De vertraging bij de bouw van nieuwe kerncentrales |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de bouw van de nieuwe kerncentrales (wederom) vertraging oploopt zoals aangegeven in het NRC-artikel?1
De vertraging waar in het NRC-artikel aan gerefereerd wordt gaat over de doorlooptijd van de onderzoeken die nodig zijn voor een voorkeursbeslissing over de locatiekeuze in het kader van de projectprocedure. Het klopt dat de locatiekeuze is vertraagd. Wat deze vertraging betekent voor de uiteindelijke bouw en oplevering van de twee kerncentrales, is nu nog niet goed te zeggen. Wel lijkt het niet meer realistisch om de eerste centrale in 2035 operationeel te hebben. Voordat we toe zijn aan de bouw van 2 nieuwe centrales moeten nog heel veel stappen worden doorlopen. Zowel in de ruimtelijke procedure, als in de aanbesteding, als in de vergunningverlening, als in de uiteindelijke bouw. Een detailplanning van al deze stappen is op dit moment nog niet te geven. Ik houd de ambitie overeind om zo snel mogelijk als realistisch de eerste centrale operationeel te hebben.
Als onderdeel van de routekaart voor de bouw van twee kerncentrales uit december 20222 is een planningsanalyse opgesteld. Doel van de analyse is om te komen tot een fasering van voorbereiding van de bouw waarmee maximaal snelheid wordt gemaakt. De planningsanalyse stelt dat de bouw van een kerncentrale een lang en complex proces is met vele verschillende werksporen en inherente onzekerheden. De planningsanalyse beval aan om de onzekerheden te verkleinen door een interactie op te starten met de technologieleveranciers en technische haalbaarheidsonderzoeken uit te voeren. Deze twee activiteiten zijn met prioriteit opgepakt en de resultaten ervan komen binnenkort beschikbaar. Hierdoor kan een betere inschatting worden gegeven van de planning van de bouw. Tegelijkertijd blijft dit traject een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de algehele planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier.
Ten aanzien van de vertraging in de locatiekeuze zijn de oorspronkelijk gecommuniceerde doorlooptijden erg ambitieus voor een project dat qua aard, omvang, impact en maatschappelijke gevoeligheid uniek is. Daarbij geldt dat een juridisch houdbaar besluit uiteindelijk de snelste en dus beste weg is naar realisatie. Daarom zijn er afgelopen tijd stappen gezet die ingrijpen op de gewenste planning van de locatiekeuze, maar die er wel voor zorgen dat het besluit robuuster wordt.
Meest recent is naar aanleiding van inspraakreacties een juridische analyse aangekondigd naar de noodzaak het gebied Eemshaven toe te voegen als zoekgebied3. Tegelijkertijd met de beantwoording van deze Kamervragen is het advies van de Landsadvocaat aan de Kamer gestuurd. De conclusie van de Landadvocaat is dat de door mij gevraagde mate van zekerheid niet gegeven kan worden. De moties die op 4 maart 2021 in de Tweede Kamer zijn aangenomen vormen zeker een argument om te stellen dat de Eemshaven geen realistisch alternatief is. Uit de rechtspraak van de Afdeling kan echter ook worden opgemaakt dat een puur beleidsmatig argument onvoldoende is. Ook voor een gebrek aan draagvlak is de vraag of dit argument alleen voldoende is. De Landsadvocaat voegt daar nog aan toe dat ook de Commissie mer over de plan-m.e.r. zal adviseren. Wanneer de Eemshaven niet wordt meegenomen, is het een reëel risico dat de Commissie mer hierover een kritische opmerking maakt. Dat deed zij ook in de zaak van het Regionaal Bedrijven Terrein Twente. Dan zouden appellanten in een uiteindelijke beroepsprocedure nog een extra troef in handen hebben. Dat maakt het toch al beperkte comfort om de Eemshaven niet alsnog in het m.e.r. te betrekken dan nog minder groot.
De tijd van de advisering door de Landsadvocaat is ook benut om een gevoeligheidsanalyse op te starten, die alle mogelijke gebieden in beeld zijn voor het locatieonderzoek. Met behulp van geografische informatie is gekeken welke gebieden in Nederland op basis van alleen de internationale (veiligheids)criteria van het Internationaal Atoomenergieagentschap mogelijk geschikt zouden kunnen zijn voor kerncentrales. De gevoeligheidsanalyse is ook belangrijk vanwege de verhoogde ambitie van dit kabinet als het gaat om het aandeel kernenergie en de inzet op de bouw van een derde en vierde kerncentrale in Nederland.
Al deze stappen kosten helaas extra tijd, maar verkleinen de onzekerheden in de planning waarnaar in de planningsanalyse is verwezen. Boven alles is het vervelend dat deze extra tijd nodig is en dat het kabinet zich gedwongen ziet om Eemshaven als zoekgebied mee te nemen in het locatieonderzoek. Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. Dan zal ook meer duidelijk worden over de planning van de locatiekeuze die tot nu toe op medio 2025 stond. Duidelijk is wel dat dit jaar voor de locatiekeuze niet meer haalbaar is.
Zie verder de antwoorden op vragen 7 t/m 10.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die sinds de publicatie van het coalitieakkoord van het vorige kabinet Rutte IV (10 januari 2022) zijn gezet om de bouw van twee kerncentrales in Borssele te realiseren?
In fase 1 van het nieuwbouwtraject «het voorbereiden van de besluitvorming» wordt toegewerkt naar een ontwerp locatiebesluit, een start van de aanbesteding en de oplevering van een voorlopig Rijk Regio pakket. Om daar te komen worden vier werksporen doorlopen; financiering (marktconsultatie), technische haalbaarheidsstudies, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket. Daarnaast wordt er separaat gewerkt aan de opbouw van de projectorganisatie.
Start datum
Stap
Kamerstuk
Status
Nov 2022
Missiegedreven Meerjaren Innovatie Programma is opgestart
Kamerstuk 32 645, nr. 101 aangekondigd; Voortzetting in nr. 118, 120 en 128)
Doorlopend
Dec 2022
Routekaart nieuwbouw kerncentrales inclusief voorbereidende studies
Kamerstuk 32 645, nr. 98 (aangekondigd), nr. 116
Voltooid
Dec 2022
Start marktconsultatie
Kamerstuk 32 645 nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd en gedeeld)
Voltooid
Dec 2022
Start technische haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 116 aankondiging; nr. 117 concrete aankondiging; nr. 121 in uitvoering; nr. 132 uitgevoerd)
Voltooid
Juni 2023
Participatietraject opgestart met publicatie van een participatie- en communicatieplan
Kamerstuk 32 645 nr. 116 (aangekondigd) nr. 117
voltooid/doorlopend
Feb 2024
Publicatie Voornemen en Voorstel voor participatie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
voltooid
Feb 2024
Oplevering systeemstudie kernenergie, aankondiging vervolgstudie
Kamerstuk 32 645 nr. 121
Voltooid/vervolg loopt
Feb 2024
Het Rijk-Regiopakket is opgestart en is in ontwikkeling
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; 11 september in ontwikkeling; 132 in ontwikkeling.
Loopt
Feb 2024
Het VenP is afgerond en het vestigings- en waarborgingsbeleid is geactualiseerd. Deze ontwikkelingen hebben aanleiding gegeven om naar additionele locaties te kijken.
Kamerstuk 32 645, Nr. 121 aangekondigd; nr. 131 publicatie reacties VenP;
voltooid
Feb 2024
Start opzet projectorganisatie
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; Kamerstuk 28 165, nr. 420 nader uitgewerkt; nr. 132 melding aantrekking kwartiermaker en team.)
voltooid
Aug 2024
Third-party Review ter controle en aanvulling van de Marktconsultatie en Technische Haalbaarheidsstudies
Kamerstuk 32 645, nr. 121 aangekondigd; nr. 132 uitgevoerd)
Loopt
Sept 2024
Intentieverklaring getekend en start gebiedsverbinder Rijk-Regio pakket
Kamerstuk 32 645, nr. 131
Loopt
Nov 2024
Juridisch onderzoek Eemshaven
Kamerstuk 32 645, nr. 132
Voltooid
Hoeveel onderzoeken naar de bouw van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Tot nu toe zijn met Klimaatfondsmiddelen verschillende onderzoeken ten behoeve van de nieuwbouw van kerncentrales uitgevoerd.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de technische haalbaarheidsstudies – inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise – locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (totaal € 25 miljoen). Ook zijn er enkele financiële onderzoeken uitgevoerd (€ 660.000). Deze verschillende onderzoeken voorzien een beter inzicht in de voorbereiding en uitvoering van de bouw van de kerncentrales, en verminderen daarmee de risico’s van het project. De informatie uit deze studies helpt ook om te bepalen welke eisen we willen stellen aan de bouw van de nieuwe centrales. Tot slot zijn adviezen gevraagd op het gebied van governance in relatie tot de projectorganisatie (€ 80.000) en omtrent de participatie- en communicatiestrategie (€ 55.000). Deze adviezen helpen in het vormgeven en opzetten van de organisatie die verantwoordelijk wordt voor de uitvoering van het project en bieden duidelijke richtlijnen in het betrekken en informeren van stakeholders, onder andere in de verschillende regio’s. Dit is noodzakelijk om uiteindelijk een houdbaar en robuust locatiebesluit te nemen.
Hoeveel onderzoeken naar de locatiekeuze van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Ten behoeve van de projectprocedure Nieuwbouw Kerncentrales voor de bouw van de eerste twee kerncentrales wordt een onderzoek uitgevoerd naar locaties in Nederland. Dit locatieonderzoek leidt tot een planMER en integrale effectenanalyse van de verschillende alternatieve locaties. Hiermee is een bedrag gemoeid van ca. € 1,5 miljoen.
Daarnaast zijn onderzoeken uitgezet naar de koelwatercapaciteit van verschillende wateren en naar karakteristieken van de ondergrond nabij de locaties. Deze onderzoeken zullen naar verwachting circa € 250.000 kosten.
Hoeveel geld is er tot nu toe uitgegeven of toegewezen aan de bouw van nieuwe kerncentrales sinds Rutte IV en welk gedeelte hiervan gaat naar onderzoek, welk gedeelte naar de kennis- en onderzoeksinfrastructuur, en welk gedeelte gaat naar overige categorieën?
Bij de start van het Klimaatfonds was er voor het perceel Kernenergie € 5 miljard gereserveerd. Bij de start van het huidige kabinet is hier € 9,5 miljard bijgekomen. Van deze in totaal € 14,5 miljard zijn de volgende bedragen al toegekend aan specifieke uitgaven in 2023 t/m 2030:
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de verouderingsonderzoeken.
Deze middelen zijn grotendeels toegekend voor de projectorganisatie (€ 90 miljoen), de technische haalbaarheidsstudies, inclusief de inhuur van externe nucleaire expertise, locatieonderzoeken, koelwaterstudies en een onafhankelijke review van een derde partij en vergelijking met het buitenland (€ 25 miljoen), voor de jaren 2023 t/m 2030.
Welke resultaten van eerdere onderzoeken zijn vertaald in beleidsmaatregelen, wetswijzigingen, locatiebesluiten of andere concrete stappen richting de realisatie van deze kerncentrales?
Het kabinet werkt op grond van de routekaart4 nu aan de fase van de voorbereiding van politieke besluitvorming. Hierover dienen besluiten te worden genomen met betrekking tot de technologieselectie, het government support package, locatie en Rijk-Regio pakket. Deze besluiten zijn nog niet genomen. Onder vraag 2 zijn de concrete stappen opgenomen die opeenvolgende kabinetten sinds de routekaart eind 2022 hebben gezet. De concrete vertaling in beleid- en regelgeving zal vanaf dit jaar gebeuren in de genoemde besluiten over de government support package, technologieselectie, eerste fase van de projectprocedure en Rijk-Regiopakket.
Wat heeft het ministerie sinds de initiële locatiekeuze in Borssele gedaan om juridische bezwaren tegen deze locatie zoveel mogelijk te voorkomen? Heeft u overwogen om vast te houden aan deze locatiekeuze?
Voor een juridisch houdbaar besluit is het cruciaal dat het besluit zorgvuldig wordt voorbereid. Dit besluit wordt voorbereid door middel van de projectprocedure die voor de eerste twee kerncentrales in februari 2024 is gestart. Voor het zoveel mogelijk voorkomen van bezwaren is het cruciaal dat vanaf het begin wordt ingezet op participatie door belanghebbenden. Om een definitieve locatiekeuze (in de zogenaamde voorkeursbeslissing) te maken die juridisch houdbaar is moeten redelijke alternatieven in beeld worden gebracht. Dit is een Europese verplichting, die in Nederland in de Nederlandse wetgeving is vastgelegd. Naast Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en Maasvlakte I zijn hierom ook Terneuzen, Maasvlakte II en Eemshaven in beeld. De Minister heeft in het Commissiedebat van 13 oktober 20225 toegezegd een voorkeurslocatie aan te wijzen en daarbij aangegeven dat dit niet betekent dat de voorkeurslocatie ook de definitieve locatie wordt. Het kabinet deelt de ambitie die uit het uitspreken van een voorkeurslocatie volgt, maar alleen volstaan met onderzoek naar Borssele is niet in lijn met wet- en regelgeving; redelijke alternatieven dienen gelijkwaardig onderzocht te worden alvorens een definitieve locatiekeuze gemaakt kan worden.
Daarbij is het ook belangrijk dat ingezet wordt op vroegtijdige participatie. In het Voornemen en Voorstel voor participatie dat in februari 2024 ter inzage is gegaan, wordt beschreven hoe het ministerie inwoners betrekt bij de projectprocedure. Daarnaast zijn ook de gemeente Borsele en provincie Zeeland vroegtijdig gestart met het opzetten van participatie. Zij hebben hun inwoners gevraagd welke voorwaarden zij willen stellen aan de mogelijke komst van grote energieprojecten in de regio, waaronder twee nieuwe kerncentrales. Om op een juiste manier gehoor te geven aan beide voorwaardenpakketten werkt het Ministerie van Klimaat en Groene Groei samen met de provincie Zeeland en gemeente Borsele aan een Rijk-Regiopakket aan maatregelen om de impact op de leefomgeving te verminderen en een impuls te geven aan de regio.
Waarom wordt nu pas besloten om alternatieve locaties, zoals Terneuzen, de Tweede Maasvlakte en de Eemshaven, nader te onderzoeken? Waarom is daar de afgelopen drie jaar niet voor gekozen als dit blijkbaar toch noodzakelijk was? Wat is hier misgegaan?
In december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Borssele de voorkeurslocatie is voor de nieuwbouw naar aanleiding van een toezegging van de Minister aan het lid Erkens (TZ202210-116). Het uitspreken van een voorkeur voor Borssele heeft versnelling van de uiteindelijke oplevering tot doel gehad, door het nu al uitvoeren van technische haalbaarheidsonderzoeken. Ook heeft het kabinet toen aangegeven dat dit geen definitief locatiebesluit is, maar dat voor een definitief locatiebesluit een m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden. De keerzijde van het uitspreken van een voorkeur is dat verwachtingen zijn gewekt over de definitieve locatiekeuze. In de brief van december 2022 heeft het kabinet aangegeven dat Maasvlakte I in ieder geval beschouwd wordt als redelijk alternatief in de m.e.r.-procedure. In februari 2024 is dan ook de projectprocedure op basis van de Omgevingswet gestart. In deze projectprocedure zal de m.e.r.-procedure worden doorlopen en een definitieve locatiekeuze worden voorbereid (de zogenaamde voorkeursbeslissing). In de brief van 11 september 2024 zijn Terneuzen en Maasvlakte II als zoekgebied in beeld gekomen en in november 2024 is daar de mogelijkheid van Eemshaven bijgekomen. Er is dus nooit sprake geweest dat alleen locatie Borssele zou moeten worden onderzocht. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.»
Om snelheid te maken heeft het Kabinet werksporen parallel geschakeld, waarbij het kabinet in de routekaart van december 2022 heeft aangegeven dat de locatiekeuze uiteindelijk zal worden gemaakt in de projectprocedure. Deze projectprocedure zal het Kabinet zorgvuldig doorlopen en daar hoort vanzelfsprekend ook alternatievenonderzoek bij. Een juridisch houdbaar besluit is de snelste weg naar een robuuste locatiekeuze en daarmee een bestendige uitvoering.
Het kabinet beseft zich dat de ontwikkeling van nieuwe energieprojecten in de provincie Groningen gevoelig ligt en is zich bewust van de bestuurlijke wensen in de regio. Daarom heeft het kabinet de Landsadvocaat eerder om advies gevraagd of het mogelijk is om de Eemshaven op voorhand uit te sluiten bij het locatie onderzoek.
De conclusie die het kabinet op basis van het advies trekt is dat met het oog op een juridisch houdbaar besluit helaas niet mogelijk is om het gebied Eemshaven op voorhand uit te sluiten. Dat betekent dat er gekeken zal moeten worden of er reële locatie-alternatieven beschikbaar zijn. Indien dit het geval is zullen deze locatie-alternatieven onderdeel worden van het locatie-onderzoek naar de bouw van twee kerncentrales en worden beschreven in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
Het kabinet vindt het zeer belangrijk om rekening te houden met de gevoelens in de samenleving. Maar het kabinet wil ook een juridisch houdbaar besluit om vertraging later te voorkomen. Hier hoort bij dat een zorgvuldige procedure wordt doorlopen om tot weloverwogen keuzes te komen.
Nu dit advies er ligt, zal het kabinet zo snel mogelijk de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau afronden. In deze concept NRD worden de locaties beschreven, waar nader onderzoek naar zal worden gedaan. Dit onderzoek zal in de vorm van een planMER en Integrale Effectenanalyse (IEA) worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek zal ik in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening vervolgens een keuze maken ten aanzien van de voorkeurslocatie voor deze twee kerncentrales in de zogenaamde voorkeursbeslissing. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal ook een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Hoeveel vertraging verwacht u door het verplicht nader onderzoeken van extra locaties, en wat betekent dit voor de beoogde oplevering in 2035?
In het locatie-onderzoek wordt rekening gehouden met onderzoek naar locaties in de gebieden Borssele/Vlissingen (Sloegebied) en op de Maasvlakte I. Daarnaast is ruimte voorzien om, naar aanleiding van het alternatievenonderzoek, mogelijk aanvulling te plegen met een derde gebied waarin locaties onderzocht zouden kunnen worden. De toevoeging van Maasvlakte II heeft geen groot effect gehad op het alternatievenonderzoek maar de toevoeging van Terneuzen kent kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–. De mogelijke toevoeging van Eemshaven kent eveneens kosten in de ordegrootte van circa 100.000,–.
De kosten die gemaakt worden voor onderzoek naar koelwatercapaciteit en ondergrond zijn inbegrepen in de 250.000,– genoemd bij het antwoord op vraag 4.
De toevoeging van Terneuzen en Maasvlakte II heeft enkele maanden tijd gevergd aan extra vooronderzoek en het activeren van ambtelijke en bestuurlijke betrekkingen op dit onderwerp. Daarbij geldt voor elke toegevoegde locatie dat er ook inspanning nodig is om een omgevingsproces vorm te geven om burgers en andere belanghebbenden op een degelijke manier te informeren over de procedure en te betrekken bij de besluitvorming. De toevoeging van Eemshaven in het onderzoek betekent naar huidig inzicht circa 6 maanden extra doorlooptijd ten opzichte van de eerdere verwachting.
Zo snel mogelijk dit jaar maakt het kabinet bekend welke locatiealternatieven het gaat onderzoeken. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal een nieuwe verwachting volgen over het moment waarop de ontwerp-voorkeursbeslissing gereed is. Duidelijk is al wel dat 2025 niet meer haalbaar is.
Welke kosten en tijdsbesteding zijn gemoeid met het aanvullende onderzoek naar de drie nieuwe locaties?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe wordt gegarandeerd dat de uitkomsten van eerdere haalbaarheidsstudies niet opnieuw hoeven te worden onderzocht, zoals nu wordt gesuggereerd voor alternatieve locaties?
Om de technische haalbaarheidsstudies volledig en in voldoende detail te kunnen uitvoeren is een specifiek terrein aangewezen. Daartoe heeft het kabinet in de Kamerbrief van 9 december 20226 onderbouwd welk terrein hiervoor geschikt lijkt te zijn en is het EPZ-terrein in Borssele als voorkeurslocatie aangewezen. Als in de projectprocedure een andere locatie wordt aangewezen, moet een deel van de technische haalbaarheidsstudies mogelijk opnieuw worden uitgevoerd. Hiermee is een bewust maar beperkt risico genomen omdat een groot gedeelte van de technische haalbaarheidsstudies ook representatief zal zijn voor andere locaties die in de projectprocedure zullen worden meegenomen. Aspecten die verschillen per locatie, zoals de precieze samenstelling van de bodem, of toegang tot koelwater, zullen opnieuw moeten worden gedaan als besloten wordt tot een andere locatie. Dit is een beperkt deel van de Technische Haalbaarheidsstudies.
In hoeverre zijn juridische verplichtingen, zoals de eis om alle redelijke alternatieven te onderzoeken, een belemmering voor de voortgang van grote projecten zoals kerncentrales?
Het onderzoek naar de redelijke alternatieven voor een project is een onderdeel van de op grond van de Europese mer-richtlijnen verplichte milieueffectrapportage. De verplichting deze rapportage uit te voeren is in Nederland in de Nederlandse wetgeving vastgelegd. Het alternatievenonderzoek is nodig om een gedegen afweging te kunnen maken en het uiteindelijke projectbesluit deugdelijk te motiveren en leidt zo tot betere besluitvorming. Deze eis is daarom geen belemmering voor de voortgang van grote projecten. De gevoeligheden rond locatie Eemshaven (zie het antwoord op vraag 8 en de Kamerbrief van 22 november 20247) moeten dan ook bezien worden vanuit het oogpunt van de juridische houdbaarheid van het projectbesluit en maken daarom het voorgaande niet anders.
Waarom wordt de relevante wetgeving, die leidt tot deze stapeling van onderzoeken en juridische procedures, niet aangepast om vertragingen te voorkomen?
In december 2024 is de Kamer geïnformeerd over de versnellingsaanpak energietransitie met daarin aandacht voor juridisch instrumentarium8. Hiervoor is een verkenning gedaan naar welke wettelijke aanpassingen er mogelijk zijn om procedures te versnellen, en daarmee doorlooptijden te verkorten en/of vertraging te voorkomen, voor energie-infrastructuurprojecten. De meest kansrijke opties zijn opgenomen in een juridisch versnellingspakket en worden thans uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten. De juridische maatregelen zijn gericht op structurele en procedurele versnelling van verschillende energiemodaliteiten, type projecten en projectfases.
In het bovengenoemde juridische versnellingspakket zit ook een aantal opties voor het verder versnellen van de projectprocedure die ook van belang zijn voor realisatie van de nieuwe kerncentrales. Deze worden momenteel nader onderzocht. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de procedurele stappen in de verkenningsfase van de projectprocedure in relatie tot participatie en het moment van onafhankelijk advies. De kansrijke opties voor versnelling zijn in beeld en worden uitgewerkt in verschillende wet- en regelgevingstrajecten.
Wat voor wetswijziging is nodig om alsnog een definitieve locatiekeuze te maken die juridisch houdbaar is? Welke wetsbepaling in welke wetten zouden hiervoor aangepast moeten worden?
Voor een juridisch houdbare locatiekeuze is geen wetswijziging nodig, maar zorgvuldig onderzoek, transparante besluitvorming en vroegtijdige participatie (zie het antwoord op vraag9. Vanuit het oogpunt van Europese verplichtingen, zorgvuldigheid en draagvlak voor de uiteindelijk gekozen locatie is een wetswijziging op dit punt niet wenselijk, nodig of mogelijk.
Bent u bereid om dergelijke wetswijzigingen door te voeren, waarmee ook de juridische houdbaarheid van besluiten versterkt wordt, en toekomstige vertragingen voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 14.
Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bouw van de kerncentrales, ondanks deze vertragingen, nog steeds in 2035 is afgerond? Welke versnellingsopties heeft u nog op de plank liggen die u kunt nemen om het proces te versnellen?
In de Kamerbrief van afgelopen november benadrukt het kabinet dat, door de verschillende werksporen parallel uit te voeren, conform de wens van de Kamer op dit moment maximaal wordt versneld. In de brief van 1 februari 2024 heeft mijn ambtsvoorganger dit als volgt verwoord: «Met de technische haalbaarheidsstudies wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ gerealiseerd kunnen worden. Hiermee loop ik vooruit op de integrale afweging en de ontwerp-voorkeursbeslissing die medio 2025 in de projectprocedure genomen wordt. Met andere woorden: na weging van alle ruimtelijke- en milieuaspecten kán een andere locatie uiteindelijk planologisch worden aangewezen.» Zoals gememoreerd in het antwoord op de eerste vraag blijft de bouw van twee grote kerncentrales een complex proces, waarbij steeds opnieuw keuzes moeten worden gemaakt over te zetten stappen. Dergelijke keuzes neemt het kabinet altijd in het licht van een maximale snelheid van de gehele voorbereiding en realisatie. Een juridisch houdbaar besluit is in ons aller belang, want dit vormt uiteindelijk de snelste weg naar realisatie is. In de volgende voortgangsbrief over nieuwbouw kerncentrales zullen de nieuwe inzichten met betrekking tot de planning gegeven kunnen worden. Ook is dan informatie beschikbaar over het effect van de vertraging van de locatiekeuze op de volgende stappen van de selectie van de technologieleverancier en wat daaraan in mitigerende zin gedaan kan worden.
Welke maatregelen zijn mogelijk om na de locatiekeuze de bijbehorende vergunningtrajecten, aanbestedingen en andere essentiële besluitvorming te versnellen? Welke juridisch houdbare routes zijn hiervoor mogelijk?
Er is op dit moment nog geen inzicht in concrete maatregelen die mogelijk zijn om na de locatiekeuze de bijbehorende processen en besluitvorming te versnellen. De verwachting is dat de resultaten van de Third Party Review meer inzicht zullen bieden als het gaat om de planning voor de bouw van de kerncentrales. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het van belang dat de procedures zorgvuldig worden doorlopen.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Renewable Energy Directive (RED III) / Net-zero industry act aan te merken als een project van hoger openbaar belang gezien de voordelen voor de klimaattransitie, de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland door het vervangen van fossiele opwek, en de afname van gevaarlijke geopolitieke afhankelijkheid op het gebied van energie? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
In de RED III wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen. Kernenergie valt niet onder deze scope en kernenergieprojecten kunnen onder deze richtlijn dus niet aangemerkt worden als versnellingsgebied.
De Net-Zero Industry Act (NZIA) heeft onder andere als doel om in de EU de productiecapaciteit te stimuleren van netto-nul technologieën die essentieel zijn voor klimaatneutraliteit. Onder deze verordening worden alle kernenergie-technologieën als netto-nul technologieën beschouwd.
De NZIA introduceert het begrip «netto-nul strategisch project» voor projecten die van vitaal belang zijn voor het verbeteren van de veerkracht, strategische autonomie en concurrentiekracht van de netto-nul industrie in de EU.
Voor de bouw van kerncentrales zouden netto-nul strategische projecten in de Nederlandse context dus inderdaad de prioriteitsstatus «strategische project van nationaal belang» kunnen krijgen.
De bouw van de kerncentrales is gezien de omvang al een project van nationaal belang en doorloopt de projectprocedure.
De bijbehorende doorlooptijden voor vergunningverlening in deze procedure (formeel maximaal zes maanden) zijn bovendien korter dan die de NZIA voorschrijft (maximaal negen maanden). Het aanmerken van het project als netto-nul strategisch project onder de NZIA heeft in de praktijk dan ook geen effect op de tijdlijnen van de bouw van de kerncentrales in Nederland.
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Net-Zero Industry Act aan te merken als strategisch nettonulproject met hoogst mogelijke status van nationaal belang? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
Zie antwoord vraag 18.
Wat zijn de versnellingsmogelijkheden onder de omgevingswet? Zouden kerncentrales zich kwalificeren om gekenmerkt te worden als een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen? Of zou een rijksprojectprocedure geschikter zijn? Wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen?
Voor energieprojecten van nationaal belang waaronder de bouw van kerncentrales is de projectprocedure het instrument dat het meest geschikt is om te voorzien in de inpassing van deze projecten in de fysieke leefomgeving10. Daarmee biedt deze procedure in de regel de meeste snelheid.
Een standaardtijdslijn is voor de projectprocedure niet te geven, voor elke procedure is dit project afhankelijk. Het hangt onder meer af van de wijze waarop de participatie wordt ingericht, hoeveel reacties worden ontvangen en welk onderzoeken precies nodig zijn. Daarin verschillen de instrumenten van de Omgevingswet niet. In alle gevallen is participatie nodig en zal hetzelfde soort (mer-)onderzoek nodig zijn om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen.
De omgevingsplanactiviteit van nationaal belang is een procedure waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door een op Rijksniveau verleende vergunning waarbij wordt afgeweken van het omgevingsplan. Dit laat onverlet dat er ook andere vergunningen nodig zijn voor die ontwikkeling, die moeten worden verleend door het voor die vergunningen bevoegde gezag. Bij de projectprocedure kunnen de benodigde ruimtelijke toestemming en de overige vergunningen samen worden genomen en kan op Rijksniveau regie worden gevoerd op de timing en samenhang van alle vergunningen. De projectprocedure heeft verder als voordeel dat dit een gestroomlijnde besluitvormingsprocedure heeft. De projectprocedure is daarmee het meest geschikt om een complex project als een kerncentrale te realiseren.
Voor complexe en ingrijpende projecten zoals de bouw van de kerncentrales is een brede verkenning en vroegtijdige participatie van publiek en belanghebbenden, leidend tot een gedragen voorkeursrichting en gecoördineerde uitvoering van groot belang. De projectprocedure is hierop ingericht.
Ook mist een procedure via een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang andere voordelen van de projectprocedure, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de coördinatie vanuit één Minister. De procedure voor een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang lijkt daarmee meer complex dan de projectprocedure.
Hoe staat het met het ontwerpbesluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten? Zou dit een mogelijkheid bieden om de realisatie van de kerncentrales in 2035 mogelijk te blijven houden? Welke aanpassingen zijn nodig aan het ontwerpbesluit om kerncentrales expliciet eronder te laten vallen?
Voor de procedurele versnelling van regionale elektriciteitsprojecten wordt gewerkt aan de algemene maatregel van bestuur Besluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten. Dit besluit is gebaseerd op het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting, waarin een grondslag is opgenomen voor aanwijzing van besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Dit wetsvoorstel ligt thans ter behandeling bij de Tweede Kamer. Voorhang van de algemene maatregel van bestuur kan pas plaatsvinden nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft aangenomen.
Het Besluit procedurele versnelling elektriciteitsprojecten wijst besluiten voor bepaalde energie-infrastructuurprojecten aan waarvoor een aantal versnellingen in de beroepsprocedure geldt, zoals beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een aanwijzing kan leiden tot een versnelling van 1,5 jaar, door beroepsmogelijkheden bij één instantie te leggen met verkorte termijnen.
De met het ontwerpbesluit voorziene procedurele versnelling van de elektriciteitsprojecten is voor die projecten die nu nog niet onder de projectprocedure vallen, maar waarbij wel een zwaarwegend maatschappelijk belang is bij versnelde realisatie.
Voor kerncentrales geldt al de projectprocedure en biedt dit besluit geen additionele versnelling voor de realisatie hiervan.
Zou een van de beschreven routes in vraag 18 t/m 21 ook helpen bij het versneld maken van een juridisch houdbare locatiekeuze?
De projectprocedure is reeds gestart voor de bouw van de eerste twee kerncentrales en deze procedure is ingericht om snel tot een juridisch houdbare locatiekeuze te komen. Ook kent deze procedure versnellingselementen, zoals de één-besluit constructie door één bestuursorgaan met het projectbesluit, de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding, en geldt beroep in één instantie voor het projectbesluit. De beschreven routes in vraag 18 t/m 21 zullen dus niet bijdragen aan het versneld maken van een houdbare locatiekeuze.
Is projectwetgeving voor de bouw van kerncentrales een mogelijkheid, indien de bestaande routes in vraag 18 t/m 21 niet kansrijk zijn? Waar zou een dergelijke wet aan moeten voldoen en op welk deel van het proces zou deze tot versnelling kunnen leiden?
Het uitwerken van een specifieke projectenwet voor de bouw van de kerncentrales acht het kabinet niet de juiste weg. Het bestaande instrumentarium van de Omgevingswet met de projectprocedure werkt al versnellend. Zo is er één-besluit constructie door één bestuursorgaan mogelijk met het projectbesluit, evenals de coördinatie van uitvoeringsbesluiten en indeplaatstreding. Ook beroep in één instantie geldt voor het projectbesluit.
Bij een projectenwet zal er ook een zorgvuldige locatie-afweging moeten worden gemaakt en het is juist de projectprocedure die hiervoor de opeenvolgende procedurele stappen biedt. Het kabinet ziet dan ook niet op welke onderdelen van het proces een eventuele projectenwet tot een extra versnelling zal leiden. Temeer omdat een wetstraject zeker 2 á 3 jaar in beslag neemt en de projectprocedure voor de eerste twee kerncentrales nu al is opgestart.
Wat zijn de resultaten van de gesprekken met marktpartijen over hun bereidheid om te investeren in kerncentrales, en in hoeverre hebben de huidige vertragingen impact op hun interesse?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van afgelopen november en in het rapport van BNP Paribas dat gedeeld is als bijlage met de Kamerbrief11, is er interesse van marktpartijen om te investeren in de bouw van de kerncentrales. De resultaten van de studie van BNP Paribas laten zien dat private financiers financiering overwegen, maar ook dat private financiering zowel voordelen als nadelen met zich meebrengt. De interesse van marktpartijen verschilt ook sterk per fase van het traject.
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat huidige vertragingen in het project leiden tot een verschil in de mogelijke interesse van marktpartijen: bij complexe, grootschalige infrastructuurprojecten van deze aard is het niet ongewoon dat vertraging optreedt in de voorbereidingsfase.
Hoe beheerst u de risico’s dat deze vertragingen de financiering van de kerncentrales bemoeilijken of marktpartijen afschrikken?
Ook richting marktpartijen wordt benadrukt dat een grondige voorbereiding leidt tot een meer voorspoedige bouw van de kerncentrales. Dit leidt tot een lager risicoprofiel van het project, en daarmee mogelijk tot een grotere bereidheid om te investeren. Het kabinet blijft in gesprek met de financiële sector om te begrijpen wat zij kunnen bieden wat betreft financiering van het project, en om ze op de hoogte te houden van de vorderingen in de voorbereiding op de bouw. In februari wordt bijvoorbeeld een bijeenkomst georganiseerd met de Nederlandse financiële sector om ze van een update te voorzien over de stand van zaken van de voorbereiding op de bouw van de kerncentrales.
Welke lessen trekt u uit de vertragingen in dit proces, en welke structurele maatregelen neemt u om dit soort bureaucratische stapelingen bij de bouw van kerncentrale 3 & 4 en Small Modular Reactors (SMR’s) te voorkomen?
Het kabinet verwacht dat de lessen en de resultaten van de huidige werksporen voor de bouw van de twee eerste centrales veel betekenen voor de stap naar de bouw van andere kerncentrales. Ook zal de opgebouwde expertise en ervaring in Nederland uit de huidige voorbereidingen helpen in de toekomstige uitvoering van belangrijke procedures die onderdeel zijn van de voorbereiding op de bouw van een kerncentrale.
Ook voor de inpassing van kerncentrale 3 en 4 is het cruciaal dat er een juridisch houdbaar besluit wordt voorbereid. De ruimtelijke inpassing van kerncentrales in Nederland is complex. Dit geldt voor de lopende projectprocedure, maar zal voor kerncentrale 3 en 4 mogelijk nog ingewikkelder worden. De bij vraag 1 genoemde gevoeligheidsanalyse benut ik daarom ook voor het richting geven aan mogelijke locaties voor kerncentrales 3 en 4. In de in voorbereiding zijnde nota Ruimte zullen hiertoe structurerende keuze worden gemaakt, die zullen aansluiten bij het Programma Energiehoofdstructuur (PEH). In aansluiting op de Kamerbrief van april 2024 zal in de actualisatie van het Programma Energiehoofdstructuur richting worden gegeven aan de ruimtelijke inpassing van kerncentrale 3 en 4, waarbij de inzichten en structurerende keuzes uit de hiervoor genoemde de Nota Ruimte zullen worden meegenomen. In de volgende voortgangsbrief (april 2025) zal het kabinet hierop verder ingaan.
Het SMR-programma dat recent van start is gegaan kijkt via de uitvoering van verschillende simulaties (programmalijn 1 van het programma) en onderzoeken naar onder meer ruimtelijk inpassing (programmalijn 2 van het programma) specifiek naar knelpunten in de realisatie van kleinere kerncentrales. Ook voor de SMR’s geldt dat de plaatsing in samenhang met het realiseren van andere opgaven in het gebied plaats dient te vinden. De inzichten uit deze activiteiten moeten helpen om op termijn eventuele vertragingen in de bouw van centrales te voorkomen.
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden zodat ze tijdig betrokken kunnen worden bij het Kamerdebat kernenergie?
Gegeven het belang van het onderwerp is de beantwoording zeer zorgvuldig gegaan en is het helaas niet gelukt deze in januari te beantwoorden.
De ramingen van het Centraal planbureau en de grote ramingsfouten die daarin zijn gemaakt de afgelopen jaren |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van onze initiatiefnota «realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2)? Wilt u die doorsturen naar expertgroep ramingen, die afgelopen oktober is ingesteld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nota en zal deze ook doorgeleiden naar de expertgroep ramingen.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie Idsinga/Omtzigt (Kamerstuk 36 625, nr. 9) die de regering verzoekt «ervoor zorg te dragen dat de expertgroep ramingen, zoals afgelopen oktober ingesteld door de Minister, zijn bevindingen vóór 15 maart (2025) aan de Kamer rapporteert ...»?
Ja.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de expertgroep ook beschikt over de initiatiefnota?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven voor elk van de afgelopen 20 jaar:
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Miljoenennota, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers uit de MEV, te vergelijken met de uitkomst in het Financieel Jaarverslag. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de totale belasting- en premie-inkomsten bij Miljoenennota in september voorafgaand aan het jaar en bij het Financieel Jaarverslag Rijk:
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 2,3%
– 2,6%
– 1,8%
0,2%
0,5%
1,2%
– 6,3%
– 4,0%
– 2,9%
– 2,7%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 0,3%
0,6%
0,4%
1,0%
– 5,3%
– 5,4%
– 4,7%
– 4,1%
– 2,5%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 3,3%
– 2,2%
– 1,5%
– 0,5%
0,5%
1,0%
0,2%
– 5,5%
– 2,5%
– 3,0%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 1,8%
0,4%
1,1%
1,5%
1,7%
– 4,3%
– 2,5%
0,0%
– 0,3%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
174,2
175,0
191,7
205,0
222,4
234,0
211,8
225,4
231,9
237,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
173,7
185,6
199,3
208,9
221,9
207,0
216,0
218,6
220,5
227,0
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
237,2
237,7
247,8
260,5
285,3
303,1
305,5
293,0
344,1
366,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
235,6
242,3
258,8
271,3
284,9
302,4
299,8
322,4
350,5
385,5
Vindt er overleg en/of afstemming tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal Planbureau (CPB) plaats over de ramingen van de belasting- en premie-inkomsten? Zo ja, hoe ziet die afstemming er in de praktijk uit?
Het CPB raamt onafhankelijk de macro-economische vooruitzichten inclusief de overheidsfinanciën. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën en het CPB over verwachtingen voor zowel uitgaven als inkomsten van het Rijk. Specifiek voor de raming van de belasting- en premieontvangsten vindt maandelijks technisch overleg plaats op medewerkersniveau, waarbij ook de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig zijn, om actuele zaken relevant voor de belastinginkomsten te bespreken. Deze overleggen hebben als doel de informatiepositie van deze partijen te versterken en hebben niet het karakter van afstemming. De inzichten die door de informatiedeling worden opgedaan kunnen wel leiden tot bijstellingen in de raming of ramingssystematiek van de individuele partijen.
Hoe komt het dat na 2020 de raming van de nominale groei fors afwijkt van de raming van de endogene groei van de belastinginkomsten?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren, terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Hoe is het besluit genomen om de groei van de belastinginkomsten lager in te schatten dan de groei van de economie en hoe is daarover gecommuniceerd met de Kamer?
De inschatting van de groei van de belastinginkomsten volgt uit de ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën, die voor iedere belastingsoort specifiek is. De optelsom van de raming van de individuele belastingsoorten is de raming van de groei van de totale belastinginkomsten.
De raming en ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen. De koppeling van de verwachte inkomstengroei met de voor de inkomstensoort specifieke macro-economische variabelen is in bijlage 6 van Miljoenennota 2025 opgenomen in tabel 6.4.1 en tabel 6.4.2. De keuze voor de koppeling aan deze specifieke macro-economische variabelen per inkomstensoort zijn gemaakt op basis van een analyse welke variabelen op basis van de ontwikkelingen in het verleden de sterkste verklarende kracht hebben voor de ontwikkeling van de betreffende inkomstensoort.
De ramingsmethodiek is in 2018 geëvalueerd door de Commissie Visitatie systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten, dat als bijlage is toegevoegd aan de Miljoenennota 2019. De kabinetsreactie daarop en opvolging op de aanbevelingen is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 en 2020. In december 2018 heeft de Minister van Financiën een aanvullende brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de trefzekerheid van de inkomstenraming1. In deze documenten is de Kamer destijds uitgebreid aanvullend geïnformeerd over de werking, overwegingen en aandachtspunten bij de ramingssystematiek voor de inkomsten.
Hoe verklaart u het feit dat de raming van het tekort ten tijde van de Najaarsnota tot 2018 zeer accuraat was (nooit groter dan 0,8 procent) en sindsdien helemaal niet meer accuraat was (nooit meer kleiner dan 0,8 procent)?
Voor een systematische analyse van de trefzekerheid van de ramingen en de oorzaken achter afwijkingen verwijs ik graag vooruit naar het werk van de expertgroep.
Herinnert u zich het rapport «Raamwerk aan de winkel. Rapport van de commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten», dat in 2018 is uitgekomen en waarin een van de deelconclusies luidt dat de trefzekerheid van de belastingramingen groter is in België Duitsland, Oosteijk en het Verenigd Koninkrijk1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de vijf doelstelling van de ramingen die de commissie heeft aangegeven, namelijk:
Ja.
Voldoen de huidige ramingen van de belastinginkomsten en het tekort hieraan in uw ogen en dan met name aan de eerste vereist dat zij geen systematische fout bevatten? Waarop baseert u uw antwoord?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat het Ministerie van Financiën de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief raamt. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Bent u bereid om wettelijk te verankeren dat de ramingen geen systematische fout dienen te bevatten, aangezien de ramingen volgens de wet houdbare overheidsfinanciën de basis zijn voor het begrotingsbeleid?
Voor de inkomstenramingen van zowel Financiën als het CPB geldt op dit moment al dat het streven is om een zo accuraat mogelijk raming te maken. Het is van belang dat het kabinet een zo goed en onafhankelijk mogelijke economische raming krijgt van het CPB. De onafhankelijkheid van het CPB is wettelijk geborgd. Het CPB evalueert onafhankelijk zijn ramingen. Hieruit blijkt dat de raming van het CPB geen systematische fout bevat. In breder perspectief wordt gekeken naar de ramingen in de expertgroep. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af en ziet geen noodzaak dit wettelijk te verankeren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ramingen van de belastinginkomsten en van het saldo aanzienlijk zijn verslechterd de afgelopen paar jaar en dat er sprake is van een grote structurele overschatting van het begrotingstekort en onderschatting van de belastinginkomsten2?
Ik ben op de hoogte van recente verschillen tussen raming en realisatie van de overheidsfinanciën.
Kunt u de ramingen geven van:
Zie hieronder dit overzicht. De CPB-analyse van het hoofdlijnenakkoord bevatte enkel de saldi voor de jaren 2025–2028. Voor 2024 is de meest recente raming van het kabinet die uit de Najaarsnota. De meest recente meerjarige kabinetsraming is uit de Miljoenennota 2025.
EMU-saldo in % bbp
Saldo CPB-analyse HLA
– 2,8
– 3,3
– 2,2
– 2,7
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
– 2,5
– 3,4
– 2,1
– 2,5
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
– 2,8
– 3,7
– 2,4
– 2,4
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Hoe beoordeelt u het feit dat het begrotingstekort in 2021, 2022, 2023 en 2024 een ramingsmeevaller had van meer dan 20 miljard euro in elk van de jaren en dat de 17e werkgroep begrotingsruimte daarmee geen rekening hield en ijskoud van mening was dat op basis van deze ramingen (en niet de uitkomsten) er 17 miljard euro omgebogen diende te worden3?
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is onafhankelijk tot stand gekomen met kennis van economische kennisinstellingen zoals het CPB en De Nederlandse Bank. Hierbij is gebruik gemaakt van de inzichten zoals die destijds beschikbaar waren. In de beleidsdoorlichting van het begrotingsbeleid uit 2023, die onderdeel was van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, is ook expliciet gekeken naar de afwijkingen tussen raming en realisatie in de periode waar de doorlichting betrekking op heeft. Ook is het advies van de Studiegroep gericht op de middellange termijn. Meevallers op korte termijn veranderen niet de ontwikkelingen op middellange en lange termijn zoals vergrijzing. Alle houdbaarheidsindicatoren wijzen eenzelfde kant uit; namelijk dat er op de middellange termijn als gevolg van vergrijzing, door oplopende uitgaven, al eerder ingezet beleid en teruglopende inkomsten een houdbaarheidsprobleem van de overheidsfinanciën is.
Ik vind het van groot belang dat de politiek kan vertrouwen op deskundige prognoses en adviezen (waarbij uiteraard geldt dat ramingen inherent onzeker zijn). Om de kwaliteit van de ramingen te borgen is het belangrijk dat de systematiek geregeld wordt geëvalueerd. Daarom kijk ik uit naar de conclusies en aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen.
Kunt u een overzicht geven van alle ramingen die de regering, het CPB en de Europese Commissie gedaan hebben over het begrotingstekort over 2024?
Zie hieronder een overzicht met de verschillende saldoramingen sinds de publicatie van de Miljoenennota 2024.
EMU-saldo in % bbp
Miljoenennota 2024
– 2,9
MEV 2024 CPB
– 2,4
Autumn forecast 2023 Europese Commissie
– 1,8
CEP 2024 CPB
– 2,1
Voorjaarsnota 2024
– 2,5
Budgettaire analyse Voorjaarsnota CPB
– 2,0
Spring forecast 2024 Europese Commissie
– 2,0
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
Autumn forecast 2024 Europese Commissie
– 0,2
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in de eerste negen maanden een tekort was van 2 miljard euro, zelfs nadat er extra uitgaven (tov de begroting) gedaan zijn voor box 3 en Duitse vastgoedfondsen? Hoeveel uitgaven voor compensatie box 3 en Duitse vastgoedfondsen heeft het CBS ten laste gebracht van het saldo in 20244?
Ja, ik ken het bericht. Het CBS houdt in zijn berekening rekening met 4,3 miljard euro aan compensatie als het gevolg van de Box 3-arresten. De geraamde compensatie voor Duitse vastgoedfondsen ten laste van het saldo van 2024 bedraagt ongeveer 1 miljard euro.
Wat is de huidige raming van het tekort over 2024? Acht u de raming zelf realistischof niet?
De meest actuele raming van het Ministerie van Financiën van het tekort over 2024 is gepubliceerd in de Najaarsnota 2024. De raming van het EMU-saldo bedraagt -1,5%. Ik heb op dit moment geen actuelere berekening beschikbaar. Wel heb ik recent vernomen dat het CBS een gedeelte van de Box-3-compensatie die in de Najaarsnota aan 2024 werd toegerekend, zal toerekenen aan latere jaren. Voor 2024 zal dit ceteris paribus een saldoverbetering van 0,2% bbp opleveren. Wat we opnieuw in 2024 zien is dat de uitgaven niet realistisch waren begroot. Veel uitgaven zijn uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Voor een analyse van de van de ramingssystematiek en eventuele aanbevelingen wacht ik het rapport van de hiervoor ingestelde expertgroep af.
Verwacht u, in lijn met de resultaten van de afgelopen jaren, dat ook over 2025 de realisaties weer significant positiever zullen zijn dan hetgeen eerder is geraamd. Zo nee, waarom niet. Zo ja, zal dit binnen dezelfde bandbreedte zijn als de afgelopen jaren?
De resultaten uit de afgelopen jaren zijn niet noodzakelijk door te trekken naar de komende jaren. Er waren een aantal incidentele effecten, zoals de onverwacht hoge inflatie, die een groot effect hadden op het EMU-saldo. Aan de eerdergenoemde expertgroep heb ik gevraagd om te kijken welke factoren de positieve realisaties van de afgelopen jaren veroorzaakt hebben en hoe de trefzekerheid van de ramingen voor de komende jaren verbeterd kan worden.
Wat is, gelet op het feit dat in 2022, 2023 en 2024 er nagenoeg een begrotingsevenwicht was en in de begroting over 2025 is geen sprake van een grote intensivering het verwachte tekort over 2025 naar de beste raming die u tot uw beschikking heeft?
De beste raming die ik tot mijn beschikking heb is de raming zoals gepubliceerd op Prinsjesdag.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Drones die boven de PI Vught vliegen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drones vliegen boven PI in Vught, gevangenis omringd door agenten»?1
Ja.
Hoeveel drones zijn op 23 december 2024 boven de PI Vught geconstateerd en vlogen deze drones specifiek boven Unit 5 (de Extra Beveiligde Inrichting)?
Er zijn meerdere drones gesignaleerd boven de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught op 23 december jl. Het aantal is niet met volledige zekerheid vast te stellen omdat meerdere waarnemingen van de drones, ook één drone kan betreffen die meerdere keren overvliegt. Uit veiligheidsoverwegingen ga ik niet in op de exacte vlieglocatie van de drones. Deze informatie kan namelijk waardevol zijn voor criminelen.
Na constatering van de drones heeft p DJI direct gehandeld door het terrein van de PI Vught te controleren en inspecteren op contrabande. Er zijn geen contrabande aangetroffen.
In hoeverre zijn de bestuurders van deze drones te achterhalen en wordt daar ook actief op ingezet?
Ja, er wordt door de betrokken ketenpartners actief ingezet op het achterhalen van de herkomst van deze drones. Op de vraag in hoeverre zij te achterhalen zijn kan ik vanwege opsporingsbelangen niet nader ingaan.
Hoeveel incidenten met drones hebben zich in 2024 voorgedaan bij Penitentiaire Inrichtingen en hoe vaak zijn drones boven het terrein van de PI Vught en specifiek boven de Extra Beveiligde Inrichting geconstateerd?
Uit veiligheidsoverwegingen maak ik deze landelijke cijfers niet openbaar. Deze informatie kan namelijk waardevol zijn voor criminelen.
Per incident maakt DJI een afweging of er een piketmelding volgt waarbij dit incident gedeeld wordt op de website van DJI. Bij deze afweging wordt er gekeken naar de ernst en omvang van het incident. In 2024 is er één piketmelding gemaakt van een incident met een drone en gepubliceerd op de website van DJI. Dit betreft het incident op 23 december 2024 bij de PI Vught.
Hoe kan het gebeuren dat boven het terrein van de PI Vught waar zich de zwaarst beveiligde penitentiaire inrichting van Nederland bevindt, meerdere drones een langdurige periode in tijd vliegen, terwijl daar sprake is van een no-fly zone?
Sinds juli 2022 is het luchtruim boven en rondom de PI Vught tijdelijk gesloten voor de burgerluchtvaart en drones. Deze sluiting is verlengd voor 2025 en ik heb een aanvraag ingediend tot permanente sluiting van het luchtruim boven en rondom de PI Vught bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).2
Een luchtruimsluiting betekent niet automatisch dat er geen drones het gebied in kunnen vliegen. Om die reden is er een dronedetectiesysteem aanwezig en wordt er nauw samengewerkt met veiligheidspartners in de regio om eventuele drones zo snel mogelijk te signaleren en daarop te acteren.
Waarom worden drones boven de PI Vught waar dus sprake is van een no-fly zone, niet direct uitgeschakeld of op andere wijze direct uit de lucht gehaald door bijvoorbeeld te storen?
DJI heeft geen bevoegdheid om drones te verstoren en/of uit de lucht te halen. Hiervoor moet DJI een bijstandsverzoek doen bij de Politie. DJI wil graag beschikken over deze bevoegdheden. De (juridische) mogelijkheden hiertoe worden momenteel verkend. Uw Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over deze uitkomsten.
Bij de signalering van een drone hanteert DJI op dit moment een zogeheten «opvolgprotocol» waar acties uiteen worden gezet om de drone zo snel mogelijk uit het gebied van de luchtruimsluiting te krijgen en de Penitentiaire Inrichting te inspecteren op contrabande.
Vindt u dat drones boven de Extra Beveiligde Inrichting direct uit de lucht gehaald moeten kunnen worden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd op 23 december 2024? Zo nee, welke bevoegdheden en/of maatregelen zijn noodzakelijk om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Ik zou graag zien dat DJI deze drones uit de lucht kan halen. Ik verken momenteel de (juridische) mogelijkheid daartoe. Uw Kamer wordt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, na de zomer geïnformeerd over deze uitkomsten. In de tussentijd bestaat via andere wegen de mogelijkheid om drones te verstoren bij de PI Vught. Uit veiligheidsoverwegingen kan ik hier verder niet op ingaan.
Vindt u dat DJI een eigenstandige bevoegdheid moet hebben om drones uit de lucht te halen, zeker boven gevoelige locaties zoals de Extra Beveiligde Inrichting? Zo ja, gaat u deze bevoegdheid zo spoedig mogelijk realiseren en kunt u de Kamer van de voortgang op de hoogte houden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat DJI in gevaarlijke situaties zo snel mogelijk een drone uit de lucht kan halen?
Zie antwoord vraag 7.
Voldoen de dronedetectie en de counterdrone maatregelen bij de meest gevoelige locaties zoals de Extra Beveiligde Inrichting? Zo ja, bent u er dan van overtuigd dat drones niet gebruikt kunnen worden voor ontsnappingen of aanslagen? Zo nee, wat heeft u dan nodig?
Drones rondom PI’s zie ik als risicovol. DJI werkt dan ook nauw samen met partners uit het veiligheidsdomein om drones zo snel mogelijk te signaleren en daarop te acteren.
De dronetechnologie is sterk in ontwikkeling en stelt DJI voor uitdagingen. In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet structureel een bedrag van 16 miljoen extra aan de bestrijding van voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) beschikbaar wordt gesteld. Gelet op technische ontwikkelingen van drones zal een belangrijk deel van deze financiële middelen worden ingezet voor het tegengaan van drones. De Kamer zal hierover in het eerste kwartaal van dit jaar via de voortgangsbrief over Veiligheid en Ondermijning nader worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos tussen 20-24 januari aanstaande |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Schoof |
|
![]() |
Waarom stuurt het Nederlandse kabinet zo'n zware delegatie ten opzichte van die van andere landen naar de 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum?
Dit jaar zullen drie Nederlandse Ministers naar Davos afreizen voor het World Economic Forum (WEF): de Minister-President, de Minister van Defensie en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Dit is een kleinere delegatie dan die van vorig jaar, toen er zes leden namens het kabinet deelnamen. In vergelijking met delegaties van andere landen is dit een relatief kleine delegatie.
Welke sessies gaan deelnemers namens Nederland bijwonen?
De programma’s van de deelnemende bewindspersonen zijn op dit moment nog niet volledig afgerond. Er vindt nog overleg plaats met het WEF over de invulling ervan.
Wat ligt er in Davos concreet op tafel om aan deel te nemen en/of om over te spreken?
Het hoofdthema van de jaarlijkse vergadering van het WEF is «Collaboration for the intelligent age». Op uitnodiging van het WEF nemen de bewindspersonen deel aan sessies die aansluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. De meeste WEF-sessies worden live gestreamd en zijn na afloop terug te kijken op de website van het WEF. Er zijn ook WEF-sessies met een vertrouwelijk karakter. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de programma’s van de bewindspersonen.
Wat is het doel van de aanwezigheid van leden van het Nederlandse kabinet?
De jaarlijkse vergadering van het WEF biedt een nuttig platform voor de uitwisseling van ideeën, onderzoeksresultaten en inzichten over actuele thema’s tussen politici, wetenschappers, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het bedrijfsleven en ngo’s. De bijeenkomst biedt ook een goede gelegenheid om in bilaterale gesprekken met internationale leiders en het bedrijfsleven specifieke onderwerpen te bespreken die van belang zijn voor Nederland.
Worden er namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten intenties/convenanten/verdragen gesloten en/of andere afspraken gemaakt? Zo ja, waar gaan die over? Welk mandaat hebben de aanwezigen?
Er zullen tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF geen intenties, convenanten of verdragen worden gesloten of afspraken met een rechtsgeldig of anderszins politiek karakter worden gemaakt namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten.
In welke overleg met de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest?
Er worden voor de jaarlijkse vergadering van het WEF geen politieke besluiten voorbereid, waarover vooraf overleg met de Tweede Kamer had moeten plaatsvinden.
Welk besluit van de ministerraad ligt hieraan ten grondslag?
De bewindspersonen maken zelfstandig de afweging om wel of niet deel te nemen aan de jaarlijkse vergadering van het WEF in Davos. Er ligt geen besluit van de ministerraad aan ten grondslag.
Kan het kabinet garanderen dat er geen enkele afspraak gemaakt wordt, welke niet eerst aan de Tweede Kamer ter besluitvorming wordt voorgelegd?
De jaarlijkse vergadering van het WEF is enkel een platform voor de uitwisseling van ideeën over oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF worden er geen politieke besluiten genomen of internationale afspraken gemaakt, waarvoor instemming van de Tweede Kamer nodig is.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens afgereisd wordt naar Davos?
Ja.
Het beboeten van supermarkten vanwege te veel ongezond voedsel |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD), Fleur Agema (PVV), Beljaarts |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het beboeten van supermarkten voor te veel ongezond voedsel en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) om dit te doen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de RVS waarschuwt voor een groeiend aantal mensen met overgewicht? Vindt u dat supermarketen en de voedingsindustrie hierin een deel van de verantwoordelijkheid dragen?
Ik herken de problematiek van een groeiend aantal mensen met overgewicht en ben het eens met de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving dat supermarkten, vanwege de spilfunctie die zij hebben in onze dagelijkse voeding, een verantwoordelijkheid hebben, om de gezonde keuze makkelijker te maken.
Supermarkten hebben veel invloed op wat mensen eten en ze kunnen gezonde keuzes makkelijker maken voor hen. De verhouding van ongezonde en gezonde producten in de winkel is sturend en ook aanbiedingen en reclames voor ongezonde producten beïnvloeden consumenten. De consument kiest uiteindelijk zelf wat hij koopt en eet, maar deze keuze wordt (onbewust) zeer sterk beïnvloed door de inrichting en het aanbod van supermarkten.
Gezien de toenemende problematiek van het groeiend aantal mensen met overgewicht en of een ongezond voedingspatroon en ziektes die hierdoor veroorzaakt of verergerd worden, is het zaak dat supermarkten maatregelen nemen om hun aanbod en verkoop van gezonde producten te vergroten.
CBL en supermarkten geven aan te zien dat zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om gezonde voeding een vanzelfsprekend onderdeel van het dagelijks leven te maken en de verkopen meer in lijn te brengen met de «Schijf van Vijf». Ik zie dit als een mooi uitgangspunt om concrete afspraken te gaan maken met supermarkten over een betere balans in de verkoopverhouding gezond-ongezond.
Wist u dat 79 procent van het aanbod in de supermarkt buiten de schijf van 5 valt en dit aanbod vaak ook ultra bewerkt voedsel is? Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke, juridische en politieke middelen die er zijn om dit terug te dringen?
Ik weet op basis van het in opdracht van VWS uitgevoerde onderzoek van de WUR dat circa 80% van het aanbod in supermarkten bestaat uit producten buiten de Schijf van Vijf2.
Mijn streven is dat gezond voedsel de norm wordt. Dit is nodig om de doelstelling van dit kabinet voor een gezonde generatie in 2040 te halen. Dit vergt een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen om de voedselomgeving te veranderen en ongezonde keuzes minder vanzelfsprekend te maken.
Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 2 wil ik concrete afspraken maken met supermarkten over het verkoopaandeel gezonde producten. Ik wil hiermee de afspraken versterken die in 2018 in het Nationaal Preventieakkoord zijn gemaakt, maar tot nog toe onvoldoende resultaat hebben gehad.
Daarnaast ga ik het verkoopaandeel gezonde producten van supermarkten monitoren en publiceren zodat er beter zicht ontstaat op de voortgang en partijen hierop indien nodig aangesproken kunnen worden.
Ook juridische maatregelen sluit ik niet uit. Hierbij is de uitdaging een maatregel zo te formuleren dat dit past binnen bestaande wetgeving met betrekking tot onder andere vrij verkeer van goederen en diensten en mededinging.
Wat vindt u er van dat 80 procent van de uitgaven aan reclame voor voedsel wordt uitgegeven aan reclames voor ongezonde voeding?2 Wat gaat u hieraan doen?
Vanzelfsprekend zou ik dit liever anders zien, namelijk dat deze uitgaven naar reclames voor gezonde voeding gaan. De wetgeving, waar ik op dit moment aan werk, om het verbod op marketing van ongezonde producten gericht op kinderen mogelijk te maken, zie ik als een belangrijke stap. Kinderen zijn namelijk extra gevoelig voor de verleiding van ongezond eten omdat het brein nog niet volledig is ontwikkeld. Hierdoor kunnen zij moeilijker weerstand bieden. Voor een algemeen reclameverbod op ongezonde producten ervaar ik echter geen draagvlak.
Welke middelen zijn er om reclame voor ongezonde voeding te verbieden? Kunt u een overzicht sturen van de landen die al volledige of gedeeltelijke verboden op reclame voor ongezonde voeding hebben ingevoerd?
Op dit moment vindt in Nederland de regulering van reclame voor voedingsmiddelen plaats via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen, een vorm van zelfregulering. Om kinderen nog beter te beschermen bereid ik op dit moment wetgeving voor op het gebied van marketing gericht op kinderen van ongezonde voedingsmiddelen. Binnen en buiten Europa zijn er enkele landen die beperkingen
op reclame van ongezonde voeding wettelijk hebben ingevoerd, zoals Chili, Portugal en Engeland. De WHO rapporteert regelmatig over dit onderwerp met voorbeelden uit verschillende landen4. Er is mij geen volledig overzicht bekend van de landen met verboden op reclame voor ongezonde voeding.
Deelt u de mening van de RVS dat de situatie nu zo ernstig is dat de overheid verbeteringen moet afdwingen met financiële prikkels?
Ik deel de mening van de RVS dat de situatie die is ontstaan door ongezonde voeding ernstig is. Er is een groeiend aantal mensen met ziekten of overgewicht (mede) ten gevolge van ongezonde voeding.
In 2023 had 11,3% van de 4 tot 12 jarigen en 14,3% van de 12–18 jarigen overgewicht. Uit de nieuwste Volksgezondheid Toekomstverkenning (VTV) van het RIVM blijkt dat overgewicht het snelst toeneemt onder jongvolwassenen en dat mensen ook steeds jonger zijn wanneer overgewicht ontstaat.5 Dit kost gezonde levensjaren en leidt ook tot meer sterfte.
Het RIVM heeft berekend dat zonder extra maatregelen het percentage inwoners van Nederland met overgewicht zal oplopen tot 64 procent in 2050. Dit is zorgelijk, zeker omdat onder jongvolwassenen het overgewicht het snelste zal toenemen in de toekomst. Dit heeft grote persoonlijke en maatschappelijke consequenties.
Om de doelen voor een gezonde generatie in 2040 op het gebied van overgewicht te behalen is een lange adem en een samenhangende, effectieve aanpak nodig. Deze aanpak vraagt een combinatie van maatregelen, waar ook financiële prikkels onderdeel van zullen uitmaken.
Voor wat betreft het stimuleren van de gezonde keuze door supermarkten zet ik eerst in om op korte termijn concrete afspraken te maken en doelstellingen af te spreken met de supermarkten over de verkoopverhouding gezond/ongezonde producten.
Zoals aangegeven bij de aanbieding van het rapport van de RVS aan Uw Kamer zal ik nog met een inhoudelijke reactie komen op de aanbevelingen uit het rapport. Ten aanzien van de aanbeveling om een bonus-malussysteem voor supermarkten in te voeren ben ik terughoudend over de haalbaarheid ervan. Met name omdat een dergelijke regeling moet passen binnen de regels die gelden op het vlak van onder meer mededinging, staatssteun, de Europese dienstenrichtlijn en fiscale regelgeving. Ook voorzie ik een toename van regeldruk.
Omdat het keuzegedrag van consumenten ook wordt beïnvloed door de prijs, beraadt het kabinet zich momenteel op de omzetting van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken met een vlak tarief dat voor alle dranken hetzelfde is, naar een gedifferentieerde belasting op basis van het suikergehalte van de drank. Onder een gedifferentieerde belasting geldt dat alcoholvrije dranken die veel suiker bevatten lager belast worden en alcoholvrije dranken die minder suiker bevatten hoger belast worden.
Welke mogelijkheden zijn er om de productie van ongezond voedsel te normeren? Wat is uw standpunt ten opzichte van deze mogelijkheden?
Eén van de pijlers van het voedingsbeleid is gericht op het verbeteren van de samenstelling van bewerkte producten: minder zout, suiker en verzadigd vet en het verhogen van het vezelgehalte. Dit wordt ondersteund door de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) dat onder regie van VWS wordt uitgevoerd. Doelstelling hiervan is dat in 2030 over de gehele breedte van productgroepen én in alle kanalen (naast supermarkten, ook out-of-home) verbetering is gerealiseerd in de samenstelling van bewerkte producten.
Verplichtende nationale voorschriften voor de samenstelling van voeding ter bevordering van de gezondheid zullen in lijn moeten zijn met het EU-recht. Voor het uitwerken van nationale voorschriften voor productverbetering binnen de Europese wettelijke kaders is advies gevraagd aan de landsadvocaat.6 Uit het advies blijkt dat als er maximumgehaltes voor zout, suiker en/of verzadigd vet worden vastgesteld, deze voorschriften, die het vrije verkeer beperken, enkel gerechtvaardigd zijn als ze geschikt, noodzakelijk en evenredig zijn om de volksgezondheid te beschermen. Een alternatieve optie is om in te zetten op geharmoniseerde Europese wetgeving. Van een dergelijke harmonisatie is op dit moment (vooralsnog) geen sprake.
Hoe gaat u striktere regelgeving inzetten om aanbod van ongezond voedsel in supermarkten tegen te gaan, zoals de RVS vraagt?
Het keuzegedrag van consumenten wordt beïnvloed door het aanbod, prijs en marketing. Om effectief preventiebeleid te voeren op voeding, zal aan al deze onderwerpen gewerkt moeten worden met een breed pakket aan wettelijke en niet-wettelijke maatregelen.
Dit voorjaar komt het kabinet met een nieuwe, samenhangende, effectieve preventiestrategie, waarbinnen ook (wettelijke) maatregelen op het gebied van het stimuleren van gezond eten een plek krijgen.
Eén van de prijsmaatregelen die het kabinet momenteel in overweging heeft, is het invoeren van een gedifferentieerde verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Daarnaast bereid ik regelgeving voor om kindermarketing te beperken.
Met betrekking tot meer aanbod en verkoop van gezonde producten zet ik in om op korte termijn concrete afspraken en doelstellingen met de supermarkten af te spreken over de verkoopverhouding gezonde/ongezonde producten.
Hoe reageert u op de stelling dat supermarkten veel te veel inzetten op winstmaximalisatie en daardoor ongezond voedsel blijven aanbieden?3
Supermarkten zijn bedrijven met vanzelfsprekend commerciële belangen. In de supermarktbranche speelt prijsconcurrentie een grote rol. Tegelijkertijd zie ik dat gezondheid een thema is waar supermarkten zich aan verbinden en doelen voor stellen net zoals voor andere maatschappelijke thema’s zoals de eiwittransitie en duurzaamheid waarover ze verplicht moeten rapporteren volgens de Corporate Sustainability Reporting Directive.
Concreet heeft de meerderheid van de supermarkten (Aldi, Dirk, Ekoplaza en Jumbo en Lidl) in 2023 een doelstelling op het vergroten van het aandeel Schijf van Vijf in de verkoop8. Daarnaast werken supermarkten vanuit hun gezondheidsbeleid aan de Nationale Aanpak Productverbetering en hebben ze Nutri-Score ingevoerd. Ik zie supermarkten daarmee als een belangrijke maatschappelijke partner voor mijn beleid om de gezonde keuze te stimuleren. Ik waardeer deze positieve houding van de supermarkten en ik denk dat hiermee een goede basis bestaat om verdergaande afspraken te maken over een betere verkoopverhouding gezond/ongezond.
Heeft u kennis genomen van de uitingen van supermarktbrancheorganisatie CBL die erkent dat het voedselaanbod gezonder moet? Wat gaat u doen om te dwingen om deze mooie woorden in daden om te zetten?4
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van het idee om gezond voedsel goedkoper te maken omdat de huidige prijs hiervan voorkomt dat mensen gezondere keuzes kunnen maken?5 Welke rol ligt hier voor de overheid volgens u?
Prijs is één van de factoren die invloed heeft op de voedingskeuzes die we maken. Naast prijs spelen promotie, plaatsing in de winkel en het product dat aangeboden wordt een rol. Onze voedselomgeving, waarin we verleid worden tot het maken van ongezonde keuzes, is van grote invloed. Om effectief preventiebeleid te voeren op ongezonde voeding, zal aan al deze onderwerpen gewerkt moeten worden met een breed pakket aan maatregelen. Dit voorjaar komt het kabinet met een nieuwe, samenhangende, effectieve preventiestrategie waarbinnen ook maatregelen op het gebied van het stimuleren van gezond eten een plek krijgen. Zoals hierboven ook aangegeven heeft het kabinet momenteel in overweging om de huidige verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken om te zetten naar een gedifferentieerde belasting op basis van het suikergehalte van de drank, waardoor dranken met meer suiker zwaarder belast zullen worden dan dranken met weinig suiker.
Kunt u een overzicht sturen in tabelvorm van de prijsstijgingen van gezonde producten in de schijf van vijf en van ongezonde producten voor de afgelopen vijf jaar per jaar?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht van de afgelopen vijf jaar. Wel heeft het CBS een uitgebreide analyse gemaakt van de prijsontwikkeling van gezondere en ongezondere voedingsmiddelen in de periode tussen 2010 en 2020.11 Voor de categorisering van producten is gebruik gemaakt van de kennis van het Voedingscentrum. Deze prijsontwikkeling van dranken en voedingsmiddelen staat weergegeven in onderstaande grafiek. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens van het CBS (Prijsontwikkeling van gezondere en ongezondere voedingsmiddelen, 2010-2020 | CBS). Daar is ook een tabel te vinden met de prijsindex van gezonde en ongezondere producten.
Wat zou het kosten om de btw op alle gezonde producten in de schijf van vijf af te schaffen?
Het is niet mogelijk om een exacte berekening te maken van de kosten van het verlagen van het btw-tarief op gezonde producten in de Schijf van Vijf. Dit komt doordat op dit moment niet op het detailniveau van de Schijf van Vijf data zijn over hoeveel er van welk product geconsumeerd wordt. Bovendien stuit een afbakening die aansluit bij de Schijf van Vijf zeer waarschijnlijk op het fiscale neutraliteitsbeginsel waardoor een onbekend aantal producten die niet in de Schijf van Vijf vallen ook binnen de reikwijdte worden getrokken. Hiermee is een dergelijke afbakening slecht juridisch houdbaar en moeilijk uitvoerbaar.
In de tabel hieronder wordt voor een aantal overkoepelende categorieën de kosten van het verlagen van de btw-tarieven weergegeven.
Totaal voedingsmiddelen en dranken
6.728
Aardappelen, groenten en fruit
1.474
Vlees en vleesproducten
1.196
Vis
214
Zuivel, eieren, oliën en vetten
947
Brood, broodproducten, koekjes, gebak en banket
970
Kruidenierswaren
1.622
Alcoholvrije dranken
305
Deelt u de mening dat de btw op gezonde voeding zou moeten worden afgeschaft?
Nee die mening deel ik niet. In 2023 heeft SEO een onderzoeksrapport opgeleverd over mogelijke afbakeningsvarianten voor een btw-nultarief op groente en fruit. Hieruit blijkt dat de btw ten principale een ongeschikt instrument is om de consumptie van groente en fruit te stimuleren. Alle afbakeningsvarianten, waaronder de varianten die aanhaken bij de term onbewerkte groente en fruit, scoren slecht op juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Gezonde voeding is niet beter af te bakenen dan groente en fruit. Een btw-nultarief op gezonde voeding zal dan ook slecht scoren op juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Invoering van deze maatregel is bovendien zeer kostbaar; het invoeren van een btw-nultarief op gezonde voeding zou leiden tot een derving van enkele miljarden per jaar. Het kabinet heeft daarom op dit moment geen voornemen om een btw-nultarief op gezonde voeding in te voeren.
De situatie van Aramese christenen in Maaloula (Syrië) |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inLe Point getiteld «À Maaloula, en Syrie, «les musulmans sont en colère et les chrétiens ont peur»» (vertaald: «In Maaloula, Syrië, zijn moslims boos en christenen bang»)1 en op de website van de Aramese Beweging voor Mensenrechten met de titel «Alarm over dreigende uitzetting van Aramese christenen uit Maaloula door HTS gelieerde terreurgroep»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de recente escalatie in Maaloula, waarbij gewapende jihadistische groeperingen gelieerd aan Hayat Tahrir al-Sham (HTS), de Aramese christelijke gemeenschap bedreigen met gedwongen uitzetting en het onteigenen van eigendommen?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie ook christenen. Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula.
Welke specifieke maatregelen overweegt het kabinet om de verantwoordelijken van HTS en gerelateerde groeperingen aansprakelijk te stellen voor hun mensenrechtenschendingen, waaronder de bedreigingen, onteigeningen en vervolging van de Aramese christenen in Maaloula?
Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen de Aramese christenen in Maaloula.
Het kabinet blijft de jarenlange inzet op accountability voor alle mensenrechtenschendingen in Syrië voortzetten. Dat doet het onder andere door steun aan het International, Impartial and Independent Mechanismvoor Syrië (IIIM) en de Commission of Inquiry, welke zich beide inzetten voor het verzamelen van bewijsmateriaal over ernstige misdrijven. Ook worden er verschillende NGO’s ondersteund in het kader van bewijsvergaring en advocacy.
Is Nederland bereid om internationaal, bijvoorbeeld via de Europese Unie (EU) of de Verenigde Naties, druk uit te oefenen op de Syrische autoriteiten en andere betrokken partijen om de veiligheid van de Aramese christenen in Maaloula te waarborgen en de stad te beschermen als UNESCO Werelderfgoed?
Het kabinet zet zich in bilateraal en multilateraal verband in voor de bescherming van de diverse gemeenschappen in Syrië, onder wie christenen en Koerden. In VN- en EU-verband blijft Nederland hiertoe oproepen, zoals het bijvoorbeeld gedaan heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 16 december 20243, en vraagt in de context van sanctieverlichting ook aandacht voor de status en bescherming van de diverse gemeenschappen. Ook heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen gesproken, onder andere met het Grieks-orthodox patriarchaat van Antiochië. Nederland zet zich daarnaast in bilateraal en multilateraal verband in algemene zin in voor de bescherming van cultureel erfgoed in Syrië.
Bent u bereid via al uw diplomatieke contacten en netwerken stappen te ondernemen om de christelijke gemeenschappen in Maaloula te beschermen? Bent u bereid op te roepen tot een onmiddellijke stopzetting van dreigingen en onteigeningen in dit gebied?
Het kabinet roept in zijn diplomatieke contacten sinds de val van het regime expliciet op tot het beschermen van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, en zal dat ook blijven doen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de internationale gemeenschap doet om ervoor te zorgen dat HTS en andere groeperingen de rechten van minderheden in Syrië, waaronder christenen, respecteren en beschermen, zodat er voor alle inwoners van Syrië een plaats is en het niet vervalt tot een sektarische staat met veel geweld en van waaruit opnieuw groepen zullen vluchten?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van de diverse gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van de diverse gemeenschappen en een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Op 3 januari jl. deden Frankrijk en Duitsland dat op ministerieel niveau en Nederland op niveau van de Speciaal Gezant. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten. Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Welke stappen kunnen u en de internationale gemeenschap nemen om ervoor te zorgen dat christenen in Syrië het kerstfeest in vrede en veiligheid kunnen vieren, daar waar Christenen in Syrië met het naderende kerstfeest mogelijk extra kwetsbaar zijn voor aanvallen door jihadistische groeperingen?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe gaat u zich inzetten voor de constitutionele mensenrechten van Arameeërs en andere Christenen in Syrië? Op welke wijze zet u zich in, zodat Arameeërs en andere Chistenen ook aan tafel zitten bij de onderhandelingen over de nieuwe constitutie van Syrië om hun mensenrechten te waarborgen?
Het kabinet onderstreept in zijn diplomatieke contacten, waaronder met het interim-bestuur in Syrië, het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Daarbij is de bescherming van en een rol in het politieke proces voor de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, van belang. Het kabinet roept hiertoe op in de verschillende gremia waar deze ontwikkelingen op de agenda staan. Daarnaast steunt het kabinet het kantoor van de VN Speciaal Gezant voor Syrië dat zich tevens inzet voor een inclusief proces.
Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Bent u bekend met de nauwe banden tussen HTS en de Turkse autoriteiten? Welke invloed wordt binnen de NAVO en vanuit de EU uitgeoefend op Turkije en andere landen die banden hebben met HTS om ervoor te zorgen dat er in Syrië een samenleving en regering ontstaan, die stabiel zijn en waar er plaats en vertegenwoordiging is voor alle huidige bewoners van Syrië?
Zoals toegelicht in beantwoording op voorgaande vragen, onderstreept het kabinet in zijn diplomatieke contacten het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Ook de EU doet dat. Turkije heeft zich uitgesproken voor een inclusief bestuur in Syrië, met respect voor de diverse gemeenschappen. Turkije heeft zijn ambassade in Damascus heropend en de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken was een van de eerste Ministers die Damascus bezocht na de val van Assad.
Wat is de strategie van de EU ten aanzien van de nieuwe machthebbers van Syrië? Welke EU-lidstaten erkennen HTS, het Syrian National Army (SNA) en de Syrian Democractic Forces (SDF) in Syrië en wie onderhoudt welke banden met deze groepen?
De Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 16 december 2024 was eensgezind dat er een door Syriërs geleide politieke dialoog, gesteund door de VN en in de geest van VN-Veiligheidsraad resolutie 2254 moet plaatsvinden, waarbij respect voor de diverse gemeenschappen een belangrijk aspect is. Lidstaten waren het ook eens over dat het bieden van humanitaire hulp, accountability en contact met regionale spelers (m.n. Turkije) centraal moeten staan in de aanpak van de EU. HTS staat op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. De HV concludeerde op basis van de discussie dat moet worden bekeken hoe met Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) te engageren. De HV onderstreepte dat het huidige sanctieregime urgent moet worden herzien als gevolg van de ontwikkelingen.
Verschillende lidstaten, waaronder Frankrijk, Duitsland en België, hebben in Damascus contact gehad met het door HTS geïnstalleerde interim-bestuur, dan wel met HTS-leider Al-Sharaa. Daarnaast onderhoudt een aantal lidstaten contacten met entiteiten in Noordoost-Syrië, zoals het aan de SDF gelieerde Democratisch Autonoom Bestuur in Noordoost-Syrië (DAANES). Het kabinet is niet bekend met directe contacten tussen lidstaten en het Syrian National Army.
Welk beleid voeren Nederland en de EU met betrekking tot de aanvallen van Turkije en HTS op de SDF?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Daarbij staat voorop dat Turkije dient te handelen conform het internationaal recht. In lijn met motie Piri/Paternotte en motie Ceder4, heeft het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband Turkije opgeroepen tot een einde aan aanvallen in Noord-Syrië. Zowel NL als de EU benadrukken richting HTS het belang van de bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden. Het kabinet is niet bekend met recente aanvallen op de SDF door HTS.
Herinnert u zich dat u HTS als extremistisch beschouwde? Wat waren daarvan de redenen en hoe beschouwt u HTS op dit moment?
HTS is in 2017 ontstaan als fusie tussen verschillende gewapende groepen, waar Jabhat Fatah al-Sham de belangrijkste van was. Jabhat Fatah al-Sham was op haar beurt in 2016 ontstaan uit een fusie van groepen waar Jabhat al-Nusra de belangrijkste van was. Jabhat-al-Nusra fungeerde tot 2016 als de Syrische tak van Al-Qaeda en stond destijds al onder leiding stond van Ahmed al Sharaa (toen bekend onder zijn strijdnaam Al-Jolani), de huidige leider van HTS. HTS staat (onder meer) op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. Daarmee ziet ook Nederland HTS als een terroristische organisatie.
Naast de fusies en naamswijzigingen zou er volgens berichten echter ook een gedragswijziging plaatsgevonden hebben bij HTS. Het heeft de banden met Al-Qaeda al enige jaren geleden publiekelijk verbroken. Het heeft bovendien al vanaf het begin een Syrische, en geen internationale, agenda nagestreefd. Dat betekende onder meer dat de organisatie in tegenstelling tot bijvoorbeeld kern-Al Qa’ida of ISIS nooit een extern aanslagprogramma heeft gehad dat gericht was op het plegen van terroristische aanslagen in Europa.
In Idlib zou HTS, na haar machtsovername daar in 2017/2018, een minder radicaal beleid hebben gevoerd dan Al Qa’ida of ISIS. Zo zou het in vergelijking met deze organisaties gemeenschappen, zoals christenen, beter hebben behandeld. Sinds de inname van Damascus roept Al-Sharaa op tot de bescherming van gemeenschappen en minderheden (zoals druzen, christenen en Koerden) en lijkt HTS zich daar tot nu toe ook voor in te zetten.
De komende periode is het van belang om te bezien of HTS een gematigde opstelling waarmaakt. Nederland zal dit kritisch blijven bezien. Alleen als een gematigder opstelling van HTS zich in daden toont, zal dat aanleiding kunnen zijn tot het heroverwegen van de listing. Gesprekken hierover moeten plaatsvinden in VN- en EU- verband. Het kabinet zal de situatie naar vermogen blijven monitoren, en HTS op zijn daden beoordelen.
Verliest iedereen die voor HTS vecht of gevochten heeft, het Nederlanderschap conform artikel 14, lid 4, Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals u eerder antwoordde op Kamervragen?3
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Asiel en Migratie beoordelen per individueel geval of het Nederlanderschap van een persoon wordt ingetrokken en of dit gepaard gaat met een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring. Hierbij dient in ieder geval sprake te zijn van een meervoudige nationaliteit.
Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat het Nederlanderschap, in het belang van de nationale veiligheid, kan worden ingetrokken van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Hierbij moet er sprake zijn van één van de organisaties op de lijst zoals bedoeld in dit artikel: 1. Al Qa’ida en organisaties die gelieerd zijn aan al Qa’ida, 2. Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en organisaties die gelieerd zijn aan ISIS en 3. Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) en organisaties die gelieerd zijn aan HTS. Daarnaast geldt dat de persoon 18 jaar of ouder is en de gedragingen moeten ten minste op of na 11 maart 2017 hebben plaatsgevonden of voortgeduurd. De bevoegdheid tot het intrekken van het Nederlanderschap is per 1 maart 2022 voor de duur van 5 jaar verlengd, tot 1 maart 2027.
Ook kan het Nederlanderschap worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, RWN indien er sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht). Dit gaat vaak gepaard met een zwaar inreisverbod.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De opschaling van groene, blauwe en andere koolstofarme waterstof in Nederland. |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat doet u om de opschaling van blauwe waterstof in Nederland te stimuleren?
Een belangrijk deel van het huidige waterstofbeleid helpt bij de ontwikkeling van alle typen waterstof en is niet specifiek aan één type waterstof verbonden. Denk aan het creëren van infrastructuur zoals een landelijk dekkend netwerk, importterminals en waterstofopslag, maar ook aan het formuleren van waterstofwetgeving waarbij netbeheer, toegang tot infrastructuur en toezicht een wettelijk kader krijgen. Ook het internationale beleid gericht op het aantrekken van verschillende importstromen heeft als doel zowel hernieuwbare als koolstofarme waterstofstromen aan te trekken. Het bezoek aan Denemarken en Noorwegen eind vorig jaar is hier een voorbeeld van. Voor het verduurzamen van bestaande waterstofproductie uit aardgas en voor restgassen is de CCS-categorie in de SDE++ beschikbaar.
Ten aanzien van nieuwe initiatieven voor de productie en import van koolstofarme waterstof uit aardgas via nieuwe installaties verkent het kabinet opties om barrières voor dergelijke initiatieven weg te nemen. Zie daarvoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om te investeren in blauwe en andere vormen van koolstofarme waterstof gegeven de achterblijvende investeringen in groene waterstof?
Zoals in het regeerprogramma afgesproken dient blauwe waterstof als tussenstap naar hernieuwbare waterstof. In de Kamerbrief van 10 december 2024 «Voortgang waterstofbeleid»1 wordt dit nogmaals bevestigd. In het antwoord op vraag 1 is al aangegeven dat een groot deel van het huidige waterstofbeleid neutraal is naar type waterstof en dat investeringen in infrastructuur, internationaal beleid en wetgeving aan alle vormen van waterstof bijdragen. Daarbij moet in acht worden genomen dat de waterstofmarkt een internationale markt wordt, waarbij Nederland een hubfunctie kan ontwikkelen voor buurlanden. De vraag uit buurlanden en met name Duitsland zal naar verwachting voor een belangrijk deel uit koolstofarme waterstof bestaan.
Het faciliteren van koolstofarme waterstof kan helpen om broeikasgasemissiereductiedoelen te behalen, voornamelijk door snellere en meer betaalbare verduurzaming van de industrie en elektriciteitssector. Daarbij moet in acht worden genomen dat de ontwikkeling van koolstofarme waterstof niet ten koste gaat van de ontwikkeling van hernieuwbare waterstof, zoals beschreven in de Kamerbrief van 10 december 2024.
Wat doet u om knelpunten in de opschaling van blauwe waterstof weg te nemen, bijvoorbeeld wat betreft de benodigde infrastructuur en aanpassingen in wet- en regelgeving?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 10 december 2024 verkent het kabinet de opties om de barrières voor nieuwe koolstofarme waterstofproductie en import weg te nemen. Ontwikkelaars van koolstofarme waterstof uit fossiele stromen geven aan dat het bindende Europese industriedoel voor hernieuwbare waterstof uit de herziene Europese richtlijn (REDIII) schuurt met hun initiatieven.
Ten aanzien van de benodigde infrastructuur voor koolstofarme waterstof is er, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 2, geen specifiek onderscheid tussen typen waterstof.
Het kabinet zal daarnaast onderzoeken of en hoe bedrijven gefaciliteerd kunnen worden bij het gezamenlijk inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof en hoe dit kan bijdragen aan het sluiten van langetermijncontracten tussen toekomstige producenten en afnemers van blauwe en andere vormen van koolstofarme waterstof.
Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gedelegeerde verordening voor een methodologie die vaststelt in welke mate koolstofarme brandstoffen, waaronder waterstof, bijdragen aan verminderde uitstoot van broeikasgassen. Afgelopen jaar is het concept hiervan geconsulteerd. Het kabinet heeft zijn commentaar hierop aan de Commissie kenbaar gemaakt en blijft hierover in gesprek met de Commissie. De gedelegeerde verordening zal onderdeel uitmaken van het toekomstige beleid voor koolstofarme waterstof.
Op welke wijze heeft u contact met de sector over de opschaling van blauwe waterstof? Welke signalen ontvangt u vanuit de sector?
Het kabinet heeft op diverse wijzen contact: via bilaterale gesprekken, het nationaal programma verduurzaming industrie, stakeholderssessies binnen het nationaal waterstofprogramma en themasessies bij VNO-NCW. Daarbij wordt aangegeven dat er nog belemmeringen zijn bij de ontwikkeling van koolstofarme waterstof. In dit verband worden wettelijke belemmeringen vanuit Europese regelgeving genoemd. Daarnaast noemen sectorpartijen financiële belemmeringen, want hoewel koolstofarme waterstof goedkoper te produceren is dan hernieuwbare waterstof, is er nog wel sprake van een onrendabele top ten opzichte van aardgas. Een van de grootste mogelijke toepassingen voor koolstofarme waterstof is daarbij de vervanging van aardgas voor hoge temperatuurverwarming. Ook geven potentiële producenten van koolstofarme waterstof aan dat tijdige toegang tot het elektriciteitsnet, CO2-opslag en -infrastructuur en waterstofinfrastructuur cruciaal is. Zij stellen dat vraagzekerheid nodig is om investeringen voor productie-installaties te kunnen doen. Potentiële investeerders in hernieuwbare waterstof geven aan dat beleid ten behoeve van blauwe waterstof niet ten koste moet gaan van hernieuwbare waterstof.
Hoe staat het met het afsluiten van langetermijnimportcontracten voor waterstof vanuit Noorwegen?
Noorwegen zal op termijn een belangrijke producent van blauwe waterstof worden. Met het bezoek aan Noorwegen afgelopen jaar is er een forse impuls gegeven aan het versterken van de samenwerking. Er zijn daarbij meerdere «Memoranda of Understanding» afgesloten tussen diverse stakeholders.
Voor het doen van grote investeringen zijn toezeggingen en langetermijncontracten van bedrijven nodig. Deze toezeggingen moeten door private partijen worden gedaan.
Wellicht is het voor sommige bedrijven in Nederland niet mogelijk om zelfstandig lange-termijn verplichtingen aan te gaan voor de inkoop van blauwe waterstof. Een van de ondertekende MoU’s tijdens het bezoek aan Noorwegen is die van TNO en het Norwegian Research Centre gericht op het verkennen van o.a. de haalbaarheid van de productie van blauwe waterstof in Noord-Nederland en de ontwikkeling van een waardeketen voor productie en afname van deze energiedrager in onze regio. Bij deze verkenning zijn partijen als Equinor, Gasunie en EBN betrokken, waarbij ook gekeken wordt naar nut en noodzaak van het gezamenlijk inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof om de business case voor blauwe waterstof mogelijk te maken.
De opschaling van groene waterstof verloopt langzamer dan verwacht, kunt u een update maken van de verwachte investeringen in groene waterstof in Nederland? Wat dit betekent voor de kostprijs van groene waterstof de aankomende jaren?
Zoals in de vraag aangegeven verloopt de opschaling van groene waterstof langzamer dan verwacht. Over de gehele keten vallen de kosten hoger uit dan verwacht en heeft de realisatie van belangrijke randvoorwaarden als infrastructuur en windparken vertraging opgelopen.
Dit voorjaar maakt het kabinet de winnaars bekend van de tweede ronde van de OWE subsidieregeling voor elektrolyse. Dat geeft meer inzicht in welke projecten naar verwachting de komende jaren zullen gaan investeren, in aanvulling op de projecten die reeds subsidie hebben ontvangen. Een aantal projecten dat subsidie heeft ontvangen in de eerste ronde van de OWE heeft al een investeringsbesluit genomen.
Het kabinet bereidt samen met onderzoeksinstellingen en bedrijven verder onderzoek voor naar de kostprijs van groene waterstof de komende jaren en hoe de kosten en risico’s van elektrolyseprojecten sneller omlaag kunnen.
Gegeven het bovenstaande zou een zware verplichting vanuit de REDIII onze industrie nog verder op achterstand kan zetten, welke mogelijkheden zijn er op lidstaat-niveau bij de implementatie van de REDIII om de doelen betaalbaarder te maken voor de industrie?
In het voorjaar geeft het kabinet meer duidelijkheid over de invoering en vormgeving van de nationale jaarverplichting voor gebruik van hernieuwbare waterstof in de industrie. De uitdaging is om tot een samenhangend pakket aan waterstofinstrumenten bestaande uit productie- en vraagsubsidies en normering te komen dat de industrie ondersteunt in de verduurzaming, dat het concurrentievermogen niet verder verslechtert en dat tegelijkertijd wel voldoende bijdraagt aan het ontstaan van een markt voor hernieuwbare waterstof.
De voorgenomen jaarverplichting wordt dus zo vormgegeven dat deze voor industriële waterstofgebruikers draagbaar is. De consultatie van het voorstel voor de jaarverplichting voor de industrie sloot op 12 december 2024. In dit voorstel is opgenomen dat 60% van het waterstofgebruik voor de productie van ammoniak wordt uitgezonderd van de jaarverplichting. Momenteel is ammoniakproductie de grootste industriële waterstofgebruiker. Via maatwerkafspraken wordt daarnaast ingezet op andere routes om de ammoniakproductie te verduurzamen. Het kabinet neemt de reacties uit de consultatie mee in de verdere besluitvorming over de invoering en vormgeving van de jaarverplichting. Het speelveld met andere Europese landen heeft daarbij nadrukkelijk de aandacht.
Via een vraagsubsidie wordt beoogd het restant van de lidstaatverplichting voor de industrie in te vullen. Voor deze vraagsubsidie is een budget van € 767 miljoen beschikbaar. Het kabinet verwacht in de eerste helft van 2025 een consultatie over de vraagsubsidie te organiseren.
Het kabinet heeft contact met andere EU-lidstaten over de wijze waarop zij voornemens zijn om de lidstaatverplichting te implementeren.
Welke opties heeft Nederland voor het invullen van de jaarverplichting van de RED III en wat mag er worden meegeteld in de berekeningen?
Het Europese bindende doel voor waterstofgebruik in de industrie uit REDIII schrijft voor dat 42% van het waterstofgebruik in 2030 hernieuwbaar (RFNBO) moet zijn. In 2035 geldt een percentage van 60%. Deze doelen zijn opgelegd aan lidstaten. Nederland mag zelf invullen hoe het deze doelen wil behalen. Dit kan bijvoorbeeld door verplichtingen op te leggen bij industriële waterstofgebruikers, door subsidies te verstrekken of een combinatie van beide. In de halfjaarlijkse Kamerbrieven over voortgang van het waterstofbeleid geeft het kabinet de stand van zaken en de vervolgstappen weer om te komen tot een samenhangend instrumentarium bestaande uit productie- en vraagsubsidies en normeringen om onder meer bovengenoemde doelen te realiseren. De volgende Kamerbrief staat gepland voor het tweede kwartaal van 2025.
In REDIII is opgenomen welke waterstofstromen mogen worden uitgezonderd van de noemer. De Europese Commissie heeft in september 2024 aanvullende richtsnoeren gepubliceerd die lidstaten helpen bij de implementatie van REDIII. Zoals ook in antwoord op vraag 7 gemeld, heeft het kabinet aanvullend voorgesteld om waterstofgebruik voor ammoniakproductie voor 60% uit te zonderen (onder de voorgenomen Nederlandse jaarverplichting) door te verwijzen naar de overwegingen in REDIII die ten grondslag liggen aan de RFNBO-doelen voor de industrie. Tot slot zal het kabinet de reacties op de consultatie van het voorstel voor de jaarverplichting voor de industrie bestuderen om te bezien of er gronden zijn om andere waterstofstromen uit te zonderen van de noemer, voor zover dat past binnen het kader van REDIII.
Nederland kiest er als enige lidstaat voor om het nationale doel wat binnen de RED III wordt gesteld, op te leggen aan onze bedrijven, waarom kiest u hiervoor? Wat betekent dit voor het vestigingsklimaat?
Zoals in vraag 7 aangegeven, houdt het kabinet bij het ontwerp van de jaarverplichting rekening met het speelveld met andere Europese landen en is er contact met mijn collega’s van andere EU-lidstaten.
Zoals toegelicht in het voorstel van de jaarverplichting draagt de overheid een groot deel bij aan de meerkosten van de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie tot en met 2030. Afhankelijk van de hoogte van de jaarverplichting – er zijn twee ingroeipaden geconsulteerd van 8% en 24% in 2030 – draagt de overheid circa 75% tot 90% van de meerkosten bij via productie- en vraagsubsidies. Naast de uitwerking van een vraagsubsidie-instrument verkent het kabinet de mogelijkheden tot vraagstimulering verderop in de ketens om meer trekkracht te genereren. Dit sluit aan bij de oproep die 77 partijen (brancheverenigingen en bedrijven) recent hebben gedaan aan het adres van Eurocommissaris Wopke Hoekstra.
Hoe kijkt u naar de potentie weggelegd voor paarse waterstof?
Waterstof geproduceerd uit nucleaire energie kan op termijn een bijdrage leveren aan een klimaatneutrale energiehuishouding in Nederland. Door de omzetting van nucleaire elektriciteit naar koolstofarme gassen via elektrolyse kan nucleaire energie breder worden ingezet in sectoren die niet gemakkelijk te verduurzamen zijn met elektriciteit (zware mobiliteit, hoge temperatuurwarmte). Daarnaast zijn gassen beter op te slaan en goedkoper te transporteren dan elektriciteit. Naar verwachting zal de productie van waterstof door nucleaire installaties het eerst plaatsvinden in landen met een groot bestaand nucleair productiepark, zoals Frankrijk.
Bent u bereid om een onderzoek uit te zetten naar de mogelijke kostencompetitiviteit van paarse waterstof ten opzichte van andere kleuren?
Het kostenverschil tussen waterstof uit kernenergie en andere typen waterstof zal met name worden bepaald door de kosten van de gebruikte energiebronnen. Omdat naar verwachting het nog relatief lang duurt voordat nucleaire installaties in Nederland actief kunnen produceren (ten minste 2035 en verder) vergt dat aannames over lange termijnprijzen van o.a. aardgas en hernieuwbare elektriciteitsproductie. Hiervoor gelden grote onzekerheidsmarges.
Canada en het Verenigd Koninkrijk zijn al verder met haalbaarheidsstudies en kostenvergelijkingen voor waterstof uit kernenergie. Het kabinet is met deze landen en internationale organisaties als het IAEA in gesprek om van hun onderzoek te leren en zal de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten. Op basis van deze opbrengst zal het kabinet bezien hoe invulling te geven aan een onderzoek voor de Nederlandse context.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat over waterstof, groen gas en andere energiedragers beantwoorden?
Ja
Het artikel 'Verzoek NAM om gas te winnen in Warffum afgewezen' |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Hoe apprecieert u het besluit van SodM om gaswinning vanuit het gasveld bij Warffum na 31 december 2024 niet te zullen gedogen?1
De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt geheel bij SodM. Ik heb hierin geen rol en respecteer de beslissing.
Hoe lang verwacht u dat het zal duren voordat de vergunning definitief wordt verlengd? Welke stappen moeten hiervoor nog worden doorlopen en wat zijn daarvan de doorlooptijden?
Op dit moment ligt het conceptbesluit op het winningsplan ter inzage. Tot en met 22 januari 2025 kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna wordt een definitief besluit opgesteld. Voor het beoordelen en het verwerken van de zienswijzen is tijd nodig. Hoeveel tijd hiervoor nodig is, is afhankelijk van de ontvangen zienswijzen. De verwachting is dat het definitieve besluit op zijn vroegst in maart 2025 kan worden gepubliceerd. Dit definitieve besluit treedt zes weken na publicatie in werking.
Hoe komt een besluit van SodM om handhaving tijdelijk uit te stellen tot stand?
Een mijnbouwbedrijf kan hiertoe een verzoek indienen bij SodM. SodM heeft in 2022, in een brief gericht aan de mijnbouwondernemingen, aangegeven welke aspecten bij de beoordeling worden meegewogen:2
Verder geeft SodM in de brief aan dat het tijdelijk afzien van handhaving geen definitief standpunt is over de verhouding tussen de overtreding en de belangen van derde(n). Indien een belanghebbende een verzoek doet om handhaving, beoordeelt SodM de zaak opnieuw.
De bevoegdheid om een beslissing te nemen om handhaving uit te stellen, ligt bij SodM.
Op welke wettelijke gronden is SodM verplicht om een verzoek te toetsen? Hoe wordt bepaald wat daarbij het zwaarst wegende criterium is?
De Mijnbouwwet bevat geen toetsingsgronden voor een dergelijk verzoek. SodM heeft in beginsel een plicht om te handhaven, maar kan daar bij bijzondere omstandigheden van afzien. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, heeft SodM in 2022 in een brief aan de mijnbouwondernemingen aangegeven hoe zij met dergelijke verzoeken omgaat. Het is aan SodM om een verzoek te beoordelen en daarover te beslissen.
Is de maatschappelijke onrust een wettelijke grondslag voor SodM om de gedoogbeschikking niet te verlenen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bevat de Mijnbouwwet geen grondslagen op grond waarvan SodM een verzoek om tijdelijk niet te handhaven beoordeelt. SodM heeft in haar brief uit 2022 benoemd dat maatschappelijke onrust een overweging is die meespeelt in de beoordeling van een verzoek om af te zien van handhaving. Het is aan SodM om die afweging te maken.
SodM geeft aan dat het eventueel gedogen van gaswinning bij Warffum onrust veroorzaakt, wat was er volgens SodM nodig om het vertrouwen van de omgeving te herstellen?
De bevoegdheid om de beslissing te nemen ligt bij SodM. Om deze reden heeft het kabinet voor het beantwoorden van deze vraag en vraag 7 SodM om een reactie gevraagd. SodM geeft aan: «Het verzoek om af te zien van handhavend optreden ten aanzien van gaswinning bij Warffum – dat SodM op 13 december jl. van de NAM ontving – is getoetst aan de aspecten die zijn genoemd in de brief uit 2022. De NAM is in dat verzoek niet ingegaan op de onrust die is veroorzaakt. SodM heeft contact gehad met provincie, gemeente en groeperingen van bewoners over het eventueel gedogen van de gaswinning bij Warffum. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omgeving zich niet door de NAM gehoord voelt en dat het eventueel gedogen vanaf 1 januari 2025 van de gaswinning aldaar – zeker na de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen – een nog grotere mate van onrust heeft veroorzaakt. Het is aan de NAM om deze onrust te adresseren en na te gaan wat ervoor nodig is om deze onrust te beperken of weg te nemen.»
Wat is de mening van SodM over de maatschappelijke onrust ten aanzien van het voorlopige kabinetsbesluit om de gaswinning te verlengen?
SodM geeft aan: «SodM heeft op 22 december 2022 een advies uitgebracht over het winningsplan Warffum. In het advies geeft SodM aan dat de winning veilig kan plaatsvinden. Het is een positief advies, waarin maatschappelijke onrust niet expliciet is geadresseerd. De Minister heeft het advies verwerkt in het gepubliceerde ontwerpbesluit. Gelet op de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen zou het goed zijn geweest als SodM destijds in het advies uitdrukkelijker was ingegaan op het burgerperspectief.»
Welke verschillen zou de omgeving merken tussen de situatie nu, waarbij de NAM gas wint bij Warffum met vergunning, en een situatie waarbij de NAM gas wint bij Warffum en dit wordt gedoogd?
De fysieke situatie zou niet zijn gewijzigd. Indien SodM de beslissing had genomen om af te zien van handhaving, had de NAM zich nog steeds moeten houden aan de voorwaarden van het winningsplan uit 2005.
Weigering door Algerijnse ambassade om door rechter toegewezen ontslagvergoeding te betalen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat u van mening bent dat u helemaal niets kunt doen voor een voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade in Nederland, aan wie die ambassade weigert een door een Nederlandse rechter toegewezen ontslagvergoeding ad € 140.000 te betalen1?
Op een paar uitzonderingen na, is een Nederlandse rechter gemachtigd om uitspraken te doen volgens het Nederlandse arbeidsrecht over zaken die lokaal personeel van buitenlandse ambassades in Nederland aangaan.2 In verreweg de meeste gevallen wordt het Nederlandse arbeidsrecht door de vreemde staat gerespecteerd. Er zijn helaas uitzonderingen waarbij vreemde staten deze rechterlijke uitspraken niet opvolgen. De Nederlandse staat is zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades. Dat neemt niet weg dat het ministerie het belangrijk vindt dat uitspraken van de Nederlandse rechter worden nageleefd. In de brief van 23 december 2022 heeft toenmalig Minister Hoekstra de Tweede Kamer geïnformeerd over het juridisch kader en diplomatieke stappen die mijn ministerie onderneemt bij deze arbeidsgeschillen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik u naar deze brief.3
Het ministerie heeft de ontvangen klacht van de voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade over niet-naleving van de uitspraak van de Nederlandse rechter door de Algerijnse autoriteiten zonder meer serieus genomen. Dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, volgt uit de intensieve inspanningen om langs diplomatieke weg naar oplossingen te zoeken.
Daarbij verwijs ik u naar het verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven over het verzoekschrift van dhr. K. inzake een klacht over het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat op 21 november 2024 is gepubliceerd.4 In dit verslag staan de inspanningen van het ministerie beschreven.
De commissie heeft geoordeeld dat het ministerie de zaak van betrokkene serieus heeft behandeld. De commissie ziet geen aanleiding om op dit punt een voorstel aan de Kamer te doen. De commissie heeft het verslag doorgestuurd naar de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u het dat de Algerijnse ambassadeur zijn houding toelicht met «ik doe wat ik wil in Nederland» en er in ieder geval blijk van geeft geen boodschap te hebben aan een uitspraak van de Nederlandse rechter?
Ik betreur het ten zeerste dat de Algerijnse autoriteiten ondanks herhaaldelijke verzoeken van het ministerie het vonnis van de Nederlandse rechter niet naleven.
Heeft u de ambassadeur op het matje geroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er van Algerijnse zijde enige inhoudelijke uitleg gegeven waarom de uitspraak van de Nederlandse rechter wordt genegeerd? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Als bemiddelende partij tussen de voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade en de autoriteiten van Algerije heeft het ministerie zowel schriftelijk als in gesprekken meermaals aandacht gevraagd voor deze zaak bij de autoriteiten in Algerije en bij de Algerijnse ambassade in Nederland. De contacten vonden plaats op hoog ambtelijk niveau. In aanvulling daarop heeft toenmalig Minister Hoekstra de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken op 17 juli 2023 persoonlijk per brief om aandacht gevraagd voor de zaak van betrokkene. In deze brief is gewezen op het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer waarin is vastgelegd dat diplomatieke missies de wet- en regelgeving van het gastland moeten respecteren. Specifiek is benoemd dat hieronder ook uitspraken van de Nederlandse rechter vallen in arbeidsgeschillen met lokale werknemers, zoals het vonnis van het gerechtshof van 5 juli 2022. Het belang dat Nederland hecht aan het respecteren en naleven van het vonnis van de Nederlandse rechter is daarbij benadrukt.
Ondanks herhaaldelijke verzoeken, is er door ons ministerie geen schriftelijke reactie ontvangen op deze brief. Wel kan uit een mondelinge reactie van de Algerijnse autoriteiten op de brief worden opgemaakt dat niet wordt overwogen over te gaan tot betaling. Daarbij is geen inhoudelijke uitleg gegeven. Hiermee is na twee jaar een einde gekomen aan de bemiddelende rol die het ministerie op zich heeft genomen.
Vindt u het gepast dat Nederlandse ambtenaren of bewindspersonen na zo'n Algerijnse middelvinger nog feestjes of recepties van de Algerijnse ambassade bezoeken? Zo neen, wilt u dan in het kabinet bespreken om daarvan af te zien?
Nederland en Algerije onderhouden diplomatieke betrekkingen. Als onderdeel van die betrekkingen vinden ook contactmomenten tussen de diplomatieke vertegenwoordiging en het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaats. Dergelijke gelegenheden worden ook gebruikt om kwesties als de onderhavige op te brengen.
Zijn er andere mogelijkheden om druk op deze zaak te zetten?
Ik ben mij zeer bewust van de financiële en persoonlijke gevolgen die de afwikkeling van arbeidsgeschillen kunnen hebben. Ik merk hierbij op dat het niet aan Nederland, maar aan Algerije is, om het vonnis na te leven. Nederland kan hierin uitsluitend een rol spelen als bemiddelende partij en heeft deze rol ook op zich genomen. In alle gevallen moet rekening worden gehouden met het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Daarin staat weliswaar dat de wetten en regelingen van de ontvangende staat moeten worden gerespecteerd, maar tegelijkertijd genieten vreemde staten en hun ambassades immuniteit van executie waardoor de naleving van nationale vonnissen niet kan worden afgedwongen. De Algerijnse autoriteiten overwegen niet om over te gaan tot betaling. Hiermee is na twee jaar een einde gekomen aan de bemiddelende rol die het ministerie op zich heeft genomen. Uit het artikel van Omroep West maak ik op dat door betrokkene wordt overwogen om de nationale rechtsmiddelen uit te putten door beslaglegging om zo te komen tot tenuitvoerlegging van de nationale uitspraak.
Private financiële middelen met betrekking tot een energiefonds |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Suzanne Kröger (GL), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven waarom het niet is gelukt om voldoende private financiële middelen beschikbaar gesteld te krijgen?1
Voor het kerstreces werd er onvoldoende aan de juridische en financiële voorwaarden voldaan om over te gaan tot een subsidieverstrekking voor een energiefonds. Er is na het kerstreces opnieuw met de energiesector overlegd. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Dat fonds ondersteunt huishoudens met een laag (midden) inkomen en een hoge energierekening bij het betalen van hun energierekening, gekoppeld aan verduurzaming.
Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Een van de punten die nader wordt uitgewerkt, is de bijdrage vanuit de energiesector in brede zin ten behoeve van de uitvoeringskosten voor het energiefonds. Diverse energieleveranciers2 zijn reeds bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen, waar wij hen erkentelijk voor zijn. Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Bij een constructie zoals bij het Tijdelijk Noodfonds Energie in 2023 en 2024 is het randvoorwaardelijk dat andere partijen, anders dan het Rijk, ook financieel bijdragen tot meer dan één derde van de totale som. Dit bleek niet haalbaar. Daarbij is ook bezien of het mogelijk was om te komen tot een fonds met een lagere totale inleg. Daarbij moest geconstateerd worden dat daarmee de uitvoeringskosten van het fonds niet in verhouding stonden tot het aantal huishoudens dat met het resterende bedrag geholpen kon worden. Daarnaast bestaat het risico dat het fonds dan zeer snel de deuren weer zou moeten sluiten en veel huishoudens niet geholpen worden. Er is uiteindelijk besloten om de inleg van het Rijk meer dan twee derde van de totale inleg te laten zijn, zodat het toch mogelijk is om zoveel mogelijk huishoudens te helpen op de energierekening via het energiefonds en daarmee tot dit positieve besluit te kunnen komen. Dit belang weegt voor ons zwaarder dan het mogelijke risico van het creëren van een buitenwettelijk bestuursorgaan.
Met de stap om tot een energiefonds in 2025 te komen, wordt niet alleen ingezet op het kunnen blijven geven van inkomenssteun nu, maar wordt ook toegewerkt naar een meer structurele aanpak van energiearmoede door compensatie van hoge energierekeningen in combinatie met verduurzamingsmaatregelen die leiden tot structureel lagere energielasten voor huishoudens.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Om aanspraak te maken op deze middelen moet Nederland vóór juli 2025 een Sociaal Klimaatplan indienen bij de Europese Commissie.
Eind november heeft het kabinet zich gebogen over de voorstellen die door diverse departementen zijn ingediend ten behoeve van het SCF. Het kabinet heeft besloten om alle voorstellen in consultatie te brengen bij relevante stakeholders en de Tweede Kamer. Daarna wordt besloten welk voorstel ingediend wordt bij de Europese Commissie.
Het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) hebben gezamenlijk een voorstel ingediend voor het SCF, waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (energiefonds). Zo worden huishoudens structureel geholpen en worden zij weerbaarder voor stijgende energielasten, mede als gevolg van ETS2.
De partijen die nu betrokken zijn bij het energiefonds in 2025, worden ook betrokken bij de verdere uitwerking van de planvorming voor het SCF. Deze consultatie is inmiddels gestart.
Zodra meer duidelijk is over de openstelling van het fonds en de specifieke voorwaarden, informeren wij de Tweede Kamer en huishoudens hierover. Ik realiseer mij dat het al februari is en huishoudens behoefte hebben aan duidelijkheid. Mede vanwege dat er al veel huishoudens zijn met een vast contract, zien we dat steun op de energierekening het gehele jaar welkom is. Er wordt met de hoogste urgentie gewerkt aan de uitwerking van het fonds.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke inspanningen u heeft verricht, met welke partijen er is gesproken en welke partijen bereidheid toonden om financieel bij te dragen?
Er zijn door de Ministeries van SZW, KGG en VRO met de energiesector en medeoverheden meerdere gesprekken op bestuurlijk niveau gevoerd. Zo zijn er verschillende constructieve gesprekken gevoerd met de grote en kleine energieleveranciers, Energie Nederland, netbeheerders, Netbeheer Nederland, de VNG en als aandeelhouders van de netbeheerders met verschillende gemeenten en provincies. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met andere private partijen zoals een aantal banken. Ook zijn diverse particuliere fondsen, loterijen en goede doelenorganisaties gevraagd om bij te dragen. Schuldenlab heeft in het proces een faciliterende rol gespeeld. Een aantal energieleveranciers is bereid om (opnieuw) een financiële bijdrage beschikbaar te stellen.
Hoe groot is precies het verschil tussen de gewenste private bijdrage en de toegezegde private bijdrage? Door welke partijen zijn private bijdragen toegezegd? En waarom is dit bedrag naar uw opvatting onvoldoende om voortzetting van het Noodfonds in 2025 mogelijk te maken? Hoeveel huishoudens hadden in 2025 voor de beschikbare 60 miljoen euro geholpen kunnen worden?
Een deel van de vragen is op dit moment niet te beantwoorden. Na het Kerstreces is namelijk opnieuw het gesprek gevoerd met de energiesector (energieleveranciers en netbeheerders). Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
Het is belangrijk dat de uitvoeringskosten om het energiefonds op te zetten niet door het Rijk bekostigd worden en daarmee het risico op staatsteun te mitigeren. Hiervan is sprake als er geen Europese aanbesteding wordt doorlopen. Een dergelijke procedure kent een lange doorlooptijd.
Zijn er ook niet-financiële verschillen waarop de gesprekken zijn stukgelopen, en zo ja, welke?
Nee.
Blijft de gereserveerde 60 miljoen euro volledig beschikbaar voor ondersteuning voor huishoudens met betalingsproblemen?
De gereserveerde middelen komen ten goede aan huishoudens die een tegemoetkoming krijgen uit het energiefonds in 2025. Van de 60 miljoen euro wordt maximaal 1 miljoen euro gereserveerd voor financiële ondersteuning voor huishoudens in Caribisch Nederland. Daarnaast wordt ook een reservering gemaakt uit deze middelen voor aanvullende ondersteuning voor huishoudens bij het aanvraagproces en het mogelijk maken van een aanvraag door huishoudens met een blokaansluiting. Er wordt nog onderzocht of dit technisch mogelijk is.
Als dit technisch mogelijk blijkt, wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Kops en Vermeer3 om bij de uitwerking van het energiefonds ervoor te zorgen dat ook huishoudens met blokaansluiting in aanmerking kunnen komen voor energiecompensatiemaatregelen, tot uitvoering te brengen.
Het energiefonds 2025 geldt als nieuw beleid dat in verband met het budgetrecht van de Eerste en Tweede Kamer pas van start kan gaan nadat de beide Kamers met de ontwerpbegrotingen hebben ingestemd. Om huishoudens zo snel mogelijk te kunnen ondersteunen bij de energierekening is subsidieverlening op korte termijn belangrijk. Om de effectiviteit van het beleid te waarborgen is het daarom van groot belang dat het wij zo snel mogelijk over kunnen gaan tot subsidieverlening en niet hoeven te wachten op de stemmingen in de Eerste Kamer over de ontwerpbegroting 2025 van SZW. Hiermee kan het fonds een aantal weken eerder open. Dat maakt echt een verschil voor kwetsbare huishoudens.
De subsidieverlening zal zo snel mogelijk worden gestart zodra de inleg vanuit de energiesector duidelijk is en de subsidieaanvraag is ontvangen. De beschikbare middelen kunnen vervolgens direct aan Stichting Tijdelijks Noodfonds Energie (TNE) worden betaald, zodat het energiefonds na subsidieverlening zo snel als mogelijk operatief kan zijn. Daarom willen wij voor het energiefonds een beroep doen op artikel 2.25 lid 2 van de Comptabiliteitswet, zodat kwetsbare huishoudens zo snel mogelijk ondersteund kunnen worden bij het betalen van de energierekening (bijlage 1). Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend.
In hoeverre wilt u zich inzetten voor het behoud van de Noodfonds-infrastructuur?
Na het Kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie heeft minimaal 8 weken nodig vanaf het moment dat het formele verzoek van het kabinet wordt ingediend. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd. Bij de uitvoering hiervan maakt het kabinet graag gebruik van de expertise, ervaring en reeds bestaande infrastructuur van de Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE). Daarover zal het gesprek gevoerd worden zodra de verdeling van de definitieve dekking van de uitvoeringskosten door de energiesector duidelijk is.
Bent u van plan om met overbruggingsmaatregelen te komen? Bent u bijvoorbeeld bereid om het huidige Noodfonds te verlengen ten minste totdat er een alternatief is ontwikkeld?
Na het kerstreces zijn er constructieve gesprekken gevoerd met de energiesector. Na deze nieuwe ronde gesprekken zijn alle betrokken partijen het erover eens dat er ook voor dit jaar een energiefonds moet komen. Het kabinet zoekt actief naar een oplossing om dit mogelijk te maken. Er wordt nu met alle betrokken partijen verder gewerkt om dit publiek-private fonds zo snel mogelijk te kunnen openen. De Kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Vanaf 2026 staat Social Climate Fund (SCF) ter beschikking voor het opvangen van de effecten van het emissiehandelssysteem voor CO2-emissies van de gebouwde omgeving en transport (ETS2) voor kwetsbare huishoudens en micro-bedrijven. Één van de mogelijke voorstellen om in te dienen bij de Europese Commissie behelst maatregelen die bijdragen aan verduurzaming en energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe inkomenssteun voor kwetsbare groepen (zoals een energiefonds).
Bent u bereid om bovenstaande vragen separaat te beantwoorden en geen onomkeerbare stappen te zetten totdat u hierover met de Kamer van gedachten heeft gewisseld?
Ja.
De online surveillance van Bunq |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Eelco Heinen (VVD), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bunq ondervraagt klant via bankapp na onlinekritiek»?1, 2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het Financieele Dagblad schreef dat Bunq klanten via haar bankapp zou hebben benaderd en zou hebben gedreigd met beëindiging van de klantrelatie nadat deze klanten online kritiek hadden geuit over de bank. Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik contact opgenomen met Bunq. De bank zegt contact op te nemen met klanten met als doel om haar dienstverlening te verbeteren. Daarbij is Bunq niet actief op zoek naar klanten die zich negatief uitlaten online over de bank. Bunq geeft aan dat het de genoemde klanten niet heeft bedreigd met beëindiging van de klantrelatie en de klantrelatie ook niet heeft beëindigd. De klanten die in het artikel van het Financieele Dagblad worden genoemd, zijn nog klanten bij Bunq.
In het algemeen geldt dat bankgegevens, zoals de naam van de cliënt, bankrekeningnummer en transactiegegevens, worden beschouwd als persoonsgegevens en vallen dus onder de privacywetgeving: de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in combinatie met de Nederlandse Uitvoeringswet AVG (UAVG). Voor het verwerken van deze persoonsgegevens is een grondslag vereist. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de toezichthouder op naleving van de (U)AVG.
Was u op de hoogte van deze signalen? Zo ja, hoe lang waren de signalen al bij u of betrokken toezichthouders bekend?
Nee, ik heb bij de publicatie van het artikel in het Financieel Dagblad voor het eerst kennisgenomen van deze berichten. De Nederlandsche Bank (DNB) is in dit geval de relevante financiële toezichthouder. DNB is over individuele instellingen geheimhouding verschuldigd. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft hier een rol. De AP kan op grond van klachten of uit eigen beweging onderzoek doen naar mogelijke overtredingen van de privacywetgeving, waaronder oneigenlijk gebruik van bankgegevens. Ik heb van de AP hier geen signalen over ontvangen.
Heeft u contact gehad met Bunq naar aanleiding van dit bericht? Zo ja, met welke boodschap zocht u contact? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen ben ik in gesprek gegaan met Bunq. In het algemeen geeft Bunq aan dat zij dagelijks in contact staat met haar klanten om naar hun feedback en ervaringen te luisteren en dat veiligheid en privacy altijd voorop staan. Verder geeft Bunq aan dat de bank de genoemde klanten niet heeft bedreigd met beëindiging van de klantrelatie en de klantrelatie ook niet heeft beëindigd. Voorts heeft Bunq aangegeven dat zij klanten benadert die op sociale media en fora berichten over de bank plaatsen, zodat zij haar dienstverlening kan verbeteren.
Zijn er naar aanleiding van dit bericht en eerdere berichten over misstanden bij Bunq aanscherpingen geweest in het toezicht op deze bank? Is het u bekend of Bunq sindsdien interne procedures en toezicht heeft ingericht om dit soort praktijken te voorkomen?
Het is aan de AP om handhavend op te treden ten aanzien van de correcte naleving van de (U)AVG. Daarnaast zijn er verschillende wetten, waaronder de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet 1977 (Sw) die het wettelijk kader aangeven waar banken zich aan moeten houden en waar DNB toezicht op houdt. DNB is geheimhouding verschuldigd over vertrouwelijke gegevens die zij in het kader van haar toezichttaak ontvangt en verwerkt. Over specifieke instellingen kan DNB daarom geen uitspraken doen. DNB hanteert in haar toezicht een risicogebaseerde aanpak en betrekt onder meer incidentmeldingen en andere signalen bij haar prioriteitstelling. Als DNB vaststelt dat een instelling de desbetreffende wetgeving onvoldoende naleeft, kan DNB maatregelen nemen, waaronder handhavende maatregelen.
Bent u van mening dat Bunq een juiste afweging gemaakt tussen de privacy van haar klanten en het eigen economische belang als zij dreigt om de relatie met een klant te beëindigen als negatieve uitingen online niet worden verwijderd?
Bij navraag laat Bunq weten dat zij de genoemde klanten niet heeft bedreigd met beëindiging van de klantrelatie en de klantrelatie ook niet heeft beëindigd.
Bent u het met de indieners eens dat een bank onder geen enkele voorwaarden haar klanten onder druk mag zetten om zich op een bepaalde manier in het openbaar te uiten?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Kunt u bevestigen of Bunq daadwerkelijk klantrelaties heeft beëindigd nadat klanten kritiek hebben geuit? Hoe beoordeelt u dit in het licht van de afhankelijkheidsrelatie die een klant heeft tot zijn of haar bank?
Bij navraag laat Bunq weten dat het uiten van kritiek geen grond is om de klantrelatie te beëindigen. Volgens Bunq zijn er geen klantrelaties beëindigd vanwege het uiten van kritiek.
Op welke gronden mag een bank haar relatie met een klant beëindigen? Welke bescherming geniet de klant bij een eenzijdige beëindiging van het contact aan de kant van de bank?
Beide partijen, zowel de bank als de klant, hebben het recht om de relatie te beëindigen. De gronden waarop een bank een klantrelatie kan beëindigen zijn wanneer een witwasrisico niet gemitigeerd kan worden of het cliëntonderzoek niet voltooid kan worden.3 Daarnaast kan de bank in kwestie opzeggingsgronden geformuleerd hebben in de algemene voorwaarden, zoals wanneer een betaalrekening van een particulier gebruikt wordt voor zakelijke doeleinden. In al deze gevallen hebben banken een algemene zorgplicht tegenover hun klanten, indien zij de rekening willen opzeggen. Dit betekent dat de bank op zorgvuldige wijze de belangen van de klant in acht moet nemen. Daarnaast mag de bank een klantrelatie niet beëindigen wanneer dit tot onaanvaardbare gevolgen leidt.
Wanneer een particuliere klant een klacht heeft over het handelen van een bank, kan de klant, na het doorlopen van de interne klachtprocedure van de bank, terecht bij Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid). Daarnaast kan een klant naar de civiele rechter stappen.
In welke wet- en regelgeving is vastgelegd hoe banken wel en niet om mogen gaan met klantgegevens? Zijn consumenten wettelijk beschermd van dit soort wanpraktijken? Zo ja, hoe wordt erop toegezien dat banken dit naleven?
Zoals in de beantwoording bij vraag 2 is aangegeven, worden bankgegevens beschouwd als persoonsgegevens en zij vallen dus onder de privacywetgeving: de AVG in combinatie met de UAVG. Voor het verwerken van deze persoonsgegevens is een geldige grondslag vereist. De AP is de primaire toezichthouder op naleving van de (U)AVG. De AP kan op grond van klachten of uit eigen beweging onderzoek doen naar mogelijke overtredingen van de privacywetgeving. Het online uiten van kritiek op een bank is geen geldige grondslag voor het verwerken van klantgegevens.
Heeft Bunq beleid om te mogen achterhalen welke gebruikers negatieve uitingen doen over de bank? Zo ja, vindt u dit terecht en worden klanten hier voldoende van op de hoogte gebracht?
Bunq heeft aangegeven dat zij online sociale media en fora in de gaten houdt om de veiligheid van klanten te bevorderen. Ook zegt Bunq te reageren op online uitingen om te achterhalen hoe zij haar dienstverlening kan verbeteren.
Bunq kijkt daarom naar openbare online content, maar geeft aan niet specifiek te zoeken naar negatieve reacties.
Is het toegestaan dat Bunq klantgegevens, zoals gebruikersnamen, koppelt aan informatie verkregen op andere platforms, ook als dit eigen (anonieme) meningen betreft?
Het online uiten van kritiek op een bank is geen geldige grondslag voor het verwerken van klantgegevens.
Bent u bereid om de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandse Bank (DNB), in navolging van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), te vragen om deze situatie te onderzoeken?
De AFM en DNB zijn zelfstandige bestuursorganen en functioneren als onafhankelijke toezichthouders. Ik kan de toezichthouders daarom niet vragen om een specifieke situatie te onderzoeken. De toezichthouders maken zelf de afweging wat onderzocht dient te worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo afzonderlijk van elkaar, zo spoedig en volledig als mogelijk beantwoord. Vanwege de vragen aan Bunq en de toezichthouders heeft de beantwoording wat langer geduurd.
Het bericht ‘Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen’. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 18 december 2024 jl., getiteld «Onbekend clubje van NAVO-landen richt zich op tegen de Russen», in Trouw?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de verhouding ziet tussen de Joint Expeditionary Force en de NAVO?
De NAVO is de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid en de Nederlandse NAVO-verplichtingen zijn van primair belang. De Joint Expeditionary Force (hierna: JEF) is opgericht in 2014 als gevolg van het NAVO initiatief «framework of nations» concept en is daarmee complementair aan de NAVO. De JEF is een samenwerkingsverband onder leiding van het Verenigd Koninkrijk, met als partnerlanden Denemarken, Estland, Finland, IJsland, Letland, Litouwen, Nederland, Noorwegen en Zweden. Het uitgangspunt van de JEF is dat zij zelfstandig kan optreden en snel inzetbaar is om de NAVO of andere samenwerkingsverbanden te ondersteunen. Deelnemen aan inzet of oefeningen vanuit de JEF geschiedt op vrijwillige basis. Zodra het Verenigd Koninkrijk als Framework Nationen minstens één ander land dat willen kan de JEF operationeel ingezet worden, waarbij ieder land afzonderlijk kan besluiten of het mee wil doen (opt-in principe). Voor Nederland zijn de NAVO-doelstellingen leidend. Deelname aan JEF-activiteiten vindt alleen plaats wanneer dit niet strijdig is met de Nederlandse NAVO-verplichtingen.
Welke specifieke taken ziet u voor de Joint Expeditionary Force?
De JEF biedt de mogelijkheid om samen te werken met gelijkgestemde partnerlanden en regeringen militaire opties te bieden, zowel in vredestijd, als in tijden van oplopende spanningen en crisis of conflict. De JEF heeft de mogelijkheid verschillende militaire activiteiten uit te voeren, van crisismanagement tot operaties, bijvoorbeeld in het hybride domein. De focusgebieden van de JEF (Hoge Noorden, Noord-Atlantische regio en Baltische zee regio) sluiten hier goed bij aan. De Nederlandse focus binnen de JEF ligt sterk op het maritieme domein en de bescherming van vitale onderzeese infrastructuur. Nederland heeft daarnaast belang bij samenwerking binnen JEF op het terrein van (zowel politiek-strategische als militaire) stratcom en weerbaarheid in het hybride domein. Verschillende JEF-landen hebben veel ervaring op deze terreinen waardoor dit forum zich goed leent voor het delen van best-practices.
Welke rol vervult Nederland op dit moment binnen de Joint Expeditionary Force? Is de Koninklijke Marine daarbij betrokken?
Nederland draagt bij aan de verdere ontwikkeling van de JEF en samenwerking met deelnemende landen op strategisch en operationeel niveau. De overlegfora van de JEF bieden de mogelijkheid om strategische vraagstukken te adresseren die met name onze gezamenlijke veiligheid in het noordelijk deel van Europa aangaan. De JEF kan militaire opties aandragen om dreigingen het hoofd te bieden en de NAVO te versterken. Op operationeel en tactisch niveau draagt Nederland bij aan verschillende activiteiten zoals militaire oefeningen en gezamenlijke patrouilles op zee ter bescherming van de vitale infrastructuur. Dit versterkt de interoperabiliteit tussen de deelnemende krijgsmachten. De Koninklijke Marine speelt hierin een belangrijke rol gezien de dreigingen in het maritieme domein.
Wat is de meerwaarde van de Nederlandse deelname aan de Joint Expeditionary Force, met name in verhouding tot de NAVO?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat draagt de Joint Expeditionary Force bij aan de bescherming van de vele kabels, leidingen en andere vitale infrastructuur op de bodem van zowel de Noordzee als de Oostzee tegen hybride dreigingen? Hoe verhoudt dat zich tot de nationale inzet?
De JEF is vanwege de geografische en sterk maritieme focus een geschikt verband om vitale infrastructuur op zee beter te beschermen. De meerwaarde van de JEF zit in de militaire samenwerking op verschillende niveaus tussen gelijkgestemde landen in regionaal verband. Dit behelst bijvoorbeeld het delen van informatie, het afstemmen van maritieme aanwezigheid en het uitvoeren van gezamenlijke patrouilles, oefeningen en het uitwisselen van best practices. Zo werd in december 2023 voor het eerst een JEF Response Option (JRO) geactiveerd, gericht op bescherming van onderzeese infrastructuur n.a.v. incidenten in de Baltische Zee. In het kader van deze JRO werd er door alle JEF-landen extra gepatrouilleerd op de Baltische Zee en Noordzee.
Zou de effectiviteit van de Joint Expeditionary Force kunnen toenemen door deelname van meer landen, zoals Duitsland? Zou u zich willen inzetten voor deze uitbreiding?
Op dit moment bestaat er binnen de JEF geen unanimiteit voor uitbreiding van het aantal landen. Het beperkt aantal deelnemende landen gecombineerd met de focusgebieden zorgt op het politiek-strategisch vlak ook voor meerwaarde.
In hoeverre beïnvloedt de recente toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO het nut en de noodzaak van de Joint Expeditionary Force?
De toetreding van Finland en Zweden tot de NAVO versterkt de complementariteit tussen de JEF en de NAVO.
Wordt overwogen de Nederlandse inzet in Joint Expeditionary Force-verband -met name van de marine–op te schalen in verband met de toegenomen hybride dreigingen op zee?
Voor alle deelnemende landen geldt dat voor iedere potentiele JEF-inzet besloten kan worden om wel of niet deel te nemen. Nederland zal dit principe blijven hanteren en zal bij toekomstige ontwikkelingen steeds de afweging maken welk samenwerkingsverband het best aansluit bij onze doelen en veiligheidsbelangen. De JEF heeft de inzet op het gebied van hybride dreigingen op zee opgeschaald en Nederland heeft daaraan bijgedragen. Nederland blijft zich sterk maken voor meer aandacht voor het beschermen van vitale infrastructuur, zowel in als op zee, bij toekomstige activiteiten van de JEF.
Zijn er (capaciteits)vereisten vanuit de Joint Expeditionary Force die NAVO-doelstellingen beconcurreren? Zo ja, welke zijn dat, en zo nee, ziet u daarin reële risico’s?
Zie antwoord op vraag 2.
Het bezuinigingsultimatum van de werknemers in het hoger onderwijs |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van 19 december 2024 van de FNV, AOb, CNV & FvOv waarin collectieve acties worden aangekondigd indien er voor 11 januari 2025 geen nadere stappen worden gezet om de onderwijsbezuinigingen ongedaan te maken?1
Ja.
Begrijpt u dat medewerkers van hogescholen en universiteiten een ongezond hoge werkdruk ervaren en dat de 1,2 miljard euro bezuinigingen op het onderwijs deze werkdruk alleen maar zullen verergeren?
Ik maak me zorgen over de hoge werkdruk die er al jaren is op onze universiteiten, ook in de voorgaande jaren waarin er meer geld beschikbaar was. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteiten om als werkgevers zorg te dragen voor een gezonde werkomgeving, ongeacht de bestaande financiële kaders. In mijn brief aan de Kamer van 30 september 20242 heb ik aangekondigd dat ik de universiteiten help bij het verlagen van de werkdruk door hen te voorzien van een jaarlijks bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 voor maatregelen die de werkdruk kunnen helpen verlichten.
Hoe gaat u het vertrouwen van de vakbonden en hun achterban weer terugwinnen?
Ik ben bereid om met de vakbonden in gesprek te gaan over oorzaken van en maatregelen tegen werkdruk.
Kunt u uw reactie aan de vakbonden inzake het bezuinigingsultimatum ook delen met de Kamer?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 11 januari 2025?
Ja.
De extra bezuinigingen op SZW als gevolg van de ‘onderwijsdeal’ |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat als gevolg van de zogeheten «onderwijsdeal» 34 miljoen euro extra wordt bezuinigd op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja dat klopt.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan deze bezuinigingen?
Op welke manier invulling wordt gegeven aan de extra taakstelling, is op dit moment nog niet duidelijk. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van verschillende opties voor deze invulling. Zodra besloten is over de invulling wordt de kamer zo snel mogelijk hierover geïnformeerd, waarschijnlijk bij voorjaarsnota.
Welk aandeel van de bezuinigingen slaat neer op uitvoeringsinstanties?
Uw Kamer heeft er in het Amendement Bontenbal c.s. voor gekozen om de SZW-uitvoeringsorganisaties (UWV en SVB) en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) mee te nemen in de grondslag voor de bezuiniging die bij SZW terechtkomt. Het overgrote deel van de gebruikte grondslag hangt samen met deze uitvoeringsorganisaties. Daardoor is de extra taakstelling voor SZW groter ten opzichte van de extra taakstelling van andere departementen. Op dit moment wordt gewerkt aan de invulling van deze extra taakstelling, waarbij het belang van de uitvoering zwaar meeweegt. Bij dit gesprek zijn de uitvoeringsinstanties betrokken. In hoeverre de extra taakstelling ook bij de uitvoeringsorganisaties en NLA terechtkomt, is dus nog niet besloten.
Hoeveel wordt bezuinigd op de Nederlandse Arbeidsinspectie, Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Betekenen deze bezuinigen een vermindering van het aantal fte? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit zich tot het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord om uitvoeringsinstanties te ontzien?
In de grondslag van deze extra taakstelling zijn, in tegenstelling tot de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord, de uitvoeringsinstanties UWV en SVB wel meegenomen. Het is nog niet duidelijk hoe de uiteindelijke invulling van deze extra taakstelling zich verhoudt tot het voornemen uit het HLA. De uitgangspunten van het HLA en het belang van de uitvoering wegen zwaar mee in dit besluit.
Hoe verhoudt deze voorgenomen bezuiniging zich tot de door u uitgesproken wens om de Nederlandse Arbeidsinspectie te versterken?
Het is mijn wens om de Nederlandse Arbeidsinspectie te versterken. Recent heb ik in een kamerbief aangekondigd de handhavingscapaciteit te versterken. Deze wens weegt ook mee in de keuze voor invulling van deze extra taakstelling.
Welke gevolgen gaan de bezuinigingen hebben voor de hersteloperaties van het UWV?
De hersteloperatie van het UWV heeft, zoals u weet, mijn volle aandacht. Welke gevolgen deze extra taakstelling heeft voor het UWV, is op dit moment nog niet duidelijk. Ook het belang van de hersteloperatie wordt meegewogen bij het invullen van de extra taakstelling.
Recente arresten van het Gerechtshof over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente arresten van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de proceskostenvergoeding in Mulderzaken?1 Herinnert u zich tevens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen hierover?2
Ja.
Wat zijn volgens u de consequenties van deze rechterlijke uitspraken voor de proceskostenvergoeding in Mulderzaken en de door de Kamer gewenste beleidswijziging, gerealiseerd met het amendement-Inge van Dijk c.s. bij de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen (Kamerstuk 36 427, nr. 7)?
Per 1 januari 2024 is de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm3 in werking getreden. De Wet herwaardering regelt onder meer dat overcompensatie wordt weggenomen bij het toekennen van vergoedingen van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor zaken binnen deze rechtsgebieden. Door het amendement van het lid Van Dijk (CDA) c.s. is onder meer de verlaging van de proceskostenvergoeding ook van toepassing op Wahv-zaken (Mulderzaken). Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft in de, in de vraag aangehaalde, arresten kort gezegd geoordeeld dat bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding onderscheid wordt gemaakt tussen Wahv-procedures enerzijds en andere bestuursrechtelijke procedures, niet zijnde WOZ- en bpm-procedures, anderzijds. Het hof concludeert dat het niet kan beoordelen of het gemaakte onderscheid in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, omdat de daarvoor noodzakelijke informatie bij de totstandkoming van de regeling niet naar voren zou zijn gekomen. Omdat daardoor niet kan worden uitgesloten dat er strijd is met het discriminatieverbod, moet genoemde regeling, waarmee de proceskostenvergoeding wordt verlaagd in Mulderzaken, bij de vaststelling van een proceskostenvergoeding buiten toepassing worden gelaten, aldus het hof. Als gevolg van de arresten zal de reguliere, hogere vergoeding, zoals van toepassing op overige bestuursrechtelijke zaken, weer gelden.
Vindt u het ook nog steeds wenselijk, conform de bedoeling van de wetgever, dat proceskostenvergoedingen ook in Mulderzaken gematigd zouden moeten worden vanwege de vaak beperkte tijdsbesteding door de bureaus die bijstand verlenen, er vaak veel zaken op een dag behandeld worden door hetzelfde bureau en de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan nemen om er voor te zorgen dat de bedoeling van de wetgever ook dusdanig onderbouwd of uitgedrukt wordt in de wet om de problematiek zoals die in de arresten tot uiting komt een antwoord te bieden?
Het vorige kabinet heeft het amendement destijds gesteund omdat de verwachting was dat de daarin besloten wijzigingen een grote bijdrage zouden leveren aan het tegengaan van de acute problematiek veroorzaakt door de toestroom van zaken van no cure no pay-bedrijven in de keten – met name bij het Openbaar Ministerie (OM) en de Rechtspraak – en daarbij het gebruik van proceskostenvergoeding als verdienmodel een halt zou worden toegeroepen. Voornoemde arresten leiden niet tot een andere afweging. Het is aan het OM om juridische vervolgstappen te nemen naar aanleiding van het arrest. Ik heb inmiddels vernomen van het OM dat zij de arresten van het hof bestudeert en zich beraadt op eventuele vervolgstappen. Het OM betrekt hierbij het recente arrest van de Hoge Raad over de hoogte van de proceskostenvergoeding in WOZ-zaken en bpm-zaken.4 De Hoge Raad heeft de verlaging van de proceskostenvergoeding in WOZ- en bpm-zaken niet in strijd geacht met het discriminatieverbod. Het OM betrekt in haar beraadslaging eveneens de recente uitspraken van de rechtbank Den Haag, waarin de kantonrechter gemotiveerd afwijkt van de in het antwoord op vraag 2 genoemde lijn uit de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden.5 Inmiddels heb ik eveneens vernomen dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad naar aanleiding van voornoemde arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden aangekondigd heeft voornemens te zijn om een vordering tot cassatie in belang der wet in te stellen.6 Afhankelijk van de uitkomsten zal verder worden bezien of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Is volgens u een wijziging van de wet vereist, of zou kunnen worden volstaan met nadere informatie, omdat de overweging van het Hof luidt dat «bij gebrek aan in het kader van de totstandkoming aanwezige informatie» niet zou kunnen worden beoordeeld of sprake is van «strijd met het discriminatieverbod ex art 14 EVRM en/of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM»?
Zie antwoord vraag 3.
De juridische stappen van vicepremier Mona Keijzer inzake het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om haar niet te vervolgen voor groepsbelediging. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Schoof |
|
![]() |
Is het besluit van vicepremier Keijzer om juridische stappen te ondernemen tegen het OM-besluit vooraf besproken en afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze bespreking? Zo nee, waarom niet?1
Het staat een ieder vrij om gebruik te maken van diens wettelijke rechten, ook een Vice-Premier. Het kabinet heeft daarover geen oordeel.
Acht het kabinet het wenselijk dat een vicepremier, tevens Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, betrokken is bij een juridische procedure tegen het OM?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt het kabinet het oordeel van het OM, namelijk dat de uitingen van mevrouw Keijzer in de uitzending van Sophie & Jeroen op zichzelf beledigend zijn over een groep op grond van ras en godsdienst? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van zestien aangiftes heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) de uitlatingen van mevrouw Keijzer beoordeeld. Naar het oordeel van het OM vallen de uitlatingen in beginsel onder de strafbaarstelling van groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht. De uitingen van mevrouw Keijzer worden – aldus het OM – echter beschermd door het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 10 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens, waardoor in dit geval artikel 137c Sr buiten toepassing moet worden gelaten. Het OM concludeert dat de uitingen van mevrouw Keijzer niet strafbaar zijn. Om die reden zijn de aangiftes geseponeerd. Met het oog op de eigenstandige positie van het OM binnen ons staatsbestel, is het niet gepast dat het kabinet een oordeel uitspreekt over de afdoening door het OM.
Deelt het kabinet de conclusie van het OM dat mevrouw Keijzer zich in beginsel schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Is het kabinet het eens met het volgende citaat van mevrouw Keijzer: «[w]at je ziet is dat veel asielmigranten komen uit landen met een islamitisch geloof. We weten dat daar Jodenhaat, ja, onderdeel is bijna van de cultuur»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarop baseert het kabinet dit?
Vindt het kabinet, net als mevrouw Keijzer, ook dat «mensen die uit die landen komen, die krijgen dat op een andere manier mee dan wij dat meekrijgen», refererend aan antisemitisme- en Holocausteducatie? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Is het kabinet het eens met de uitspraak van mevrouw Keijzer dat «bij mensen in die landen antisemitisme op een veel andere manier in de cultuur zit dan die bij ons»? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op?
Deelt het kabinet het standpunt van mevrouw Keijzer «dat bij mensen met een islamitisch geloof antisemitisme vaak onderdeel is van de cultuur»? Zo ja, kan het kabinet aangeven waarop het dit baseert? Zo nee, wat vindt het kabinet van deze uitspraak?
Deelt het kabinet de mening dat mevrouw Keijzer voortaan moet stoppen met het stigmatiseren, polariseren en discrimineren van Nederlandse burgers op grond van hun ras en godsdienst?
De handhaving van schijnzelfstandigheid |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en de handhaving die er in 2026 gaat komen?
Om een overzicht te geven van de verschillen in de handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026, geven we eerst een toelichting op de opheffing van het handhavingsmoratorium op 1 januari jl. Het kabinet wil de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen door de Belastingdienst weer zo veel als mogelijk normaliseren. Het op 1 januari 2025 opgeheven handhavingsmoratorium draagt daaraan bij en betekent het volgende:
Concreet betekent dit dat het verschil in handhaving op schijnzelfstandigheid in 2024, 2025 en 2026 er als volgt uitziet:
In 2024 kon de Belastingdienst, net als nu en in de toekomst, handhaven. Dit betekende dat de Belastingdienst net als nu en in de toekomst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken deed, op verzoek vooroverleg voerde met opdrachtgevers en voorlichting gaf. Echter, indien de Belastingdienst bij een opdrachtgever constateerde dat er sprake was van schijnzelfstandigheid, kon de Belastingdienst in 2024 alleen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen (met een maximum van vijf jaren) als er sprake was van kwaadwillendheid. Als er geen sprake was van kwaadwillendheid gaf de Belastingdienst een aanwijzing. Als later bleek dat de opdrachtgever de aanwijzingen niet of in onvoldoende mate had opgevolgd, kon de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen tot het moment dat de aanwijzing was gegeven.
In 2025 zet de Belastingdienst de handhaving voort, maar nu kunnen er ook direct correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen worden opgelegd. Dit betekent dat de Belastingdienst bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doet, op verzoek vooroverleg voert met opdrachtgevers en voorlichting geeft. In het kader van de zachte landing start de Belastingdienst in 2025 het risicogerichte toezicht op schijnzelfstandigheid in beginsel met een bedrijfsbezoek. De opdrachtgever wordt zo nodig gewaarschuwd voor risico’s op schijnzelfstandigheid. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen. Dit is hiervoor nader toegelicht.
Indien de Belastingdienst in 2025 constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Daarnaast legt de Belastingdienst over 2025 geen boetes op.
Vanaf 1 januari 2026 krijgt de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie verder vorm binnen de reguliere handhaving en vindt deze weer plaats zoals voor alle andere belastingmiddelen. De Belastingdienst zal dan, net als voorheen, bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken doen, op verzoek vooroverleg voeren met opdrachtgevers en voorlichting geven. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie3 kiest de Belastingdienst uit een mix van handhavingsinstrumenten die het best bijdragen aan het bevorderen en behouden van het nalevingsgedrag van belastingplichtigen.
Ook in 2026 kan de Belastingdienst meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of een eerder gegeven aanwijzing die niet is opgevolgd). Daarnaast zal de Belastingdienst vanaf 1 januari 2026 weer de normale regels voor het opleggen van boetes toepassen.4
Klopt het dat er ook bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid geen boetes opgelegd worden worden? Waarom is dit?
Naar aanleiding van de motie Flach-Aartsen5 worden over 2025 geen bestuurlijke boetes opgelegd. Voor ons staat de zachte landing in 2025 van het opheffen van het handhavingsmoratorium voorop. Daarom richten wij ons erop dat ondernemers de ruimte krijgen om het goed te doen en zich te houden aan wet- en regelgeving, zonder dat zij over 2025 direct risico lopen op een bestuurlijke boete. We hebben er daarom voor gekozen om over 2025 in het geheel geen bestuurlijke boetes op te leggen. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van bestuurlijke boetes.
Waarom is er besloten om bij kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid niet te beboeten?
De redenen waarom daarvoor is gekozen, zijn bij antwoord 2 vermeld. Overigens worden enkel over 2025 geen boetes opgelegd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de motie-Aartsen c.s.1 die de regering verzoekt om te focussen op de probleemgevallen waaronder evidente schijnzelfstandigheid door naheffingen op te leggen?
Het niet beboeten van kwaadwillendheid betekent niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Indien de Belastingdienst vaststelt dat er sprake is van schijnzelfstandigheid legt de Belastingdienst correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen op, niet verder terug dan 1 januari 2025 tenzij er sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.
Hoe verhoudt het niet beboeten bij kwaadwillendheid zich tot de wijze van handhaving in 2024 (en daarvoor), waarbij wel gehandhaafd werd op kwaadwillende onjuiste kwalificaties van de arbeidsrelatie, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boetes opgelegd konden worden?2
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, betekent het niet beboeten niet dat er geen correctieverplichtingen of naheffingen loonheffingen worden opgelegd. Het verschil is dat over 2024 (en daarvoor) wel bestuurlijke boetes konden worden opgelegd bij kwaadwillendheid, over 2025 kunnen geen bestuurlijke boetes worden opgelegd. Dit is nader toegelicht in het antwoord op vraag 2. Vanaf 1 januari 2026 gelden weer de normale regels voor het opleggen van boetes.
Hoe verhoudt dit zich tot de situatie in 2024 (en daarvoor), waarbij gehandhaafd werd als aanwijzingen van de Belastingdienst niet werden opgevolgd, waarbij correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en een eventuele boete opgelegd konden worden?
Indien de Belastingdienst constateert dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, kan de Belastingdienst met ingang van 1 januari 2025 meteen correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen over het verleden opleggen, maar niet verder terug dan 1 januari 2025 (tenzij sprake is van kwaadwillendheid of indien een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd). De Belastingdienst geeft vanaf 1 januari 2025 dus niet eerst een aanwijzing. Ten aanzien van de boetes wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2. Wij hechten eraan om te benadrukken dat opdrachtgevers na een bedrijfsbezoek (of na een voorheen gegeven aanwijzing) meestal zelf aan de slag gaan met het veranderen van de bedrijfsvoering. Opdrachtgevers nemen bijvoorbeeld schijnzelfstandigen in loondienst of voeren wijzigingen van de manier waarop de opdracht wordt uitgevoerd door zodanig dat daadwerkelijk sprake is van een opdracht die wordt uitgevoerd door een zzp’er. In deze gevallen is het beboeten niet aan de orde.
Wordt er op kwaadwillendheid of evidente schijnzelfstandigheid daarmee minder gehandhaafd in 2025 dan in het voorgaande jaar?
Nee, zoals hiervoor toegelicht wordt er net als voorgaande jaren risicogericht gehandhaafd op schijnzelfstandigheid.
Op welke momenten wordt er overgegaan op boekenonderzoek?
De inspecteur kan overgaan tot het instellen van een boekenonderzoek als ingeschat wordt dat er sprake is van grote risico’s op schijnzelfstandigheid en het risico dat de opdrachtgever blijft werken met schijnzelfstandigen. In bepaalde gevallen kan schijnzelfstandigheid direct via een boekenonderzoek aan de orde komen, bijvoorbeeld bij concrete risicosignalen die duiden op evidente schijnzelfstandigheid of als er bij controle op een ander belastingmiddel, bijvoorbeeld BTW, door de inspecteur schijnzelfstandigheid wordt geconstateerd. Ook in 2024 zijn boekenonderzoeken gedaan, en deze lopen mogelijk nog door. Tot slot kan de Belastingdienst samen met andere overheidsorganisaties een onderzoek starten.
Kunt u nadere duiding geven bij het besluit dat alle goedgekeurde modelovereenkomsten van kracht blijven tot eind 2029? Worden bestaande modelovereenkomsten die aflopen verlengd?
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 6 september 20248 en het handhavingsplan 20259 heeft het kabinet besloten te stoppen met het beoordelen van modelovereenkomsten. Vanaf 6 september 2024 neemt de Belastingdienst geen nieuwe aanvragen of nieuwe verlengingen in behandeling. Zoals in de Kamerbrief van 6 september 2024 opgenomen, worden de lopende goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd. De laatste modelovereenkomst loopt eind 2029 af. Naar aanleiding van de motie Van Oostenbruggen10 zullen alle lopende, goedgekeurde modelovereenkomsten geëerbiedigd worden tot eind 2029. Dit betekent dat de modelovereenkomsten die op 6 september 2024 waren goedgekeurd en die na 6 september 2024 maar voor eind 2029 zouden aflopen, geldig blijven tot eind 2029. Deze modelovereenkomsten worden niet verlengd maar blijven op grond van deze beslissing geldig tot eind 2029. Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen zo de goedgekeurde overeenkomsten conform de wens van de Kamer langer gebruiken. Maar niet oneindig, omdat er dan geen sprake zou zijn van het uitfaseren van modelovereenkomsten. Een voorwaarde is uiteraard dat deze modelovereenkomsten voldoen aan wet- en regelgeving en jurisprudentie. Als dat niet meer het geval is, trekt de Belastingdienst de betreffende goedkeuring van de modelovereenkomst in. Verder kan de Belastingdienst een goedgekeurde modelovereenkomst intrekken als blijkt dat niet volgens de voorwaarden in de modelovereenkomst gewerkt wordt of kan worden. De lopende goedgekeurde modelovereenkomsten bieden alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in de modelovereenkomst.
Om welke modelovereenkomsten gaat het? Kan het kabinet een volledig overzicht geven?
Het gaat om diverse soorten modelovereenkomsten. Er zijn algemene modelovereenkomsten, modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen en er zijn individuele modelovereenkomsten. Op de website van de Belastingdienst is dit nader toegelicht.11 Daarnaast is op de website van de Belastingdienst een register opgenomen van alle goedgekeurde modelovereenkomsten, de datum van goedkeuring en de geldigheidsduur ervan.12
Gaat er per 1 januari 2025 nog een vrijwarende werking uit van de modelovereenkomsten? Hoe zit dat per 1 januari 2026?
Net als voorheen en ook voor de toekomst (tot uiterlijk eind 2029) bieden goedgekeurde modelovereenkomsten zekerheid onder de voorwaarde dat opdrachtgever en opdrachtnemer daadwerkelijk werken zoals is overeengekomen in die modelovereenkomst (zie ook het antwoord op vraag13.
Hoe veel opdrachtgevers en werkenden maken er gebruik van een modelovereenkomst?
Het is niet bekend hoeveel opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van een modelovereenkomst. Dit wordt namelijk niet geregistreerd. Bovendien kunnen opdrachtgevers en werkenden gebruik maken van de door de Belastingdienst gepubliceerde algemene modelovereenkomsten en van modelovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen.
Worden er ook modelovereenkomsten doorgezet voor opdrachtgevers c.q. platforms die betalen onder 32,24 euro per uur?
De systematiek van de modelovereenkomsten ging uit van het ontbreken van gezag of voor 1 januari 2024 het ontbreken van de plicht om de persoonlijk arbeid te verrichten. Daarbij speelde de hoogte van de beloning geen rol. De hoogte van de beloning is overigens slechts één van de elementen uit het Deliveroo-arrest dat ziet op de vraag of een arbeidsrelatie als dienstbetrekking moet worden gekwalificeerd. Het is dus niet zo dat er afhankelijk van een absoluut bedrag (ic 32,24 euro per uur) al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst. Overigens kunnen er vanaf 6 september 2024 geen modelovereenkomsten meer worden voorgelegd aan de Belastingdienst.
Volledigheidshalve merken wij op dat het rechtsvermoeden zoals dit in de conceptwetgeving van de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden is opgenomen civiele werking heeft en los staat van de modelovereenkomsten. De werkgevende heeft bij het rechtsvermoeden ook de mogelijkheid tot tegenbewijs dat op basis van de feiten en omstandigheden geen sprake is van een dienstbetrekking. Het wetsvoorstel verduidelijking beoordeling arbeidsrelatie en rechtsvermoeden is (nog) geen geldende wetgeving.
Klopt het dat de Belastingdienst via een vooroverleg een adviserende heeft rol zonder dat daar rechten aan ontleend kunnen worden? Kan het kabinet uitleggen wanneer de Belastingdienst bij het vooroverleg aan het handhaven is en wanneer er geadviseerd wordt?
Nee, dat klopt niet. De Belastingdienst heeft geen adviserende rol bij vooroverleg. Een opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen een verzoek voor vooroverleg doen. Op de website van de Belastingdienst is toegelicht op welke wijze dat kan en aan welke voorwaarden voldaan moet worden.14 Voor een standpuntbepaling van de Belastingdienst zijn onder andere alle feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie van belang en het verzoek moet een eigen standpunt bevatten. Een verzoek moet daarom zo uitgebreid en goed mogelijk worden aangeleverd. Met vooroverleg wordt aan de Belastingdienst gevraagd of dit standpunt juist is. Een standpunt van de Belastingdienst op basis van vooroverleg geeft alleen zekerheid als de praktijk overeenkomt met hetgeen is aangeleverd.
Vooroverleg is een handhavingsinstrument, zoals toegelicht in de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst.15 Handhaving omvat alle activiteiten die ervoor zorgen dat dat burgers en bedrijven de fiscale regels (kunnen en willen) naleven. Uitgangspunt zijn hierbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en – waar mogelijk – de samenwerking met private en publieke partijen. De Belastingdienst geeft de handhavingsregie vorm en inhoud door de inzet van een mix aan handhavingsinstrumenten. De Belastingdienst probeert hierbij proactief en in de actualiteit te handelen en problemen te voorkomen, in plaats van enkel reactief te zijn. Vooroverleg past binnen deze proactieve werkwijze.
De Balanced Approach procedure |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant waarin staat dat de Europese Commissie ontkent Nederland te hebben gewaarschuwd voor juridische problemen als het kabinet zou vasthouden aan het oude krimpplan voor Schiphol?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie niet gewaarschuwd heeft, zoals het artikel beschrijft? Zo ja, waarom heeft u de Kamer dan wel zo geïnformeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
De Europese Commissie heeft ambtelijk gewaarschuwd dat er een ernstig risico is om te beargumenteren dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte nog steeds deel uitmaakt van de lopende notificatie. Dat zou betekenen dat er mogelijk een nieuwe notificatie moet worden ingediend bij een getal buiten de bandbreedte. Een nieuwe notificatie zou hebben geleid tot vertraging van de inwerkingtreding van de geluidsbeperkende maatregelen. Gelet op de in de Geluidsverordening voorgeschreven termijnen en processtappen en de noodzaak om nieuwe berekeningen uit te voeren zou het dan niet langer meer mogelijk zijn om per november 2025 een maatregelenpakket in werking te laten treden. Dat is een groot risico dat het kabinet niet wilde nemen.
Bent u bereid de Kamer de gespreksnotities en documenten te geven die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, waarom niet?
In het tweeminutendebat van 17 december 2024 heb ik toegezegd dat ik in overleg met de Europese Commissie ga om te bezien welke relevante correspondentie ik in welke vorm met de Tweede Kamer kan delen. Dit overleg is inmiddels gevoerd en de documenten zijn vertrouwelijk ter inzage gelegd op 23 januari 20252.
Kunt u uitsluiten dat er gespreksnotities of andersoortige documenten zijn die bewijzen dat er wel gewaarschuwd zou zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een feitenrelaas geven met de relevante gebeurtenissen en een korte beschrijving van de relevante contacten met vertegenwoordigers van de EU, sinds het moment dat er voor het eerst ideeën kwamen dat de omvang van het aantal vliegbewegingen op Schiphol mogelijk zou moeten worden ingeperkt en hierbij nadrukkelijk inbegrepen alle communicatie, voordat het idee ontstond dat een balanced approach vereist zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het eerste contact (op 5 juli 2022; vlak na het Hoofdlijnenbesluit Schiphol van 24 juni 2022) heeft de Europese Commissie duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Er zijn dus geen contacten met de Europese Commissie in de periode «voordat het idee ontstond dan een Balanced Approach vereist zou zijn».
In de voorbereiding van en gedurende de procedure is er doorlopend contact geweest met de Europese Commissie. Inhoudelijke contacten hebben veelal op ambtelijk niveau met DG Move (verantwoordelijk voor de balanced approach procedure) en indien nodig ook met DG Environment (verantwoordelijk voor de geluidsverordening) en DG Clima plaatsgevonden. Dat contact was en is er op verschillende niveaus: zowel ambtelijk als politiek. Ook is er contact geweest met de kabinetten van de Eurocommissarissen door de Permanente Vertegenwoordiging.
Kunt u aangeven welke adviezen en instructies vanuit de EU zijn (mee)gegeven aan Nederland gedurende deze periode? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de voorbereiding op de procedure is met de Europese Commissie gesproken over de vereisten die de balanced approach-procedure voorschrijft. Vervolgens is de procedure opgestart en doorlopen. Na de notificatie van 1 september 2023 is het contact met de Europese Commissie geïntensiveerd. Hetgeen uit die contacten is voortgekomen is ook op meerdere momenten met uw Kamer gedeeld3. Dit is onder andere ook in het aanvullende raadplegingsdocument van mei 2024 te lezen. Tijdens deze contacten zijn door de Europese Commissie vragen gesteld, met name over de proportionaliteit van de verschillende maatregelen en het beoogde tempo waarin het geluidsdoel bereikt zou worden. Daarnaast heeft de Europese Commissie de voorkeur voor alternatieve maatregelen om het geluidsdoel te halen benadrukt, in plaats van een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen, omdat uit de verordening volgt dat een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen een «matter of last resort» is bij het nemen van maatregelen.
Met de nieuwe notificatie van 4 september 2024 en de aanvulling daarop van 6 december 2024, wordt tegemoet gekomen aan deze aandachtspunten en de reacties op de aanvullende raadpleging van mei 2024.
Klopt het dat in een mail van 16 juni 2022 met als onderwerp «gesprek met PV» het gaat over het voorbereiden van een zogenaamd non-paper waarbij een van de bullets luidt: waarom wij denken dat balanced approach procedure van toepassing is. Bespreekpunt: ziet DG move dat ook zo?
Ja.
Kunt u dat non-paper aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet, en hoe stelt u zich dan voor hoe de Kamer zich voldoende geïnformeerd kan achten?
Dat non-paper is er uiteindelijk niet gekomen. Het was onderdeel van het proces van gedachtevorming. De inhoud heeft vervolgens een plek gekregen in het notificatiedocument van 1 september 2023. Dat het kabinet besloten heeft om de balanced approach-procedure te doorlopen staat in de hoofdlijnenbrief van juni 20224. De reden waarom het kabinet daartoe heeft besloten staat ook in die brief.
Klopt het dat met het non-paper Nederland zelf bedacht heeft dat een balanced approach nodig zou zijn en met die boodschap op de EU is afgestapt? Zo ja, waarom is niet gekozen om eerst de mening van de EU te horen en er open in te gaan? Zo nee, wat is de status van het non-paper?
Het feit dat een balanced approach procedure nodig is, volgt uit Verordening (EU) Nr. 598/2014. Uit deze verordening inzake geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens volgt dat wanneer de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen overwogen wordt voor luchthavens groter dan 50.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer, de Balanced approach procedure moet worden doorlopen. De definitie voor een «geluidsgerelateerde actie» is als volgt (Artikel 2 lid 5 van de Verordening): «elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai.» En voor «exploitatiebeperking» (Artikel 2 lid 6 van de Verordening): «een geluidsgerelateerde actie die de toegang tot of de operationele capaciteit van een luchthaven vermindert, inclusief exploitatiebeperkingen die gericht zijn op de uitdienstneming van marginaal conforme luchtvaartuigen op specifieke luchthavens en partiële exploitatiebeperkingen, die bijvoorbeeld gedurende bepaalde tijdsperioden van de dag of alleen voor bepaalde start- en landingsbanen gelden.» Dit is ook bevestigd door de Hoge Raad in de uitspraak 12 juli 2024.
Klopt het dat de EU slechts een advies geeft over de door Nederland ingediende plannen voor de balanced approach? Zo ja, kunt u aangeven wat dit betekent voor de beleidsvrijheid van het kabinet en het Nederlandse parlement? Zo nee, hoe zit het dan?
Op grond van artikel 8, derde lid, van verordening (EU) nr. 598/2014 toetst de Europese Commissie de procedure voor de invoering van een exploitatiebeperking en kan zij vervolgens een advies uitbrengen. Een bevestiging van de Europese Commissie waarin zij aangeeft dat bij de invoering van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking de in de verordening vastgestelde procedure in acht is genomen, is – mede gelet op de internationale belangen – van belang om de exploitatiebeperking te kunnen doorvoeren. Na ontvangst van het advies zal het kabinet een afweging maken welke vervolgstap kan worden gezet. Het niet naleven van de balanced approach-procedure kan immers uitmonden in een infractieprocedure van de Europese Commissie.
Klopt het dat de Nederlandse overheid heeft toegestaan dat op Schiphol vanaf de periode 2010–2015 ca. 80.000–100.000 vluchten meer worden uitgevoerd dan binnen de vigerende wet- en regelgeving is toegestaan, zoals uw voorganger bevestigde?2 Zo nee, hoe zit het dan precies?
In 2023 is op basis van onderzoek een inschatting gemaakt van het jaarvolume dat mogelijk is binnen de grenswaarden in handhavingspunten uit het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) 2008 door onderzoeksbureau To70. Dit leidde tot een binnen deze grenswaarden inpasbaar verkeersvolume van 400.000–420.000 vliegtuigbewegingen, als het anticiperend handhaven zou worden beëindigd. Het rapport inclusief achtergrond en methodische beschrijving is openbaar.6 Deze analyse geldt voor de onderzochte situatie op dat moment. In overeenstemming met de Aldersakkoorden is Schiphol onder het anticiperend handhaven feitelijk doorgegroeid tot een aantal van circa 500.000 vliegtuigbewegingen in 2019. Dit aantal vliegtuigbewegingen is wettelijk niet vastgelegd als maximum.
Bent u het eens met de uitspraak van uw voorganger op nationale tv in november 2023 dat «de geldende regelgeving voor Schiphol minder geluid toestaat dan we de afgelopen 10–15 jaar hebben gedaan»? Indien niet, wat is volgens u de juiste situatie en waarom was de uitspraak van uw voorganger onjuist?
Ja.
Is het standpunt van de landsadvocaat over de rechtmatigheid van het krimpbesluit waar uw voorganger in januari 2024 van aangaf dat hij het daarmee eens is3 gedeeld met de EU? Zo ja, kunt u de bijbehorende documenten of gespreksnotities aan de Kamer overleggen? Zo nee, waarom is dat niet gedeeld met de EU?
Het standpunt dat voor het beëindigen van het anticiperend handhaven in combinatie met de invoering van de experimenteerregeling geen balanced approach-procedure doorlopen hoeft te worden is in contacten met de Europese Commissie aan de orde geweest. Uitgangspunt is dat correspondentie met de Europese Commissie strikt vertrouwelijk is en niet openbaar wordt gemaakt tijdens lopende procedures. Met de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 is duidelijk geworden dat de Staat het stoppen met anticiperend handhaven in combinatie met de experimenteerregeling slechts mag invoeren, nadat een balanced approach-procedure is doorlopen.
Gezien de constateringen als genoemd onder 11), 12) en 13) en het feit dat uw voorganger in januari 2024 dus stelde dat er geen sprake is van een exploitatiebeperking, waarom is er dan in 2023 – en dus voor de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 – een «balanced approach»-procedure gestart? Kunt u ook uitleggen hoe die beslissing niet tegenstrijdig is aan de standpunten van uw voorganger (en de Staat), zoals hij die had tot aan tenminste januari 2024?
Voor de beantwoording is relevant dat er door het vorige kabinet onderscheid is gemaakt tussen drie verschillende sporen. Spoor 1 betrof het stoppen met het anticiperend handhaven en herstellen van de rechtspositie van omwonenden, Spoor 2 is gericht op het herstellen van de balans en het met voorrang aanpakken van de geluidsoverlast en binnen Spoor 3 wordt gewerkt aan een nieuw stelsel waarin niet wordt gestuurd op aantallen vliegtuigbewegingen maar op (milieu)normen. In dit kader zijn Spoor 1 en 2 relevant. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 9 stond voor Spoor 2 (de definitieve verankering van de het maatregelenpakket en de bijbehorende capaciteitsbeperking) vanaf het begin af aan vast dat hiervoor een balanced approach-procedure moest worden gevolgd. Voor Spoor 1 (het loslaten van het anticiperend handhaven) was dit niet het geval. Daarvan was destijds de opvatting dat hiervoor geen balanced approach-procedure hoeft te worden doorlopen. Dit is aan de orde geweest in diverse rechtszaken. De Hoge Raad heeft op datum 12 juli 2024 geoordeeld dat voor het stoppen met anticiperend handhaven op grond van Europese regels ook de balanced approach moet worden gevolgd.
Is voor de «balanced approach-procedure formeel gestart werd met de EU besproken of er mogelijkheden zijn om Schiphol binnen de vigerende wet- en regelgeving te brengen zonder «balanced approach»-procedure, ook wanneer dit zou betekenen dat hiervoor deels ook een capaciteitsreductie nodig zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer alle gespreksnotities en documenten doen toekomen die daarop betrekking hebben?
Nee, de Europese Commissie heeft vanaf het eerste contact duidelijk gemaakt dat een Balanced approach procedure nodig zou zijn voor het doorvoeren van een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking, zoals de Geluidsverordening voorschrijft. Zoals in de antwoorden op vragen 13 en 14 is te lezen, is dit gesprek met de Europese Commissie wel gevoerd met betrekking tot het stoppen met anticiperend handhaven.
Klopt het dat een «balanced approach»-procedure alleen vereist is, indien het doel bij het eventueel inperken van de capaciteit van een luchthaven ligt in het verminderen van de geluidshinder? Zo nee, kunt u uitleggen hoe het dan zit?
De Balanced Approach procedure dient te worden doorlopen wanneer een lidstaat een geluidsgerelateerde exploitatiebeperking wil doorvoeren op een luchthaven met meer dan 50.000 vliegtuigbewegingen per jaar. Het gaat hierbij om elke maatregel die gevolgen heeft voor de geluidsomgeving rond een luchthaven, waarvoor de beginselen van de evenwichtige aanpak van toepassing zijn, inclusief andere niet-operationele acties die gevolgen kunnen hebben voor het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan vliegtuiglawaai en die een exploitatiebeperking tot gevolg heeft.
Indien Nederland het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol omwille van stikstofreductie zou willen beperken, zou daarvoor dan ook een «balanced approach»-procedure vereist zijn? Zo ja, kunt u dat motiveren?
De balanced approach Verordening (EU) 598/2014 bevat enkel regels en procedures voor de invoering van geluidsgerelateerde exploitatiebeperkingen voor luchthavens. Wanneer het aantal vliegtuigbewegingen die maximaal worden toegestaan op Schiphol moeten worden beperkt uitsluitend omwille van stikstofreductie zijn wellicht de beginselen van de evenwichtige aanpak (balanced approach) niet van toepassing.
Klopt het dat in september 2023 de Nederlandse Staat in het dan ingediende formele notificatiedocument de EU heeft geïnformeerd dat de doelstellingen van de balanced approach waren om te komen tot een hinderreductie als in de meegezonden tabel?4
Ja.
Klopt het dat in september 2024 een nieuw notificatiedocument is ingezonden met daarin het volgende citaat: «The noise abatement objective to be achieved is expressed in percentages compared to a reference situation and is in addition to the annual autonomous development.» «The amended notification package is based on two phases. For the first phase, an implementation date of November 2025 is assumed. This date allows for alternative measures compared to the original implementation date of November 2024. The first phase aims to achieve a total of 17% of the 24-hour noise abatement objective. This means that 3% remains.»?
Ja.
Klopt het dat vervolgens op 6 december 2024 een brief is verzonden met als onderwerp «Outcome calculations of the Balanced Approach» waarin het volgende staat: «You will find enclosed the letter to the Dutch parliament in which the choice to implement a reduction percentage of –15% by November 2025, as opposed to the previously communicated –17%, has been made known and explained. Below are the measures, including capacity limitation, that realise this reduction»?
Ja.
Bent u het met mij eens dat de doelstelling van de hinderreductie hiermee sinds de formele start van de «balanced approach»-procedure tweemaal is afgezwakt?
Nee, hiermee ben ik het niet eens. Het bijstellen van het te behalen geluidsdoel in de eerste fase per november 2025 doet op geen afbreuk aan het geluidsdoel zoals dit is vastgelegd in het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029: –20% voor het etmaal en –15% voor de nacht bovenop de autonome ontwikkelingen. Sinds de start van de balanced approach-procedure is deze doelstelling niet afgezwakt. Voor de realisatie van het etmaaldoel is een fasering aangebracht, de doelstelling voor de nachtperiode wordt ruimschoots gehaald met het voorgestelde maatregelenpakket per november 2025. De fasering, die ook in de notificatie van 1 september 2023 al werd voorgesteld, zorgt ervoor dat in de eerste fase –15% van het subdoel voor het etmaal wordt ingevuld, en de resterende –5% in een volgende fase.
Als u een boodschap zou moeten geven aan de omwonenden van Schiphol die hoop putten uit het aangekondigde hoofdlijnenbesluit van juni 2022 waarbij eerst werd aangekondigd dat het aantal vluchten op Schiphol tot 440.000 zou worden beperkt en later hoorden dat de hinder met ten minste 20% zou verminderen, en die doelen sinds 2022 steeds verder afgezwakt zien worden, wat zou u dan willen zeggen?
In het regeerprogramma heeft het kabinet afgesproken dat het de rechtspositie van omwonenden van Schiphol zo snel mogelijk wil herstellen en de geluidsbelasting met 20% terug wil dringen. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om de lopende Europese balanced approach-procedure voort te zetten en met goed gevolg te doorlopen, zodat de resultaten kunnen worden vastgelegd in het LVB. Zie verder het antwoord op vraag 21.
Op welke manieren borgt de EU dat de belangen van omwonenden een ten minste gelijkwaardig gewicht krijgen aan de belangen van de luchtvaartsector met zijn grote lobbykracht? Kunt u beschrijven welke middelen burgers daartoe hebben?
Dat de luchtvaartsector een grote lobbykracht heeft wordt herkend. Echter, burgers hebben dezelfde toegang als ondernemingen tot instellingen, organen en instanties van de Europese Unie. Het EU-verdrag voorziet in de betrokkenheid van burgers bij alle onderdelen van het optreden van de Unie. Daarnaast zijn de instellingen en lidstaten, wanneer zij handelen binnen de werkingssfeer van het Unierecht, gebonden aan het EU Handvest. Daarnaast hebben in het kader van de balanced approach-procedure twee brede consultaties plaatsgevonden waar iedereen, zowel burgers als bedrijven, op kon reageren. Zo hebben alle belanghebbenden de mogelijkheid gehad voor inspraak.
Is het correct dat voor de hinderreductie enkel de additionele vlootvernieuwing mag worden meegeteld? Zo nee, hoe zit het dan?
In het Actieplan Geluid Schiphol 2024–2029 is het geluidsdoel van –20% op het etmaal en –15% in de nacht vastgelegd en is bepaald dat dit percentage bovenop de autonome ontwikkeling komt. Vlootvernieuwing is een doorlopend proces en vindt plaats ongeacht het invoeren van maatregelen door de overheid. Voor de berekeningen in de balanced approach-procedure wordt daarom gerekend met een trend die recht doet aan die ontwikkeling. Reductie van de geluidsbelasting door vlootvernieuwing die binnen de autonome ontwikkeling valt, telt niet mee als maatregel binnen de huidige procedure. Alleen het aandeel vlootvernieuwing dat op dat moment boven de trend uitstijgt, telt mee in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Betekent dat ook dat als een maatschappij een relatief oude vloot heeft en al voor een omvangrijke verjongingsslag stond, er relatief weinig vliegtuigen als additionele vervanging gezien mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregel Additionele vlootvernieuwing wordt gekeken of de vlootvernieuwing binnen een bepaalde periode boven de historische trend, oftewel autonome ontwikkeling, uitstijgt. Indien dat het geval is, wordt het deel dat boven die historische trend uitstijgt meegenomen in de maatregel Additionele vlootvernieuwing.
Bent u bekend met deze analyse van Follow the Money, een collectief van ervaren onderzoeksjournalisten in Nederland over de vloot van KLM: KLM’s vliegtuigen zijn ouder, luidruchtiger en minder zuinig dan nodig – Follow the Money – Platform voor onderzoeksjournalistiek? Wat zijn in uw ogen de bevindingen van dit onderzoek?
Ja, ik ben hier bekend mee. De feiten die in de analyse naar voren worden gebracht spreken voor zich.
Bent u het ermee eens dat dat binnen de normenhiërachie die geldt in het Unierecht secundair recht ondergeschikt is aan het primaire recht? Zo nee, kunt u dat motiveren?
Ja.
Klopt het dat Artikel 11 VWEU stelt dat milieubeschermingseisen in de omschrijving en uitvoering van al het EU-beleid geïntegreerd dienen te worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt. Op grond van artikel 11 VWEU moet de EU de milieubeschermingseisen integreren in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 7 het recht op privé, familie- en gezinsleven beschermt? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat het Grondrechtenhandvest met artikel 37 een nadrukkelijk recht op milieubescherming bevat? Zo nee, hoe zit het dan?
Artikel 37 van het Handvest formuleert een beginsel dat bepaalt dat een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu moeten worden geïntegreerd in het beleid van de Unie en worden gewaarborgd overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling.
Bent u het ermee eens dat de Straatburgse grondrechten als algemeen beginsel deel uitmaken van het Unierecht? Zo nee, hoe zit het dan?
Met de Straatburgse grondrechten wordt het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bedoeld. Op grond van artikel 6, derde lid, van het VEU maken de rechten en vrijheden van het EVRM als algemene beginselen deel uit van het Unierecht.
Bent u het ermee eens dat internationale normen, ook wanneer die volgen uit (bijvoorbeeld) het Verdrag van Chicago, niet kunnen derogeren aan grondrechten die binnen de EU bescherming dienen te krijgen? Zo nee, kunt u dit motiveren?
Bij het afspreken van internationale normen, zoals die bijvoorbeeld volgen uit het Verdrag van Chicago, moeten de lidstaten en de Europese Unie de grondrechten die binnen de EU beschermd worden respecteren.
Kan u de vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het ontbreken van de huurdersbelangen bij de Woontop |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het te betreuren is dat de Woonbond haar handtekening niet heeft gezet onder de afspraken op de Woontop?
Ik betreur dat de Woonbond ervoor heeft gekozen om de afspraken op de Woontop, waaronder de Nationale prestatieafspraken (NPA), niet te ondertekenen. Een gezamenlijke aanpak is van groot belang voor de volkshuisvestelijke opgave in den brede.
Kunt u aangeven welke pogingen het kabinet heeft genomen tussen 20 november 2024 (de datum waarop de Woonbond de onderhandelingen staakte) en 11 december 2024 (de datum van de Woontop) om te zorgen dat de Woonbond ook de afspraken alsnog konden steunen?
In de beschreven periode zijn blijvend pogingen gedaan om er alsnog met de Woonbond uit te komen wat betreft de NPA, dit is gedaan vanwege het belang om tot gezamenlijke afspraken te komen met alle betrokken partijen voor de aanpak van de volkshuisvestelijke opgave. Helaas heeft dit er niet toe geleid dat de Woonbond de NPA heeft ondertekend. Op 10 december liet de Woonbond weten ook de Woontop-afspraken niet te ondertekenen, vanwege hun besluit de NPA niet te ondertekenen.
Klopt het dat u niet lager wilde gaan dan 4,5% huurverhoging in de sociale sector in 2025?
Ik begrijp de vraag zo, dat deze is gericht op de afspraak over de maximale huursomstijging van 4,5%. Het klopt dat ik het niet gewenst achtte de maximale huursomstijging lager vast te stellen dan 4,5%. In de afgelopen jaren zijn meerdere maatregelen genomen om de betaalbaarheid voor huurders van woningcorporaties te verbeteren. In de NPA van 2022 is eerder met Aedes, VNG en de Woonbond afgesproken een systematiek te hanteren voor ’23, ’24 en ’25 waarbij de huursom stijgt met de CAO-loonontwikkeling –0,5%. Dit zou voor ’25 leiden tot een huursomstijging van circa 6,1%. Vanwege de voorziene huurstijging in 2025 hebben we in de hernieuwde Nationale prestatieafspraken besloten de eerder bestaande afspraak die ook is vastgelegd in het hoofdlijnenakkoord los te laten en de huren aanvullend op de eerdere afspraken te matigen.
Een lagere huursomstijging dan 4,5% is ongewenst omdat dit de investeringsruimte van woningcorporaties zodanig zou beknotten dat de haalbaarheid van de afspraken voor de benodigde toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen buiten beeld zou raken (zie ook mijn antwoord op vraag 13). Bij een maximale huursomstijging van 4,5% is er ruimte om lokaal afspraken te maken over de huurverhoging.
Recent zijn de huurstijgingen voor volgend jaar bekend gemaakt.1 Waarom bent u uiteindelijk terechtgekomen op 5% in de sociale sector in plaats van 4,5%?
Recent zijn alleen de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhogingen van 2025 voor de verschillende huurprijssegmenten bekend gemaakt. Hoe hoog de huurverhogingen feitelijk gaan uitvallen, is nu nog niet bekend. Dat is afhankelijk van wat verhuurders aan huurverhoging gaan voorstellen voor het sociale segment en wat verhuurders met hun huurders hebben afgesproken in contracten (in het bijzonder voor contracten in het midden- en hoogsegment). Daarnaast mag de huur niet verhoogd worden boven de maximale huurprijs die voor een woning geldt, op basis van het woningwaarderingsstelsel. Deze factoren bepalen dus met welk percentage de huur van een woning daadwerkelijk verhoogd kan worden.
In de Nationale prestatieafspraken 2025 met Aedes en VNG van 11 december 2024 is afgesproken dat de maximale huursomstijging voor 2025 op 4,5% wordt vastgesteld. De maximale huursomstijging is de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie voor al hun woningen in het sociale segment. De huurstijging mag op individueel woningniveau maximaal 0,5%-punt hoger liggen dan de maximale huursomstijging.
Deze regeling biedt corporaties de ruimte om gemiddeld de maximale huursomstijging toe te passen maar tegelijkertijd bij sommige woningen een lagere huurstijging te hanteren – bijvoorbeeld bij woningen met een slechte energieprestatie of bij huurders waarvoor de corporatie, gezien het inkomen of de situatie van de huurders, maatwerk wil bieden. – Zo was de maximale huursomstijging voor woningcorporaties in 2024 5,3% (cao-loonontwikkeling minus 0,5 procentpunt) en de maximaal toegestane huurverhoging voor individuele woningen in het sociale segment 5,8% (cao-loonontwikkeling).
Voor 2026 en volgende jaren is afgesproken dat de maximale huursomstijging (maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie) gelijk wordt gesteld aan de gemiddelde inflatie van de voorgaande drie jaren (voor 2026: 2023, 2024 en 2025) en dat de maximale huurstijging op individueel woningniveau 0,5%-punt hoger dan de maximale huursomstijging blijft.
Welke afspraken zijn er nu gemaakt over de maximale huurverhogingen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Waarom vindt u een huurstijging van 7,7% in de middenhuur te verantwoorden?
Een maximale huurverhoging van 7,7% is fors. Daar ben ik mij van bewust. Deze maximaal toegestane huurverhoging voor middenhuurwoningen volgt uit de Wet betaalbare huur die in het voorjaar van 2024 is aangenomen door uw Kamer. Dit maximale percentage is gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling. Daarmee wordt geborgd dat de hoogte van de huurstijging niet sterk uit de pas loopt met de inkomensontwikkeling, wat de betaalbaarheid ten goede komt. De cao-loonontwikkeling van december 2023 tot december 2024 was ruim, namelijk 6,7%.
Daarbij merk ik op dat dit maximale percentage alleen geldt voor huurcontracten die op of na 1 juli 2024 zijn afgesloten met een aanvangshuur in het middensegment. Hoe hoog de huurverhoging voor huurders in een middenhuurwoning feitelijk uitvalt, hangt bovendien af van wat er over de jaarlijkse huurverhoging in hun huurcontract is afgesproken. De afspraak uit het huurcontract geldt namelijk, tenzij die hoger uitkomt dan 7,7%; dan wordt de huurverhoging afgetopt op 7,7%. Daarnaast mag de huur door de jaarlijkse huurverhoging niet uitstijgen boven de maximale huurprijsgrens op basis van het aantal woningwaarderingspunten van de woning. Dus als de huidige huurprijs al op of dicht onder de maximale huurprijsgrens van de woning ligt, wordt de huurverhoging ook afgetopt. De maximale huurprijsgrenzen op basis van het woningwaarderingsstelsel zijn per 1 januari 2025 niet geïndexeerd met 7,7%, maar met de inflatie van juli 2023 tot juli 2024, te weten 2,32%. In sommige gevallen kan de huurverhoging feitelijk op 7,7% uitkomen, maar de verwachting is dat de feitelijke huurverhoging voor een groot deel van de huurders van een middenhuurwoning lager zal uitvallen dan 7,7%.
Waarom is het te verantwoorden dat huurders in de gereguleerde sector een veel hogere huurstijging krijgen dan huurders in de vrije sector?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, volgt het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de middenhuur uit de recent aangenomen Wet betaalbare huur. Het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de vrije sector volgt uit een andere wet, de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurcontracten. De rekenmethode voor het huurverhogingspercentage verschilt per wet en dus per segment. Dit verschil is het resultaat van politieke afwegingen tijdens de behandeling van elk van deze wetsvoorstellen. Zo is met betrekking tot de rekenmethode voor de maximale huurverhogingen in de vrije sector door uw Kamer een amendement2 aangenomen, dat bepaalt dat hiervoor de laagste van ofwel de cao-loonontwikkeling of de inflatie wordt gevolgd.
Voor de investeringsbereidheid van verhuurders is het van belang dat de jaarlijks toe te passen maximale huurverhoging voorzienbaar is. Daarom is het wenselijk om een duidelijke en stabiele systematiek te (blijven) hanteren. Voor huurders met een laag inkomen die wonen in een gereguleerde huurwoning wordt de huurstijging deels gecompenseerd via een hogere huurtoeslag.
Klopt het dat er nog vele miljarden ontbreken om alle gestelde doelen met betrekking tot aantallen en betaalbaarheid te halen?2
In aanloop naar de Woontop is de financiële haalbaarheid van de totale woningbouwopgave getoetst4. De beschikbare middelen voor de komende vijf jaar zijn grotendeels toereikend om de meest directe kosten te dekken, op voorwaarde dat gemeenten 50% cofinancieren. Hierbij zijn nog onzekerheden die kunnen leiden tot extra kosten op projectniveau.
Samen met medeoverheden ben ik verantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik bijdraag. Ik ga samen met de partijen kijken hoe die onzekerheden kleiner en/of beheerst kunnen worden.
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat de gemaakte afspraken in de NPA5 op landelijk niveau financieel haalbaar zijn. Uit de financiële doorrekening van de NPA blijkt namelijk dat er op sector niveau voldoende investeringsruimte is om de afgesproken opgave te kunnen realiseren. In sommige regio’s komen de financiële grenzen van woningcorporaties bij volledige realisatie van de opgaven op het gebied van nieuwbouw en verduurzaming in zicht, soms al in dit decennium, terwijl andere regio’s voldoende financiële middelen hebben. De financieel tekorten op regionaal niveau tellen in de periode 2025 t/m 2034 op tot in totaal € 5,2 miljard. Een groot deel van deze regionale tekorten kan met aanvullende regionale of provinciale solidariteit tussen corporaties worden opgevangen. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld er waarvoor nodig is en wat de gevolgen zijn als dat geld er niet komt vanuit gemeenten?
Ik zie het als een gedeelde verantwoordelijkheid om woningbouw financieel haalbaar te maken. Daarom draag ik via regelingen zoals de realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget bij aan de woningbouw. Op deze manier verlaag ik het publiek tekort als gevolg van woningbouw voor medeoverheden.
Gemeenten hebben invloed op de omvang van het tekort. Lokale beleidskeuzes hebben impact op de financiële haalbaarheid. Het gaat dan bijvoorbeeld over locatiekeuze en ambities voor groen, voorzieningen, parkeeroplossingen én het woonprogramma. Het is daarom belangrijk dat zij zelf ook financieel verantwoordelijk zijn voor het dekken van het publieke tekort.
Vanaf wanneer kan de woningbouwopgave gaan stokken als er geen extra geld komt?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 9 aangaf hebben verschillende keuzes invloed op het tekort van een project. Ik verwacht dat wanneer er onvoldoende geld is om tekorten te dekken dat gemeenten en ontwikkelaars andere keuzes moeten gaan maken in projecten, bijvoorbeeld het aanpassen van het woonprogramma of het bijstellen van het ambitieniveau van de openbare ruimte. Zonder bijstelling zullen de plannen niet van de grond komen en als andere plannen niet naar voren gehaald kunnen worden loopt de woningbouw vertraging op. Het is zeer project afhankelijk wat de exacte mogelijkheden zijn voor bijsturing en een jaartal waarop als gevolg van financiële tekorten de woningbouw gaat teruglopen is dan ook niet te geven.
In welke regio’s zijn de tekorten het grootst?
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat ruim € 105 miljard van de sociale huur opgave van ruim € 110 miljard in de periode tot en met 2034 financieel haalbaar is. Dit betekent dat 95% van de volkshuisvestelijke opgave haalbaar is. De grootste regionale tekorten (in absolute zin) doen zich voor in de regio’s Haaglanden (tekort van € 1.091 miljoen), Groningen-Assen (tekort van € 594 miljoen), Metropool Regio Amsterdam (tekort van € 473 miljoen), Regio Utrecht/U16 (tekort van € 449 miljoen) en de regio Eemsdelta (tekort van € 391 miljoen).
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 8 is aangegeven kan een groot deel van de regionale tekorten opgevangen worden met aanvullende regionale en of provinciale solidariteit tussen corporaties. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Wat is de omvang van het tekort in 2035, als er geen extra geld bijkomt?
Zie antwoord bij vraag 11.
Kunt u aangeven hoeveel groter het tekort zou zijn als er voor 2025 inflatievolgend huurbeleid zou worden gevolgd, en de huurprijzen verder conform de Woontopafspraken zouden verlopen, in plaats van de afgesproken huurverhoging in 2025?
In de vernieuwde NPA is zoals hiervoor aangegeven voor 2025 een maximale huursomstijging van 4,5% afgesproken. Indien voor 2025 gekozen zou worden voor een maximale huursom stijging op basis van de inflatie over 2024, zijnde 3,1%6, dan zouden de regionale tekorten in 2034 aanzienlijk oplopen. Het financieel tekort, zonder bovenregionale solidariteit, zou dan namelijk met € 2 miljard toenemen en uitkomen op € 7,2 miljard.
Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen in de Nationale Prestatieafspraken in het huurbeleid op termijn leiden tot méér in plaats van minder huurinkomsten?3
Zonder de nieuwe overeengekomen prestatieafspraken zou de huurverhoging van 2025 plaatsvinden op basis van de huurverhogingsafspraken uit de NPA van 2022 en het hoofdlijnenakkoord. In de NPA uit 2022 en het hoofdlijnenakkoord was namelijk afgesproken dat de maximale huursomstijging van corporaties in de periode 2023 t/m 2025 gebaseerd zou worden op de CAO-loonontwikkeling minus 0,5%. Voor 2025 zou dat een maximale huursomstijging van 6,2% hebben betekend (6,7% loonontwikkeling minus 0,5%). De hernieuwde NPA zorgt zodoende voor een aanzienlijk lagere huursomstijging. Deze lagere huursomstijging werkt ook door in de jaren daarna. Zittende huurders profiteren door deze afspraak ook in de jaren daarna van deze lagere huurstijging in 2025.
Voor de periode na 2025 is de afspraak gemaakt om de jaarlijkse huursomstijging te koppelen aan het driejaars-gemiddelde van de prijsinflatie in plaats van het te koppelen aan enkel de prijsinflatie van het voorgaande jaar. Dit zorgt voor een meer stabiele huurontwikkeling voor huurders en biedt corporaties, door de wettelijke verankering, meer zekerheid voor hun huurbeleid. Bij een jaarlijks afnemende prijsinflatie zorgt de gehanteerde systematiek voor iets hogere jaarlijkse huurverhogen (en daarmee voor hogere huurinkomsten voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien alleen de prijsinflatie van het voorgaande jaar zou zijn gehanteerd. In het driejaars-gemiddelde werkt de hogere inflatie van voorgaande jaren dan namelijk nog door. Daar staat echter tegenover dat het driejaars-gemiddelde juist gunstig uitpakt voor huurders indien de prijsinflatie de komende jaren gaat toenemen. Het driejaars-gemiddelde zorgt dan namelijk voor lagere huurverhogingen (en voor lagere huurinkomstenstijging voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien de hogere prijsinflatie van het voorgaande jaar als grondslag voor de huurverhogingen zou zijn gehanteerd. De verwachting is dat de gekozen driejaars-gemiddelde huurverhogingssystematiek over een langere periode, uitgaande van een stabiel prijsinflatieniveau, niet voor meer of minder huurinkomsten zorgt voor de corporaties. In beide gevallen wordt immers uitgegaan van prijsinflatie als basis voor de huurverhogingen.
Daarnaast is in de NPA afgesproken dat woningen met een goed energielabel (label A+ of beter) een hogere passend toewijzen grens krijgen. Voor dergelijke woningen wordt de passendheidsgrens opgehoogd met € 25. Deze maatregel zorgt er op termijn voor dat corporaties meer huurinkomsten kunnen ontvangen voor de woningen die zij via nieuwbouw aan de woningvoorraad toevoegen of via verduurzaming aanpakken. Deze verhoging, die geen invloed heeft op zittende huurders, is mogelijk zonder de betaalbaarheid van deze woningen te verslechteren, omdat de woonlasten door het betere energielabel lager zijn dan bij andere woningen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom u in de externe communicatie4 wél de lagere verhoging in 2025 vermeld heeft maar niet veranderingen ten aanzien van passend toewijzen die op termijn tot méér huurinkomsten leiden?
De afspraak over het passend toewijzen is opgenomen in de kamerbrief over de Nationale prestatieafspraken9. Ook is het opgenomen in de infographic die is gepubliceerd op www.volkshuisvestingnederland.nl.
Hoe past het op termijn extra verhogen van de huren in de ambitie om de bestaanszekerheid van Nederlanders te verbeteren?
Het is van groot belang dat mensen betaalbaar kunnen wonen. Om uitvoering te geven aan dat wat in het regeerprogramma is vastgelegd richt ik mij op het vergroten van de bestaanszekerheid door te zorgen voor betaalbaar wonen. Zoals in mijn antwoord op vraag 14 omschreven is de huurstijging in de Nationale prestatieafspraken gematigd. De maatregel in het passend toewijzen levert op termijn een verhoging op van de huren voor de huishoudens die een A+ (of hoger) woning huren. Echter, de woonlasten zullen voor die groep naar verwachting gelijk blijven of zelfs omlaaggaan. Immers, de verduurzamingsmaatregelen in die woningen leiden tot lagere energielasten voor die huishoudens.
De Nationale prestatieafspraken houden een noodzakelijk en ambitieus investeringsprogramma in voor woningcorporaties, om te zorgen voor een snelle toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen. Deze investeringen zijn haalbaar met de Nationale prestatieafspraken. Er is niet voor gekozen de afspraken voor betaalbaarheid verder uit te breiden, omdat dan de haalbaarheid van de totale volkshuisvestelijke opgave uit beeld raakt.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat alleen huurders moeten opdraaien voor de bouw van extra sociale huurwoningen zoals dat nu wel het geval is?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen 8 en 9 heb aangegeven ben ik medeverantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls, de borging van lening aan woningcorporaties en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik ook bijdraag aan de realisatie van sociale huurwoningen. Het is dus niet zo dat de bouw van nieuwe sociale huurwoningen alleen worden bekostigd met huuropbrengsten.
Het bericht ’Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan’ |
|
Claire Martens-America (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kleding SHEIN vol hormoonverstorende stoffen, slippers 325 keer giftiger dan toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van producten die de Nederlandse veiligheidsnormen ver overschrijden oneerlijke concurrentie is voor Nederlandse ondernemers die zich wel aan de regels houden?
Ja, deze mening deel ik. Voor een gelijk speelveld is het belangrijk dat alle bedrijven die een product in de EU aanbieden zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Klopt het dat twee van de vijf producten van webwinkel SHEIN die zijn onderzocht niet voldoen aan de Nederlandse normen? Kunt u met de Kamer cijfers delen over het percentage producten van SHEIN wat niet aan de normen voldoet? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken, andere buitenlandse webshops kunnen ook in het onderzoek worden meegenomen?
Verschillende Europese markttoezichthouders onderzochten in hoeverre producten afkomstig van online platforms buiten de Europese Unie (hierna: EU), waaronder SHEIN, voldoen aan de EU-productregelgeving. Uit deze onderzoeken blijkt dat circa 85–95% van de onderzochte producten niet voldoet aan de Europese productregels voor veiligheid, gezondheid en duurzaamheid2. Dit zijn non-conforme producten. Gezien de selectie van producten binnen het grote productaanbod op deze platforms kan niet worden vastgesteld dat dit percentage representatief is voor het volledige productaanbod. Desondanks zijn de uitkomsten van deze onderzoeken wel zorgwekkend.
Welke rechtsgrond hebben Nederlandse instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Ik beantwoord de vragen 4 en 5 hieronder samen. Er zijn een aantal wettelijke instrumenten die ingezet kunnen worden om op te treden tegen online platforms buiten de EU.
De digitaledienstenverordening (hierna: «DSA») bevat verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen voor online dienstverleners, waaronder online platforms. Deze verplichtingen zorgen voor een betere bescherming van gebruikers en bestrijding van illegale inhoud op online platforms, zoals misleiding. De strengste regels in de DSA gelden voor zogenaamde «zeer grote online platforms» (very large online platforms, ofwel «VLOPS») en zeer grote online zoekmachines (very large online search engines, ofwel «VLOSEs»). Deze worden aangewezen door de Europese Commissie. Op 26 april 2024 heeft de Commissie SHEIN aangewezen als zeer groot online platform. De Europese Commissie is exclusief bevoegd ten aanzien van de verplichtingen in de DSA die uitsluitend gelden voor VLOPs en VLOSEs. De vijf Nederlandse markttoezichthouders3 voor producten kunnen informatie en andere signalen over non-conforme producten op de online interface van VLOPs aanleveren bij de Europese Commissie. Deze informatie kan de Commissie helpen bij het toezicht op VLOPS.
Verder is de toezichthouder in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de online marktplaats (dienstverlener) is gevestigd bevoegd om hierop toezicht te houden. In het geval van SHEIN is dat de Ierse toezichthouder. Deze houdt toezicht op de overige (niet-VLOP-) verplichtingen uit de DSA en ondersteunt het toezicht door de Europese Commissie. De Autoriteit Consument en Markt (ACM), als (beoogd) Nederlandse toezichthouder, speelt dus in beginsel geen rol in het toezicht op en het handhaven van de DSA ten aanzien van SHEIN. De Europese Commissie doet op dit moment onderzoek naar SHEIN in het kader van de DSA4.
Daarnaast geeft de productregelgeving onder de markttoezichtverordening en de algemene productveiligheidsverordening (GPSR) markttoezichthouders verschillende bevoegdheden om te handhaven op non-conforme producten. De markttoezichtverordening ziet toe op goederen waarvoor product specifieke Europese regels bestaan, zoals textiel, batterijen, speelgoed en chemische stoffen. De algemene productveiligheidsverordening, die in december 2024 in werking trad, ziet toe op de veiligheid van consumentenproducten waar geen specifieke Europese regels voor zijn. Deze verordeningen schrijven ook samenwerking voor tussen markttoezichthouders binnen de Europese Unie. Zo moeten markttoezichthouders hun toezicht bevindingen registreren in een EU-brede database: Information and Communication System for Market Surveillance (ICSMS), Safety Gate en Eudamed voor medische hulpmiddelen.
In de verordening algemene productveiligheid en de markttoezichtverordening staat dat een product alleen in de EU in handel mag worden gebracht als er sprake is van een verantwoordelijk persoon die in de EU is gevestigd. Deze EU-verantwoordelijke is onder andere verplicht om technische documentatie te overleggen met de markttoezichtouder. Dit moet ervoor zorgen dat er altijd iemand in de EU is die de markttoezichthouder kan aanspreken op de verkoop van non-conforme producten.
Ook moeten online marktplaatsen volgens de algemene productveiligheidsverordening een centraal contactpunt aanwijzen dat de markttoezichtautoriteiten kunnen benaderen. Daarnaast moeten deze online marktplaatsen hun interface zo inrichten dat verkopers op deze platforms verplichte informatie over productveiligheid kunnen plaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan informatie die de identificatie van het product mogelijk maakt en informatie over de contactgegevens van de fabrikant en, in voorkomend geval, de gemachtigde.
Welke rechtsgrond hebben Europese instanties om op te treden tegen deze schending van regelgeving door een buitenlandse webwinkel?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende stappen gaat u nemen om de Europese Commissie in beweging te krijgen gezien u eerder aangaf een schending van regelgeving door buitenlandse webwinkels serieus te nemen en dit daarom bij de Europese Commissie zou aankaarten?
De Europese Commissie (EC) komt in februari met een mededeling over e-commerce. In aanloop naar deze mededeling heb ik de EC meegegeven waar Nederland mogelijkheden ziet om de e-commerce problematiek aan te pakken op Europees niveau en hoe we hier als Nederland aan kunnen bijdragen.
Hierbij zet het kabinet in op de volgende punten:
Het is belangrijk om te benadrukken dat er niet één oplossing is. Ik zet mij daarom in voor een meer integrale Europese aanpak, zoals hierboven toegelicht. Recent heb ik ook een signaal ontvangen van de toezichthouders hierover.6 Op 13 februari 2025 ga ik daarom verder in gesprek met het bedrijfsleven, toezichthouders en andere belangenorganisaties over de e-commerce problematiek, de huidige beleidsinzet en eventueel aanvullende maatregelen.
Na eerdere mondelinge vragen over privacy- en consumentenrechtschendingen van webwinkel Temu gaf u aan campagnes te voeren voor bewustwording bij Nederlandse consumenten. Hoe groot is het bereik van deze campagnes? Richt deze campagne zich naar uw mening op de juiste doelgroep, en zo ja, waar leest u dat aan af?
In 2024 zijn er diverse campagnes gevoerd om bewustwording bij consumenten over online aankopen (buiten de EU) te vergroten. Deze campagnes zijn onder andere ontwikkeld vanwege de toename van het aantal e-commerce aankopen en signalen die de toezichthouders krijgen. Primair richten de campagnes zich op de doelgroep tussen de 16–45 jaar. Secundair bereiken de campagnes uiteraard ook een bredere doelgroep via media en eigen kanalen. De doelgroep wordt onder andere bepaald aan de hand van meldingen en reacties die binnenkomen bij toezichthouders. Daarnaast ligt de focus op een iets jongere doelgroep, omdat zij vaker online bestellen en de risico’s hiervan over het algemeen lager inschatten.
Onderstaand vindt u een opsomming van de verschillende campagnes:
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen drie jaar binnengekomen bij Productenmeldwijzer? Indien mogelijk, kunt u de beantwoording uitsplitsen naar de herkomst van de (web)winkel?
De Productenmeldwijzer is op 24 september 2024 live gegaan. Daarom hebben wij nog geen cijfers over het aantal meldingen die via de Productenmeldwijzer zijn binnengekomen bij de markttoezichthouders.
Na hoeveel meldingen bij Productenwijzer heeft de Autoriteit Consument en Markt ook daadwerkelijk actie ondernomen om de betreffende (web)winkel te sanctioneren? Om welke (web)winkels ging dit?
De Productenmeldwijzer is ontwikkeld in samenwerking met de vijf markttoezichthouders op producten: NVWA, RDI, ILT, Arbeidsinspectie en de IGJ. De ACM is geen markttoezichthouder op producten en daarom niet aangesloten op de Productenmeldwijzer. Op de Productenmeldwijzer kunnen consumenten en ondernemers de juiste markttoezichthouder vinden om hun non-conforme product te melden. Informatie over lopende onderzoeken van de markttoezichthouders naar non-conforme producten zijn niet openbaar.
Deelt u de mening dat een intensivering van de aanpak tegen webwinkels die zich niet aan de Nederlandse regels houden eigenlijk ruim vóór de feestdagen had moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom heeft u hier niet voor gekozen, ondanks een oproep van de leden op 19 november 2024?2
Ik vind het belangrijk dat online marktplaatsen zich gedurende het hele jaar aan de regels houden. Als Minister neem ik geen besluit over de (tijdelijke) intensivering van het toezicht. Dat is aan de toezichthouders.
In december 2024 heb ik wel een publiekscampagne laten uitvoeren om de Productenmeldwijzer te promoten en consumenten bewust te maken van de risico’s van online aankopen.