collectieve waardeoverdracht van Reiswerk Pensioenen naar Pensioenfonds PGB. Ik begrijp de teleurstelling bij de deelnemers. Maar ik ben niet in de positie om een oordeel te geven over een specifieke situatie zoals de overgang van Reiswerk Pensioenen naar Pensioenfonds PGB.
Deelt u de mening dat de kortingen op de pensioenaanspraken bij Reiswerk Pensioenen het gevolg zijn van de onlogische rekenregels die met huidige lage rentestand leiden tot onredelijke kortingen?
Die mening dat de regels onlogisch zouden zijn, deel ik niet. Bij het waarderen van de verplichtingen schrijft de Pensioenwet de risicovrije rente voor. Rekenen met een hogere rekenrente voor het waarderen van de verplichtingen betekent geld uitgeven dat nog niet is verdiend.
Op basis van de financiële situatie van Reiswerk Pensioenen en de kleine omvang van het fonds moest het pensioenfondsbestuur zich al beraden op de toekomst. Het bestuur besloot, na een evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokkenen, dat overdracht van de pensioenen naar Pensioenfonds PGB de beste vooruitzichten voor de deelnemers bood. Daarvoor was de korting op de pensioenen bij Reiswerk Pensioenen wel eerst nodig vanwege het verschil in dekkingsgraad tussen beide pensioenfondsen. Zonder korting zou het tekort mede door de overige deelnemers bij PGB worden gedragen.
Deelt u de mening dat deze stap en bijbehorende kortingen niet hadden mogen gebeuren zonder de toestemming van de deelnemers?
De verplichte deelname aan een pensioenregeling voor (oud-)werknemers in de reisbranche wordt vanaf 1 januari 2021 uitgevoerd door het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds PGB. Reiswerk Pensioenen is vanaf die datum in liquidatie.
Ik begrijp dat het voor individuele deelnemers vervelend kan zijn als de pensioenen worden overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder zonder dat een individuele deelnemer hierover kan meebeslissen. Het is evenwel wettelijk toegestaan als een pensioenfonds liquideert en de waarde overdraagt aan een andere pensioenuitvoerder. Een eventueel individueel bezwaarrecht zou de liquidatie van het pensioenfonds verhinderen en zou bovenal niet in het belang van de deelnemersgroep in geheel zijn. Deze mogelijk verschillende belangen dienen te worden gewogen door het fondsbestuur in samenspraak met de betrokken fondsorganen waarin deelnemers zijn vertegenwoordigd. Voor de volledigheid merk ik op dat de liquidatiewaardeoverdracht moet worden gemeld bij De Nederlandsche Bank (DNB) waarbij DNB een verbod kan opleggen. In dit geval heeft DNB geen verbod opgelegd.
Vindt u dat hier sprake is van buitenproportionele inmenging in eigendomsrechten? Wanneer vindt u het gepast om dit recht opzij te schuiven?
Het is niet aan mij om een uitspraak te doen over een specifieke casus. In het algemeen kan ik zeggen dat pensioen een eigendomsrecht is dat beschermt wordt door onder meer het Europese recht. Uit de Europese jurisprudentie blijkt evenwel dat het eigendomsrecht niet absoluut is. Onder voorwaarden verzet het eigendomsrecht zich niet tegen een beperking of vermindering van het pensioen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Nederlandse pensioenwetgeving niet voldoet aan het EU-recht.
Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of er in dit specifieke geval sprake is van een ongerechtvaardigde beperking.
Hoeveel kleinere pensioenfondsen verwacht u dat overgenomen gaan worden in de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel, onder andere vanwege de complexiteit, inefficiëntie en onbetaalbaarheid van dit nieuwe stelsel?
Er zijn op dit moment pensioenfondsen die om verschillende redenen liquideren of overwegen te liquideren. Deze redenen zijn gelegen in beperkingen die het pensioenfonds nu ondervindt, zoals een verminderd draagvlak, te geringe omvang of omdat de uitvoering van de pensioenregeling is beëindigd. Redenen die hun oorsprong vinden in het huidige pensioenstelsel. Uw kwalificaties dat het nieuwe stelsel vermeend onbetaalbaar, complexer en inefficiënt zou zijn, deel ik overigens niet.
Bij hoeveel van die gevallen verwacht u op basis van de huidige rekenregels en huidige stand van de dekkingsgraden kortingen op de pensioenaanspraken van de overgenomen fondsen?
Zoals ik hiervoor bij vraag 5 aangaf baseren pensioenfondsen die thans in liquidatie gaan of zijn, hun besluit op de huidige wetgeving. Bij een waardeoverdracht wegens liquidatie van een pensioenfonds kan een korting aan de orde zijn. Dat is echter afhankelijk van de financiële situatie van het pensioenfonds.
Welke gevolgen kan het oordeel van de rechter in deze rechtszaak rondom Reiswerk Pensioenen hebben op de overgang naar een nieuw pensioencontract?
Ik kan niet vooruitlopen op het oordeel van de rechter in de rechtszaak rondom Reiswerk Pensioenen. Bovendien is hier sprake van een wezenlijk andere casus dan de overgang naar een nieuw pensioencontract. Een pensioenfonds dat niet langer zelfstandig kan voortbestaan dient op zoek te gaan naar alternatieven voor de toekomst.
Ziet u nu ook in dat de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel niet alleen onwenselijk is voor gepensioneerden en werkenden, maar dat deze bovendien in praktische en juridische zin onwerkbaar is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 7 aangaf, houdt de rechtszaak rondom Reiswerk Pensioenen geen verband met de overgang naar een nieuw pensioencontract. De transitie naar het nieuwe pensioencontract wordt zorgvuldig vormgegeven en met vele waarborgen omkleed. Hierdoor wordt een evenwichtige transitie voor gepensioneerden en werkenden mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel ouderen, na een leven hard werken, nu al tien jaar geen pensioenindexering hebben ontvangen terwijl de prijzen van producten en kosten van woninghuur wel sterk zijn gestegen? Wat vindt u van de armoede waar nog zoveel gepensioneerden in moeten leven?
Laat ik voorop stellen dat armoede, in het algemeen en onder gepensioneerden specifiek, onwenselijk is. Ons sociale zekerheidsstelsel tracht te voorkomen dat ouderen in echte armoede moeten leven. Zo volgen de AOW-uitkeringen de loonontwikkeling. De koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden zonder, of met een laag aanvullend pensioen is daardoor licht positief. Pensioenindexering van het tweede pijler pensioen heeft dan maar een beperkt effect op hun inkomen. Deze gepensioneerden hebben meer profijt van de verhoging van de AOW. De AOW-bedragen worden tweemaal per jaar geïndexeerd.
Deelt u de mening dat het huidige pensioenakkoord van tafel moet en de voorgestelde onrechtvaardige en onwerkbare Wet toekomst pensioenen geen doorgang dient te vinden?
Die mening deel ik niet. Het Pensioenakkoord en het daarop gebaseerde conceptwetsvoorstel toekomst pensioenen zijn door sociale partners en het kabinet in nauwe samenspraak met sectorpartijen tot stand gebracht. Dat is een prestatie van formaat waar ik enorm trots op ben. Dit nieuwe pensioenstelsel verbetert onderdelen van de huidige pensioenwetgeving, maar houdt ook veel belangrijke onderdelen intact zoals de solidariteit en collectiviteit binnen pensioenfondsen. Zoals eerder gemeld ben ik voornemens het wetsvoorstel begin 2022 naar uw Kamer te zenden voor behandeling.
Het lobbyverbod voor oud-bewindspersonen en de overstap van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u – conform de beantwoording van eerdere Kamervragen1 – bevestigen dat hoewel de Regeling circulaire lobbyverbod bewindspersonen is ingetrokken, dit lobbyverbod onverkort van kracht is ingevolge het Handboek voor bewindspersonen en de Gedragscode Integriteit Rijk?
Ja, met dien verstande dat de circulaire als zodanig geen regeling betrof, maar een middel om medewerkers bekend te maken met de norm, die onverkort van kracht is. In de nieuwe ambtelijke arbeidsverhoudingen voor ambtenaren als gevolg van de invoering van de Wet normalisering rechtpositie ambtenaren zijn circulaires niet meer een geëigend middel om ambtenaren te informeren over geldend beleid of regels. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Kunt u derhalve bevestigen dat ambtenaren van ministeries geen contact mogen hebben met hun gewezen bewindspersoon als lobbyist in de periode van twee jaar na aftreden?
Ja. Gewezen bewindspersonen zijn na het aftreden gedurende twee jaar voor medewerkers van het voormalige Ministerie van de bewindspersoon op geen enkele manier aanvaardbaar als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal hiervoor een uitzondering maakt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de invoering van de «andere wijze waarop het lobbyverbod aan medewerkers in de rijksdienst wordt opgelegd», zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangekondigd?
In de brief aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 over het nalevingsverslag van de GRECO (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) is aangegeven dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. Voor medewerkers van de Rijksdienst geldt nog steeds de Gedragscode Integriteit Rijk. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Klopt het dat de voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mevrouw Van Nieuwenhuizen, van 15 tot 24 januari 2021 het beheer over het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft gevoerd?2
De voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat tussen 15 januari en 20 januari 2021, de datum van de beëdiging van Bas van ‘t Wout.
Betekent dit derhalve dat ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op grond van het lobbyverbod in de twee jaar na 24 januari 2021 geen contact mogen hebben met oud-minister Van Nieuwenhuizen als lobbyist?3
Gedurende de periode dat, na het aan de heer Wiebes verleende ontslag, nog niet is voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat is oud-Minister Van Nieuwenhuizen belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Een dergelijke voorziening was in staatsrechtelijke zin noodzakelijk, teneinde te voorkomen dat er geen ministeriele verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en nog geen opvolger is aangetreden.
Oud-Minister Van Nieuwenhuizen heeft het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK gedurende 5 dagen (inclusief een weekend). In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
De regeling inzake het lobbyverbod kent tekstueel geen onderscheid naar de aard en duur van het ministersschap, maar spreekt over aanvaardbaarheid voor «hun ministerie», en biedt de mogelijkheid tot afwijking voor het desbetreffende ministerie. Bij de totstandkoming is als doel van het beleid omschreven te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Kunt u bevestigen dat oud-bewindspersonen conform het huidige lobbyverbod gedurende de zogenaamde afkoelperiode wel gewoon mogen lobbyen bij bewindspersonen? Acht u dit wenselijk?
In het huidige kader is geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen. In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO is het kabinet voornemens om naast algehele gedragsregels ook de omgang met lobbyisten voor bewindspersonen te vatten in deze gedragsregels. In de brief is gesteld dat het volgende kabinet hiervan de concrete uitwerking ter hand zal nemen.
Acht u de reikwijdte van het huidige lobbyverbod, namelijk alleen ten aanzien van ambtenaren met «hun gewezen bewindspersoon» en niet de ambtenaren van andere ministeries – ook niet als daarmee intensief is samengewerkt – adequaat om de onderliggende doelen van het lobbyverbod doeltreffend te bereiken? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, bent u bereid de reikwijdte verder uit te breiden?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een gewezen Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. De reikwijdte van het huidige lobbyverbod wordt in deze afweging betrokken.
Kunt u toelichten op welke wijze handhaving van de regels uit het Handboek voor bewindspersonen, zoals bovengenoemde, plaatsvindt en welke sancties mogelijk zijn bij niet-naleving?
Het Handboek voor Bewindspersonen is een bundeling van praktische informatie die van belang is voor bewindspersonen, waaronder relevante wet- en regelgeving. Het Handboek bevat geen zelfstandige normstelling, en wordt dus ook niet als zodanig gesanctioneerd.
Het lobbyverbod vindt voor medewerkers van de Rijksdienst zijn juridische basis in de Gedragscode integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Voor het ambtelijk handelen jegens oud-bewindspersonen, geldt vanzelfsprekend ook de ministeriële verantwoordelijkheid. Voor (oud-) bewindspersonen is het lobbyverbod een van de spelregels die gelden voor aftredende en afgetreden bewindspersonen en het gebruik van de kennis en de positie die zij in die functie hebben opgedaan. Anders dan bij ambtenaren, is er ten aanzien van oud-bewindspersonen geen sprake van een rechtsverhouding waarbinnen eventueel sancties mogelijk zijn. Een gewezen bewindspersoon is weer een burger die alleen wettelijk kan worden gebonden (bijvoorbeeld geheimhoudingsverplichtingen; het sanctioneren van het schenden daarvan voor gewezen bewindspersonen is wettelijk geregeld in artikel 98 e.v. respectievelijk artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht). In ons stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid is het beoordelen en eventueel sanctioneren van het handelen en doen van bewindspersonen, voorbehouden aan het parlement.
Acht u de huidige mogelijkheden om naleving van deze regels te waarborgen adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen dat de naleving van deze regels ontoereikend is. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Welke vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie bestaan er voor de secretaris-generaal als deze besluit een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan, zoals beschreven in het Handboek voor bewindspersonen? Bent u bereid te zorgen dat de Tweede Kamer in zo’n geval voortaan wordt geïnformeerd?
De secretaris-generaal van het desbetreffende ministerie heeft de mogelijkheid een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan. Er zijn geen vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie.
Deelt u dat er een striktere, zo nodig wettelijke regeling moet komen voor de lobby door oud-bewindspersonen? Zo ja, welke elementen moeten daar volgens u onderdeel van uitmaken?
Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook de mogelijke juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u toelichten waarom het huidig lobbyverbod uit de Gedragscode integriteit Rijk (inclusief de mogelijkheid tot sanctionering) uitsluitend via de «ambtelijke weg» loopt en niet op de oud-bewindspersonen gericht is? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van gewezen bewindspersonen zij verwezen naar het antwoord op vraag 8. Zoals in de genoemde brief van 6 juli is gesteld, is in Nederland een sterke integriteitscultuur het uitgangspunt van het integriteitsbeleid voor de centrale overheid. Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid zijn de belangrijkste principes die gelden voor het integriteitsbeleid van Ministers en Staatssecretarissen. Die aanpak past ook geheel in de staatsrechtelijke verhoudingen (waarbij in dit kader de ministeriële verantwoordelijkheid het belangrijkste principe is). De zittende bewindspersonen zijn altijd verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van besluitvorming en de zorgvuldige totstandkoming, ongeacht of er sprake is van beïnvloeding vanuit partijen in de samenleving. Om de ontwikkeling van een integer, transparant en weerbaar bestuur te bestendigen werkt het kabinet aan een aanpak met een bredere basis en meer balans tussen cultuur- en structuurgerichte maatregelen, zoals een gedragscode, trainingen en een heldere ondersteuningsstructuur. Het kabinet beraadt zich nog op de wenselijkheid van nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het lobbyverbod en de naleving daarvan ook via de route van de oud-bewindspersoon juridisch verankerd zou kunnen worden en de Kamer hierover te informeren?
Zoals bij vraag 3 is gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook bij de gewenste juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u uiteenzetten hoe de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met striktere regelgeving omtrent de lobby door oud-bewindspersonen deze hebben vormgegeven?
Conform artikel 11.4 van de Gedragscode voor leden van de Europese Commissie mogen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn niet lobbyen bij leden of hun personeel namens hun eigen bedrijf of dat van hun werkgever of cliënt op gebieden waarvoor zij in het kader van hun portefeuille bevoegd waren. Voor de voormalige voorzitter geldt een periode van 3 jaar. Daarnaast stellen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn de Commissie ten minste twee maanden van tevoren in kennis van hun voornemen om een beroepsactiviteit uit te oefenen. Indien deze nieuwe functie verband houdt met de portefeuille van het voormalige lid, raadpleegt de commissie het onafhankelijk ethisch comité.