Hardhandig politieoptreden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met beelden die op social media circuleren waar de politie hardhandig optreedt?1
Ja, ik ben bekend met de beelden van het politieoptreden in Den Haag.
Kunt u bevestigen dat dit om de politie Den Haag gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Van wanneer is dit handelen van de politie en wat was de aanleiding? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het politieoptreden dat op de beelden is te zien vond plaats op zondag 31 oktober rond het Paul Krugerplein in Den Haag. Daar had zich een groep van meer dan 50 personen verzameld. Een aantal personen uit deze groep droeg attributen – die als slagwapen werden gebruikt – en zwaar vuurwerk mee. Zij bleken uit te zijn op een confrontatie met de politie. Er zijn tien aanhoudingen verricht.
De beelden waar u op doelt zijn gemaakt tijdens de aanhouding van een van de verdachten. De politie doet, onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM), onderzoek naar het incident en de feiten en omstandigheden waaronder dit plaatsvond. De betreffende agent die op de beelden is te zien is door het OM als verdachte aangemerkt. Omdat dit onderzoek nog loopt kan ik hier geen verdere uitspraken over doen.
Kunt u duiden waarom er zoveel explosief geweld wordt gebruikt en waarom er zo gescholden wordt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Het is aan andere autoriteiten om individueel geweldgebruik te beoordelen of daar uitspraken over te doen. Geweldsaanwendingen moeten worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar de beelden en het geweldgebruik dat daarop is te zien. In dat onderzoek worden alle feiten en omstandigheden die bij het optreden een rol hebben gespeeld meegenomen.
Wat gaat u doen om buitensporig geweld door de politie aan te pakken? Kunt u een toelichting geven?
In uw vraag ligt besloten dat de politie in zijn algemeenheid buitensporig geweld zou gebruiken en dat bestrijd ik. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als rechtmatig beoordeeld.3
De wijze waarop de stikstofdepositie berekend wordt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat een hoge bosvegetatie relatief meer stikstof invangt dan een lage vegetatie, zoals heide, bij eenzelfde terreinruwheid, vanwege het relatief grotere bladoppervlak en het daarmee samenhangende hogere absorptie- en adsorptieniveau?1
Deze veronderstelling is niet juist. Een hoge bosvegetatie heeft niet standaard een groter bladoppervlak per oppervlakte-eenheid (Leaf Area Index) dan een lage vegetatie: zo staan de bladen van grassen veel dichter bij elkaar dan de bladen van bomen. Daar komt bij dat een loofboom een deel van het jaar geen blad draagt, waardoor de depositiesnelheid in de winter beduidend lager is dan in de zomer. Daarnaast zijn er ook nog andere fysische en biologische kenmerken die de mate van adsorptie en absorptie van stikstof bepalen. Zo is bijvoorbeeld de natheid van het oppervlak belangrijk: bij lagere vegetatie blijft natheid, o.a. door dauw, relatief lang aanwezig, met een relatief grote opname van stikstof tot gevolg. Zie voor meer informatie over de kenmerken die een rol spelen bij de depositie: de RIVM-rapporten «The OPS-model. Desription of OPC 5.0.0.0.2» en «Description of the DEPAC module. Dry deposition modelling with DEPAC_GCN2010» (RIVM, 2010)3.
Is de veronderstelling juist dat bij een hexagoon die voor de helft overlapt met een heidevegetatie en voor de helft met bosvegetatie de depositiebijdrage van de helft met de heidevegetatie lager zal zijn dan de depositiebijdrage van de helft met de bosvegetatie vanwege het genoemde verschil in adsorptie en absorptie van stikstof (bos vangt meer stikstof in dan heide), los van de invloed van terreinruwheid en turbulentie?
Deze veronderstelling is niet juist, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Is de veronderstelling juist dat, gelet op het voorgaande, bij hexagonen op de overgang van bos naar stikstofgevoelige habitats met een lage vegetatiestructuur, ook met inachtneming van de hogere depositie op de lage vegetatie vanwege de terreinruwheid en de turbulentie (in vergelijking met een homogene vegetatiestructuur), in AERIUS sprake is van overschatting van de stikstofdepositie op deze stikstofgevoelige habitats en dat een goede vergelijking met de kritische depositiewaarde voor de betreffende lage vegetatie dan niet mogelijk is?
Deze veronderstelling is niet juist, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij de vergelijking tussen actuele deposities en de kritische depositiewaarden gecorrigeerd wordt voor de genoemde overschatting en/of deze hexagonen niet mee te tellen bij de monitoring van de omgevingswaarde voor de stikstofdepositie in de Wet natuurbescherming/Omgevingswet?
Daartoe is geen aanleiding, gezien het antwoord op de eerste vraag.
Het stappenplan 'OR zoekt jonge collega’s' |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stappenplan «OR zoekt jonge collega’s»1?
Ja.
Wat denkt u over de rol en representativiteit van belanghebbendenorganen en verantwoordingsorganen van pensioenfondsen?
De medezeggenschap bij een pensioenfonds is, afhankelijk van het gekozen bestuursmodel, belegd bij het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan. Het belanghebbendenorgaan en het verantwoordingsorgaan hebben als taak een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, het uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Zij hebben hierbij ook enkele goedkeuring- en/of adviesrechten. Het belanghebbenden en het verantwoordingsorgaan vormen daarbij een representatie van de achterban van het pensioenfonds. Om de medezeggenschapstaak goed te kunnen vervullen, is het belangrijk dat het belanghebbenden- en verantwoordingsorganen divers zijn samengesteld. Diversiteit in de samenstelling van deze organen, komt de kwaliteit van de adviezen en het te geven oordeel ten goede. Immers, divers samengestelde organen nemen verschillende perspectieven mee in hun advies of in hun oordeel. Daarnaast weerspiegelt een divers samengesteld orgaan beter de achterban, waardoor deelnemers en pensioengerechtigden zich eerder zullen herkennen in het orgaan. Bijkomstig voordeel is dat diversiteit in het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan in de toekomst ook tot meer diversiteit in pensioenfondsbesturen kan leiden als leden vanuit deze organen affiniteit krijgen met het pensioenfondsbestuur en zich hiervoor beschikbaar willen stellen.
Deelt u de observatie dat het goed is als jongeren een gelijke stem hebben in besluiten over hun pensioen en dat daarvoor een evenwichtige samenstelling in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen van pensioenfondsen nodig is? Zo ja, hoe gaat u jongeren aanmoedigen om zich aan te sluiten bij verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen van pensioenfondsen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het belangrijk dat het belanghebbenden- en verantwoordingsorgaan divers zijn samengesteld. Dit stelt hen beter in staat hun taak uit te oefenen, ook jegens het pensioenfondsbestuur.
Het pensioenfondsbestuur is uiteindelijk verantwoordelijk voor het nemen van de besluiten. Ook binnen het pensioenfondsbestuur is diversiteit, om vergelijkbare redenen, daarbij van belang. Hiernaast geldt voor pensioenfondsbesturen dat zij, ongeacht hun achtergrond, de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig moeten afwegen.
Het is aan pensioenfondsbesturen en -organen en partijen die kandidaten voordragen om te borgen dat de pensioenfondsen divers zijn samengesteld. Diversiteit kan daarbij op verschillende manieren worden ingevuld. De doelstelling die de sector zichzelf heeft opgelegd, richt zich op diversiteit naar geslacht en diversiteit naar leeftijd. De sector heeft zichzelf als norm opgelegd dat zowel in het bestuur als in het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan er tenminste één vrouw en één man zit en er zowel mensen van boven als van onder de 40 jaar in zitten.2, 3 In 2019 voldeden nog niet alle organen aan deze diversiteitsnorm.4 Er is dus nog ruimte voor verbetering. Ik sluit mij dan ook aan bij de oproep van de Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen, de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, aan de pensioenfondsen om werk te (blijven) maken van diversiteit.5 Ook in het plan van aanpak dat is opgesteld om diversiteit in de pensioensector te vergroten, wordt hier aandacht voor gevraagd.6 Daarnaast biedt de Pensioenfederatie, via hun website, de nodige handvatten om diversiteit binnen de diverse organen vorm te geven, bijvoorbeeld door het aanbieden van handreikingen en stappenplannen.7
Bent u bereid om met de Sociaal Economische Raad (SER) te bezien of er ook een stappenplan voor het zoeken naar jonge collega’s in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen gemaakt kan worden?
De sector is zoals gezegd primair verantwoordelijk voor het realiseren van diversiteit in pensioenfondsorganen. Daarnaast lopen er al verschillende initiatieven om jongeren te interesseren voor en aan te moedigen zich aan te sluiten bij een pensioenfondsorgaan. Zo is er het PensioenLab, een initiatief van VCP Young Professionals, FNV Jong en CNV Jongeren, om jongeren te interesseren in en op te leiden voor een rol in een pensioenfondsorgaan. Daarnaast is het van belang dat alle voordragende organisaties hun «pool» van (kandidaat)leden voor verantwoordings- en belanghebbendenorgaan divers samenstellen. Een aantal pensioenfondsbesturen stuurt hier op door hier in het profiel voor de leden van het verantwoordingsorgaan op in te gaan. Ik sluit mij dan ook aan bij de oproep van de Monitoringcommissie om door te gaan met het invullen van de diversiteitsnormen van norm 33 en de initiatieven die worden genomen. In aanvulling daarop ga ik graag in gesprek met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie, om te bezien of er ook een soortgelijk stappenplan gemaakt kan worden om het aantal jongeren in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen te vergroten.
De rol en representativiteit van de vakbond. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fusie bonden kan draagvlak onder cao’s vergroten»1?
Ja.
Deelt u de observatie2 dat vakbonden niet altijd een evenredige afspiegeling vormen van de werknemers binnen een sector?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. De Nederlandse wet is zo vormgegeven dat de verenigingsvrijheid en vrijheid van onderhandelen van werkgevers en werknemers is geborgd. Hoe verenigingen, zoals vakbonden, zich organiseren, leden werven en voor een goede belangenbehartiging zorgen is aan hen zelf om te bepalen.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2020 blijkt overigens dat 81,5% van de werknemers (zeer) tevreden is over hun cao en dat 79,7% (zeer) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. In de categorie 15–24 jaar liggen deze cijfers zelfs nog wat hoger met respectievelijk 88,4% en 84,5%. Deze percentages zijn gestegen ten opzichte van de uitkomsten van het NEA onderzoek uit 2019. De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende, ook onder jongeren. Desondanks blijft de aanwas van nieuwe leden achter, en dat kan een risico vormen voor de representativiteit. Dit is een ontwikkeling die ook in andere landen zichtbaar is, welke mede is te wijten aan verschillende factoren zoals individualisering, vergrijzing en veranderingen op de arbeidsmarkt.
Hoe kan worden gezorgd voor een meer evenredige belangenbehartiging op het gebied van arbeidsvoorwaarden, waarin ook de stem van bijvoorbeeld jongeren beter wordt gehoord?
In ons stelsel profiteren ook ongebonden werknemers van de inspanningen aan de cao-tafel door werkgevers(verenigingen) en werknemersverenigingen. De vakbond stelt zich daarbij op in het belang van alle werknemers en komt niet alleen op voor de belangen van hun leden. Dit acht ik ook van belang. Het is aan vakbonden om hierin een afweging te maken en alle belangen te wegen. Binnen het huidige cao-stelsel zijn daarvoor voldoende mogelijkheden, bijvoorbeeld door ook niet-vakbondsleden te betrekken bij de totstandkoming van een cao. Een dergelijke ontwikkeling zou ik waardevol vinden, maar het is aan cao-partijen om hier invulling aan te geven.
Wat is uw visie op de huidige systematiek waarin vakbonden een prikkel zouden kunnen ervaren (door betaald te worden voor hun diensten), die niet in lijn is met het belang van de werknemer?
Het is niet ongebruikelijk dat vakbonden een werkgeversbijdrage ontvangen voor hun inspanningen aan de overlegtafel, het zogenaamde vakbondstientje. Deze bijdrage is bedoeld om het cao-overleg te bevorderen en vakbonden te ondersteunen. Dit is doorgaans in het belang van alle werknemers. De werkgeversbijdrage wordt ook betaald voor niet-vakbondsleden, omdat de inspanningen van de vakbonden ten goede komen aan alle werknemers in de sector.
Cao-partijen zijn binnen de grenzen van de (inter)nationale wet- en regelgeving vrij om te bepalen hoe zij een regeling met betrekking tot de werkgeversbijdrage vormgeven. Het bekostigen van de werkgeversbijdrage is mogelijk vanuit daarvoor bestemde fondsen, mits dit geen avv’d bedrijfstakfonds is. Wel kan de bijdrage bekostigd worden uit een niet avv’d fonds, zoals het Fonds Industriële Bonden (FIB).
Daarnaast kennen sectoren cao-fondsen. Cao-fondsen hebben tot doel het financieren van activiteiten die zijn gericht het bevorderen van de goede arbeidsverhoudingen, bijvoorbeeld activiteiten gericht op de ontwikkeling en opleiding van werknemers. De inkomsten van de cao-fondsen bestaan voornamelijk uit afdrachten door werkgevers en werknemers uit de sector. De werkgeversbijdrage («het vakbondstientje») zoals hierboven beschreven wordt niet gefinancierd vanuit de cao-fondsen.
Hoe kijkt u naar de rol van de vakbonden die wettelijk is verankerd, bijvoorbeeld als het gaat om pensioenen? Hoe relateert u die aan de rol die een ondernemingsraad kan spelen bij de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden?
De rol van de vakbonden (en werkgeversorganisaties) in het kader van het cao-overleg is wettelijk verankerd in de Wet op de Collectieve arbeidsovereenkomst (Wet Cao). Daarnaast is in de Wet verplichte deelname aan bedrijfstakpensioenfondsen 2001 en de Pensioenwet de rol met betrekking tot pensioenen wettelijk verankerd. De bevoegdheden van de ondernemingsraad vloeien voort uit de Wet op de ondernemingsraden (WOR).
Een cao is een tweezijdige overeenkomst waarop de Wet Cao van toepassing is. Een tussen de werkgever en ondernemingsraad afgesproken arbeidsvoorwaardenregeling (AVR) heeft een ander karakter en rechtsgevolg dan een cao. Zo is een AVR juridisch gezien een eenzijdig vastgestelde regeling en kan het akkoord van de ondernemingsraad met de AVR de individuele werknemer niet binden. Als cao-onderhandelingen niet leiden tot het afsluiten van een cao, heeft de werkgever de mogelijkheid om in overleg te treden met de ondernemingsraad om tot een AVR te komen.
Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Pensioen wordt overeengekomen door partijen die bevoegd zijn om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden. Dit kan, net als bij andere arbeidsvoorwaarden, op verschillende manieren plaatsvinden. Als sprake is van een verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds vindt overleg plaats tussen de aangesloten vakbonden en werkgevers(organisaties).
Als geen sprake is van verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds worden binnen een onderneming afspraken over de arbeidsvoorwaarde pensioen gemaakt met de ondernemingsraad. In dat geval geldt een instemmingsrecht voor iedere vaststelling, wijziging of beëindiging van een pensioenovereenkomst.
Bent u het eens dat vakbonden geen middel zijn en vertegenwoordiging van werknemers het doel is? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe werknemers het best vertegenwoordigd kunnen worden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nederland is gebaat bij goede arbeidsverhoudingen en een sterke sociale dialoog. Collectieve afspraken bevorderen evenwichtige arbeidsverhoudingen en arbeidsrust. Ons cao-stelsel is dan ook van grote betekenis voor de sociaaleconomische positie van ons land. Voor een sterke sociale dialoog heeft men ook sterke sociale partners nodig. Ik constateer dat het feitelijk draagvlak voor het stelsel nog altijd ruim voldoende is. Cao’s, cao-afspraken en de rol van vakbonden worden positief beoordeeld. Dat neemt niet weg dat ik een goede vertegenwoordiging van alle werknemers van belang acht, inclusief de werknemers die niet onder een cao vallen. Daarom ben ik bereid om met sociale partners in gesprek te gaan over de ontwikkelingen ten aanzien van de vertegenwoordiging van werknemers.
Het karige loonbod |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede om «karige» salarisverhoging militairen: «Zo erg als nu nog niet meegemaakt»»1?
Ja.
Kunt u duiden hoe u met het karige loonbod het gigantische personeelstekort van bijna tienduizend vacatures wilt gaan ledigen?
In de eerste plaats verdient het aantal vacatures enige nuancering. Zo is de formatie in de periode tussen 1 januari 2019 en 1 juli 2021 met 1.536 militaire functies toegenomen. Op 1 oktober 2021 had Defensie vervolgens 7.927 vacante functies: 8.862 militaire functies minus een overrealisatie van 935 VTE’n burgerpersoneel, waarmee een deel van de militaire vacante functies (tijdelijk) door burgers wordt vervuld. Een vacante functie is een arbeidsplaats in de vaste formatie die niet gevuld is met personeel. Een vacante functie wordt pas een vacature wanneer deze daadwerkelijk wordt opengesteld. Momenteel zijn er circa 3.600 vacatures. De overige vacante functies betreffen onder meer personeel dat een langdurige opleiding volgt, ontslagbescherming geniet of in een re-integratietraject zit.
De bepalende factor voor de arbeidsvoorwaardenruimte is de jaarlijkse bijdrage van het kabinet voor de bekostiging van de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector en de overeenstemming over de bestemming hiervan met de centrales. Ik ben van mening dat Defensie samen met de vakcentrales alles uit de door het kabinet beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte heeft gehaald en een maximaal haalbare uitkomst aan het defensiepersoneel heeft voorgelegd.
Overigens is niet alleen voor het behouden van ons huidige personeel, maar ook voor het aantrekken van nieuw personeel, meer nodig dan een aansprekend nieuw arbeidsvoorwaardenakkoord. Defensie heeft met de vakcentrales afgesproken een bij de tijd passend bezoldigingssysteem te ontwikkelen. Wat Defensie betreft moet in het nieuwe beloningsmodel, waaronder een nieuw loongebouw, de basisbeloning op orde zijn en moeten oefenen en inzet lonen. Ook moet het beloningsmodel het mogelijk maken schaarse capaciteiten aan Defensie te binden.
Bent u, gezien de reacties, niet bang dat door het karige loonbod het personeelstekort verder zal oplopen en dat zelfs de meest trouwe militairen totaal gefrustreerd met piepende banden zullen vertrekken?
Voorafgaand aan het sluiten van het huidige arbeidsvoorwaardenakkoord (2018–2020) – medio 2019 – maakten de arbeidsvoorwaarden met 30% deel uit van de top 3-vertrekredenen bij dienstverlaters. Medio 2020 noemde nog 16% de arbeidsvoorwaarden als vertrekreden. Met het huidige akkoord (2018–2020), dat voor alle defensiemedewerkers voelbare en zichtbare maatregelen bevatte, is dus een aanzienlijke verbetering bewerkstelligd. Het dienstverlatersonderzoek over de tweede helft van 2021 zal moeten uitwijzen of de nu voorliggende maximaal haalbare uitkomst effect heeft op de vertrekintentie. Zoals ik echter ook heb benoemd in mijn reactie op de schriftelijke inbreng Personeel en Materieel (Kamerstuk 35 925 X, nr. 17) betreft dit de uitkomst voor 2021. Voor 2022 en verder gaat Defensie wederom in gesprek met de vakcentrales.
Daarbij is, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, het loonbod slechts een stap in de richting van een betere beloning van het defensiepersoneel en is het belangrijk structureel te investeren in het beoogde nieuwe beloningsmodel.
Vindt u het bij nader inzien niet heel onverstandig met een salarisverhoging van minder dan het inflatiepercentage te komen? Zo ja, bent u de bereid het karige loonbod in te trekken en met een nieuw voorstel te komen?
Het inflatiepercentage kan niet zondermeer worden afgezet tegen een loonsverhoging. Koopkracht en inflatie zijn immers geen gelijke grootheden. Bovendien geldt dat hoe lager het inkomen is, hoe hoger de relatieve loonstijging is.
Concreet betekent het voorgestelde loonbod voor 2021 met de eenmalige uitkering voor de lager betaalde rangen en schalen een loonsverhoging van tussen de 2,5% en 3,5%. Voor de hoger betaalde rangen en schalen komt het loonbod inclusief de eenmalige uitkering neer op een loonsverhoging van tussen de 1,9% en 2,5%. Daarbovenop komt voor veel medewerkers de verbeterde tegemoetkoming in de kosten voor woon-werkverkeer.
Dit maakt deel uit van de maximaal haalbare uitkomst, die samen met de vakcentrales binnen de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte voor 2021 is bepaald. Deze uitkomst ligt nu voor bij de achterban van de vakcentrales en bij het defensiepersoneel. Een nieuw voorstel ligt op dit moment dan ook niet in de rede.
Heeft u überhaupt feeling met de werkvloer? Zo ja, waarom neemt u de frustraties over de materieel- en munitietekorten en onvervulde vacatures niet serieus?
Ja, uiteraard ben ik bekend met de door u genoemde frustraties. Op dit moment is Defensie niet adequaat toegerust om alle taken te vervullen en alle verplichtingen na te komen. Het beroep op Defensie groeit en er bestaat dus een disbalans tussen behoefte en budget voor voorraden, ondersteuning en mensen. Deze disbalans tussen behoefte en budget is niet nieuw. In de Defensievisie 2035 is reeds uiteengezet dat ook na de investeringen van de afgelopen jaren herstel nodig blijft voor de noodzakelijke gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht om de grondwettelijke taken van Defensie uit te kunnen voeren. Ik neem dit heel serieus. Er is ruim vier miljard euro nodig om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde van uitgaven aan Defensie als percentage BBP. Besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Bent u bekend met het gierende tekort aan instructeurs? Zo ja, hoe haalt u het dan in uw hoofd Defensie op te zadelen met wokegeneuzel door te stellen dat er een cultuurverandering nodig is en dat militairen cursussen diversiteit en inclusiviteit moeten volgen?
Met betrekking tot deze en vorenstaande vraag merk ik op dat de vorm en inhoud daarvan in strijd zijn met de wijze waarop ik met de Kamer wil verkeren.
Er is inderdaad een kwantitatief tekort aan onderofficieren in de onderbouw. Ik vind het belangrijk om maatregelen te treffen die de werkomstandigheden voor ons personeel verbeteren waardoor zij vaker en langer kiezen voor Defensie als werkgever. U kunt hierbij denken aan levensfasebewust personeelsbeleid, loopbaanbeleid, gebruik van reservisten, het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere overheidsinstellingen en bedrijven (HR-ecosysteem) en ook aan doorlopend aandacht voor diversiteit en inclusiviteit. Ook Defensie moet een inclusieve werkomgeving bieden waarin al haar werknemers zich betrokken, gewaardeerd en gerespecteerd voelen om wie ze zijn en wat ze bijdragen. Om dit een onderdeel van de organisatiecultuur te laten zijn, is het goed dat militairen de gelegenheid hebben hierover na te denken, geïnformeerd te worden en met elkaar in gesprek te gaan tijdens de cursussen diversiteit en inclusiviteit. Zo worden zij onderdeel van de cultuurverandering die Defensie nastreeft. Dit draagt bij aan het behoud van medewerkers en maakt ons een aantrekkelijker werkgever voor nieuwe instroom.
Bent u bereid om te komen met een plan om het materieel-, munitie- en personeelstekort bij Defensie te ledigen, zodat weer trots kunnen zijn op ons leger? Graag een toelichting.
Zoals in de Defensievisie al is aangegeven is het essentieel dat taak en budget voor Defensie duurzaam in balans komen om uitvoering te geven aan huidige ambities. Er is immers ruim vier miljard euro per jaar extra nodig om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde.
Het gebruik maken van particuliere genealogische DNA-databanken voor het oplossen van cold case zaken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de voortgang van de verkenning naar het gebruik van particuliere genealogische databanken bij het oplossen van cold cases?1
De verkenning voor het gebruik door de politie van de genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden zal naar verwachting aan het begin van volgend jaar worden afgerond. De resultaten zullen in de eerste maanden van 2022 worden gedeeld met uw Kamer.
Wanneer is de verkenning naar het gebruik van particuliere genealogische databanken afgerond en worden de resultaten met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer hebben opsporingsinstanties u, voor het eerst laten weten dat zij graag de mogelijkheden willen verkennen voor het gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken voor het oplossen van cold cases?
In 2019 hebben de politie en het NFI het departement gevraagd om gezamenlijk een verkenning te doen naar de (juridische en technische) mogelijkheden om een pilot uit te voeren om onbekende doden waarbij er geen sprake is van een misdrijf te identificeren via een particuliere genealogische DNA-databank. Daarbij was de veronderstelling dat een dergelijke pilot ook een bijdrage zou kunnen leveren aan de discussie over het gebruik van genealogische DNA-databanken in strafzaken.
Wanneer is het technisch gezien mogelijk een pilot te starten met het gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken bij onbekende doden?
Er zijn geen technische beletselen een pilot uit te voeren.
Bent u bereid op korte termijn een pilot te starten waarbij bij tenminste één cold case wordt uitgebreid met het gebruik van particuliere genealogische databanken? Zo nee, waarom niet?
De verkenning moet uitwijzen of een pilot kan worden gestart waarbij particuliere genealogische DNA-databanken worden ingezet bij het identificeren van onbekende doden. Het gebruik van genealogische DNA-databanken heeft juridische en ethische implicaties en dat vereist een zorgvuldig en weloverwogen proces. De eerste stap is, zoals in het antwoord op vraag 2 is geformuleerd, een verkenning (zowel juridisch, ethisch als technisch) naar het gebruik van deze databanken voor het identificeren van onbekende doden. Op basis van de resultaten hiervan wordt een eventueel vervolgtraject bepaald.
Waarom heeft in Zweden wel al een succesvolle pilot plaatsgevonden en in Nederland nog niet?
Alvorens Zweden van start ging met de pilots genealogische DNA-databanken in strafzaken en onbekende doden heeft de Zweedse politie juridische onderzoeken en effectbeoordelingen met betrekking tot gegevensbescherming uitgevoerd. Ook hebben zij de ethische raad die aan de politie is verbonden geraadpleegd. Na het uitvoeren van de pilot is de Zweedse Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd. Uit dat advies is geconcludeerd dat het gebruik van genealogische DNA-databank in strafzaken en bij identificatie van onbekend doden niet nader kan worden geïmplementeerd, omdat het in strijd is met de huidige nationale wetgeving. Volgens de Zweedse autoriteit is een wetswijziging daarom noodzakelijk.
In Nederland loopt, zoals in de antwoorden opvraag 2 en 5 geformuleerd, nu een verkenning. De resultaten van de verkenning worden afgewacht voordat conclusies worden getrokken met betrekking tot de juridische haalbaarheid en proportionaliteit van een pilot in Nederland met genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden.
In hoeverre zijn er juridische belemmeringen die het tot stand komen van een pilot op korte termijn verhinderen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bij het antwoord op vraag 6 toelichten in hoeverre soortgelijke belemmeringen in Zweden niet bestaan ofwel zijn weggenomen door een duidelijk kader voor de pilot?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege de afstemming tussen diverse partijen is de beantwoording helaas niet binnen de gestelde termijn gematerialiseerd.
De langdurige digitale storing bij Dienst Justis. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden Nederlanders kunnen geen verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen door softwarefout overheid»1?
Ja.
Waarom zijn meerdere systemen tegelijk uitgevallen en waarom is de storing tot op heden niet opgelost?
Vanaf vrijdag 15 oktober heeft zich een storing bij het Shared Service Center(SSC)-ICT voorgedaan. De storing trof meerdere systemen rijksbreed, waaronder de applicaties van Justis. Het betreft een technische fout, geen ransomware of hackaanval. Vanaf maandag 1 november is de storing verholpen en zijn de processen stap voor stap weer opgestart.
Welke processen kan de Dienst Justis door de storing niet uitvoeren?
Aanvankelijk kon Justis geen enkele van de processen uitvoeren. Na enkele dagen konden de meeste processen weer worden opgestart. Dit gold echter niet voor de certificering van de buitengewoon opsporinsambtenaren (BOA), het toezicht op rechtspersonen en de VOG/GVA (verklaring omtrent gedrag/gedragsverklaring aanbesteden).
Per 26 oktober is een workaround in gebruik genomen voor het proces continue screenen. Tot en met 1 november kon een VOG of GVA niet worden aangevraagd. Sommige andere producten konden alleen per post worden aangevraagd.
Hoeveel en op welke wijze zijn mensen getroffen door deze storing?
Doorgaans worden ongeveer 5.000 VOG’s per dag worden aangevraagd. Naar schatting konden door de storing ongeveer 70.000 VOG’s in de afgelopen twee weken niet worden aangevraagd. Dat kan gevolgen hebben gehad voor werkgevers en werknemers doordat een werknemer in afwachting van de VOG niet in een nieuwe baan kon starten. Ook andere processen waarvoor een VOG vereist is, zoals emigratie en inschrijving in registers van bepaalde beroepsgroepen, kunnen zijn geraakt. Nu de storing is verholpen werkt Justis met man en macht aan het verwerken van de (extra) aanvragen die nu alsnog worden ingediend. Ik heb u in de brief van 3 november reeds geïnformeerd over de maatregelen die Justis heeft getroffen om dit te realiseren.2
Waarom is niet eerder gecommuniceerd over het feit dat er een grote storing bij de Dienst Justis is?
In eerste instantie was er ook een storing in de systemen die het plaatsen van informatie op de website, het digitaal aanvraag-kanaal en het Klantcontactcentrum onmogelijk maakte. Het Twitterkanaal van Justis is daarom vanaf vrijdag 15 oktober gebruikt om mensen te informeren. Zodra de website www.justis.nl op dinsdag 19 oktober weer toegankelijk was, zijn er nieuwsberichten op de homepage geplaatst over de storing, evenals op het kanaal digitaal aanvragen (MijnJustis). Daarnaast heb ik u op 29 oktober3 en op 3 november4 per brief geïnformeerd over de voortgang omtrent het oplossen van de storing.
Waar kunnen mensen terecht die in de problemen komen door de storing?
In beginsel kunnen mensen zich het best wenden tot degene die de VOG verlangt, bijvoorbeeld een werkgever. Justis probeert uitloop van beoordeling zoveel mogelijk te voorkomen. Met de extra inzet die Justis, nu de storing achter de rug is, pleegt houdt Justis de termijn waarop een VOG wordt behandeld zo kort mogelijk. De wettelijke termijn voor het afgeven van een VOG is in de meeste gevallen vier weken vanaf het moment van indienen van de aanvraag. Justis verwacht dat het overgrote deel van de aanvragers alsnog een VOG ontvangt binnen vier weken nadat ze de aanvraag hadden willen, maar niet konden indienen.
Welke gevolgen heeft de storing voor de werkvoorraad van de Dienst Justis? Leidt de storing tot achterstanden en zo ja, hoe worden deze weggewerkt?
Nu het systeem weer werkt, is het aantal aanvragen dat momenteel binnenkomt bovengemiddeld hoog. Hiertoe is de capaciteit van de systemen opgeschroefd, rekening houdend met het belang om de stabiliteit van de systemen niet in gevaar te brengen. Medewerkers werken over. Een groot deel van de aanvragen die nu binnen komen, worden daardoor erg snel verwerkt. Voor het deel dat handmatig moet worden beoordeeld, wordt voorrang gegeven aan de VOG’s die wettelijk verplicht zijn.
Klopt het dat in 2017 voor het laatst een jaarverslag van de Dienst Justis naar de Kamer is gestuurd?2 Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Dat klopt. Sinds 2017 worden de cijfers op www.justis.nl gepubliceerd.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen en welke maatregelen worden op de korte termijn uitgewerkt om nieuwe storingen bij de Dienst Justis te voorkomen?
De afgelopen weken lag de focus op het oplossen van de huidige storing. Na evaluatie van de storing door SSC-ICT en door JenV zal bezien worden welke maatregelen worden getroffen
Het artikel 'Hoe een verkrachter opnieuw kon toeslaan alle alarmsignalen ten spijt' |
|
Michiel van Nispen (SP), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over een zaak waarbij een verkrachter opnieuw kon toeslaan terwijl er allerlei alarmsignalen waren dat het weer fout zou gaan met deze man?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen nader onderzoek gaat doen naar een Bredase verkrachter die toesloeg terwijl hij onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, waarom gaat de Inspectie hiernaar geen nader onderzoek doen?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid geeft desgevraagd aan dat zij naar aanleiding van voor haar nieuwe informatie uit de krant (over het verkrachten van de vrouw in het park), vragen heeft gesteld aan de politie en de reclassering. Op basis van de antwoorden ziet de Inspectie Justitie en Veiligheid geen aanleiding om deze casus nog nader te onderzoeken.
Bent u bereid te delen welke nieuwe informatie de Inspectie heeft opgehaald, waarop zij haar besluit heeft gebaseerd om geen nader onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Die informatie kan niet worden gedeeld. Deze informatie heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid van de politie en de reclassering gekregen in het kader van haar taakuitoefening als toezichthouder. Die informatie is toezichtvertrouwelijk en kan zodoende niet gedeeld worden.
Waarom acht u een onderzoek, om te leren en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt, niet nodig?
Bij eerdere vragen over deze zeer ernstige delicten heb ik aangegeven dat er voorafgaand aan de verkrachting op 7 september 2017 geen sprake was van het schenden van reclasseringsvoorwaarden en betrokkene zich coöperatief toonde. Er was op dat moment geen aanleiding om (alsnog) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de in 2012 opgelegde jeugddetentie te vorderen. Er kwam na de verkrachting informatie uit de politie databank ViCLAS beschikbaar, maar dit beoogt richting te geven aan opsporingsonderzoeken en geldt niet zelfstandig als bewijs. In de periode tot het geweldsdelict en aanhouding op 13 september 2017 was er onvoldoende verdenking jegens betrokkene om de Reclassering hiervan in kennis te stellen. Ik zag op basis van de mij bekende informatie over het handelen van de reclassering en de andere betrokken instanties eerder geen aanleiding om dit als onzorgvuldig te bestempelen en de zaak nader te (laten) onderzoeken. Er is mij sindsdien geen nieuwe informatie bekend geworden die alsnog aanleiding geeft om onderzoek te starten.
Het bericht dat door de huidige vorm van geboorteaangifte bij de burgerlijke stand de risico’s op fraude of illegale adoptie groot zijn. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat verschillende instanties bezorgd zijn over de mogelijkheden om te frauderen bij de geboorteaangifte, wat kan resulteren in illegale adopties?1
Ja.
Herkent u het risico, zoals door FIOM, Defence for Childrenen en de voormalig speciale VN-rapporteur kinderhandel gesignaleerd, op illegale adopties of in ieder geval valse geboorteaangiftes dat bestaat bij de huidige manier van het doen van geboorteaangifte? Zo nee, waarom niet?
In de betreffende berichtgeving worden twee verschillende situaties belicht: de (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland en de inschrijving van een in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakte.
Door de waarborgen waarmee de procedure voor geboorteaangifte in Nederland thans is omgeven en de ruime mogelijkheden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om nadere informatie te vragen, meen ik dat het risico op mogelijke fraude bij geboorteaangifte in Nederland afdoende is ondervangen. Ik licht die procedure hier nader toe.
De aangifte kan in persoon worden gedaan en sinds 1 januari 2020 ook digitaal. Bij de aangifte in persoon dient een aantal gegevens te worden verstrekt over het kind, de moeder en andere ouder. Ook controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand de identiteit van de aangever. Het is gebruikelijk dat het ziekenhuis of -bij een thuisbevalling- de verloskundige een korte verklaring meegeeft waarop de gegevens omtrent de geboorte staan vermeld, waaronder het tijdstip van geboorte. Bestaat er bij de ambtenaar van de burgerlijke stand twijfel over de aangifte dan kan deze vragen om een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan de ambtenaar vragen om een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring (artikel 1:19e, lid 11, BW).
Deze verklaring wordt door de arts/verloskundige in een gesloten envelop meegegeven aan de betrokkene om te overleggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar aanleiding daarvan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand nog contact opnemen met de arts/verloskundige in kwestie. Naast deze verklaring kan hij ook om andere stukken vragen als hij dat nodig vindt. Hij kan de verstrekte gegevens ook checken met de gegevens die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn opgenomen (artikel 1:18, leden 2 en 3, BW). Ontbreekt de verklaring, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan mededeling aan het Openbaar Ministerie (artikel 1:19e, lid 12, BW).
Voor digitale geboorteaangifte gelden ter voorkoming van fraude aanvullende voorwaarden, omdat de aangifte «op afstand» gebeurt en er geen direct contact is met de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte kan alleen door de moeder of de vader van het kind worden gedaan met gebruik van DigiD. Daarbij moet ook het eigen BSN worden verstrekt. Als de vader aangifte doet, moet hij ook het BSN van de moeder verstrekken. Als extra waarborg is de verklaring van een arts/verloskundige in deze gevallen verplicht gesteld. De openstelling van de mogelijkheid tot digitale geboorteaangifte is voorafgegaan door een uitgebreide test in pilotvorm en de digitale geboorteaangifte zal worden geëvalueerd uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding (1 januari 2023).
Voor wat betreft de inschrijving van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte geldt dat deze kan worden ingeschreven in het geboorteregister van Den Haag, mits de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Ook kan een dergelijke akte worden gebruikt voor de registratie van het kind in de BRP. De invloed van de Nederlandse overheid reikt niet zo ver dat het risico op fraude in het buitenland kan worden uitgesloten. Ambtenaren van de burgerlijke stand en burgerzaken kunnen bij twijfel wel nadere informatie dan wel bewijsstukken verlangen. Als er sprake is van fraude kan inschrijving van de geboorteakte c.q. registratie worden geweigerd. Ik meen dat de risico’s op fraude op deze wijze, ook in geval van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, voldoende kunnen worden ondervangen.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem van mogelijk frauduleuze geboorteaangiftes en daaraan gekoppelde illegale adopties is in Nederland? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van dit probleem?
Bij frauduleuze geboorteaangiften kunnen twee situaties worden onderscheiden. Enerzijds gevallen waarin (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland wordt gedaan. Anderzijds de inschrijving van in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten. De berichtgeving over frauduleuze geboorteaangiften in Nederland die leiden tot illegale opneming van een kind in een gezin betreft een zeer beperkt aantal gevallen in het verleden. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen of onlangs nog hebben voorgedaan in Nederland. De aangehaalde berichtgeving noch navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken bieden hiervoor concrete aanknopingspunten.
Voor zover het valse geboorteaangiften in het buitenland betreft, heeft zoals u bekend de Commissie Joustra onderzoek gedaan naar interlandelijke adoptie in het verleden. Zij heeft in haar rapport gevallen beschreven waarbij sprake was van ernstige misstanden bij interlandelijke adoptie, zoals in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten om de interlandelijke adoptieprocedure te omzeilen. De betrokkenen werden in die gevallen als ouders in de buitenlandse geboorteakte van het kind opgenomen in plaats van de biologische ouders c.q. moeder. Op basis van de buitenlandse geboorteakte vond daarna in Nederland inschrijving van het kind plaats in het bevolkingsregister, thans BRP, van de woongemeente van de adoptiefouders.
Bent u bereid in gesprek te gaan met bijvoorbeeld FIOM, Defence for Children en de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken, om te bespreken wat er, wellicht al op korte termijn, gedaan kan worden om de risico’s op frauduleuze geboorteaangiftes en illegale adopties te verminderen?
De in de recente berichtgeving genoemde gevallen, betreffen gevallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat neemt niet weg dat de overheid mogelijke signalen over illegale opneming van kinderen in gezinnen in Nederland scherp in de gaten houdt. Over mogelijke signalen van recente gevallen van illegale opneming ga ik graag in overleg met de betrokken organisaties.
De Zembla-aflevering waaruit blijkt dat de verkoop van orka Morgan gebaseerd was op leugens. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u de uitzending «Morgan, de verloren orka» van Zembla gezien?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de voorwaarden, zoals gesteld in de exportvergunning van orka Morgan, niet zijn nageleefd en de inzet van orka Morgan als showdier in het pretpark op Tenerife in strijd is met de Nederlandse regels?
Orka Morgan werd in juni 2010 ernstig verzwakt aangetroffen in de Waddenzee. Nadat pogingen om haar naar zee terug te geleiden waren mislukt, is ze naar het Dolfinarium overgebracht om te herstellen. Eind november 2011 is Morgan overgebracht naar het Loro Parque op Tenerife, omdat het bassin in het Dolfinarium te klein was. Voor de overdracht is middels een EG-certificaat (thans: EU-certificaat) op grond van artikel 8, derde lid, van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG 1997, L 61) (hierna: de Basisverordening) toestemming voor de overdracht verleend. Het EG-certificaat is afgegeven voor zowel wetenschappelijk onderzoek als ten behoeve van educatie met het oog op de bescherming of instandhouding van de soort. Bij deze beoordeling is onder meer ook artikel 9, tweede lid, onder a, van de Basisverordening van toepassing, waarin staat dat de geplande accommodatie op de bestemming moet zijn toegerust om het dier in stand te houden en goed te verzorgen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft als hoogste bestuursrechter bovenstaand besluit in 2014 als rechtmatig beoordeeld en de beroepen daartegen afgewezen (Uitspraak 201300892/1/A3 – Raad van State). In die uitspraak is onder meer geoordeeld dat het certificaat op goede gronden is afgegeven. Bevestigd is daarmee dat de orka mocht worden overgedragen voor onderzoek of educatieve doeleinden.
In een latere uitspraak van de Afdeling in 2019 is een verzoek om het afgegeven certificaat nietig te verklaren eveneens afgewezen. Aan de vraag of Loro Parque aan de voorwaarden uit het certificaat heeft voldaan, komt de Afdeling niet toe, omdat enkel de beoordeling kan worden getoetst zoals die op het moment van afgifte van het certificaat heeft plaatsgevonden en die afgifte in rechte vaststaat.2 De Afdeling heeft expliciet gesteld dat als men vindt dat Loro Parque in strijd met het Unierecht Morgan niet goed verzorgt of haar inzet voor de verkeerde doeleinden een procedure tegen Loro Parque kan worden begonnen in Spanje. Niet gebleken is dat de Spaanse autoriteiten regelgeving als de Dierentuinrichtlijn3 en de Basisverordening niet zouden handhaven, aldus de Afdeling.
Deelt u de conclusie van oud-Staatssecretaris Henk Bleker dat dit nooit zo had mogen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat ik het betreur wanneer het welzijn van Morgan in Loro Parque te wensen over laat. De situatie met orka Morgan riep en roept veel emoties op en de beelden van Zembla raken ook mij. Ik benadruk echter dat het uit het wild afkomstige dier, dat tijdelijk opgevangen was in het Dolfinarium, daar niet kon blijven en dat destijds is gezocht naar een passende oplossing. De beslissing om Morgan over te dragen aan Loro Parque is destijds zorgvuldig genomen en is tot en met de hoogste bestuursrechter rechtmatig geacht.
Het doel van de overdracht was om Morgan in te zetten voor wetenschappelijke doeleinden en educatie, – hetgeen ook de basis vormde van het afgegeven EG-certificaat. De educatieve functie en daaruit volgend het tentoonstellen van dieren wordt voor dierentuinen als een gegeven beschouwd, dat volgt uit de Dierentuinrichtlijn. Dierpresentaties zijn derhalve in beginsel toegestaan. Op welke wijze de educatieve functie (waaronder begrepen dierpresentaties) moet worden ingevuld is niet nader gespecificeerd in de Dierentuinrichtlijn. Wanneer twijfels bestaan dat dierentuinen dieren inzetten op een manier die niet in overeenstemming is met de doeleinden van wetenschap en educatie, is het mogelijk bij de bevoegde autoriteiten een verzoek te doen om daartegen op te treden en te handhaven. In dit geval zou dit verzoek, zoals ook de Afdeling in haar uitspraak oordeelt, moeten worden ingediend bij de Spaanse autoriteiten. Op het moment van de afgifte van het EG-certificaat en de overdracht van orka Morgan van Dolfinarium naar Loro Parque waren hier – gelet op alle beschikbare informatie over het park – ook geen indicaties voor.
Deelt u de conclusie dat beloftes en toezeggingen van het Dolfinarium aan uw ambtsvoorganger in de praktijk niet zijn nagekomen en dus niets waard waren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het EG-certificaat af te geven is gebaseerd op het wettelijk kader en alle informatie over orka Morgan en Loro Parque die op het moment van overdracht beschikbaar was. Bij de beoordeling in 2011 heeft de Spaanse CITES Management Autoriteit op verzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO, destijds dienst Regelingen) laten weten dat er – gelet op de voorwaarden in artikel 9, tweede lid, van de Basisverordening, geen bezwaar bestond tegen het afgeven van het certificaat. Met de genoemde uitspraken van de Afdeling staat in rechte vast dat het EG-certificaat rechtmatig en op goede gronden is afgegeven. Van beloftes en toezeggingen van het Dolfinarium is geen sprake.
Wat gaat u voor orka Morgan doen, aangezien de Nederlandse staat tekort is geschoten in de controle op de omstandigheden waarin Morgan terecht zou komen en het welzijn van de orka?
Zoals eerder aangegeven vind ik het naar wanneer het welzijn van Morgan in Loro Parque inderdaad te wensen over zou laten.
Helaas heeft Nederland na de overdracht van de orka aan Loro Parque geen rechtsmacht meer ten aanzien van het dier. Het eigendom ligt bij de Spaanse dierentuin en de Spaanse autoriteiten zijn bevoegd om dierenwelzijnsregelgeving te handhaven, indien daar aanleiding toe zou zijn. De aanname in de vraagstelling dat de Nederlandse staat tekort is geschoten, deel ik – verwijzend naar bovenstaande antwoorden – niet.
Hoe verschilt het onderzoek dat is gedaan naar het Loro Parque Foundation van het onderzoek dat gedaan moet worden naar Hainan Ocean Paradise, het Chinese pretpark, waar het Dolfinarium dieren aan wil verkopen?
De kwesties van orka Morgan en het huidige voornemen van het Dolfinarium om twaalf dieren over te dragen aan het Chinese Hainan Ocean Paradise verschillen aanzienlijk van elkaar. Orka Morgan was een uit het wild afkomstig, tijdelijk opgevangen dier dat niet in het Dolfinarium kon blijven en waarvoor een passende oplossing moest worden gevonden. Uit onderzoek van experts was gebleken dat terugplaatsing naar de zee niet verantwoord was en vervolgens is gezocht naar het best mogelijke alternatief. In dat kader is gekozen voor Loro Parque, omdat dat dierenpark de mogelijkheden en ervaring had om Morgan te huisvesten en verzorgen. De overdracht is gerealiseerd op grond van wetenschappelijke en educatieve doeleinden.
Ten aanzien van de twaalf dieren die mogelijk aan Hainan Ocean Paradise worden overgedragen betreft het dieren die reeds lange tijd in eigendom zijn van het Dolfinarium en die de dierentuin, uit oogpunt van ruimtegebrek en in de toekomst te realiseren aanpassingen, wil overplaatsen. In beginsel is het Dolfinarium vrij om dat te doen, mits aan de relevante wet- en regelgeving wordt voldaan.
In antwoorden op uw Kamervragen over deze voorgenomen overdracht, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur, heb ik uiteengezet wat de betreffende juridische kaders daarvoor zijn, welke voorwaarden/eisen er gelden en welk onderzoek in dat kader vereist is.
In de vergelijking tussen beide zaken wijs ik er aanvullend op dat er tien jaar tussen beide overdrachten zit en dat de wijze waarop mensen aankijken tegen het houden van dieren in gevangenschap en bijbehorende omstandigheden en presentaties, aan verandering onderhevig is. De afspraken die met het Dolfinarium zijn gemaakt over de verblijven, dierpresentaties en publieksinteracties zijn daar mede een uitvloeisel van.
Wat gaat u doen om dit soort deals te voorkomen, waarbij afspraken over dierenwelzijn niet worden nagekomen en dieren worden ingezet als showdier op een wijze die in Nederland volstrekt onaanvaardbaar is?
Het staat dierentuinen in beginsel vrij om dieren over te dragen aan andere dierentuinen, mits aan de juridische vereisten, volgend uit de Dierentuinrichtlijn, CITES-regelgeving en de nationale wet- en regelgeving wordt voldaan. Die heb ik in mijn antwoorden op uw Kamervragen over de voorgenomen overdracht van twaalf dieren van het Dolfinarium naar Hainan Ocean Paradise uiteengezet.
Kunt u de garantie geven dat de dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen die het Dolfinarium aan het Hainan Ocean Paradise-pretpark niet worden ingezet als showdier? Zo ja, hoe kunt u dit garanderen en hoe controleert u dit? Zo nee, waarom staat u dan de verkoop van deze zeezoogdieren aan het Chinese pretpark toe, met de wetenschap dat het Dolfinarium bij de verkoop van Morgan keihard heeft gelogen tegen uw ambtsvoorganger?
Allereerst benadruk ik dat er geen grond is voor de aanname in uw vraag dat het Dolfinarium met betrekking tot de overdracht van orka Morgan onjuiste informatie met het ministerie heeft gedeeld. In dit kader verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Ten aanzien van de voorwaarden, beoordeling en procedures met betrekking tot de voorgenomen overdracht van twaalf dieren naar de Chinese dierentuin, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7, die tevens zien op het element van de dierpresentaties.
Kunt u toezeggen dat u de export van dieren naar Hainan Ocean Paradise tegenhoudt, totdat er aanvullend onderzoek is gedaan naar de handelwijze van het Dolfinarium in de kwestie rondom orka Morgan en er door een onafhankelijke partij onderzoek is gedaan naar alle dierenwelzijnsaspecten rond export van dieren naar Hainan Ocean Paradise en naar de wijze waarop de dieren in dat pretpark zullen worden gebruikt?
De procedure ten aanzien van de voorgenomen overdracht van de twaalf over te dragen dieren vanuit het Dolfinarium naar Hainan vergt een eigen beoordeling die losstaat van de zaak van orka Morgan. Daarnaast geldt dat de rechtmatigheid van het destijds benodigde EG-certificaat voor de overdracht van Morgan in rechte vaststaat en bovendien dat ik geen rechtsmacht heb om toezicht te houden bij buitenlandse dierentuinen. Hierboven – en in mijn antwoorden op uw andere Kamervragen over de voorgenomen overdracht van twaalf dieren vanuit het Dolfinarium naar Hainan heb ik uiteengezet aan welke voorwaarden het Dolfinarium voor de overdracht moet voldoen en op welke wijze het dierenwelzijn daarbij gewaarborgd wordt.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Oversterfte sinds mei 2021 |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de oversterfte die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) rapporteert sinds mei 2021?
Ik ben op de hoogte van de oversterfte zoals sinds mei 2021 gerapporteerd door het CBS.
Wat is volgens u de verklaring voor deze oversterfte?
Het CBS spreekt van oversterfte als het waargenomen aantal overledenen hoger is dan het verwachte aantal overledenen in dezelfde periode. Op 4 november jl. heeft het CBS de sterftecijfers gepubliceerd tot en met het tweede kwartaal 2021. Hieruit is te concluderen dat sinds het begin van de coronapandemie in maart 2020 tot en met juni 2021 er in totaal 31.384 mensen aan COVID-19 zijn overleden. Het CBS stelt dat de oversterfte, ofwel het verschil tussen het waargenomen aantal en het verwachte aantal overledenen, bijna in z’n geheel wordt veroorzaakt door sterfte aan COVID-19.
Laten andere landen vergelijkbare oversterfte zien?
Een internationale vergelijking is niet goed te maken. Dit komt doordat er internationaal geen uniforme methode bestaat voor het meten van oversterfte. Hoewel er internationale afspraken zijn gemaakt over het meten van het aantal COVID-19 overledenen op basis van de doodsoorzaak, zijn deze cijfers in veel landen minder actueel dan in Nederland.
Wilt u deze vragen tijdig beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters»?1
Ja.
Wat vindt u van de praktijk dat oplichters nepadvertenties aanbieden aan mensen die wanhopig op zoek zijn naar een woning?
Het beginsel van het verbod van misbruik is een algemeen beginsel van het Unierecht. Iedere vorm van fraude en oplichting is dan ook verboden en onacceptabel, zo ook de hier aangehaalde praktijk.
Wat voor stappen neemt u om aan dit soort oplichtingspraktijken een einde te maken?
In beginsel mag een verhuurder vrij bepalen op welke wijze en via welk medium het zijn of haar woning aanbiedt. Voor mij staat voorop dat een verhuurproces in alle fases – werving, beoordeling, bezichtiging, selectie en de uiteindelijke verhuur – ordentelijk en op een correcte wijze dient te verlopen. Hier werk ik voortdurend aan in samenwerking met alle partijen die hierbij betrokken zijn. Daarnaast heb ik het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding dat onder meer een landelijke basisnorm zal gaan introduceren in de vorm van algemene regels die zien op het gedrag dat van goede verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Hoe kijkt u er tegenaan dat de verhuur van woningen en kamers volledig vrij is en vaak geschiedt op sociale mediaplatforms als Facebook waardoor elke vorm van controle op de ordentelijkheid van het verhuurproces ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom krijgen woningzoekenden wanneer zij aangifte doen van dit soort oplichting te horen dat er te weinig bewijs is van de politie?
Ik heb geen zicht op de bewijslast die de politie in specifieke casussen tot haar beschikking heeft en kan hier dus geen uitspraak over doen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat oplichters in dit soort gevallen wel aangepakt worden?
Het is onacceptabel dat woningzoekenden en huurders de dupe worden van ongewenste gedragingen van verhuurders. Daarom heeft het kabinet, mede naar aanleiding van de uitkomsten van de aanpak goed verhuurderschap waar ik de Kamer in februari jl. over heb geïnformeerd2, besloten te komen met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals de titel doet vermoeden bevordert dit voorstel goed verhuurderschap en verbetert het de mogelijkheden voor gemeenten om malafide verhuurderschap te voorkomen en tegen te gaan. Concreet ben ik voornemens hiertoe de volgende drie instrumenten te introduceren.
Ten eerste een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap die gaat gelden voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, in de vorm van algemene regels inzake anti-discriminatie, anti-intimidatie en een basale informatieverstrekkingsplicht richting de huurder (bijvoorbeeld over diens rechten en plichten). Ten tweede introduceert het voorstel de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS) en het onderhoud van een woning. Door weigering of intrekking van de vergunning kunnen onverbeterlijke malafide verhuurders uit de sector geweerd worden. Tot slot komt er ook een specifieke vergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten waarmee gemeenten voorwaarden kunnen stellen op het gebied van privacy en de voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn met het oog op de bereiding van voedsel en persoonlijke hygiëne. Dit is conform het advies3 van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Gemeenten krijgen de nieuwe bevoegdheid om op deze instrumenten te handhaven via het bestaande bestuursrechtelijke instrumentarium dat loopt van een waarschuwing via lasten (onder dwangsom of bestuursdwang) en de bestuurlijke boete tot de inbeheername van een woning. De voorbereiding van dit wetsvoorstel is inmiddels vergaand gevorderd, heeft deze zomer in consultatie gelegen en zal op korte termijn voor advies bij de Raad van State aanhangig gemaakt worden. Na de ontvangst en de verwerking van dit advies zal het voorstel zo spoedig mogelijk ter behandeling aangeboden worden bij het parlement.
Deelt u de mening dat omdat er geen enkele vorm van controle en handhaving is op goed verhuurderschap huurders vaker dan nodig de dupe worden van louche verhuurders?
Zie antwoord vraag 6.
Is het invoeren van een verhuurdervergunning, die ontnomen kan worden wanneer verhuurders zich misdragen en ook als kwaliteitsstempel kan dienen bij verhuur, volgens u een manier om dit probleem tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat u gemeenten nog meer mogelijkheden geven om slechte verhuurders harder aan te pakken? Bent u bereid de verhuurdervergunning en huisjesmelkersboete zo snel mogelijk in te voeren om het uitknijpen van huurders ook echt gevolgen te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis' |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis»1?
Ja.
Klopt het dat het aantal incidenten op de desbetreffende treinlijn het afgelopen kwartaal met 8% is toegenomen naar 107 incidenten en het aantal A-incidenten zelfs met 62%? Zo ja, bent u het eens dat dit vraagt om extra maatregelen?
Vervoerder Arriva bevestigt de genoemde cijfers. Het aantal incidenten op de Vechtdallijn is in het afgelopen kwartaal inderdaad toegenomen en ik betreur dat zeer. Ov-personeel moet zich veilig voelen op het werk en agressie of geweld tegen ov-personeel is onacceptabel en dient (waar mogelijk strafrechtelijk) te worden aangepakt. In het geval van de Vechtdallijn heeft de vervoerder verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen. Arriva zet toezichthoudende medewerkers in als duo’s en deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er extra toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen. Daarnaast zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid toestemming gevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt.
Voor de aanpak van de groep overlastgevende en criminele asielzoekers is een specifiek palet aan maatregelen beschikbaar gesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Afhankelijk van de aard en ernst van de overlast kunnen asielzoekers die overlast veroorzaken in het openbaar vervoer met htl-plaatsing te maken krijgen, omdat dit in naar behoren te motiveren gevallen door het COA kan worden meegewogen in het besluit om iemand in de htl te plaatsen. Hierover heb ik uw Kamer bij brief op 8 november 2021 geïnformeerd.2
Middels de landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen.
De komende tijd wordt met betrokken partijen besproken welke maatregelen er extra nodig zijn om overlast op de Vechtdallijn aan te pakken.
Bent u het ook eens dat daarmee gemiddeld minimaal 1 incident per dag plaatsvindt en dat dat te hoog is?
Zeker. Elk incident is er een teveel en heeft impact op alle betrokkenen en collega’s. De ingezette maatregelen in het ov hebben effect, maar zullen helaas nooit alle incidenten kunnen voorkomen.
Hoeveel incidenten hebben zich daar bovenop voorgedaan op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 en de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel?
Qbuzz laat weten dat het gaat om gemiddeld 5 meldingen per week. Dit is gelijk aan het aantal incidenten in de voorgaande maanden. In 2017 en 2018 lag het aantal incidenten per week veel hoger met als dieptepunt eind 2018. Toen vonden er gemiddeld meer dan 50 incidenten per week plaats. Vanaf 2019 is door de vele maatregelen het aantal incidenten op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel fors afgenomen. Deze maatregelen betreffen de continue inzet van de ov-stewards op buslijn 73 en de inzet van een pendelbus.
Kunt u aangeven hoeveel van de incidenten uit vraag 2 en 3 worden veroorzaakt door veiligelanders? Zo nee, wanneer gaat u dit registreren om de aard van de problemen in beeld te krijgen en gericht maatregelen te kunnen nemen?
De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten op de Vechtdallijn asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Hoeveel van deze incidenten leiden uiteindelijk tot aanhoudingen of het opleggen van reisverboden?
Het is aan de vervoerder om te zorgen voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Ze hebben daarvoor verschillende maatregelen tot hun beschikking, waaronder het reisverbod. Op de Vechtdallijn heeft vervoerder Arriva ervoor gekozen om het reisverbod niet in te zetten. De reden hiervoor is dat op de trein met één steward wordt gewerkt. Deze steward zou de overtreder van een reisverbod bij het aantreffen de trein moeten uitzetten en samen wachten op de politie. Dit wordt door Arriva als onwenselijk beschouwd vanuit het oogpunt van de veiligheid van de steward. Bij het zwartrijden wordt door Arriva een uitstel van betaling (boete) uitgeschreven. In het geval de boete niet wordt betaald, wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij ongeregeldheden in de trein kan de steward een melding doen bij de verkeersleiding, zodat de politie bij de volgende stop ter plaatse kan komen. Om de veiligheid van haar reizigers en personeel te borgen zet Arriva ook extra maatregelen in, zoals toezichthoudend personeel op de stations die zijn voorzien van bodycams, extra toegangscontroles op de perrons Zwolle en Emmen en de inzet van camera’s.
Welk effect heeft de overlast door asielzoekers in het openbaar vervoer (OV) rondom Ter Apel op andere reizigers? Ziet u een afname in gebruik door andere reizigers sinds de overlast is toegenomen?
Het aantal reizigers is in lijn met de landelijke trend en is na de zomer verder toegenomen. De impact van het coronavirus en de diverse maatregelen die zijn genomen als gevolg daarvan maken dat er geen consistent beeld is met betrekking tot de reizigersaantallen op de verschillende lijnen. Vervoerders geven aan dat het daarom niet mogelijk is om onderbouwde analyses te maken waarbij er een relatie wordt gelegd tussen genoemde incidenten en de reizigersaantallen.
Klopt het dat een machinist tegen zijn hoofd is geschopt en dat twee personeelsleden ziek thuis zitten omdat zij zich niet veilig genoeg meer voelen om naar werk te gaan? Wat vindt u ervan dat machinisten, buschauffeurs en stewards zich niet veilig voelen bij het uitoefenen van hun werk?
OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld, door wie dan ook, tegen ov-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Het is triest om te horen dat medewerkers zich niet veilig voelen om hun werk uit te oefenen. Arriva geeft aan dat bij (gewelds)incidenten altijd aangifte wordt gedaan, mits de medewerker dat zelf ook wil. In het geval van de machinist is dan ook aangifte gedaan.
Heeft u de dader(s) van dit geweld in beeld en gaat het hier om veiligelanders? Zo ja, is het openbaar ministerie (OM) vervolging gestart en zijn deze veiligelanders inmiddels in de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) geplaatst?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is op basis van incidentregistraties niet te achterhalen of de daders van het geweld asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn. Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zoals aangehaald in de beantwoording van vraag 2 kunnen overlastgevers in het openbaar vervoer wanneer zij asielzoeker zijn in het algemeen – afhankelijk van de aard en ernst van de overlast – met htl-plaatsing te maken krijgen.
Wat doet u momenteel om geweld in het openbaar vervoer in deze specifieke regio tegen te gaan en ervoor te zorgen dat het personeel en reizigers zich weer veilig voelen? Welke maatregelen uit de toolbox zijn hiervoor ingezet en hoe vaak, wie draagt hiervan de financiële lasten?
Vervoerders zetten verschillende maatregelen in uit de Toolbox, zoals extra inzet van toezichthoudend personeel voorzien van bodycams, extra toegangscontrole op perrons en cameratoezicht op stations en in de voertuigen. Het is aan de vervoerders om een eigen afweging te maken omtrent de inzet van maatregelen. De gelden ten aanzien van sociale veiligheid in het openbaar vervoer zijn onderdeel van de verleende concessies. Voor het streekvervoer geldt dat de provincie de concessieverlener is die middelen ter beschikking stelt voor onder andere sociale veiligheid.
Voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers is vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 in de vorm van een specifieke uitkering (SPUK) een budget van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal maatregelen kunnen inzetten tegen overlastgevende asielzoekers. Gemeenten konden tot 1 oktober een aanvraag indienen om onder meer maatregelen te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer. Gemeenten gebruiken de regeling onder meer voor (gedeeltelijke) financiering van de pendelbus tussen station Emmen en azc Ter Apel en de inzet van BOA’s op stations.
In Ter Apel is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2019 gestart met de financiering van de pendelbus ter ontlasting van buslijn 73. In overleg met de betrokken partijen is besloten om de pendelbus ook in 2022 voort te zetten. Hiervoor heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bijdrage van € 250.000,– beschikbaar gesteld. Voor de periode van 2021–2022 heeft de gemeente Westerwolde, waar Ter Apel onder valt, een bedrag van 150.000 euro uit de SPUK-regeling ontvangen. Dit moet bijdragen aan financiering van de pendelbus.
Als gevolg van de hoge instroom is een toename aan reizigers ontstaan die via het traject Emmen-Zwolle naar het aanmeldcentrum in Ter Apel reizen. Het Ministerie van JenV heeft bij wijze van ondersteuning eenmalig 50.000 euro beschikbaar gesteld om lokaal maatregelen in te zetten om de veiligheid n.a.v. de toegenomen drukte op dit traject te borgen.
Daarnaast ontvangen alle gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners vanuit het zogenaamde faciliteitenbesluit, wat zij ook vrij kunnen inzetten waaronder voor het openbaar vervoer.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Wiersma en Minhas2, dat na deze zomer gestart wordt met het opleggen van reisverboden?
Ja. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden van het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders bij geweldsmisdrijven. In het geval van de Vechtdallijn is er geen sprake van samenloop en zou de vervoerder er zelf voor kunnen kiezen een reisverbod in te zetten. Arriva heeft hier vooralsnog niet voor gekozen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel reisverboden zijn sinds de start met de pilot opgelegd aan asielzoekers omdat zij zich (herhaaldelijk) hebben misdragen in het OV?
Arriva heeft nog geen reisverboden opgelegd. Zie ook de beantwoording van vraag 6 en 11.
Klopt het dat het aantal boa’s en toezichthouders op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 is afgeschaald? Zo ja, waarom?
Tot februari 2020 had lijn 73 inderdaad toezichthouders die meereden op de bus. Na diverse overleggen met de verschillende partijen, is besloten om het toezicht te concentreren op het station Emmen, omdat er vooral bij de instap op zowel lijn 73 als op de pendelbus incidenten plaatsvinden. Het betreft bijna altijd incidenten naar aanleiding van betalingsproblemen. In de bussen doen zich geen incidenten voor tijdens de rit zelf. Aan de kant van Ter Apel begeleidt het beveiligingsbedrijf Trigion bij de instap op de pendelbus en de gemeente Westerwolde bemenst de halte van lijn 73 (een km vanaf het AZC) met eigen BOA’s.
Bent u bereid de stewards, machinisten en buschauffeurs, bij wijze van proef, uit te rusten met bodycams? Zo nee, bent u bereid boa’s in te zetten op de trein en perrons tussen Emmen-Zwolle?
Vervoerders hebben verschillende middelen tot hun beschikking om de veiligheid te waarborgen, zoals het inzetten van bodycams of inzetten van extra toezichthoudend personeel. Het is aan de vervoerder om te besluiten welke maatregelen ze hiervoor inzetten. Bij Arriva wordt sinds 2000 met bodycams gewerkt. Ook het toezichthoudend personeel bij Qbuzz is voorzien van bodycams. Op station Emmen en Zwolle is cameratoezicht, elke bus van lijn 72 en 73 is voorzien van camera’s en op dit moment worden ook op de pendelbus camera’s geplaatst.
Op welke wijze worden gemeenten, en met name waar grote opvang- c.q. aanmeldlocatie(s) zijn, gecompenseerd of geholpen met capaciteit voor handhaving? Bent u het eens dat hieraan bijdragen door het Rijk helpt om draagvlak te behouden voor de noodzakelijke asielopvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel extra capaciteit is nodig en bent u in staat dit ook te bieden aan gemeenten die te maken hebben met overlast?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 ontvangen gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners (faciliteitenbesluit). Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 een specifieke uitkering (SPUK-regeling) beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal en naar eigen inzicht maatregelen kunnen inzetten in de aanpak van overlast. Naast andere voordelen die een AZC met zich meebrengen, zoals werkgelegenheid, maken deze regelingen het voor gemeenten aantrekkelijker om een AZC te openen en het draagvlak te behouden voor het behoud van bestaande AZC’s. Handhaving en toezicht is primair een verantwoordelijkheid van de lokale gezagsdriehoek. Met het faciliteitenbesluit en de SPUK-regeling kunnen gemeenten desgewenst extra handhaving en toezicht inzetten. Op dit moment zie ik geen reden om extra middelen aan te bieden.
Klopt het dat de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel ook in 2022 blijft rijden en dat dit voor rekening komt van het Rijk?
Tijdens overleg tussen J&V, Qbuzz, gemeente Westerwolde en de provincies is de wens uitgesproken dat de pendelbus in 2022 zal blijven rijden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd € 250.000,– hieraan bij te dragen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid, en één voor één, beantwoorden?
Met het oog op de zorgvuldigheid en de noodzaak tot afstemming met alle betrokken partijen, is het helaas niet gelukt om de vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden.
Het bericht ‘Honderden veehouderijen bij natuurgebieden mogen toch uitbreiden’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Honderden veehouderijen bij natuurgebieden mogen toch uitbreiden»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven daadwerkelijk zijn uitgebreid, of dit tot extra stikstofuitstoot heeft geleid en, indien dit het geval is, hoeveel extra stikstof dit heeft opgeleverd?
Provincies zijn de bevoegde gezagen als het aankomt op vergunningverlening. Er is geen overzicht, bij mij en bij provincies, over het aantal bedrijven dat daadwerkelijk is uitgebreid.
Indien een initiatiefnemer een bedrijfswijziging of uitbreiding wil doorvoeren zal allereerst aan de hand van een AERIUS berekening gekeken moeten worden of er een depositiestijging plaatsvindt ten opzichte van de vergunde situatie. Mede op basis daarvan wordt er vastgesteld of er mogelijk significant negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is moet er een vergunning worden aangevraagd. Een depositietoename kan worden voorkomen door voor de wijziging of uitbreiding nog niet gebruikte maar wel vergunde emissieruimte te gebruiken (door middel van intern salderen) voor bedrijfswijziging of -uitbreiding. Ingebruikname van deze ruimte is toegestaan omdat het reeds is vergund. Er hoeft er geen nieuwe vergunning aangevraagd te worden. Omdat in deze situaties de vergunningplicht ontbreekt, ontbreekt ook het overzicht over de hoeveelheid bedrijven die daadwerkelijk zijn uitgebreid.
Overigens is er een aantal maatregelen dat zorgt voor beperkingen aan het gebruik maken van emissieruimte die ontstaat door innovatie. Zo begrenzen dier- en fosfaatrechten een toename van het aantal varkens, pluimvee en melkvee op landelijk niveau. Voorts kan milieuregelgeving, mede afhankelijk van de lokale milieuruimte, beperkend zijn voor bedrijfsuitbreidingen. Ook zijn er financiële en economische belemmeringen die het gebruik van vergunde emissieruimte beperken.
Ik verken momenteel samen met provincies op welke wijze feitelijke toenames van emissies en daarmee van deposities kunnen worden tegengegaan.
Is het juist dat technische stalmaatregelen de stikstofuitstoot minder verlagen dan verwacht? Zo ja, hoe kan dit?
De Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft in 2020 het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen» uitgebracht. De CDM bevestigt de CBS-studie, waarin wordt geconcludeerd dat de effectiviteit van emissiearme stallen, om NH3-emissie te beperken, minder groot lijkt dan eerder bepaald. In mijn brief van 13 oktober 2020 aan uw Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 122) heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en aangegeven welke acties ik in gang heb gezet. In deze brief is onder andere een onderzoek aangekondigd naar de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit onderzoek richt zich ook op de mogelijkheden deze effectiviteit te verbeteren. De resultaten daarvan komen naar verwachting in de eerste helft van 2022 beschikbaar.
Hoe kijkt u naar de juridische houdbaarheid van deze stalmaatregelen nu de effectiviteit hiervan ter discussie staat, en op welke wijze borgt u deze juridische houdbaarheid?
Emissiefactoren geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. De factoren vormen de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake. Als er duidelijke aanwijzingen zijn dat een emissiefactor onjuist is, wordt nader onderzoek gedaan dat kan leiden tot aanpassing van de emissiefactor. De factoren zijn door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld zodat het bevoegd gezag kan toetsen of een veehouderij voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting.
De emissiefactoren worden in de praktijk ook gebruikt voor de toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming om de depositie van stalsystemen te berekenen aan de hand van AERIUS. De factoren worden door veehouders gebruikt als input voor de stalemissies aan de hand waarvan met AERIUS wordt berekend welke depositie daarbij hoort. Voor het berekenen van deposities ten behoeve van een Wet natuurbescherming-vergunning geldt dat daarvoor de best beschikbare wetenschappelijke kennis ter zake moet worden gebruikt (ECLI:EU:C:2004:482).
Bij eventuele wijzigingen, bijvoorbeeld op grond van nieuwe wetenschappelijke inzichten waardoor in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren moeten worden aangepast, geldt dat de rechtszekerheid van agrariërs wordt geborgd als sprake is van een onherroepelijke vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. Voor reeds verleende vergunningen waartegen geen beroep meer open staat geldt dat deze in rechte vaststaan. Een aangepaste besluitvorming heeft hier dus geen invloed op. Bij een bedrijfswijziging of -uitbreiding na gewijzigde besluitvorming, geldt dat het bevoegd gezag bij het nemen van besluiten uit moet gaan van de best beschikbare kennis ter zake van dat moment. Dit is een standaard vereiste.
Emissiearme stalmaatregelen worden primair genomen vanwege de verplichtingen in het Besluit emissiearme huisvesting. De juridische houdbaarheid van stalmaatregelen in het kader van het Besluit emissiearme huisvesting staat niet ter discussie. In enkele provincies gelden op grond van de Wnb strengere emissie-eisen voor ammoniak uit stallen.
Enkele rechtbanken hebben geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld door provincie Utrecht. Ik ondersteun dit proces.
Vindt u dat de provincies op dit moment juist handelen met hun vergunningverlening en bent u bereid toe te lichten waarom dit al dan niet het geval is?
De rechter heeft geoordeeld dat er twijfel is of de in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) vastgestelde emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Tegen deze uitspraken is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de Afdeling zie ik met belangstelling tegemoet.
Deelt u de mening dat boeren die te goeder trouw hebben gehandeld en op wetenschappelijk gewogen gronden een vergunning hebben verkregen, niet kan worden verweten dat er mogelijk extra stikstofuitstoot is ontstaan? Zo ja, bent u bereid om samen met de provincies naar een oplossing voor deze boeren te zoeken en op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee waarom niet.
Ik deel deze mening, zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 4 en 5. Ik ben bereid hierover met provincies in gesprek te gaan. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik nauw contact met provincies over de lopende juridische procedures en de mogelijke gevolgen daarvan. Vooralsnog vormt het hoger beroep de belangrijkste actie hieromtrent omdat de Afdeling bestuursrechtspraak een richting gevende uitspraak zal doen over het gebruik van de factoren bij de toestemmingverlening.
Additionele middelen voor ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u recent additioneel kapitaal heeft verstrekt voor ontwikkelings- en investeringmaatschappijen?
Tijdens de coronacrisis heeft het kabinet start-ups, scale-ups en de bedrijven in de maakindustrie zonder bancaire relatie met de Corona-OverbruggingsLening («COL») geholpen aan overbruggingskredieten.
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. M) heeft het kabinet bekend gemaakt tevens € 150 miljoen beschikbaar te stellen voor de versterking van het fondsvermogen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Door het fondsvermogen van ROM’s te versterken, kunnen de ROM’s in nieuwe financieringsrondes ook het eigen vermogen van deze veelal innovatieve mkb-ondernemingen versterken. Daarmee wordt de solvabiliteitspositie van deze bedrijven verstevigd. Daarbij is toen wel de voorwaarde gesteld dat de regio’s zelf ook cofinanciering verschaffen. Het kabinet beoogt de ROM’s voor 31 december 2021 te versterken.
Kunt u aangeven welke verdeelsleutel daarbij gebruikt is en wat de hoogte van de kapitaalstortingen bedragen?
De verdeling van de € 150 miljoen over de ROM’s vindt plaats op basis van het aandeel van de betreffende regio’s in het Bruto Nationaal Product (BNP). Dit leidt tot de volgende verdeling van de € 150 miljoen:
ROM’s
Aandeel regio in BNP in %1
Fondsversterking door Staat €
Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Nederland N.V.
15,7%
23,55 miljoen
BOM Capital I B.V.
15%
22,5 miljoen
NOM N.V.
7,8%
11,7 miljoen
N.V. Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering
5,8%
8,7 miljoen
Investeringsfonds Zeeland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
Groeifonds Flevoland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
ROM Regio Utrecht B.V.2
10,7%
15,99 miljoen
ROM InWest B.V.3
20,2%
30,36 miljoen
InnovationQuarter B.V.
21,2%
31,8 miljoen
Deze percentages zijn gelijk aan de percentages gebruikt voor de verdeling € 300 miljoen COL.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
Deelt u de mening dat de ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen met name in de regio een belangrijke bijdrage leveren om bedrijvigheid te steunen?
Ja. Een regionale ontwikkelingsmaatschappij is een onderneming met publieke aandeelhouders, gericht op het versterken van de economie en werkgelegenheid in een regio.
In hoeverre komt de verdeelsleutel die is gebruikt overeen met de uitdagingen waar de verschillende maatschappijen en regionale economieën voor staan?
Als verdeelsleutel voor de € 150 miljoen is het aandeel van de betreffende regio’s in het BNP, oftewel het Bruto Regionaal Product («BRP»), gebruikt. Het BRP is een weergave van de totale geldwaarde van alle in een provincie geproduceerde goederen en diensten gedurende een jaar. Dit bedrag geeft de grootte van de regionale economieën weer. De praktijk leert dat hoe groter de regionale economie is hoe meer behoefte er is aan grotere tickets risicodragend kapitaal. De verdeling heeft dan ook tot gevolg dat de grotere regionale economieën een groter aandeel van de € 150 miljoen toebedeeld hebben gekregen, zodat de ROM’s werkzaam in een grote en kleine regionale economie in verhouding voldoende zijn versterkt zodat zij aan de financieringsvragen van ondernemingen uit hun regio kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat de provincies die qua economische structuurversterking extra steun kunnen gebruiken ook aanspraak zouden moeten maken op een groter deel van de kapitaalstorting? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verdeling van de € 150 miljoen op grond van het BRP is in overleg met de regionale partners (aandeelhouders en ROM’s) tot stand gekomen. In gezamenlijkheid is er gekozen voor een verdeling op grond van de grootte van de regionale economie, zodat de ROM’s met deze additionele middelen kunnen voldoen aan de financieringsvragen vanuit de markt. Deze middelen zijn enkel bedoeld voor investeringen (eigen vermogen) in en/of verstrekken van vreemd vermogen aan start-ups, scale-ups en de maakindustrie zonder bancaire relatie.
De besteding van deze additionele middelen wordt gemonitord en tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de desbetreffende ROM wordt hierover verantwoording afgelegd aan Staat en regionale aandeelhouders. Op die manier houden we zicht op de het verloop van investeringen (w.o. tempo en type) in een betreffende regio.
Het artikel ‘Midden in de stikstofcrisis maakt het kabinet het in sommige gebieden juist makkelijker stikstof uit te stoten’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de nieuwe versie van de AERIUS-calculator vertraging op heeft gelopen? Zo ja, waarom?1
In de voortgangsbrief van 12 november (Kamerstuk 35 334 nr 170) is aangegeven dat de jaarlijkse release van Aerius Calculator was voorzien in december. Er bleek meer tijd nodig alle processen bij de bevoegde gezagen zodanig in te richten dat een goede en zorgvuldige implementatie van de actualisatie bij de vergunningverlening geborgd is. Dat betekent dat de release van AERIUS Calculator 2021 op 13 januari 2022 zal plaatsvinden.
Wanneer verwacht u de nieuwe versie te implementeren?
De release van AERIUS Calculator versie 2021 is voorzien op 13 januari 2022.
Wordt de afkapgrens van 25 kilometer al gehanteerd door de provincies?
De maximale rekenafstand van 25 kilometer geldt sinds 9 juli 2021. De provincies hebben in IPO-verband afgesproken dat zij de maximale rekenafstand van 25 kilometer toepassen vanaf het moment dat deze is ingebouwd in de standaardinstellingen van AERIUS Calculator, tenzij een aanvrager zelf om afhandeling conform de maximale rekenafstand verzoekt en met een berekening en analyse komt van de effecten van het project tot maximaal 25 kilometer.
Wanneer is bekend welke (bron)maatregelen u gaat nemen om de totale landelijke stikstofneerslag buiten de 25 kilometer te compenseren?
De extra bronmaatregelen zijn niet bedoeld om de totale landelijke stikstofneerslag buiten 25 km te compenseren, maar vormen een versterking van het pakket aan passende maatregelen die rijk en provincies nemen als extra waarborg om te voorkomen dat het totaal aan (achtergrond)deposities, inclusief de projectbijdragen buiten de maximale rekenafstand, leidt tot verslechtering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
Voor de extra passende maatregelen heeft het kabinet € 150 mln. gereserveerd. Ik onderzoek hoe dit pakket zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden vormgegeven. Definitieve besluitvorming over dit aanvullende pakket moet nog plaatsvinden. Los daarvan onderzoek ik de mogelijkheden om in individuele vergunningverlening een bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie.
Aan welke (bron)maatregelen wordt nu gedacht?
De volgende extra maatregelen zijn in beeld: ophoging van de maatregel gerichte opkoop en/of landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties, ophoging subsidieregeling walstroom zeevaart en subsidie voor verduurzaming van binnenvaartschepen.
Klopt het dat door het toepassen van de nieuwe afkapgrens van 25 kilometer vier gebieden ontstaan waar bedrijven geen vergunningplicht meer hebben voor de stikstofuitstoot?
Nee, dat klopt niet. Als er geen stikstofaspecten zijn, kan een natuurvergunning alsnog aan de orde zijn vanwege andere aspecten zoals bijvoorbeeld verstoring. Ook gelden andere eisen: een activiteit moet bijvoorbeeld planologisch passen en voldoen aan de van toepassing zijnde milieueisen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Er zijn vier gebieden in Nederland waar binnen 25 km afstand geen hexagonen liggen met (naderend) overbelaste stikstofgevoelige habitats. Het gevolg kan zijn dat er voor wat betreft stikstof geen natuurvergunning nodig is of een vergunning afgegeven kan worden. Het aantal plekken met (naderende) overbelasting is nu hoog. Met succesvol bronbeleid zullen die plekken in de toekomst in aantal afnemen met als gevolg dat er op termijn meer gebieden zijn waar de stikstofbelasting niet belemmerend is voor vergunningverlening. Door te monitoren en bij te sturen op de totale depositie waar alle depositiebijdragen, inclusief bijdragen voorbij de maximale rekenafstand, van nieuwe toekomstige projecten worden meegenomen (zie het antwoord op vraag 4 voor een nadere toelichting), wordt geborgd dat de natuurverbetering zoals met de omgevingswaarden vastgelegd in de Wet natuurbescherming wordt bereikt.
Wat voor gevolgen heeft dit voor de stikstofdeken die zich uitstrekt over heel Nederland?
Voor de berekening van de totale stikstofdepositie geldt de maximale rekenafstand niet (zie het antwoord op vraag 4 voor een nadere toelichting). De maximale rekenafstand heeft daarom geen invloed op de bepaling van de totale depositie.
Bij het vaststellen van de totale deposities op basis waarvan het huidige pakket aan maatregelen is bepaald, is rekening gehouden met nieuwe activiteiten: de effecten van toekomstige activiteiten (projecten) zijn verdisconteerd in de emissieramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) die gebruikt zijn voor berekening van de totale deposities. Het PBL geeft in de emissieramingen de meest plausibel geachte ontwikkeling van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, gegeven de veronderstelde economische groei, de prijzen en het meegenomen beleid. In de ramingen zijn ook de verwachte economische en maatschappelijke activiteiten meegenomen, inclusief activiteiten (projecten) waarover nog een toestemmingsbesluit moet worden genomen. In de emissieramingen van PBL is geen rekening gehouden met een afname van de totale emissies als gevolg van projectspecifieke emissie-reducerende mitigerende maatregelen. Hiermee is geen rekening gehouden omdat hiervoor vooraf geen plausibele inschatting te maken is.
Kunt u een percentage geven van de hoeveelheid NOx en NH3 die verder rijkt dan 25 kilometer?
Gemiddeld slaat ongeveer twee derde van de totale stikstofemissies (NH3 en NOx) van Nederlandse bronnen buiten Nederland neer (Bron: RIVM-briefrapport 2021–0200). Voor het deel dat neerslaat in Nederland geldt dat gemiddeld 50% van de stikstofemissie van een bron binnen 25 kilometer deponeert en 50% daarbuiten.
De hoogste depositie per hectare treedt op nabij de bron. De hoeveelheid depositie buiten de 25 kilometer van een bron is in de meeste gevallen kleiner 0,005 mol per hectare per jaar, de rekenkundige ondergrens bij depositieberekeningen in kader van de toestemmingsverlening. Ter illustratie een voorbeeld dat op de website van het RIVM staat.
Bron: Vragen en antwoorden over stikstof, RIVM.
Voor een individuele bron geldt dat het percentage van de emissies NOx en NH3 dat zich verder verspreidt dan 25 km onder meer afhankelijk is van de locatie, de stof en de emissiekarakteristieken zoals schoorsteenhoogte en warmte-inhoud. Voor relatief lage bronnen zoals wegverkeer en stallen geldt bijvoorbeeld dat een groter deel binnen 25 kilometer neerslaat dan voor hogere (industriële bronnen).
Voor de ammoniakemissies (NH3) geldt dat ongeveer 47% van de Nederlandse ammoniakemissies buiten Nederland neerslaat. Voor stikstofoxiden (NOx) is dit ongeveer 88%. Deze fracties geven een gemiddelde inschatting voor een groot aantal bronnen. De onzekerheid in de berekende depositiebijdrage voor een individueel project is groter dan de onzekerheid in de gemiddelde depositiebijdrage van meerdere bronnen, waarin onzekerheden deels tegen elkaar wegvallen. Bovendien neemt de onzekerheid in de berekende bijdragen van een individueel project ook sterk toe met de afstand tot de bron. Met mijn brief van 9 juli jongstleden en de daarbij behorende bijlagen heb ik uw kamer hierover uitgebreid geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nr. 158).
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «de 25-kilometergrens dus gunstig is voor de vergunning van grote projecten die veel en ver uitstoten»?2
Door de maximale rekenafstand zal in het algemeen het onderzoeksgebied waarin stikstofdeposities passend beoordeeld moeten worden kleiner zijn ten opzichte van de situatie zonder maximale rekenafstand. Voor projecten met wegverkeer (zoals woningbouw, wegprojecten, industrie, bedrijventerreinen) is het onderzoeksgebied juist groter.
Een kleiner onderzoeksgebied is voor zowel grote als kleine projecten een voordeel omdat de onderzoekslast hierdoor afneemt. Op het eerste gezicht lijkt dat voordeel gunstiger voor grote projecten die veel en ver uitstoten. Dit is echter niet het geval, want dergelijke projecten zullen ook dicht bij de bron grote depositiebijdragen veroorzaken die gemitigeerd dienen te worden. De mitigerende maatregelen moeten ook dichterbij gevonden worden (ook hiervoor geldt dat alleen de effecten binnen 25 km mogen worden ingezet) en dat is juist voor de grotere projecten ongunstig. Daarmee kwalificeer ik de uitspraak als onjuist.
Hoe beoordeelt u dat de Raad van State vroeg om een aanscherping bij vergunningverlening in het kader van de 5-kilometer regel en dat het er nu naar uitziet alsof een versoepeling wordt doorgevoerd in plaats van een aanscherping?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de tussenuitspraak ViA15 niet gevraagd om een aanscherping bij vergunningverlening. Volgens de Afdeling was ontoereikend gemotiveerd dat de natuurtoets (passende beoordeling) volledig en precies is, omdat de stikstofberekeningen voor wegverkeer zijn uitgevoerd tot een maximale rekenafstand van 5 kilometer.
Het kabinet heeft deze zomer besloten om voor projectspecifieke berekeningen bij het berekenen van stikstofdepositie in het kader van toestemmingverlening op grond van de Wet natuurbescherming een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor alle typen emissiebronnen te hanteren. Daarbij zijn technisch modelmatige argumenten betrokken die volgen uit de onderzoeken die door RIVM en TNO zijn uitgevoerd, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en in reactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof
Met deze maximale rekenafstand wordt de onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid van het rekenmodel op grote afstand verkleind en ook de gelijke behandeling van verschillende typen emissiebronnen geborgd. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de aanbeveling van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof en wordt eveneens invulling gegeven aan de kabinetsreactie op het eindadvies van het Adviescollege Stikstofproblematiek.
Kunt u bevestigen dat de grootste toename van stikstofuitstoot waarschijnlijk zal zijn bij de Eemshaven? Zo ja, hoe groot zal deze toename zijn?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al aangeef, is er geen sprake van vergunningsvrije zones. Als er geen stikstofaspecten zijn, kan een natuurvergunning alsnog aan de orde zijn vanwege andere aspecten, zoals verstoringen. Ook kunnen andere eisen gelden: activiteiten moeten planologisch passen en voldoen aan andere van toepassing zijnde milieueisen. Ik monitor met de provincies hoe activiteiten zich ontwikkelen, zodat verslechtering van de natuur in specifieke gebieden voorkomen kan worden. Dat betreft ook ontwikkelingen bij Eemshaven.
Welke gevolgen heeft de afkapgrens voor bijvoorbeeld biomassacentrales en kolencentrales?
Voor bestaande, reeds toegestane activiteiten is er niets gewijzigd. Bij grote, nieuwe centrales zal de berekende depositie van stikstof zonder mitigerende maatregelen op 25 kilometer naar verwachting groter zijn dan de rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/jr. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, zullen dergelijke projecten doorgaans echter ook dicht bij de bron grote depositiebijdragen veroorzaken die gemitigeerd dienen te worden. De depositiereductie van mitigerende maatregelen mag tot de maximale rekenafstand van 25 kilometer betrokken worden in een passende beoordeling. Deze maatregelen hebben echter ook een effect buiten de 25 kilometer, alleen is het om model-technische redenen bezwaarlijk om dit effect te betrekken in een passende beoordeling.
Het kabinet onderzoekt tevens de mogelijkheid om in de individuele vergunningverlening een bijdrage te vragen als passende maatregel voor effecten voor extra emissiereductie. Daarnaast zijn er andere eisen waar activiteiten aan moeten voldoen, ze moeten bijvoorbeeld planologisch passen en voldoen aan andere milieueisen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van uw ministerie dat de verantwoordelijkheid om vergunningsvrije gebieden in kaart te brengen bij de projectontwikkelaars ligt?3
Er ontstaan geen vergunningsvrije gebieden door de maximale rekenafstand van 25 km, zie het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de nieuwe 25-kilometergrens het onmogelijk maakt om zelfs de grootst vervuilende projecten in de vergunningsvrije zones te weigeren op basis van hun stikstofuitstoot, terwijl die vergunning er onder de oude regels nooit zou komen?
Voor de gevolgen van de maximale rekenafstand verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Welke juridische kwetsbaarheden ziet u met betrekking tot de afkapgrens?
De keuze voor een maximale rekenafstand van 25 km bij stikstofberekeningen is gebaseerd op technisch-modelmatige argumenten die volgen uit de onderzoeken door deskundige partijen als het RIVM en TNO. Met de maximale rekenafstand wordt de onbalans tussen het gewenste detailniveau van berekenen en onzekerheid van het rekenmodel op grote afstand verkleind en ook de gelijke behandeling van verschillende typen emissiebronnen geborgd. De juridische houdbaarheid is daardoor verstevigd.
Klopt het, dat net als bij het Programma Aanpak Stikstof (PAS), in het kader van de afkapgrens maatregelen zijn genomen zonder garantie vooraf dat die maatregelen een positieve uitwerking zullen hebben op de stikstofsituatie?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om dergelijke risico’s te nemen bij de stikstofaanpak?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Door het invoeren van de maximale rekenafstand is tegemoet gekomen aan de bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof en daarmee is de houdbaarheid van de meet- en rekensystematiek verstevigd. Hiermee is een belangrijk risico weggenomen.
Gaat u door met de implementatie van de afkapgrens van 25 kilometer, ondanks het ontstaan van zones waar geen vergunningsplicht is voor stikstofuitstoot?
Voor de gevolgen van de maximale rekengrens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Hulp blijkt moeilijk: Stad krijgt niet alle gegevens toeslagenslachtoffers»1?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam is gehinderd in haar werk om slachtoffers van de Toeslagenaffaire te kunnen helpen doordat zij niet over de juiste gegevens beschikken?
Alle beschikbare gegevens die doorgegeven mogen worden, deelt UHT ook met gemeenten. Dat betekent niet dat alle geleverde informatie ook 100% compleet en correct is. Soms ontbreekt bepaalde informatie ook bij UHT. Sinds 1 september geven ouders tijdens het aanmeldproces bij UHT aan of hun gegevens doorgegeven mogen worden aan de gemeente waar de ouder woont om gemeentelijke ondersteuning aan te kunnen bieden. Indien ouders daarvoor toestemming geven, deelt UHT de beschikbare gegevens met de gemeente, zodat gemeenten het contact kunnen leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft deze aanpassing geadviseerd. Deze werkwijze is conform artikel 49h Awir. Dit wetsartikel komt voort uit het amendement Lodders c.s. dat met algemene stemmen is aangenomen.2
De aangepaste werkwijze heeft twee belangrijke voordelen: ten eerste geven ouders altijd expliciet toestemming voor het delen van hun gegevens, en ten tweede kunnen gemeenten vanuit hun eigen rol en taken contact opnemen met de ouder. Dit stelt gemeenten in de gelegenheid om direct een integrale intake en breed hulpaanbod te doen. Dat laatste is een belangrijke verbetering ten opzichte van de situatie van voor 1 september. Gemeenten benaderden tot 1 september ouders op basis van het machtigingsbesluit, omdat een zelfstandige gegevensoverdracht niet conform AVG kon plaatsvinden.3 Gemeenten legden namens UHT contact met de ouders, om hen te wijzen op de mogelijkheden voor ondersteuning. Pas na toestemming van de ouder, kon de gemeente overgaan tot een integrale intake en het bieden van hulp op de vijf leefgebieden.
Gemeenten ontvangen om de twee weken de contactgegevens van nieuwe aanmeldingen. Het kan voorkomen dat er in deze lijsten gegevens ontbreken of niet kloppen. Soms kiezen ouders ervoor om niet alle (contact)gegevens door te geven of hebben zij per ongeluk foutieve gegevens doorgegeven. In andere gevallen willen ouders niet benaderd worden door hun gemeente. In een enkel geval zal ook sprake zijn van fouten bij het registreren van gegevens. Dit laatste kwam met name voor in de oude situatie waarbij gewerkt werd op basis van het machtigingsbesluit. Wij onderkennen dat het daardoor voor gemeenten in sommige gevallen moeilijker wordt om gedupeerde ouders daadwerkelijk te bereiken. Gemeenten kunnen de aangeleverde gegevens naast de BRP-administratie houden, zodat ouders op diverse manieren – bijvoorbeeld schriftelijk – benaderd kunnen worden voor hulp. Ouders kunnen op ieder moment hun besluit om wel of geen gebruik te maken van het brede ondersteuningsaanbod wijzigen.
Kunt u aangeven of meer gemeenten binnen Nederland bij dit proces hiervan hinder ondervinden? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken en wanneer?
Zowel Toeslagen als de VNG hebben de afgelopen tijd signalen ontvangen dat er soms foutieve of ontbrekende data worden geleverd. Echter niet op grote schaal. Er is uitgezocht wat hier de oorzaak van is. Er zijn daarbij geen structurele fouten gevonden. Er worden alleen gegevens doorgegeven van ouders die in het systeem «ja» hebben staan voor toestemming gegevensdeling gemeenten. Dit sluit niet uit dat er soms menselijke fouten kunnen optreden bij de registratie. Daarnaast kan het voorkomen dat een deel van de ouders tijdens een gesprek ja zegt, terwijl ze niet goed beseffen waarop ze ja zeggen. Bijvoorbeeld vanwege alle informatie die ze te verwerken krijgen en vanwege de spanning die een gesprek met zich meebrengt. We gaan hier tijdens het eerste contact extra aandacht aan geven.
Gemeenten kunnen met vragen over de gegevenslevering altijd contact opnemen met Toeslagen, en doen dat ook regelmatig. Er wordt dan gekeken hoe het komt dat er gegevens ontbreken of onjuist zijn. Deze signalen worden zeer serieus genomen en verder uitgezocht, wat er vaak voor zorgt dat problemen ook kunnen worden opgelost.
Bent u ook van mening dat een snelle en goede ondersteuning van de gedupeerden prioriteit zou moeten zijn? En dat hierbij een goede vertrouwensband met de gedupeerden voorop staat?
Ja. Mede hierom is ook gekozen om te werken met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Daarnaast kunnen ouders ook altijd terecht bij het Service Team. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en de VNG. Gezamenlijk hebben wij de ambitie om gedupeerde ouders snel, maar ook zo goed mogelijk te helpen.
Kunt u toelichten hoe u de werkwijze gaat vormgeven of veranderen om de gemeente, via hun speciale informatiepunt in staat te stellen de gedupeerden zo snel mogelijk hulp te kunnen bieden?
De nieuwe werkwijze bestaat sinds 1 september en is conform 49h Awir. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is de werkwijze aangepast op aandringen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodat de gegevensuitwisseling in lijn is met geldende privacywetgeving. Deze aanpassing is gedaan mede in het belang van gedupeerde ouders. Bij de nieuwe systematiek heeft de ouder zelf de regie. De ouder bepaalt of UHT zijn of haar contactgegevens aan de gemeente verstrekt, zodat de gemeente een hulpaanbod kan doen. De kwaliteit van de data is een ander punt. Het is niet te voorkomen dat er soms informatie ontbreekt of dat invoerfouten leiden tot het verstrekken van foutieve informatie. Het blijft uiteindelijk mensenwerk. Zoals aangegeven wordt bij meldingen hierover altijd bekeken wat daar de oorzaak van is. En als een medewerker van UHT ziet dat iemand met een ander nummer belt, wordt standaard gevraagd of het nummer dat geregistreerd staat nog klopt.
Om het proces verder te verbeteren zullen medewerkers van het Serviceteam aan de telefoon nog meer verduidelijken dat de gemeente contact op zal nemen met de ouder, als die toestemming geeft voor gegevensuitwisseling. Aan gemeenten gaat worden gevraagd of zij in hun gesprek met ouders nog duidelijker dan heden al gebeurt willen aangeven dat ze contact opnemen omdat de ouder bij het UHT heeft aangegeven met de gemeente te willen spreken over mogelijke ondersteuning. Daar is al vanaf maart 2021 aandacht voor in de handreiking die gemeenten gebruiken bij het eerste contact met ouders. Daarnaast gaat het UHT controleren of de reeds getroffen maatregelen voldoen om te voorkomen dat gemeenten een gegevenslevering voor brede ondersteuning dubbel ontvangen.
Tenslotte wil ik benadrukken dat ouders zich op welk moment dan ook kunnen melden wanneer zij toch ondersteuning nodig hebben. Een ouder kan zich zowel bij UHT als bij de gemeente melden. Gemeenten bieden ondersteuning aan alle ouders die zich gemeld hebben. Dus ook aan ouders die nog niet door het beoordelingsproces heen zijn. Mochten ouders na integrale beoordeling niet gedupeerd blijken, kunnen zij reguliere ondersteuning krijgen vanuit de gemeente, op basis van geldende decentrale (wettelijke) kaders bijvoorbeeld in het sociaal domein.
Bent u bekend met het bericht «Rechter deelt tik uit aan Belastingdienst»2?
Ja.
Klopt het dat door de oplopende wachttijden bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) de gedupeerde ouder niet tijdig kon worden geholpen en gecompenseerd, waardoor deze ouder wegens een huurachterstand uit huis zou worden gezet als deze gedupeerde niet deze rechtszaak had aangespannen?
In algemene zin kan ik niet met uw Kamer in gesprek over individuele ouders. Omdat in het openbare vonnis reeds specifieke informatie bekend is geworden, kan ik hier in deze specifieke situatie wel enkele opmerkingen over maken.5
Wachttijden van de CWS vormden niet als zodanig de aanleiding voor de rechtszaak. Zoals elke ouder die een beroep kan doen op CWS heeft de ouder in deze casus al zowel de lichte toets op grond van de Catshuisregeling als de integrale beoordeling doorlopen. Deze ouder heeft op grond daarvan in april in totaal een bedrag van circa € 47.000 ontvangen, zo blijkt ook uit de betreffende uitspraak van de rechter. Deze ouder heeft zich vervolgens met urgentie bij de CWS en UHT gemeld met een verzoek om zeer spoedige betaling van een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade. UHT heeft de urgentie beoordeeld en vervolgens, na een desgevraagd spoedadvies over een voorschot van de CWS en op basis van de op dat moment beschikbare stukken die de werkelijke schade zouden moeten onderbouwen, een voorschot van € 5.000 betaald. Vervolgens heeft de CWS het dossier met voorrang opgepakt. Bij het afgeven van de beslissing over het voorschot is aan de gemachtigde van de ouder gevraagd om, in het geval er een hoger voorschot nodig is, een nadere onderbouwing te geven van het verzoek zodat UHT het verzoek om een voorschot opnieuw kon bekijken. Daar heeft de gemachtigde niet op gereageerd.
Ik wil hierbij verduidelijken dat een voorschot niet het enige instrument is waarmee UHT gedupeerde ouders in een acute situatie kan helpen. Als ouders dat willen en daar toestemming voor geven, dan zoekt het Brede Hulp Team samen met gedupeerde ouders naar een oplossing, zoals contact met gemeenten, verhuurders of andere schuldeisers, om bijvoorbeeld een huisuitzetting te voorkomen.
Klopt het dat de Belastingdienst aanvankelijk weigerde het gevraagde voorschot te betalen, omdat de Belastingdienst het advies van de CWS wilde afwachten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan de CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
UHT heeft in de onderhavige casus halverwege september een voorschot van € 5.000 betaald op basis van een daartoe strekkend spoedadvies van de CWS. CWS heeft dat advies gebaseerd op de op dat moment beschikbare stukken en vooruitlopend op de verdere behandeling van het verzoek van de ouder. UHT heeft daarbij ook aangegeven dat de ouder recht kan hebben op een hoger voorschot indien er een nadere onderbouwing van de werkelijke schade komt. Immers om tot (een voorschot op de) vergoeding van werkelijke schade te kunnen komen moet het bestaan en de omvang van de schade ten minste aannemelijk worden gemaakt. De ouder heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt en kort voor de zitting de nadere onderbouwing verstrekt. Mede op basis van die nadere onderbouwing heeft de rechter vervolgens geoordeeld dat een aanvullend voorschot kon worden verstrekt.
Kunt u toelichten waarom de Belastingdienst uiteindelijk heeft besloten om te wachten op het advies van de CWS?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten wat de vervolgstappen zullen zijn om de (oplopende) wachttijden bij de CWS aan te pakken?
De huidige wachttijd bij de CWS is 6 tot 9 maanden, deze loopt niet verder op. De CWS streeft naar een wachttijd van 3 tot 6 maanden. De CWS wil dit bewerkstellingen door verdere opschaling. In de 9e Voortgangsrapportage geeft CWS een nieuwe stand van zaken met een prognose over het verkorten van de wachttijd. Versnelling van de procedure is ook onderwerp van de herijking, waarover ik uw Kamer begin december zal informeren.
Kunt u toelichten op welke gronden een schade als voldoende of onvoldoende onderbouwd wordt gezien door de CWS?
Zoals toegezegd naar aanleiding van de motie Grinwis c.s. zal, zodra er 50 representatieve adviezen zijn uitgebracht door de CWS, hierover in de eerstvolgende Voortgangsrapportage aan uw Kamer verslag worden uitgebracht.6 Ik heb in het debat over het Belastingplan 2022 aangegeven dat dit in de 9e Voortgangsrapportage zal worden gedaan.
De Compensatieregeling bepaalt dat de ouder de omvang van de werkelijke schade en het causaal verband met de terugvordering van de KOT aannemelijk dient te maken. Deze lat wordt door de CWS lager gelegd dan in een reguliere civiele procedure. De CWS is zich bewust van het tijdsverloop en de beperktere mogelijkheden van de ouder om de schadeposten aannemelijk te maken. De CWS vraagt dan ook niet om schriftelijk bewijs van alle geleden schade maar kijkt of door het opvragen van specifieke informatie bij de ouder, bijvoorbeeld in het hoorgesprek, en UHT tot een onderbouwing van de geleden schade kan worden gekomen.
Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de wachttijden van het advies bij de CWS?
De wachttijden zijn niet van invloed op de inhoudelijke beoordeling door de CWS. Ik lees deze vraag als de interactie tussen de vraag naar het aannemelijk maken van de schade door een gedupeerde ouder en het advies van CWS daarover. De CWS bekijkt alle opgegeven schadeposten en zal bij geval van twijfel of te weinig onderbouwing een verzoek doen bij de gedupeerde ouder voor een nadere toelichting of onderbouwing. Op een eventuele invloed van het tijdsverloop op de mogelijkheden van ouders ben ik in mijn antwoord op de voorgaande vraag al ingegaan. Daarnaast krijgen de gedupeerde ouders altijd ook de mogelijkheid een gesprek met de CWS te hebben om hun verzoek toe te lichten.
Hoe verhoudt zich het feit dat voor acute nood gedupeerden worden verwezen naar de Belastingdienst of de gemeente, maar vervolgens door deze instanties worden doorverwezen naar de CWS tot het feit dat bij de CWS de wachttijden al zijn opgelopen tot meer dan een half jaar?
De CWS beoordeelt of de geleden schade door de ouder hoger is dan de reeds uitgekeerde compensatie en of er recht bestaat op een aanvullende vergoeding. Dit proces is niet bedoeld om acute financiële nood op te lossen. Een snellere beoordeling door de CWS zou dus niet nodig moeten zijn om noodsituaties te voorkomen. Aan de procedure bij de CWS gaat immers vooraf dat een compensatie van ten minste € 30.000 is uitgekeerd, schulden zijn gepauzeerd en worden kwijtgescholden of afbetaald. Als er niettemin sprake is van acute financiële nood kan het Brede Hulp Team van UHT vervolgens samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken.
Klopt het dat de de Belastingdienst de bevoegdheid heeft om in deze gevallen een voorschot te verlenen, zonder advies in te winnen bij de CWS? Zo ja, bent u voornemens om deze bevoegdheid te gaan inzetten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies, ook bij de beoordeling van een verzoek om het verlenen van een voorschot, alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
In zeer uitzonderlijke situaties bestaat de mogelijkheid dat ouders door CWS met voorrang worden behandeld en een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade kunnen ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de UHT en de CWS en een dergelijke procedure is dit jaar tot dusver vijf keer gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u toelichten wat uw plannen zijn voor de de samenwerking tussen de Belastingdienst en de CWS hierbij, om dit soort gevallen te voorkomen?
In beantwoording van de overige vragen heb ik toegelicht wat de werkwijze van UHT en de CWS is, waaronder in acute situaties en in de genoemde casus. UHT en de CWS werken continu samen om vanuit hun rol ouders recht te kunnen doen.
In de herijking van de aanpak wordt het hele proces voor ouders tegen het licht gehouden, waaronder eventuele verbeteringen aan de werkwijze rondom werkelijke schade. Ik ga hierover graag met uw Kamer in gesprek in het eerstvolgende commissiedebat.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Interactie asiel- en migratiebeleid en evacuaties Afghanistan |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de correspondentie over de evacuatie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie zal ontvangen?
Ik ga ervan uit dat u hiermee verwijst naar het verzoek dat is gedaan tijdens het commissiedebat op 13 oktober jl. over Afghanistan. Hierbij is gevraagd om alle correspondentie tussen de betrokken departementen te delen met betrekking tot een mogelijke relatie tussen het asielbeleid en de evacuaties.
In reactie op het eerder genoemde verzoek, heb ik aangegeven dat het hierbij gaat om de correspondentie die tot het publieke domein behoort. Ik heb niet geweigerd om de correspondentie met uw Kamer te delen.
Bij de verschillende departementen zijn ten aanzien van Afghanistan verschillende WOB-verzoeken binnengekomen. Deze gaan over de periode waar in het verzoek over wordt gesproken. In deze periode is er tussen de medewerkers van de betrokken departementen veel communicatie geweest over de situatie in Afghanistan. Het gaat hierbij naar verwachting om vele duizenden stukken die bekeken zullen moeten worden om te bepalen in hoeverre deze informatie betrekking heeft op het gedane verzoek. Dit vergt veel werk en tijd. De informatie die in het kader van de WOB-verzoeken wordt verstrekt wordt openbaar. Die op dat moment openbaar gemaakte informatie sluit aan op het verzoek van uw Kamer. Uw Kamer zal dan ook een overzicht van de in dit kader geopenbaarde informatie ontvangen bij of onmiddellijk na de openbaarmaking. Gelet op de grote hoeveelheid werk die dit met zich meebrengt, kan niet eenvoudig een termijn gegeven worden waarop dit gereed is. Vanzelfsprekend stellen de betrokken departementen alles in het werk de informatie zo snel als zorgvuldig mogelijk te openbaren.
Waarom weigerde de Staatssecretaris de volledige correspondentie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie over de evacuatie – al dan niet in besloten vorm – aan de Kamer te doen toekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Was een vertegenwoordiger van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanwezig bij het crisisberaad en pre-crisisberaad over Afghanistan? Was er een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aanwezig bij deze crisisberaden?
In de verschillende overleggen die zijn gevoerd over Afghanistan waren zowel medewerkers van de IND als van het kerndepartement aanwezig. Dit gold ook voor het crisisberaad dat met het oog op de evacuatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken was opgezet.
Gezien het feit dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangaf dat het Nederlandse asiel- en migratiebeleid niet interfereert met de evacuaties, terwijl voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Sigrid Kaag in een eerder debat aangaf dat Nederland nu eenmaal een ander asiel- en migratiebeleid had dan andere landen en daarom anders om is gegaan met de crisis en evacuaties in Afghanistan, kan de Staatssecretaris aangeven waar haar collega op doelde?
Het kabinet ziet deze uitspraken niet als tegenstrijdig. Het kabinet bevestigt de lezing dat het Nederlandse asiel- en migratiebeleid niet geïnterfereerd heeft met de evacuaties. Dat staat los van de Nederlandse benadering van de crisissituatie en de uitvoering van de evacuaties in vergelijking tot andere landen.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het tijdig evacueren van Afghanen gerijmd kan worden met de door de Staatssecretaris ondertekende aanvraag aan de Europese Commissie voor het terugsturen van uitgeprocedeerde Afghanen zes dagen voor de val van Kabul?
In de verschillende debatten (onder andere op 17 augustus en 15 september jl.) die er zijn gevoerd over Afghanistan, is hier uitgebreid met uw Kamer over gesproken. Kortheidshalve wordt u verwezen naar de verslagen van deze overleggen.
Kan de Staatssecretaris aangeven welke rol de IND heeft gespeeld in de evacuaties? Welke rol heeft de IND gespeeld in de bepaling van individuele procedures? In hoeverre had de IND contact met de ambassade in Kabul met betrekking tot evacuaties? Was er staf van de IND aanwezig in Kabul?
Ervan uitgaande dat u met de evacuaties doelt op de periode na 15 augustus dan heeft de IND geen actieve rol gespeeld bij de evacuatie in Afghanistan ter plekke. Er waren ook geen medewerkers van de IND aanwezig in Kabul. Wel heeft de IND ondersteuning geboden in Islamabad en Tbilisi. De hulp bestond uit het bieden van ondersteuning aan de evacués bij de doorreis naar Nederland om zo het proces in Tbilisi en Islamabad zo soepel mogelijk te laten verlopen. Daarnaast was de IND aanspreekpunt voor Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid voor vragen over mee te evacueren familieleden. Verder had de IND een rol in het verwerven van informatie omtrent de personen die reeds uit Afghanistan waren geëvacueerd ten behoeve van het verdere proces bij aankomst in Nederland.
Klopt het dat overleg met en/of in de IND een vereiste was voor het opstellen voor de lijsten van de personen die in aanmerking zouden komen voor evacuatie? In hoeverre is het oordeel van de IND doorslaggevend geweest in het opstellen van de lijsten?
Nee dat klopt niet. In de periode van 15 tot 26 augustus, toen de daadwerkelijke evacuatie plaatsvond, heeft de IND hierin geen doorslaggevende rol gehad. Wel kreeg de IND vragen over wie er tot het kerngezin behoorde.
Wat was de procedure die de ambassade hanteerde om uit te maken of personen onder de criteria vielen voor de evacuatielijsten? Wie heeft deze procedure opgesteld?
De ambassade is niet betrokken geweest bij het opstellen van de evacuatielijsten. De verzoeken die hiervoor binnenkwamen zijn op het Ministerie van Buitenlandse Zaken door Buitenlandse Zaken en Defensie bekeken. Hierbij was met name de band met Nederland van belang; betroffen het Nederlandse burgers, Afghanen met een Nederlandse verblijfsvergunning, tolken, lokaal personeel of viel men onder de motie Belhaj?
Medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND, als ook van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) participeerden in de crisisoverleggen. Dit om goed geïnformeerd te zijn over de stand van zaken van de evacuatie om zo het proces in Nederland op een zo goed mogelijke wijze in te richten. De medewerkers van IND en COA hebben daarin de noodzaak van het tijdig verstrekken van informatie benadrukt; hoeveel personen betreft het, wat is de samenstelling, gaat het om Nederlandse burgers, hebben de personen eindbestemming Nederland, etc? Verder is er tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Defensie overleg geweest over de verschillende opvanglocaties en over de inzet van de KMar, zowel op Schiphol als ten behoeve van het identificatie- en registratieproces. Met Buitenlandse Zaken is verder nog gesproken over de opvang van het lokale ambassadepersoneel in Nederland en de toegang van Buitenlandse Zaken tot dit personeel en de mogelijkheid om de groep zoveel mogelijk op één locatie op te vangen.
Kan de Staatssecretaris aangeven wat het protocol was bij het opstellen van de lijsten voor evacuaties? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van de interactie tussen de Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Defensie en de uitvoeringsorganisaties met betrekking tot het proces van het opstellen van de lijsten en het organiseren van de evacuatie?
Zie antwoord vraag 8.
Kan de Staatssecretaris aangeven in welke mate het Nederlandse asiel- en migratiebeleid ruimte biedt aan specifieke (crisis)situaties? Zijn hiervoor protocollen voorzien die gebruikt kunnen worden in dergelijke situaties?
Het Nederlandse asielbeleid is er op gericht om personen die daarvoor in aanmerking komen bescherming te bieden wanneer zij in Nederland bescherming vragen. In veel gevallen wordt deze bescherming gevraagd in verband met een crisissituatie, denk hierbij naast Afghanistan bijvoorbeeld ook aan de situaties in Syrië en Jemen. Daarnaast neemt Nederland via het hervestigingsbeleid op verzoek van UNHCR vluchtelingen op die hun land zijn ontvlucht en in de regio worden opgevangen door UNHCR. Ingevolge het gezinsherenigingsbeleid kunnen gezinsleden van personen die hun land zijn ontvlucht en in Nederland asiel hebben gekregen door middel van nareis aanspraak maken op verblijf in Nederland.
In welke mate voorziet het Ministerie van Justitie en Veiligheid of de beleidsafdeling van de IND, de directie Strategie en Uitvoeringsadvies (SUA), in het analyseren van en inzicht geven in migratiestromen en de uitvoering van het toelatingsbeleid in specifieke situaties, zoals in het geval van Afghanistan?
Binnen Justitie en Veiligheid worden door middel van verschillende bronnen de migratiestromen gemonitord. Dit resulteert in rapportages als asylum trends, factsheets en dashboards. De IND stelt per tertaal ook in samenwerking met de ketenpartners de Migratieradar op. De Migratieradar is een kwalitatief en kwantitatief analyseproduct. Het analyseert asiel-gerelateerde migratie naar en binnen de Europese Unie. De Migratieradar voorziet de migratieketen van een analyse ter ondersteuning van beleid en uitvoering. Een samenvatting van de Migratieradar wordt gepubliceerd op de website van de IND.
Het Nederlandse landgebonden asielbeleid wordt door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld en is in de regel gebaseerd op de informatie uit het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken over het betreffende land van herkomst. Daarnaast verzamelt de IND informatie uit uiteenlopende bronnen, zoals rapporten van gouvernementele organisaties, rapporten van EASO en de Europese Commissie, UNHCR en andere VN-organisaties, en informatie van ngo’s zoals Amnesty International en Human Rights Watch. Op basis van genoemde actuele informatie uit hiervoor genoemde bronnen, afgezet tegen de algemene asielkaders, (indien beschikbaar) het landgebonden asielbeleid en het persoonlijk asielrelaas van de vreemdeling, wordt door de IND in een zorgvuldige asielprocedure een besluit genomen op de individuele asielaanvraag. Elke aanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
In hoeverre is het advies van de SUA-IND bepalend voor het schrijven van werkinstructies voor «nieuwe» groepen vluchtelingen? Zijn deze tijdelijke werkinstructies in te zien?
Het landgebonden asielbeleid komt tot stand in samenspraak tussen de Directie Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Daarin wordt ook bepaald of er specifieke groepen zijn die aangemerkt moeten worden als risicogroep, systematisch vervolgde groep of kwetsbare minderheidsgroep. Het landgebonden asielbeleid wordt gepubliceerd in deel C van de Vreemdelingencirculaire. De werkinstructies worden door de IND zelf opgesteld. Deze instructies zijn bedoeld ter ondersteuning van de beslispraktijk en zijn veelal openbaar.
Is de Staatssecretaris bereid om de communicatie tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND over de evacuaties in Afghanistan te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zal zij dit doen?
Zie antwoord vraag 1.
De situatie op de Griekse vluchtelingekampen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «In het nieuwe vluchtelingenkamp op Samos blijft de poort 's avonds dicht»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat deze kampen afgesloten zijn, dat mensen alleen met pasjes toegang hebben en dat de poorten ’s avonds en ’s nachts gesloten blijven? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Bij de ontwikkeling van deze nieuwe centra, die mede met hulp van de Europese Commissie zijn ontwikkeld, zijn nieuwe middelen in gebruik genomen om beter zicht te hebben op de toegang tot de centra. Het gebruik van biometrische pasjes maakt daar onderdeel van uit. Met deze pasjes kunnen bewoners en medewerkers tussen 08.00 en 21.00 uur het centrum vrij in- en uitlopen.
Welke consequenties hebben deze maatregelen voor de ngo’s die in de kampen actief zijn en voor de bewegingsvrijheid van de bewoners van de kampen? Bent u het eens dat non-gouvernementele organisaties (ngo’s) altijd toegang moeten hebben tot deze kampen?
De Griekse overheid heeft de afgelopen periode meer verantwoordelijkheid op zich genomen ten aanzien van de opvang van vluchtelingen en migranten. Waar in het verleden diensten veelal door non-gouvernementele organisaties (ngo’s) werden aangeboden in deze centra, worden deze nu of in de toekomst door de Griekse overheid verstrekt. Daarmee is vanuit de optiek van de Griekse overheid de reden komen te vervallen om sommige organisaties nog toegang te verlenen. Ook hebben enkele organisaties, zoals in het artikel wordt aangehaald, aangegeven hun activiteiten stop te zetten omdat zij het niet eens zijn met de mate van controle die nu wordt toegepast.
Met uw Kamer onderschrijf ik het uitgangspunt dat maatschappelijke organisaties zo veel mogelijk toegang moeten hebben tot locaties waar asielzoekers worden opgevangen, maar dit hoeft geen automatisme te zijn. Toegang dient in goed overleg vorm te worden gegeven. Daarbij zij opgemerkt dat ook in Nederland niet elke organisatie zonder meer toegang heeft tot de verschillende COA locaties waar asielzoekers worden opgevangen, of DJI locaties waar vreemdelingenbewaring wordt toegepast.
Hoe kijkt u naar het restrictieve toegangsbeleid dat de Griekse regering nastreeft, in relatie tot de Europese Opvangrichtlijn die aangeeft dat asielzoekers, die geen strafbare feiten hebben gepleegd, niet zomaar in detentie geplaatst mogen worden?
De locatie op Samos is één van de vijf nieuwe centra die in nauwe samenwerking met de Europese Commissie wordt gebouwd. De Europese Commissie zal, als hoedster van de Europese verdragen en het acquis, er nadrukkelijk op toezien dat deze centra en de wijze van opvang in lijn zijn met geldende Europese regelgeving, inclusief de Opvangrichtlijn. Vooralsnog heeft de Commissie niet geoordeeld dat er sprake is van het detineren van asielzoekers, zoals in de vraag wordt gesuggereerd. Wel is het zo dat in het centrum een apart detentiecentrum wordt gehuisvest. Het feit dat bewoners in principe op gezette tijden het centrum vrij in en uit kunnen lopen impliceert ook dat er geen sprake is van een centrum waar mensen in detentie worden geplaatst.
Deelt u de mening dat Nederland kritisch moet zijn op deze kampen die gebouwd zijn met EU-geld, maar niet overeenkomen met Europese richtlijnen?
Nederland volgt de ontwikkeling van de bouw van deze centra en de verdere ondersteuning die de Europese Unie aan Griekenland geeft kritisch. De mening dat deze centra niet overeen zouden komen met Europese richtlijnen, deel ik echter niet. Zoals in de beantwoording van voorgaande vragen, waaronder vraag 4, is toegelicht, is de Europese Commissie nauw bij de ontwikkeling van deze centra betrokken, en ziet zij er op toe dat deze locaties voldoen aan het EU-acquis.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de bezetting van de vluchtelingenkampen op de vijf Griekse Eilanden Samos, Leros, Lesbos, Kos en Chios wat betreft het aantal asielzoekers, waaronder alleenstaande minderjarigen, de conditie van het kamp, de toegang tot medische en juridische hulp en de basale voorzieningen zoals warm water? Kunt u hier in het bijzonder ingaan op het kamp Mavrouvouni op Lesbos?
Het is niet mogelijk om een uitgesplitst overzicht te bieden voor wat betreft de opvangcapaciteit en bezetting per eiland. De totale capaciteit op de eilanden biedt ruimte voor de opvang van ruim 12.000 personen. Volgens de cijfers van het Griekse nationale centrum voor sociale solidariteit, E.K.K.A., stonden op 15 oktober 2021 in heel Griekenland 2.159 personen als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) geregistreerd. De samenstelling van deze groep bestaat uit 92% jongens waarvan 90,9% 14 jaar of ouder is. Het overgrote deel van deze amv’s wordt opgevangen op het Griekse vasteland. Het is immers staand beleid van de Griekse overheid om kwetsbare groepen, waaronder amv’s, zo snel mogelijk van de eilanden over te brengen naar opvang op het vaste land.
Via de Europese agentschappen wordt Griekenland ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Het nieuwe centrum op Samos is daar een voorbeeld van. De voorzieningen in de opvangkampen zijn over het algemeen verbeterd met onder meer medische voorzieningen voor de bewoners.
De situatie in het opvangkamp Mavrovouni wordt steeds meer vergelijkbaar met een permanente opvang. Desondanks blijven Griekenland en de Europese Commissie inzetten op een geheel nieuwe opvangfaciliteit. De medische en juridische hulp in het opvangkamp worden primair aangeboden door de Griekse autoriteiten. Diverse ngo’s verlenen daarbij ondersteuning. Zo is er een door de Europese Commissie gefinancierd project van UNICEF dat zich richt op spoedeisende hulp. Het kamp beschikt vanaf medio november over stromend warm water dat is aangesloten op het lokale riool.
Op welke wijze worden de kampen op de eilanden winterklaar gemaakt? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Zoals beschreven in de vorige vraag wordt Griekenland via de Europese agentschappen ondersteund in het beheer en het doorvoeren van verbeteringen ten aanzien van de opvangcentra op de Griekse eilanden. Via detacheringen worden verschillende experts van de IND, COA en de Koninklijke Marechaussee ingezet als hotspot adviseur op Chios en Samos en bij de Taskforce Migratiemanagement van de Europese Commissie die sinds vorig jaar Griekenland ondersteunt in het verbeteren van de opvang op de Grieks eilanden. Het winterklaar maken is nu de grote prioriteit in alle opvangkampen. Veel werk is reeds verzet. De tenten zijn reeds of worden nog vervangen door refugee housing units, oftewel wooncontainers. Daarnaast helpen ngo’s, zoals Eurorelief, met het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ten slotte zijn zogenaamde storm drains aangelegd om hevige regen aan te kunnen.
In hoeverre worden de kampen voorbereid op de hogere instroom uit bijvoorbeeld Afghanistan? In hoeverre draagt Nederland hieraan nog bij en zo ja op welke wijze?
Tijdens de ingelaste JBZ-raad van 31 augustus jl. heeft de JBZ-raad in een aangenomen verklaring de Commissies en lidstaten opgeroepen maatregelen te treffen in reactie op een mogelijke en te verwachten toename van met name Afghaanse vluchtelingen.2 Deze situatie wordt door de Commissie en de Raad zeer nauwlettend gevolgd. Op dit moment ligt er geen specifiek verzoek van de Griekse overheid om aanvullende steun bij het treffen van dergelijke voorbereidingen.
Dit hangt mogelijk samen met het feit dat de huidige opvangcapaciteit op de Grieks eilanden groter is dan het aantal vluchtelingen en irreguliere migranten dat daar wordt opgevangen. Tot 24 oktober jl. werden volgens gegevens van de Europese Commissie 4.390 personen in de centra op de eilanden opgevangen, terwijl dat in dezelfde periode in 2020 bijna 20.000 was. Deze daling is onder andere het gevolg van het grote aantal transfers naar het vasteland (ca. 31.755 in 2020 en 12.325 in 2021 tot nu toe) en de daling in het aantal irreguliere aankomsten. In 2021 zijn tot 24 oktober jl. ca. 78% minder irreguliere aankomsten op de Griekse eilanden geregistreerd dan in dezelfde periode in 2020. Ook de ontscheping van een groep van ca. 400 voornamelijk Afghaanse vluchtelingen die aan boord zaten van een Turks schip dat voor de kust van Kos is onderschept3 heeft vooralsnog niet tot een dergelijk verzoek geleid.
Het bericht ‘Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie ten aanzien van de inschatting van de mensenrechtenorganisatie Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten, opgesloten zitten?2 Kloppen de berichten dat de gevangenen zijn mishandeld en gemarteld?
De berichten van organisaties zoals de Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten tegen de staatsgreep gevangen zitten, zijn uiterst zorgwekkend. Veel politici, journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en andere mensen die rondom de staatsgreep of in verband met de navolgende burgerprotesten zijn gearresteerd, hebben geen eerlijk proces gehad en zitten nog altijd vast. Het kabinet blijft oproepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van al deze gevangenen, het meest recent via de op 8 november jl. gepubliceerde verklaring van alle EU-lidstaten.3 De omstandigheden waaronder de gevangenen vastzitten zijn over het algemeen slecht, zoals ook bevestigd door de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights. Het kabinet blijft oproepen om de toegang tot gevangenissen voor internationale organisaties, zoals het Internationale Rode Kruiscomité, te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Speciale Rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Myanmar, Tom Andrews, waarin hij stelt dat het militaire regime deze politieke gevangenen niet heeft vrijgelaten omdat ze van standpunt zijn veranderd, maar vanwege de diplomatieke druk door de landen van de Association of Southeast Asian Nationa (ASEAN)?3
De Tatmadaw, het Myanmarese leger, kondigde op 18 oktober jl. en op 30 juni jl. aan dat het een aantal gevangenen zou vrijlaten. Dit laat onverlet dat er nog enkele duizenden mensen vastzitten en dat de Tatmadaw sinds de recente vrijlatingen honderden nieuwe arrestaties heeft verricht. Bovendien geven de berichten over wreedheden van het Myanmarese leger tegen de eigen burgerbevolking aan dat mensenrechtenschendingen onverminderd aanhouden in Myanmar. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van een verandering van standpunt of een koerswijziging bij het militaire regime, zoals ook de VN Speciale Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews heeft benadrukt.
Kunt u toelichten of u bereid bent de diplomatieke druk op te voeren door middel van aanvullende gerichte sancties op strategische sectoren zoals olie en gas, conform een aangenomen motie van het Europees Parlement op 7 oktober over de mensenrechtensituatie in Myanmar?4
Het kabinet deelt uw zorgen over de mensenrechtensituatie in Myanmar en zet zich al sinds de staatsgreep consequent in om het geweld van het leger tegen vreedzame demonstranten te stoppen. Het kabinet heeft onder meer in EU-verband gepleit voor persoonsgerichte sancties en voor uitbreiding van het EU-sanctieregime, om betrokkenen bij de staatsgreep en economische entiteiten die in handen zijn van het Myanmarese leger op de sanctielijst te kunnen plaatsen en zo de druk op de Tatmadaw te vergroten. Sinds de staatsgreep zijn 29 individuen en zes entiteiten op de EU-sanctielijst geplaatst. Het kabinet verkent binnen de EU en in overleg met gelijkgezinde landen de mogelijkheden om nieuwe sancties aan te nemen, waaronder tegen de olie- en gassector en andere voor de junta lucratieve entiteiten. Binnen de EU bestaat nog geen consensus over aanvullende sancties tegen het Myanmarese leger.
De EU zet ook andere middelen in om de diplomatieke druk op de Tatmadaw te vergroten. Zo heeft de EU op 13 oktober jl. in een verklaring haar steun voor het werk van de ASEAN Special Envoy benadrukt en het leger opgeroepen om ASEAN toegang te verschaffen tot Myanmar.6 De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft zich bij een verklaring van gelijkgezinde landen met een vergelijkbare boodschap aangesloten.7 Op 8 november jl., een jaar na de laatste democratische verkiezingen in Myanmar, heeft de EU het aanhoudende geweld door het leger nogmaals veroordeeld in een verklaring.8
Ter ondersteuning van het besluit van ASEAN om de Myanmarese juntaleider Min Aung Hlaing niet uit te nodigen voor de recente ASEAN-top pleit Nederland er in EU-verband voor om de junta evenmin uit te nodigen voor de tweejaarlijkse top van de Asia Europe Meeting (ASEM) op 25 en 26 november 2021.
Tot slot blijft de EU de druk opvoeren door de mensenrechtensituatie in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Zo co-sponsorde de EU een goed bezocht high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de High-Level Week van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in september en leidt de EU de resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar in de Derde Commissie, welke momenteel gaande is in New York.
Kunt u toelichten wat er sinds de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli is gedaan op EU-niveau om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar op te voeren? Bent u erin geslaagd om het draagvlak binnen de EU voor gerichte sancties te vergroten? Zo nee, welke landen liggen nog dwars?
Zie antwoord vraag 4.
Trekt u ook met landen buiten de EU op om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar te verhogen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Is er sinds de militaire coup in februari van dit jaar een «emergency summit» georganiseerd, zoals is voorgesteld door de Speciale Rapporteur van de VN? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, zou u daar het initiatief toe kunnen nemen?5
Nederland trekt zowel bilateraal als in EU-verband gezamenlijk op met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en andere regionale en internationale partners in het beleid ten aanzien van Myanmar. Er is regelmatig diplomatiek contact met gelijkgezinde landen en landen in de regio over de situatie in Myanmar. Ook onderhoudt Nederland onder meer via ambassades in de regio regelmatig contact met ASEAN-landen over de situatie. Er is sinds de staatsgreep geen noodcoalitie opgericht in de vorm die VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews voorstelt, maar Nederland zet zich internationaal in voor het verhogen van druk op de junta via sancties en andere diplomatieke middelen, waarbij de Nederlandse en EU-inzet is om geen legitimiteit aan het militaire regime te verschaffen. Reeds voor de staatsgreep zette het kabinet zich in voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar, bijvoorbeeld met steun aan het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Dit gaat onverminderd door. Tot slot ondersteunt Nederland de humanitaire respons in Myanmar, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 7. Deze inspanningen zijn allemaal in lijn met de voorstellen van VN Speciaal Rapporteur Andrews.
Klopt het bericht dat zowel het geweld in Myanmar escaleert als de humanitaire situatie steeds verder verslechtert? Ziet u mogelijkheden om de bevolking van Myanmar verder te ondersteunen?6
De humanitaire situatie in Myanmar is zorgwekkend, en is sinds de staatsgreep ernstig verslechterd. Nederland ondersteunt de humanitaire respons in Myanmar in 2021: via een bijdrage van EUR 200.000 aan het noodappeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis (NRK), alsook via onze ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, zoals de humanitaire VN-organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC). Naast financiële uitdagingen hebben humanitaire partnerorganisaties in Myanmar eveneens te kampen met veiligheidsrisico’s en met toegangsrestricties, waarbij het uiterst moeilijk is om delen van het land te bereiken. Ook bestaat het risico van politisering van humanitaire hulpmiddelen, waardoor de kans bestaat dat humanitaire hulp niet alle mensen in nood bereikt. Uitblijven van medewerking van de junta belemmert hulp voor de bevolking van Myanmar aanzienlijk. Nederland blijft in internationaal verband pleiten voor het verbeteren en veiligstellen van humanitaire ruimte en blijft het belang van de humanitaire principes benadrukken, zodat organisaties op veilige en verantwoorde wijze hulp kunnen leveren aan hulpbehoevenden in heel Myanmar.
Kunt u reageren op het bericht dat Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh worden overgeplaatst naar een eiland voor de kust, ondanks de grote zorgen van hulp- en mensenrechtenorganisaties over de veiligheid op het eiland en de zorgen dat vluchtelingen tegen hun wil hierheen worden verplaatst en ook niet meer mogen vertrekken?7
Het klopt dat er Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh zijn overgeplaatst naar het eiland Bhasan Char. Vanwege de overvolle vluchtelingenkampen in Cox’s Bazaar, waar ruim een miljoen vluchtelingen worden opgevangen, ziet de overheid van Bangladesh zich genoodzaakt om elders onderdak te bieden aan Rohingya-vluchtelingen totdat zij kunnen terugkeren naar Myanmar. Het kabinet onderschrijft het belang van vrijwilligheid van verplaatsing naar een verblijf op Bhasan Char en spreekt dit regelmatig uit in de dialoog met de overheid van Bangladesh, evenals in gesprekken met de VN.
Het uitgangspunt voor alle partijen blijft dat terugkeer van de Rohingya naar Myanmar waardig, veilig, duurzaam en vrijwillig moet kunnen plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn momenteel niet aanwezig in Myanmar en de huidige ontwikkelingen wijzen er niet op dat dit op korte termijn zal veranderen.
Het is daarom belangrijk dat de omstandigheden voor opvang in vluchtelingenkampen worden verbeterd en om te blijven werken aan een structurele oplossing voor de Rohingya-vluchtelingen. Het kabinet heeft hier op 22 september jl. nog voor gepleit tijdens een high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de AVVN.